De berichten ‘Op welk nijpend probleem zijn deze nieuwe kerndoelen een antwoord’ en ‘Curriculumherziening stevent af op mislukking’ |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kan de Minister onderbouwen waarom zij denkt dat aanvullende zaken op het gebied van burgerschap en digitale vaardigheden niet leidt tot aanzienlijke taakverzwaring voor de docent, dan wel tot verarming van de bestaande vakinhoud?1 2
Het verminderen van de overladenheid van het curriculum voor docenten is een van de belangrijke redenen achter de bijstelling van het curriculum. Het onderwijs is namelijk gebaat bij een duidelijke opdracht met daarin heldere verwachtingen van wat leerlingen moeten kennen en kunnen wanneer zij het onderwijs verlaten. Door kerndoelen meer te concretiseren is het voor leraren duidelijker wat leerlingen moeten leren (en dus ook wat niet verplicht is). Dit leidt tot minder overladenheid, doordat methodes «dunner» kunnen worden en er daarmee minder werkdruk ontstaat en dat is een belangrijk doel van de huidige curriculumherziening.
Specifiek ten aanzien van burgerschap en digitale geletterdheid geldt dat scholen nu al veel aan burgerschap en digitale geletterdheid doen, ondanks dat de huidige kerndoelen er slechts impliciet en beperkt aandacht aan besteden. De Onderwijsraad stelt in haar advies dat het Nederlandse onderwijs in democratisch burgerschap beter, doordachter en systematischer kan en moet.3 Ook op het gebied van digitale geletterdheid wordt niet altijd gewerkt op basis van een visie en een gestructureerde aanpak. Volgens een focusgroep van experts zou dit kunnen komen doordat er nog geen kerndoelen voor digitale geletterdheid zijn vastgelegd.4 Scholen weten op het terrein van burgerschap en digitale geletterdheid momenteel dus niet goed wat er van hen wordt verwacht en dat maakt het ingewikkeld om er op een doelgerichte manier aan te werken. Juist het expliciteren van de opdracht op burgerschap en digitale geletterdheid kan dan ook leiden tot een taakverlichting.
Scholen zullen voor alle leergebieden goed moeten bekijken of dat wat zij deden onder de vlag van de oude kerndoelen nog wel echt allemaal nodig is. In de werkopdracht aan de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is meegegeven dat de conceptkerndoelen beproefd moeten worden door scholen. Voor burgerschap en digitale geletterdheid zal dat na de zomer 2024 plaatsvinden. Als scholen aangeven dat zij de doelen niet kunnen onderwijzen in de beschikbare onderwijstijd, dan zullen er aanpassingen worden gedaan.
Deelt de Minister de mening dat er wél politieke besluitvorming ligt onder het feit dát we burgerschapsdoelen moeten hebben maar niét over de manier waarop en dat het in principe aan scholen is om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs?
Ja. Er ligt politieke besluitvorming onder het feit dat we landelijke burgerschapsdoelen moeten hebben en hoe deze eruit komen te zien. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen staat toegelicht dat burgerschapsonderwijs ook een (vak)inhoudelijke component heeft.5 Ook heeft uw Kamer via de motie-Rog/Van Meenen expliciet aangegeven dat een kenniscomponent over democratie en rechtsstaat een sterkere positie moet krijgen in het voortgezet onderwijs.6 Daarnaast kan uw Kamer zich op meerdere momenten uitspreken over de inhoud van de kerndoelen burgerschap. Hoe scholen in de praktijk vervolgens uitwerking geven aan de kerndoelen burgerschap en de burgerschapswet is inderdaad aan de scholen zelf. Dit volgt uit de vrijheid van onderwijs die geborgd is in de Grondwet.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de uitwerking van de nieuwe kerndoelen en vele leergebieden niet in lijn zijn met de focus die in het onderwijs aangebracht zou moeten worden om de grote problemen zoals het lerarentekort en achteruitgang van resultaten onder leerlingen op bijvoorbeeld de basisvaardigheden, het hoofd te kunnen bieden?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van groot belang dat er focus is op het aanpakken van de grote uitdagingen in het onderwijs; het verbeteren van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid) en het verminderen van het lerarentekort. De nieuwe kerndoelen leveren daar een belangrijke bijdrage aan. Om voldoende toe te komen aan de basisvaardigheden is het belangrijk dat het curriculum niet overvol raakt en er een duidelijke opdracht aan het onderwijs ligt. Een glasheldere opdracht leidt uiteindelijk tot beter onderwijs in de klas. Op verzoek van uw Kamer is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de kerndoelen voor de basisvaardigheden. Doordat de kerndoelen lezen en rekenen nu ook beter worden geïntegreerd in andere leergebieden, kan er bovendien meer prioriteit gegeven worden in de klas aan de basisvaardigheden. Met duidelijke en concrete kerndoelen willen we bovendien de werkdruk van docenten verlichten. Als duidelijker is wat «moet» dan wordt ook duidelijk wat er niet door de docent hoeft te worden gedaan en wat «mag». Zo heeft de docent meer eigenaarschap over zijn eigen curriculum. Dat draagt ook bij aan het verminderen van het lerarentekort.
Wat vindt de Minister van de signalen dat de manier waarop op dit moment uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe kerndoelen in de praktijk zorgt voor verdringing in het curriculum (bijvoorbeeld de vakken biologie en natuurkunde die ruimte zouden moeten maken voor burgerschap en digitale vaardigheden) bijvoorbeeld door het ontstaan van nieuwe vakken?
Er wordt gewerkt aan nieuwe examenprogramma’s die aangeven wat leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen. Dit doen we omdat de huidige examenprogramma’s verouderd zijn. Sommige examenprogramma’s dateren zelfs uit 1998. Daarnaast is ook het schooleigen programma overladen. Het totale onderwijsprogramma moet voor leerlingen en leraren behapbaar zijn. Bij het ontwikkelen van de nieuwe examenprogramma’s, zo ook voor biologie en natuurkunde, wordt gekeken naar de ruimte die een leergebied in het totale onderwijspakket kan innemen. Het totaal aantal beschikbare uren wordt als het ware verdeeld over de vakgebieden. Wij hebben aan SLO de opdracht gegeven hier een voorstel voor te doen. Ook uw Kamer is hier in meegenomen.7
We hebben de afgelopen jaren steeds weer gezien dat leerlingen de basisvaardigheden onvoldoende beheersen, terwijl ze die nodig hebben om zich later goed in de samenleving te kunnen redden. Dit betekent dat voor het verbeteren van de basisvaardigheden ook relatief veel ruimte komt in het nieuwe curriculum. De nieuwe kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid sorteren overigens niet voor op nieuwe vakken maar dit wordt voor een belangrijk deel geïntegreerd in vakken die alle leerlingen volgen, zodat ook álle leerlingen van die extra aandacht voor de basisvaardigheden profiteren. Zo is het bijvoorbeeld essentieel dat alle leerlingen leren over hoe de Nederlandse democratie werkt. Dit moet dus terugkomen bij maatschappijleer, een vak dat alle leerlingen verplicht moeten volgen. En niet alleen bij bijvoorbeeld geschiedenis, dat een keuzevak is.
Deelt de Minister de mening dat de verankering van het nieuwe curriculum in wet- en regelgeving gebaat is bij een goed en voorspoedig proces?
Ja.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de Kamer daarom vroegtijdig op de hoogte moet worden gebracht van en dat de kamer vroegtijdig zeggenschap moet krijgen over de manier waarop gestalte wordt gegeven aan de opdracht herziening curriculum en de keuzes die daarin worden gemaakt en niet pas nadat het «op de scholen is beproefd»?
De curriculumherziening loopt al een lange tijd. Sinds 2014 zijn er verschillende trajecten geweest die hebben gepoogd het curriculum bij te stellen. Op 6 april 2022 is er uitgebreid met uw Kamer gesproken over een andere aanpak voor de curriculumherziening.8 De opdracht zoals die toen in samenspraak met uw Kamer is geformuleerd, is ook de vorm waarop de curriculumherziening nu wordt uitgevoerd. In deze opdracht zijn dan ook de wensen van uw Kamer meegenomen, zoals het voorrang geven aan de basisvaardigheden.9 Na het verstrekken van de opdracht voor de curriculumherziening volgens de nieuwe aanpak in april 2022 is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd. Dit is drie keer gedaan via separate Kamerbrieven over de curriculumherziening. Zo is in februari 2023 de tussenbalans van de curriculumherziening aan uw Kamer verzonden. In de tussenbalans is uw Kamer geïnformeerd over de eerste stappen die destijds gezet waren en ook over de opdrachten voor de curriculumherziening die vervolgens werden gegeven.10 Nadat de eerste conceptkerndoelen waren opgeleverd, is uw Kamer hierover ook geïnformeerd. In september 2023 over de conceptkerndoelen Nederlands en rekenen/wiskunde en in maart 2024 over de conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid.11, 12 Daarnaast heeft uw Kamer in mei 2022 het Masterplan basisvaardigheden ontvangen waarin de curriculumherziening één van de vijf pijlers is. Vervolgens ontvangt uw Kamer twee maal per jaar via de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden informatie over de voortgang van de herziening.
Op 26 juni aanstaande staat er een commissiedebat geagendeerd over dit onderwerp. Van tevoren ontvangt uw Kamer de vierde voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden, waarin ook de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de bijstelling van het curriculum worden meegenomen. Omdat ik me kan voorstellen dat er nog vragen zijn over de curriculumherziening, zijn mijn ambtenaren graag bereid een technische briefing te geven voorafgaand aan het commissiedebat.
De Kamer heeft en krijgt dus alle gelegenheid om zich – nog voor de pilotfase – uit te spreken over het curriculum en de huidige herziening. Tenslotte worden de kerndoelen, na de pilotfase en voordat deze in werking treden, aan uw Kamer voorgelegd (middels een nahangprocedure). Eventuele opmerkingen en wensen van uw Kamer kunnen dan worden verwerkt.
Het bericht 'Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u het ermee eens dat een wisseling van de wacht niet mag leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur?
Wisseling van de wacht mag niet leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur. Er is daarom zowel nationaal als internationaal een formeel kader van beleid en wetgeving waarmee deze zorgplicht wordt geborgd. Denk hierbij aan de Wet gebruik Friese taal, de Bestuursafspraak Friese taal en Cultuur, de erkenning van het Europees Handvest voor regionale talen en talen voor minderheden en de erkenning van het Kaderverdrag inzake de bescherming van minderheden.
Bent u bereid, nu de ondertekening van een nieuwe bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur (BFTK) is uitgesteld, om niet slechts de afspraken in de BFTK te verlengen tot de ondertekening, maar ook de overige afspraken te verlengen die zijn gemaakt naar aanleiding daarvan?2
De afronding van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer (BFTK) 2024–2028 vergt meer tijd. In Hoofdstuk 8.8 van de huidige bestuursafspraken staat opgenomen dat, indien er na de looptijd van de huidige BFTK nog geen nieuwe bestuursafspraak is overeengekomen, de bestaande bestuursafspraak van kracht blijft tot aan de ondertekening van de nieuwe.
In aanvulling op de huidige BFTK is op 25 april 2022 ook het Zichtbaarheidsakkoord afgesloten. Ik aanschouw dit akkoord als verlengde van de BFTK en daarom zal dit ook van kracht blijven tot de nieuwe bestuursafspraak ondertekend is.
Wat gaat u doen om de ondertekening van de nieuwe BFTK te bespoedigen, zodat de gevolgen kunnen worden meegenomen in de meicirculaire 2024?
Ik begrijp de belangen bij het snel afronden van de afspraken. Samen met de provincie Fryslân streef ik er daarom naar om zo snel mogelijk een akkoord te bereiken. Het is van belang om hierbij te benadrukken dat er geen sprake is van het uitstellen van de ondertekening, maar van het uitlopen van de onderhandelingen. Mede op verzoek van uw Kamer is het onze inzet om de ambitie in deze BFTK te verhogen ten opzichte van voorgaande jaren. Ambitie kost tijd. Nieuwe afspraken moeten niet alleen ambitieus maar ook breed gedragen en uitvoerbaar zijn. Dit vraagt in sommige gevallen om grondig onderzoek en overleg.
Wanneer de BFTK ondertekend kan worden is afhankelijk van wanneer er akkoord bereikt wordt tussen de Provincie Fryslân en de betrokken departementen binnen de Rijksoverheid. Zoals aangegeven in de kamerbrief van 28 November «Afronding BFTK vergt meer tijd» is ondertekening om dit moment voorzien in het voorjaar van 2024.
Erkent u het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur aan uw opvolger, om een vliegende start te kunnen maken met de verhoogde ambities, zoals gevraagd door de Kamer?
Ja, ik erken het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur en zal daarom, net als mijn voorganger, in het introductiedossier voor mijn opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur opnemen.
Bent u bereid om, net als uw voorganger, in het introductiedossier voor uw opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur op te nemen?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Fries als in het Nederlands te beantwoorden?
Ik zal een Friese vertaling van uw vragen en antwoorden toevoegen aan de stukken.
De slechte PISA scores in verhouding tot de genomen maatregelen om achterstanden weg te werken en te voorkomen en de Kamerbrief van 5 december jl. |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u een verklaring en analyse waarom het niveau van beheersing van basisvaardigheden onder leerlingen van 15 jaar in Nederland sneller daalde dan in andere landen terwijl u in uw brief1 een grote rol toebedeelt aan de coronapandemie die ook in die andere landen speelde en ook de OESO al schrijft dat de rol van corona niet overdreven moet worden?
Net als de onderzoekers van PISA opmerken, is het aannemelijk dat er niet één factor aan te wijzen is voor de scherpe dalende trend die we zien sinds de PISA-meting in 2018. Vóór de pandemie was al sprake van een dalende trend in de prestaties, met name bij leesvaardigheid. Hiervoor zijn meerdere verklaringen, zoals het toenemend aantal opdrachten voor de school, het tekort aan leraren en schoolleiders en een verouderd en onduidelijk curriculum. Daarnaast spelen maatschappelijke trends waarschijnlijk een rol, zoals het toegenomen gebruik van mobiele telefoons en minder lezen in de vrije tijd.
Daarom is anderhalf jaar geleden het Masterplan basisvaardigheden van start gegaan, een integrale aanpak die de uiteenlopende problemen adresseert. Het Masterplan werkt aan een duurzame schoolontwikkeling, zodat de beheersing van de basisvaardigheden over de hele linie omhoog gaat en alle leerlingen straks mee kunnen doen in de maatschappij en goed voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs. Er wordt gewerkt aan: een duidelijke opdracht voor scholen via een beter curriculum, een beter zicht op de prestaties, de lat omhoog op basisvaardigheden in het toezicht, professionalisering van leraren, bevorderen van evidence-informed werken en versterking van de taalomgeving via de bibliotheken. U kunt over deze integrale aanpak lezen in de voortgangsbrief van 28 november jl.2
In hoeverre de scherpe daling die PISA-2022 tussen 2018 en 2022 laat zien, toe te schrijven is aan de coronapandemie valt niet precies te bepalen. Het is wel aannemelijk dat hier een deel van de verklaring ligt. Het klopt dat alle landen te maken hebben gehad met de coronapandemie. De 15-jarigen leerlingen die in het kader van PISA in 2022 zijn getoetst, zaten grotendeels in de eerste klas van het voortgezet onderwijs toen de coronapandemie in maart 2020 uitbrak. Deze leerlingen hadden dat jaar en het jaar daarna te maken met 20 weken volledige schoolsluiting en 19 weken hybride onderwijs.
Hoe kan het volgens u dat bijna alle EU-landen hoger scoren op leesvaardigheid dan Nederland? Op welke leeftijd doen die achterstanden zich voor? Wordt deze relatieve achterstand voor Nederland ook al op jongere leeftijd gezien? Is dat onderzocht en zo nee, kunt u dat laten onderzoeken?
Zoals gezegd zijn er meerdere mogelijke oorzaken aan te wijzen voor de achteruitgang van de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen. De resultaten van PISA-2022 bevestigen wat wij al wisten uit andere internationale en nationale peilingen en bronnen. Leerlingen beheersen de basisvaardigheden onvoldoende.
Op het terrein van leesvaardigheid doet Nederland mee met twee internationale vergelijkingsonderzoeken naar de leesvaardigheid van leerlingen. Naast PISA, dat de vaardigheid van 15-jarigen meet, doet Nederland mee met PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study). PIRLS wordt om de vijf jaar afgenomen en meet de begrijpend leesvaardigheid van 10-jarige leerlingen (groep 6). Het meest recente rapport (PIRLS-2021) is in mei 2023 verschenen. Daaruit bleek dat Nederlandse 10-jarigen voor het eerst niet langer bovengemiddeld scoren voor leesvaardigheid, en dat ze minder vaak het geavanceerde leesniveau halen dan leeftijdgenoten in andere Europese landen. Opvallend is dat Nederlandse leerlingen juist weer beter scoorden op het laagste leesniveau. We zien de achteruitgang van het leesniveau van Nederlandse leerlingen ten opzichte van dat van Europese leeftijdgenoten dus ook al bij 10-jarigen. Internationale vergelijkingsonderzoeken geven ons inzicht in zaken die minder aan bod komen in ons onderwijs. Zoals het lezen van langere, rijke teksten, en het kritisch evalueren van en reflecteren op de inhoud van teksten. Dat blijken volgens onderzoek belangrijke vaardigheden om tot diep leesbegrip te komen. Die inzichten zijn meegenomen in de nieuwe kerndoelen Nederlands, zodat ze een vast onderdeel worden in het onderwijs.
Deelt u de mening dat sprake is van structurele problemen in het onderwijs en dat deze dramatische achteruitgang niet alleen met de coronapandemie maar ook daarmee te maken heeft?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 28 november schreef is er sprake van een structurele neergaande trend die door corona nog eens is verscherpt.3 Het Masterplan basisvaardigheden, dat in 2022 is aangekondigd, is ontstaan uit de ambitie van het kabinet om samen met het onderwijsveld de achteruitgang van de basisvaardigheden te keren en ervoor te zorgen dat de basisvaardigheden van leerlingen aantoonbaar verbeteren. Het huidige kabinet heeft structureel € 1 miljard beschikbaar gemaakt voor de versterking van de onderwijskwaliteit en het duurzaam verbeteren van de basisvaardigheden.
Heeft u zicht op hoe de incidentele NPO gelden zijn besteed en wat het effect daarvan is geweest?
De tijdelijke NP Onderwijsmiddelen zijn primair bedoeld om de leervertragingen die door de coronapandemie zijn ontstaan te herstellen en om te werken aan de sociaal-emotionele en het welbevinden van leerlingen. Nog niet alle middelen zijn besteed. Scholen hebben nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025 om deze middelen te besteden. Dit betekent dat ik op dit moment nog niet kan zeggen wat het totale effect is van dit geld: dit beeld is pas na afloop van het programma te geven. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 november over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden.4 De voorgangsrapportage en implementatiemonitor die als bijlage bij deze brief zijn verzonden, geven een gedetailleerd beeld van de besteding van de middelen tot nog toe. Het is goed om te zien dat de middelen en inspanningen van scholen hun vruchten afwerpen. Zo is leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau van voor de pandemie. Ook stelt een ruime meerderheid van de schoolleiders in het po, (v)so en vo dat het welbevinden van hun leerlingen sinds de start van het NP Onderwijs is verbeterd.
Kunt u een analyse maken van de directe impact die de NPO gelden hebben gehad op de beheersing van de basisvaardigheden van leerlingen?
In het kader van NP Onderwijs wordt sinds de start van het programma via diverse onderzocht hoe het gaat met onze leerlingen. Uit deze onderzoeken blijkt dat de leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. In het vo presteren leerlingen in de onderbouw nog steeds minder goed dan voor de pandemie. Ook de meeste po-schoolleiders geven aan dat hun leerlingen er sinds de start van het NP Onderwijs bij taal en rekenen op vooruit zijn gegaan. In het vo geven schoolleiders dit aanzienlijk minder vaak aan.
Om de effectiviteit van interventies op de basisvaardigheden in beeld te brengen, is vanuit het NP Onderwijs ook een grootschalige effectmeting naar kansrijke interventies gestart. Bijna 400 scholen zijn dit schooljaar betrokken bij dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek kan ik naar verwachting in 2025 met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u dat u in uw brief stelt dat de resultaten zorgelijk zijn maar bevestigen wat al bekend is uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden terwijl in die rapportage juist staat dat de daling door Covid alweer grotendeels is verdwenen? Kunt u aangeven hoe deze bevindingen zich tot elkaar verhouden?
Dit heeft te maken met de uiteenlopende ontwikkelingen die we op dit moment in het po en vo zien. Uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden blijkt dat vo-leerlingen in de onderbouw in het schooljaar 2022–2023 nog altijd minder goed presteren dan voor de pandemie. De conclusies uit PISA, die betrekking hebben op de prestaties van 15-jarigen, sluiten aan op dit beeld. Ook in PISA zien de leerprestaties er immers niet goed uit. De situatie in het po is anders: daar zien we dat de leergroei van leerlingen in het schooljaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. Daar is dus duidelijk sprake van herstel na de pandemie. Zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsrapportage over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden. Deze evaluatie biedt een totaaloverzicht van de opbrengsten van het NP Onderwijs.
Heeft u zicht op hoe de structurele middelen voor het masterplan basisvaardigheden besteed (zullen gaan) worden?
Het kabinet streeft ernaar alle scholen vanaf 2026 structureel te financieren voor het verbeteren van de basisvaardigheden. Alle scholen ontvangen een bedrag en scholen waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag. Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden werk ik aan een nieuw financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan middelen die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding. Dit wordt te zijner tijd aan uw Kamer voorgelegd.
Hoe kan het volgens u dat de Nederlandse leerling de in de Kamerbrief genoemde prestatie- en toetsdruk, later genoemd «schooldruk,» zo ervaart?
Niet elke leerling ervaart schooldruk op dezelfde manier. In het meest recente HBSC-onderzoek wordt aandacht besteed aan schooldruk.5 Daarnaast is in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar oorzaken van schooldruk in het voortgezet onderwijs.6 Uit die onderzoeken blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde scholieren in het vo best veel tot veel druk voelden door het schoolwerk dat ze moeten doen. Uit het HBSC-onderzoek blijkt dat dat voor ongeveer één vijfde van de leerlingen in het po gold.
Er zijn meerdere factoren die bijdragen aan de schooldruk die leerlingen ervaren.7 Leerlingen die schooldruk ervaren, voelen druk door toetsen, het behalen van goede cijfers en vooral de hoeveelheid huiswerk. In het onderzoek naar schooldruk in het vo kwam naar voren dat 14 procent veel schooldruk en stress voelde, maar weinig prestatiedruk.8 Daarnaast bleek dat 33 procent een gematigde schooldruk, en juist veel stress en prestatiedruk ervoer. In deze groep zaten relatief veel meisjes, havo- en vwo-leerlingen en leerlingen uit hogere leerjaren. Ook bleek uit gesprekken met leraren, leidinggevenden, vertrouwenspersonen en ouders dat er in hun ogen steeds meer van scholieren verwacht wordt, bijvoorbeeld op vlakken als sport, sociale contacten en het toewerken naar een goede loopbaan. Naast de meer concrete schooldruk door toetsen en huiswerk speelt het belang dat wij als samenleving hechten aan presteren, en de druk die we daarmee in het algemeen aan leerlingen opleggen, dus een grote rol en dat is niet voor elke leerling hetzelfde. Ook zijn andere maatschappelijke ontwikkelingen van invloed op de mentale problemen en veerkracht van scholieren.9 Samen met het veld en andere betrokken partijen wordt gewerkt om oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk. In dit verband wordt gezamenlijk een handreiking voor scholen ontwikkeld.
Hoe verklaart u dat leerlingen aangeven dat de druk toeneemt, maar de resultaten juist afnemen?
Naar mijn weten bestaat er geen directe relatie tussen de schooldruk die scholieren ervaren en de resultaten die zij behalen. Zowel de ervaren schooldruk als de leerprestaties worden beïnvloed door diverse andere factoren, die op hun beurt niet per se met elkaar te maken hoeven hebben. Denk er bijvoorbeeld aan dat sommige ouders veel druk kunnen uitoefenen op hun kind om door te stromen naar het vwo, terwijl de leerling misschien veel beter op zijn of haar plek zit op het havo.
Is de schooldruk en prestatiedruk op Nederlandse scholen hoger dan elders? Zijn daar onderzoeken naar gedaan? Wat verklaart die schooldruk?
In 2020 verscheen een internationaal HBSC-onderzoek waarin schooldruk (schoolwork pressure) onderzocht is.10 Volgens dat rapport scoren 20 van de 45 deelnemende landen lager dan Nederland en 24 van de 45 deelnemende landen hoger dan Nederland als het over schooldruk gaat. Recentere cijfers over schooldruk uit internationaal onderzoek zijn mij niet bekend.
Wat betekent «oog te houden voor» precies volgens u? Vindt u dat de prestatiedruk op scholen omlaag moet?
We stellen in Nederland hoge verwachtingen aan leerlingen die ons onderwijs volgen. Dat is in principe een goede zaak. Daarmee stimuleren we hen om zich te ontwikkelen en om zichzelf en hun omgeving te verrassen met wat ze in huis hebben. Maar het is belangrijk dat we daar niet in doorslaan. De druk die van die verwachtingen uitgaat mag niet te hoog zijn. Dat is niet gezond, daar kunnen scholieren onder lijden en het kan zelfs averechts werken. Hoge verwachtingen stellen betekent immers niet: onrealistische verwachtingen stellen.
In de aanbiedingsbrief bij het PISA-onderzoek staat dat het, naast de sterkere inzet op basisvaardigheden, belangrijk is om oog te houden voor prestatie- en toetsdruk. Daarmee bedoel ik dat we in de gaten moeten houden dat de verwachtingen aan leerlingen – zowel vanuit scholen als vanuit ouders en de samenleving als geheel – er niet voor zorgen dat leerlingen ongezond veel stress ervaren en mentale problemen krijgen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid doe ik dat door onder andere samen met het onderwijsveld te zorgen voor een handreiking met uitgangspunten om te helpen bij het verminderen van toetsdruk. We blijven in gesprek met het veld en andere betrokken partijen om verdere oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk en het verbeteren van het sociaal-emotionele welzijn van leerlingen. Daarnaast heeft het thema prestatiedruk aandacht gekregen in de campagne «Hey het is oké» en zoals ik in mijn reactie op de brief van Stichting niveauZ over de overstap van po naar vo had aangekondigd, bieden we nu meer duidelijkheid over welke toetsen wel of niet verplicht zijn in het po, bijvoorbeeld in de Handreiking schooladvisering en op relevante websites van de Rijksoverheid.11 Prestatiedruk komt echter ook vanuit de samenleving als geheel. Om die reden zijn we ook vooral samen verantwoordelijk om op elkaar te letten en in het bijzonder op onze jeugd.
Hoe ziet u de rol van smartphones en sociale media in deze context?
Uit onderzoek blijkt dat niet-educatief gebruik van mobiele telefoons leerlingen afleidt van de lesstof en de sociale interactie in de klas verstoort.12 Dit heeft een negatief effect op leerprestaties van leerlingen en hun mentale welbevinden. Daarom heb ik met een brede coalitie van vertegenwoordigers van schoolleiders, besturen, docenten, leerlingen en ouders afgesproken dat het niet-educatief gebruik van mobiele telefoons niet langer is toegestaan in de klas. Met deze afspraak hoop ik samen met alle betrokken partijen bij te dragen aan een leeromgeving waarin leerlingen zich kunnen concentreren. Op welke wijze scholen uitvoering geven aan deze afspraken, wordt gemonitord met een nulmeting en daarna een vervolgmeting in juni 2024. Aan de hand van de laatste meting wordt overwogen of de gekozen aanpak adequaat is. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er een langjarig en integraal «herstelplan onderwijs» nodig is dat onder andere het lerarentekort en de oorzaken daarvan, de achteruitgaande beheersing van (basis)vaardigheden onder leerlingen, toenemende lasten en taken voor onderwijzend personeel en een heldere visie op de financiering van scholen, met daarin een normbedrag voor de overhead, nodig is dat kan rekenen op structurele bekostiging en waarin aandacht is voor verschillen (bijvoorbeeld in regio)?
Er is inderdaad een langjarige en gerichte aanpak nodig voor de onderwerpen die door u genoemd worden, te weten lerarentekort, werkdruk en de beheersing van de basisvaardigheden. Voor al deze onderwerpen bestaan inmiddels meerjarige programma’s, zoals het Masterplan basisvaardigheden en de aanpak van de personeelstekorten in het onderwijs via het onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs. Deze programma’s bestaan niet naast elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar en vormen zo een integraal geheel. Aandacht en visie is daarbij niet voldoende. Door het kabinet is dan ook structureel € 1 miljard voor onderwijskwaliteit, € 1 miljard voor kansengelijkheid en € 800 miljoen voor leraren beschikbaar gesteld voor deze uitdagingen.
Verder benoemt u dat er een heldere visie nodig is op de financiering en sturing van scholen. Dit vraagstuk wordt opgepakt in het kader van de herijking van de sturing in het funderend onderwijs. In deze herijking kijken we met het veld naar de manier waarop de overheid stuurt, de zeggenschap, de bekostiging van het onderwijs en de arbeidsvoorwaardenvorming. In dit traject wordt breed gekeken naar de problemen die zich op deze thema’s voordoen. Hierbij wordt ook gekeken naar een aspect als overhead. U kunt in het eerste kwartaal van 2024 een Kamerbrief verwachten over deze herijking.
De discriminerende vooringenomenheid door het gehele controleproces van fraude bij DUO |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Indirecte discriminatie door geldverstrekker Duo bij opsporing van fraude blijkt erger dan gedacht»?1
Herinnert u zich dat u in het debat op 21 maart 2024 over fraudebestrijding door DUO heeft aangegeven dat in het onderzoek door PricewaterhouseCoopers (PwC) is vastgesteld dat directe gegevens met betrekking tot afkomst, zoals migratieachtergrond, geen directe rol hebben gespeeld bij de selectie van studenten voor controle?2
Hoe beoordeelt u het feit dat uit nieuw onderzoek blijkt dat door het gehele CUB-proces sprake was van vooringenomenheid ten opzichte van studenten met een niet-Europese migratieachtergrond, zoals onder andere via de aangenomen motie van het lid Soepboer moest worden onderzocht, terwijl dit niet naar voren kwam in het eerdere onderzoek van PwC?3
Hoe beoordeelt u de conclusie van het nieuwe onderzoek dat de handmatige selectie van studenten voor controle en huisbezoek, nadat zij al automatisch waren ingedeeld in risicocategorieën, de vooringenomenheid van het CUB-proces versterkte?
Kunt u aangeven wat verdere mogelijke zorgpunten zijn binnen het fraudebeleid van DUO nu blijkt dat met de tussenkomst van mensen de vooringenomenheid in de algoritmes ook niet is ondervangen?
Hoe beoordeelt u het feit dat deze vooringenomenheid tien jaar lang onopgemerkt is gebleven, terwijl dit onderzoek al in een korte periode kon concluderen dat er door het gehele CUB-proces sprake was van vooringenomenheid?
Hoe gaat u invulling geven aan de in vraag drie genoemde motie die oproept om in een vervolgtraject ook de gebruikte (statistische) modellen en de bewustheid van de keuzes voor het gebruik hiervan te onderzoeken?
Kunt u deze vragen een voor een binnen twee weken beantwoorden en in ieder geval een dag voor het commissiedebat DUO en Hoger onderwijs d.d. 12 juni 2024 aan de Kamer doen toekomen?
De berichten ‘Op welk nijpend probleem zijn deze nieuwe kerndoelen een antwoord’ en ‘Curriculumherziening stevent af op mislukking’ |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Kan de Minister onderbouwen waarom zij denkt dat aanvullende zaken op het gebied van burgerschap en digitale vaardigheden niet leidt tot aanzienlijke taakverzwaring voor de docent, dan wel tot verarming van de bestaande vakinhoud?1 2
Het verminderen van de overladenheid van het curriculum voor docenten is een van de belangrijke redenen achter de bijstelling van het curriculum. Het onderwijs is namelijk gebaat bij een duidelijke opdracht met daarin heldere verwachtingen van wat leerlingen moeten kennen en kunnen wanneer zij het onderwijs verlaten. Door kerndoelen meer te concretiseren is het voor leraren duidelijker wat leerlingen moeten leren (en dus ook wat niet verplicht is). Dit leidt tot minder overladenheid, doordat methodes «dunner» kunnen worden en er daarmee minder werkdruk ontstaat en dat is een belangrijk doel van de huidige curriculumherziening.
Specifiek ten aanzien van burgerschap en digitale geletterdheid geldt dat scholen nu al veel aan burgerschap en digitale geletterdheid doen, ondanks dat de huidige kerndoelen er slechts impliciet en beperkt aandacht aan besteden. De Onderwijsraad stelt in haar advies dat het Nederlandse onderwijs in democratisch burgerschap beter, doordachter en systematischer kan en moet.3 Ook op het gebied van digitale geletterdheid wordt niet altijd gewerkt op basis van een visie en een gestructureerde aanpak. Volgens een focusgroep van experts zou dit kunnen komen doordat er nog geen kerndoelen voor digitale geletterdheid zijn vastgelegd.4 Scholen weten op het terrein van burgerschap en digitale geletterdheid momenteel dus niet goed wat er van hen wordt verwacht en dat maakt het ingewikkeld om er op een doelgerichte manier aan te werken. Juist het expliciteren van de opdracht op burgerschap en digitale geletterdheid kan dan ook leiden tot een taakverlichting.
Scholen zullen voor alle leergebieden goed moeten bekijken of dat wat zij deden onder de vlag van de oude kerndoelen nog wel echt allemaal nodig is. In de werkopdracht aan de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) is meegegeven dat de conceptkerndoelen beproefd moeten worden door scholen. Voor burgerschap en digitale geletterdheid zal dat na de zomer 2024 plaatsvinden. Als scholen aangeven dat zij de doelen niet kunnen onderwijzen in de beschikbare onderwijstijd, dan zullen er aanpassingen worden gedaan.
Deelt de Minister de mening dat er wél politieke besluitvorming ligt onder het feit dát we burgerschapsdoelen moeten hebben maar niét over de manier waarop en dat het in principe aan scholen is om invulling te geven aan burgerschapsonderwijs?
Ja. Er ligt politieke besluitvorming onder het feit dat we landelijke burgerschapsdoelen moeten hebben en hoe deze eruit komen te zien. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen staat toegelicht dat burgerschapsonderwijs ook een (vak)inhoudelijke component heeft.5 Ook heeft uw Kamer via de motie-Rog/Van Meenen expliciet aangegeven dat een kenniscomponent over democratie en rechtsstaat een sterkere positie moet krijgen in het voortgezet onderwijs.6 Daarnaast kan uw Kamer zich op meerdere momenten uitspreken over de inhoud van de kerndoelen burgerschap. Hoe scholen in de praktijk vervolgens uitwerking geven aan de kerndoelen burgerschap en de burgerschapswet is inderdaad aan de scholen zelf. Dit volgt uit de vrijheid van onderwijs die geborgd is in de Grondwet.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de uitwerking van de nieuwe kerndoelen en vele leergebieden niet in lijn zijn met de focus die in het onderwijs aangebracht zou moeten worden om de grote problemen zoals het lerarentekort en achteruitgang van resultaten onder leerlingen op bijvoorbeeld de basisvaardigheden, het hoofd te kunnen bieden?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van groot belang dat er focus is op het aanpakken van de grote uitdagingen in het onderwijs; het verbeteren van de basisvaardigheden (lezen, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid) en het verminderen van het lerarentekort. De nieuwe kerndoelen leveren daar een belangrijke bijdrage aan. Om voldoende toe te komen aan de basisvaardigheden is het belangrijk dat het curriculum niet overvol raakt en er een duidelijke opdracht aan het onderwijs ligt. Een glasheldere opdracht leidt uiteindelijk tot beter onderwijs in de klas. Op verzoek van uw Kamer is prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de kerndoelen voor de basisvaardigheden. Doordat de kerndoelen lezen en rekenen nu ook beter worden geïntegreerd in andere leergebieden, kan er bovendien meer prioriteit gegeven worden in de klas aan de basisvaardigheden. Met duidelijke en concrete kerndoelen willen we bovendien de werkdruk van docenten verlichten. Als duidelijker is wat «moet» dan wordt ook duidelijk wat er niet door de docent hoeft te worden gedaan en wat «mag». Zo heeft de docent meer eigenaarschap over zijn eigen curriculum. Dat draagt ook bij aan het verminderen van het lerarentekort.
Wat vindt de Minister van de signalen dat de manier waarop op dit moment uitvoering wordt gegeven aan de nieuwe kerndoelen in de praktijk zorgt voor verdringing in het curriculum (bijvoorbeeld de vakken biologie en natuurkunde die ruimte zouden moeten maken voor burgerschap en digitale vaardigheden) bijvoorbeeld door het ontstaan van nieuwe vakken?
Er wordt gewerkt aan nieuwe examenprogramma’s die aangeven wat leerlingen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs moeten kennen en kunnen. Dit doen we omdat de huidige examenprogramma’s verouderd zijn. Sommige examenprogramma’s dateren zelfs uit 1998. Daarnaast is ook het schooleigen programma overladen. Het totale onderwijsprogramma moet voor leerlingen en leraren behapbaar zijn. Bij het ontwikkelen van de nieuwe examenprogramma’s, zo ook voor biologie en natuurkunde, wordt gekeken naar de ruimte die een leergebied in het totale onderwijspakket kan innemen. Het totaal aantal beschikbare uren wordt als het ware verdeeld over de vakgebieden. Wij hebben aan SLO de opdracht gegeven hier een voorstel voor te doen. Ook uw Kamer is hier in meegenomen.7
We hebben de afgelopen jaren steeds weer gezien dat leerlingen de basisvaardigheden onvoldoende beheersen, terwijl ze die nodig hebben om zich later goed in de samenleving te kunnen redden. Dit betekent dat voor het verbeteren van de basisvaardigheden ook relatief veel ruimte komt in het nieuwe curriculum. De nieuwe kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid sorteren overigens niet voor op nieuwe vakken maar dit wordt voor een belangrijk deel geïntegreerd in vakken die alle leerlingen volgen, zodat ook álle leerlingen van die extra aandacht voor de basisvaardigheden profiteren. Zo is het bijvoorbeeld essentieel dat alle leerlingen leren over hoe de Nederlandse democratie werkt. Dit moet dus terugkomen bij maatschappijleer, een vak dat alle leerlingen verplicht moeten volgen. En niet alleen bij bijvoorbeeld geschiedenis, dat een keuzevak is.
Deelt de Minister de mening dat de verankering van het nieuwe curriculum in wet- en regelgeving gebaat is bij een goed en voorspoedig proces?
Ja.
In hoeverre deelt de Minister de mening dat de Kamer daarom vroegtijdig op de hoogte moet worden gebracht van en dat de kamer vroegtijdig zeggenschap moet krijgen over de manier waarop gestalte wordt gegeven aan de opdracht herziening curriculum en de keuzes die daarin worden gemaakt en niet pas nadat het «op de scholen is beproefd»?
De curriculumherziening loopt al een lange tijd. Sinds 2014 zijn er verschillende trajecten geweest die hebben gepoogd het curriculum bij te stellen. Op 6 april 2022 is er uitgebreid met uw Kamer gesproken over een andere aanpak voor de curriculumherziening.8 De opdracht zoals die toen in samenspraak met uw Kamer is geformuleerd, is ook de vorm waarop de curriculumherziening nu wordt uitgevoerd. In deze opdracht zijn dan ook de wensen van uw Kamer meegenomen, zoals het voorrang geven aan de basisvaardigheden.9 Na het verstrekken van de opdracht voor de curriculumherziening volgens de nieuwe aanpak in april 2022 is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd. Dit is drie keer gedaan via separate Kamerbrieven over de curriculumherziening. Zo is in februari 2023 de tussenbalans van de curriculumherziening aan uw Kamer verzonden. In de tussenbalans is uw Kamer geïnformeerd over de eerste stappen die destijds gezet waren en ook over de opdrachten voor de curriculumherziening die vervolgens werden gegeven.10 Nadat de eerste conceptkerndoelen waren opgeleverd, is uw Kamer hierover ook geïnformeerd. In september 2023 over de conceptkerndoelen Nederlands en rekenen/wiskunde en in maart 2024 over de conceptkerndoelen burgerschap en digitale geletterdheid.11, 12 Daarnaast heeft uw Kamer in mei 2022 het Masterplan basisvaardigheden ontvangen waarin de curriculumherziening één van de vijf pijlers is. Vervolgens ontvangt uw Kamer twee maal per jaar via de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden informatie over de voortgang van de herziening.
Op 26 juni aanstaande staat er een commissiedebat geagendeerd over dit onderwerp. Van tevoren ontvangt uw Kamer de vierde voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden, waarin ook de laatste ontwikkelingen ten aanzien van de bijstelling van het curriculum worden meegenomen. Omdat ik me kan voorstellen dat er nog vragen zijn over de curriculumherziening, zijn mijn ambtenaren graag bereid een technische briefing te geven voorafgaand aan het commissiedebat.
De Kamer heeft en krijgt dus alle gelegenheid om zich – nog voor de pilotfase – uit te spreken over het curriculum en de huidige herziening. Tenslotte worden de kerndoelen, na de pilotfase en voordat deze in werking treden, aan uw Kamer voorgelegd (middels een nahangprocedure). Eventuele opmerkingen en wensen van uw Kamer kunnen dan worden verwerkt.
De slechte PISA scores in verhouding tot de genomen maatregelen om achterstanden weg te werken en te voorkomen en de Kamerbrief van 5 december jl. |
|
Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Heeft u een verklaring en analyse waarom het niveau van beheersing van basisvaardigheden onder leerlingen van 15 jaar in Nederland sneller daalde dan in andere landen terwijl u in uw brief1 een grote rol toebedeelt aan de coronapandemie die ook in die andere landen speelde en ook de OESO al schrijft dat de rol van corona niet overdreven moet worden?
Net als de onderzoekers van PISA opmerken, is het aannemelijk dat er niet één factor aan te wijzen is voor de scherpe dalende trend die we zien sinds de PISA-meting in 2018. Vóór de pandemie was al sprake van een dalende trend in de prestaties, met name bij leesvaardigheid. Hiervoor zijn meerdere verklaringen, zoals het toenemend aantal opdrachten voor de school, het tekort aan leraren en schoolleiders en een verouderd en onduidelijk curriculum. Daarnaast spelen maatschappelijke trends waarschijnlijk een rol, zoals het toegenomen gebruik van mobiele telefoons en minder lezen in de vrije tijd.
Daarom is anderhalf jaar geleden het Masterplan basisvaardigheden van start gegaan, een integrale aanpak die de uiteenlopende problemen adresseert. Het Masterplan werkt aan een duurzame schoolontwikkeling, zodat de beheersing van de basisvaardigheden over de hele linie omhoog gaat en alle leerlingen straks mee kunnen doen in de maatschappij en goed voorbereid beginnen aan het vervolgonderwijs. Er wordt gewerkt aan: een duidelijke opdracht voor scholen via een beter curriculum, een beter zicht op de prestaties, de lat omhoog op basisvaardigheden in het toezicht, professionalisering van leraren, bevorderen van evidence-informed werken en versterking van de taalomgeving via de bibliotheken. U kunt over deze integrale aanpak lezen in de voortgangsbrief van 28 november jl.2
In hoeverre de scherpe daling die PISA-2022 tussen 2018 en 2022 laat zien, toe te schrijven is aan de coronapandemie valt niet precies te bepalen. Het is wel aannemelijk dat hier een deel van de verklaring ligt. Het klopt dat alle landen te maken hebben gehad met de coronapandemie. De 15-jarigen leerlingen die in het kader van PISA in 2022 zijn getoetst, zaten grotendeels in de eerste klas van het voortgezet onderwijs toen de coronapandemie in maart 2020 uitbrak. Deze leerlingen hadden dat jaar en het jaar daarna te maken met 20 weken volledige schoolsluiting en 19 weken hybride onderwijs.
Hoe kan het volgens u dat bijna alle EU-landen hoger scoren op leesvaardigheid dan Nederland? Op welke leeftijd doen die achterstanden zich voor? Wordt deze relatieve achterstand voor Nederland ook al op jongere leeftijd gezien? Is dat onderzocht en zo nee, kunt u dat laten onderzoeken?
Zoals gezegd zijn er meerdere mogelijke oorzaken aan te wijzen voor de achteruitgang van de leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen. De resultaten van PISA-2022 bevestigen wat wij al wisten uit andere internationale en nationale peilingen en bronnen. Leerlingen beheersen de basisvaardigheden onvoldoende.
Op het terrein van leesvaardigheid doet Nederland mee met twee internationale vergelijkingsonderzoeken naar de leesvaardigheid van leerlingen. Naast PISA, dat de vaardigheid van 15-jarigen meet, doet Nederland mee met PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study). PIRLS wordt om de vijf jaar afgenomen en meet de begrijpend leesvaardigheid van 10-jarige leerlingen (groep 6). Het meest recente rapport (PIRLS-2021) is in mei 2023 verschenen. Daaruit bleek dat Nederlandse 10-jarigen voor het eerst niet langer bovengemiddeld scoren voor leesvaardigheid, en dat ze minder vaak het geavanceerde leesniveau halen dan leeftijdgenoten in andere Europese landen. Opvallend is dat Nederlandse leerlingen juist weer beter scoorden op het laagste leesniveau. We zien de achteruitgang van het leesniveau van Nederlandse leerlingen ten opzichte van dat van Europese leeftijdgenoten dus ook al bij 10-jarigen. Internationale vergelijkingsonderzoeken geven ons inzicht in zaken die minder aan bod komen in ons onderwijs. Zoals het lezen van langere, rijke teksten, en het kritisch evalueren van en reflecteren op de inhoud van teksten. Dat blijken volgens onderzoek belangrijke vaardigheden om tot diep leesbegrip te komen. Die inzichten zijn meegenomen in de nieuwe kerndoelen Nederlands, zodat ze een vast onderdeel worden in het onderwijs.
Deelt u de mening dat sprake is van structurele problemen in het onderwijs en dat deze dramatische achteruitgang niet alleen met de coronapandemie maar ook daarmee te maken heeft?
Ja, ik deel deze mening. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 28 november schreef is er sprake van een structurele neergaande trend die door corona nog eens is verscherpt.3 Het Masterplan basisvaardigheden, dat in 2022 is aangekondigd, is ontstaan uit de ambitie van het kabinet om samen met het onderwijsveld de achteruitgang van de basisvaardigheden te keren en ervoor te zorgen dat de basisvaardigheden van leerlingen aantoonbaar verbeteren. Het huidige kabinet heeft structureel € 1 miljard beschikbaar gemaakt voor de versterking van de onderwijskwaliteit en het duurzaam verbeteren van de basisvaardigheden.
Heeft u zicht op hoe de incidentele NPO gelden zijn besteed en wat het effect daarvan is geweest?
De tijdelijke NP Onderwijsmiddelen zijn primair bedoeld om de leervertragingen die door de coronapandemie zijn ontstaan te herstellen en om te werken aan de sociaal-emotionele en het welbevinden van leerlingen. Nog niet alle middelen zijn besteed. Scholen hebben nog tot en met het einde van het schooljaar 2024–2025 om deze middelen te besteden. Dit betekent dat ik op dit moment nog niet kan zeggen wat het totale effect is van dit geld: dit beeld is pas na afloop van het programma te geven. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 november over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden.4 De voorgangsrapportage en implementatiemonitor die als bijlage bij deze brief zijn verzonden, geven een gedetailleerd beeld van de besteding van de middelen tot nog toe. Het is goed om te zien dat de middelen en inspanningen van scholen hun vruchten afwerpen. Zo is leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau van voor de pandemie. Ook stelt een ruime meerderheid van de schoolleiders in het po, (v)so en vo dat het welbevinden van hun leerlingen sinds de start van het NP Onderwijs is verbeterd.
Kunt u een analyse maken van de directe impact die de NPO gelden hebben gehad op de beheersing van de basisvaardigheden van leerlingen?
In het kader van NP Onderwijs wordt sinds de start van het programma via diverse onderzocht hoe het gaat met onze leerlingen. Uit deze onderzoeken blijkt dat de leergroei van leerlingen in het po in het jaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. In het vo presteren leerlingen in de onderbouw nog steeds minder goed dan voor de pandemie. Ook de meeste po-schoolleiders geven aan dat hun leerlingen er sinds de start van het NP Onderwijs bij taal en rekenen op vooruit zijn gegaan. In het vo geven schoolleiders dit aanzienlijk minder vaak aan.
Om de effectiviteit van interventies op de basisvaardigheden in beeld te brengen, is vanuit het NP Onderwijs ook een grootschalige effectmeting naar kansrijke interventies gestart. Bijna 400 scholen zijn dit schooljaar betrokken bij dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek kan ik naar verwachting in 2025 met uw Kamer delen.
Hoe verklaart u dat u in uw brief stelt dat de resultaten zorgelijk zijn maar bevestigen wat al bekend is uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden terwijl in die rapportage juist staat dat de daling door Covid alweer grotendeels is verdwenen? Kunt u aangeven hoe deze bevindingen zich tot elkaar verhouden?
Dit heeft te maken met de uiteenlopende ontwikkelingen die we op dit moment in het po en vo zien. Uit de voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden blijkt dat vo-leerlingen in de onderbouw in het schooljaar 2022–2023 nog altijd minder goed presteren dan voor de pandemie. De conclusies uit PISA, die betrekking hebben op de prestaties van 15-jarigen, sluiten aan op dit beeld. Ook in PISA zien de leerprestaties er immers niet goed uit. De situatie in het po is anders: daar zien we dat de leergroei van leerlingen in het schooljaar 2022–2023 gemiddeld weer op het niveau is van voor de pandemie. Daar is dus duidelijk sprake van herstel na de pandemie. Zoals aangekondigd in de vijfde voortgangsrapportage over het NP Onderwijs, zal het programma na afloop van het schooljaar 2024–2025 geëvalueerd worden. Deze evaluatie biedt een totaaloverzicht van de opbrengsten van het NP Onderwijs.
Heeft u zicht op hoe de structurele middelen voor het masterplan basisvaardigheden besteed (zullen gaan) worden?
Het kabinet streeft ernaar alle scholen vanaf 2026 structureel te financieren voor het verbeteren van de basisvaardigheden. Alle scholen ontvangen een bedrag en scholen waarbij de prestaties daartoe aanleiding geven, krijgen een aanvullend bedrag. Zoals aangegeven in de tweede voortgangsrapportage van het Masterplan basisvaardigheden werk ik aan een nieuw financieringsinstrument om voorwaarden te kunnen stellen aan middelen die via de bekostiging worden verstrekt, zoals eisen aan de besteding. Dit wordt te zijner tijd aan uw Kamer voorgelegd.
Hoe kan het volgens u dat de Nederlandse leerling de in de Kamerbrief genoemde prestatie- en toetsdruk, later genoemd «schooldruk,» zo ervaart?
Niet elke leerling ervaart schooldruk op dezelfde manier. In het meest recente HBSC-onderzoek wordt aandacht besteed aan schooldruk.5 Daarnaast is in opdracht van OCW onderzoek gedaan naar oorzaken van schooldruk in het voortgezet onderwijs.6 Uit die onderzoeken blijkt dat bijna de helft van de ondervraagde scholieren in het vo best veel tot veel druk voelden door het schoolwerk dat ze moeten doen. Uit het HBSC-onderzoek blijkt dat dat voor ongeveer één vijfde van de leerlingen in het po gold.
Er zijn meerdere factoren die bijdragen aan de schooldruk die leerlingen ervaren.7 Leerlingen die schooldruk ervaren, voelen druk door toetsen, het behalen van goede cijfers en vooral de hoeveelheid huiswerk. In het onderzoek naar schooldruk in het vo kwam naar voren dat 14 procent veel schooldruk en stress voelde, maar weinig prestatiedruk.8 Daarnaast bleek dat 33 procent een gematigde schooldruk, en juist veel stress en prestatiedruk ervoer. In deze groep zaten relatief veel meisjes, havo- en vwo-leerlingen en leerlingen uit hogere leerjaren. Ook bleek uit gesprekken met leraren, leidinggevenden, vertrouwenspersonen en ouders dat er in hun ogen steeds meer van scholieren verwacht wordt, bijvoorbeeld op vlakken als sport, sociale contacten en het toewerken naar een goede loopbaan. Naast de meer concrete schooldruk door toetsen en huiswerk speelt het belang dat wij als samenleving hechten aan presteren, en de druk die we daarmee in het algemeen aan leerlingen opleggen, dus een grote rol en dat is niet voor elke leerling hetzelfde. Ook zijn andere maatschappelijke ontwikkelingen van invloed op de mentale problemen en veerkracht van scholieren.9 Samen met het veld en andere betrokken partijen wordt gewerkt om oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk. In dit verband wordt gezamenlijk een handreiking voor scholen ontwikkeld.
Hoe verklaart u dat leerlingen aangeven dat de druk toeneemt, maar de resultaten juist afnemen?
Naar mijn weten bestaat er geen directe relatie tussen de schooldruk die scholieren ervaren en de resultaten die zij behalen. Zowel de ervaren schooldruk als de leerprestaties worden beïnvloed door diverse andere factoren, die op hun beurt niet per se met elkaar te maken hoeven hebben. Denk er bijvoorbeeld aan dat sommige ouders veel druk kunnen uitoefenen op hun kind om door te stromen naar het vwo, terwijl de leerling misschien veel beter op zijn of haar plek zit op het havo.
Is de schooldruk en prestatiedruk op Nederlandse scholen hoger dan elders? Zijn daar onderzoeken naar gedaan? Wat verklaart die schooldruk?
In 2020 verscheen een internationaal HBSC-onderzoek waarin schooldruk (schoolwork pressure) onderzocht is.10 Volgens dat rapport scoren 20 van de 45 deelnemende landen lager dan Nederland en 24 van de 45 deelnemende landen hoger dan Nederland als het over schooldruk gaat. Recentere cijfers over schooldruk uit internationaal onderzoek zijn mij niet bekend.
Wat betekent «oog te houden voor» precies volgens u? Vindt u dat de prestatiedruk op scholen omlaag moet?
We stellen in Nederland hoge verwachtingen aan leerlingen die ons onderwijs volgen. Dat is in principe een goede zaak. Daarmee stimuleren we hen om zich te ontwikkelen en om zichzelf en hun omgeving te verrassen met wat ze in huis hebben. Maar het is belangrijk dat we daar niet in doorslaan. De druk die van die verwachtingen uitgaat mag niet te hoog zijn. Dat is niet gezond, daar kunnen scholieren onder lijden en het kan zelfs averechts werken. Hoge verwachtingen stellen betekent immers niet: onrealistische verwachtingen stellen.
In de aanbiedingsbrief bij het PISA-onderzoek staat dat het, naast de sterkere inzet op basisvaardigheden, belangrijk is om oog te houden voor prestatie- en toetsdruk. Daarmee bedoel ik dat we in de gaten moeten houden dat de verwachtingen aan leerlingen – zowel vanuit scholen als vanuit ouders en de samenleving als geheel – er niet voor zorgen dat leerlingen ongezond veel stress ervaren en mentale problemen krijgen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid doe ik dat door onder andere samen met het onderwijsveld te zorgen voor een handreiking met uitgangspunten om te helpen bij het verminderen van toetsdruk. We blijven in gesprek met het veld en andere betrokken partijen om verdere oplossingen te zoeken die bijdragen aan het verlagen van de toetsdruk en het verbeteren van het sociaal-emotionele welzijn van leerlingen. Daarnaast heeft het thema prestatiedruk aandacht gekregen in de campagne «Hey het is oké» en zoals ik in mijn reactie op de brief van Stichting niveauZ over de overstap van po naar vo had aangekondigd, bieden we nu meer duidelijkheid over welke toetsen wel of niet verplicht zijn in het po, bijvoorbeeld in de Handreiking schooladvisering en op relevante websites van de Rijksoverheid.11 Prestatiedruk komt echter ook vanuit de samenleving als geheel. Om die reden zijn we ook vooral samen verantwoordelijk om op elkaar te letten en in het bijzonder op onze jeugd.
Hoe ziet u de rol van smartphones en sociale media in deze context?
Uit onderzoek blijkt dat niet-educatief gebruik van mobiele telefoons leerlingen afleidt van de lesstof en de sociale interactie in de klas verstoort.12 Dit heeft een negatief effect op leerprestaties van leerlingen en hun mentale welbevinden. Daarom heb ik met een brede coalitie van vertegenwoordigers van schoolleiders, besturen, docenten, leerlingen en ouders afgesproken dat het niet-educatief gebruik van mobiele telefoons niet langer is toegestaan in de klas. Met deze afspraak hoop ik samen met alle betrokken partijen bij te dragen aan een leeromgeving waarin leerlingen zich kunnen concentreren. Op welke wijze scholen uitvoering geven aan deze afspraken, wordt gemonitord met een nulmeting en daarna een vervolgmeting in juni 2024. Aan de hand van de laatste meting wordt overwogen of de gekozen aanpak adequaat is. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat er een langjarig en integraal «herstelplan onderwijs» nodig is dat onder andere het lerarentekort en de oorzaken daarvan, de achteruitgaande beheersing van (basis)vaardigheden onder leerlingen, toenemende lasten en taken voor onderwijzend personeel en een heldere visie op de financiering van scholen, met daarin een normbedrag voor de overhead, nodig is dat kan rekenen op structurele bekostiging en waarin aandacht is voor verschillen (bijvoorbeeld in regio)?
Er is inderdaad een langjarige en gerichte aanpak nodig voor de onderwerpen die door u genoemd worden, te weten lerarentekort, werkdruk en de beheersing van de basisvaardigheden. Voor al deze onderwerpen bestaan inmiddels meerjarige programma’s, zoals het Masterplan basisvaardigheden en de aanpak van de personeelstekorten in het onderwijs via het onderwijsakkoord Samen voor het beste onderwijs. Deze programma’s bestaan niet naast elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar en vormen zo een integraal geheel. Aandacht en visie is daarbij niet voldoende. Door het kabinet is dan ook structureel € 1 miljard voor onderwijskwaliteit, € 1 miljard voor kansengelijkheid en € 800 miljoen voor leraren beschikbaar gesteld voor deze uitdagingen.
Verder benoemt u dat er een heldere visie nodig is op de financiering en sturing van scholen. Dit vraagstuk wordt opgepakt in het kader van de herijking van de sturing in het funderend onderwijs. In deze herijking kijken we met het veld naar de manier waarop de overheid stuurt, de zeggenschap, de bekostiging van het onderwijs en de arbeidsvoorwaardenvorming. In dit traject wordt breed gekeken naar de problemen die zich op deze thema’s voordoen. Hierbij wordt ook gekeken naar een aspect als overhead. U kunt in het eerste kwartaal van 2024 een Kamerbrief verwachten over deze herijking.
Het bericht 'Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Habtamu de Hoop (PvdA), Aant Jelle Soepboer (FNP) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe komt het met het Frysk in de Kamer, nu zoveel voorvechters van het toneel verdwijnen?»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u het ermee eens dat een wisseling van de wacht niet mag leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur?
Wisseling van de wacht mag niet leiden tot een verminderde inzet voor de zorgplicht voor de Friese taal en cultuur. Er is daarom zowel nationaal als internationaal een formeel kader van beleid en wetgeving waarmee deze zorgplicht wordt geborgd. Denk hierbij aan de Wet gebruik Friese taal, de Bestuursafspraak Friese taal en Cultuur, de erkenning van het Europees Handvest voor regionale talen en talen voor minderheden en de erkenning van het Kaderverdrag inzake de bescherming van minderheden.
Bent u bereid, nu de ondertekening van een nieuwe bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur (BFTK) is uitgesteld, om niet slechts de afspraken in de BFTK te verlengen tot de ondertekening, maar ook de overige afspraken te verlengen die zijn gemaakt naar aanleiding daarvan?2
De afronding van de Bestjoersôfspraak Fryske Taal en Kultuer (BFTK) 2024–2028 vergt meer tijd. In Hoofdstuk 8.8 van de huidige bestuursafspraken staat opgenomen dat, indien er na de looptijd van de huidige BFTK nog geen nieuwe bestuursafspraak is overeengekomen, de bestaande bestuursafspraak van kracht blijft tot aan de ondertekening van de nieuwe.
In aanvulling op de huidige BFTK is op 25 april 2022 ook het Zichtbaarheidsakkoord afgesloten. Ik aanschouw dit akkoord als verlengde van de BFTK en daarom zal dit ook van kracht blijven tot de nieuwe bestuursafspraak ondertekend is.
Wat gaat u doen om de ondertekening van de nieuwe BFTK te bespoedigen, zodat de gevolgen kunnen worden meegenomen in de meicirculaire 2024?
Ik begrijp de belangen bij het snel afronden van de afspraken. Samen met de provincie Fryslân streef ik er daarom naar om zo snel mogelijk een akkoord te bereiken. Het is van belang om hierbij te benadrukken dat er geen sprake is van het uitstellen van de ondertekening, maar van het uitlopen van de onderhandelingen. Mede op verzoek van uw Kamer is het onze inzet om de ambitie in deze BFTK te verhogen ten opzichte van voorgaande jaren. Ambitie kost tijd. Nieuwe afspraken moeten niet alleen ambitieus maar ook breed gedragen en uitvoerbaar zijn. Dit vraagt in sommige gevallen om grondig onderzoek en overleg.
Wanneer de BFTK ondertekend kan worden is afhankelijk van wanneer er akkoord bereikt wordt tussen de Provincie Fryslân en de betrokken departementen binnen de Rijksoverheid. Zoals aangegeven in de kamerbrief van 28 November «Afronding BFTK vergt meer tijd» is ondertekening om dit moment voorzien in het voorjaar van 2024.
Erkent u het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur aan uw opvolger, om een vliegende start te kunnen maken met de verhoogde ambities, zoals gevraagd door de Kamer?
Ja, ik erken het belang van een warme overdracht van het dossier Friese taal en cultuur en zal daarom, net als mijn voorganger, in het introductiedossier voor mijn opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur opnemen.
Bent u bereid om, net als uw voorganger, in het introductiedossier voor uw opvolger de verantwoordelijkheid en zorgplicht voor de Friese taal en cultuur op te nemen?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zowel in het Fries als in het Nederlands te beantwoorden?
Ik zal een Friese vertaling van uw vragen en antwoorden toevoegen aan de stukken.