Het bericht dat Erdogan Interpol misbruikt om jacht te maken op politieke tegenstanders |
|
Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoeksrapport van het Stockholm Center for Freedom (SCF), waarin staat dat Erdogan Interpol misbruikt om jacht te maken op politieke tegenstanders? 1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat deze autoritaire Turk een internationale opsporingsinstantie voor criminelen en terroristen voor zijn karretje heeft weten te spannen?
Het kabinet is bezorgd over berichten, zoals onderhavig rapport, dat INTERPOL door Turkije wordt gebruikt voor arrestatie-verzoeken die een schending vormen van artikel 3 van de INTERPOL Constitutie. De Constitutie verbiedt de organisatie, waarin begrepen haar lidstaten, enige interventie of activiteiten te ondernemen van politieke, militaire, religieuze of raciale aard.
INTERPOL heeft verschillende mogelijkheden om misbruik van de informatiesystemen te voorkomen. Het uitvaardigen van verzoeken via het INTERPOL kanaal is aan voorwaarden verbonden, die zijn vastgelegd in onder meer de Constitutie van de organisatie (I/CONS/GA/1956 (2017)), Algemene Regels van INTERPOL (I/GREG/GA/1956 (2017)) en Regels voor de verwerking van gegevens (III/IRPD/GA/2011 (2016)). Op die manier moet worden gewaarborgd dat de lidstaten en het Secretariaat Generaal van INTERPOL werken in lijn met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en de organisatie niet bijdraagt aan de opsporing, vervolgingen of bestraffingen van feiten van politieke, militaire, religieuze of raciale aard. Het INTERPOL Secretariaat Generaal toetst aanvragen voor het gebruik van de systemen en instrumenten aan deze regels. Bij een vermoeden van misbruik heeft de Secretaris Generaal, in afstemming met het INTERPOL Executive Committee, de mogelijkheid om leden de toegang tot systemen te ontzeggen.
Daarnaast bestaat er voor INTERPOL een speciaal controleorgaan dat toeziet op de rechtmatigheid van INTERPOL-bestanden, waaronder de signaleringen, namelijk de zogenaamde Commissie voor de Controle op INTERPOL-bestanden (CCF). Leden van deze commissie worden gekozen uit de lidstaten. Een belangrijke functie van deze commissie is dat eenieder het recht heeft om een verzoek bij de Commissie in te dienen om inzicht in de gegevens over hem of haar in de INTERPOL systemen en tot correctie en/of verwijdering van die gegevens, bijvoorbeeld wanneer zij menen dat zij ten onrechte gesignaleerd staan.
In aanvulling op deze maatregelen voert Nederland het beleid om INTERPOL Red Notices, oftewel signaleringen, zelf te toetsen alvorens deze in te voeren in het nationale opsporingsregister. Indien er aanwijzingen zijn dat bij aantreffen van betreffende persoon naar Nederlandse maatstaven geen uitvoering kan worden gegeven aan de uitlevering van betreffende persoon, zal de Red Notice niet worden opgenomen in het nationale opsporingsregister.
Hoe gaat u verhinderen dat Turkije informatiesystemen van Interpol blijft gebruiken voor het opsporen, het vastzetten, het de mond snoeren en het intimideren van politieke tegenstanders?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn bij u gevallen bekend waarin Turkije databases en/of informatiesystemen van Interpol heeft misbruikt om informatie te vergaren over personen met de Nederlandse nationaliteit? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en heeft Turkije ook (straf)maatregelen getroffen tegen deze personen?
De regels, procedures en maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 2,3 en 5, zijn er om te voorkomen dat een land INTERPOL databases en/of informatiesystemen in strijd met de daarvoor geldende regels kan gebruiken om informatie te vergaren of opsporingsmiddelen in te zetten tegen personen met de Nederlandse nationaliteit.
Mij zijn geen gevallen bekend waarin Turkije databases en/of informatiesystemen van INTERPOL heeft misbruikt om informatie te vergaren over personen met de Nederlandse nationaliteit.
Wat is het beleid van Interpol om misbruik van informatiesystemen door foute regimes zoals Turkije te voorkomen? En is dit beleid naar uw mening voldoende effectief? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Interpol deze ongure praktijken grondig zelf dient te onderzoeken en dat Turkije in afwachting van de uitkomsten de toegang tot informatiesystemen ontzegd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘Schimmige praktijken bij ZonMw’ en de Kamerbrief van minister Schippers van 3 oktober 2017 |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Edith Schippers (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radiouitzending «Schimmige praktijken bij ZonMw»?1
Ja.
Is bij de vijfjaarlijks evaluatie van ZonMw in 2016–2017 ook gezocht naar naleving van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de wijze van subsidieverstrekking, de samenstelling van expert- en programmacommissies, de omgang met bezwaren en enige andere activiteit die betrekking heeft op de subsidieverlening? In hoeverre had de evaluatiecommissie inzicht moeten zoeken of krijgen in de mate waarin de subsidieverlening van ZonMw voldoet aan de Awb, de eigen gedragscode van ZonMw en de gedragscode van de Koninlijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)?
ZonMw is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s worden eens in de 5 jaar geëvalueerd. De meest recente evaluatie van ZonMw vond plaats in 2016–2017 en betrof de periode 2010–2015. Zowel het evaluatierapport als het verslag met de bevindingen zijn bij brief van 8 juni 2017 aan de Tweede en Eerste Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2017/18, 30 850, nr. 44). Mijn reactie op de bevindingen volgt begin 2018. De evaluaties zijn verplicht op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
De evaluatie was gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het zbo. Ook is beoordeeld of de aanbevelingen uit de vorige evaluatie zijn geïmplementeerd en op welke wijze de taakgebieden van ZonMw zich ontwikkelen. De aspecten zoals aan de orde gesteld in de radiouitzending waren geen onderwerp van de evaluatie. Daarvoor bestond destijds geen aanleiding.
Klopt het dat de bezwarencommissie van ZonMw in de zaak, zoals besproken in de uitzending, constateert dat door ZonMw weliswaar dezelfde gedragscode belangenverstrengeling als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) kent, maar evenwel sinds 2010 een onwettige uitzondering op de eigen gedragscode maakt door beoordelaars in commissies toe te staan zelf subsidieaanvragen in te dienen? Is deze of een vergelijkbare afwijking van de gedragscode belangenverstrengeling NWO ook gemaakt in enige code, voorschrift of structurele uitzondering bij NWO of NWO-instituten als SRON en NIOZ?
Tot eind 2015 kon het voorkomen dat commissieleden zelf aanvrager waren in een bepaalde subsidieronde door toepassing van een uitzonderingsclausule in de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (artikel 4). Het betreffende commissielid verliet de vergadering zodra zijn of haar subsidieverzoek besproken werd en maakte nooit deel uit van de commissie die het pre-advies opstelde.
In genoemde bezwaarzaak van 2015 concludeerde de Commissie bezwaarschriften NWO/ZonMw dat de bestreden beslissing niet in stand kon blijven, vanwege strijdigheid met het bepaalde in artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar aanleiding daarvan is de toepassing van en het toezicht op naleving van de gedragscode voor alle ZonMw-commissies verscherpt. De uitzonderingsclausule is niet meer gebruikt.
NWO heeft naar aanleiding van de Argos uitzending ook een onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek heeft één individuele casus aan het licht gebracht waarbij sprake is geweest van een onvoldoende strikte hantering van de gedragscode (in de RAAK-PRO regeling). Een commissielid voor deze regeling diende in 2016 tevens een aanvraag in (maar was niet betrokken bij de beraadslagingen over het eigen voorstel). Naar aanleiding van dit onderzoek zijn met onmiddellijke ingang maatregelen getroffen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Tevens is één specifieke call (Museumbeurzen ronde 2014–2015 en ronde 2015–2016) geïdentificeerd waarbij in sommige gevallen een bij een aanvraag betrokken persoon zitting had in een adviescommissie. In deze call werden aanvragen ingediend door individuele museummedewerkers. De directeur van de instelling van waaruit de aanvraag werd ingediend, trad als mede-aanvrager op. In de adviescommissie zaten vertegenwoordigers van de universiteiten en vertegenwoordigers vanuit het museale veld (dat waren in enkele gevallen de voornoemde museumdirecteuren die formeel mede-aanvrager waren) met aantoonbare wetenschappelijke onderzoekservaring. Bij de bespreking verliet de directeur van wie de kandidaat werd besproken, de zaal. De uiteindelijke beslissing over financiering van de aanvragen werd genomen door het toenmalige NWO-gebiedsbestuur Geesteswetenschappen. Voor deze gang van zaken is bewust gekozen vanwege het specifieke karakter en smalle omvang van het veld waarin dit onderzoek zich afspeelt. De werkwijze was vooraf met het veld gecommuniceerd via de call for proposals. Er zijn geen nieuwe calls voor Museumbeurzen.
De NWO-instituten (zoals SRON en NIOZ) voeren onderzoek uit en verdelen of verstrekken geen onderzoeksmiddelen. De Gedragscode Belangenverstrengeling is voor de medewerkers van deze instituten alleen van belang als deze zitting nemen in een adviescommissie van NWO of ZonMw die aanvragen voor financiering beoordeelt
Bij het onderzoek is ook gekeken naar de voormalige stichtingen die thans onder NWO vallen. Bij de voormalige Technologiestichting STW (STW), waarvan de taken thans onder het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen vallen is van de ontheffingsmogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bij de voormalige Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) waren bij rondes van het financieringsinstrument Vrije FOM-programma’s soms aanvragers in adviescommissies betrokken. De leden van deze adviescommissies waren niet uitgesloten van indiening. Het beoordelingspanel vroeg over elke ingediende aanvraag parallel advies aan een of meer relevante permanente adviescommissies. De uiteindelijke beslissing over financiering werd genomen door het beoordelingspanel. Op het optreden van mogelijke belangenverstrengeling werd door FOM scherp en geprotocolleerd toezicht gehouden. Zo was bij alle aanvragers (zoals bepaald in het reglement) vooraf bekend dat leden van de adviescommissies niet uitgesloten waren van indiening. Ook werd deze betrokkenheid bij de bespreking van aanvragen in de commissie geëxpliciteerd en waren leden van de adviescommissie niet aanwezig bij de bespreking van de aanvraag waar zij een betrokkenheid bij hadden. Deze instrumenten zijn in overleg met de onderzoeksgemeenschap vorm gegeven. De situatie waarin aanvragers in deze adviescommissies kunnen zijn betrokken komt sinds de overdracht van de granting-taken van FOM aan NWO in 2017 niet meer voor.
Van structureel gebruik van de uitzonderingsclausule van de Gedragscode Belangenverstrengeling was derhalve geen sprake. De Gedragscode Belangenverstrengeling biedt wel de mogelijkheid om uitzonderingen te maken. NWO zal de Gedragscode Belangenverstrengeling samen met ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 (uitzonderingsclausule) zal daarbij worden geschrapt.
Worden door ZonMw voor alle categorieën subsidieprogramma’s dezelfde regels en richtlijnen aangaande subsidieverstrekking gehanteerd? Zo nee, welke verschillen bestaan er tussen de verschillende subsidieprogramma’s?
ZonMw kent twee typen programma’s: reguliere programma’s (waar ZonMw een besluitvormende rol heeft in het toekennen van subsidies) en programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol vervult. Bij de programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol speelt is geen sprake van competitie en/of neemt het bestuur van ZonMw niet het besluit over toekenning van de subsidie en/of is het bestuur van ZonMw niet de benoemer van de programmacommissie. Ook kan het gaan om toekenningen waaraan een al bestaande subsidierelatie ten grondslag ligt en/of om subsidierondes die alleen met particuliere middelen zijn gefinancierd.
Ik heb ZonMw inmiddels gevraagd om ook de zogenaamde niet-reguliere programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Wat is uw oordeel over de gang van zaken bij ZonMw zoals beschreven in het artikel?
Als zelfstandig bestuursorgaan is ZonMw uiteraard gebonden aan de eisen van de Awb. Een uitzonderingsbepaling bij de indiening en beoordeling van subsidieaanvragen (artikel 4 Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw) past daar niet bij. ZonMw heeft zich dit naar aanleiding van de bezwaarzaak eind 2015 gerealiseerd en heeft hier vervolgens naar gehandeld door de uitzonderingsbepaling met ingang van 2016 niet meer toe te passen. Deze verbetermaatregel kwam voort uit het advies van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.
Ik vind mét ZonMW dat verdere aanscherping van de werkwijze en gedragscode noodzakelijk is om in de toekomst de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
ZonMw treft de volgende maatregelen om de werkwijze verder te verbeteren:
Ik heb ZonMw in aanvulling hierop gevraagd om alle programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Ik ga er vanuit dat de na 2015 aangepaste huidige werkwijze, inclusief de beschreven aanscherpingen, voldoende borging bieden voor een zorgvuldige wijze van subsidieverstrekking en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen naar de Kamer sturen gelijk met de aanvullende informatie die u, zoals beschreven in uw brief d.d. 3 oktober 2017, aan ZonMw heeft gevraagd?
Ja.
Miljoenen onwettige subsidies verstrekt door ZonMw |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen aan subsidies onwettig verstrekt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling bij subsidieaanvragen te allen tijde voorkomen dient te worden?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet toegestaan zou moeten zijn dat leden van een commissie die subsidieaanvragen beoordelen, zelf ook subsidieaanvragen kunnen indienen? Zo ja, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Wat mij betreft kan er geen misverstand over bestaan dat leden van een beoordelingscommissie niet betrokken kunnen zijn bij de beoordeling van hun eigen subsidieaanvragen. Artikel 4 van de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (uitzonderingsclausule) maakte dit echter wel mogelijk. Naar aanleiding van een oordeel van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie van ZonMw in 2015 heeft ZonMw dan ook besloten om dit artikel met ingang van 2016 niet meer toe te passen. ZonMw zal de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 zal daarbij worden geschrapt.
Dienen de betreffende aanvragen niet opnieuw beoordeeld te worden? Zo nee, waarom niet?
Door de uitzonderingsbepaling in de gedragscode van ZonMw is de schijn van belangenverstrengeling (conform artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht) onvoldoende bewaakt. Dat betekent echter niet zonder meer dat bij de besluitvorming door ZonMw over de toekenning van subsidies ook sprake is geweest van belangenverstrengeling.
Gelet op de checks and balances in het beoordelingsproces van subsidieaanvragen van ZonMw, zoals het referentenoordeel en het pre-advies, en het feit dat de uitzonderingsclausule vanaf 2016 niet meer is toegepast, bestaat er geen aanleiding om de betreffende aanvragen opnieuw te beoordelen. Ook praktisch gezien is het niet meer mogelijk om een subsidieronde uit 2015 over te doen aangezien de toegekende subsidie al aan onderzoek is besteed.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen aan subsidies op deze wijze verstrekt zijn en voor welke programma’s?
Uit het feitenrelaas van ZonMw, dat ik u tegelijkertijd met deze antwoorden toestuur, blijkt dat in een aantal gevallen de uitzonderingsclausule weliswaar is toegepast, maar dat was destijds conform de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw. Als de uitzonderingsclausule werd toegepast is in geen enkele van deze situaties een commissielid met directe betrokkenheid aanwezig geweest bij de bespreking van zijn of haar eigen aanvraag.
In de periode 2010–2015 is in 3.5% van het totale toegekende subsidiebudget van € 710 miljoen sprake geweest van directe betrokkenheid waarbij gebruik is gemaakt van de uitzonderingsclausule. In deze periode zijn een kleine 9.700 subsidieaanvragen in 316 subsidierondes ingediend. Van de 144 aanvragen waarbij sprake was van directe betrokkenheid zijn destijds 72 aanvragen (0,74% van 9.700) gehonoreerd.
Bent u bereid ook andere jaren te laten onderzoeken bij ZonMw op deze onwettige toekenning van subsidies?
Er is geen sprake geweest van onwettige toekenning van subsidies. De analyse die ZonMw heeft uitgevoerd naar aanleiding van de berichtgeving over vermoedens van onrechtmatig verstrekte subsidies loopt van 2010 tot en met oktober 2017. Ik acht dit voldoende.
Kunt u uitleggen waarom ZonMw deze werkwijze bij de programma’s Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde nog steeds toestaat?
In december 2016 heeft ZonMw met de stichting SBOH besproken dat ook bij dit programma de uitzonderingsclausule uit de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw niet langer wordt toegepast. SBOH is een non-profit organisatie en vervult de rol van werkgever van artsen die in opleiding zijn tot huisarts, tot arts voor verstandelijk gehandicapten of tot specialist ouderengeneeskunde. De SBOH financiert hun opleiding.
De werkwijze in dit programma Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde is aangepast. In de lopende ronde in 2017 mogen commissieleden die zelf (mede)aanvrager zijn niet meer deelnemen aan de beoordelingscommissie.
Waarom zijn de betreffende leden van de commissie van ZonMw niet uit hun functie gezet, nu zij zichzelf op deze manier met subsidiegeld hebben verrijkt?
De analyse van ZonMw heeft geen aanleiding gegeven om aan te nemen dat er sprake is van persoonlijke verrijking van commissieleden met subsidiegeld.
Het vervolg van de sluiting en de ontruiming van Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de volgende tekst uit eerste brief die de bewoners van Fort Oranje ontvangen hebben van de gemeente Zundert: «De sluiting zal één jaar duren (dus tot 4 augustus 2018) gedurende welke tijd wij Camping Fort Oranje zullen saneren en tot een schone en veilige woonomgeving zullen maken. U zult dus alternatieve woonruimte moeten vinden voor de duur van de sluiting.»?1
Het is aan de gemeente om te bezien wanneer voldaan is aan alle voorwaarden om het terrein weer op een juiste manier te kunnen gaan gebruiken en het beheer te beëindigen. Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders van Zundert dan wel van de burgemeester. Het is aan het college/de burgemeester om hierover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad.
Ik heb verder van de gemeente begrepen dat besloten is om tot volledige ontruiming en sluiting over te gaan nadat de exploitant van de camping had aangekondigd de camping reeds per 3 juli 2017 te sluiten, de mensen op straat te zetten en af te sluiten van elektriciteit, water en riolering. Naar aanleiding van deze aankondiging ontstond er onrust, hetgeen een aanzuigende werking had op mensen die zichzelf illegaal onderdak kwamen verschaffen op de camping. Dat bracht extra problematiek met zich mee in het kader van openbare orde, de veiligheid en gezondheid van de kwetsbare personen die reeds op de camping verbleven.
Waarom is door de gemeente Zundert later besloten Fort Oranje niet langer te saneren tot een «schone en veilige woonomgeving», maar over te gaan tot volledige ontruiming en sluiting? Hoe verhoudt zich dit tot wat de bewoners in het vooruitzicht is gesteld in de eerste brief?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het door de gemeente Zundert toezeggen van een tijdelijke sluiting en een «schone en veilige woonomgeving» om dat vervolgens toch weer om te zetten in een volledige ontruiming en sluiting, een voorbeeld van behoorlijk bestuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de rechtszaak gehad die een bewoner had aangespannen tegen de gemeente Zundert en waarbij de rechter zich uiterst kritisch uitliet over de handelwijze van de gemeente Zundert wat betreft vervangende woonruimte? Welke lessen kunt u daaruit trekken?2
De gemeente Zundert heeft mij laten weten dat de gemeente samen met de bewoner heeft gezorgd voor een passende oplossing voor herhuisvesting en dat die inmiddels ook gerealiseerd is. Daarnaast is de frequentie van het ruimen van de velden aangepast en zijn de bewoners nog beter geïnformeerd over de data van ontruimingen en sluiting van de camping.
Klopt het dat bewoners, die gedwongen de camping moeten verlaten, geen vergoeding krijgen voor hun opstallen of voor de verhuizing daarvan? Is dit juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende te laten weten. De mensen die gaan verhuizen krijgen geen vergoeding voor hun opstal. Bewoners die kunnen aantonen dat hun opstal hun eigendom is krijgen een vergoeding voor het verplaatsen van de opstal. Mensen die staan ingeschreven in de gemeente Zundert krijgen ondersteuning bij verhuizing en/of aanschaf van inventaris op basis van de regels rond bijzondere bijstand.
Waarom worden de opstallen toch getaxeerd, ondanks het feit dat de gemeente Zundert geen schadevergoeding betaalt?
De gemeente Zundert heeft mij het volgende medegedeeld. De taxatie is verricht in opdracht van de gemeente Zundert. De taxatie is nadrukkelijk niet verricht om de waarde van de stacaravan te bepalen met als doel de aanschaf dan wel de verkoop van de stacaravan/woonwagen of het chalet door de gemeente Zundert. Het doel van de taxatie is enkel om de waarde van de op Camping Fort Oranje aanwezige opstallen te laten inschatten door een onafhankelijke, geregistreerde, taxateur met het oog op eventuele toekomstige discussies over de staat waarin de opstallen zich bevonden. Dankzij de taxatie is er dan in ieder geval ook een onafhankelijke derde geweest die zijn eigen inschatting heeft gegeven van de staat en de waarde van de opstallen.
Klopt het dat bij het streng geregisseerde persmoment dat werd georganiseerd rondom het wegtakelen van enkele caravans, het voor journalisten niet was toegestaan andere delen van de camping te bezoeken of fotograferen? Wat was hiervan de reden en kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Zundert heeft mij desgevraagd het volgende geantwoord. In het kader van beheersbaarheid en veiligheid is op het moment van ruiming van het eerste veld op Fort Oranje gekozen voor een geregisseerde aanpak van media. In de periode van het ruimen van het eerste veld was er sprake van veel commotie en was het in het kader van veiligheid niet wenselijk om media ongecontroleerd op de camping te laten bewegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bewoners van Fort Oranje niet het slachtoffer worden van het gedraai en gestuntel van de gemeente Zundert dat zich blijkbaar vertild heeft aan de deze complexe opgave?
Uw kwalificatie van het optreden van de gemeente en de veronderstelling ten aanzien van de bewoners van Fort Oranje onderschrijf ik niet.
Op welke manieren werd en wordt rekening gehouden met kwetsbare mensen, zoals ouderen, kinderen of mensen met een ziekte of beperking? Krijgen deze mensen voorrang of extra begeleiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van de gemeente heb ik begrepen dat de GGD de zorgbehoefte van alle bewoners van camping Fort Oranje heeft geïnventariseerd. Op basis hiervan hebben zij aan alle bewoners die dat nodig hebben een zorgindicatie toegekend. Deze bewoners krijgen een op maat gemaakt zorg- en begeleidingstraject aangeboden.
Het bericht dat gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers vrijwel onmogelijk is |
|
Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over gezinshereniging voor Eritrese asielzoekers?1
Ja.
Hoeveel aanvragen tot gezinshereniging worden afgewezen wegens het verstrijken van de nareistermijn? In hoeveel gevallen wordt bezwaar en beroep ingesteld, hoeveel zaken worden toegewezen en hoeveel mensen hebben dan alsnog recht op gezinshereniging? Wilt u ditmaal deze vraag volledig beantwoorden en niet naar antwoord 8 op de Kamervragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) verwijzen, aangezien die niet over bezwaar en beroep gingen?
In de meeste gevallen worden nareisaanvragen tijdig ingediend. Als de vergunninghouder (referent) een nareisaanvraag indient na de wettelijke indientermijn van drie maanden, dan kan de aanvraag om die reden worden afgewezen. In hoeveel zaken dit het geval is, is niet te genereren uit de geautomatiseerde systemen van de IND. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven in hoeveel gevallen, waarin de nareisaanvraag is afgewezen vanwege het verstrijken van de indientermijn, bezwaar en beroep wordt ingesteld en wat hiervan de uitkomst is. Na afwijzing van de nareisaanvraag vanwege het verstrijken van de indientermijn, is gezinshereniging nog steeds mogelijk. Als de referent aan de algemene voorwaarden voor gezinshereniging voldoet en daartoe een aanvraag indient, dan wordt een reguliere verblijfsvergunning verleend.
Deelt u de mening dat als het inwilligingspercentage van alle gezinsherenigingen nareis op 69% ligt2, een inwilligingspercentage van 27% voor Eritrese nareisaanvragen nogal laag is? Wat is het inwilligingspercentage van Syrische gezinsherenigingen en hoe verklaart u dit verschil?
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Eritreeërs is inderdaad lager dan het gemiddelde. Een hoog afwijzingspercentage is op zichzelf geen indicatie dat er te hoge drempels worden opgeworpen voor gezinshereniging. Het beleid en de uitvoeringsregels voor nareisaanvragen zijn voor alle nationaliteiten gelijk. Verschillende afwijzingspercentages duiden dan ook eerder op verschillen in de wijze waarop een aanvraag om nareis, al dan niet met documenten, wordt onderbouwd of dat er bij hen individuele contra-indicaties voor verlening gelden.
Het inwilligingspercentage van nareisaanvragen door Syriërs was op 1 september 2017 circa 78%.
Deelt u de mening dat een dermate hoog afwijzingspercentage van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen een indicatie kan zijn dat er in het huidige beleid te hoge drempels worden opgeworpen voor gevluchte Eritreeërs om te kunnen herenigen of denkt u dat meer dan 70% van de Eritrese gezinsherenigingsaanvragen om niet-bestaande gezinnen gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom acht u de invulling van het nieuwe beleid en het niet langer aanbieden van DNA-onderzoek of interviews in overeenstemming met de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn, terwijl in artikel 11 staat dat gezinsherenigingsaanvragen niet mogen worden afgewezen alleen omdat documenten ontbreken, de richtlijn als geheel erop gericht is om gezinnen te herenigen en staten geen beleid mogen voeren dat er vooral op gericht is om gezinsherenigingsaanvragen af te wijzen?
Er is geen sprake van nieuw beleid, noch van beleid gericht op het afwijzen van gezinsherenigingsaanvragen. Gezinshereniging is een belangrijk recht in het migratiebeleid. Nederland spant zich in om gezinshereniging mogelijk te maken. Dat laat onverlet dat de IND als taak heeft om de aanvragen zorgvuldig te beoordelen. De afwijzingen op nareisaanvragen van Eritreeërs zijn dus geen indicatie voor een tegenwerkend beleid.
Uit artikel 11 lid 2 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt inderdaad dat een nareisaanvraag niet enkel kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van documenten. Dit komt overeen met het Nederlandse beleid en de uitvoeringspraktijk. De IND biedt een DNA-onderzoek en/of een gehoor aan als naar het oordeel van de IND de vreemdeling in bewijsnood verkeert. Als de vreemdeling geen officiële documenten kan overleggen, dan betekent dit niet dat de IND automatisch bewijsnood hoeft aan te nemen. Het is namelijk relevant of de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van officiële documenten hem/haar niet toe te rekenen is. Daarom vraagt de IND om een verklaring van de vreemdeling. In haar beoordeling betrekt de IND het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, waarin is beschreven welke officiële documenten de overheid van het betreffende land uitgeeft aan haar ingezetenen. Ook betrekt de IND bij de beoordeling van de nareisaanvraag of er anderszins overtuigende documenten en/of verklaringen zijn die de identiteit en de gezinsband aannemelijk kunnen maken.
Bent u van mening dat het nieuwe beleid erop gericht is om gezinshereniging mogelijk te maken, waarmee het aan de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn voldoet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het in veel gevallen van Eritrese gezinsherenigingsaanvragen niet lukt? Deelt u de mening dat dit een indicatie zou kunnen zijn dat het Nederlandse beleid Eritrese gezinshereniging niet bevordert maar tegenwerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is de handelwijze om geen DNA-onderzoek aan biologische vluchtelingenkinderen aan te bieden als de uitleg over het ontbreken van de documenten onvoldoende zou zijn in overeenstemming met artikel 10 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin staat dat staten gezinsherenigingsaanvragen met welwillendheid, menselijkheid en spoed moeten behandelen en met artikel 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, waarin staat dat bij de behandeling van een aanvraag terdege rekening gehouden moet worden met de belangen van kinderen?
De IND biedt een DNA-onderzoek aan in het geval van (gestelde) biologische kerngezinnen indien de IND de identiteit van de nareizende ouder kan vaststellen aan de hand van officiële documenten of indien de IND de identiteit aannemelijk acht ondanks het ontbreken van officiële documenten. In laatstgenoemd geval dient de vreemdeling een plausibele verklaring te geven voor het ontbreken van officiële documenten ter vaststelling van de identiteit. Het vaststellen of aannemen van de identiteit is een basisvoorwaarde voor het kunnen verstrekken van een op naam gestelde MVV. DNA onderzoek biedt immers slechts uitsluitsel over de biologische afstammingsrelatie en niet over de identiteit van de ouder die wil nareizen. Indien de identiteit kan worden aangenomen maar er geen plausibele verklaring is gegeven voor het ontbreken van officiële documenten die de gezinsband aantonen, dan kan de IND vanwege het belang van het kind van voorgenoemde werkwijze afwijken en alsnog een DNA onderzoek aanbieden.
Deelt u de mening dat, gezien in veel zaken geen bewijsnood wordt aangenomen, het wellicht schort aan kennis bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de situatie in Eritrea? Zo nee, op welke manier worden IND-medewerkers ervan bewust gemaakt dat het ambtsbericht Eritrea onvolledig is, aangezien er geen objectieve bronnen beschikbaar zijn en er geen onafhankelijke onderzoekers worden toegelaten, zoals in het ambtsbericht zelf staat beschreven? Zo ja, bent u bereid om de kennis hierover te intensiveren?
Nee. Het wel of niet aannemen van bewijsnood is een individuele beoordeling, waarbij de door de vreemdeling aangeleverde informatie (verklaringen en andersoortig bewijsmateriaal) centraal staat. Om deze informatie op waarde te kunnen schatten, maakt de IND gebruik van het Algemeen Ambtsbericht Eritrea, alsmede van andere kennisbronnen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert haar ambtsberichten zoveel als mogelijk op objectieve bronnen en onafhankelijk onderzoek. Dat Eritrea geen onafhankelijke onderzoekers toelaat, betekent niet dat er geen beeld kan worden verkregen welke officiële documenten de Eritrese overheid uitgeeft aan haar ingezetenen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken investeert doorlopend in haar kennis ten behoeve van het opstellen van ambtsberichten.
De overname van de Haagse Thomaskerk door een moskee |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Haagse kerk verandert in moskee»?1
Ja
Deelt u de mening dat de vervanging van de Haagse Thomaskerk door de moskee van Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam symbool staat voor de vervanging van onze joods-christelijke cultuur voor de islamitische? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Ik verwijs hier naar artikel 6 van de Grondwet: Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Er is geen reden waarom een islamitische gemeenschap, of welke geloofsgemeenschap dan ook, zich niet in een voormalig kerkgebouw zou mogen vestigen.
Vindt u het ook knettergek dat de gemeente Den Haag een handje heeft geholpen door Ahmadiyaa Anjuman Isha'at-e-Islam op het leegstaande pand te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet hun taak is om de islam te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Realiseert u zich dat u met uw open-grenzen-beleid ervoor zorgt dat er uiteindelijk helemaal geen kerken, maar alleen nog maar moskeeën in Nederland zullen zijn?
Ik verwijs u naar de reeds genoemde vrijheid van godsdienst.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten zodat ons volk en onze joods-christelijke tradities niet vervangen zullen worden door de islam? Zo nee, waarom wilt u Nederland zo graag omvolken?
Nee. Op basis van morele en rechtstatelijke gronden als ook internationale afspraken biedt Nederland bescherming aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven. Zowel via arbeidsmigratie als migratie op grond van mensenrechten blijft Nederland graag aangesloten op de rest van de wereld.
Het bericht ‘Het UWV gaat slecht om met 35-minners’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor «Het UWV gaat slecht om met 35-minners» over mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die wel ziek zijn, maar niet meer dan 35% afgekeurd, recht hebben op begeleiding bij het zoeken naar een baan?
Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen op grond een eventuele andere uitkering (WW, bijstand) ondersteuning krijgen bij het zoeken naar een baan. Ook niet-uitkeringsgerechtigden hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vanuit hun gemeente.
Bent u bereid het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken ook 35-minners adequate begeleiding aan te bieden bij het zoeken naar een baan?
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en vervolgens een WW-uitkering ontvangen, krijgen begeleiding vanuit UWV bij het vinden van nieuw werk. De dienstverlening van UWV is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Ik ga UWV niet vragen aan alle 35-minners begeleiding aan te bieden. Eventueel nieuw beleid laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om het percentage van 60% werkloosheid bij 35-minners te reduceren?
Vanuit de mogelijkheden die er zijn – bijvoorbeeld vanuit de WW – wordt reeds ingezet op dienstverlening op maat aan onder andere de 35-minners. Ook hebben 35-minners recht op een no-riskpolis, om werkgevers sneller over de streep te trekken iemand aan te nemen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, ga ik geen nieuw beleid meer doorvoeren.
Heeft u een analyse waarom dit werkloosheidspercentage niet is gedaald?
Mogelijk speelt de economische crisis van de afgelopen jaren een rol en profiteert de groep 35-minners later bij een weer aantrekkende economie dan andere werknemers.
Bent u bereid de no-risk polis uit te breiden naar alle mensen die een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte hebben, dus ook de 35-minners?
Zie ook het antwoord op vraag 4. 35-minners zonder werkgever hebben reeds aanspraak op een no-riskpolis.
Op welke manier tellen 35-minners mee voor de banenafspraak?
Zij tellen niet mee voor de banenafspraak.
Kunt u een subverdeling geven van de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak? Hoeveel 35-minners kregen een baan dankzij de banenafspraak, hoeveel Wajongers en hoeveel WSW-ers?
Hieronder vindt u een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak, zoals deze ook is opgenomen in de brief over de resultaten van de twee-meting banenafspraak2. De tabel geeft een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak. De 35-minners uit de WIA zijn niet opgenomen in de tabel, omdat deze groep niet tot de doelgroep banenafspraak hoort.
Doelgroep Participatiewet
7.912
7.499
Wajong2
7.653
9.571
Wsw-wachtlijst3 en Wsw-indicatie4
– 996
– 939
Wsw-begeleid werk
– 129
12
Wiw/ID
– 2.668
– 3.488
Inleenverbanden
3.498
3.389
Wsw-detacheringen5
4.708
6.510
Op basis van 25,5 uur per week.
Onder het begrip «Wajong» in deze tabel vallen de groepen mensen uit de «oWajong», «Studieregeling nWajong», «Werkregeling nWajong» en «Wajong (o en nWajong) én Wsw begeleid werk».
Dit aantal is negatief omdat de Wsw-wachtlijst vanaf 1 januari 2015 niet meer bestaat. Vanaf de één-meting zijn deze mensen opgenomen in de categorie doelgroep Participatiewet.
De categorie Wsw-indicatie betreft mensen die na 1 januari 2015 hun baan zijn verloren en voorheen op de Wsw-wachtlijst terecht zouden zijn gekomen.
Onder Wsw-detacheringen vallen ook mensen waarvoor samenloop bestaat met Wajong en/of Wiw/ID.
Het aantal van 19.667 personen betreft het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep. De totalen in deze kolom tellen op tot 19.978 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald.
Bent u bereid om in overleg met werkgevers en het UWV tot een effectieve aanpak te komen om mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd, aan een baan te helpen?
Zoals eerder aangegeven, laat ik eventuele beleidswijzigingen over aan een volgend kabinet.
Het besluit van de Provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het besluit van de provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen euro te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland en vanaf 2020 over te willen gaan op een jaarlijkse subsidiebeoordeling?1
Ja.
Wat vindt u, gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, van een bezuiniging door de provincie Noord-Brabant?1
De instandhouding van deze orkestvoorziening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken subsidiepartners. Ik vind het daarom teleurstellend dat één van de subsidiepartners zonder bestuurlijk overleg met de andere subsidiegevers op zo’n korte termijn een bezuiniging doorvoert.
Ik ben bekend met het feit dat Philharmonie zuidnederland bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit. Ik kan bevestigen dat de gedeputeerde Cultuur Noord-Brabant in april om een telefonisch onderhoud heeft verzocht over de ontwikkelingen rond Philharmonie zuidnederland. Daarbij is een bezuinigingsvoornemen niet aan de orde geweest.
Bent u bekend met het feit dat de philharmonie zuidnederland formeel bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van de provincie Brabant? Kunt u bevestigen dat de provincie Noord-Brabant in april 2017 eigenstandig contact met u heeft gezocht over het bezuinigingsvoornemen, zonder de philharmonie of de provincie Limburg hierin te betrekken? Hoe beziet u dit handelen, mede in het licht van het advies van de Raad voor Cultuur (in voornoemde brief) aan het ministerie, de provincies en de gemeenten om hun beleid ten aanzien van de philharmonie zuidnederland zorgvuldig op elkaar af te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud en uitkomst van dit gesprek in april 2017 geweest tussen u en de provincie Noord-Brabant?
Tijdens dit gesprek is gesproken over het onderzoek naar de mogelijkheden voor Philharmonie zuidnederland om tot één orkestkern te komen. De vraag was of de goedkeuring van OCW op het werkplan van Philharmonie zuidnederland voor de jaren 2017–2020 een scenario belemmert van een kleinere orkestkern. Ik heb geantwoord dat dit niet het geval is. Wel is het zo dat indien er gekozen wordt voor een kleinere orkestkern het oorspronkelijk ingediende werkplan en bijbehorende begroting aangepast zal moeten worden. Immers een kleinere orkestformatie zal minder activiteiten kunnen uitvoeren en daar hoort een ander werkplan inclusief bijgestelde begroting bij.
Bent u bereid om, gelet op het belang van de philharmonie voor Zuid-Nederland, op korte termijn met de provincies en gemeenten in gesprek te gaan om een oplossing te vinden die recht doet aan het gezamenlijk opgestelde plan en het advies van de Raad voor Cultuur?
Ja, ik heb alle subsidiepartners uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg.
In hoeverre bent u door de provincie Noord-Brabant betrokken bij het bezuinigingsbesluit?
In het cultuurconvenant tussen het Ministerie van OCW en Brabantstad heeft de provincie Noord-Brabant ten aanzien van de Philharmonie zuidnederland een voorbehoud opgenomen ten aanzien van de subsidie. Er is voor de periode 2017–2020 max € 2 miljoen gereserveerd op jaarbasis waarbij de provincie pas later in 2017 een besluit neemt over de subsidie voor de periode 2018–2020. Bij het besluit van de provincie Noord-Brabant om de subsidie van Philharmonie zuidnederland met € 0,5 miljoen te verlagen voor de jaren 2018–2020 ben ik niet betrokken geweest.
Wat betekent de bezuiniging van de provincie Noord-Brabant voor de verhoudingen in activiteiten tussen Noord-Brabant, Limburg, Zeeland, Eindhoven, Maastricht en internationaal in het werkplan 2017–2020 van de philharmonie zuidnederland?
Het besluit van de provincie Noord-Brabant heeft consequenties voor het werkplan van het orkest. Het orkest zal de activiteiten naar beneden bij moeten stellen nu het minder subsidie ontvangt. De insteek vanuit Brabant is dat de aanpassing beperkt wordt tot activiteiten in Brabant.
Deelt u de zorgen dat dit besluit precedentwerking kan hebben voor andere gezelschappen en/of medefinanciers in een cultuurplanperiode?
Ik vertrouw er op dat indien een instelling door meerdere overheden wordt gesubsidieerd, die overheden gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de instelling gedurende de cultuurplanperiode. Het is ook om die reden dat elke vier jaar per regio de bestuurlijke partners in een convenant bevestigen dat zij de subsidie van in de betreffende regio gevestigde culturele instelling als een gezamenlijke verantwoordelijkheid beschouwen.
Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het alarmerend bericht over door mest verontreinigd grondwater |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over waterbedrijven die alarm slaan over verontreinigd grondwater?1
Ja.
Is u bekend dat er in Frankrijk en Duitsland tientallen waterleidingbedrijven zijn die al jarenlang programma's hebben waarbij (bijna) alle landbouw in een grondwaterbeschermingsgebied biologische landbouw moet zijn en waarbij ook afzetprogramma’s ontwikkeld zijn?2
Ja.
Kent Nederland een dergelijk programma? Zo ja, welk programma is dat en wat zijn de ervaringen? Zo nee, deelt u de mening dat dit ook een goed concept voor Nederlandse drinkwaterwingebieden kan zijn om zo minder uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat naar het grondwater te bewerkstellingen?
Nederland heeft vergelijkbare doelstellingen als Duitsland en Frankrijk op het gebied van landbouw en grondwaterbeschermingsgebieden, maar kiest voor een iets andere aanpak. De Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater geeft richting aan de ambitie aangaande chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De betrokken partijen sturen op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater en geven waar nodig een extra impuls aangaande de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Water als bron voor drinkwater vormt hierbij een specifiek aandachtspunt. Voor de inzet en concrete acties in het kader van de Delta-aanpak verwijs ik naar Kamerstuk 27 625, nr. 379.
Verder is in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018 – 2021, dat momenteel ter inzage ligt in het kader van de uitvoering van de milieueffectrapportage, een maatwerkaanpak voorzien voor veertig drinkwaterwinningen waar risico bestaat op te hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater. Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een bestuursovereenkomst tussen rijksoverheid, betrokken provincies, landbouwbedrijfsleven en drinkwaterbedrijven, waarbij genoemde partijen maatwerkplannen ontwikkelen en uitvoeren om te komen tot een vermindering van de nitraatuitspoeling. Doel is om binnen de looptijd van het actieprogramma afdoende maatregelen te nemen om uiterlijk gedurende het zevende actieprogramma blijvend aan het doel van de Nitraatrichtlijn te voldoen.
In verschillende grondwaterbeschermingsgebieden zijn ervaringen opgedaan om met bovenwettelijk maatwerk de nitraatuitspoeling op agrarische bedrijven te verminderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten Duurzaam Schoon Grondwater (Z-Limburg), Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Liemers (Gelderland), Boeren voor Drinkwater (Overijssel) en Grondig boeren voor Water (Drenthe). Deze projecten kunnen onderdeel uitmaken van de beoogde maatwerkaanpak van de regionaal resterende knelpunten.
Vindt u dit project interessant? Zo nee, waarom niet? Indien u dit project wel interessant vindt, bent u bereid onderzoek te doen en dit samen met de waterleidingbedrijven, landbouwsector en andere partijen op te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door dit programma de zuiveringskosten in de toekomst zullen dalen of minder zullen stijgen dan zonder dit programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat reden genoeg om met een vergelijkbaar programma aan de slag te gaan?
De Nitraatrichtlijn bevat de verplichting om verontreiniging met nitraat uit agrarische bronnen terug te dringen en verontreiniging te voorkomen. Daarnaast mag vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) de kwaliteit van de drinkwaterbronnen niet verslechteren en is er een inspanningsverplichting om de kwaliteit te verbeteren met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning.
Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater en met de maatregelen onder de Nitraatrichtlijn en de KRW wordt ingezet op het realiseren van deze doelen. Met regionale en landelijke analyses onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater wordt getoetst in hoeverre aan deze doelen wordt voldaan en of extra maatregelen nodig zijn.
Maatregelen worden in de huidige praktijk van uitvoering van de KRW en de Nitraatrichtlijn reeds getoetst op doelbereik, uitvoerbaarheid, kosten- en milieueffectiviteit. Het (verplicht) laten uitvoeren van nieuwe kosten-batenstudies is dus niet nodig.
Wilt u waterleidingbedrijven of provincies verplichten kosten-batenstudies te laten uitvoeren voor dergelijke programma’s en de steeds hogere schadekosten voor waterzuivering openbaar te maken? Moeten waterleidingbedrijven hun klanten vragen of zij ook dergelijke programma’s willen om toekomstige kosten voor zuivering te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
VN-schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme verspreidt onder Palestijnse kinderen? 1
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht over een onlangs verschenen studie. Het heeft de achtergrond onderzocht en oordeelt op basis van gegevens van UNRWA dat de presentatie in het bericht discutabel is.
Is de UNRWA eindverantwoordelijk voor de inhoud van deze schoolboeken? Zo nee, waarom geeft UNRWA dan klakkeloos miljoenen euro’s uit aan het hersenspoelen van Palestijnse kinderen?
Anders dan in de titel van de vragen wordt gesuggereerd betreft het hier geen schoolboeken van de VN, maar van de Palestijnse Autoriteit. In een persbericht van 6 oktober jl. meldt UNRWA dat 90% van de in de studie genoemde boeken niet wordt gebruikt in het huidige curriculum in UNRWA-scholen. De inhoud van de overige boeken is onderworpen aan een nauwgezet onderzoek om te verzekeren dat het curriculum in overeenstemming is met VN-waarden. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze strenge toets uitvoert (zie ook de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel van de Handelingen 1853, vergaderjaar 2016–2017, d.d. 15 mei 2017). In die enkele gevallen waar reden tot zorg bleef bestaan is het lesprogramma aangevuld met eigen materiaal van UNRWA en zal onderwijzend personeel worden getraind. Het kabinet onderschrijft deze uitgangspunten van het beleid van UNRWA.
Vindt u het ook schandalig dat de VN, een organisatie die zegt op te komen voor vrede en veiligheid, kinderen geen vrede maar de vernietiging van Israël in het vooruitzicht stelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat Nederland straks als lid van de VN-Veiligheidsraad doen om het groeiende antisemitisme binnen de VN en haar suborganen de kop in te drukken?
Nederland komt, ook in VN-organen, op tegen antisemitisme, of dit nu groeit of niet. De Secretaris-Generaal van de VN zelf heeft bij zijn bezoek aan Israël eerder dit jaar nog eens bevestigd dat hij zich inzet om antisemitisme te bestrijden. Bij dit onderwerp is het overigens van belang om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Antisemitisme komt als onderwerp echter niet aan de orde in de Veiligheidsraad.
Bent u aan het einde van uw ambtstermijn eindelijk bereid de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen zodat aan de Nederlandse financiering van deze nazi-praktijken nu eens een einde komt?
In het licht van het belangrijke werk dat UNRWA doet (ook beschreven in het antwoord van 12 september 2017 op Kamervragen met kenmerk 2017Z10825) is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen.
Het artikel ‘Ik hoop dat je gepakt wordt’; De Turkse Kliklijn’ |
|
Raymond Knops (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit de Groene Amsterdammer van 21 september 2017 «Ik hoop dat je gepakt wordt»; De Turkse Kliklijn»?1
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 13 mei 2016 waarin u aangeeft dat het niet de bedoeling was geweest van het Turkse consulaat om een «kliklijn» op te zetten?2 Betekent dit dat er geen sprake is van een dergelijk meldpunt in Nederland? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat het nog steeds mogelijk is om iemand aan te geven per e-mail bij het Turkse consulaat in Rotterdam?
Deze brief herinner ik mij. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat er momenteel in Nederland sprake is van een meldpunt zoals de kliklijn die het Turkse CG in Rotterdam in 2016 online zette. Het kabinet is hier destijds zeer helder over geweest: dit is volkomen onacceptabel. Individuele burgers hebben de mogelijkheid contact op te nemen het Turkse consulaat. Dat kan ook via de e-mail. De Nederlandse overheid is niet bekend met en heeft geen zeggenschap over de inhoud van berichten die per e-mail aan het consulaat worden gestuurd. Klikken over medeburgers via dergelijke communicatielijnen keurt het kabinet echter ten zeerste af.
Hoe beoordeelt u de dreigementen waar Turkse Nederlanders mee te maken krijgen met de strekking dat ze zullen worden aangegeven bij de Turkse inlichtingendiensten? Acht u het wenselijk dat een in Nederland verschijnende Turkse krant een expliciete oproep bevat om «landverraders» te melden?
De Nederlandse regering vindt oproepen om Turkse Nederlanders te melden als «landverraders» zeer onwenselijk en niet passend in een rechtsstaat. Nederland heeft al eerder duidelijk gemaakt pal voor Nederlanders van Turkse afkomst te staan en moedigt eenieder die zich door deze dreigementen in zijn rechten aangetast voelt, aan gebruik te maken van de hiervoor beschikbare rechtsmiddelen.
Welke (diplomatieke) maatregelen bent u bereid te nemen richting Turkije om ervoor te zorgen dat dergelijke kliklijn-praktijken en het schenden van mensenrechten van Turkse Nederlanders als ze voet aan de grond in Turkije zetten een halt worden toegeroepen?
Het kabinet is in eerdere communicatie met de Kamer steeds zeer helder geweest dat er geen sprake kan zijn van inmenging door de Turkse autoriteiten in de Turkse gemeenschap in Nederland, noch van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland. Nederland spreekt Turkije hier consequent op aan. In het geval van het bestaan van een kliklijn zal de Nederlandse overheid dus direct optreden. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2 is er momenteel in Nederland geen sprake van een meldpunt zoals de eerder bestaande kliklijn.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft actief en meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk de gevoelige en moeilijke situatie van Turkse Nederlanders die zijn geconfronteerd met een uitreisverbod of detentie onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Tevens is aandacht gevraagd voor een spoedige rechtsgang en opheffing van uitreisverboden. Dit gebeurde nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Het Ministerie zal dit via verschillende kanalen blijven doen, ook ten aanzien van toekomstige gevallen. Daarbij wordt opgemerkt dat Turkije deze personen uitsluitend als Turkse staatsburgers behandelt, wat de handelingsmogelijkheden beperkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met andere Europese landen, zoals Duitsland, die met een vergelijkbare praktijk te maken hebben om zo ervaringen uit te wisselen en samen te werken aan een diplomatieke oplossing?
Dergelijk overleg bestaat reeds. Sinds zomer 2016 heeft Nederland regelmatig overleg met gelijkgezinde landen om informatie en posities uit te wisselen en waar mogelijk tot een eensluidende diplomatieke lijn te komen.
Kunt u aangeven of er sinds de couppoging in Turkije sprake is van een toename van het aantal werknemers op het Turkse consulaat in Rotterdam en Deventer en de Turkse ambassade in Den Haag?
Sinds de couppoging is geen sprake van toename van het aantal personen dat werkzaam is op de Turkse ambassade of de consulaten in Rotterdam en Deventer.
Bent u bekend met mogelijke verbanden tussen de uitreisverboden waar verschillende Turkse Nederlanders afgelopen jaar mee te maken hebben gekregen tijdens een bezoek aan Turkije, en meldingen bij een meldpunt? Hebben Turkse Nederlanders die consulaire bijstand hebben gevraagd, over dergelijke meldingen gesproken of vermoedens hierover geuit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de uitreisverboden en meldingen bij een meldpunt.
De rechterlijke uitspraak dat een schuldeiser een rekening niet volledig mag plukken |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een schuldeiser de bankrekening van mensen volledig leeghaalt, waardoor er geen leefgeld overblijft?1
Ja, ik ben het met u eens dat mensen met schulden te allen tijde in de basale kosten van hun levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De meeste mensen hebben daarvoor hun loon of uitkering nodig. Om die reden geldt er een beslagvrije voet bij beslag op loon of uitkering. Het kan niet zo zijn dat de beslagvrije voet wordt omzeild door in plaats van bij de werkgever of uitkeringsinstantie beslag te leggen op het bedrag aan loon of uitkering dat door de werkgever of de uitkeringsinstantie op de bankrekening van de schuldenaar is overgemaakt.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gerechtsdeurwaarder Wilbert van de Donk: «zolang er geen wettelijke regeling is voor het bankbeslag blijft de onduidelijkheid bestaan»?
Uit (tuchtrechtelijke) jurisprudentie volgt dat er onder omstandigheden sprake kan zijn van misbruik van bevoegdheid indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft waaruit hij zijn primaire levensbehoeften kan voldoen en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn.2 Veel hangt dus af van wat de gerechtsdeurwaarder weet of moest weten over de inkomsten en het vermogen van de schuldenaar. Dit is in de praktijk voorafgaand aan het leggen van het beslag niet altijd inzichtelijk.
Onderschrijft u de mening van de Nationale ombudsman dat er zo snel mogelijk een wettelijke regeling moet komen om naast loonbeslag ook bij bankbeslag een minimumbedrag aan leefgeld over te houden?
Ik ben het met de Nationale ombudsman eens dat er een wettelijke regeling moet komen om te voorkomen dat de regeling inzake beslagvrije voet bij loon of uitkering door een bankbeslag wordt doorkruist. Uit de begin 2017 door de Nationale ombudsman georganiseerde rondetafel over dit onderwerp waarbij ook de KBvG, de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Belastingdienst, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) en het CJIB aanwezig waren, blijkt dat ook de uitvoerende partijen graag tot een dergelijke regeling wil komen. Dat staat niet ter discussie. Uit de verschillende gesprekken komt wel naar voren dat het een ingewikkeld vraagstuk is waarvoor nog geen pasklare oplossing is gevonden. Ik ben samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Financiën in gesprek met onder meer de KBvG en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over mogelijke oplossingsrichtingen. De Minister voor Rechtsbescherming is voornemens het onderwerp mee te nemen in de aanstaande brede herziening van het beslag- en executierecht. Het is de bedoeling om medio 2018 een wetsvoorstel over de herziening van het beslag- en executierecht ter consultatie voor te leggen. Ik zal het aanstaande preadvies over het bankbeslag en de beslagvrije voet van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), dat in het voorjaar van 2018 wordt verwacht, bij het opstellen van de wetgeving betrekken.
Wat is het beleid van de landelijke overheidsinstanties, zoals het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), de Belastingdienst en de Dienst Uitvoering Onderwijs, omtrent beslag in natura, bankbeslag en het overhouden van leefgeld?
Beslaglegging is voor schuldeisers, waaronder ook overheidsinstanties als het CJIB, de Belastingdienst en DUO, een uiterste middel om mensen aan hun financiële verplichtingen te laten voldoen. Als partijen tot beslaglegging overgaan is daar een heel proces aan vooraf gegaan waarbij geprobeerd wordt afspraken te maken en betalingsregelingen te treffen. Beslag op loon of uitkering komt dus niet onverwacht voor de schuldeiser.
De beslagvrije voet geldt alleen bij beslag op periodieke vorderingen, zoals loon of uitkering. Bij beslag op een banktegoed (geen periodieke vordering) geldt in beginsel dus geen beslagvrije voet. De Belastingdienst voert het beleid dat achteraf en op verzoek van de schuldenaar een bedrag ter beschikking wordt gesteld (het leefgeld) dat het mogelijk maakt te voorzien in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud. De Minister van Financiën doet momenteel onderzoek naar de mogelijkheden om – vooruitlopend op wetgeving inzake de beslagvrije voet bij bankbeslag – proactief een bedrag aan leefgeld te hanteren bij een bankbeslag door de Belastingdienst en de lagere overheden. In de loop van 2018 zal de Kamer hierover worden bericht. Overigens kan altijd, dus ook in de beslagfase, in geval van onvoldoende betalingscapaciteit en/of onvoldoende vermogen een beroep worden gedaan op de mogelijkheden van kwijtschelding dan wel van ontslag uit de betalingsverplichting. In dat laatste geval zegt de Belastingdienst, al dan niet onder voorwaarden, toe geen verdere invorderingsmaatregelen meer te zullen treffen.
DUO maakt voor de invordering van schulden gebruik van een gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder zal de vordering innen conform het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en met inachtneming van de gedragsnormen van een goed deurwaarder. DUO verstrekt daarbij geen aanvullende instructies aan de gerechtsdeurwaarder.
Ook het CJIB schakelt gerechtsdeurwaarders in als er verhaald wordt met een dwangbevel. Daarnaast kan het CJIB in bij wet bepaalde gevallen verhaal zonder dwangbevel toepassen. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat maximaal 500 euro per maand wordt verhaald, ook wanneer er sprake is van meerdere openstaande boetes. Wanneer ondanks deze beperking schrijnende situaties ontstaan, wordt op verzoek van de schuldenaar het door het bankbeslag getroffen bedrag gerestitueerd.
Bij het leggen van een beslag op roerende zaken moeten door (overheids)schuldeisers de beslagverboden van artikel 447 en 448 Rv in acht genomen worden. Op grond van deze artikelen mogen bepaalde roerende zaken – veelal behorend tot de inboedel – niet in beslag worden genomen omdat de schuldenaar die nodig heeft om in zijn eerste levensbehoeften te voldoen. In de praktijk blijft een beslag op roerende zaken bij particulieren vaak beperkt tot een beslag op voertuigen of luxe goederen. Bij een beslag op goederen uit een standaardinboedel komt het veelal niet tot een executoriale verkoop omdat de waarde van deze goederen in veel gevallen de kosten van de executoriale verkoop niet overstijgt.
Herinnert u zich dat het wetsvoorstel Modernisering beslagverbod roerende zaken, dat de regels betreffende beslaglegging op inboedel moderniseert en de uitvoeringspraktijk te uniformeert, in 2014 ter consultatie is voorgelegd?2
Het is juist dat er begin 2015 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie over een voorontwerp van wet inzake de modernisering van het beslagverbod roerende zaken is geconsulteerd. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt dat er verschillend wordt gedacht over de mogelijke uitwerking van het voorstel. In 2015 en 2016 is bij de inzet van de beschikbare wetgevingscapaciteit prioriteit gegeven aan de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De indiening van een wetsvoorstel is daarna aangehouden in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet. Momenteel wordt bezien of de modernisering van het beslagverbod roerende zaken meegenomen kan worden bij de hiervoor aangekondigde bredere herziening van het beslag- en executierecht door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Bij de uiteindelijke vormgeving van de wetswijziging op dit punt zullen de in de eerder genoemde internetconsultatie ingezonden reacties worden meegewogen.
Waarom is dit wetsvoorstel niet naar de Kamer gestuurd? Bent u bereid dit alsnog zo spoedig mogelijk te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat heeft u gedaan om uw toezegging om zo snel mogelijk wettelijk te regelen dat ook bij bankbeslag een minimumbedrag op de rekening moet achterblijven, gestand te doen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Met welke partijen is reeds gesproken over dit wetsvoorstel over het bankbeslag? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak kan een schuldeiser tot bankbeslag overgaan?
De wet stelt geen maximum aan het aantal door een schuldeiser te nemen tenuitvoerleggingsmaatregelen, zoals een bankbeslag. Een schuldeiser dient zich wel te onthouden van onredelijke en onnodige (vexatoire) beslagmaatregelen. Uitgangspunt hierbij is dat de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis alleen wordt geschorst indien de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging. Dat zal bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien door de tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zal ontstaan. Die noodtoestand kan erin gelegen zijn dat de schuldenaar onvoldoende middelen overhoudt om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften.
Welke sancties kunnen worden getroffen indien een deurwaarde zich niet houdt aan de regels van goed deurwaarderschap? Hoe vaak is dit gebeurd en hoe is de handhaving geregeld?
Indien de gerechtsdeurwaarder zich niet als een goed deurwaarder gedraagt, kan een klacht worden ingediend bij de tuchtrechter. Deze kan de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijke maatregelen als genoemd in artikel 43 tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet opleggen. In 2016 is 47 keer de maatregel berisping, 2 keer de maatregel schorsing en 2 keer een geldboete opgelegd.
Welke mogelijkheden ziet u om in het minnelijk schuldtraject een afspraak met een meerderheid van de schuldeisers automatisch verbindend te verklaren voor alle schuldeisers, teneinde te voorkomen dat één schuldeiser de zaak blokkeert?
In tegenstelling tot een wettelijke schuldsaneringsregeling (op grond van de Wet Schuldsanering natuurlijke personen, WSNP) kenmerkt een minnelijke regeling zich door vrijwilligheid. Als de schuldenaar en/of de overige schuldeisers onredelijk zouden worden benadeeld door de weigering van een of enkele schuldeisers om mee te werken aan een minnelijke schuldregeling, dan bestaat de mogelijkheid voor de schuldenaar om bij de rechtbank een dwangakkoord aan te vragen. Het verzoek om te komen tot een dwangakkoord dient dan tezamen met een subsidiair verzoek om toepassing van de WSNP-schuldsaneringsregeling, te worden ingediend. Via een door de rechter opgelegde dwangakkoord kan de weigerende schuldeiser alsnog gedwongen worden om mee te werken aan een regeling. In het geval het primaire verzoek tot het toepassen van de dwangakkoordregeling wordt afgewezen, oordeelt de rechter over het subsidiaire WSNP-verzoek.
Wat gaat u doen – zolang er geen wettelijke regeling is – om te voorkomen dat deurwaarders bankbeslag toepassen, zonder dat er leefgeld overblijft?
Ik zal op korte termijn, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, met de KBvG in overleg treden om te bezien op welke wijze, in afwachting van de aangekondigde wettelijke regeling, nu al het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van bankbeslag zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hierbij zal zo mogelijk ook rekening worden gehouden met de uitkomsten van het onderzoek van de Minister van Financien naar het proactief toepassen van een leefgeld-regeling bij beslag op de bankrekening voor belastingschulden, dat in de loop van 2018 wordt afgerond.
Het bericht dat maaltijdbezorger Deliveroo alle koeriers in loondienst gaat vervangen door (schijn)zelfstandigen |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe denkt u dat de bij antwoord 4 genoemde onderhandelingspositie van (schijn)zelfstandigen is ten opzichte van multinational Deliveroo?1
Ik heb geen inzicht in de feitelijke onderhandelingspositie van de fietskoeriers ten opzichte van Deliveroo en kan daarover dus geen uitspraken doen. Wel volg ik met interesse de initiatieven van koeriers om gezamenlijk voor zichzelf op te komen.
Hoe reëel acht u de kans dat het bij antwoord 4 genoemde kostenvoordeel van het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen ten goede komt van de koeriers?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op antwoord 3, in de veronderstelling dat dergelijke (schijn)constructies alleen bij Deliveroo plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de specifieke situatie bij Deliveroo of andere bedrijven. In algemene zin hebben schijnconstructies tot doel financieel voordeel te behalen door wet- en regelgeving te ontduiken. Schijnconstructies kunnen zich in theorie daarom overal voordoen. Om oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen heb ik reeds een aantal maatregelen genomen zoals de Wet aanpak schijnconstructies en de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk minimumloon naar personen die werken op overeenkomsten van opdracht of een andere overeenkomst tegen beloning.
Bent u wel bereid in het algemeen een uitspraak te doen over bedrijven die werknemers dwingen (schijn)zelfstandige te worden en daarmee premies voor werknemersverzekeringen en pensioenen ontduiken?
In mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Van Kent over dit onderwerp heb ik reeds gemeld dat ik het in zijn algemeenheid een zorgelijke ontwikkeling vind als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Gaat de Inspectie SZW, gelet op het voornemen van maaltijdbezorger Deliveroo, actief controleren of er sprake is van schijnzelfstandigheid? Wat is hierbij de rolverdeling tussen de Inspectie SZW en de vakbonden?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Arbeidstijdenwet (Atw). Alleen als het toezicht op de arbeidswetgeving dat noodzakelijk maakt, doet de Inspectie onderzoek naar (schijn)zelfstandigheid. De Inspectie heeft een centraal meldpunt waar elke burger, werknemer, werkgever of instantie klachten en signalen kan melden over arbeidsomstandigheden, arbeidstijden, onderbetaling, illegale arbeid, arbeidsongevallen en andere vormen van regelovertreding. Misstanden en ernstige overtredingen worden met voorrang opgepakt. Over eventuele concrete onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik geen mededelingen.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Hoe staat u tegenover de eisen van de koeriers van Deliveroo die zich hebben verenigd in de Riders Union, te weten dat gestopt wordt met het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen, dat er een cao wordt afgesloten, dat er een ondernemersraad komt en dat tijdelijke contracten worden omgezet in vast aanstellingen?2
Ik vind het positief als mensen voor zichzelf opkomen. Het initiatief tot het oprichten van een ondernemingsraad en de oprichting van een vakbond zijn daartoe geëigende middelen.
Het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage heeft gerectificeerd omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het NOS Jeugdjournaal een reportage van 9 september 2017 heeft gerectificeerd, omdat er onvolledige en verkeerde informatie werd gegeven?1
Er is contact opgenomen met de NOS om informatie in te winnen over de betreffende zaak. De NOS liet weten dat er bij hen een klacht is binnengekomen over het betreffende item in het Jeugdjournaal, dat ging over de leefomstandigheden van kinderen in Gaza. Naar aanleiding van deze klacht is er een uitgebreide correspondentie geweest tussen de hoofdredacteur van de NOS en de indiener van de klacht.
De NOS heeft er na redactioneel overleg voor gekozen om naar aanleiding van deze kwestie op 14 september 2017 een bericht op de website van het Jeugdjournaal te plaatsen, met als titel «We deden iets fout». In dit bericht wordt een toelichting gegeven op het betreffende item en legt de redactie uit welke keuzes er zijn gemaakt rondom het item en welke vervolgstappen de NOS neemt.
Zie voor een verdere toelichting op de gebruikelijke procedure in dit soort gevallen mijn antwoord op vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gehele uitzending, waar deze reportage onderdeel van uitmaakt, op internet staat zonder rectificatie en zonder verwijzing naar de rectificatie van de reportage?2
De NOS liet weten dat archieven van nieuwsuitzendingen uit principe niet worden herschreven, omdat originele uitzendingen altijd beschikbaar behoren te blijven. Zie mijn antwoord op vraag 3 voor een toelichting op de procedure die NOS volgt in dit soort gevallen.
Zijn er regels of afspraken over hoe omroepen of nieuws/actualiteitenprogramma's dienen om te gaan met de online-opslag en beschikbaarstelling van uitzendingen waarin onderdelen zitten die onvolledig of verkeerd zijn en door hen gerectificeerd zijn? Vindt u dat er regels of afspraken nodig zijn?
Ja. De NPO heeft een openbare journalistieke code, waarin afspraken zijn vastgelegd over hoe de publieke omroep journalistiek bedrijft en achteraf verantwoording aflegt over onjuistheden of onvolledigheden in journalistieke programma’s. Alle omroepen die journalistieke programma’s maken hebben zich aan deze journalistieke code gecommitteerd.
In de code staat onder andere dat wanneer blijkt dat een publicatie onjuistheden bevat of (verwijtbaar) onvolledig is, deze zo snel mogelijk en op passende wijze gerectificeerd worden. De wijze van rectificeren verschilt per redactie en type media en valt onder verantwoordelijkheid van de betreffende hoofdredactie. Correcties en aanvullingen van journalisten zijn te vinden op de websites van de betreffende omroepen of programma’s.3
Sinds enige tijd is er door de NPO een ombudsman aangesteld, die op onafhankelijke wijze onderzoek doet naar de journalistieke uitingen van de NPO. Als individuen of maatschappelijke organisaties van mening zijn dat een omroep de journalistieke code geschonden heeft, kunnen zij contact opnemen met de betreffende omroep. Wanneer de omroep en de klachtindiener samen niet tot een bevredigende oplossing komen, kan de zaak worden ingediend bij de ombudsman. De ombudsman toetst dan op onafhankelijke wijze of de omroep gehandeld heeft volgens de journalistieke code en komt tot een uitspraak die op de website van de NPO wordt gepubliceerd.
De NOS liet weten dat zij in dit specifieke geval de klachtindiener hebben uitgenodigd voor een gesprek, en de ombudsman al informeel hebben ingelicht. Mocht het gesprek niet leiden tot een bevredigend antwoord, dan kan de ombudsman formeel worden gevraagd om zich over dit geval uit te spreken. Dat is tot nu toe niet gebeurd.
Vindt u dat de NOS de rectificatie ook bij de betreffende uitzending zou moeten plaatsen?
Ik spreek mij niet uit over inhoudelijke en redactionele kwesties. De redactionele autonomie is een hoeksteen van ons mediabestel en als bewindspersoon mag en wil ik geen oordeel hebben over de wijze waarop omroepen omgaan met rectificaties. Juist voor dit soort kwesties vind ik het belangrijk dat er een ombudsman is die toetst of omroepen zich aan de journalistieke code houden.
Het bericht dat Nederland de fossiele industrie met 7,6 miljard euro per jaar steunt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Overseas Development Institute (ODI) en Climate Action Network Europe (CAN-Europe), waaruit blijkt dat de fossiele industrie in Europa en Nederland kan putten uit een gigantische pot aan belastingvrijstellingen, subsidies en overgenomen ondernemersrisico?1
Voor mijn antwoord op deze vragen verwijs ik naar de bovenstaande beantwoording van de vragen van de leden Kröger, Van Tongeren en Van der Lee (allen GroenLinks) en Beckerman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 324).
Is het waar dat de fossiele industrie in Nederland jaarlijks 7,6 miljard euro aan directe en indirecte (soms verborgen) staatssteun ontvangt? Zo nee, hoeveel dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» leidend moet zijn in klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» leidend moet zijn in het klimaatbeleid.
Deelt u de mening dat in het huidige beleid het tegenovergestelde geldt, namelijk dat de grootste verbruikers en uitstoters de meeste overheidssteun krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven, is er geen sprake van dat bedrijven specifieke overheidssteun ontvangen voor het gebruik of de productie van fossiele energie. Wel wordt er actief beleid gevoerd om de productie van hernieuwbare energie te stimuleren.
Herkent u zich in het beeld dat u vooral met de mond belijdt dat de overstap van fossiele energie naar hernieuwbare energie gezet moet worden, terwijl u in de praktijk vooral de vervuilende fossiele energiesector volop steunt? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kijk hier anders tegenaan. Het kabinet zet zich actief in voor het bevorderen van hernieuwbare energie en energiebesparing. Uit de NEV 2017 blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie tussen 2013 en 2023 in Nederland (zeer) sterk zal stijgen: van 4,8% in 2013 naar 17,3% in 2023. De succesvolle aanpak rond windenergie op zee heeft dankzij het nieuwe tendersysteem ertoe geleid dat de kostenreductie van 40%, die vanaf 2013 in tien jaar gerealiseerd zou moeten worden, al is bereikt. Ook wordt in alle sectoren van de economie actief beleid voor energiebesparing gevoerd, met als resultaat dat we jaarlijks 1,7% energiebesparing realiseren.
Deelt u de mening dat er door het geven van verborgen en indirecte steun aan de fossiele industrieën een oneerlijk beeld in de maatschappij kan ontstaan over het energiebeleid, namelijk dat hernieuwbare energie de maatschappij veel geld zou kosten terwijl deze sector in werkelijkheid een fractie krijgt van wat de fossiele industrie krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat voor het slagen van de energietransitie maatschappelijk draagvlak nodig is? Deelt u de mening dat daar openheid voor nodig is over de investeringen die gedaan worden vanuit het energiebeleid? Zo nee, waarom niet?
De uitstoot van broeikasgassen moet drastisch omlaag. De hiervoor benodigde energietransitie vraagt enorme inspanningen van bedrijven, overheden en burgers, en daarnaast ook forse investeringen. Die komen er alleen als er voldoende zekerheid wordt geboden door een heldere visie en een lange termijn perspectief, met draagvlak onder burgers en bedrijven. Via de Energiedialoog is hierover het gesprek gevoerd met bedrijven, organisaties en burgers en is gewerkt aan het verbreden van het «eigenaarschap» van de klimaat- en energietransitie. Deze dialoog is sindsdien doorgegaan. Hierbij is nadrukkelijk aandacht voor de kosten en de daarmee samenhangende bijdragen van burgers en bedrijven.
Deelt u de mening dat afstand nemen van fossiele energie noodzakelijk is om de klimaatdoelen die in Parijs zijn afgesproken te halen en dat daarbij geen tijd te verliezen is? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u de investeringen in de fossiele energie stopzetten en benutten voor de stimulering van hernieuwbare energie?
Het akkoord van Parijs vraagt om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie, tot dichtbij nul in het jaar 2050. Met de Energieagenda heeft het kabinet een helder en ambitieus perspectief geschetst richting 2030 en 2050. Het is aan het nieuwe kabinet om besluiten te nemen over de verdere vormgeving van de klimaat- en energietransitie.
The Hague Security Delta |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ze moesten Nederland veiliger maken, maar bouwden vooral luchtkastelen»?1
Ja.
Hoeveel subsidiegeld of andere financiële faciliteiten kreeg The Hague Security Delta (HSD) van de Nederlandse staat?
De stichting The Hague Security Delta (HSD) heeft in 2014 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een startsubsidie ontvangen van 500.000 euro. In de periode 2015 tot heden zijn ook kostendekkende vergoedingen betaald voor zaalhuur, en voor de organisatie en catering van bijeenkomsten.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft een eenmalige subsidie van 15.000 euro verstrekt voor het organiseren van een internationale bijeenkomst op het terrein van veiligheid en technologie.
Is onderzocht of dit geld effectief, dat wil zeggen voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt of is besteed? Zo ja, door wie en wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom is dat nog niet onderzocht en gaat dit alsnog plaatsvinden?
Ja. De subsidie van het Ministerie van Economische Zaken is aangewend voor de organisatie van het «Security Research & Innovation Event» dat op 1 en 2 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Dit is georganiseerd mede namens de Europese Commissie en het European Network of Law Enforcement Technology Services. Aan dit evenement namen circa 700 personen deel van bedrijven, kennisinstellingen en overheden.
De startsubsidie van 500.000 euro van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verstrekt om bij te dragen aan de volgende activiteiten:
Over de uitvoering van deze activiteiten is elk kwartaal door HSD schriftelijk gerapporteerd. Uit deze verantwoording, en naar aanleiding van een goedkeurende accountantsverklaring, heb ik opgemaakt dat de activiteiten waarvoor subsidie verleend is zijn gerealiseerd, en dat HSD heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In hoeverre is financiering vanuit de overheid van belang voor het functioneren en voortbestaan van HSD?
De subsidieverstrekking was niet gericht op het voortbestaan, maar op het opstarten van HSD. Daarom was deze subsidie eenmalig. In het kader van een meer open houding van het ministerie, betere samenwerking met bedrijfsleven en kennisinstellingen, en een meer op innovatie gericht ministerie, sta ik positief ten opzichte van dit soort initiatieven.
Ik ben van mening dat financiering van HSD door het Ministerie van Veiligheid en Justitie mogelijk moet zijn in de vorm van gerichte programmafinanciering naar aanleiding van concrete behoeften. Eerder is aan HSD te kennen gegeven dat ik geen geld ter beschikking stel om een kennis-basis in stand te houden, en dat ik er geen bezwaar tegen heb indien HSD een structurele subsidie relatie aangaat met andere partijen.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat de HSD niet duidelijk aan kan geven waar het geld heen gaat? Zo ja, waarom? Was deze opmerking van de secretaris-generaal aanleiding tot bijsturing door het ministerie of heroverweging van het verstrekken van subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de Correspondent is onnauwkeurig. De aangehaalde passages geven niet de mening van de toenmalige secretaris-generaal en het standpunt van het ministerie weer. In september 2014 is het standpunt van het ministerie over HSD geformuleerd. Dit standpunt is met de HSD gedeeld, en bevat geen kritiek die betrekking heeft op de verantwoording van de subsidiegelden.
Het artikel in de Correspondent refereert aan de eerste kwartaalrapportage van HSD over de verantwoording van de subsidiegelden. Deze voldeed niet aan de verwachtingen. De verrichtte activiteiten konden namelijk niet rechtstreeks gekoppeld worden aan de verschillende budgetten. Daarbij is overigens ook opgemerkt dat de activiteiten naar tevredenheid verliepen. Op verzoek van mijn ambtsvoorganger zijn er daarom verbeteringen aangebracht in de verantwoording. Het probleem deed zich vervolgens in latere rapportages minder, en uiteindelijk niet meer voor. In dezelfde periode kwamen er ook verzoeken vanuit HSD voor aanvullende financiering. De activiteiten waarvoor financiering gevraagd werd, waren echter niet concreet genoeg, en deze verzoeken zijn daarom niet gehonoreerd.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat niet gesteld kan worden dat HSD onafhankelijk is vanwege de zware sturende rol van het bedrijfsleven? Zo ja, waarom en welk gevolg verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie de eerdere opmerking over de onnauwkeurigheid van het artikel, en de mening van de toenmalig secretaris-generaal in het antwoord op vraag 5.
In het artikel van de Correspondent wordt gerefereerd aan de vraag of HSD een functie zou kunnen innemen als onafhankelijk platform voor onderwerpen waar zowel publieke als private partners een gedeeld belang hebben, maar waar geen van die partijen een natuurlijke, leidende rol heeft. Een dergelijke functie zou in theorie vragen om een onafhankelijk besturingsmodel. Een besturingsmodel waarin bedrijven, kennisinstellingen noch overheden een dominante invloed kunnen uitoefenen. Dit model conflicteerde met het (toenmalige) besturingsmodel van HSD, dat mede gebaseerd was op een lidmaatschapsstructuur voor partners. In de beginperiode van HSD waren de partners voornamelijk bedrijven. Later is het aantal partners verbreed, is het besturingsmodel aangepast, en is een meer evenwichtige bestuurssamenstelling tot stand gekomen.
Gebleken is ook dat de lidmaatschapsstructuur van HSD geen blokkade hoeft te vormen voor samenwerking. De afgelopen twee jaar is samen met HSD een innovatieprogramma opgezet en uitgevoerd om de mogelijkheden van satelliet toepassingen voor het domein van Veiligheid en Justitie te verkennen. Voor deze begeleiding heeft geen financiële vergoeding voor diensten plaatsgevonden. Voor alle contacten met kennisinstellingen en bedrijfsleven zijn de regels en procedures van de aanbestedingswetgeving gevolgd. De samenwerking wordt zowel door het ministerie als HSD als door de betrokken programmapartners als positief ervaren.
Waarom is er gezien de bovenstaande mening van de genoemde secretaris-generaal toch subsidie aan de HSD verstrekt?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het waar dat HSD zorgt dat het bedrijfsleven en hoge ambtenaren met elkaar in contact komen en dat betalende leden eens per jaar een uitnodiging voor een bijeenkomst met hoge ambtenaren krijgen? Zo ja, wie zijn die hoge ambtenaren en waarover gaan die gesprekken? Zijn er gespreksverslagen beschikbaar en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen afspraken tussen HSD en het Ministerie van Veiligheid en Justitie over contacten met hoge ambtenaren. De HSD is wel een platform waar publieke en private partijen elkaar kunnen ontmoeten op het terrein van innovatie en veiligheid. Ad hoc vinden daarom bijeenkomsten, symposia of brainstorm sessies plaats. Ook is het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgenodigd voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van HSD, om deze als toehoorder bij te wonen.
Is aanleiding om te veronderstellen dat er publieke middelen aan HSD zijn gegeven terwijl het doel van die organisatie mede het beïnvloeden van hoge ambtenaren is? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het doel van HSD is niet het beïnvloeden van hoge ambtenaren, maar het creëren van een nationaal veiligheidscluster, teneinde:
Acht u het mogelijk of aannemelijk dat er sprake is of was van niet integer handelen door de HSD ten opzichte van de overheid of verkeerd gebruik van belastinggeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, heeft HSD voldaan aan de verplichtingen die verbonden waren aan de subsidie verstrekking. Aan HSD is wel als aandachtspunt meegegeven dat de activiteiten van HSD en The Hague Centre for Strategic Studies in de praktijk moeilijk te onderscheiden waren.
Het voornemen van Gedeputeerde Staten van Limburg om het doden van bevers toe te staan |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat gedeputeerde staten van de provincie Limburg op 5 september 2017 het Faunabeheerplan Bever 2017–2020 hebben goedgekeurd en dat in dit plan het doden van bevers expliciet als mogelijkheid wordt toegelaten?1
Ja.
Hoe verhoudt het doden van bevers zich tot artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming, die het doden van beschermde soorten (waaronder de bever) uitsluitend toestaat als er aan strikte voorwaarden voldaan is?
Artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming voorziet in een ontheffingsbevoegdheid voor gedeputeerde staten ten aanzien van het beschermingsregime voor soorten overeenkomstig de Habitatrichtlijn. Wanneer gedeputeerde staten besluiten een dergelijke ontheffing te verlenen dient te worden voldaan aan de voorwaarden in het vijfde lid van dat artikel.
Bent u van mening dat met betrekking tot het mogelijke doden van bevers wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het in het belang van de plaatselijke flora en fauna en de natuurlijke habitats is indien de bevers in Limburg worden gedood?
Het is aan gedeputeerde staten om te beoordelen of aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bevers zijn in staat om door de bouw van dammen in beeksystemen hun leefomgeving sterk te beïnvloeden. Er kan daardoor strijdigheid ontstaan met de bescherming van andere natuurwaarden in deze beeksystemen.
Kunt u dit ook aangeven voor ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren?
Bevers kunnen, in sterk gereguleerde watersystemen, door de bouw van dammen zorgen voor ondermijning van oevers en overstroming van aangrenzende landbouwgebieden. Daarnaast knagen bevers (fruit)bomen om in hun leefgebied en vreten aan gewassen als mais en bieten. Dit kan zorgen voor schade aan land- en tuinbouw, fruitteelt of bosaanplant. Overigens is op grond van het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan de knaagschade aan bomen geen zelfstandige ontheffingsgrond, aangezien er daarbij in de regel sprake is van een andere bevredigende oplossing in de vorm van beverwerende rasters.
Is het in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang om bevers te doden?
Door het graven van holen in dijklichamen en onder wegen en paden kunnen bevers – bij het uitblijven van ingrijpen door de dijk- of wegbeheerder – zorgen voor een gevaar voor de openbare veiligheid.
Welke oplossingen voor overlast zijn in overweging genomen en om welke redenen zijn die andere oplossingen niet in de praktijk gebracht?
In het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan is terug te vinden dat er in Limburg de afgelopen jaren veelvuldig gebruik is gemaakt van alternatieve methoden om schade te voorkomen, zoals het afbreken van dammen, het plaatsen van buizen (levelers) in dammen en het gebruik van rasters.
Is de oplossing om de leefgebieden van de bever in Limburg te verbinden met geschikte gebieden in Nederland, België en Duitsland overwogen als maatregel om zo het migreren van bevers naar andere natuurgebieden mogelijk te maken?
Bevers hebben zich de afgelopen jaren verspreid via rivieren en andere watergangen, waarmee er al sprake is van een grensoverschrijdende populatie die ook delen van de provincie Noord-Brabant en gebieden in België en Duitsland omvat. Binnen deze populatie vindt natuurlijke uitwisseling van individuen plaats. Hiermee wordt het schadeprobleem echter niet kleiner.
Rust er in uw optiek een speciale zorgplicht op de provincie Limburg, omdat deze provincie tussen 2002 en 2004 zelf 33 bevers in de provincie heeft uitgezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de optie om het doden van de nakomelingen van deze bevers toe te staan?
Op de provincie Limburg rust op grond van artikel 1.12 en 2.2 van de Wet natuurbescherming de verplichting om de nodige maatregelen te nemen voor het behoud of herstel van de gunstige staat van instandhouding van de bever. Voorts geldt voor de provincie de algemene zorgplicht van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Dat er een bijplaatsing van deze soort heeft plaatsgevonden levert geen bijzondere aanvullende verplichtingen op voor de provincie.
Kunt u een overzicht geven van de EU-regelingen, verdragen en overeenkomsten volgens welke de bever beschermd moet worden en is het besluit van gedeputeerde staten van Limburg naar uw mening in overeenstemming met deze regelingen, verdragen en overeenkomsten?
De bever is beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, door opname in bijlage 2 en 4 van deze richtlijn. In deze richtlijn zijn afwijkingsmogelijkheden voorzien, die in Nederland zijn geïmplementeerd in artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming. Hiervoor zijn de bevoegdheden neergelegd bij de gedeputeerde staten. De bevoegdheid om ontheffingen te verlenen is daarbij gelegd bij gedeputeerde staten van de provincie. De bever wordt tevens vermeld op bijlage III bij het Verdrag van Bern. Aan dit verdrag wordt door middel van de Habitatrichtlijn op EU-niveau uitvoering gegeven.
Deelt u de mening van biologen en ecologen dat de bever een positieve bijdrage levert aan de biodiversiteit in zijn leefgebied? Zo nee, waarop baseert u dat?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid om als uiterste maatregel via het Interbestuurlijk Toezicht (IBT) in te grijpen als de provincie besluit het doden van bevers toe te staan?
Ik zie hiervoor geen aanleiding.
Het bericht dat bontartikelen in tien Europese landen onjuist worden gelabeld |
|
Frank Futselaar |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onjuiste labeling van bontartikelen in tien Europese landen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Fur Free Alliance waaruit blijkt dat er bij 68% van de onderzochte bontartikelen niet conform Europese wetgeving is gelabeld?
Bedrijven en merken in de kleding- en textielsector behoren zich aan de etiketteringsregels zoals gesteld in de Verordening (EU) nr. 1007/2011 (hierna: Textielverordening) te houden. Wanneer de onderzochte bontartikelen onjuist geëtiketteerd zijn, vind ik dat verontrustend. Hiermee komt het doel van de Textielverordening, consumentenbescherming door consumenten van juiste productinformatie te voorzien zodat zij bewuste aankoopkeuzes kunnen maken, in het geding.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor strikte naleving van de labelingsplicht?
De Textielverordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks van toepassing in elke lidstaat. Signalen dat de verordening niet wordt nageleefd, neem ik ernstig.
Misleidende handelspraktijken, waarbij onjuiste informatie wordt verstrekt waardoor de consument tot een transactie besluit waartoe hij anders niet had besloten, zijn verboden bij Richtlijn 2005/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en vallen onder Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees parlement en de Raad van 27 oktober 2004 betreffende samenwerking tussen de nationale instanties die verantwoordelijk zijn voor handhaving van de wetgeving inzake consumentenbescherming. Ik zal daarom het rapport van de Fur Free Alliance «Fur labelling problems in the EU-market» agenderen in de EU Commissiewerkgroep «Commission Expert Group on Textile Names and Labelling», om te bespreken hoe de naleving van de labellingplicht verbeterd kan worden. Verder zal ik het rapport onder de aandacht brengen van het EU Platform on Animal Welfare, dat is ingesteld als expertgroep voor dierenwelzijn van de Europese Commissie.
Op welke wijze wordt momenteel gecontroleerd in hoeverre de lidstaten de labelingsplicht naleven en worden hierover cijfers verzameld door de handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten?
Bedrijven en merken zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de labellingplicht zoals voorgeschreven in de Textielverordening.
De handhavingsdiensten van de verschillende lidstaten hebben op grond van diezelfde verordening de verantwoordelijkheid om hier op toe te zien.
Voor zover ik weet zijn er geen gegevens over Europese naleving van de handhavingsdiensten beschikbaar. Het toezicht van de NVWA is reactief, wat betekent dat de NVWA naar aanleiding van meldingen of vragen optreedt.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek heeft gedaan naar naleving van de labelingsplicht in Nederlandse winkels en hoe vaak er overtredingen werden geconstateerd sinds het onderzoek dat Bont voor dieren in 2014 heeft verricht?
Stichting Bont voor Dieren heeft in 2014 een steekproef gedaan waaruit bleek dat niet alle textielproducten die echt bont bevatten, zijn gelabeld zoals de Textielverordening voorschrijft. Bont voor Dieren heeft van de door hen veronderstelde overtredingen melding gemaakt bij de NVWA.
In navolging van de melding is het door Bont voor Dieren aangegeven bedrijf begin 2015 door een inspecteur van de NVWA bezocht. Er is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt, omdat niet werd voldaan aan de labellingplicht. Tevens is een vervolginspectie ingesteld bij een toeleverancier van dit bedrijf. Ook hier is een schriftelijke waarschuwing opgemaakt voor eenzelfde overtreding.
Uw Kamer is hiervan op de hoogte gesteld op 1 februari 2016 (Kamerstuk 26 485, nr. 216). Na deze melding is er door de NVWA verder geen onderzoek gedaan naar naleving van de labellingplicht.
Kunt u zich voorstellen dat consumenten de huidige formulering op de etiketten verwarrend vinden? Zo ja, bent u bereid om het verzoek van de Fur Free Alliance om begrijpelijke en volledige labelingsvoorschriften in te voeren kracht bij te zetten door hier in zowel Europees als bilateraal verband voor te pleiten, zoals u ook in een eerder stadium heeft gedaan?
Ja. De door de Textielverordening voorgeschreven zinsnede «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong» is redelijk abstract geformuleerd. Vanuit Nederland is in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor consumenten, en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt «bevat bont» zou moeten komen te staan. De Commissie heeft destijds echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Ik ben bereid om ook dit punt van begrijpelijke informatie voor consumenten onder de aandacht brengen van de eerder genoemde Commission Expert Group en het EU Platform on Animal Welfare. Tevens zal ik het punt onder de aandacht brengen van de Werkgroep Dierenwelzijn van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel. In dit convenant is immers afgesproken dat partijen zich inspannen om uiterlijk in 2018 te komen tot op EU-niveau eenduidige en direct zichtbare labelling van producten, waarbij wordt aangegeven welke diersoort verwerkt is in het kledingstuk en de wijze waarop het dierlijk materiaal is verkregen.
Deelt u de mening dat artikel 12 van de EU-verordening nr. 1007/2011 moet worden uitgebreid, zodat zij ook zal gelden voor producten die online te koop worden aangeboden en tevens voor andere producten dan textiel waarin bont is verwerkt, ongeacht de hoeveelheid? Zo ja, bent u bereid met de Kamer te delen hoe u dat wilt bereiken?
Artikel 12 van de Textielverordening is van toepassing op alle textiel met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong dat binnen de EU wordt verkocht, ongeacht of dat via een winkel of online wordt aangeboden. Een uitbreiding van artikel 12 is dus niet nodig.
Uitbreiding van artikel 12 naar andere producten dan textiel, waarin bont is verwerkt is, acht ik gewenst. Het is belangrijk dat consumenten zich bewust zijn van wat ze kopen en in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Ook deze punten zal ik onder de aandacht brengen van de genoemde organisaties in het antwoord op vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van het op 28 september verschenen onderzoek door het Overseas Development Institute (ODI) en het Climate Action Network Europe (CAN-E) over de wijze waarop Nederland de fossiele sector ondersteunt door middel van subsidies, belastingmaatregelen, publieke investeringen en investeringen door staatsbedrijven?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het rapport dat de fossiele sector met deze publieke middelen en instrumenten voor meer dan 7 miljard per jaar wordt ondersteund?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober2, waarin ik al ingegaan ben op de bevindingen uit dit rapport.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland zich al in 2009, als lid van de EU en daarmee als lid van de G20, gecommitteerd heeft aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies? Weet u dat de G7 in 2016 besloot dat alle inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen in 2025 uitgebannen moeten zijn? Hoe gaat u deze afspraken waarmaken?
Ja, Nederland heeft zich gecommitteerd aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies. Nederland heeft hiertoe in de afgelopen jaren verschillende stappen gezet, zoals het afschaffen van de vrijstelling op rode diesel. Zoals ik ook in mijn brief van 4 oktober heb aangegeven2, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, maar is het gericht op andere doeleinden, zoals het stimuleren van innovatie of het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.
Klopt het dat Nederland geen overzicht publiceert van alle subsidies die Nederland verleent aan de fossiele industrie? Zo nee, deelt u de mening dat dit noodzakelijk is om na te kunnen gaan of de beloftes om subsidies voor fossiele brandstoffen te beëindigen na worden gekomen?
Overzichten die een specifiek onderscheid maken tussen bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren en bedrijven die hernieuwbare vormen van energie benutten en/of produceren, zijn niet voorhanden, aangezien dat onderscheid in de begrotingen niet wordt gemaakt. Zoals hiervoor aangegeven, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, en is er dus ook geen sprake van directe, specifieke steun aan deze bedrijven.
Kunt u een overzicht presenteren van alle financiële steun die Nederland verleent aan de fossiele industrie (inclusief fiscale maatregelen, publieke financiering en investeringen door staatsbedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe deze ondersteuning zich verhoudt tot de ondersteuning van duurzame initiatieven en projecten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat de overheid ervoor zorgen dat Nederland alle publieke middelen (directe subsidies, belastingmaatregelen, publieke financiering en investeringen van staatsbedrijven) niet langer gebruikt om de fossiele industrie te ondersteunen, maar deze in plaats daarvan gaat inzetten om de energietransitie te versnellen?
Zoals hiervoor aangegeven, is er geen sprake van directe, specifieke steun aan bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren. In de Energieagenda heeft het kabinet aangeven dat het akkoord van Parijs om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie vraagt, tot dichtbij nul in het jaar 2050.
Bent u bekend met de verwachting van Energiebeheer Nederland (EBN) dat de Nederlandse Staat 70% (5 miljard euro) van de totale kosten voor de ontmanteling van de infrastructuur voor de winning van fossiele brandstoffen voor zijn rekening zal nemen? Deelt u, gelet op het feit dat EBN ook stelt dat deze kosten nog flink hoger zouden kunnen uitvallen, de mening dat het grootste gedeelte van deze rekening niet doorgeschoven moet worden naar de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Op welke manier houdt de Nederlandse overheid rekening met de mogelijk hoger uitvallende kosten voor ontmanteling?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de komende twee decennia zal een aanzienlijk deel van de nu nog producerende olie- en gasvelden en de bijbehorende olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken en -installaties, putten, pijpleidingen en kabels) het einde van de economische levensduur bereiken. Waar er geen mogelijkheden en vooruitzichten zijn voor inzet van die infrastructuur voor hergebruik of ander gebruik, is de industrie verantwoordelijk voor veilige en milieuvriendelijke ontmanteling en verwijdering van haar faciliteiten en zal zij daartoe uit hoofde van de Mijnbouwwet moeten overgaan. Dat geldt ook voor mijnbouwwerken en gaswinningslocaties op land. Naar inschatting van EBN zullen de kosten van deze ontmanteling en verwijdering («decommissioning») van de Nederlandse olie- en gasinfrastructuur ca. € 7 mrd bedragen. Als deelnemer namens de Nederlandse Staat in de olie- en gaswinning in Nederland is het aandeel van EBN, zowel in de opbrengsten van de olie- en gaswinning als in de kosten van deze decommissioning, 40%. In aanmerking nemende dat voor mijnbouwondernemingen de kosten van decommissioning fiscaal aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting en de specifieke mijnbouwafdrachten, komt de facto ca. € 5 mrd van de geschatte kosten voor rekening van de Staat.
Om de verwachtingen en gevolgen ten aanzien van decommissioning in kaart te brengen en om in het kader van de energietransitie (synergie met windenergie, opslag van CO2 en waterstof, geothermie) de mogelijkheden voor hergebruik en ander gebruik van de olie- en gasinfrastructuur te onderzoeken, te coördineren en te faciliteren, heeft EBN eind vorig jaar in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, mijnbouwbedrijven (operators) en de toeleverende industrie, en met input van maatschappelijke organisaties, het «Netherlands Masterplan for Decommissioning and Re-use» opgesteld. Dit plan inventariseert de onderwerpen en de wijze waarop op een veilige, duurzame, effectieve en kostenefficiënte wijze de infrastructuur van de Nederlandse olie- en gaswinning kan worden ontmanteld en verwijderd en waar mogelijk kan worden hergebruikt. Het resultaat van een van de aanbevelingen van het Masterplan is de oprichting op 10 oktober jl. van het National Platform for Re-use and Decommissioning (Nexstep). Dit Platform gaat de aanbevelingen van het Masterplan verder uitwerken.