De staat van de sector geothermie |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) «De Staat van de sector Geothermie»?1
Ja.
Deelt u de zorgen die in het rapport worden geuit over de veiligheidsrisico’s bij het winnen van aardwarmte en de mate waarin de sector op dit moment risico’s herkent, beheerst en/of daartoe in staat is? Zo nee, waarom niet?
In de tweede helft van 2016 ben ik samen met betrokkenen in de sector gestart met het «verbeterplan geothermie», waarin bekeken wordt hoe geothermie kan uitgroeien tot een veilige en volwassen technologie die een belangrijke bijdrage kan leveren aan de energietransitie. Hierbij wordt specifiek gekeken naar punten die ook naar voren komen in de «Staat van de sector» en of en hoe de mijnbouwwetgeving hiervoor aangepast moet worden. Het «verbeterplan geothermie» is in een afrondende fase en ik zal uw Kamer naar verwachting in het najaar van 2017 over de uitkomsten ervan informeren.
Wat is uw reactie op de stelling in het rapport dat wet- en regelgeving niet altijd voldoende worden nageleefd en er een zwak ontwikkelde veiligheidscultuur heerst bij nogal wat initiatiefnemers? Voelt u zich overvallen door deze constateringen?
Het is niet acceptabel als wet- en regelgeving niet wordt nageleefd. Ook zullen initiatiefnemers moeten beseffen dat geothermie projecten alleen uitgevoerd kunnen en mogen worden door partijen die een goede veiligheidscultuur nastreven. Ik ben zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven in 2016 gestart met het «verbeterplan geothermie», juist om bovengenoemde zaken aan te pakken.
Hoe gaat u de vanuit de geschiedenis geleerde lessen rond de winning van aardgas in het Slochterenveld inzetten om vergelijkbare situaties veroorzaakt door diepe- en ultradiepe geothermie te voorkomen?
Zowel bij gaswinning als bij geothermie wordt er geboord in de diepe ondergrond. Veel risico’s zijn daarom vergelijkbaar. Het is belangrijk de lessen die zijn geleerd bij de exploitatie van het Slochterenveld mee te nemen bij het verder ontwikkelen van geothermie in Nederland. Dit betekent dat conform het OVV-rapport over Groningen, veiligheid een herkenbare plaats heeft in het vergunningenproces. Ook bij het opstellen van nieuwe wet- en regelgeving voor geothermie zal ik hiermee rekening houden.
Hoe gaat voorkomen worden dat de wens naar hernieuwbare energie en duurzaamheid gaat doorslaan, waardoor willekeurig wie het zich kan permitteren toe te staan geothermie en ultradiepe geothermie toe te passen?
Het opsporen en winnen van geothermie is gebonden aan de eisen die gesteld worden in de mijnbouw wet- en regelgeving. Deze wet- en regelgeving en veiligheidseisen zijn dezelfde als die gelden voor de olie- en gaswinning. Wel wordt op het ogenblik in het kader van het «verbeterplan geothermie» bekeken op welke wijze deze wet- en regelgeving meer specifiek op geothermie kan worden toegesneden. De huidige wetgeving sluit niet goed aan bij de praktijk van geothermie. Daarbij zal ook specifiek worden gekeken naar de borging van deskundigheid en kennis.
Wat is uw mening over de opmerking dat milieu en veiligheidsrisico’s onvoldoende worden onderkend en er nauwelijks beperkingen zijn om geothermie toe te passen waar dan ook in het land?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Zoals ook is aangegeven in de «Staat van de Sector» zijn sommige risico’s van geothermie projecten specifiek voor bepaalde regio’s. De «Staat van de Sector» geeft hier een aantal voorbeelden van. Het is dus belangrijk om bij geothermieprojecten goed in kaart te brengen of de genoemde risico’s daar spelen en of eventueel mitigerende maatregelen nodig zijn. Ook zal worden gekeken of er gebieden zijn waar geothermie niet of slechts in beperkte mate ontwikkeld mag worden.
Op welke wijze gaat u de naleving van de veiligheidscultuur na bij alle reeds afgegeven vergunningen en bij inwerking zijnde geothermie projecten? Welke maatregelen kunt u (laten) nemen, indien geconstateerd wordt dat het bij deze projecten schort aan de naleving van de wetten en regels? Welke maatregelen kunt u (laten) nemen indien de veiligheidscultuur bij deze projecten onvoldoende is?
De veiligheid van activiteiten van een mijnbouwonderneming is wettelijk geborgd in meerdere wetten, voornamelijk de Mijnbouwwet en de Arbeidsomstandighedenwet. SodM ziet als onafhankelijk toezichthouder toe op de veiligheid en zal bij overtreding van normen voor veiligheid bestuurlijke handhaving inzetten bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwang of zo nodig het stil leggen van activiteiten. Daarnaast kan SodM in samenwerking met het Openbaar Ministerie te allen tijden strafrechtelijk optreden.
Op welke wijze gaat u bij nog af te geven vergunningen voor geothermieprojecten inzetten op strikte naleving van wetten en regels? Op welke wijze gaat een sterk ontwikkelde veiligheidscultuur opgenomen worden in af te geven vergunningen?
SodM houdt toezicht op de naleving van wetten en regels en heeft op basis van dit toezicht meerdere malen geothermieprojecten stilgelegd. De constateringen die SodM doet in de «Staat van de Sector», betekenen dat het toetsen van partijen die geothermieprojecten willen uitvoeren stringenter uitgevoerd moet en zal worden op technisch en financieel vlak. In het kader van «verbeterplan geothermie» ben ik in overleg met SodM (technische toetsing) en EBN (financiële toetsing) om te komen tot adequate toetsingscriteria gericht op een goede veiligheidscultuur in de geothermie.
Wat vindt u van het feit dat het duurzaamheidslabel van geothermieprojecten nogal breed wordt uitgedragen, waarbij de focus in de praktijk vaak vooral op kostenbesparing ligt, waardoor er gebruik wordt gemaakt van inferieure materialen of van onvoldoende deskundig personeel, met alle risico’s van dien? Op welke wijze gaat dergelijk onwenselijk gedrag bij voorbaat uitgebannen worden?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de nadruk bij geothermieprojecten vooral ligt bij kostenbesparing. Het kan niet zo zijn dat door kostenbesparingen de veiligheid in het geding komt. Voor mij levert geothermie een belangrijke bijdrage aan de verduurzaming van de warmtevraag, zowel in de gebouwde omgeving als voor de industrie. Alle partijen, waaronder de decentrale overheden, met wie ik de ontwikkeling van geothermie een stap verder probeer te brengen, werken vanuit ditzelfde gedachtegoed. Hierbij blijft overigens het uitgangspunt dat bij geothermie de veiligheid voor mens, natuur en milieu in alle gevallen geborgd moet zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Gaat u in nog af te geven vergunningen opnemen dat bij het onvoldoende inzetten op een gedegen veiligheidscultuur, de vergunning ingetrokken kan worden? Bent u bereid alle wetten en regels van in ieder geval ultradiepe geothermie te herdefiniëren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Als bij geothermie de veiligheid in het geding is, zal de winning worden stilgelegd en eventueel de vergunning worden ingetrokken. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 gelden voor geothermie en ultradiepe geothermie dezelfde strenge veiligheidseisen als voor olie- en gaswinning en zie ik geen aanleiding om specifiek voor ultradiepe geothermie andere regels te hanteren dan voor de andere vormen van geothermie.
Kan er een uitgebreid overzicht komen van alle observaties en interventies van SodM op de door hen geschetste tekortkomingen bij aardwarmteprojecten bij zowel de rijksoverheid, lagere overheden en private partijen? Zo nee, waarom niet?
Aan de hand van inspecties van geothermieprojecten en externe signalen komt SodM tot observaties die kunnen leiden tot een interventie. De desbetreffende bedrijven ontvangen hierover inspectiebrieven waarin de relevante observaties staan weergegeven, gevolgd door aanbevelingen en/of interventies. De door SodM uitgebrachte Staat van de Sector geeft mijns inziens een goed beeld van de huidige prestaties van de sector en geeft een goed beeld van de bevindingen van de toezichthouder. Overigens zijn alle operators van geothermieprojecten, die nu produceren, private partijen.
Op welke termijn gaan de door SodM geadviseerde aanpassingen van de Mijnbouwwet de Kamer(s) bereiken? Deelt u de mening dat de voorbereidingen daartoe nu al – ook door een demissionaire Minister – genomen dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op het ogenblik wordt er gewerkt aan een meer specifieke en passende wetgeving voor geothermie. Mijn streven is deze wetgeving voor het eind van 2017 gereed te hebben voor consultatie met alle betrokkenen in de geothermiesector.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u bevorderen dat de sector meer begeleiding krijgt, transparanter en meer ervaren wordt en kennis meer gaat delen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De belangrijkste reden dat ik in 2016 gestart ben met het «verbeterplan geothermie» is om samen met de sector in kaart te brengen hoe de geothermiesector versterkt kan worden, zowel technisch als financieel, maar ook qua kennis, innovatie en organisatie.
Hoe gaat de «full-life-circle» van een project (van boren tot ontmantelen) ingevuld worden? Kunt u daarbij nadrukkelijk aangeven dat deze relatief nieuwe techniek niet zo maar en al helemaal niet eeuwigdurend wordt weggegeven, zoals destijds nogal onnadenkend gedaan is na de vondst van het Slochterenveld?
Het is inderdaad goed om te beseffen dat het bij geothermie niet alleen gaat om het boren van twee putten, maar om een project van meestal tientallen jaren, waar onderhoud, reparaties en ook het ontmantelen van de putten deel van uitmaken. Daarom is het van belang om bij de start van het geothermieproject zoveel mogelijk zekerheid te krijgen dat de initiatiefnemer voldoende technische kennis heeft voor alle fasen van het project en voldoende financiële draagkracht heeft om alle fasen van het project te kunnen bekostigen. Vergunningen worden niet eeuwigdurend afgegeven, maar afgestemd op de duur van de productie. De Mijnbouwwet biedt daarbij de mogelijkheid om vergunningen in te trekken als daar aanleiding toe is.
Kunt u in kaart (laten) brengen hoe omgegaan wordt met een mogelijk aansprakelijkheidsdilemma in een gebied met zowel gaswinning als geothermie?
In gebieden waar sprake is van gaswinning, is het van belang dat bij voornemens voor geothermie goed wordt bekeken of deze twee toepassingen elkaar ondergronds niet beïnvloeden. Zou dit wel het geval zijn, dan kan er interferentie ontstaan. Indien er in redelijkheid een risico van interferentie is tussen gaswinning en geothermie, dan zal ik geen vergunning voor geothermie verlenen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze aardwarmteprojecten publiek gemaakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ook geothermieprojecten vallen onder de Mijnbouwwet. Dit betekent dat alle data en informatie, die in het kader van een geothermie project verzameld worden, aan mij ter beschikking gesteld moeten worden. Wel bepaalt de Mijnbouwwet dat een deel van deze gegevens voor vijf jaar vertrouwelijk zijn. Omdat ik het ook van belang acht dat voor een snelle leercurve en veilige ontwikkeling van geothermie alle data en informatie zo snel mogelijk beschikbaar komt, heb ik bepaald dat van initiatieven die in aanmerking komen voor de garantieregeling voor het boren (RNES) en de SDE+, de data en informatie direct openbaar worden. Daarnaast bekijk ik ook of de wetgeving hierop aangepast kan worden.
Bent u bereid de afgegeven vergunningen voor gebieden met een verhoogde kans op natuurlijke aardbevingen, zoals in oostelijk Brabant en Noord Limburg, nabij de Peelbreuken en in gebieden waar sprake is van seismiciteit als gevolg van gaswinning, zoals in Groningen, ter heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 18.
Welke extra voorzorgen en maatregelen gaat u afdwingen om te zorgen dat in de provincie Groningen – een gebied waar sprake is van verhoogd seismisch risico – de veiligheid gegarandeerd is? Welke extra onderzoeken gaat u (laten) entameren bij geothermieprojecten in Groningen en Drenthe?
In alle gebieden waar sprake is van natuurlijke of geïnduceerde seismiciteit zal locatie-specifiek bekeken moeten op basis van een seismische risico analyse (SRA) of geothermie veilig kan worden uitgevoerd. Deze SRA wordt beoordeeld door SodM. Op basis van het advies hierover van SodM neem ik mijn besluit. Dit geldt voor heel Nederland, maar meer specifiek voor Groningen (geïnduceerde seismiciteit) en voor oostelijk Brabant en noordelijk Limburg nabij de Peelbreuken. In het geval van geothermie is het van belang dat de seismische risicoanalyse wordt uitgevoerd en beoordeeld voordat gestart wordt met de boringen. Ik onderzoek in hoeverre de bestaande wetgeving hiervoor moet worden aangepast. In het specifieke geval van Groningen is het ook van belang om voordat ik toestemming geef voor de winning uitgesloten te hebben dat er kans is op interferentie met de gaswinning in Groningen.
Kunt u uitgebreid reageren op de conclusie uit het SodM-rapport dat in verband met een mogelijke wisselwerking met de door de gaswinning veroorzaakte aardbevingen, gepaste terughoudendheid op zijn plaats is wat betreft geothermische projecten in en om het Groningerveld? Deelt u deze conclusies? Zo ja, hoe gaat u daar invulling aangeven?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 15 is het van belang dat vooraf goed bekeken wordt dat de twee toepassingen elkaar ondergronds niet beïnvloeden. Zou dit wel het geval zijn dan kan er interferentie ontstaan, waardoor geothermie indirect invloed kan hebben op het ontstaan van bevingen. Indien er in redelijkheid een risico van interferentie is tussen gaswinning en geothermie, dan zal ik geen vergunning voor de winning van geothermie verlenen. TNO en SodM zullen mij hierin adviseren.
Deelt u de mening dat de veiligheid van Groningers de prioriteit heeft? Hoe bent u voornemens om de veiligheid van Groningers te garanderen en de risico’s die mogelijk voortkomen uit de winning van aardwarmte te pareren? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid heeft voor mij de hoogste prioriteit en ik zal daarom handelen als aangegeven in het antwoord op vraag 19.
Bent u bereid het gedeelte over geothermie binnen de Structuurvisie Ondergrond te herzien en hierbij nadrukkelijk opnieuw de Commissie m.e.r te betrekken? Zo nee, waarom niet?2
In de Ontwerp Structuurvisie Ondergrond (Kamerstuk 33 136, nr. 14), die de Minister van Infrastructuur & Milieu samen met mij heeft opgesteld, wordt specifiek naar de ruimtelijke ordening van de ondergrond gekeken. Hierbij is gekeken naar de vraag of het nodig is om specifieke gebieden uit te sluiten voor specifieke toepassingen. Ik zal kijken of dit aspect aanscherping behoeft in lijn met de door SodM geuite zorgen. Op het ogenblik worden de ingediende zienswijzen bekeken en in dat kader zal ook worden bezien of de Structuurvisie nog aanpassingen behoeft naar aanleiding van de zorgen die er bij SodM bestaan over de veiligheid bij delfstoffenwinning en geothermie.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van de brief van het SodM, het SodM extra mankracht voor uitbreiding van het toezicht verdient? Zo nee, waarom niet?3
SodM stelt voor sectoren waar toezicht op wordt gehouden een «Staat van de Sector» op. Op basis hiervan zal SodM bepalen hoe het toezichtsarrangement er voor de verschillende sectoren uit moet gaan zien. Hieruit vloeit voort of en hoeveel extra mankracht en welke expertise er bij SodM nodig is om invulling te geven aan de verschillende toezichtsarrangementen. Ik ben hierover in gesprek met SodM.
Bent u bereid in te zetten op meer gedegen onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar geothermie en daarbij de afweging tussen technieken – bijvoorbeeld het stoppen van gaswinning om ultradiepe geothermie mogelijk te maken- daarbij te betrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, daar ben ik toe bereid. Daarom maakt enerzijds het versterken van kennis en innovatie in de geothermie onderdeel uit van het onafhankelijke Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM) dat dit jaar is gestart. Anderzijds ben ik aan het bekijken hoe de innovatie binnen de geothermiesector versneld en versterkt kan worden en hoe de kennis van de ondergrond kan worden vergroot.
Waarom heeft geen enkele geothermist beschikking over een goedgekeurd winningsplan? Is het naar uw mening wenselijk dat geothermisten opereren zonder goedgekeurd winningsplan? Op welke termijn gaat u de door het SodM geconstateerde achterstanden weg werken? Bent u bereid indien nodig spoedwetgeving te ontwikkelen waarbij in reeds afgegeven vergunningen een goedgekeurd winningsplan verplicht gesteld wordt?
Het winningsplan zoals gedefinieerd in de Mijnbouwwet is vooral geënt op de doelmatige winning van olie- en gas en de mogelijk daaraan gerelateerde bodembeweging. De wetgeving sluit daardoor niet altijd goed aan bij de praktijk van geothermie. Bovendien zijn de in het winningsplan te adresseren elementen deels niet van toepassing op geothermie. Daarom wordt er nu gewerkt aan een meer specifieke en passende wetgeving voor geothermie, waarbij mijn streven is deze wetgeving voor het eind van 2017 gereed te hebben voor consultatie met alle betrokkenen in de geothermiesector.
SodM geeft in de «Staat van de sector» aan dat door het ontbreken van goedgekeurde winningsplannen, en de daarbij behorende voorwaarden, onvoldoende handvatten te hebben voor toezicht en handhaving en vraagt daarom om een tijdelijk beleidskader als basis voor het SodM-toezicht. Ik ben begin dit jaar gestart met het ontwikkelen van een tijdelijk format, specifiek voor winningsplannen geothermie, dat gebruikt kan worden totdat de aanpassing van de Mijnbouwwet voor geothermie gereed is.
Het bericht “Twee conducteurs mishandeld door treinreizigers” |
|
Lilian Helder (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht op nos.nl: «Twee conducteurs mishandeld door treinreizigers»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat er, na al de genomen maatregelen, nog steeds conducteurs en agenten gemolesteerd worden?
Wij betreuren het dat personeel in een publieke functie, zoals het ov, te maken kan krijgen met geweld en agressie. We vinden dat iedereen in het ov, personeel en reizigers, zich veilig moet voelen. Vandaar dat we, samen met alle partijen uit de sector, maatregelen opstellen en laten uitvoeren. In maart 2015 zijn er door het Rijk, NS, ProRail en vakbonden acht maatregelen afgesproken om de sociale veiligheid op en rond het spoor te vergroten2:
Deze maatregelen worden momenteel geëvalueerd. Hierover zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Gezamenlijk met álle betrokken partijen in de ov-sector (overheden, vervoerders, politie en vakbonden) hebben we daarnaast in oktober 2016 het integrale Actieprogramma Sociale Veiligheid3 vastgesteld. Dit actieprogramma is opgesteld op basis van de high impact crime-aanpak (HIC-aanpak) en richt zich op het gehele ov. Het omvat 23 maatregelen en heeft duidelijke doelstellingen. Voorbeelden van maatregelen zijn het uniformeren van incidentregistratie, een pilot om verhaalschade in rekening te brengen bij overlastplegers en het particulier inhuren van BOA’s in het ov. In het najaar van 2017 zult u een voortgangsbericht van het actieprogramma ontvangen.
Tevens laten wij de objectieve en subjectieve veiligheid tweejaarlijks monitoren middels de personeelsmonitor en jaarlijks middels de ov-klantenbarometer.
Bent u bereid om een algeheel vervoersverbod en hogere straffen op te leggen voor idioten die hun handen niet thuis kunnen houden?
De mogelijkheid om de toegang tot het openbaar vervoer te ontzeggen, bestaat al sinds 1 januari 2001. Hiermee kan de vervoerder een reisverbod (of ov-verbod) opleggen. Sinds 1 mei 2015 is het ook mogelijk een verblijfsverbod (of stationsverbod) op te leggen. In het AO van 13 september 2016 (Kamerstuk 28 642, nr. 87) heeft de Staatssecretaris van IenM toegezegd het reisverbod te evalueren en de uitkomsten met de Tweede Kamer te delen. Uit de evaluatie, die nu wordt uitgevoerd, zal blijken hoeveel reisverboden er sinds de introductie zijn opgelegd, wat de criteria zijn om een reisverbod uit te reiken, wat de procedure is en hoe er wordt gehandhaafd. De evaluatie zal dit najaar met u gedeeld worden. Met de evaluatie van het reisverbod wordt inzicht verkregen in de praktijkervaringen van de verschillende partijen met het reisverbod. Er is in algemene zin sprake van een hogere strafeis bij gevallen van geweld tegen medewerkers in publieke dienst.
Bent u bereid om beveiligingspersoneel van NS uit te rusten met wapenstok en pepperspray?
De BOA in het openbaar vervoer (BOA-domein IV), waaronder de medewerker Veiligheid & Service (beveiligingspersoneel, V&S) van NS, kan op dit moment optioneel beschikken over handboeien en/of een wapenstok, maar niet over pepperspray. Van de optie te kunnen beschikken over een wapenstok maakt NS op dit moment geen gebruik. NS heeft verder desgevraagd laten weten dat zij geen aanleiding ziet om een uitbreiding van de geweldsmiddelen, zoals pepperspray, aan te vragen. Zie ook de brief van de Minister van VenJ op 19 april 2016 waarin wordt ingegaan op de motie van Van Helvert en De Boer welke de regering verzoekt om in overleg met NS te verkennen of de huidige bevoegdheden en geweldsmiddelen van de V&S medewerkers nog passend zijn bij de taken die van hen worden verwacht4. Naar aanleiding van het AO op 13 september 2016 is opnieuw contact gezocht met NS en is het eerdere standpunt bevestigd. V&S medewerkers bewaken de veiligheid op de treinen en de stations. Hun taken zijn met de huidige bevoegdheden en de huidige toegekende geweldsmiddelen uit te voeren. Zij handhaven wet- en regelgeving en de NS-huisregels en spreken mensen zo nodig aan op hun gedrag. Indien noodzakelijk geven zij een aanwijzing, een bekeuring of houden reizigers aan. Uitgangspunt is dat NS-personeel dat doet op een de-escalerende en servicegerichte manier. Onder meer in het kader van het de evaluatie van de acht maatregel uit het onderzoeksrapport Sociale veiligheid op het spoor en integraal Actieprogramma Sociale Veiligheid is er regelmatig contact met NS, en blijven wij de situatie monitoren.
Als er bij NS of andere vervoerders wensen opkomen ten aanzien van de bevoegdheden van BOA’s, kunnen zij dit inbrengen.
Bent u bereid om een daderprofiel in beeld te brengen van deze constante stroom van geweldsdelicten?
Conform de motie Madlener5, waarin verzocht werd een daderprofiel op te stellen van de plegers van geweldsincidenten in het openbaar voervoer, hebben wij hiernaar onderzoek laten uitvoeren. Op 13 juni 2016 is het rapport «Daders op het spoor» aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport ligt, naast de inbreng van vervoerders en vakbonden, ten grondslag aan het integrale Actieprogramma Sociale Veiligheid.
Bent u bereid om een openbare database aan te leggen om alle vervoerders «real-time» op de hoogte te houden van mensen met een algeheel vervoersverbod?
In de evaluatie van het reisverbod, waar ik u in het antwoord op vraag 3 over informeerde en welke dit najaar met u gedeeld zal worden, wordt een eventuele rol van een database meegenomen.
Het bericht dat de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland de noodklok luidt over de zorg van meervoudig ernstig gehandicapten |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) dat de situatie in de zorg voor meervoudig ernstig gehandicapten onhoudbaar is?1
Ja, men heeft mij daarover ook een brief gestuurd.
Kunt u aangeven wat volgens u de norm moet zijn van de zorg die mensen met een meervoudig ernstige handicap horen te krijgen? Wordt naar uw mening momenteel aan die norm voldaan? Bent u bereid over deze norm in gesprek te gaan met VGN?
Alle cliënten hebben recht op kwalitatief verantwoorde zorg, die moet voldoen aan de veldnormen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voor de Gehandicaptenzorg. Het Zorginstituut Nederland heeft het Kwaliteitskader Gehandicaptenzorg 2017–2022 opgenomen in het register voor kwaliteitsstandaarden. Ik ben reeds in overleg met de VGN over de door hen gestuurde brief.
De inspectie heeft daarnaast onderzocht waar goede zorg aan mensen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) aan moet voldoen. De hieruit voortgekomen zeven kernpunten heeft zij verwerkt in haar toetsingsinstrument. Bij een toezichtronde langs acht instellingen heeft de inspectie geconstateerd dat het mogelijk is om goede zorg, die gegeven wordt volgens de zeven kernpunten, te realiseren. Dit is nu nog niet altijd het geval2. Als kernpunten deels of onvoldoende terug te zien zijn in de praktijk, dan zijn verbetermaatregelen nodig. De inspectie houdt hier toezicht op.
Kunt u uitleggen waarom recente veranderingen in de financiering (Wlz, Wmo en Jeugdwet) het onmogelijk maken voor zorgaanbieders om de verliezen te compenseren die zij leiden door zelf geld bij te leggen om de gewenste zorg te kunnen leveren?
De gehandicaptensector – die volledig publiek wordt gefinancierd – is een financieel gezonde sector. Eind 2015 bedroeg het weerstandsvermogen 32,9% en de solvabiliteit 42,8%. In 2015 (het eerste jaar na de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning) bedroeg het resultaat op gewone bedrijfsvoering 5,3% (CBS, Financiële kengetallen zorginstellingen 2015). Gemiddeld genomen slagen de zorgaanbieders er dus in om eventuele verliezen op onderdelen van de zorglevering op andere onderdelen te compenseren. Het Wlz-brede kostprijsonderzoek dat door de NZa wordt uitgevoerd in de tweede helft van 2017 zal informatie opleveren over de toereikendheid van de tarieven voor zorg aan cliënten met ernstige meervoudige beperking.
Klopt het dat er een significante stijging is van het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling en dat de kans groot is dat deze stijging doorzet?2
Op 1 januari 2016 maakten circa 2.300 cliënten gebruik van de meerzorgregeling (HHM Onderzoek gebruik meer zorg, bijlage bij Kamerstuk 34 104 nr. 138). De zorgkantoren verstrekken het budget voor meerzorg en declareren deze zorg op de prestatie «meerzorg». Op basis van de declaratiegegevens kan ik concluderen dat er in 2016 circa 80.000 meer dagen meerzorg werden gedeclareerd dan in 2015 (Zorprisma, Vektis). Dit impliceert dat het aantal cliënten dat gebruik maakt van de meerzorgregeling is toegenomen met minimaal 220 cliënten. Dit is geen verassend beeld, omdat de meerzorgregeling vanaf 2016 ook van toepassing is op ggz-b en V&V profielen.
Welk budget was er in 2015 en 2016 beschikbaar voor de meerzorgregeling?
De meerzorgregeling maakt onderdeel uit van de regionale contracteerruimte van het zorgkantoor. Er wordt vanuit VWS dus geen apart budget beschikbaar gesteld voor de meerzorgregeling. Hierdoor hebben de zorgkantoren de vrijheid om binnen het totaal van de contracteerruimte meerzorg in te zetten waar dat nodig is. Uit declaratiegegevens (zorgprisma, Vektis) blijkt dat er in 2015 circa € 150 miljoen werd uitgegeven aan meerzorg en in 2016 circa € 170 miljoen.
Hoeveel aanvragen voor de meerzorgregeling zijn er gedaan in 2015 en 2016? Is daarmee in die jaren het gehele budget opgemaakt? Zo nee, wat is er met het overgebleven budget gebeurd?
Ik heb bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) gevraagd bij hoeveel aanvragen voor meerzorg zij een advies hebben uitgebracht. Daarbij moet worden aangetekend dat niet in alle gevallen een advies van het CCE noodzakelijk is, maar wel als er sprake is van mogelijke gedragsproblematiek. In 2015 heeft het CCE 1210 keer geadviseerd over meerzorgaanvragen, in 2016 was dat 1409 keer. In beide jaren lag het aantal aanvragen waarbij de onderliggende indicatie VG5 of VG8 was (deze indicaties zijn het meest voorkomend bij cliënten met een ernstige meervoudige beperking) bijna gelijk, respectievelijk 80 in 2015 en 76 in 2016. Zoals bij vraag 5 aangegeven, maakt de meerzorgregeling onderdeel uit van de regionale contracteerruimte en is er geen afzonderlijk budgettair kader voor.
Is het budget voor de meerzorgregeling in 2017 aangepast ten opzichte van 2015 en 2016?
Zoals ik ook bij vraag 5 heb benoemd, maakt de meerzorgregeling deel uit van de contracteerruimte. De toekenning van meerzorg wordt dus niet beperkt door een afzonderlijk budgettair kader. Bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2018 (Kamerstuk 34 104, nr. 188) heb ik besloten om het totale Wlz-kader 2017 te verhogen met € 200 miljoen. Dit deed ik naar aanleiding van het meiadvies van de NZa, waarin zij mij adviseerde over de toereikendheid van het budgettaire kader. Met de extra middelen kan voldaan worden aan de gestegen zorgvraag, inclusief meerzorg. De NZa zal mij ook in 2018 rapporteren over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Deelt u de mening van de VGN dat het huidige budget van de meerzorgregeling onvoldoende is in 2017 en 2018? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u het budget voor de meerzorgregeling uitgebreid toen u het mogelijk maakte dat cliënten met ernstige lichamelijke beperkingen ook aanspraak kunnen maken hierop? Zo ja, met hoeveel is het budget uitgebreid?3
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “Sollicitant niet meer vogelvrij op internet.” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Sollicitant niet meer vogelvrij op internet»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1
Ja. Ik heb waardering voor het feit dat de Artikel 29-werkgroep met hun advies duidelijkheid heeft willen verschaffen over de privacy van de (toekomstige) werknemer, zonder uit het oog te verliezen dat social media een rol kunnen spelen in het bij elkaar brengen van werkgevers en werknemers.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving Nederland kent met betrekking tot de bescherming van werkzoekenden en werknemers tegen onjuist gebruik van sociale media door werkgevers?
Momenteel is dat de Wet bescherming persoonsgegevens, waarmee de richtlijn 95/46/EG (de Europese Privacy richtlijn) is geïmplementeerd. Per 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing. De Wet bescherming persoonsgegevens zal dan worden ingetrokken. In haar advies heeft de Artikel 29-werkgroep zich over beide kaders uitgesproken.
Welke gevolgen heeft de uitgebrachte opinie van Europese privacy toezichthouders2, de Artikel 29-werkgroep, voor de Nederlandse wet- en regelgeving?
De opinie heeft geen directe gevolgen voor de Nederlandse wet- en regelgeving; het gaat hier om een uitleg van bestaande regelgeving door een onafhankelijk adviesorgaan van Europese privacy-toezichthouders. De artikel 29-werkgroep heeft deze opinie uitgebracht om duidelijkheid te scheppen over de balans tussen de belangen van werkgevers en het recht op privacy van (toekomstige) werknemers.
Mogen werkgevers gebruik maken van online profielen die een professioneel doeleinde hebben, zoals een online cv? Zo ja, welke regels gelden hier?
Een werkgever mag uitsluitend een inbreuk maken op het recht op bescherming van persoonlijke levenssfeer van de (toekomstige) werknemer indien daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is. Dit geldt ook voor het gebruik maken van online profielen van een sollicitant. In een sollicitatieprocedure zal een werkgever moeten kunnen onderbouwen dat een online check noodzakelijk is voor het behartigen van een gerechtvaardigd belang. Als er sprake is van een profiel dat een professioneel doeleinde dient, zal daar eerder sprake van kunnen zijn dan als het een privé profiel betreft.
Van belang is bovendien dat werkgevers vooraf transparant zijn over het feit dat een online screening onderdeel uitmaakt van de procedure, en dat gegevens die tijdens een screening worden verzameld niet langer bewaard worden dan noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat de privacy van werkzoekenden en werknemers goed gewaarborgd moet zijn, maar dat specifieke sociale media zoals LinkedIn ook een bijdrage kunnen leveren aan de match tussen werkzoekenden en werkgevers?
Ja. Het is deze balans waar de Artikel 29-werkgroep duidelijkheid over heeft willen verschaffen. Zoals in het vorige antwoord is beschreven, biedt de privacy-regelgeving hier de nodige ruimte voor.
Bent u bekend met de sollicitatietraining die het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen) biedt aan werkzoekenden «Vind een baan met social media»3 waarbij er juist specifieke aandacht is voor het gebruik van sociale media bij het zoeken naar werk, en hoe hierbij op te vallen?
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke sollicitatietrainingen waardevol zijn in het vinden van vacatures, en uiteindelijk van een baan?
Het aanbieden en vinden van werk gaat vandaag de dag op verschillende manieren. Ook social media spelen daarbij een belangrijke rol. Het is daarom nuttig dat werkzoekenden hun vaardigheden op het gebied van solliciteren op peil brengen en houden.
Geeft de overheid nu geen tegenstrijdige signalen af? Deelt u de mening dat het voor werkgevers en werknemers duidelijk moet zijn wat wel en wat niet mag, en dat de betreffende regelgeving realistisch en handhaafbaar moet zijn en aansluiten bij de praktijk?
De overheid heeft geen signaal afgegeven. In een persbericht van 13 juli jl. heeft de Autoriteit Persoonsgegevens een opiniedocument van de Artikel 29-werkgroep onder de aandacht gebracht. In dit document staat onder welke voorwaarden deze adviesgroep het legitiem vindt dat werkgevers het profiel van kandidaten op social media gebruiken. Zoals in het antwoord op vraag 4 is beschreven, biedt de bestaande regelgeving voldoende ruimte aan werkgevers om gebruik te maken van social media bij het zoeken naar werknemers.
Het bericht dat GenX in meer drinkwater zit |
|
Cem Laçin |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten in het Algemeen Dagblad over het aantreffen van GenX in drinkwater op meerdere locaties?1 2
Ik begrijp de zorgen die zijn ontstaan over de berichtgeving dat deze stof in het drinkwater is aangetroffen. Na overleg met de betrokken drinkwaterbedrijven is de conclusie dat de aangetroffen concentraties in het drinkwater ver onder de voorlopige drinkwater richtwaarde van 0,15 microgram/liter liggen zoals deze door het RIVM na onderzoek is vastgesteld. De drinkwaterkwaliteit voldoet daarmee ruim aan de veiligheidseisen en deze staat niet onder druk.
Van welke industrieel geloosde stoffen die in drinkwater terecht kunnen komen is tot op heden onbekend of ze mogelijk schadelijk zijn voor de gezondheid?
Bedrijven zijn verplicht alle stoffen die geloosd worden op te nemen in de vergunningaanvraag of te melden indien ze onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hiernaast is er een zorgvuldig opgebouwd stelsel van monitoring en screenings van het oppervlaktewater, drinkwaterinnamepunten en drinkwater. Dit is bedoeld om mogelijke probleemstoffen tijdig op te sporen, te onderzoeken en aan te pakken.
Sinds 2015 is extra aandacht voor deze zogenaamde opkomende stoffen in de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende Stoffen. Dit is toegelicht in de Structurele aanpak opkomende stoffen waarover ik u op 5 juli heb geïnformeerd.3 Hiermee investeren we maximaal om tijdig voldoende te weten en ook tijdig te kunnen ingrijpen.
Wat is uw inschatting van de kosten of inspanningen die gemaakt respectievelijk gedaan moeten worden om lozingen van stoffen pas toe te staan nadat onomstotelijk is bewezen dat zij onschadelijk zijn? Welke mogelijkheden ziet u om via deze route of via andere wegen meer veiligheidsgaranties af te dwingen?
Vanuit het gedachtegoed «Bewust Omgaan met Veiligheid»4 ga ik voor drinkwaterkwaliteit tenminste uit van een basisveiligheid (geen onacceptabele risico’s) maar heb ik ook een ambitie voor de lange termijn (zo laag mogelijke risico’s). Om tot het lange termijn doel te komen zal steeds een integrale en expliciete afweging moeten worden gemaakt waarbij veiligheid voorop staat. Voor het steeds verder verkleinen van risico’s zijn zowel technisch en economisch haalbaarheid, het wettelijke kader, de verdeling van verantwoordelijkheden en de publieke perceptie belangrijke factoren.
Klopt de bewering in het bericht van het Algemeen Dagblad dat de waterkwaliteit voldoet aan de veiligheidseisen, maar dat de kwaliteit wel onder druk staat? Kunt u een overzicht geven van de metingen die u bekend zijn? Acht u het zinvol om aanvullende metingen te verrichten? Zo nee, waarom niet?
De drinkwaterkwaliteit voldoet ruim aan de veiligheidseisen en staat niet onder druk.
Een overzicht van de bij mij bekende (en ook openbare) gegevens staan in de bijlage opgenomen.5
Hiernaast worden er in het kader van de Structurele aanpak opkomende stoffen van gereguleerde puntbronnen (bron die aanwijsbaar op één specifieke plek in riool of oppervlaktewater loost) ook nieuwe soorten van metingen en informatievergaring voorbereid, zoals o.a. de risico gestuurde monitoring door de drinkwaterbedrijven en de activiteiten van de landelijke werkgroep Aanpak Opkomende stoffen.
Bent u bereid om samen met de provincie Zuid-Holland een moratorium of opnieuw aangescherpte vergunningen voor wat betreft het lozen van GenX te overwegen zolang onduidelijkheid bestaat over de mogelijk schadelijke gevolgen hiervan? Ziet u hier nieuwe mogelijkheden voor of blijft dit volgens u juridisch onhaalbaar?
Er is sprake van een aangescherpte ambtshalve wijziging van de vergunning door het bevoegd gezag, de Provincie Zuid-Holland. Hierop is door meerdere partijen beroep ingesteld. Dit ligt nu voor bij de rechter en daarom kan ik hierover nu geen nadere uitspraken doen.
Overigens heeft uw Kamer eerder een motie in relatie tot een moratorium afgewezen6.
Kunt u een inschatting geven van de termijn die nodig is voor het onderzoek dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu uitvoert? Bent u bereid om de resultaten zo spoedig mogelijk te delen met de Kamer?
De «Europese stofevaluatie van FRD-902 door Nederland en Duitsland» is in maart 2017 gestart en wordt naar verwachting in maart 2018 afgerond. Daarnaast loopt een nadere duiding door het RIVM over in de toekomst te verwachten concentraties GenX bij het oevergrondwater van Oasen. Dit komt binnen enkele weken gereed. U krijgt de resultaten zo spoedig mogelijk.
Bent u in overleg met de drinkwaterbedrijven Oasen en Evides om te onderzoeken wat zij kunnen verbeteren aan hun filtersysteem teneinde de drinkwaterveiligheid te verbeteren?
Ik ben continu met de drinkwaterbedrijven in overleg over ons gezamenlijk streven naar de best mogelijke drinkwaterkwaliteit en onze lange termijn ambitie naar zo laag mogelijke risico’s. Onderwerpen als verbetering van de monitoring en verbetering van de zuiveringssystemen komen bij dit overleg systematisch aan de orde. De drinkwaterbedrijven besteden structureel veel aandacht aan het continu verbeteren van de drinkwaterkwaliteit.
Wat gaat u doen, of heeft u al gedaan, om de bewoners van de betreffende regio te informeren over de risico’s -hoe klein ook- die zij lopen bij het nuttigen van drinkwater?
Drinkwaterbedrijven hebben de verantwoordelijkheid de bewoners van de regio die zij voorzien van drinkwater te informeren. Zij vullen deze rol goed in.
Kunt u bevestigen of de claim van Chemours juist is, dat de aangetroffen GenX niet uit hun fabriek afkomstig is, en zo ja, welke bedrijven zijn dan mogelijk de bron geweest?3
De misstanden en de winsten in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de situatie van een 21 jarige man die samen met zijn ouders naar de rechter stapte vanwege de slechte zorg die Woonzorgnet hem bood?1
Ik vind dat een onwenselijke situatie. Klachten moeten bespreekbaar zijn en zo goed mogelijk in overleg tussen zorgaanbieder en cliënt(vertegenwoordigers) worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat zorginstellingen als Woonzorgnet veel winst maken? Vindt u het acceptabel dat Woonzorgnet vorig jaar een omzet van 9 miljoen euro had en daarvan bijna 1 miljoen euro winst maakte? Vindt u het acceptabel dat in 2016 de drie directeuren samen bijna 500.000 euro salaris ontvingen en de aandeelhouders, waaronder directeuren een winstuitkering deelden van 650.000 euro?
Instellingen hebben een positief bedrijfsresultaat nodig met het oog op de continuïteit van hun dienstverlening en investeringen in bijvoorbeeld een betere kwaliteit van zorg. Op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gelden regels omtrent winstoogmerk door aanbieders van Zvw- en Wlz-zorg (zie ook mijn antwoord op vraag 7). De IGZ houdt toezicht op naleving van deze regels. Daarnaast heeft de interne toezichthouder van de zorgaanbieder een belangrijke rol. Deze moet beoordelen of het uitkeren van dividend in het belang is van de continuïteit van de aanbieder en de zorgverlening aan patiënten/cliënten. Voorts hebben de partijen die zorg inkopen (de zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten) hier een rol. Zij moeten kritisch kijken met wie zij zaken doen en welke voorwaarden zij daarbij afspreken, bijvoorbeeld over de prijs en kwaliteit van zorg.
Winstdelingen worden op grond van de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot de bezoldiging gerekend indien het gaat om een winstdeling die wordt uitgekeerd in het kader van een dienstverband als topfunctionaris. Winstuitkeringen aan aandeelhouders worden in het kader van de WNT niet tot deze bezoldiging gerekend, omdat dit niet een vergoeding voor arbeid betreft maar voor beschikbaar gesteld kapitaal.
Het kabinet streeft naar maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. Binnen de grenzen die de wet stelt, is het aan de instellingen zelf om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga ervan uit dat instellingen daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk. Zie voorts mijn antwoord op vraag 9.
Bij overtredingen zal de WNT-toezichthouder, in de zorg is dat het CIBG, handhavend optreden.
Hoe oordeelt u over de signalen van slechte zorg en de positie van te machtige bestuurders die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week binnenkrijgt over misstanden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Misstanden in de zorg vind ik zeer kwalijk. Of het nu gaat om kwaliteit van zorg of over het gedrag van bestuurders. Hier ligt een grote verantwoordelijkheid bij het bestuur en management van zorginstellingen. Het gaat hier vooral ook om «moreel» handelen. Bestuurders en interne toezichthouders in de zorg moeten hun taken op een professionele en integere manier uitvoeren, en daarbij rekening houden met hun cliënten, andere belanghebbenden en de publieke belangen die zij dienen. Op diverse manieren is de positie van clienten (of hun verwanten geborgd). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van J. Schroten van Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg, dat cliënten en ouders weinig macht hebben om een vuist te maken omdat er sprake is van machtsongelijkheid, aangezien zorginstellingen vaak met dure advocaten werken die ouders niet kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat veel ouders zich zorgen maken over hun zorgbehoevende kinderen, omdat zij de zorg goed geregeld willen hebben, als zij er zelf niet meer zijn? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze ouders zich geholpen en zich meer gesteund voelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik begrijp dat ouders zich zorgen maken over de zorg voor hun kind. Juist ook in de situatie wanneer zij er zelf niet meer zijn. Hierover moeten zij «bij leven» al nadenken en met hun verwanten en personeel van de zorginstelling in gesprek gaan. De positie van de cliënt en zijn verwanten staat centraal in de Kwaliteitsagenda «Samen werken aan een betere gehandicaptenzorg» (Kamerstuk 24 170, nr. 152). Bij het opstellen van die agenda heb ik cliëntenorganisaties en de Stichting Klokkenluiders betrokken. Van belang is een goede dialoog tussen cliënt, verwanten en professionals waarbij onafhankelijke cliëntondersteuning onontbeerlijk is, juist ook in die situatie waarin er geen ouders meer zijn die de cliënt terzijde kunnen staan. Ook de positie van cliëntenraden is hierbij van belang. Cliëntenraden kunnen veel betekenen als het gaat om de kwaliteit van zorg. Dit thema stond dan ook centraal op het congres «Cliëntenraad: Inspraak in kwaliteit» op 9 december 2016. Daarnaast komt er in de tweede helft van 2017 een digitaal platform beschikbaar waar cliëntenraden, verwantenraden en familieverenigingen met en van elkaar kunnen leren. Via dit platform kunnen informatie en ervaringen worden gedeeld.
Begrijpt u dat klokkenluiders het een doorn in het oog is dat belangenorganisaties in de zorg geen vuist maken en dat inspecties niet doorpakken, omdat zij geen individuele situaties in behandeling nemen? Wat kunt u hieraan doen?
Mijn ervaring is dat belangenorganisaties in de zorg wel degelijk een vuist maken en aan de bel trekken als zij problemen constateren. Het is bovendien niet zo dat de IGZ geen individuele meldingen in behandeling neemt. Afhankelijk van de aard en ernst van de meldingen start de IGZ al dan niet een onderzoek. Daarbij kijkt de IGZ of er meerdere meldingen zijn binnengekomen over de desbetreffende zorgaanbieder.
Om veilig te kunnen melden is het daarnaast van belang dat de identiteit van klokkenluiders adequaat wordt beschermd. Bij individuele situaties is het afschermen van de identiteit van een klokkenluider soms lastig omdat naar aard en inhoud de melding herleidbaar is naar de klokkenluider of melders die anoniem willen blijven. Dit maakt het onderzoek van individuele situaties soms complex. Daarom vraagt de IGZ de klokkenluider toestemming om de melding door te sturen aan de betrokken zorgaanbieder of het bedrijf. Indien de klokkenluider geen toestemming geeft of zijn identiteit is onbekend, dan kan de IGZ besluiten om vanwege de ernst van de melding deze toch te onderzoeken. De IGZ weegt in dat besluit de ernst van de melding zorgvuldig af tegen de eventuele herleidbaarheid naar de melder.
Bent u bekend met uw reactie op eerdere vragen waarin u aangaf dat in de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) is bepaald dat winstuitkeringen verboden zijn bij intramurale zorg, maar zijn toegestaan voor extramurale zorg? Kunt u toelichten waarom hiertussen onderscheid wordt gemaakt en n vindt u dit wenselijk? Kunt vervolgens een overzicht geven welke organisaties wel en geen winst mogen uitkeren en welke uitzonderingen hierop zijn?2
Ja. Het onderscheid in de regels omtrent winstoogmerk vloeit voort uit de voormalige Wet Ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Instellingen die onder deze wet vielen, werden collectief gefinancierd en liepen dus weinig of geen financieel risico. Winstuitkering werd mede daarom onwenselijk geacht. Sinds de invoering van de WTZi is dit beleid gecontinueerd en kritisch bezien of er sectoren zijn waar het toestaan van winstuitkering de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg zou kunnen bevorderen. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot het Wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg.
Het huidige winstverbod is neergelegd in artikel 5 van de WTZi, die betrekking heeft op Zvw- of Wlz-zorg. Bepaald is dat instellingen met winstoogmerk alleen een toelating wordt verleend als zij behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WTZi) aangewezen categorie. Op grond daarvan is winstoogmerk toegestaan voor: Instellingen voor medisch-specialistische zorg voor zover zij deze zorg uitsluitend leveren in verband met een psychiatrische aandoening en dit niet plaatsvindt in combinatie met Zvw-verblijf; Audiologische centra; Trombosediensten; Huisartsenzorg; Verloskundige zorg; Kraamzorg; Mondzorg; Paramedische zorg; Het verstrekken van hulpmiddelen; Het verlenen van farmaceutische zorg; Ziekenvervoer; Behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening; De uitleen van verpleegartikelen; Persoonlijke verzorging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Verpleging voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Begeleiding voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Behandeling, anders dan de behandeling van gedragswetenschappelijke aard in verband met een psychiatrische aandoening voor zover deze zorg niet wordt verleend in combinatie met Wlz-verblijf; Kleinschalige woonvoorzieningen3.
Winstoogmerk is op grond van de huidige regelgeving niet toegestaan voor:
Medisch specialistische zorg (inclusief ZBC’s); Verpleging, verzorging, begeleiding of behandeling van gedragswetenschappelijke aard in combinatie met Wlz-verblijf (intramurale Wlz en intramurale GGZ); Erfelijkheidsadvisering; ADL-assistentie.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen waarin u aangaf dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toeziet houdt op de WTZi en daarmee ook op de naleving van het winstverbod? Kunt u nader aangeven hoe de Inspectie dit toezicht uitvoert en welke conclusies hieruit zijn getrokken? Zijn er zorgorganisaties geconstateerd die hier misbruik van maken? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 7, zijn de regels omtrent winstoogmerk neergelegd in de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi. Indien de IGZ een overtreding op het winstoogmerkverbod constateert dan treedt zij handhavend op.
De IGZ kan een last onder bestuursdwang opleggen, waarmee de verplichting wordt opgelegd om de oude situatie (voor overtreding) te herstellen en om een geldsom te betalen indien herstel van de overtreding niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. Ook kan overtreding van het verbod op winstoogmerk er uiteindelijk toe leiden dat de Minister, op advies van de IGZ, de toelating van de desbetreffende instelling intrekt.
Er is tot nu toe één zorgaanbieder waarbij de IGZ van oordeel is dat het verbod op winstoogmerk is overtreden. De IGZ heeft de desbetreffende zorgaanbieder een last onder dwangsom opgelegd. Op dit moment is deze casus juridisch in behandeling omdat de zorgaanbieder formeel bezwaar heeft gemaakt tegen deze, door de IGZ opgelegde, last onder dwangsom.
Hoe kijkt u na vier jaar regeren terug op het feit dat we in de zorg nog steeds situaties tegenkomen waarbij niet alleen veel te hoge salarissen betaald worden, maar er ook winst wordt gemaakt met publiek geld?
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen dus nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 34 654, nr. 3, p. 1).
Wat gaat u doen met de meldingen die de Stichting Klokkenluiders Verstandelijke Gehandicaptenzorg elke week ontvangt? Bent u bereid om naast de cliënten en hun familie te gaan staan om samen op te trekken voor betere zorg?
De meldingen die de Stichting Klokkenluiders ontvangt zijn voor mij input als het erom gaat een beeld te krijgen van de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit in de gehandicaptensector. De Stichting Klokkenluiders heeft hier al eerder aandacht voor gevraagd en ik heb hen daarom betrokken bij het opstellen van de Kwaliteitsagenda voor de gehandicaptenzorg. In de Coalitie Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg trek ik op samen met vertegenwoordigers van Ieder(in), MEE Nederland, LSR, LFB, KansPlus, V&VN, NVAVG, VGN, Zorginstituut Nederland en de IGZ om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Eén van de acties van de kwaliteitsagenda betreft een onderzoek naar ervaren afhankelijkheid van cliënten in de gehandicaptenzorg. Twee leden van de Stichting Klokkenluiders maken deel uit van de begeleidingscommissie van dit onderzoek. De begeleidingscommissie heeft de onderzoeksopdracht geformuleerd, waarin aandacht is voor de ervaren formele en informele afhankelijkheid, collectief en individueel. Het onderzoek wordt eind 2017 afgerond.
Over de voortgang van de Kwaliteitsagenda Gehandicaptenzorg heb ik u geïnformeerd met mijn brief van 6 juli 2017 «Diverse onderwerpen gehandicaptenzorg en maatwerk in Wlz-zorg thuis» (Kamerstuk 24 170, nr. 162).
Het bericht "Student moet nog steeds betalen voor verplichte reisjes" |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat doet u met het signaal van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Studenten Rechtsbureau (LSR) dat hogescholen en universiteiten nog altijd geld vragen voor verplichte excursies, educatieve games of andere onderdelen van het studieprogramma, zonder een gratis alternatief te bieden?1
Op 22 maart 2017 heb ik over extra studiekosten naast het collegegeld vragen beantwoord van het lid Jasper van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1489) en het lid Assante (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487) Het ISO heeft in februari 2017 een inventarisatie gemaakt van instellingen die naast het collegegeld een bijdrage vragen voor bijvoorbeeld een excursie of educatieve games. Deze inventarisatie heb ik in maart 2017 ontvangen. De inspectie heeft alle instellingen die voorkwamen in die inventarisatie aangeschreven. De aangeschreven instellingen hebben hierop in de afgelopen maanden gereageerd richting de inspectie. De instellingen hebben in hun reactie aangegeven te stoppen met het vragen van een bijdrage of de informatie over gratis alternatieven te zullen verbeteren. In enkele gevallen is de informatie die de inspectie heeft ontvangen naar haar oordeel nog niet volledig of is er een verschil van inzicht over de al dan niet juiste toepassing van de regels. Hierover vinden nog gesprekken plaats tussen de inspectie en de betreffende instelling.
Het ISO heeft in juni 2017 haar meldpunt voor onterechte studiekosten heropend en daar zijn extra klachten op binnengekomen. Het signaal waar u naar verwijst gaat over deze extra klachten. Het ISO heeft over de extra klachten al contact met de Inspectie van het Onderwijs. Het is aan de inspectie om deze klachten te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden.
Hoe beoordeelt u het excuus van de opleiding bedrijfskunde van Fontys Hogescholen, dat er ook een goedkope optie werd geboden?
In het aangehaalde artikel wordt het voorbeeld gegeven waarbij studenten verplicht een week naar het buitenland moeten om ervaring op te doen. Het gaat om een onderdeel van de studie waarbij studenten zelf de kosten dragen voor het verblijf in het betreffende land en de reiskosten. Hierover heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 29 april 2015 over de ruimte die instellingen hebben om naast collegegeld een bijdrage aan studenten te vragen het volgende opgenomen: Als aan een onderdeel van de opleiding extra kosten zijn verbonden, moet de student een kosteloos alternatief worden geboden.2 Dat betekent dat wanneer de student voor verplichte excursies of stages zelf de reis- en verblijfskosten moeten betalen de instelling een gratis alternatief moet aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een «papieren opdracht». De beoordeling van deze casus laat ik over aan de inspectie.
Bent u bereid de Inspectie van het Onderwijs de betreffende opleidingen met boetes op de vingers te laten tikken, mede omdat studenten het lastig vinden om een zaak tegen de opleiding aan te spannen waar zij nu nog op zitten?
De inspectie kan een instelling aanspreken indien zij zich niet houdt aan de WHW. Instellingen moeten ook in de gelegenheid worden gesteld om, nadat zij aangesproken zijn, de werkwijze aan te passen. Wanneer blijkt dat een instelling zich, ook nadat zij aangesproken is niet houdt aan de WHW kan de inspectie in het uiterste geval een boete opleggen. Dit is een eigen bevoegdheid van de inspectie.
De informatie beschikbaar bij de Nederlandse overheid en regering over het onveilige luchtruim boven Oost Oekraïne in de eerste helft van 2014, dus vóór het neerhalen van vlucht MH17/KL4103 (Herdruk) |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Welke informatie lag ten grondslag aan het verzoek van april 2014 van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aan de inlichtingendiensten AIVD en MIVD om een update van de dreigingsanalyse te maken, in de context van luchthavens en veiligheid van in- en uitgaande luchtvaart, specifiek gerelateerd aan de situatie in Oekraïne (CTIVD-toezichtsrapport nr. 43, pag. 29)? Kunt u de aard en inhoud van deze informatie beschrijven?
Het verzoek betreft een reguliere aanvraag in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (ATb). Het Atb heeft betrekking op vitale en kwetsbare sectoren in Nederland. Het verzoek in het kader van de sector luchthavens maakt deel uit van de reguliere aanvragen – met reguliere beantwoordingstermijnen – van dreigingsanalyses in het kader van het Alerteringssysteem terrorismebestrijding. Deze aanvraag had betrekking op de veiligheid op de luchthavens in Nederland en niet op de veiligheid van het luchtruim voor de internationale luchtvaart boven Oekraïne.
Ten tijde van de aanvraag was er sprake van oplopende spanningen in Oekraïne. Aangezien spanningen in het buitenland gevolgen kunnen hebben voor vitale sectoren die zijn aangesloten op het ATb, werden dit soort algemene actualiteiten meegenomen in de reguliere aanvragen voor dreigingsanalyses. In het voorjaar van 2014 is in dit kader gevraagd naar de situatie in Oekraïne. Dit betrof naast de aanvraag voor de sector luchthavens ook gelijkluidende aanvragen voor de sectoren olie, chemie en zeehavens. Deze laatste drie aanvragen vonden plaats nog vóór de aanvraag voor de sector luchthavens
Aangezien de aanvraag van 8 april 2014 een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel betreft die betrekking heeft op de sector luchthavens en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de situatie in Oekraïne, zijn deze documenten later niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17.
Wilt u de Kamer een afschrift verschaffen van het verzoek van april 2014 van NCTV aan AIVD en MIVD om een update van de dreigingsanalyse te maken, in de context van luchthavens en veiligheid van in- en uitgaande luchtvaart, specifiek gerelateerd aan de situatie in Oekraïne (CTIVD-toezichtsrapport nr. 43, pag. 29)?
In het toezichtsrapport nr. 43 van de CTIVD staat vermeld dat de NCTV in april 2014 aan de AIVD en de MIVD vroeg om een update van de halfjaarlijkse dreigingsanalyse ten behoeve van de Atb sector luchthavens. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 betrof dit één van de aanvragen voor een update van een dreigingsanalyse die in die tijd in het kader van het ATb-stelsel zijn gedaan. Om uw Kamer een compleet beeld te geven zal ik alle hierboven genoemde aanvragen ter vertrouwelijke inzage ter beschikking stellen, alleen aan de leden van uw Kamer, tot het kerstreces 2017.
Beschikte de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) zelf over dit NCTV-document bij haar onderzoek naar de vliegroutes en het vliegen over conflictgebieden (deel B), of beschikte uitsluitende de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) erover? Indien de OVV daarover beschikte, op welk moment kreeg zij dit document dan?
Desgevraagd geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid aan dat artikel 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid bepaalt dat de Raad zijn rapport openbaar maakt (lid 1) én dat onderliggende onderzoeksinformatie die niet in het rapport is opgenomen, niet openbaar is (lid 5). Informatie over de werkwijze die de Onderzoeksraad heeft gehanteerd bij de omgang met gerubriceerde informatie is te vinden in het document «MH17 Onderzoeksverantwoording» (op pagina 68 en 69).
Wanneer en hoe bent u geïnformeerd over het bestaan van dit NCTV-verzoek van april 2014?
Aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, is de Minister van Veiligheid en Justitie, zoals gebruikelijk, toentertijd niet in persoon over deze aanvraag geïnformeerd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Wanneer en hoe is de Ministeriele Commissie Crisisbeheersing (MCCb) op de hoogte gesteld van het bestaan van dit verzoek?
Aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, is dit niet gebeurd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft het kabinet het bestaan van dit verzoek van de NCTV van april 2014 en het daaruit voorvloeiende rapport niet uit eigen beweging aan de Kamer gemeld, maar werd het bestaan ervan pas duidelijk bij publicatie van het CTIVD-onderzoek in oktober 2015?
Dit is niet gebeurd, aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne. Deze documenten zijn daarom niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich nog het Kiev-memorandum, het verslag van een bijeenkomst op 14 juli 2014 in Kiev van de regering van Oekraine en diplomaten, waarin duidelijk gewaarschuwd werd voor een onveilig luchtruim?
Ja.
Herinnert u zich nog het debat over het Kiev-memorandum, dat pas in januari 2015, een half jaar na de start van het onderzoek, aan de OVV werd overgedragen en pas nadat in de openbaarheid duidelijk was geworden dat het Kiev-memorandum bestond en pas nadat de OVV er zelf om verzocht had?
Ja.
Waarom zijn het verzoek van april 2014 en de daarop gemaakte analyse niet benoemd in de informatievoorziening richting Kamer, mede in het licht van het debat over het Kiev-memorandum van 14 juli 2014?
Dit is niet gebeurd, aangezien het een reguliere aanvraag in het kader van het ATb-stelsel voor de sector luchthavens betreft en er in de dreigingsanalyse geen informatie is verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne. Deze documenten zijn daarom niet in verband gebracht met het neerhalen van vlucht MH17. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de halfjaarlijkse dreigingsanalyse(s) voor de burgerluchtvaart van de NCTV uit 2014, dan wel dit document / deze documenten ter vertrouwelijke inzage leggen (inclusief eventuele specifieke documenten over Oekraine die op ad hoc basis gemaakt zijn)?
Zoals aangegeven in het CTIVD-toezichtsrapport, hebben de AIVD en de MIVD in hun dreigingsanalyse van mei 2014 geen informatie verstrekt over de veiligheidssituatie in Oekraïne, omdat er op dat moment geen informatie was over personen of groeperingen in Oost-Oekraïne die een mogelijke dreiging vormden voor de burgerluchtvaart. De update van de dreigingsanalyse wordt niet ter inzage aan de Kamer voorgelegd omdat dit inzage geeft in het kennisniveau en de modus operandi van de AIVD.
Welke instanties (zoals ten minste NCTV, AIVD en MIVD en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) zijn geinformeerd over het document van 7 maart 2014 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), waarin werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van illegale wapens en mogelijke gevaren voor de luchtvaart boven Oekraïne (OVV-rapport, pag. 201 en 255)?
Het betreft een brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE aan de OVSE-landen. Via de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de OVSE is het document doorgestuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Andere instanties zijn niet geïnformeerd over dit document.
Kunt u het OVSE-document van 7 maart 2014, waarin werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van illegale wapens en mogelijke gevaren voor de luchtvaart boven Oekraïne (OVV-rapport, pag. 201 en 255) aan de Kamer doen toekomen?
Het gaat hier om een document van een andere staat, in dit geval Oekraïne. Openbaarmaking van dit document kan derhalve alleen met toestemming van Oekraïne. In het algemeen zijn staten zeer terughoudend in het openbaar maken van diplomatieke correspondentie. Vertrouwelijkheid kan cruciaal zijn voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer. Het document is ter vertrouwelijke inzage aan de OVV ter beschikking gesteld. De OVV geeft de essentie van de inhoud van dit document weer in de in de vraag aangehaalde passages uit het OVV-rapport.
Zijn luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gebracht van de gevaren die beschreven staan in het OVSE-rapport van 7 maart 2014? Zo ja, welke maatschappijen en op welke wijze?
Er zijn geen luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gebracht van de inhoud van de brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE van 7 maart 2014. Zoals gesteld in het OVV-rapport werd in dit document -dat de permanente vertegenwoordiging van Oekraïne bij de OVSE als vertrouwelijk diplomatiek stuk verstuurde aan de delegaties van andere landen bij de OVSE- overigens niet expliciet gesproken over risico’s voor de burgerluchtvaart. Tevens had het document betrekking op de situatie ten aanzien van de Krim en niet het oostelijk deel van Oekraïne en dateerde het document van vóórdat er sprake was van een conflict in het oostelijk deel van Oekraïne en ruim voor het neerhalen van vlucht MH17.
Herinnert u zich de factsheet «Vliegen boven Oekraïne», die in ICCb en MCCb is besproken en die in Wob-procedures is vrijgegeven? Sinds wanneer beschikten NCTV en andere overheidsdiensten over de informatie dat sommige luchtvaartmaatschappijen (waaronder BA, Qantas, Korean Air en Asiana Airlines) het hele luchtruim boven Oekraïne meden (graag precieze data per overheidsdienst)?
Deze informatie is voor de factsheet speciaal verzameld, na het neerhalen van vlucht MH17. Het monitoren van de vluchtroutes van luchtvaartmaatschappijen buiten het Nederlandse luchtruim is geen overheidstaak. De overheid krijgt niet automatisch informatie over vliegroutes van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen.
Beschikten NCTV en andere overheidsdiensten over de Notice to Airmen van 3 april 2014 van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA)? Kunt u precies aangeven welke overheidsdienst wanneer over deze informatie beschikte?
Een NOTAM (Notice to Airmen) is een instrument om luchtvarenden, dus vooral piloten, te informeren met praktische operationele informatie. NOTAMs zijn dan ook normaliter niet in het bezit van de overheid. Bij een vluchtvoorbereiding dient een luchtvaartmaatschappij zelf informatie te verzamelen, een risicobeoordeling te maken en te besluiten ergens wel of niet te vliegen. Een luchtvaartmaatschappij dient zelf om NOTAMs te vragen, om deze toegezonden te krijgen. Zie verder ook het OVV rapport, pagina 191. De FAA NOTAM van 3 april 2014 is op 18 juli 2014 na het neerhalen van vlucht MH17 door het Ministerie van IenM opgevraagd.
Welke diensten beschikten over de verklaring van de European Civil Aviation Conference (ECAC) van 6 mei 2014 waarin staten werd opgeroepen «to prevent safety risks to international air navigation within and adjacent to the airspace under the responsibility of Ukraine»? Vanaf welk moment beschikte welke dienst over die verklaring?
ECAC kent zogenaamde DGCA-overleggen, die een aantal keren per jaar plaatsvinden. Aan deze overleggen nemen directeuren-generaal van de ministeries van Transport (in Nederland is dit het Ministerie van IenM) van alle 44 ECAC-lidstaten deel. Hier wordt over uiteenlopende internationale luchtvaartonderwerpen gesproken en besloten. Een van de onderwerpen die is ingebracht betrof het concept-statement over de erkenning van Oekraïne als soevereine staat, verantwoordelijk voor de luchtverkeersleiding boven het luchtruim in Oekraïne, in het bijzonder de Krim. De voorbereiding van dit agendapunt heeft aan Nederlandse zijde plaatsgevonden tussen de ministeries van IenM en BZ. Het verslag van dit DG-overleg en het concept-statement is door het Ministerie van IenM om die reden met het Ministerie van BZ gedeeld. Daarnaast is het met de NCTV gedeeld in verband met de agendapunten over aviation security.
Deze verklaring had alleen betrekking op het luchtruim boven de Krim en de Zwarte Zee. Na de bezetting van de Krim door Rusland continueerde Oekraïne deze verkeersleidingsinformatie vanuit een ander verkeersleidingscentrum, terwijl Rusland ook verkeersleiding begon te geven voor hetzelfde stuk luchtruim (de Krim en een deel van de Zwarte Zee). Dit leidde tot gevaarlijke situaties boven de Krim en boven delen van de Zwarte Zee. Hiervoor heeft ICAO via de State Letter op 2 april 2014 gewaarschuwd, terwijl er ook waarschuwingen uitgingen van de Network Manager (Eurocontrol) en van EASA. Dit is ook vermeld in het OVV-rapport. Die waarschuwingen dateren dus al van voor het ECAC-overleg. Tijdens het ECAC-overleg kwam Oekraïne met een presentatie over deze situatie, waarna de ECAC deze verklaring uitgaf.
Herinnert u zich de beslissing op een Wob-verzoek van 27 mei 2015 inzake documenten bij en onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, betreffende het luchtruim van Oekraïne? Zijn alle documenten waarvan openbaarmaking geheel of gedeeltelijk zijn geweigerd ter beschikking gesteld aan de OVV ten behoeve van het onderzoek naar de vluchtroute? Zo nee, welke documenten had de OVV niet tot haar beschikking?
Ja, ik herinner mij de beslissing op het genoemde Wob-verzoek. Het is gebruikelijk dat de OVV zelf om informatie vraagt. Ten behoeve van het MH17-onderzoek heeft de OVV informatie opgevraagd en gekregen. Die vraag had geen betrekking op de documenten waar bij het Wob-verzoek om is gevraagd. De OVV heeft in het rapport melding gemaakt van de ICAO State Letter over de Krim en de Zwarte Zee van 2 april 2014.
Bent u bereid de documenten (Wob-verzoek van 27 mei 2015) waarvan openbaarmaking in bedoelde procedure is geweigerd ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer aan te bieden? Zo nee, kunt u aangeven welke gewichtige belangen van de Staat zich daartegen verzetten, gegeven de inlichtingenplicht krachtens art. 68 Grondwet?
De niet vrijgegeven informatie bestaat deels uit persoonlijke aantekeningen van medewerkers in een internationaal overleg en deels uit informatie over opvattingen van andere deelnemers. Waar het om opmerkingen van deelnemers uit andere landen ging is conform de regels van de Wob aan betrokkenen gevraagd of er bezwaar was tegen openbaarmaking. Dat bezwaar is inderdaad geuit, omdat het om persoonlijke beleidsopvattingen ging. Verwezen is naar de officiële verslagen, die wel gepubliceerd zijn. Hierbij zijn de regels van de Wob gevolgd, terwijl er wel informatie is verstrekt. Aangezien u heeft aangegeven prijs te stellen op deze documenten zal ik deze informatie namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ter vertrouwelijke inzage leggen voor de leden van uw Kamer tot het kerstreces 2017.
Wordt in bedoelde documenten (de niet openbaargemaakte documenten of delen van documenten van het Wob-verzoek van 27 mei 2015) – waaronder de persoonlijke aantekeningen van 3 juli 2014 betreffende een Eurocontrol-bijeenkomst, stukken van de Provisional Council Eurocontrol uit april en mei 2014, de «summary of discussions» van 22 mei van ECAC DGCA, alsmede het DGB-verslag van 9 mei 2014 – op enigerlei wijze melding gemaakt van mogelijke risico’s en gevaren voor (burger)luchtvaart boven Oekraïne?
Voor zover de door u bedoelde documenten op enigerlei wijze melding maken van risico’s en gevaren, had dit louter betrekking op het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee (zie ook het antwoord op vraag 16). Deze informatie is ook opgenomen in de ICAO State Letter van 2 april 2014, alsmede in de berichten van de Network Manager (EUROCONTROL), het EASA Safety Information Bulletin en de NOTAM van de FAA. Oekraïne, als lid van Eurocontrol en deelnemer aan ECAC, heeft tijdens bijeenkomsten nogmaals gewezen op de gevaarlijke situatie dat zowel Oekraïne als Rusland in hetzelfde luchtruim verkeersleidingsdiensten gaven, met het verzoek hier een verklaring over uit te geven. Die informatie en de verklaring hadden alleen betrekking op het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee. Er is geen informatie verstrekt en besproken over andere delen van Oekraïne.
Hebben ambtenaren of diensten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu de Minister of Staatssecretaris op enig moment (mondeling of schriftelijk) geïnformeerd over discussies binnen Eurocontrol, ECAC en EASA over mogelijke risico’s voor luchtvaart boven Oekraïne? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe?
Op de bedoelde bijeenkomsten ging het alleen over de situatie van de luchtverkeersdienstverlening in het luchtruim boven de Krim en delen van de Zwarte Zee. Er is niet gesproken over andere delen van het luchtruim van Oekraïne. Zie ook vraag 19 voor de scope van het onderwerp. Er is niet apart over deze bijeenkomsten gerapporteerd aan de Minister of Staatssecretaris, omdat sinds begin april al voldoende maatregelen waren genomen om niet meer over de Krim en delen van de Zwarte Zee te vliegen.
Zijn er voorafgaand aan 17 juli 2014 meldingen gedaan in Eccairs – het informatie- en meldsysteem van EASA op grond van de toen geldende richtlijn 2003/42/EC – betreffende incidenten en voorvallen in het luchtruim van Oekraïne? Zo ja, welke incidenten betreft het en wat is er met die informatie gedaan, bijvoorbeeld door de Inspectie Leefomgeving en Transport?
Het Eccairs systeem is opgezet als een Europese databank om operationele veiligheidsincidenten en voorvallen te melden. Dat kan bijvoorbeeld door piloten, luchtvaartmaatschappijen, verkeersleiders, verkeersleidingsorganisaties en luchthavens. Het doel is een herkenning en analyse van mogelijke nieuwe veiligheidsproblemen. Het is een middel voor onderzoek en analyse om de veiligheid te verbeteren, niet om te straffen. De ILT gebruikt Eccairs met enige regelmaat als bron ten behoeve van analyse en mogelijk onderzoek naar veiligheidsproblemen.
Ongelukken en ernstige voorvallen in het Nederlandse luchtruim en waar in Nederland geregistreerde vliegtuigen bij betrokken zijn worden aan de OVV gemeld.
Er is door de ILT opnieuw gekeken of Eccairs in het voorjaar van 2014 meldingen bevatte van Oekraïne. Eccairs bevatte in die periode ook meldingen van Oekraïne, maar die betreffen normale operationele voorvallen (birdstrikes, lasers, procedurefouten, klemmende koffers, e.d.) zonder verband met de situatie rond het neerhalen van vlucht MH17. De Inspectie Leefbaarheid en Transport (ILT) heeft geen aanleiding gezien deze informatie door te geven aan andere diensten, omdat deze niet relevant was voor de Nederlandse luchtvaart dan wel voor andere diensten.
Welke informatie uit Eccairs over vliegen over Oekraine is voor 17 juli 2014 gedeeld met andere diensten?
Er is geen informatie uit Eccairs gedeeld met andere diensten, omdat de informatie uit Eccairs, zoals aangegeven bij vraag 21, niet relevant was voor andere diensten.
Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de afspraken die in 2013 met luchtvaartmaatschappijen zijn gemaakt over het doen uitgaan van meldingen en waarschuwingen betreffende luchtvaartveiligheid (Kamerstuk 33 997, nr. 71, vraag 11)?
Ja, de gemaakte werkafspraken zal ik u ter vertrouwelijke inzage geven, alleen voor de leden van uw Kamer, tot het kerstreces 2017.
Waarom is het parlement pas op 22 februari 2016 over het bestaan van deze afspraken geïnformeerd (Kamerstuk 33 997, nr. 71)?
Het gaat hierbij om werkafspraken tussen overheidspartijen gericht op onderlinge informatie-uitwisseling en gezamenlijke communicatie naar niet-overheidspartijen. Deze afspraken zijn algemeen van aard en hebben niet specifiek betrekking op Oekraïne. In antwoord op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft het kabinet in haar brief van 22 februari 2016 een volledig beeld willen geven van de gevraagde informatierelatie tussen overheid en luchtvaartmaatschappijen. Eerder werden deze afspraken ook al genoemd in de Kamerbrief over de veiligheidssituatie voor de luchtvaart in relatie tot de Sinaï van 11 november 2015 (Kamerstuk 24 804 nr. 87).
Is op enig moment geëvalueerd of de afspraken over luchtvaartveiligheid zijn nagekomen in relatie tot de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraïne en MH17/KL4103?
De in 2013 gemaakte afspraken hadden geen relatie met de veiligheid van het luchtruim in Oost-Oekraïne. De afspraken zijn wel geactualiseerd, uitgebreid en formeel vastgelegd in het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie. Bij dit convenant zijn ook de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen betrokken. Hierover is de Kamer op 30 juni 2016 per brief (Kamerstuk 24 804, nr. 90) geïnformeerd.
Wanneer zijn die afspraken geactualiseerd? Kunt u een kopie van de geactualiseerde afspraken aan de Kamer doen toekomen?
Deze afspraken zijn geactualiseerd, uitgebreid en formeel vastgelegd in het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie. Bij dit convenant zijn ook de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen betrokken. Hierover is de Kamer op 30 juni 2016 per brief (Kamerstuk 24 804, nr. 90) geïnformeerd.
Wanneer heeft de OVV de beschikking gekregen over de afspraken tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de NCTV en de luchtvaartmaatschappijen over veilig overvliegen?
Desgevraagd geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid aan dat onderliggende onderzoeksinformatie die niet in het rapport is opgenomen, op grond van artikel 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid niet openbaar wordt gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 3).
In de rapporten van OVV en CTIVD wordt gesteld dat diensten geen aanleiding zagen luchtvaartmaatschappijen te waarschuwen voor een concrete dreiging, en dat luchtvaartmaatschappijen voorafgaand aan 17 juli 2014 zelf ook niet om informatie hebben gevraagd; in voetnoot 175 van het OVV-rapport wordt gesteld dat KLM op grond van «informele contacten» met Nederlandse inlichtingendiensten en andere luchtvaartmaatschappijen geen dreiging had geconstateerd; op welke informele contacten wordt hier gedoeld? Wanneer vonden die contacten plaats en met wie? Welke informatie is er toen gedeeld of besproken? Was er sprake van «meldingen» of «waarschuwingen»? Bestaan er verslagen van bedoelde contacten?
De AIVD heeft een accountmanager burgerluchtvaart. Zijn voornaamste taak is het onderhouden van een uitgebreid relatienetwerk met partijen in de Nederlandse burgerluchtvaartsector. Het gaat hierbij onder andere om relaties met de security managers van KLM. Dit relatienetwerk heeft als doel wederzijdse informatieverstrekking te bevorderen. Deze «informele contacten» betreffen ongedocumenteerde gesprekken. De AIVD had op basis van beschikbare informatie geen concrete dreiging onderkend tegen de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne en dus was er geen sprake van meldingen of waarschuwingen.
De MIVD heeft geen wettelijke taak om onderzoek te doen naar de veiligheid van buitenlands luchtruim in relatie tot burgerluchtvaart, maar geeft concrete aanwijzingen van dreigingen tegen de burgerluchtvaart (als «bijvangst» van andere onderzoeksactiviteiten) door aan de NCTV. In het OVV-rapport (bijlage T, blz. 148) wordt aangegeven dat de MIVD informeel contact heeft met de KLM en in deze relatie, vraag gestuurd, ongerubriceerde informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de veiligheid van de burgerluchtvaart. Van deze informele contacten zijn geen gespreksverslagen opgemaakt. De veiligheidssituatie in Oost-Oekraïne en de mogelijke dreiging die daarvan zou kunnen uitgaan voor de burgerluchtvaart is in deze informele contacten in de periode voorafgaand aan het neerhalen van vlucht MH17 nooit ter sprake gekomen. De MIVD beschikte ook niet over aanwijzingen die wezen op een concrete dreiging tegen de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne. Er zijn geen meldingen of waarschuwingen uitgegaan van de MIVD over de veiligheid van de burgerluchtvaart boven Oost-Oekraïne.
Kunt u deze vragen één voor één – en waar het deelvragen betreft per deelvraag – beantwoorden binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Een regionaal kwalitatief, dekkend en toegankelijk aanbod van voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Inspectie van het Onderwijs om het Zwin College te Oostburg onder financieel toezicht te plaatsen?1
Ja.
In hoeverre houdt het voornemen om het Zwin College onder aangepast financieel toezicht te plaatsen verband met het dalende aantal leerlingen? Wat zijn de consequenties van het aangepaste financieel toezicht voor het Zwin College op korte en lange termijn?
Dalende leerlingenaantallen vertalen zich in dalende inkomsten. Besturen moeten hierop tijdig inspelen in hun bedrijfsvoering. Indien een bestuur op korte of middellange termijn de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs niet meer kan garanderen, dan past de inspectie het financieel toezicht aan en vraagt het bestuur om een herstelplan. Dat plan moet duidelijk maken hoe het bestuur de continuïteit van het onderwijs voor zijn leerlingen waarborgt. De nadruk ligt hierbij voor de inspectie primair op de continuïteit van het onderwijs, niet op de continuïteit van het bestuur. Een bestuur kan er door ingrepen in slagen zelfstandig het onderwijs voort te zetten, kan dat bereiken door (vergaand) samen te werken of te fuseren met andere besturen, of kan zijn organisatie liquideren en ervoor zorgen dat andere besturen het onderwijs aan de leerlingen overnemen. In dat laatste geval heft een bestuur zichzelf op en zorgt voor een goede informatieoverdracht aan de andere besturen waar ouders kiezen de leerlingen in te schrijven. De inspectie toetst het plan op haalbaarheid en ziet toe op de adequate uitvoering ervan.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot het advies, uitgebracht door een door u ingeschakelde adviseur? Bent u voornemens dit advies op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het bedoelde advies komt erop neer dat het Zwin College bekostigd zou moeten worden alsof er 1.200 leerlingen zijn ingeschreven. In werkelijkheid zijn dat er nog geen 900. De onderbouwing is niet overtuigend; bovendien is het niet realistisch dat een school wordt bekostigd voor veel meer leerlingen dan er zijn ingeschreven. Andere scenario’s, waarbij te denken valt aan bijvoorbeeld het maken van keuzes in het onderwijsaanbod van het Zwin, gekoppeld aan een efficiënte vorm van leerlingenvervoer, zijn niet of onvoldoende uitgewerkt.
Het advies is aanvankelijk door de inspectie afgewacht om te dienen als een mogelijk herstelplan voor onder meer het Zwin College. De inspectie heeft vooralsnog geen houdbaar herstelplan ontvangen voor de continuïteit van het onderwijs.
De besturen en de adviseur zijn er door het ministerie bovendien herhaaldelijk op gewezen dat de plannen binnen de financiële kaders dienen te passen, en dat er meerdere goed onderbouwde scenario’s gepresenteerd moesten worden. Daar voldoet het advies niet aan. Daarom is het goed dat de onderwijsbestuurders en de lokale overheden nu aan de slag gaan om die andere scenario’s door te rekenen.
Welke mening heeft u over de ontstane situatie voor het voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen en welk vervolg geeft u aan dit traject?
De situatie in Zeeuws-Vlaanderen is zorgelijk. Het is nodig dat er op korte termijn doortastend wordt gehandeld. De afgelopen jaren heeft OCW ondersteuning geboden aan de besturen in Zeeuws-Vlaanderen door onder meer de inzet van Onderwijsautoriteit Zeeland, verscheidene procesbegeleiders en accountmanagers leerlingendaling. Ook de inspectie heeft vanuit haar toezichthoudende taak hulp en expertise aangeboden.
Ik ben blij dat de besturen en de lokale overheden nu de handen ineenslaan en zich sterk maken voor een gezamenlijk plan dat de toekomst voor het voortgezet onderwijs in de regio moet waarborgen. Ik verwacht dat alle vier de besturen in de regio hieraan mee zullen werken. Binnen mijn rol en verantwoordelijkheid zal ik hierbij ondersteuning bieden. Ook de inspectie is daar binnen haar rol en verantwoordelijkheid toe bereid. Ik heb de betrokkenen in Zeeuws-Vlaanderen al laten weten dat ik de taskforce, die de komende weken en maanden bezig gaat om een plan te ontwikkelen, waar nodig en waar gewenst ondersteun. Medio oktober moet er een robuust plan liggen dat binnen de huidige financiële kaders een structurele oplossing voor de leerlingen in Zeeuws-Vlaanderen waarborgt. Aan dit plan moeten de vier Zeeuws-Vlaamse vo-besturen allemaal deelnemen.
Bent u van mening dat de verregaande samenwerking tussen de scholen voor voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen, met inachtneming van de uitgebrachte adviezen, op ondersteuning van het Ministerie van OCW moeten kunnen rekenen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u het vervolg?
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag al heb uiteengezet, kunnen de Zeeuws-Vlaamse besturen bij hun gezamenlijke planvorming op mijn ondersteuning rekenen. Voor zover u met «de uitgebrachte adviezen» doelt op het advies dat u in vraag 3 noemt, heb ik al gezegd dat dat advies niet op mijn instemming kan rekenen, omdat dit niet voldoet aan mijn eis om met een structurele oplossing te komen binnen de huidige financiële kaders. Daarbij vind ik het noodzakelijk dat bij het plan alle vo-besturen van Zeeuws-Vlaanderen betrokken zijn.
Hoe verhoudt de ontstane situatie in Zeeuws-Vlaanderen zich tot het advies van de Onderwijsraad dat stelt dat het in de eerste plaats aan schoolbesturen is om door het maken van scherpe keuzes en door samenwerking met elkaar en met het middelbaar beroepsonderwijs en het bedrijfsleven een dekkend aanbod in stand te houden? Ziet u in de ontstane situatie en op basis van de uitgebrachte adviezen de noodzaak tot een maatwerkoplossing? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer zeker in de eerste plaats aan schoolbesturen om een dekkend onderwijsaanbod in een regio in stand te houden. Daarom ben ik ook blij met de inspanningen van de besturen om een plan te maken voor de regio. Het is mogelijk dat hierbij maatwerk in regelgeving nodig is. Het is onderdeel van mijn beleid dat besturen die met leerlingendaling te kampen hebben en tegen belemmeringen in regelgeving aanlopen, dit kunnen bespreken met mijn accountmanagers. Zo kan er bekeken worden of extra ruimte nodig is. Zeeuws-Vlaanderen heeft op deze manier ook
op een aantal terreinen ruimte gekregen om in hun specifieke situatie het onderwijs goed te kunnen verzorgen. Zo hebben ze toestemming gekregen om onder voorwaarden een doorlopende leerlijn richting mbo niveau-3 vorm te geven zonder vmbo-examen (zie het afschrift van een brief hierover in de bijlage).2
In hoeveel andere situaties is er in Nederland sprake van een vergelijkbare reisafstand en reistijd voor leerlingen zonder alternatief vergelijkbaar onderwijs in de nabije omgeving indien de leerlingen van het Zwin College genoodzaakt worden naar een school in Terneuzen te gaan?
Er is een handvol situaties in Nederland waarbij een school op zeer grote afstand van een volgende school staat. In een aantal gevallen gaat het om een school op een van de Waddeneilanden, en in een aantal gevallen om een school op het vasteland.
Hoe ziet u de gewenste toekomstige situatie voor het voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen voor leerlingen en welke facetten neemt u in uw afweging mee?
Ik vind het van belang dat de leerlingen in Zeeuws-Vlaanderen toegang hebben tot goed onderwijs. De waarborgen hiervoor zijn vastgelegd in de Wet op het voortgezet onderwijs en de daaraan verbonden regelgeving. De behoeften van de leerlingen moeten centraal staan bij de inrichting van het onderwijsaanbod. De manier waarop het onderwijs institutioneel wordt vormgegeven moet daarop volgen. De manier waarop dat het beste kan gebeuren, bepalen de lokale belanghebbenden in overleg met de overheden.
Bent u bereid op korte termijn in overleg met gemeenten en schoolbesturen te treden en gezamenlijk tot afspraken te komen over de toekomst van het voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen?
Mijn medewerkers zijn al geruime tijd in gesprek met deze partijen en er zijn ook al afspraken gemaakt over de manier waarop op korte termijn een plan gemaakt wordt voor het voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen. De partijen in de regio zijn nu aan zet om de samenwerking concreet vorm te geven en gezamenlijk met een plan te komen. Zoals ik hierboven ook al heb aangegeven, ondersteun ik deze planvorming vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid. Als de betrokken partijen echt gezamenlijk optrekken, heb ik er vertrouwen in dat er een plan komt waardoor de Zeeuws-Vlaamse leerlingen nu en in de toekomst het onderwijs kunnen volgen waar ze recht op hebben.
Het bericht 'Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets' |
|
Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Islamschool paait jongere met gratis laptop of elektrische fiets»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele vorm van islamonderwijs plaats dient te vinden, aangezien de islam in alles onze westerse waarden, normen, cultuur en tradities ondermijnt en uit is op onderwerping? Zo nee, waarom niet?
Een belangrijke westerse waarde is de eerbiediging van de grondrechten. Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat iedereen die zich in Nederland bevindt, in gelijke gevallen gelijk wordt behandeld. Onderscheid wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Waar scholen zich niet houden aan wettelijke kwaliteitseisen, waaronder ten aanzien van burgerschap, treed ik om die reden uiteraard wel op.
Bent u bereid om duidelijkheid te scheppen door duidelijk te maken dat er in Nederland geen enkele islamitische school kan worden gesticht? Zo nee, waarom niet?
Artikel 23 Grondwet geeft duidelijkheid wat betreft het stichten van scholen: het geven van onderwijs is vrij (binnen de kaders van de wet).
Bent u bereid reeds bestaande islamitische scholen te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 3.
Bent u tenslotte bereid om alle scholen in Nederland te verbieden om moskeeën te bezoeken aangezien moskeebezoek niet bijdraagt aan integratie maar aan de ondergang van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderwijs gaat er van uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Het op vrijwillige basis bezoeken van religieuze instellingen kan daar onderdeel van uitmaken. Het is aan de school, in overleg met ouders, om te bepalen of een dergelijk bezoek plaatsvindt.
“Onderling Verzekerd!” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eenmalige uitgave «Onderling Verzekerd!» van het Platform Onderlinge Verzekeraars, dat onderdeel uitmaakt van het Verbond van Verzekeraars?
Ja.
Kunt u uitgebreid reageren op de top 10 aanbevelingen van het Platform Onderlinge Verzekeraars in deze uitgave en aangeven wat de mogelijkheden zijn om de aanbevelingen uit te voeren?
Voor de reactie op de aanbevelingen (zie Annex 1 voor een overzicht van de aanbevelingen) en de mogelijkheden om hieraan opvolging te geven is het goed om meer in z’n algemeenheid een onderscheid te maken tussen de aanbevelingen die zich richten op het Europees geharmoniseerde Solvency II regime enerzijds en op het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang (Basic-verzekeraars/Basic-regime) anderzijds. Daarnaast is het van belang om aan te geven hoe eventuele aanpassing van deze regimes zich tot elkaar verhouden.
Ten aanzien van het Europees geharmoniseerde Solvency II regime is de Europese Commissie inmiddels gestart met de evaluatie van de Verordening onder de Solvency II richtlijn. Onderdeel van deze evaluatie is ook de vraag in hoeverre toezichthouders Solvency II proportioneel toepassen en hoe de proportionele toepassing van Solvency II kan worden verbeterd. Ten behoeve van deze evaluatie vraagt de Europese Commissie advies aan EIOPA, de Europese autoriteit voor de verzekeringssector en de bedrijfspensioensector. EIOPA op haar beurt geeft de sector en andere belanghebbenden meerdere mogelijkheden om input te leveren. De eerste set finale aanbevelingen van EIOPA wordt begin 2018 verwacht. Uiteindelijk zal de Europese Commissie met een voorstel tot aanpassing van de Verordening komen die besproken zal worden tussen de lidstaten en het Europees parlement.
De evaluatie van het nationale regime voor Basic-verzekeraars zal op de Europese evaluatie van Solvency II volgen, zodat de aansluiting van dit regime met Solvency II in stand blijft en gebruik kan worden gemaakt van mogelijke verbeteringen en vereenvoudigingen in dat regime. Op dat moment zullen de aanbevelingen van het Platform die relevant zijn voor eventuele aanpassingen in het regime voor Basic-verzekeraars worden betrokken. Het gaat dan om de aanbevelingen 2 tot en met 5 en aanbeveling 10. Onderstaand wordt ingegaan op de overige aanbevelingen.
Aanbeveling 1 ziet op het introduceren van een nieuwe toezichtcategorie «Middelgroot» met proportionele eisen. Dit is een aanbeveling die binnen het Europees geharmoniseerde Solvency II kader zou moeten worden gerealiseerd. Een aanpassing in de vorm van de introductie van een nieuwe toezichtscategorie maakt geen onderdeel uit van de eerdergenoemde evaluatie en een aanpassing hiervan in Europees verband is op korte termijn dan ook onwaarschijnlijk. De reikwijdte van Solvency II met betrekking tot de grootte van de verzekeraars die onder de richtlijn vallen, is na jarenlange onderhandelingen tot stand gekomen. Proportionaliteit zal op die verzekeraars plaats dienen te vinden. Voor verzekeraars die niet onder de richtlijn vallen, heeft Nederland het Basic-regime ontwikkeld dat eveneens proportioneel moet worden toegepast en daarnaast worden bepaalde heel kleine verzekeraars geheel vrijgesteld van prudentieel toezicht.
Ten aanzien van aanbeveling 6 («werk als overheid en toezichthouder mee aan het creëren van een gelijk Europees speelveld») dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het Europese Solvency II kader en het nationale Basic kader. Binnen het Europese kader werken het kabinet en de Nederlandse toezichthouders reeds samen, waarbij een gelijk Europees speelveld een van de doelstellingen is. Voor het creëren van een gelijk Europees speelveld is overigens EIOPA mede in het leven geroepen. Eén van de taken van EIOPA, het harmoniseren van de Europese toezichtspraktijk, draagt daaraan bij. De verzekeraars die opteren voor een Basic-vergunning zullen in het algemeen geen activiteiten kunnen verrichten buiten Nederland zonder eerst ook in het betreffende buitenland een vergunning aan te vragen voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf. Omgekeerd zullen niet-Nederlandse verzekeraars die niet over een Solvency II vergunning beschikken, indien zij actief willen worden in Nederland, aan dezelfde Basic-vergunningvereisten moeten voldoen. Bij deze verzekeraars speelt de Europese dimensie niet of nauwelijks. Mijn inzet is daarom niet om het nationale Basic-regime voor verzekeraars meer te gaan harmoniseren met de ons de omringende landen. De doelstelling van de evaluatie van dit regime zal eerder zijn om het meer passend te maken voor de verzekeraars die het betreft.
In aanbeveling 7 wordt aan DNB de oproep gedaan om informatie aan accountants, actuarissen en overige adviseurs van verzekeraars te geven over de minimale eisen waar een verzekeraar aan moet voldoen. Ook wordt gevraagd om inhoud te geven aan het begrip «materialiteit». In antwoord hierop geeft DNB aan dat zij op haar website, veelal na overleg met het Verbond van Verzekeraars, informatie en ook «good practices» over verschillende onderwerpen heeft geplaatst. Hieronder valt ook de informatie over de vereisten waar een verzekeraar aan moet voldoen. Daarnaast publiceert DNB in de maandelijkse nieuwsbrieven relevante en actuele informatie, waaronder te verwachten ontwikkelingen, uitkomsten van themaonderzoeken en aanbevelingen.
De invulling van het begrip «materialiteit»1 is in de eerste plaats vooral een zaak van de betrokken beroepsgroepen zelf. De professionals kunnen zelf minimale vereisten op papier zetten voor werkzaamheden die grotendeels samenhangen met wat op hun oordeelsvorming is gebaseerd.
Bovenstaande is ook enige tijd geleden besproken in de rondetafelbijeenkomst van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en Vereniging van Registercontrollers (NBA-RVC) over materialiteit. Hierbij was ook DNB aanwezig en is aangegeven dat het de beroepsgroepen zelf vrij staat guidelines op te stellen.
In antwoord op aanbeveling 8 («geef als DNB ruime bekendheid aan wettelijke ontheffingsmogelijkheden en hanteer een soepel toekenningsbeleid, verleen bijvoorbeeld ruimhartig ontheffing voor kwartaalrapportages») geeft DNB aan dat zij in de TV-nieuwsbrief van januari 2017 hierover de nodige informatie heeft gegeven; dit onderwerp is ook uitgebreid met het Verbond van Verzekeraars besproken. Daarnaast wordt op pagina 26 van het magazine «Onderling Verzekerd» ook uiteengezet hoe DNB invulling geeft aan proportionaliteit. DNB zal over dit onderwerp de dialoog met de sector blijven aangaan.
Tot slot wordt in aanbeveling 9 door het Platform Onderlinge Verzekeraars opgeroepen de verslaglegging over 2016 als een evaluatie- en leermoment te zien en onderdelen die niet noodzakelijk zijn te schrappen. Deze oproep wordt ter harte genomen en betrokken bij zowel de evaluaties van het Solvency II kader als het Basic-kader.
Bent u bereid om opvolging te geven aan de aanbevelingen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er in Nederland ook ruimte moet zijn en blijven voor kleinere (onderlinge) verzekeraars, zodat er maatwerk geleverd kan worden en dat ook specialistische verzekeraars kunnen blijven bestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik deel de mening dat er ruimte voor kleine (onderlinge) verzekeraars moet blijven. De opzet van de huidige Wet op het financieel toezicht – met het speciale Basic-regime – is juist vormgegeven ten behoeve van de kleine (onderlinge) verzekeraars. Daarnaast is het ook voor een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt gewenst dat kleine (onderlinge) verzekeraars op de markt kunnen opereren. Proportionaliteit in het toezicht en het leveren van maatwerk dragen hier aan bij en DNB zal in dit kader de dialoog met de sector blijven aangaan.
Deelt u de mening dat de proportionaliteit van de regelgeving een belangrijk uitgangspunt is voor het beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hieraan dan nu tegemoet gekomen?
Zoals ook uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is proportionaliteit een belangrijk uitgangspunt van het toezicht. Hierbij wordt opgemerkt dat het Basic regime een aanmerkelijke vereenvoudiging inhoudt ten opzichte van het Solvency II regime en DNB in het toezicht op de Basic verzekeraars het proportionaliteitsbeginsel hanteert. Bovendien wordt op pagina 27 van het magazine «Onderling Verzekerd» door de secretaris-generaal van Amice, de Europese brancheorganisatie van onderlinge/coöperatieve verzekeraars, aangegeven dat Nederland in de voorhoede zit met het actief ontwikkelen van het proportionaliteitsbeginsel.
Welke mogelijkheden ziet u om in de Nederlandse regelgeving voor verzekeraars meer proportionaliteit aan te brengen?
De laatste jaren zijn meerdere versoepelingen en vereenvoudigingen in het toezichtregime voor Basic-verzekeraars aangebracht. In mijn antwoorden op Kamervragen van 29 mei 2015 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.2 Daarnaast is per 1 januari 2016 ook door middel van een wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft een versoepeling aanbracht voor kleine schadeverzekeraars en kleine natura-uitvaartverzekeraars.3 Bij de voorgenomen evaluaties – zowel van het Solvency II kader als het regime voor Basic verzekeraars – zal ook worden gekeken hoe de proportionele toepassing verder kan worden verbeterd.
Wat zijn de verschillen in regelgeving voor kleine en middelgrote (onderlinge) verzekeraars tussen Nederland en de ons omringende landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Frankrijk?
Nederland is de enige lidstaat in de Unie die natura-uitvaartverzekeraars kent. Deze categorie verzekeraars valt buiten de reikwijdte van Solvency II, ongeacht hun grootte. Een vergelijking van het toezichtregime van deze verzekeraars met het toezichtregime van andere lidstaten is daarom niet mogelijk. Overigens past Nederland het Basic-regime op alle natura-uitvaartverzekeraars toe, zelfs indien zij groot zijn. Daardoor mogen ook grote natura-uitvaartverzekeraars vereenvoudigde berekeningen en rapportages uitvoeren. Het Basic-regime is ook van toepassing op kleine schadeverzekeraars.
De meest recente informatie over de vraag of lidstaten het Solvency II regime geheel of gedeeltelijk ook van toepassing hebben verklaard op kleine verzekeraars komt uit een rapport van de Europese Commissie uit november 2012, waarin de resultaten van een vragenlijst aan lidstaten over de voorgenomen wijze van implementatie van Solvency II is gepubliceerd. Hieruit blijkt dat alle lidstaten het met elkaar eens zijn dat verzekeraars die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen, geen recht hebben op home country control en single licence. Europese concurrentie tussen deze verzekeraars is dan ook minder vanzelfsprekend.
Een deel van de lidstaten was destijds voornemens om een combinatie van Solvency I en Solvency II toe te passen op deze verzekeraars met de bedoeling een lichter regime te creëren, zoals dat ook in Nederland gebeurd is. Sommige lidstaten, waaronder Frankrijk, waren van plan om pas na de inwerkingtreding van Solvency II een op deze groep verzekeraars toegespitst Solvency II regime te gaan ontwikkelen. Andere lidstaten zoals het VK waren juist voornemens om het bestaande regime voor kleine verzekeraars niet aan te passen. Voorts zijn er ook lidstaten waar geen verzekeraars actief zijn die buiten de reikwijdte van Solvency II vallen. Er waren ook lidstaten zoals Finland, die Solvency II van toepassing wilden verklaren op alle verzekeraars, ongeacht hun grootte. Er waren slechts een paar lidstaten, waaronder Duitsland, Polen en Nederland die hele kleine verzekeraars geheel buiten het prudentiële toezicht wilden plaatsen.
De regelgeving in Duitsland verschilt van de Nederlandse regelgeving in ieder geval daar waar het gaat om regels voor verzekeraars met beperkte risico-omvang. De belangrijkste reden hiervoor is dat dit deel van de wetgeving niet Europees is geharmoniseerd en puur nationaal bepaald wordt. De kans op enige concurrentie tussen een Nederlandse verzekeraar met beperkte risico-omvang en een Duitse verzekeraar die buiten de reikwijdte valt van de Solvency II richtlijn is gering vanwege het ontbreken van home country control en single licence. Deze verzekeraars kunnen immers op basis van hun toelating in de lidstaat van hun zetel niet op basis van die toelating ook actief worden in een andere lidstaat. Op het moment dat een Nederlandse of Duitse verzekeraar met beperkte risico-omvang via een bijkantoor wel wil gaan concurreren over de grens zal hij eerst een vergunning moeten aanvragen in de lidstaat van ontvangst. Op dat moment zullen de door de lidstaat van ontvangst gestelde eisen wel gelijk zijn.
Hoe is de regelgeving voor onderlinge verzekeraars in Duitsland geregeld? Waar verschilt dit van de Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om met het Platform Onderlinge Verzekeraars en het Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te gaan over de proportionaliteit van de regelgeving en het toezicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten daarvan terugkoppelen aan de Tweede Kamer voor eind 2017?
Zodra de evaluatie van het nationale regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang ter hand wordt genomen, is het ministerie graag bereid met het Platform Onderlinge Verzekeraars en Platform Kleine en Middelgrote Verzekeraars in overleg te treden om te kijken hoe de aanbevelingen hierin kunnen worden betrokken. De uitkomsten daarvan zal ik aan de Tweede Kamer terugkoppelen. Overigens staat het ministerie, los van deze evaluatie, ook gedurende het jaar in contact met het Platform om de verschillende signalen uit de sector te bespreken.
Het bericht ‘Meer doden door code voor redders op zee’ |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer doden door code voor redders op zee»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Italië met de Europese Commissie bezig is een gedragscode op te stellen voor het redden van migranten op zee?
Italië heeft inderdaad met betrokkenheid van de Europese Commissie en Frontex en in samenwerking met een aantal ngo’s een gedragscode opgesteld voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee. Dit was ook aangekondigd in het Actieplan ter ondersteuning van Italië, het verminderen van druk op de Centraal Mediterrane route en het vergroten van de solidariteit van 4 juli 20172. Deze gedragscode is door een aantal ngo’s ondertekend, waaronder Save the Children, MOAS (Migrant Offshore Aid Station) en Proactiva Open Arms. Een aantal andere organisaties heeft dit (vooralsnog) niet gedaan, zoals MSF, Sea Watch en Jugend Rettet. Doel van de gedragscode is betere samenwerking bij deze reddingsactiviteiten, meer transparantie en de aanpak van mensensmokkel.
Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de precieze consequenties van het niet ondertekenen zijn. De gedragscode spreekt van «maatregelen tegen de betrokken schepen door de Italiaanse autoriteiten, in lijn met geldende nationale en internationale wet- en regelgeving». De Italiaanse overheid blijkt bereid stappen te zetten tegen ngo’s die worden verdacht van strafbare feiten, zoals in het geval van het schip van de Duitse ngo Jugend Rettet blijkt dat (tijdelijk) in de Italiaanse haven wordt vastgehouden.
Klopt het dat deze gedragscode erin voorziet dat hulporganisaties geen drenkelingen meer mogen oppikken in Libische wateren, hun transponders niet meer mogen uitzetten en zij niet meer mogen telefoneren met mensen op smokkelbootjes of gebruik mogen maken van lichtsignalen?
In de ondertekende gedragscode is inderdaad afgesproken dat ngo schepen hun transponders niet uitzetten en dat zij op geen enkele wijze communiceren met vertrekkende bootjes, tenzij dit noodzakelijk is in het kader van een reddingsoperatie op zee. Via deze gedragscode committeren de ngo schepen zich ook aan de afspraak om de Libische territoriale wateren niet te betreden, tenzij sprake is van een acute noodsituatie, opdat zij de inspanningen van de competente Libische autoriteiten niet frustreren. De Libische autoriteiten zijn ten slotte primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in de Libische territoriale wateren en de Libische Search and Rescue (SAR)-zone die daar deels buiten ligt.
De afspraken in de gedragscode moeten voorkomen dat er informatie verloren gaat die essentieel is in de strijd tegen criminele organisaties die zich onder andere met mensensmokkel bezighouden en dat deze organisaties misbruik maken van de reddingsoperaties door ngo’s. De gedragscode zou ook moeten leiden tot meer inzicht in de wijze waarop reddingsoperaties worden uitgevoerd en hoe deze gefinancierd worden. Ook is opgenomen dat ngo’s, op verzoek van de competente nationale autoriteiten, in zullen stemmen met het toelaten van opsporingsambtenaren op de schepen ten behoeve van onderzoek naar criminele organisaties die zich onder andere bezighouden met mensensmokkel- en handel.
Het kabinet is van mening dat de gedragscode een nuttig instrument kan zijn om de samenwerking tussen (Italiaanse) autoriteiten en ngo’s te bevorderen en het onderlinge vertrouwen te versterken. Het kabinet ziet graag dat alle organisaties die in de centrale Middellandse Zee actief zijn de uitgangspunten van de gedragscode onderschrijven.
Klopt het dat non-gouvernementele organisaties (NGO’s) die de code overtreden niet meer mogen aanmeren in Italië?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van onder andere Human Rights Watch en Amnesty International dat deze strengere gedragscode zou kunnen leiden tot meer verdrinkingsdoden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet gaat gebeuren?
Het zijn de criminele smokkelorganisaties die onverantwoorde risico’s nemen met mensenlevens door overvolle, gammele bootjes de zee op te sturen. Het kabinet acht hen verantwoordelijk voor de verdrinkingen. Het oogmerk van de gedragscode is primair om beter samen te werken bij en meer inzicht te krijgen in de reddingsactiviteiten van ngo’s op de Middellandse Zee, en om te voorkomen dat er informatie verloren gaat die essentieel is in de strijd tegen deze criminele organisaties die zich met mensensmokkel bezighouden. Doelstelling van het kabinet is daarbij om het smokkelmodel zo effectief mogelijk aan te pakken en daarmee ook verdrinkingsdoden te voorkomen.
Het effect van de gedragscode op het aantal mensen dat verdrinkt, is niet op voorhand bekend. Indien ngo's zouden stoppen met redden en het aantal mensen dat een irreguliere oversteek waagt onder dezelfde omstandigheden als nu, doorgaat, is het denkbaar dat het aantal verdrinkingsdoden in een hoger tempo stijgt dan nu reeds het geval is. Evengoed is denkbaar dat door deze nieuwe maatregelen het aantal mensen dat de oversteek waagt juist afneemt en of de omstandigheden waaronder zij de oversteek wagen minder hachelijk worden, waardoor het aantal verdrinkingsdoden juist in een lager tempo stijgt dan momenteel het geval is. Het redden van drenkelingen op zee volgens de gedragscode en het effectief tegenwerken van smokkelaars in samenwerking met de Libische kustwacht, alsmede het effect dat dit heeft op de omvang van het aantal vertrekkende boten, bepalen in onderling verband het aantal slachtoffers.
Het bericht “dat het woningtekort nijpend wordt” |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningtekort wordt nijpend»1 en de laatste woningmarktcijfers van de NVM2?
Ik ben bekend met de berichten en cijfers.
Hoeveel mensen/huishoudens kunnen momenteel geen koopwoning krijgen omdat deze niet beschikbaar is? Hoeveel mensen/huishoudens kunnen momenteel geen koopwoning krijgen omdat de beschikbare woningen te duur zijn en/of omdat zij de financiering niet rond kunnen krijgen?
De bereikbaarheid van een koopwoning voor een huishouden is van verschillende factoren afhankelijk, zoals het aantal huishoudens dat een vergelijkbare koopwoning zoekt, de beschikbaarheid van te koop staande woningen, huizenprijzen, rentestand, de leennormen en de inkomensontwikkeling. De NVM merkt terecht op dat er regionale verschillen bestaan op de woningmarkt. In steden als Amsterdam en Utrecht ligt de prijs momenteel boven het pré-crisisniveau en neemt het aanbod te koop staande woningen af. In veel andere regio’s liggen de prijzen nog steeds onder het pré-crisisniveau en is voldoende te koop staand aanbod beschikbaar. Woningzoekenden zullen zo nodig uitwijken naar regio’s met lagere prijzen en meer aanbod.
Hoe gaat u de vicieuze cirkel van krapte en prijsstijgingen doorbreken? Hoe gaat u voorkomen dat door exploderende prijzen de woningmarkt zal imploderen (met alle gevolgen van dien)?
Het aantal transacties, de prijsontwikkeling en het consumentenvertrouwen op de woningmarkt zijn sinds 2013 sterk hersteld. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Mede omdat de woningmarkt een voorraadmarkt is reageert het woningaanbod vertraagd op de stijgende vraag. In grote steden leidt dit momenteel tot krapte en extra prijsstijgingen. De Nederlandsche Bank (DNB) concludeert in een recente studie3 dat de huizenmarkt in grote steden tekenen van oververhitting vertoont, maar dat momenteel geen sprake is van een kredietgedreven zeepbel. DNB constateert daarnaast dat het aanbod geen gelijke tred houdt met de groeiende vraag naar stedelijk wonen. Ik deel deze conclusies.
De verantwoordelijkheid om de vraag naar woningen en het woningaanbod op elkaar af te stemmen, ligt op decentraal niveau. Hier kunnen de behoefte en de mogelijkheden het beste ingeschat worden. Wel houd ik contact met de verschillende woningmarktregio’s over de vraag of en hoe ze invulling geven aan de problematiek in de eigen regio’s. In gesprekken met de verschillende regio’s wordt op regionaal niveau gesproken over de woningbehoefte, woningproductie, (plan)capaciteit, investeringen in woningbouw en woningverbetering en de rol van de verschillende partijen (mede-overheden, rijksoverheid, corporaties en marktpartijen) hierbij. In het Algemeen Overleg van 7 juni jl. (Kamerstuk 32 847, nr. 302) heb ik uw Kamer toegezegd dit najaar verslag uit te brengen van deze gesprekken. Daarnaast heb ik bijzondere aandacht voor de behoefte aan betaalbare huurwoningen. Ik heb daarom diverse maatregelen genomen om lokale partijen te ondersteunen om meer huurwoningen in het middensegment te realiseren. Recente aanpassingen van regelgeving betreffen het Besluit ruimtelijke ordening en de vereenvoudiging van de verkoopregels voor corporaties. Ook is de samenwerkingstafel middenhuur onder voorzitterschap van de heer Rob van Gijzel ingesteld om op lokaal niveau kansen te (helpen) zien en oplossingen te (helpen) vinden. Dit moet leiden tot lokale afspraken over extra aanbod van huurwoningen voor middeninkomens.
Deelt u de mening dat gemeenten meer nieuwbouw moeten faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Er is de komende jaren behoefte aan nieuwbouw van woningen. Dit wordt ook op grote schaal opgepakt. In de ramingen, die op basis van onder andere door gemeenten aangeleverde bouwplannen zijn gemaakt, wordt voor de komende 10 jaar uitgegaan van een gemiddelde nieuwbouw van ongeveer 70 duizend woningen per jaar. Zoals ook in de Staat van de Woningmarkt 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 282) is aangegeven, blijft in de prognoses de eerste jaren de groei van de woningvoorraad achter bij de groei van de geraamde woningbehoefte. Dit beeld is regionaal gedifferentieerd. Er zijn gebieden waar een extra inspanning wenselijk is, en er zijn gebieden waar de verwachte bouwproductie (ruim) voldoende is om de verwachte vraag naar woningen te accommoderen. De urgentie om het aanbod te vergroten wordt door desbetreffende gemeenten en provincies ook onderkend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de prognoses met onzekerheid omgeven zijn.
Deelt u de mening dat het de vaak jarenlang wachtende Nederlanders nog niet veel verder helpt wanneer nieuwe woningen worden gebouwd die vervolgens worden weggegeven aan statushouders, zoals in de Haagse wijken Ypenburg en Wateringse Veld (aan het Oosteinde)? Wanneer gaat u deze statushoudershuisvestingswaanzin een halt toeroepen en omkijken naar de Nederlandse woningzoekenden?
Gemeenten krijgen een halfjaarlijkse taakstelling opgelegd voor de huisvesting van statushouders en kunnen zelf bepalen welke woningen zij daarvoor inzetten. Het is van belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken.
Het is goed om te zien dat gemeenten stappen zetten om de woningvoorraad te vergroten. Meer aanbod verkleint de druk op de woningmarkt en is positief voor iedereen die voor een sociale huurwoning op een wachtlijst staat.
De staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen en wateroverlast Sluiskil |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de staat van onderhoud van het Kanaal van Gent naar Terneuzen?
Beheer en onderhoud van het Nederlandse deel van het kanaal van Gent naar Terneuzen is ondergebracht bij Rijkswaterstaat, gemeente Terneuzen, havenbedrijf Zeeland Seaports en derden. Rijkswaterstaat renoveert momenteel 5 km oever, zodat de oevers en damwanden blijven voldoen aan de huidige veiligheidseisen. Het renovatieproject – vervanging van een aantal damwanden die aan het einde van hun technische levensduur zijn – wordt eind 2017 afgerond.
Bent u op de hoogte van het feit dat de damwand van het Kanaal van Gent naar Terneuzen bij Sluiskil grote roestgaten heeft?
Ter hoogte van Sluiskil is een deel van de damwand in beheer bij Rijkswaterstaat en een deel bij Zeeland Seaports. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 1, vervangt Rijkswaterstaat een aantal damwanden die aan het eind van hun technische levensduur zijn. Zo ook een deel ten zuiden van Sluiskil. Voor het overige deel van de door Rijkswaterstaat beheerde damwand bij Sluiskil zijn mij geen concrete aanwijzingen bekend dat de damwand roestgaten heeft.
Zeeland Seaports voert momenteel onderzoek uit naar de staat van de bij hen in beheer zijnde damwand bij Sluiskil. De resultaten van het onderzoek worden eind augustus verwacht.
Wanneer is onderhoud aan deze damwand gepland?
Rijkswaterstaat toetst in 2018–2019 de regionale keringen aan de huidige veiligheidsnorm. De volgende onderhoudscyclus aan oevers en damwanden in beheer van Rijkswaterstaat wordt ingepland vanaf medio 2022. In 2017 vinden baggerwerkzaamheden plaats om te voldoen aan het vereiste vaarwegprofiel. Zeeland Seaports zal voor de bij hen in beheer zijnde damwand, naar aanleiding van de uitkomsten van in antwoord 2 genoemd onderzoek, de meest urgente zaken in het vierde kwartaal van 2017 aanpakken. Minder urgente zaken staan gepland medio 2018. Tevens voert Zeeland Seaports momenteel onderzoek uit in verband met de technische levensduur van hun damwand. De resultaten van dit onderzoek worden binnen enkele maanden verwacht. Op basis daarvan zal Zeeland Seaports haar renovatieproject inplannen.
Bent u op de hoogte van de grote wateroverlast voor mensen die achter de damwand wonen?1
Ik ben op de hoogte van de wateroverlast van bewoners aan het kanaal ter hoogte van zijkanaal B te Sluiskil en neem hun problemen serieus. De oorzaak van de problemen is nog niet duidelijk. Rijkswaterstaat, gemeente Terneuzen en Zeeland Seaports hebben als beheerders in het gebied eerder dit jaar gezamenlijk het initiatief genomen voor een onderzoek naar oorzaak, effect en mogelijke oplossingen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden, te weten peilbeheer, grondwaterbeheer en damwandbeheer. Het onderzoek start nog deze maand. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn (gepland eind oktober 2017) worden deze gedeeld met de bewoners.
Welke contacten zijn er vanuit Rijkswaterstaat of Zeeland Seaports geweest over de schade aan vastgoed en gezondheid van mensen?
Sinds de zomer van 2016 heeft Rijkwaterstaat gesprekken gevoerd met enkele bewoners over ingediende klachten. Dit heeft geresulteerd in het hierboven genoemde gezamenlijke onderzoek naar de waterproblematiek te Sluiskil.
In welke stadium verkeren de plannen over het verbreden van het kanaal bij Sluiskil om de bocht voor grotere zeeschepen te vergemakkelijken?
Momenteel zijn er geen plannen voor of initiatieven tot het aanpassen en/of verbreden van het kanaal van Gent naar Terneuzen. De nieuwe sluis Terneuzen wordt nu gerealiseerd; oplevering is voorzien in 2022. In de dimensionering van de nieuwe sluis is rekening gehouden met mogelijke doorvaart van grotere schepen in de toekomst. Daarmee is het ontwerp van de sluis toekomstvast.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Terneuzen, zodat eigenaren van woningen weten in hoeverre zij nog moeten investeren in hun woningen met wateroverlast, terwijl zij over een aantal jaren wellicht moeten verhuizen in verband met de verbreding van het kanaal?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u op de hoogte van het feit dat het schommelen van het waterpeil in het kanaal gevolgen heeft voor het grondwaterpeil achter de damwand? Wat voor invloed heeft dit op uw beleid ten aanzien van het wijzigen van het waterpeil in het Kanaal van Gent naar Terneuzen?
Het eerder genoemde onderzoek neemt het eventuele effect van het kanaalpeil mee als te onderzoeken onderdeel bij het vinden van oorzaken en oplossingen van de wateroverlast.
Welke afspraken zijn met de Belgische overheid gemaakt over de hoogte van het waterpeil in het kanaal?
Met de Belgische overheid zijn operationele afspraken gemaakt over het beheersen van het waterpeil op het kanaal. Het peil wordt beheerst binnen de marge van +1,88mNAP tot +2,38mNAP. In perioden van piekneerslagen en verhoogde afvoeren uit Vlaanderen kan het voorkomen dat kortstondig peil overschrijdingen plaatsvinden hoger dan +2,38mNAP. Het overtollig water uit Vlaanderen wordt dan mede via het kanaal afgevoerd.
Hebben de Belgische en Nederlandse autoriteiten deze afspraken in de afgelopen zes maanden goed nageleefd?
Ja, deze afspraken zijn goed nageleefd.
Bent u bereid om de met reden geannoteerde wijzigingen in het waterpeil van het Kanaal van Gent naar Terneuzen in de afgelopen zes maanden met de Kamer te delen?
Ja. Het afgelopen half jaar is de fluctuatie van het waterpeil binnen de afgesproken marges gebleven, behoudens een periode van 8 uur op 14 januari 2017 waarin een overschrijding plaats heeft gevonden tot gemiddeld 2,40m+NAP waar 2,38m+NAP is afgesproken. In het bij antwoord 4 genoemde onderzoek dat deze maand start, zal de analyse van de waterstanden van de afgelopen periode een onderdeel zijn.
De waterstanden zijn te volgen via https://waterinfo.rws.nl/#!/details/publiek/waterhoogte-t-o-v-nap/1311/Waterhoogte___20Oppervlaktewater___20t.o.v.___20Normaal___20Amsterdams___20Peil___20in___20cm.
Kunt u aangeven wie juridisch verantwoordelijk is voor (de staat van) de damwanden, het waterpeil in het kanaal, de wateroverlast als gevolg van schommelingen in het waterpeil in het kanaal, schade als gevolg van kanaalwater aan huizen en aan gezondheid, alsmede de waardedaling van de woningen in Sluiskil?
Een deel van de damwanden is in beheer bij Rijkswaterstaat en een ander deel is in beheer en onderhoud bij Zeeland Seaports. Rijkswaterstaat is als beheerder van het kanaal verantwoordelijk voor het waterpeil. Het gezamenlijke onderzoek richt zich op de oorzaken van de wateroverlast en de mogelijke verbanden met geconstateerde schade en andere effecten.
Onnodige regeldruk voor kleine evenementen en festivals |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van Actal, waarin voorstellen worden gedaan voor het verminderen van regeldruk rondom festivals en evenementen?1 2
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid niet lijkt te beseffen dat veruit de meeste evenementen worden georganiseerd door lokale (organisaties van) vrijwilligers zoals oranje-, scouting-, carnavals-, sport- en andere verenigingen? Erkent u dat regelgeving hierdoor te veel is gefocust op grootschalige evenementen waardoor kleinschalige initiatieven verdrinken in onnodige procedures en vrijwilligers een kwart tot een derde van de tijd kwijt zijn aan vergunningen en het afstemmen met gemeenten, politie, brandweer en andere diensten?3
Ik herken mij niet in het geschetste beeld dat de overheid niet zou beseffen dat veruit de meeste evenementen worden georganiseerd door lokale vrijwilligers en derhalve evenmin in de suggestie dat de regelgeving om die reden teveel gefocust zou zijn op grootschalige evenementen.
Deelt u de conclusie van Actal dat voor bepaalde onderwerpen rondom de organisatie van evenementen en festivals, zoals eisen aan brandveiligheid, de technische eisen aan bouwwerken en constructies, de gehanteerde definities van grote en kleine evenementen en de eisen hoe het geluidsniveau te meten, geen objectieve rechtvaardiging aanwezig is voor lokale verschillen in regelgeving, normering en uitvoering? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om samen met onder andere de VNG en Actal te inventariseren om welke regelgeving dit gaat en vervolgens te bevorderen dat hier landelijke, eenduidige regels voor komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Wat is uw reactie op de suggestie van Actal dat voor onderwerpen waarvoor enige ruimte voor differentiatie op lokaal niveau gewenst is, handreikingen opgesteld zouden moeten worden waarbij bijvoorbeeld met bandbreedtes in de regelgeving gewerkt wordt?
Bent u bereid om samen met VNG, Actal en partijen uit de sector te inventariseren om welke regelgeving dit gaat en vervolgens landelijke richtlijnen op te stellen en deze in een pilot te testen of het verwachte effect op de regeldruk optreedt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om samen met de VNG afspraken te maken om regelgeving primair te richten op de ongeveer 86.000 kleine, lokale evenementen en festivals en niet op de ongeveer 4.000 grote evenementen, zoals nu het geval is? Wilt u daarbij kijken welke eventuele bijzonderheden toegepast zouden moeten worden om de regelgeving ook passend te maken voor grote festivals en evenementen? Zo nee, waarom niet?
De vraagstelling suggereert dat kleine evenementen verhoudingsgewijs een onevenredige regeldruk ervaren. De praktijk is echter dat naarmate een evenement groter is (qua oppervlakte, publiek, tijdsduur etc.) meer regelgeving van toepassing is. Het ontwerpbesluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen is een goed voorbeeld van een besluit dat rekening zal houden met de omvang van lokale evenementen en voor kleinere evenementen een aanmerkelijke lastenreductie tot gevolg zal hebben.
Bent u bereid om met de VNG afspraken te maken over het verbeteren van de dienstverlening aan verenigingen en vrijwilligers die festivals en evenementen willen organiseren? Wilt u daarbij de suggestie van Actal meenemen om met vaste contactpersonen, accountmanagers en (bij grotere gemeenten) evenementenbureaus te werken, zodat de nu nog zeer tijdrovende afstemming met de vele afdelingen en diensten van lokale overheden, de hulpdiensten en de veiligheidsregio’s wordt verbeterd?
Vanzelfsprekend is het aan de afzonderlijke gemeenten om hierover te beslissen, maar het is een feit dat bepaalde gemeenten goede ervaringen hebben met een dergelijk coördinatiepunt of een vaste coördinator voor evenementen. Dergelijke werkwijzen zijn zeker interessant voor andere gemeenten. Gemeenten zijn zelf goed in staat om te beslissen of een dergelijke «best practice» wordt overgenomen en zo ja, in welke vorm.
Deelt u de conclusie van Actal dat in de algemene regels rond de onbelaste vrijwilligersvergoeding (maximum van 150 euro per maand en 1.500 euro per jaar) wordt uitgegaan van een reguliere spreiding van de inzet over het jaar, terwijl juist bij festivals en (sport)evenementen vaak in een zeer kort tijdsbestek vele uren worden gemaakt en dat hierdoor de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar is voor deze sector? Bent u bereid om hier meer flexibiliteit in te brengen, bijvoorbeeld door het instellen van een kwartaalmaximum? Zo nee, waarom niet?4 5
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Financiën als verantwoordelijk bewindspersoon voor de vrijwilligersregeling. Actal stelt dat de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar is voor festivals en (sport- en andere) evenementen omdat in die situaties vaak in zeer korte tijd vele uren moeten worden gemaakt. Waarschijnlijk is hier sprake van een misverstand. De door vrijwilligers gemaakte onkosten in het kader van hun vrijwilligerswerk kunnen te allen tijde belastingvrij worden vergoed. Voorwaarde is dat deze onkosten aantoonbaar zijn. Daar is geen maximum aan verbonden en het is niet van belang of de onkosten verspreid over het jaar of in een korte tijd worden gemaakt. Om de administratieve lasten voor de vrijwilliger en de organisatie die de onkosten vergoedt te beperken, is een forfaitair bedrag vastgesteld waaronder het aantonen van de kosten achterwege kan blijven. Voor zover het forfait als niet-toereikend wordt ervaren, hetgeen wellicht ook bij ander vrijwilligerswerk dan festivals het geval kan zijn, merk ik op dat het mogelijk blijft om de onkosten onbelast te vergoeden, mits deze kunnen worden aangetoond. De conclusie van Actal dat de vrijwilligersregeling niet goed toepasbaar zou zijn, wordt dan ook niet gedeeld. Daarnaast is vervanging van het maandbedrag voor een maximum per kwartaal om de hiervoor beschreven redenen niet nodig om de door vrijwilligers gemaakte kosten adequaat te kunnen vergoeden.
Bent u bereid om met de VNG te overleggen hoe bevorderd kan worden dat gemeenten het landelijk register van evenementverkeersregelaars beter benutten door de mogelijke controle van deze verkeersregelaars ter plaatse uit te voeren in plaats van vooraf via de evenementenvergunning?
Voor de beantwoording van deze vraag, alsmede vraag 12, heb ik overleg gevoerd met de Minister van Infrastructuur en Milieu als verantwoordelijk bewindspersoon terzake. Op 1 oktober 2017 treedt, na intensief overleg met onder andere de VNG, de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 in werking, die de administratieve lasten rondom de instructie en aanstelling terugbrengt. De controle voorafgaand aan het evenement gebeurt digitaal door de gemeenten bij de aanstelling. Controle ter plaatse is een zaak van de politie, die direct toeziet op de taakuitvoering. Ook de politie heeft toegang tot het digitale register. De mogelijkheden voor aanstelling van verkeersregelaars zijn verruimd zodat gemeenten maatwerk kunnen leveren. Immers, een evenementenvergunning is niet altijd noodzakelijk voor een evenement waarbij de inzet van verkeersregelaars door de gemeente noodzakelijk wordt geacht.
Op welke wijze kan volgens u de evenementassistent helpen bij het verminderen van regeldruk rond festiviteiten en evenementen? Hoeveel gemeenten maken gebruik van dit middel? Ziet u mogelijkheden om dit middel breder in te zetten?6
Voor de beantwoording van deze vraag, alsmede vraag 13, heb ik overleg gevoerd met de Minister van Economische Zaken als verantwoordelijk bewindspersoon terzake. De Evenementassistent is één van de private instrumenten die worden aangeboden. Een beperkt aantal gemeenten maakt momenteel daarvan gebruik. Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten te beslissen over het gebruik van dergelijke voorzieningen. Het Rijk kan, binnen de mogelijkheden die er zijn, het gebruik van de beschikbare publieke en private middelen ondersteunen via onder meer MijnOverheid voor Ondernemers.
Bent u bereid te inventariseren welke verbeteringen zouden kunnen worden aangebracht in het beleidsmatige proces bij de aanstelling van evenementenverkeersregelaars, bijvoorbeeld door meer uniformiteit en een zekere mate van automatisering via bijvoorbeeld het ondernemersplein?
Zoals hiervoor is aangegeven, verandert de kaderstelling vanuit het Rijk per 1 oktober 2017. Het gemeentelijk aanstellingsbeleid wordt door de gemeenten bepaald. De wijziging van de landelijke regelgeving creëert meer mogelijkheden voor gemeenten om dat beleid praktisch in te vullen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de ontwikkeling van MijnOverheid voor Ondernemers? Ziet u mogelijkheden om ook (organisaties van) vrijwilligers via deze digitale omgeving de mogelijkheid te bieden om aanvragen te doen voor vergunningen en subsidies, alsmede meldingen en andere contacten met (verschillende) overheden via de berichtenbox mogelijk te maken?7
Het beleidsconcept van MijnOverheid voor Ondernemers is ontwikkeld met ondernemers en uitvoeringsorganisaties. MijnOverheid voor Ondernemers geeft op termijn de ondernemer inzicht in zijn gegevens, de mogelijkheid om digitale post te ontvangen en transacties te doen bij overheden, liefst met hergebruik van gegevens. Dit heeft de Kamer van Koophandel samen met uitvoeringsorganisaties geconcretiseerd. MijnOverheid voor Ondernemers zal stapsgewijs ontwikkeld worden. Binnenkort start de realisatie van MijnOverheid voor Ondernemers, met een drietal modules, waaronder het starten van een onderneming. MijnOverheid voor Ondernemers is er voor alle organisaties die ingeschreven zijn bij de Kamer van Koophandel, dat zijn ook stichtingen en verenigingen, organisaties die veelal met vrijwilligers werken. Zij kunnen gebruik maken van de functionaliteiten in MijnOverheid voor Ondernemers, zoals de berichtenbox.
Bent u bereid om met VNG te overleggen hoe de aanbevelingen van Actal met betrekking tot lokale regelgeving door lokale overheden overgenomen kunnen worden en hier afspraken over te maken? Zou u hierbij in ieder geval de volgende aanbevelingen mee willen nemen:
Het rapport van Actal bevat waardevolle aanbevelingen die ik zeker onder de aandacht zal brengen van de VNG. Voor zover de aanbevelingen van Actal betrekking hebben op lokale regelgeving en organisatorische processen en werkwijzen van gemeenten is het aan de afzonderlijke gemeentebesturen om de aanbevelingen over te nemen. De VNG kan, waar de gemeenten dit opportuun achten, een faciliterende en ondersteunende rol vervullen.
Sociale huurhuizen in de regio Rotterdam. |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u beschrijven wat de huidige stand van zaken is van de Stichting Humanitas Huisvesting in Rotterdam met betrekking tot de slechte financiële positie, een mogelijke fusie met Woonbron en welke consequenties deze zaken hebben voor zittende huurders?1
Tijdens het algemeen overleg toezicht en borging woningcorporaties van 18 mei jl. (Kamerstuk 29 453, nr. 440) heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat Stichting Humanitas Huisvesting (SHH) een saneringsaanvraag heeft ingediend, omdat SHH over onvoldoende financiële middelen beschikt om de activiteiten die zijn aangemerkt als dienst van algemeen economisch belang (Daeb-activiteiten) voort te zetten. De saneringsaanvraag wordt door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) in mandaat beoordeeld. De beslistermijn is enige tijd opgeschort aangezien de saneringsaanvraag niet compleet was. Inmiddels is de termijn weer gaan lopen.
Er lopen momenteel fusiegesprekken tussen SHH en Woonbron. Hierover is contact met het WSW en de Autoriteit woningcorporaties. De gemeente Rotterdam wordt door beide partijen regelmatig op de hoogte gehouden van de voortgang. Een eventuele fusie heeft geen gevolgen voor de zittende huurders, de bestaande huurovereenkomst zal overgaan op de fusieorganisatie.
Klopt het dat er inmiddels saneringssteun is aangevraagd bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), zoals werd verwacht door de Autoriteit woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre houdt het WSW bij de beoordeling van de saneringsaanvraag rekening met het feit dat de Stichting Humanitas Huisvesting geen prestatieafspraken heeft gemaakt met hun huurders en de gemeente Rotterdam (of andere gemeenten waar zij huurhuizen bezit)?
In het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting is geregeld dat de corporatie over het saneringsplan overleg moet hebben gevoerd met de gemeente waar zij feitelijk werkzaam is. Voorts is geregeld dat saneringssubsidie slechts kan worden verstrekt indien het voortzetten van de Daeb-activiteiten naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is voor het in stand houden van voldoende woongelegenheid in de gemeente. De gemeente geeft daartoe een zienswijze af aan de corporatie.
In prestatieafspraken leggen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie vast wat er door alle betrokkenen wordt bijgedragen aan het realiseren van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen. Wanneer een geschil de totstandkoming van prestatieafspraken in de weg staat, kunnen partijen het geschil voorleggen aan de Minister voor een bindende uitspraak. Indien er bestaande prestatieafspraken zijn, ligt het voor de hand dat de door de gemeente afgegeven zienswijze in het kader van de saneringsaanvraag in lijn is met de prestatieafspraken. Prestatieafspraken vormen echter geen zelfstandig onderdeel in de beoordeling van de saneringsaanvraag.
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Rotterdam geen prestatieafspraken heeft gemaakt met de Stichting Humanitas Huisvesting en hun huurders?
Bij navraag bij de gemeente en corporatie is aangegeven dat de intentie er zowel van de kant van het bestuur van SHH en de Stichting Huurdersbelangen Humanitas (SBHB) als de gemeente was om voor het kalenderjaar 2017 prestatieafspraken te maken. SHH en SBHB hebben in juni 2016 in lijn met de Woningwet een bod uitgebracht op het Rotterdamse woonbeleid. In de maanden die volgden werd echter duidelijk dat de financiële situatie van SHH zodanig verslechterd was, dat een herstructureringsplan moest worden opgesteld. SHH, SHBH en de gemeente hebben toen in gezamenlijkheid besloten voor het kalenderjaar 2017 geen prestatieafspraken te maken, maar wel nauw met elkaar in gesprek te blijven over de effecten van de financiële situatie voor de huurders en het Rotterdamse woonbeleid.
Wat is uw reactie op het feit dat sommige Rotterdamse huurders soms dagen hun huis van verhuurder Havensteder niet uit kunnen omdat de lift kapot is, wat al vaker is gebeurd?3
Op basis van de wet zijn verhuurders verplicht om hun woningen goed te onderhouden en gebreken te herstellen. Het is zaak dat de bewoner gebreken zo snel mogelijk meldt bij de verhuurder. Indien de bewoner en de verhuurder er na de melding niet samen uitkomen, kan de bewoner zich melden bij de Huurcommissie, die kan bepalen of de gebreken aanleiding zijn voor tijdelijke huurverlaging. Een overzicht van dit soort ernstige onderhoudsgebreken staat in het Gebrekenboek van de Huurcommissie.
Bij navraag bij Havensteder en de gemeente is aangegeven dat direct hulp is aangeboden om ervoor te zorgen dat niet-mobiele bewoners toch hun woning uit konden, onder meer door middel van een tilservice. Later is na afgifte van een vergunning door de gemeente ook een tijdelijke lift in gebruik genomen. De gemeente en Havensteder geven aan intensief contact te hebben over deze problematiek en afspraken te maken om te komen tot een structurele oplossing.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Capelle aan den IJssel met Havensteder heeft afgesproken om het eigendom, onderhoud en beheer van een openbare ruimte over te nemen, zodat Havensteder voldoende geld heeft om huizencomplexen te renoveren? Hoe vaak komen dergelijke constructies tussen gemeenten en woningcorporaties voor?4
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, maken corporatie, gemeente en huurdersorganisatie gezamenlijk prestatieafspraken. Onderdeel van die afspraken kan zijn dat de gemeente werkzaamheden op zich neemt. Uit het onderzoek naar de prestatieafspraken die zijn gemaakt in 2016 blijkt dat in 95% van de afspraken er één of meer acties voor de gemeente zijn opgenomen. In 78% van de afspraken betreft het één of meer concrete handelingen. Via de website prestatie.opkaart.nl is terug te vinden welke corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties prestatieafspraken hebben gemaakt over concrete acties voor de gemeente.
Bent u van mening dat het onderhoudsbudget wat Havensteder heeft afdoende is gezien het ontbreken van een structurele oplossing voor bijvoorbeeld kapotte liften en het gebrek aan geld om een businesscase voor renovatie sluitend te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Woningwet dient de corporatie naar redelijkheid bij te dragen aan de volkshuisvestelijke doelstellingen van de gemeente. In de prestatieafspraken tussen de gemeente Capelle aan den IJssel en Havensteder is overeengekomen wat deze bijdrage namens Havensteder is, en wat de gemeente daarnaast zelf bijdraagt aan die doelstellingen.
Met de vergelijking die mijn voorganger heeft gemaakt tussen corporaties en Dagobert Duck, heeft hij gesteld dat een corporatie gierig gedrag vertoont als hij veel geld heeft en toch steeds blijft zeggen dat hij geen geld heeft (Kamerstuk 32 847, nr. 288). Deze stelling is in lijn met de oproep van het Kamerlid Bashir (SP) in datzelfde debat om «de woningcorporaties en de gemeenten er nog harder op aan [te] spreken dat er nu gebouwd moet worden en dat ze aan het werk moeten gaan». Aedes heeft overigens ook bericht dat de sector meer gaat investeren.
Uit het feit dat de gemeente en corporatie tot afspraken zijn gekomen en er geen geschil bij mij is ingediend, leid ik af dat de afspraken op instemming van beide partijen kunnen rekenen en dat de corporatie naar redelijkheid bijdraagt aan de volkshuisvestelijke doelstellingen.
Hoe verhoudt zich de uitspraak van Minister Blok dat woningcorporaties «gierig zijn» en «lijden aan een Dagobert Duck-complex» zicht tot het besluit wat de gemeente Capelle aan den IJssel en Havensteder hebben genomen om te zorgen dat sociale huurwoningen gerenoveerd kunnen worden?5
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat criminele vreemdelingen zelden worden uitgezet |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat criminele vreemdelingen hun verblijfsvergunning vaak kunnen behouden? Hoe vaak gebeurt dit precies? Waarom heeft u dit niet eerder aan de Kamer gemeld en waarom heeft u daar niks aan gedaan?1
Als een vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd, wordt beoordeeld of dit consequenties heeft voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Mogelijke maatregelen hierbij zijn het weigeren, intrekken en/of niet verlengen van een verblijfsvergunning, het opleggen van een inreisverbod en terugkeerbesluit, alsook het ongewenst verklaren van de vreemdeling. Daarnaast kan ook het Nederlanderschap worden geweigerd of ingetrokken. Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning wordt de intrekking mede beoordeeld aan de hand van de «glijdende schaal». Volgens het principe van de glijdende schaal wordt er een verband gelegd tussen de duur van de opgelegde straf en de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe zwaarder de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. In deze beoordeling worden ook de individuele omstandigheden van het geval getoetst aan Europese regelgeving en internationale verdragen, zoals het recht op gezinsleven en het recht op privéleven.
Voor het intrekken of weigeren van een asielvergunning geldt het sinds begin 2016 aangescherpte openbare orde beleid asiel.
Op basis van de bij de IND beschikbare gegevens is niet aan te geven in hoeveel gevallen een opgelegde straf onvoldoende is om over te gaan tot intrekking van een verblijfsvergunning.
Realiseert u zich dat Nederland op deze manier inmiddels een vrijhaven is voor criminele vreemdelingen? Wat gaat u nu eindelijk doen om alle criminele vreemdelingen na het uitzitten van hun straf onmiddellijk uit ons land te verwijderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en migranten uit islamitische landen, mede teneinde ons land te behoeden voor de import van nog meer aanhangers van de gewelddadige en criminele ideologie genaamd islam? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
De vergelijkingssite van de energieleveranciers |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «De verwarring voorbij, een verkennend onderzoek naar de positie van het modelcontract in de huidige energiemarkt»1 en de vergelijkingssite van Eneregieleveranciers.nl?
Ja.
Waarom zijn de modelcontracten, die immers wettelijk verplicht zijn, niet via de website van bijvoorbeeld Energieleveranciers.nl af te sluiten? Zijn zij daarmee naar uw mening, of naar mening van de Autoriteit Consument en Markt (ACM), in gebreke?
In de wet2 staat dat de leveranciers verplicht zijn om levering volgens een modelcontract aan te bieden. Energieleveranciers moeten dus ook daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om het modelcontract af te kunnen sluiten. Er is niet wettelijk bepaald dat een leverancier zijn modelcontract moet aanbieden via een energievergelijkingssite. Een energievergelijkssite mag zelf bepalen welke energiebedrijven en energieproducten hij meeneemt in zijn vergelijking. Wel moet hij duidelijk zijn over wat er vergeleken wordt (zie beantwoording vraag 3 en 5).
De ACM is toezichthouder ten aanzien van de wettelijke bepalingen over het modelcontract. Het signaal over het modelcontract dat niet in alle gevallen daadwerkelijk af te sluiten zou zijn, heb ik dan ook aan de ACM doorgegeven. Het is aan de ACM om op basis van dit signaal al dan niet op nader onderzoek of handhaving over te gaan.
Is het waar dat de ACM slechts eist dat ««het modelcontract als zodanig herkenbaar- dus onder de naam modelcontract – bij iedere aanbieder op zijn website, op een herkenbare en vindbare plaats moet zijn geplaatst»«? Klopt het ook dat de ACM stelt dat energievergelijkers niet verplicht zijn modelcontracten in hun vergelijkingen mee te nemen? Zo ja, is er hierbij sprake van een fout in de wet en gaat u deze herstellen? Zo nee, wat zegt dat over de effectiviteit van energievergelijkingssites?
In het modelcontract, zoals vastgesteld door de ACM, is opgenomen dat de meest recente tarieven die van toepassing zijn op het modelcontract te vinden zijn op de website van de leverancier onder het kopje «Modelcontract». Dit betekent dat iedere leverancier het modelcontract als zodanig herkenbaar op zijn website moet hebben staan. Over de wijze van aanbieden is verder niets geregeld.
De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet stellen geen eisen aan energievergelijkingssites, aangezien hier algemene consumentenwetgeving op van toepassing is. Zo zijn energievergelijkingssites ook gehouden aan de regels over oneerlijke handelspraktijken3. Dit houdt in dat energievergelijkingssites consumenten niet mogen misleiden en dat geen essentiële informatie weggelaten mag worden. De ACM houdt hier toezicht op. Energievergelijkingssites behoren te doen wat de naam al aangeeft, namelijk energieaanbiedingen vergelijken. Een energievergelijkssite mag zelf bepalen welke energiebedrijven en energieproducten hij meeneemt in zijn vergelijking, maar hij moet wel duidelijk zijn over wat er vergeleken wordt, waaronder dus of hij alle energiebedrijven en energieproducten vergelijkt of niet. De energievergelijkingssite mag de consument niet op het verkeerde been zetten. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat is de geldende opzegtermijn voor een modelcontract? Bent u met mij van mening dat bij een modelcontract een standaardtermijn moet gelden, gelijk aan de betalingstermijn? Zo nee, waarom niet?
De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet stellen dat elke overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers kan worden beëindigd met een termijn van 30 dagen.4 De opzegtermijn voor het modelcontract is dus gelijk aan de standaardtermijn bij overeenkomsten tot levering van elektriciteit en gas. Deze termijn is niet gekoppeld aan de betalingstermijn en daar zie ik ook geen reden voor. Overigens is de standaard betalingstermijn ten hoogste 30 dagen.
Deelt u de mening dat juist bij vergelijkingssites de geleverde informatie objectief, eenduidig, transparant, betrouwbaar, correct, onafhankelijk, duurzaam, volledig en up-to-date dient te zijn? Is het – bij het ontbreken van genoemde criteria – naar uw mening voor consumenten verantwoord om via een energievergelijker over te stappen van energieleverancier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 mogen energievergelijkingssites consumenten niet misleiden en mag geen essentiële informatie weggelaten worden, zodat een consument in staat is om goed geïnformeerd een besluit te nemen. Daarmee worden de essentiële randvoorwaarden voor energievergelijkingssites voor consumenten geborgd. Vervolgens ligt de verantwoordelijkheid bij de consument om te bezien in hoeverre de vergelijkingssite aansluit bij zijn informatiebehoefte. Consumenten kunnen bij Consuwijzer, het consumentenloket van de ACM, melding maken van misleidende of onduidelijke handelspraktijken van energievergelijkingssites. Daarnaast geeft de website consuwijzer.nl verschillende tips op basis waarvan een goede energievergelijkingssite te herkennen is.
Hoe kwalificeert u het feit dat er verschillen bestaan tussen de gepresenteerde modelcontracten en de daadwerkelijk afgesloten contracten? Op welke wijze kunnen consumenten indien zij door een dergelijke werkwijze benadeelt zijn, verhaal halen en bij wie?
Leveranciers zijn wettelijk verplicht om de levering volgens een modelcontract aan te bieden. Dit contract moet ook daadwerkelijk af te sluiten zijn. Wanneer consumenten worden benadeeld, kunnen zij het beste eerst een klacht indienen bij de betreffende energieleverancier. Wanneer de klacht niet naar tevredenheid wordt afgehandeld, dan kan er bij de leverancier bezwaar worden aangetekend. Wanneer dat niet leidt tot tevredenheid van de consument, staat de weg naar de Geschillencommissie Energie open.
Klopt het dat er sinds 2012 geen onderzoek naar energievergelijkers is gedaan door de toezichthouder? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, wat zijn de conclusies van de ACM over gevoerde onderzoeken?
De ACM houdt toezicht op energievergelijkingssites. Het klopt dat en sinds 2012 geen specifieke onderzoeken naar energievergelijkingssites zijn gepubliceerd. Wel heeft de ACM in november 2014 het document «Informatievoorziening op de consumentenmarkt voor energie»5 gepubliceerd. Hierin licht de ACM de geldende regels toe in de context van de consumentenmarkt voor energie. Ook energievergelijkingssites moeten zich houden aan deze regels, waaronder ook het «Aanbod op maat». Conform «Aanbod op maat» moeten aanbiedingen voor energiecontracten gebaseerd zijn op het daadwerkelijke verbruik van de betreffende consument. Daarnaast is ook afgesproken dat er duidelijke termen worden gebruikt die bij alle aanbieders hetzelfde zullen zijn. In het toezicht op deze regels en het informatiedocument bekijkt de ACM ook of energievergelijkingssites zich aan de regels houden.
Het bericht dat twee Rotterdamse studenten na aankomst in Amerika geweigerd zijn om het land te betreden |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het met het bericht «Rotterdamse studenten komen Amerika niet in: «Omdat we moslims zijn»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat twee Nederlandse studenten na met het vliegtuig in New York te zijn aangekomen door de Amerikaanse diensten op basis van hun geloofsovertuiging geweigerd zijn en weer zijn teruggestuurd?
Nederlanders die in het buitenland in problemen komen, kunnen zich 24 uur per dag en 7 dagen in de week met consulaire hulpvragen wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Afhankelijk van de hulpvraag wordt bekeken of die hulp kan worden geboden. Onderhavige personen hebben zich niet bij het ministerie gemeld. Er is geen hulpvraag tijdens of na de genoemde niet-toelating van onderhavige personen ontvangen.
Ook indien onderhavige personen zich bij het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken zouden hebben gemeld, had het ministerie geen hulp kunnen bieden ten aanzien van enkel de niet-toelating tot de Verenigde Staten.
Wel had het ministerie betrokkenen in contact kunnen brengen met relevante Amerikaanse instanties, bijvoorbeeld met de instantie bij wie zij een klacht hadden kunnen indienen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze twee studenten geen contact gehad met Amerikaanse overheidsinstanties, ook niet over de redenen van de niet-toelating. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied. De autoriteit voor de grenscontroles van de Verenigde Staten, de Customs and Border Protection (CBP), voert daartoe op basis van het Amerikaanse recht controles uit en bepaalt zelfstandig, behoudens de internationaalrechtelijke verplichtingen, of personen tot Amerikaans grondgebied worden toegelaten.
Kunt u aangeven of er contact is geweest tussen de relevante overheidsinstanties van de Verenigde Staten en Nederland om opheldering over deze gebeurtenis te verkrijgen? Zo ja, van welke aard is dit contact geweest en welke uitkomsten heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er vanuit het ministerie navraag is geweest bij de twee Rotterdamse studenten om opheldering over deze gebeurtenis te verkrijgen? Zo ja, van welke aard is dit contact geweest en welke uitkomsten heeft dit opgeleverd? Zo nee, ben u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de feiten zijn zoals gepresenteerd door de twee studenten in hun video opname, op u de taak rust om de Amerikaanse overheid aan te spreken op deze verontrustende gebeurtenis?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de feiten zijn zoals gepresenteerd door de twee studenten in hun video opname, op u de taak rust om de Amerikaanse overheid aan te spreken op de manier waarop zij behandeld zijn; namelijk het 10 uur lang vastgehouden zijn, 6 uur lang ondervraagd zijn, fysiek vastgezet zijn met boeien, met de ruggen tegen elkaar aangezet met een verbod op spreken en oogcontact, gedwongen zijntelefoons en wachtwoorden te overhandigen, bedreigd zijn arrestatie en het betrekken van de FBI bij gebrekkige medewerking, begeleiding van politie tot binnen in het vliegtuig terug naar Londen midden in het blikveld van alle medepassagiers, etc.? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid een taak heeft om zich uit te spreken tegen een situatie waarin haar burgers mogelijk gediscrimineerd kunnen worden door de Amerikaanse overheid, enkel op basis van hun religieuze achtergrond of welke gronden dan ook? Zo ja, welke maatregelen neemt u en/of gaat u nemen om hier dan actie in te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse zorgen zijn direct na introductie van de Amerikaanse inreismaatregelen overgebracht. De kabinetsreactie en de zorgen over mogelijke discriminerende werking van die maatregelen, werd uiteengezet in de Kamerbrief die u op 1 februari 2017 toeging (Kamerstuk 34 550-V, nr. 65). Ook in algemene zin geldt dat de Nederlandse overheid iedere vorm van discriminatie tegen individuen afwijst en buitenlandse overheden zoveel mogelijk aanspreekt indien Nederlandse staatsburgers slachtoffer zijn van discriminatie in het buitenland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over informatie over het aantal niet-toelatingen van Nederlanders bij grensautoriteiten wereldwijd. Ik kan daarbij in onderhavig geval niet vaststellen of er sprake is geweest van discriminatie door de Amerikaanse autoriteiten.
Ziet u een toename in gevallen waarbij Nederlanders aangeven geweigerd te worden om de Verenigde Staten te betreden op basis van hun religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van gevallen waarbij Nederlandse burgers omwille van onduidelijk gebleven dan wel onterechte redenen zijn geweigerd om Amerikaans grondgebied te betreden nadat zij met een geldig ESTA visum of VISA afgereisd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat door de toenemende discriminatoire maatregelen richting moslims die zijn aangekondigd door de Amerikaanse president Trump, er reden is tot het inrichten van een hulpplan of hulpprocedure voor burgers die hierdoor in een problematische situatie terecht komen? Zo ja, hoe zouden deze burgers hierin geïnformeerd en ondersteund kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u wat er precies met de afgenomen persoonlijke gegevens van de twee Rotterdamse studenten gebeurt of mogelijk kan gaan gebeuren? Zo nee, bent u bereid om hiernaar te kijken en de studenten hierover in te lichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben dit soort gebeurtenissen invloed op het officiële reisadvies dat uw ministerie afgeeft aan Nederlanders over een mogelijke reis naar Amerika?
Een reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft informatie en advies over de veiligheid van Nederlanders in een buitenland. Het huidige reisadvies voor de Verenigde Staten geeft ook informatie over het inreizen van de Verenigde Staten. Er is op dit moment geen aanleiding om het reisadvies aan te passen.
Hoe ziet u de rol van de vanaf Schiphol vertrekkende vliegtuigmaatschappijen met betrekking tot de mogelijkheid dat dergelijke gevallen mogelijk vaker zullen plaatsvinden in de toekomst?
Het is aan de vliegtuigmaatschappijen om hun rol hierin te bepalen.
Is de regering bereid om de twee Nederlandse studenten te assisteren in het verhalen van mogelijke geleden schade door deze gebeurtenis?
Het ministerie kan betrokkenen niet assisteren bij het verhalen van mogelijk geleden schade. Hiervoor zullen betrokkenen een advocaat moeten inschakelen. Betrokkenen kunnen natuurlijk contact opnemen met het ministerie indien zij vragen hebben. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 10 en 11 zal het ministerie beoordelen of de (hulp-)vragen vallen binnen de kaders van consulaire bijstand en zo ja hoe het ministerie kan helpen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het aangekondigde onderzoek vanuit de Europese Commissie wat het afgekondigde inreisverbod, de zogeheten «moslim-ban», voor inwoners van moslimlanden naar de VS, voor gevolgen kan hebben voor EU-burgers met een dubbele nationaliteit?2
Er loopt hierover geen onderzoek van de Europese Commissie. De meeste Nederlanders, ook Nederlanders met een tweede nationaliteit, kunnen visumvrij naar de Verenigde Staten reizen. Wel moet voor vertrek een Electronic System for Travel Authorization (ESTA) worden aangevraagd. Uitzondering zijn Nederlanders met een tweede nationaliteit van een viertal landen, te weten Iran, Irak, Soedan en Syrië. Houders van de nationaliteit van deze landen vragen geen ESTA maar een visum aan bij een voorgenomen reis naar de Verenigde Staten. Ook Nederlanders zonder de nationaliteit van deze vier landen, maar die in Iran, Irak, Libië, Somalië, Soedan, Syrië of Jemen zijn geweest, moeten een visum aanvragen. Grotendeels bestaat deze Amerikaanse regelgeving al sinds 2015. Het beschikken over een ESTA en/of een Amerikaanse visum geeft geen garantie tot toelating tot de Verenigde Staten. De Amerikaanse grensautoriteiten kunnen ook houders van een ESTA en/of visum bij een grenspost alsnog de inreis verbieden.
Het bericht dat de EU een peperduur kantoor in Parijs wil huren |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer miljoenen naar nieuw EU-gebouw»?1
Ja.
Klopt het dat het Europees parlement en de Europese Commissie overwegen om een nieuw peperduur kantoor te huren voor het Huis van Europa in Parijs?
De Europese Commissie en het Europees parlement zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de keuze van een (nieuwe) locatie voor het Huis van Europa in Parijs als het huurcontract van het huidige pand in april 2018 afloopt.
Klopt het dat het algemene doel van een «Huis van Europa» het dichterbij brengen van de Europese Unie bij de burger is?
In een «Huis van Europa» kunnen bezoekers informatie krijgen over de werking van Europese instellingen en kunnen debatten en seminars over de EU worden georganiseerd. Daarnaast is de lokale vertegenwoordiging van de Europese Commissie en van het Europees parlement er gehuisvest en kunnen Europarlementariërs er werken en evenementen organiseren. De (publieke) functie van de vertegenwoordiging kan per lidstaat verschillen.
Hoe draagt het inruilen van een huurcontract van 1,7 miljoen euro per jaar voor een huurcontract van 6 miljoen euro belastinggeld per jaar, volgens u bij aan het dichterbij brengen van de Europese Unie bij de burger?
De overwegingen die bij de keuze voor een nieuwe locatie voor het Huis van Europa in Parijs een rol spelen zijn aan de Europese Commissie en het Europees parlement. Ook de budgettaire afweging is aldaar gelegen, mits passend binnen de gestelde begrotingskaders van de EU (zie ook antwoord op vraag 6 en 7). In algemene zin is het kabinet voorstander van doelmatige besteding van Europese middelen.
Hoeveel «Huizen van Europa» heeft de Europese Unie, wat kosten ze en hoeveel bezoekers komen er jaarlijks?
De Europese Commissie en het Europees parlement zijn in alle lidstaten vertegenwoordigd. In zes grote lidstaten heeft het EP ook in een tweede stad een informatiecentrum. Met uitzondering van Athene zijn de instellingen in één gebouw gehuisvest. Geaggregeerde cijfers over de kosten en bezoekersaantallen zijn niet beschikbaar.
Bent u nu wel voornemens het Europees parlement en de Europese Commissie mede te delen dat het afgelopen moet zijn met dit soort idiote geldsmijterij of wacht Nederland weer af, net zoals bij de discussie over een nieuwe parlementspaleis voor het EP en is Nederland alleen op papier voorstander van zuinigheid?
De huurkosten van dit gebouw passen binnen de begrotingskaders van de begroting van het Europees parlement en de Europese Commissie, als onderdeel van de begroting van de EU. De regering vindt het essentieel dat Europese middelen doelmatiger worden besteed. In de huidige EU-begroting, die ongeveer 1% van het Europese Bruto Nationaal Product bedraagt, is 5,9% voor zogenoemde «administratieve uitgaven» gealloceerd. Hieruit worden onder meer gebouwen van vertegenwoordigingen van Commissie en parlement in de lidstaten gefinancierd. In aanloop naar de onderhandelingen over het nieuwe EU Meerjarig Financieel Kader, zet Nederland in op een begroting die modern, toekomstgericht en financieel houdbaar is. Uw Kamer ontvangt op voorhand een gedetailleerde onderhandelingsinzet van het kabinet.
Deelt u de mening dat al die miljoenen veel beter besteed kunnen worden aan onze eigen bevolking in plaats van aan nieuwe statussymbolen voor EU bobo's?
Zie antwoord vraag 6.