Het nut van onderwijsovereenkomsten in het mbo |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «De waarde van de onderwijsovereenkomst in het mbo»?1
Ja.
Waarom is het middelbaar beroepsonderwijs de enige onderwijssector met de wettelijke verplichting tot een schriftelijke onderwijsovereenkomst tussen de instelling en de student? Vindt u dit gerechtvaardigd? Zo ja, vindt u dat er ook een wettelijke verplichting tot een onderwijsovereenkomst moet komen in het hoger onderwijs?
Bij de totstandkoming van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) vond de regering dat de schriftelijke onderwijsovereenkomst het meest geëigende instrument is om de rechtspositie van deelnemers in het mbo te versterken. Mij bereiken signalen – en ook uit de VU-verkenning blijkt dit – dat de schriftelijke vorm van de onderwijsovereenkomst in het mbo geen toegevoegde waarde heeft. Ik zal onderzoeken of deze conclusie juist is en zo ja, op welke andere wijze de rechtsbetrekking tussen instelling en student kan worden vormgegeven zodat enerzijds de rechtsbescherming en de positie van de student ten opzichte van de instelling in stand blijven maar anderzijds de administratieve lasten voor de instelling niet groter zijn dan nodig gelet op de doelstelling van de wetgever.
Deelt u de mening van de opstellers van het voornoemde rapport dat de onderwijsovereenkomst geen toegevoegde waarde heeft? Zo nee, waarom niet?
Het door mij toegezegde onderzoek zal moeten uitwijzen of de schriftelijke vorm van de onderwijsovereenkomst in het mbo geen toegevoegde waarde heeft. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat de administratieve last voor instellingen die de onderwijsovereenkomst met zich mee brengt onevenredig groot is, vooral gezien het gebrek aan toegevoegde waarde van deze overeenkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mijn streven is er op gericht om de administratieve lasten voor de instelling niet groter te laten zijn dan nodig gelet op de doelstelling van de wetgever.
Wat is de laatste stand van zaken inzake de uitvoering van de motie-Özdil, waarin wordt verzocht in het door u toegezegde onderzoek naar het nut van onderwijsovereenkomsten ook aanbevelingen te doen voor het versterken van de rechtspositie van studenten?2
De verkenning door de Kenniskring onderwijsrecht beroepsonderwijs van de Vrije Universiteit Amsterdam raakt het door mij toegezegde onderzoek naar het nut van onderwijsovereenkomsten. Om die reden heb ik gewacht met de uitvoering van het door mij toegezegde onderzoek dat ik op dit moment bezig ben aan te besteden.
Heeft het genoemde VU-onderzoek gevolgen voor uw onderzoek naar het nut van de onderwijsovereenkomst? Zo ja, welke?
Ja. De VU-verkenning omschrijft wat de bedoeling was van de wetgever en hoe de werking van de schriftelijke onderwijsovereenkomst in praktijk wordt ervaren. Dit hoeft naar mijn oordeel daarom niet nog eens te worden onderzocht.
Is het mogelijk om de onderwijsovereenkomst af te schaffen en de algemene rechten en plichten van studenten in het mbo in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) op te nemen om via deze weg de rechtspositie van studenten te versterken? Zo nee, waarom niet?
Die vraag is de kern van het door mij toegezegde onderzoek. Zo mogelijk zal ik de uitkomst van het onderzoek voor het einde van het jaar aan u sturen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor de begrotingsbehandeling van OCW naar de Kamer sturen?
Ja.
Nederlandse technologie in Zuid-Koreaanse fregatten die o.a. aan Egypte worden doorverkocht |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Egyptian Navy to receive South Korean vessel»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Egypte korvetten uit de Po Hang-klasse uit Zuid-Korea overneemt? Zo ja, gaat het om een of meer schepen? Is het waar dat schepen in de Po Hang-klasse systemen van Thales gebruiken?2
Ja. Het betreft volgens de informatie die bij het kabinet bekend is één schip, dat beschikt over systemen van het toenmalige Hollandse Signaal Apparaten, het huidige Thales Nederland.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Korea eerder korvetten van de Po Hang-klasse geleverd heeft aan de Filipijnen, Peru, Vietnam en mogelijk andere landen? Zo ja, kunt u per bestemming aangeven welke typen systemen van Thales Nederland op de geëxporteerde schepen zitten (bijvoorbeeld gevechtssysteem, vuurleiding, vuurleidingsradar, sonar)? Zo nee, kunt u aangeven aan welk land Po Hang korvetten zijn geleverd met wapensystemen van Thales Nederland?
Ja. Nederland heeft eerder ingestemd met de doorverkoop van Zuid-Koreaanse schepen met aan boord Nederlandse apparatuur aan de Filipijnen, Peru en Vietnam. Aangezien Zuid-Korea consistent toestemmingsverzoeken bij de Nederlandse overheid heeft ingediend, is het niet aannemelijk dat het zonder toestemming schepen met Nederlandse apparatuur aan derde partijen heeft doorverkocht.
Het schip dat door Zuid-Korea aan Egypte is geschonken bevat uit Nederland afkomstige radar- en C3-systemen (radarvuurleiding, optische sensoren en communicatieapparatuur). De schepen die zijn geleverd aan de Filipijnen, Peru en Vietnam bevatten ieder uit Nederland afkomstige radar- en C3-systemen (elektro-optische vuurleiding, rondzoekradar en communicatieapparatuur). De oorspronkelijke leveranties aan Zuid-Korea vonden overigens niet plaats onder de naam Thales Nederland, omdat het bedrijf destijds nog onder de namen «Hollandse Signaal Apparaten» en «Signaal» opereerde.
Kunt u, indien dit klopt, bevestigen dat per land voor doorlevering toestemming is verleend en op basis van welke gronden? Zo ja, wat is de betekenis van de Egyptische rol in de oorlog in Jemen?
Ja. De Nederlandse overheid heeft op verzoek van Zuid-Korea instemming verleend voor de overdracht van schepen met aan boord Nederlandse apparatuur aan Egypte, de Filipijnen, Peru en Vietnam. Het besluit hierover is genomen op basis van een positieve uitkomst van de toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijke Standpunt inzake wapenexport.
Zoals reeds in juni op Kamervragen is geantwoord3, speelt de Egyptische marine een belangrijke rol bij het handhaven van het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen in Jemen (VNVR resolutie 2216 van 14 april 2015). Dit wapenembargo is belangrijk om te voorkomen dat nog meer wapens de Houthi-rebellen bereiken. Tevens draagt de Egyptische marine bij aan eigen grensbewaking en het handhaven van de maritieme veiligheid in de regio. Naast deze legitieme veiligheidsbehoefte van Egypte zelf, is het bewaken van maritieme veiligheid in de Middellandse Zee, de Rode Zee en Golf ook van belang voor Nederland en Europa.
Zijn voor de wederuitvoer van die Nederlandse systemen ook vergunningen afgegeven? Zo ja, kunt u aangeven op welke data die zijn afgegeven? Zo nee, waarom niet?
De uitvoer van militaire goederen is aan een vergunningplicht gebonden. Indien een van oorsprong uit Nederland afkomstig militair goed vanuit een ander land wordt uitgevoerd, geldt de vergunningplicht van dat andere land. Niettemin is bij de oorspronkelijke leverantie van complete systemen vaak contractueel of middels een eindgebruikersverklaring vastgelegd dat voorafgaand aan eventuele doorverkoop aan een derde land instemming van de Nederlandse exportcontrole-autoriteiten vereist is. Aan deze vereiste heeft Zuid-Korea voldaan.
Het bericht dat België de hulp aan Palestijnse scholen opschort |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat België de hulp aan Palestijnse scholen opschort omdat een van de scholen is vernoemd naar een Palestijns terroriste?1
Ja. In 2012–2013 heeft België de bouw van een Palestijnse school in het zuiden van Hebron ondersteund. Wanneer de school in 2013 aan de lokale gemeenschap werd overgedragen, droeg ze de naam «Beit Awwa Basic Girls school». Later werd de naam gewijzigd, waardoor de school «Dalal Mughrabi Elementary school» werd genoemd. De Belgische regering was niet op de hoogte van deze naamswijziging en benadrukt elke verheerlijking van geweld te veroordelen. België heeft over deze zaak onmiddellijk contact opgenomen met de Palestijnse Autoriteit.
Intussen heeft België twee projecten voor de bouw van Palestijnse scholen opgeschort.
Vindt u het ook weerzinwekkend dat een school de naam draagt van een terroriste (Dalal Mughrabi) aan wier handen het bloed kleeft van 38 onschuldige burgers, waaronder 13 kinderen?
Het kabinet veroordeelt verheerlijking van geweld. Verheerlijking van geweld is simpelweg onacceptabel. Zie ook antwoorden op de Kamervragen over hetzelfde onderwerp, gesteld op 6 september jl., d.d. 5 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 115,).
Kunt u aangeven of er ook Nederlands belastinggeld is gestopt in de school, waarvan het schoollogo bestaat uit de kaart van Israël die wordt onteerd met het hoofd van deze terroriste c.q. kinderbeul?
Nederland geeft geen directe financiering aan scholen, dus ook niet aan deze bewuste school. Er zijn dan ook geen gevallen waarbij na ontvangst van financiering door Nederland, scholen vernoemd worden naar terroristen.
Zijn bij u Palestijnse scholen bekend die na het binnenharken van Nederlands hulpgeld hun masker hebben afgegooid en zijn overgegaan tot het verheerlijken van terrorisme? Zo ja, heeft u het geld van die scholen teruggevorderd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle Palestijnse scholen die het afgelopen decennium Nederlands hulpgeld hebben ontvangen inclusief de bedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze controleert u of de (mede) door Nederland gefinancierde Palestijnse scholen niet het standaard lespakket hanteren, waarin terroristen worden verheerlijkt en de Israëlhaat flink wordt aangewakkerd?
Nederland, de EU en andere landen binnen de internationale gemeenschap dringen bij beide partijen erop aan dat zij aanzetten tot haat en geweld tegengaan, in lijn met VNVR Resolutie 2334 en de slotverklaring van de MOVP-conferentie in Parijs (15 januari 2017). Het Kwartet concludeerde in diens rapport van juli 2016 dat doorgaan met verheerlijken van geweld een van de trends is die de hoop op vrede ondermijnt. Het kabinet blijft zich dan ook inzetten om aanzetten tot haat of geweld tegen te gaan. Ook besteedt de EU op aandringen van Nederland hier nadrukkelijk aandacht aan. Zo is het een expliciet agenda-onderwerp in het relevante Subcomité onder het interim-- Associatie Akkoord met de Palestijnse Autoriteit. Zie ook antwoorden op de Kamervragen over hetzelfde onderwerp, gesteld op 6 september jl., d.d. 5 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 115,)
Deelt u de mening dat er geen cent Nederlandse belastinggeld meer mag gaan naar Palestijnse scholen?
Nee, die mening deelt het kabinet niet.
Het bericht ‘NVWA gebruikt satellietdata bij controles vanggewas’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA gebruikt satellietdata bij controles vanggewas»?1
Ja.
In hoeverre is het mogelijk om dergelijke satellietdata ook te gebruiken bij het opsporen van illegale hennepplantages die geplaatst worden tussen de gewassen van boeren?
In het najaar van 2016 heeft de politie een experiment gedaan om door middel van satellietbeelden illegale hennepplantages in maisvelden op te sporen. Bezien is of het mogelijk is om «verstoringen» tussen reguliere gewassen te ontdekken. Uit het experiment is gebleken dat minder dan 10% van de door satellietbeelden aangeduide gevallen daadwerkelijk cannabis betroffen. Het is dan ook nog niet effectief gebleken satellietbeelden in te zetten. Mochten satellietbeelden in de toekomst meer accurate informatie opleveren, dan zou dit heroverwogen kunnen worden.
Indien er sprake is van belemmeringen op dit gebied, hoe verhouden deze zich met de eerder door u genoemde bezwaren tegen het houden van hennepvluchten of de inzet van wietdrones?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de inzet van satellietdata voor de opsporing van illegale hennepplantages tussen de gewassen van boeren?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u mogelijkheid tot samenwerking tussen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie op dit gebied?
Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt onderzocht op welke manier satelliettechnologie kan worden ingezet om het werk van de politie efficiënter en kwalitatief beter te kunnen doen.2
Amber Alert en de inzet bij jong volwassenen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van 8 oktober 2017 van RTL gezien over het nationale alerteringssyteem AMBER Alert?
Ja.
Is er een mogelijkheid om het AMBER Alert systeem, onder scherpe door de politie vast te stellen criteria, ook te gaan inzetten bij levensgevaarlijke vermissingen bij jongvolwassenen? Bent u hier voorstander van? Zo ja, onder welke voorwaarden zou dit kunnen? Bent u bereid om hier stappen op te ondernemen en in overleg te treden om het AMBER alert systeem ruimer in te kunnen zetten?
De politie beschikt over verschillende middelen om burgers te informeren en/of te betrekken bij urgente vermissingen. Sinds 11 november 2008 is Amber Alert, het landelijk waarschuwingsbericht, een van de middelen die kunnen worden ingezet bij urgente vermissingen van kinderen. Bij de vermissing of ontvoering van een kind kan een landelijk waarschuwingsbericht worden uitgevaardigd door het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP), op verzoek van een regionaal eenheid en onder het gezag van de burgemeester, indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
Voorts is van belang dat de politie in 2017 de aanbesteding start van een «Voorziening alert kindvermissing». De vraag voor een ruimere inzet van het huidige systeem voor vermissingen van jongvolwassenen zou daarin betrokken kunnen worden. Evenwel, een dergelijke interventie heeft gevolgen op juridisch, financieel, opsporings-tactisch en maatschappelijk terrein, alsook voor de effectiviteit van het in te zetten alerteringsmiddel zelf. Ik zal de politie vragen om uw vraag en de gevolgen van uw verzoek nader te onderzoeken in combinatie met de aanbesteding.
Daarnaast beschikt de politie over een aantal andere middelen om bij een (kind)vermissing in te zetten, zoals Burgernet maar ook social media en politie.nl. De interactie tussen zowel de overheid en haar burgers als burgers onderling krijgen op steeds meer en andere manieren vorm. Nieuwe initiatieven komen op en de techniek van vandaag is morgen alweer achterhaald. Daarbij zijn de huidige systemen in de afgelopen jaren nader ontwikkeld en uitgebreid, waardoor er enige overlap tussen de systemen is gaan ontstaan.
Op dit moment is op verzoek van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie, regioburgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal zitting hebben, een verkenning gaande over de toekomst van alerteringen in het Veiligheidsdomein. Om de komende jaren zo goed mogelijk te blijven aansluiten bij de technologische ontwikkeling en de vraag uit de samenleving is het inzetten op één middel zoals Amber Alert niet opportuun. Ook in het licht van de aanbesteding «voorziening kind vermissing» lijkt mij op dit moment een uitbreiding van het huidige systeem niet raadzaam. Het bereiken van zoveel mogelijk mensen, via diverse kanalen ongeacht het middel, heeft een ieders voorkeur.
Chinese moslims die hun korans moeten inleveren |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese moslims moeten hun korans inleveren»?1
Ja.
Wat vindt u van de berichtgeving dat de Chinese autoriteiten moslims verplichten hun koran, gebedsmatje en andere islamitische spullen in te leveren? Acht u dit in strijd met de fundamentele mensenrechten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt uw zorgen over de verslechterende mensenrechtensituatie in Xinjiang. Vrijheid van religie en levensovertuiging is verankerd in verscheidene internationale instrumenten zoals Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en tevens een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Het kabinet maakt deze zorgen zowel bilateraal als in EU- en VN-verband kenbaar aan de Chinese autoriteiten. In april dit jaar sprak de Mensenrechtenambassadeur met zijn evenknie in China en stelde hij de situatie in Xinjiang aan de orde. Tijdens de EU-China mensenrechtendialoog in juni jl. uitte de EU zorgen over beperkingen op vrijheid van religie en levensovertuiging in Xinjiang. In september sprak de EU zich in de VN Mensenrechtenraad uit over de mensenrechtensituatie in China, tevens met specifieke aandacht voor vrijheid van religie en levensovertuiging en culturele diversiteit.
Klopt het dat de Chinese overheid daarnaast nieuwe onderdrukkingsmaatregelen heeft genomen in de provincie Xinjiang, zoals het verbieden van een baard en het hebben van een islamitische naam?2 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over deze maatregelen en maakt zich ernstig zorgen over de toenemende inperking van vrijheden van Chinese moslims in Xinjiang. Dit kabinet maakt zich sterk voor de vrijheid van elk individu om zijn of haar religieuze identiteit vorm te geven.
Wat vindt u van eerdere berichtgeving dat de Chinese overheid de inwoners van de provincie Xinjiang verplicht om een spionage applicatie te downloaden en verplicht een GPS-systeem in auto’s te installeren?3
Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van de leden Karabulut en Hijink over het gebruik van spyware in China d.d. 10 augustus 2017, is het kabinet een sterk voorstander en bepleiter van een wereldwijd open en vrij internet waar fundamentele vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en vereniging en het recht op privacy worden gerespecteerd. De inzet van de app om toegang te krijgen tot apparaten en de verplichting tot het installeren ervan door de Chinese overheid maakt ernstige inbreuk op de privacy van de betrokken burgers.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Chinese overheid religieuze vrijheden van Chinese moslims beperkt en zelfs afneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gevallen geen toevallige incidenten zijn, maar het resultaat zijn van een systematisch onderdrukkingsbeleid van de Chinese regering? Zo ja, bent u bereid om uw afschuw hierover uit te spreken in de richting van de regering van China? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zowel in bilateraal, EU- als VN-verband de situatie in Xinjiang aankaarten. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft in oktober 2015 en in april 2017 in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog met China zijn zorgen geuit over maatregelen die de vrijheden van de bevolking in Xinjiang inperken. De Mensenrechtenambassadeur drong erop aan de onderliggende oorzaken aan te pakken, zorg te dragen voor gelijkwaardige economische ontwikkeling van minderheden, de participatie van minderheden in het besluitvormingsproces te bevorderen en de culturele en religieuze identiteit te respecteren.
Bent u bereid om van de Chinese autoriteiten een officiële reactie te vragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om China te bewegen onrechtmatig geweld tegen Chinese moslims te staken? Zo ja, welke concrete initiatieven gaat u in dat verband ontplooien, ook op EU-niveau, die verder gaan dan symbolische kritiek? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de situatie in Xinjiang nauwgezet volgen. Zolang deze niet verbetert, verandert er niets aan de bereidheid van het kabinet om de Nederlandse zorgen ten aanzien van de situatie in Xinjiang via bovengenoemde kanalen kenbaar te maken. Dit is meer dan symbolische kritiek. China hecht sterk aan zijn internationale reputatie en neemt officiële verklaringen in multilaterale fora die China wijzen op zijn internationale verplichtingen zeer serieus. Naast dit officiële traject draagt Nederland middels het Mensenrechtenfonds op een concrete manier bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China, inclusief Xinjiang.
Is de Nederlandse regering bereid om binnen de handelsbetrekkingen met China, die door de Nederlandse regering worden gefaciliteerd, deze vorm van onderdrukking tegen de Oeigoerse moslims blijvend aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Door de goede bilaterale relatie met China is het mogelijk om zaken te bespreken waarover Nederland en China het niet met elkaar eens zijn, zoals de mensenrechtensituatie in Xinjiang. De mensenrechtendialoog is een geschikt forum waarin Nederland en China op gelijkwaardige basis van gedachten kunnen wisselen en wij onze zorgen kenbaar kunnen maken.
Kunt u concreet aangeven in welke bilaterale contacten en door welke overheidsfunctionarissen de Nederlandse zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang zijn overgebracht aan de Chinese autoriteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Draagt Nederland, zoals via projecten uit het mensenrechtenfonds, nog steeds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oeigoerse gebieden? Zo ja, welke concrete activiteiten zijn hier in de afgelopen jaren mee ontplooid en hoeveel middelen heeft de Nederlandse regering hier per jaar voor vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt via het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China. In het jaar 2017 heeft de regering daar een bedrag van € 2,1 miljoen voor vrijgemaakt. In Xinjiang gaat het om projecten ter bestrijding van geweld tegen meisjes en ter bevordering van gelijke rechten voor en acceptatie van LHBTI’s. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Biedt het door u geconstateerde gebrek aan controleerbare bronnen van berichten die binnenkomen uit en over Xinjiang4 een aanleiding om in internationaal verband aan te sturen op een vorm van een «fact finding mission' of internationaal onderzoek, om op een meer gefundeerde wijze uitspraken te kunnen doen over mensenrechtenschendingen in Xinjiang? Zo ja, hoe gaat u hier uiting aan geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het niet opportuun om op een internationaal onderzoek aan te sturen en is van mening dat de huidige koers, om zowel bilateraal als in EU- en VN-verband China aan te spreken op de eigen internationale en constitutionele mensenrechtenverplichtingen, de meest gepaste is.
Het bericht ‘Aboutaleb laat ‘kindercasino’ ongemoeid’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws van 5 oktober 2017 «Aboutaleb laat «kindercasino» ongemoeid: «Is voor een kind een soort kermis»?
Ja.
Hoe zijn de toegezegde gesprekken met de gemeenten verlopen naar aanleiding van de op 27 juni 2017 gestelde mondelinge vragen, waarbij is toegezegd dat in overleg zal worden getreden met de betrokken gemeenten om te kijken of er sprake is van oneigenlijk gebruik van een voorziening voor kermisspellen?
De kansspelautoriteit heeft in haar lopende overleggen met gemeenten het gebruik van het kermisregime besproken. Er is sprake van oneigenlijk gebruik van het kermisregime als aanbieders permanent kermisautomaten opstellen, zonder dat de gemeente heeft bepaald dat er sprake mag zijn van deze permanente kermisgelegenheid. Gemeenten hebben op grond van de Gemeentewet de bevoegdheid om te bepalen op welke wijze zij een kermisgelegenheid toestaan en of dit al dan niet permanent mag zijn. De Wet op de Kansspelen geeft geen aanvullend kader voor het al dan niet toestaan van (permanente) kermissen. Uit de gesprekken met gemeenten blijkt dat zij hier verschillend invulling aan geven, maar dat zij deze keuze weloverwogen maken. Daar waar nodig vindt kennisdeling plaats tussen de kansspelautoriteit en gemeenten. Er zijn de kansspelautoriteit geen gevallen bekend van amusementscentra die kermisautomaten aanbieden zonder dat zij aan de vereisten voldoen die gelden binnen die gemeenten.
Oneigenlijk gebruik van het kermisregime doet zich ook voor als de exploitant zegt dat hij kermisautomaten heeft opgesteld, terwijl dit in wezen kansspelautomaten zijn, met als doel het strikte kansspelautomatenregime te ontwijken. Hier houdt de kansspelautoriteit toezicht op. Zij heeft het merendeel van de amusementscentra waarin permanent kermisautomaten zijn opgesteld gecontroleerd. Naast een enkel geval van een automaat die onterecht was aangemerkt als kermisautomaat, waartegen passend is opgetreden, constateert de kansspelautoriteit geen moedwillige of structurele omzeiling van het strikte kansspelautomatenregime.
Ik maak hieruit op dat er geen sprake is van oneigenlijk gebruik van het kermisregime.
De huidige regelgeving staat kermisautomaten met een behendigheids- en een kansspelkarakter toe. In de amusementscentra wordt een relatief klein aanbod kermisautomaten met een kansspelkarakter aangetroffen. Toch deel ik, evenals mijn voorganger, de zorg van mevrouw Van Toorenburg over de mogelijke risico’s op kansspelverslaving bij jonge spelers in deze amusementscentra. De kansspelautoriteit heeft tijdens haar controles geconstateerd dat amusementscentra de risico’s van de aangeboden speelautomaten nog onvoldoende classificeren, hierbij rekening houdend met de (jonge) doelgroep waarop zij zich richten. De kansspelautoriteit heeft daarom in het kader van haar toezicht de bezochte amusementscentra verzocht deze risicoanalyse uit te voeren en op basis daarvan de nodige passende maatregelen en voorzieningen te treffen. Deze toezichtactiviteiten lopen nog.
Heeft de Kanspelautoriteit al een advies gegeven over deze arcadehallen specifiek gericht op kinderen? Zo ja, hoe luidt dit advies?
Nee. De kansspelautoriteit heeft haar toezichtactiviteiten bij de amusementscentra nog niet afgerond. Uiteraard zal de kansspelautoriteit mijn departement informeren en/of adviseren, als haar bevindingen hier aanleiding toe geven. Mocht dit zo zijn, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Gevolgen van gaswinning in Drenthe |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van diverse inwoners van de provincie Drenthe over schade door gaswinning en gasopslag?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Hebben zij dezelfde rechten als Groningers? Zo nee, waarom niet?
Iedereen in Nederland die schade ondervindt door mijnbouwactiviteiten heeft hetzelfde recht op vergoeding van schade, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Vanwege de grote hoeveelheid gelijksoortige schadegevallen naar aanleiding van de bevingen in Groningen, is er wel een aanvullende bepaling voor dat gebied voor wat betreft hetgeen een huiseigenaar moet doen om de schade aan haar of zijn huis aan te tonen. Dit komt tot uiting in het bewijsvermoeden, zoals opgenomen in artikel 6:177a van het Burgerlijk Wetboek. De aanvullende bepaling geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken, die redelijkerwijs veroorzaakt door beweging van de bodem als gevolg van het winnen van gas uit het Groningenveld kan zijn.
Deelt u de mening dat de Drenten onder hetzelfde schadeprotocol moeten vallen als de Groningers? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) gevraagd om de optie te verkennen om voor de rest van Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover nog vóór het einde van het jaar adviseren.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) ontkent dat schade door aardbevingen of gasopslag komt, maar dat zij als mogelijke oorzaak het slaan met deuren noemt?1 Vindt u nou werkelijk dat mensen op deze wijze serieus worden genomen?
Het is belangrijk dat gemelde schades adequaat en eenduidige wijze worden onderzocht en elke schade serieus wordt genomen. Ik heb begrepen dat het onderzoek naar de mogelijke oorzaak van de schades nabij de gasopslag Norg, dat uitgevoerd is op verzoek van NAM, aangeeft dat er geen relatie is tussen de schade en het opereren van de gasopslag. Ik besef dat deze uitkomst voor de mensen met schade teleurstellend is. Zij twijfelen nu zelfs aan de onafhankelijkheid van het onderzoek. De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en, indien nodig, de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Begrijpt u de woede en het ongeloof van mensen als dit soort reacties wordt gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt het niet hoog tijd dat de NAM uit de schadeafhandeling gaat en er een fonds komt, waar mensen hun schade kunnen claimen in plaats van bij de bureaucratische NAM?
Voor de stand van zaken met betrekking tot de afhandeling van schade door mijnbouw in heel Nederland verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3. De afhandeling van nieuwe schademeldingen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld ligt stil in afwachting van de totstandkoming van een nieuw protocol. De inwoners van Groningen die met schade door de gaswinning te maken krijgen, verdienen een vlotte en rechtvaardige afhandeling daarvan. Het bereiken van overeenstemming over een nieuw protocol, waarbij NAM op afstand komt te staan van beslissingen over schadeoorzaken en -bedragen, heeft daarom hoge prioriteit. Hierover overleg ik nu met de regionale bestuurders, maatschappelijke partijen en de Nationaal Coördinator Groningen. Het is onze ambitie om over het schadeprotocol zo snel mogelijk in het nieuwe jaar overeenstemming te bereiken. In het regeerakkoord is afgesproken dat er een schadefonds onder publieke regie komt. De vormgeving daarvan is eveneens onderwerp van overleg dat ik nu voer met de regionale partijen.
Wanneer wordt het schadefonds eindelijk ingesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer is het protocol eindelijk gereed?
Zie antwoord vraag 6.
De Groningse opkoopregeling van huizen die niet eerlijk verlopen is |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Is het experiment met het opkopen van onverkoopbare Groningse huizen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) naar uw mening eerlijk en transparant verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2016 heeft de NCG een pilot uitgevoerd om ondersteuning te bieden aan mensen in specifieke omstandigheden met een noodzaak tot verkoop, maar die hun woning niet verkocht krijgen.
Het beschikbare budget van € 10 miljoen bleek ontoereikend om aan alle aanmeldingen tegemoet te komen. Er is daarom een verdeling van het beschikbare budget gemaakt, afgespiegeld aan de huidige woningvoorraad in het gebied. Op deze manier heeft de NCG gemeend het beschikbare budget zo eerlijk mogelijk in te zetten. Hiermee is voorkomen dat er onevenredig veel budget op zou gaan aan relatief dure woningen (met een vraagprijs hoger dan 200.000 euro), waardoor mensen met een goedkopere woning ondergeschikt zouden raken.
Desondanks moet ik vaststellen dat de Nationale ombudsman de NCG en mij aanbeveelt om bij een vervolg van het Koopinstrument meer helderheid te verschaffen over de rol, positie en verantwoordelijkheid van de NCG en hierover duidelijk te communiceren met de Groningers. Dat de communicatie beter kan, kwam ook als aandachtspunt naar voren uit de evaluatie pilot Koopinstrument, uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 350). De NCG heeft bij de presentatie van deze evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
Wat vindt u van de kwalificatie dat er een loterij is gemaakt van de ellende van de Groningers?
Deze kwalificatie doet geen recht aan de pilot Koopinstrument, die als doel had zoveel mogelijk bewoners in specifieke, vervelende omstandigheden te ondersteunen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2, betrof de pilot Koopinstrument een proef met een afgebakend budget. De pilot heeft inzicht gegeven in de vraag naar en noodzaak van een voorziening als het Koopinstrument. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34) is tevens het voornemen te komen tot een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument opgenomen. De aanbeveling van de Nationale ombudsman en de uitkomsten van de evaluatie worden daarbij betrokken.
Was of bent u bekend met het feit dat de werkwijze en de selectiecriteria daarbij onduidelijk waren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kwamen uit de evaluatie van de pilot Koopinstrument door de TU Delft (Kamerstuk 33 529, nr. 350) al belangrijke aanbevelingen over de communicatie en transparantie.
Klopt het dat de klacht van een uitgelote huiseigenaar door uw ministerie en de NCG niet is behandeld volgens de reguliere klachtenprocedure van de Algemene wet bestuursrecht? Waarom was dat?
Dat klopt. De klacht is door de klachtbehandelaar met de huiseigenaar besproken, waarbij bleek dat deze geen betrekking had op een gedraging in een bepaalde aangelegenheid, maar op beleidsvoering in het algemeen. De klachtprocedure op grond van Hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht ziet niet toe op klachten over beleid en beleidsuitvoering in het algemeen. In het gesprek is aangegeven dat de brief van de huiseigenaar wel inhoudelijk zou worden beantwoord en dit is vervolgens ook gedaan. De huiseigenaar heeft hier vooraf mee ingestemd.
Voor de volledigheid wijs ik erop dat deze huiseigenaar niet is uitgeloot. De huiseigenaar kwam op basis van de gestelde criteria niet in aanmerking voor opkoop in het kader van de pilot Koopinstrument en heeft daarom niet mee geloot.
Is het waar dat de juridische status van de afwijzingsbrief die 129 uitgelote huiseigenaren hebben ontvangen niet duidelijk is? Bent u in dit licht bereid om deze afwijzingen te herbezien en te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Van in totaal 179 aanmeldingen hebben 122 huiseigenaren een afwijzingsbrief ontvangen. Hiervan hebben 41 bewoners deelgenomen in de loting, volgend uit zorgvuldige selectie door de NCG en een adviescommissie waarin ook regionale bestuurders zitting hadden, aan de hand van vooraf bepaalde criteria.2 Het aantal van 129 zoals vermeld in uw vraag herken ik niet.
Ik ben niet van plan afwijzingen te herzien of te heroverwegen. De procedure is naar mijn oordeel eerlijk verlopen. Met één niet-geselecteerde huiseigenaar is een verschil van mening ontstaan over de vraag of de afwijzingsbrief een besluit behelsde, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Deze zaak is nu onder rechter.
Wat is uw reactie op het feit dat de Nationale ombudsman stelt dat de klacht over de opkoopregeling niet op zichzelf staat?
De Nationale ombudsman geeft aan dat bewoners in het gaswinningsgebied zich niet gehoord en gezien voelen als het gaat om de gevolgen van de gaswinning en de wijze waarop de overheid hier mee omgaat. Ik neem dit signaal zeer serieus. Het is mij duidelijk dat de impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied enorm is. Er zijn de afgelopen jaren al diverse maatregelen genomen om te werken aan het herstellen van het vertrouwen van de Groningers. In lijn met het regeerakkoord ga ik mij samen met alle betrokkenen inzetten voor het versterken van woningen en gebouwen, herstel en preventie van schade en toekomstperspectief voor de regio.
Wat is uw reactie op het verwijt dat «(b)urgers rekenen op een betrouwbare overheid, maar de overheid blijkt te loten om andermans ellende»? Trekt u zich dit aan?2
Zie de antwoorden op vraag 3 en vraag 6.
Wat vindt u van de opmerking: «De bestuurlijke spaghetti is in Groningen nog steeds niet van het bord. Van herstel van vertrouwen, een actieve regierol van de rijksoverheid, transparantie en een ruimhartige schadevergoeding is in de praktijk nog geen sprake»? Wat denkt u daaraan te doen?3
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u uitleggen waarom er na de vele Kamerdebatten, de tientallen moties, de schier oneindige aantallen van mondelinge en schriftelijke vragen, het optuigen van een Centrum Veilig Wonen en het installeren van een Nationaal Coördinator Groningen, nog steeds sprake is van het ontbreken van herstel van vertrouwen en gebrek aan regie van de rijksoverheid? Is het feit dat die regierol ontbreekt naar uw mening de oorzaak van dat gebrek aan transparantie en het ontbreken van het herstel van vertrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De impact van de aardbevingen als gevolg van de gaswinning in het gebied is enorm. De schadeafhandeling en uitvoering van de versterkingsoperatie lopen echter niet zo soepel en voortvarend als gewenst. Samen met de Groningers en alle betrokken partijen streef ik ernaar snel tot oplossingen te komen. Dit is voor het kabinet prioriteit.
Is het feit dat er nog steeds geen sprake is van een ruimhartige schadevergoeding, gelegen in de nog steeds overheersende invloed van de NAM in Groningen? Zo nee, waarom niet?
De gesprekken over een nieuw schadeprotocol zijn nog gaande. Het is belangrijk dat er snel overeenstemming wordt bereikt, tegelijkertijd moet het protocol zorgvuldig en op een gedragen manier tot stand komen. Alle betrokken partijen, inclusief de NAM, zijn het eens over het uitgangspunt dat de NAM niet langer een rol dient te spelen in het proces van beoordeling van schadeoorzaken en beslissingen over de hoogte van vergoedingen. Het uitgangspunt daarbij is dat de NAM haar financiële verantwoordelijkheid behoudt.
Bent u bereid met spoed – in plaats van de opkooploterij – voor de getroffen Groningers een «Moerdijk-regeling» (een vangnetregeling met een verkoopgarantie) te ontwikkelen en in te stellen?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals opgenomen in het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» wordt de NCG gevraagd een opkoopregeling in het verlengde van de pilot Koopinstrument uit te werken. Streven is daarbij zoveel mogelijk bewoners te helpen en tegelijkertijd prioriteit te geven aan de gevallen waarin sprake is van sociaalmaatschappelijke of sociaaleconomische knelpunten.
Huurtoeslag in familiesituaties |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 4 oktober 2017, waarin een constructie uiteen wordt gezet waarbij ouders een huis kopen, dat huis vervolgens verhuren aan hun kind, waarbij dat kind vervolgens huurtoeslag aanvraagt? Zo ja, wat vindt u van deze constructie?
Ja. Huurtoeslag is een tegemoetkoming in de huurlasten van de huur van een woning. In de Wet op de huurtoeslag staan geen beperkingen ten aanzien van een eventuele familierelatie tussen de verhuurder en de huurder.
Wat vindt u ervan dat dit soort constructies openlijk worden geadviseerd op het internet, zoals op de website van de Consumentenbond1 en op financieel.infonu?2
De advisering via deze websites valt onder de verantwoordelijkheid van de eigenaren.
Deelt u de mening dat de huurtoeslag bedoeld is als ondersteuning ter betaling van de huur voor mensen met een laag inkomen en niet als instrument om familievermogen uit te bouwen?
De regels van huur en verhuur van woonruimte staan in het Burgerlijk Wetboek (boek 7 titel 4 afdeling 5 BW). In principe is er contractsvrijheid voor partijen. Dus het is aan de contractspartijen om in overeenstemming te komen over de prijs van de woonruimte; voor familierelaties bestaat daarbij geen uitzondering. Om in aanmerking te komen voor huurtoeslag moet de rekenhuur van de woning voor jongeren onder de 23 jaar niet hoger zijn dan € 414,02 en voor personen boven de 23 jaar mag de rekenhuur niet meer bedragen dan € 710,68 (cijfers 2017).
Welke mogelijkheden bestaan er het bedrag aan huurtoeslag in dit soort situaties te optimaliseren, zodat verhoudingsgewijs een zo groot mogelijk bedrag aan huurtoeslag richting de ouders stroomt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat ouders een reëel bedrag aan huur in rekening brengen aan hun kinderen?
De Belastingdienst/Toeslagen houdt in het kader van de rechtmatigheid van de huurtoeslaguitgaven toezicht op de verschuldigde en betaalde huurprijs en servicekosten. In dat kader wordt ook gekeken naar de hoogte van de huurprijs en de stijgingen daarvan. De uitvoering van dit toezicht bestaat uit risicoselectie en thematische toezichtacties.
Wat vindt u van de constructie waarbij het resterende huurbedrag (huur minus huurtoeslag) door de ouders wordt kwijtgescholden in de vorm van een schenking teneinde te bereiken dat het kind «gratis» huurt, en de ouders vervolgens de huurtoeslag ontvangen teneinde rendement te behalen op de aangekochte woning? Is dit geen belastingontwijking?
Er moet sprake zijn van een daadwerkelijke betaling van de huur (zie bijvoorbeeld uitspraak Raad van State van 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2904 waar bij verhuur door ouder aan kind waar de huurtoeslag werd afgewezen omdat er niet kon worden aangetoond dat er huur werd betaald). Daarnaast mag geen sprake zijn van een constructie waardoor de huurder invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de huurprijs.
Alleen diegene die uitsluitend als huurder en niet mede krachtens een andere hoedanigheid in het genot van de woning is, wordt als huurder aangemerkt. Zo heeft een juridisch (mede-)eigenaar van de woning geen recht op huurtoeslag omdat de aanvrager niet op de een of andere manier invloed mag kunnen uitoefenen op de huurprijs.
Het door de ouder feitelijk genoten rendement op het aan het kind verhuurde pand is voor de heffing van de inkomstenbelasting niet relevant. Onder de huidige wetgeving is voor box 3 het forfaitaire rendement van belang, dus is alleen de waarde in het economische verkeer op de peildatum van belang. Daarmee is belastingontwijking niet mogelijk.
Bent u bereid deze constructie onmogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In die gevallen waarbij sprake is van samenspannen tussen huurder en verhuurder, ook binnen familierelaties, om op oneigenlijke wijze gebruik te maken van de huurtoeslag vind ik dit onwenselijk.
Ik zie echter geen uitvoerbare mogelijkheden de huurtoeslagregeling zo aan te passen dat een constructie binnen de wettelijke kaders specifiek voor familiesituaties onmogelijk wordt gemaakt. Een dergelijke regeling zou op gespannen voet komen te staan met het recht op gelijke behandeling zoals onder meer opgenomen in artikel 1 van de Grondwet. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in internationale verdragen. Een huurder die een huurovereenkomst heeft met een familielid zou immers anders behandeld worden dan een huurder die niet huurt van een familielid. Als het te maken onderscheid niet geschikt is om het doel (tegengaan van fraude in dit geval) te bereiken en als het te maken onderscheid niet proportioneel is (geen evenredigheid tussen het nagestreefde doel en de aangetaste belangen), is er sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid. Een dergelijk onderscheid zou niet proportioneel zijn, want indien er een normale huurovereenkomst is en de huur wordt wel degelijk betaald, dan zouden die huurders juist benadeeld worden.
Alleen als zou blijken dat er ernstige fraude/ongeoorloofde verrijking plaatsvindt door verhuur van woningen aan familieleden, zou deze afweging anders (kunnen) uitvallen.
Het recht op en de hoogte van huurtoeslag is afhankelijk van de financiële draagkracht van de huurder, partner en medebewoners. Het betrekken van het vermogen van verhuurders in de regeling, specifiek als het familie betreft, is voor de huurtoeslagregeling niet relevant en is complex en moeilijk uitvoerbaar.
Voor de inkomstenbelastingheffing van de ouder is de feitelijke opbrengst van het pand niet van belang en wordt heffing van inkomstenbelasting niet gehinderd. Verder kan bij schenkingen het verschuldigd worden van schenkbelasting aan de orde komen.
Het rapport van de Auditdienst Rijk over toepassing van het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van mestboetes |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid, onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2015:5186; overweging 4.12), het in het rapport van de Auditdienst Rijk genoemde matigingsbeleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland naar de Kamer te sturen?1
Nee. Openbaarmaking van het matigingsbeleid kan ertoe leiden dat ondernemers daarop gaan anticiperen en er berekenend gedrag ontstaat. Dit acht ik ongewenst. Uit het genoemde arrest volgt overigens ook niet dat het boetebeleid openbaar gemaakt zou moeten worden.
Kunt u voor de genoemde 104 zaken, waarbij boetes voor overtredingen van gebruiksnormen gematigd zijn, aangeven met welk percentages deze boetes gemiddeld verlaagd zijn?
Bij het matigingsbeleid wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van een ondernemer. De mate waarin een boete verlaagd wordt is dus van geval tot geval verschillend. Een gemiddeld percentage waarmee boetes verlaagd zijn, geeft in dat licht geen relevante informatie.
Een meer specifieke beantwoording van de mate waarin de boetes verlaagd zijn, zou een individuele doorlichting van alle 104 zaken vergen. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Kunt u dit ook specifiek aangeven voor die zaken waarbij toepassing van het billijkheidsbeginsel met name de reden vormde voor matiging?
Bij overtreding van de Meststoffenwet en onderliggende regelgeving kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. De hoogte van deze boete is vastgelegd in de Meststoffenwetgeving. Bij de vaststelling van een bestuurlijke boete wordt rekening gehouden met bijzondere omstandigheden, volgens het billijkheidsbeginsel, zodat de overtreder niet onevenredig wordt getroffen door de boete. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden waarmee de wetgever geen rekening heeft gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de boete.
De draagkracht van een overtreder geldt als zo’n bijzondere omstandigheid.
Het doel van het onderzoek door de Auditdienst Rijk was na te gaan of de ernst van de overtreding meegewogen wordt bij het bepalen van de boete door RVO.nl. Bekeken werd of de procedures daarin voorzien en de procedures gevolgd worden.
Centraal in het onderzoek stond de toepassing van het billijkheidsbeginsel bij het opleggen van mestboetes. Andere redenen dan het billijkheidsbeginsel werden niet onderzocht.
Kunt u aangeven welke andere redenen dan toepassing van het billijkheidsbeginsel met name de aanleiding waren om boetes voor overtredingen van gebruiksnormen te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel boetes in 2016 zijn opgelegd voor overtredingen van verantwoordingsverplichtingen en bij welk deel hiervan matiging heeft plaatsgevonden op basis van toepassing van het billijkheidsbeginsel?
In de beantwoording van eerdere vragen van het lid Dijkgraaf over boetes op basis van de Meststoffenwet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 207) is reeds aangegeven dat er in de periode 2014–2016 71 boetes in het kader van de verantwoordingsplicht opgelegd zijn. Dit betreft ca. 1 procent van het aantal opgelegde boetes in het kader van de Meststoffenwet met een gemiddeld boetebedrag van € 144.000,–. Matiging vindt plaats conform het matigingsbeleid, zie het antwoord op vragen 3 en 4. In hoeveel gevallen dit is toegepast wordt niet apart geregistreerd.
De opvang van vluchtelingen in Turkije op basis van de Turkijedeal |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusies van het rapport «Situation of Readmitted Migrants and Refugees from Greece to Turkey under the EU-Turkey Statement» van de Vrije Universiteit, dat zich specifiek richt op de situatie van vluchtelingen en migranten die vanuit Griekenland zijn teruggestuurd naar Turkije als onderdeel van de zogeheten Turkijedeal?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat uit het onderzoek blijkt dat de meeste niet-Syrische migranten vrijwel geen mogelijkheid hebben om in Turkije asiel of internationale bescherming aan te vragen en veelal opgesloten zitten zonder toegang tot een advocaat of familie?
Bent u van mening dat deze praktijksituatie in de opvang van vluchtelingen in Turkije in lijn is met de afspraken van de Turkijedeal? Zo ja, waarom?
Hoe verhoudt de praktijk van opvang van vluchtelingen in Turkije, zoals beschreven in het VU-rapport, zich in uw ogen tot de materiële vereisten van het VN-Vluchtelingenverdrag?
Bent u bekend met het feit dat tussen april 2016 en juni 2017 1798 niet-Syrische migranten van Griekenland naar Turkije zijn teruggestuurd, en dat slechts 56 daarvan (dus minder dan 3%) om bescherming heeft gevraagd? Welke verklaring heeft u voor dit lage aantal? Kan het mede gelegen liggen in de omstandigheden waaronder teruggestuurde migranten worden vastgehouden? Welke consequenties trekt u hieruit voor het terugsturen van vluchtelingen van Griekenland naar Turkije?
Deelt u de mening dat het dwingen van vluchtelingen om verklaringen tot vrijwillige terugkeer te ondertekenen, een ondermijning is van het beginsel van non-refoulement?
Welke stappen bent u bereid te nemen naar aanleiding van het VU-onderzoek om binnen de Europese gemeenschap te pleiten voor het aanspreken van Turkije op haar verantwoordelijkheid om de rechten van vluchtelingen beter te waarborgen?
In het kader van de intensieve samenwerking tussen de EU en Turkije op het migratievraagstuk, heeft de uitvoering daarvan de nadrukkelijke aandacht van de Europese Commissie. Eventuele incidenten of mistanden worden in dat verband door de Europese Commissie aangekaart, maar ook door UNHCR en IOM.
Vanuit de Nederlandse overheid is het onderzoek van de Vrije Universiteit onder de aandacht gebracht van UNHCR en de Europese Commissie. Beide hebben nadrukkelijk aangegeven dat er geen sprake is van structurele, fundamentele tekortkomingen. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat in de uitvoering incidenten voorkomen. Om Turkije verder te ondersteunen, worden daarom meerdere projecten uitgevoerd in het kader van de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije, maar ook via andere instrumenten zoals de pre-accessie fondsen om bijvoorbeeld de professionaliteit van Turkse overheidsfunctionarissen op dit gebied verder te versterken.
Verdringing, werken zonder loon en de plaspas in Den Bosch |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Den Bosch botviert de Participatiewet vooral op vluchtelingen»1, waaruit blijkt dat het werk-ontwikkelbedrijf Weener XL van de gemeente Den Bosch mensen op intimiderende wijze aan nutteloos werk zet en waarbij sprake is van concurrentievervalsing en verdringing van betaalde arbeid?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Het artikel van de Volkskrant is ontleend aan een zwartboek van de plaatselijke fractie van de Socialistische Partij (SP), dat op 26 september 2016 aan wethouder Van Olden van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch is aangeboden. Het college heeft in een brief van 28 september 2016 gereageerd op het zwartboek.
Ik heb voor de beantwoording van onderstaande vragen, daar waar het de situatie in Den Bosch betreft, navraag gedaan bij de gemeente Den Bosch. De beantwoording is gebaseerd op informatie van de gemeente. Voor de beantwoording van vragen over (individuele) gevalsbehandeling uit het zwartboek van september 2016 verwijs ik naar de beantwoording van het college van Den Bosch aan de fractie van de SP van Den Bosch (bijlage)2. Verder heb ik begrepen dat het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch naar aanleiding van onderhavige Kamervragen zeer binnenkort de gemeenteraad nader zal informeren.
Heeft de gemeente Den Bosch een verdringingstoets uitgevoerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Bent u bereid de uitkomst naar de Kamer te sturen? Gaat u hierover met de gemeente in gesprek?
De gemeente Den Bosch heeft op dit moment geen apart protocol «Verdringing». De gemeente geeft aan in de uitvoeringspraktijk wel alert te zijn op mogelijke verdringing en concurrentievervalsing. Weener XL bekijkt bij elke (potentiële) opdracht of er sprake kan zijn van verdringing. De gemeente doet dit ondermeer om te voldoen aan Artikel 7, lid 9 van de Participatiewet dat voorschrijft dat de concurrentieverhoudingen op de arbeidsmarkt niet mogen worden verstoord.
De uitgangspunten en wettelijke kaders zijn helder: verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden vermeden. In onder meer mijn eerdere brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteen gezet. De gemeenteraad heeft hierin een controlerende taak.
Hoeveel mensen met een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkplaatsen (SW-indicatie) zijn ontslagen naar aanleiding van het nieuwe meetinstrument arbeidscapaciteit en waarom?
Er zijn volgens de gemeente Den Bosch geen mensen met een sw-indicatie ontslagen naar aanleiding van een meetinstrument arbeidscapaciteit.
Wat is uw reactie op beschuldigingen van concurrentievervalsing, zoals deze onder andere in het zwartboek naar voren komen («Ik had een succesvol klusbedrijf wat lekker liep, maar toen begon Weener XL een klusbedrijf dat goedkoper was dan mijn bedrijf. Ik verloor dus steeds meer opdrachten doordat Weener XL met gratis arbeidskrachten werkte.»)?2
Bent u bereid de mogelijke concurrentievervalsing door Weener XL en De Schoonmaakcoöperatie te onderzoeken?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten inzake concurrentievervalsing. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Welke controles hebben vanuit het ministerie en de Inspectie SZW plaatsgevonden op verdringing en concurrentievervalsing?
Zie het antwoord op vraag 5: Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Klopt het dat de mensen die werken voor De Schoonmaakcoöperatie, niet volgens de schoonmaak CAO betaald krijgen? Zo ja, bent u bereid het ontduiken van CAO’s te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Schoonmaakcoöperatie draagt zorg voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taak op het terrein van de arbeidsinschakeling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit doet de coöperatie voor aan de coöperatie verbonden leden, waaronder Weener XL. De Schoonmaak coöperatie krijgt of kreeg geen opdrachten van derden en heeft geen werknemers in dienst. De Schoonmaakcoöperatie is dan ook geen onderneming waarin als hoofd- of nevenberoep schoonmaakwerk wordt verricht.
Hoeveel minder krijgen schoonmakers betaald die werken voor De Schoonmaakcoöperatie dan mensen die wel onder de schoonmaak CAO werken?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke actie gaat u ondernemen op het ontduiken van de CAO door De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 7.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Welke kansen hebben bedrijven die zich wel aan de schoonmaak CAO houden om schoonmaakwerkzaamheden voor de gemeente uit te voeren?
Op grond van de Wet Markt en Overheid mogen gemeenten een aanbesteding voorbehouden aan hun sociale werkbedrijven. Dit is onderdeel van gemeentelijk beleid.
Worden de winsten van De Schoonmaakcoöperatie toegevoegd aan het eigen vermogen of vloeien deze terug naar de gemeentekas? Welk bedrag betrof dit in 2016?
De leden van een coöperatie bepalen of en welk deel van de winst wordt toegevoegd aan het algemeen vermogen.
Hoeveel mensen zijn in de jaren 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering door Weener XL? Betrof dit participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
In 2016 hebben 363 personen een werkervaringsplaats afgerond, in 2017 zijn dat t/m september 315 personen.
Begeleiding en leerdoelen worden in werkontwikkelplannen of trajectplannen vastgelegd en zijn altijd individueel. Deze plannen worden ondertekend door de inlener, de cliënt en de werkconsulent van Weener XL.
Hoeveel mensen zijn in 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering via De Schoonmaakcoöperatie? Betrof dit de participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
Bijstandsgerechtigden worden door Weener XL in eerste instantie geplaatst met behoud van uitkering om in een korte periode van maximaal 3, soms 4 of 5 maanden vast te stellen of het werk passend is en of plaatsing in een dienstverband met detachering haalbaar is.
In 2016 was er sprake van 98 personen met een proefplaatsing en 46 personen met een werkervaringsplaats.
In 2017 (t/m september) zijn dit 60 personen met een proefplaatsing en 10 personen met een werkervaringsplaats.
Hoeveel van de te werk gestelde mensen zijn na dit traject in vaste dienst genomen?
Op dit moment zijn volgens Weener XL 9 personen vanuit de gemeente Den Bosch in vaste dienst aangenomen. Daarnaast zijn er 60 personen in tijdelijke dienst werkzaam. Deze personen zijn nog geen twee jaar in dienst. Bij goed functioneren zal ook aan deze personen die met loonkostensubsidie werken een vast dienstverband worden aangeboden, wanneer ze nog niet naar een andere werkgever zijn uitgestroomd.
Wat is de gemiddelde duur dat bijstandsgerechtigden zonder loon werken via Weener XL respectievelijk De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat de meeste contracten voor twee jaar min een dag zijn, waarna mensen vaak in de Werkloosheidswet (WW) komen (die niet op het gemeentelijk budget rust) en daarna weer in de bijstand, waarna het traject weer opnieuw kan beginnen? Onderschrijft u dat deze vaak toegepaste carrousel van uitkeringsgerechtigden weliswaar een verlichting betekent voor het gemeentelijk budget, maar niet een weg naar boven betekent voor de uitkeringsgerechtigden?
Een inclusieve arbeidsmarkt wordt bereikt als zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzame arbeidsrelatie krijgen bij een reguliere werkgever.
Gebleken is dat detachering vaak een goede wijze is waarop mensen in dienst kunnen komen bij reguliere werkgevers.
De gemeente is verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de Participatiewet en Wsw. De gemeente Den Bosch heeft beleid dat er op is gericht mensen die met loonkostensubsidie werken bij goed functioneren een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden, om mensen zo zekerheid te bieden.
Wat vindt u van de klachten over de behandeling van mensen door Weener XL, zoals een denigrerende behandeling, het niet rekening houden met handicaps en nutteloze werkzaamheden, zoals genoemd in het artikel en in het Zwartboek van de SP Den Bosch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mensen in vuile en slecht geventileerde ruimtes moeten werken? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel uw mening, bij Weener XL is daar geen sprake van aldus de gemeente Den Bosch. Als leden van de gemeenteraad van Den Bosch hier voorbeelden van kennen, kunnen ze die voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders.
Onderschrijft u dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen en dat een plaspassysteem nogal denigrerend is?
Ik onderschrijf met Weener XL dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen.
Heeft u in het artikel ook gelezen dat Fred Monsma, die zijn baan als verslaggever bij het Brabants Dagblad verloor, na 32 jaar in vaste dienst gedwongen werd om Weener XL kindersnoeppizza's voor fabrikant Look-O-Look te maken om «werkritme» op te doen? Onderschrijft u dat dit geen passend re-integratietraject is? Deelt u de mening dat het zogenaamd leren opdoen van werkritme niet misbruikt mag worden om bijstandsgerechtigden zonder loon commerciële werkzaamheden te laten doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Welke inspanningen doet Weener XL om vluchtelingen de Nederlandse taal te leren?
Weener XL geeft aan dat sprake is van re-integratietrajecten waarbij begeleiding naar werk door het aaneengeschakelde traject van taal, inburgering en uiteindelijk werk, parallel lopen. Weener XL geeft aan dit traject binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren.
Wat vindt u van het gegeven dat vluchtelingen niet worden geholpen Nederlands te leren omdat het draaien van productie centraal staat, met als voorbeeld de vluchteling die zelf een stageplek heeft geregeld bij een verzorgingshuis – waar ze wel Nederlands kan spreken- en hiermee moet stoppen van Weener XL? Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen uitsluitend met andere vluchtelingen moeten werken waardoor niemand Nederlands leert?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht dat de opkoopregeling van Groningse huizen niet eerlijk is verlopen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: opkoopregeling Groningse huizen verliep niet eerlijk»?1
Ja.
Kunt u zich herkennen in de bevindingen van de ombudsman? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft een belangrijke rol in het signaleren van onvolkomenheden in de relatie tussen overheid en burger. Ik vind het belangrijk dat onvolkomenheden worden opgelost. Ik neem zijn aanbeveling dan ook zeer serieus zal er op toezien dat er bij een vervolg voldoende helderheid is voor bewoners. De conclusie van de Nationale ombudsman over de wijze van klachtbehandeling in dit specifieke geval deel ik echter niet.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop klachten worden behandeld?
De aanbeveling van de Nationale ombudsman richt zich hoofdzakelijk op het verbeteren van de communicatie met bewoners, onder meer over de juridische status van het besluit en de wijze van klachtbehandeling die hieruit volgt. Dit sluit aan op uitkomsten van de evaluatie van de pilot Koopinstrument. Deze evaluatie is uitgevoerd door de TU Delft in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) (Kamerstuk 33 529, nr. 350).
Uit de evaluatie blijkt dat onderdelen van de pilot Koopinstrument bij de start nog niet volledig waren uitgewerkt. Zo was de door de NCG verstrekte informatie over de taxatieprocedure en het daaruit voortvloeiende aanbod niet eenduidig. De onderzoekers van de TU Delft bevelen onder meer aan om de communicatie met indieners van een aanvraag zoveel als mogelijk toe te spitsen op de persoonlijke situatie van de aanvrager en informatie eenduidiger beschikbaar te maken. De NCG heeft bij de presentatie van de evaluatie aangegeven de conclusies en aanbevelingen te onderschrijven en over te zullen nemen.
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 33 700, nr. 34), is opgenomen dat de NCG wordt gevraagd een opkoopregeling uit te werken in het verlengde van de pilot Koopinstrument. De aanbevelingen uit de evaluatie van de TU Delft en het rapport van de Nationale ombudsman worden bij de uitwerking betrokken.
Wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat het voor getroffene onduidelijk is waar zij terecht kunnen met hun klachten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre ziet u verbeterpunten in de manier waarop er gecommuniceerd wordt over de mogelijkheden die burgers hebben wanneer zij het niet eens zijn met de afwijzing van hun klacht(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Het niet vervolgen van het illegaal afschieten van 82 beschermde grauwe ganzen door Faunabeheereenheid Flevoland |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Omgevingsdienst tikt Faunabeheer op de vingers»1 en «Faunabeheereenheid Flevoland niet gestraft voor illegaal schieten ganzen»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de provincie Flevoland geen ontheffing heeft verleend voor het afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo ja, klopt het dat dit een misdrijf betreft waarop een boete van ten hoogste 82.000 euro en een gevangenisstraf van maximaal zes jaar staat?
De provincie Flevoland heeft mij laten weten dat zij op 14 juli 2016 een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet heeft verleend aan de Faunabeheereenheid Flevoland voor het doden van overzomerende grauwe ganzen met het geweer en het verstoren van nesten en schudden van eieren van grauwe ganzen. Deze ontheffing werd verleend met het oog op het voorkomen van belangrijke schade aan landbouwgewassen in de gehele provincie Flevoland. Op grond van een rechterlijke uitspraak kon pas van deze ontheffing gebruik worden gemaakt na het verstrijken van de bezwarentermijn van 6 weken.
De Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek heeft geconstateerd dat er afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad in de periode dat bezwaar kon worden gemaakt tegen de op 14 juli 2016 verleende ontheffing. Overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn is, op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten, een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal zes jaar of een geldboete van ten hoogste 82.000 euro.
De Faunabeheereenheid Flevoland heeft erkend dat in die periode afschot van grauwe ganzen heeft plaatsgehad.
De Faunabeheereenheid heeft gemeld dat zij haar interne processen zal verbeteren teneinde te voorkomen dat dit in de toekomst nogmaals zou gebeuren. De Omgevingsdienst heeft daarop besloten af te zien van een strafrechtelijk onderzoek omdat zij de kans op herhaling klein acht.
Kunt u aangeven waarom de Omgevingsdienst te weinig aanknopingspunten ziet voor een strafrechtelijk onderzoek naar dit misdrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Welk onderzoek heeft de Omgevingsdienst verricht om de daders van dit misdrijf in het vizier te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Omgevingsdienst in verband met dit misdrijf de Faunabeheereenheid Flevoland een tik op de vingers heeft gegeven? Zo ja, waaruit bestond deze tik op de vingers?
Zie antwoord vraag 2.
Welke feiten heeft de Omgevingsdienst geconstateerd om deze tik op de vingers te geven? Waarom waren de geconstateerde feiten wel aanleiding voor een tik op de vingers, maar hebben ze niet tot vervolging geleid?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juridisch mogelijk om de Faunabeheereenheid Flevoland strafrechtelijk te vervolgen voor dit misdrijf? Zo nee, waarom niet?
De Faunabeheereenheid Flevoland kan juridisch vervolgd worden voor overtredingen van de Flora- en faunawet. Zoals hierboven verwoord, heeft de Omgevingsdienst Flevoland afgezien van een strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat een levenslang jachtverbod een passende straf zou zijn voor de jagers die verantwoordelijk zijn voor het illegaal afschieten van de 82 beschermde grauwe ganzen? Zo nee, waarom niet?
De in antwoord op 2 t/m 6 genoemde strafmaat op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet op de economische delicten voor het overtreden van het verbod op het doden van beschermde dieren zonder daartoe gerechtigd te zijn, is voor een dergelijk misdrijf een passende strafmaat binnen het geheel van het Nederlandse rechtssysteem.
Zijn er meer gevallen bij u bekend van het afgelopen jaar waarbij jagers zonder benodigde ontheffing dieren hebben gedood?
Nee, die zijn bij mij niet bekend.
Het bericht dat een ambtenaar van de gemeente Utrecht statushouders wierf voor zijn eigen taalschool |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de gemeente Utrecht een ambtenaar van de afdeling Werk en Inkomen ontslagen heeft omdat deze actief heeft geworven onder statushouders voor zijn eigen taalschool Maximaal Taal?1
Ja.
Is hier sprake van onaanvaardbare belangenverstrengeling? Komt het vaker voor dat ambtenaren op oneigenlijke wijze geld over de rug van statushouders proberen te verdienen?
De ambtenaar in kwestie was tevens bestuurder van een inburgeringsschool, dit betekent dat er een belang kan zijn geweest bij de contacten die door de ambtenaren gelegd zijn met inburgeraars die naar deze school zijn doorverwezen. Met in het achterhoofd dat het hier om een kwetsbare groep mensen gaat, is dit gedrag, indien dit aan de orde is, onaanvaardbaar.
Er zijn geen andere gevallen van vergelijkbare casuïstiek bekend.
Wat vindt u ervan dat steeds meer statushouders in handen vallen van malafide bureaus voor taalonderwijs? Wat gaat u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Uw woordkeuze en analyse deel ik niet, als er misstanden zijn dan worden die aangepakt. Het gebeurt dat inburgeringscholen opgestart worden met de insteek om geld te verdienen. De lening die bij DUO kan worden aangevraagd heeft een maximum kwartaalbedrag. Dit is juist ingesteld om mensen te beschermen tegen malafide praktijken. Om onderwijs aan te bieden dat gefinancierd wordt middels een DUO lening is het noodzakelijk voor taalscholen dat zij beschikken over het keurmerk inburgering van Blik op Werk. Bij aanvraag van het keurmerk wordt een groot aantal zaken vooraf getoetst. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de werkwijze bij ISO-certificering. Daarnaast vindt er een schoolbezoek plaats nadat het aspirant keurmerk is toegekend. Tijdens dit bezoek wordt de leeromgeving van de cursisten bekeken. Daarnaast wordt nagegaan of de, voor het aspirant keurmerk, getoetste documenten toegepast worden. Tijdens het gesprek wordt de bedrijfsvoering besproken waarin de cursusadministratie een belangrijke rol speelt. Ook na dit eerste bezoek vinden er audits plaats en is er sinds een aantal maanden gestart met toezicht in de klas.
Erkent u dat statushouders een aantrekkelijke prooi zijn voor malafide bureaus vanwege de inrichting van het inburgeringsonderwijs waarbij statushouders € 10.000 kunnen lenen voor hun inburgering?
Zie antwoord vraag 3.
Wil het schorsen van het keurmerk door certificeringsbureau Blik op Werk ook zeggen dat Maximaal Taal geen taalles meer aan statushouders mag geven? Zo nee, wat heeft dit dan voor nut?
Wanneer een taalschool geschorst wordt van het keurmerk, dan is de betreffende dienstverlener verplicht dit te melden aan de cursisten. Aan cursisten moet tevens de mogelijkheid worden geboden om kosteloos het contract op te zeggen. De cursist kan vervolgens bij een andere keurmerkhouder verder met een inburgeringscursus. De cursist mag ervoor kiezen om de cursus toch bij de betreffende school af te ronden. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de cursist kort voor het examen zit. Voor nieuwe inburgeraars geldt wel dat voor deze school geen beroep meer kan worden gedaan op de leenfaciliteit van DUO.
Wat heeft het ondeugdelijke taalonderwijs voor gevolgen voor de inburgering van de betreffende statushouders? Hoe zijn de slagingspercentages van hen ten opzichte van andere statushouders?
Ondeugdelijk taalonderwijs is niet de reden dat Maximaal Taal geschorst is. De oorspronkelijke schorsing is opgelegd omdat er sprake was van ernstige administratieve omissies en klachten van o.a. leraren. Gezien het relatieve korte bestaan van deze taalschool zijn er, voor zover ons bekend, nog geen cursisten opgegaan voor het examen. Er kan dan ook niet worden beoordeeld of de taalschool op dit punt voldoet aan de normen voor slagingspercentages.
Heeft het ondeugdelijke taalonderwijs geleid tot het niet slagen van statushouders, waardoor zij een boete hebben ontvangen of een schuld hebben bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo ja, bent u bereid hen schadeloos te stellen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe houden certificeringsbureaus zoals Blik op Werk toezicht op de kwaliteit van het taal- of inburgeringsonderwijs? Voeren zij ook controles uit of gaan zij uitsluitend af op klachten die binnenkomen?
Blik op Werk acteert zeker niet alleen op klachten. Zoals ook aangegeven bij vraag 3 wordt bij de aanvraag van het (aspirant) keurmerk een groot aantal zaken vooraf getoetst. Dit is een procedure die vergelijkbaar is met de werkwijze bij ISO-certificering. Daarnaast vindt er een schoolbezoek plaats nadat het aspirant keurmerk is toegekend. Tijdens dit bezoek wordt de leeromgeving van de cursisten bekeken. Ook wordt nagegaan of de voor het aspirant keurmerk getoetste documenten daadwerkelijk worden toegepast. Tijdens het gesprek wordt de bedrijfsvoering besproken waarin de cursusadministratie een belangrijke rol speelt. Het gaat hier om een goede indruk over de organisatie. Om de didactiek te beoordelen vinden er komende jaren bij alle aangesloten taalscholen inspecties plaats. Daarnaast vindt er jaarlijks een tevredenheidsonderzoek plaats onder alle cursisten die de school verlaten hebben of meer dan 75% van hun inburgeringstraject hebben afgerond. Bovendien worden de administratie en behaalde resultaten jaarlijks door de auditor gecontroleerd.
Hoeveel certificeringsbureaus en keurmerken zijn er voor het taal- en inburgeringsonderwijs? Bent u van mening dat zij voldoende doen om de kwaliteit te bewaken?
Blik op Werk is de enige organisatie die de inburgeringsscholen een keurmerk kan toekennen. Het keurmerk is een voorwaarde voor de inzet van de leenfaciliteit bij DUO. Het toezicht dat Blik op Werk houdt op de kwaliteit beslaat meerdere terreinen; er vinden audits plaats, een klanttevredenheidsonderzoek is verplicht en aanvullend vindt er toezicht in de klassen plaats. Ook is er een klachtenlijn waar klachten over taalscholen gemeld kunnen worden. Er is genoeg kennis en kunde beschikbaar bij Blik op Werk voor het bewaken van de kwaliteit. Wanneer er specifieke expertise nodig is zoals bij het toezicht in de klassen, dan wordt dit extern uitgezet.
Bent u inmiddels bereid te erkennen dat de Wet inburgering en het introduceren van marktwerking in de inburgering een misstap is geweest waarvan de samenleving op termijn de wrange vruchten plukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord aangekondigd de wijze waarop inburgeringscursussen worden gegeven en de examens worden getoetst te zullen herzien waarbij kwaliteit, effectiviteit en handhaving van belang zijn.
Het risico van ‘bird-strikes’ bij luchthaven Lelystad |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat door de militaire luchtvaart reeds circa tien jaar 24 uur per dag, 7 dagen per week radargegevens zijn vastgelegd over vogelverplaatsingen (tijd, richting snelheid) op grotere hoogte boven en ruim rond de Waddenzee?
Ja, het is mij bekend dat de Koninklijke Luchtmacht de vogelbewegingen op grotere hoogte (tot ca. 4 km) monitort.
Is het u bekend dat op basis hiervan en op basis van de vogelwaarnemingen (Sovon) een veel gedetailleerdere risicoanalyse voor vogelaanvaringen voor de routes van en naar luchthaven Lelystad gemaakt kan worden?
In het Luchthavenbesluit luchthaven Lelystad is aandacht besteed aan het onderwerp vogelaanvaringen. In het besluit is opgenomen dat er aan de hand van monitoring van de vogelbewegingen een inschatting zal worden gemaakt van de kans op vogelaanvaringen. Momenteel wordt er een nulmeting uitgevoerd tot ca.6 km buiten de luchthaven. Hierin worden ook de gegevens van SOVON (Samenwerkende Organisaties Vogel Onderzoek Nederland) betrokken.
Daarnaast zullen de vogelradargegevens van de Koninklijke Luchtmacht worden gebruikt voor een risicoanalyse met betrekking tot vogelaanvaringen op de aansluitroutes van en naar de luchthaven Lelystad.
Is er gemeenschappelijk onderzoek, uitwisseling of overleg tussen Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en de militaire luchtvaart over vogelaanvaringspreventie «en route» (dus buiten het bereik van de vogelradars van lokale vliegvelden die nu in ontwikkeling zijn)?
Informatie van de Koninklijke Luchtmacht wordt beschikbaar gesteld aan de Luchtverkeersleiding. Uit gegevens van de Koninklijke Luchtmacht blijkt dat bijna 98% van alle vogelaanvaringen plaatsvinden beneden een hoogte van 3.000 voet (ca 1.000 meter). Ter informatie; kenmerkend voor het civiele commerciële luchtverkeer is dat er slechts gedurende een korte periode en alleen in de directe omgeving van de luchthaven, onder een hoogte van 3.000 voet wordt gevlogen. De aansluitroutes liggen op een hoogte van 6000 voet (1.800 meter).
Is het mogelijk om de kennis van de luchtmacht te gebruiken om betere inschattingen te maken van het risico op vogelaanvaringen, ook voor grotere hoogten en grotere afstanden van vliegvelden? Kan dit betrokken worden bij de veiligheidsanalyse voor de aanvliegroutes voor Lelystad en de herindeling van het luchtruim?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes»?1
Ja.
Klopt het dat de eigenaar de bestanden op een illegale manier heeft verkregen?
Het betreft een kwalijke zaak dat dergelijke documenten incluis persoonsgegevens online staan. Echter, het valt niet op voorhand te stellen dat deze gegevens illegaal verkregen zijn. Het laat zich aanzien dat deze gegevens, waaronder mogelijk ook persoonsgegevens, bewust of onbewust door gebruikers op het internet zijn geplaatst en daarna door deze site zijn verzameld.
Welke acties bent u voornemens te nemen tegen deze website?
Het kabinet hecht aan een vrij en open internet. Daar waar sprake is van schendingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is de Autoriteit Persoonsgegevens de onafhankelijke toezichthouder, die de bevoegdheid heeft om op te treden bij schendingen van de Wbp en zelf bepaalt wanneer zij dat doet.
Daarbij geldt, op grond van artikel 4 Wbp, dat deze wet slechts van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van een verantwoordelijke in Nederland, alsmede in geval van verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, tenzij deze middelen slechts worden gebruikt voor de doorvoer van persoonsgegevens. De Wbp geldt dus niet als het verwerkingen betreft door een verantwoordelijke, die geen vestiging heeft in Nederland, met gebruikmaking van middelen die zich niet in Nederland bevinden.
Bent u bereid om met Google in overleg te gaan om actie te ondernemen tegen deze website?
Zoals eerder aangegeven hecht het kabinet aan een vrij en open internet. Het via Google onbereikbaar maken van zich op het internet bevindende gegevens verdient dan ook niet de voorkeur. Dit geldt des te meer omdat gegevens, waaronder persoonsgegevens, zich daarmee onverminderd op het internet bevinden.
Tot slot geldt dat burgers waarvan ten onrechte persoonsgegevens op deze website zijn gepubliceerd, een individueel verwijderverzoek kunnen indienen bij de zoekmachines als zij die behoefte hebben, ten einde de resultaten te verwijderen na een zoekopdracht op hun naam. Op deze manier worden hun gegevens in ieder geval minder goed vindbaar.
Bent u zich ervan bewust dat in sommige Kamerstukken gelinkt wordt naar de betreffende website? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
Ja, ik heb inderdaad naar aanleiding van de berichtgeving geconstateerd dat in diverse publicaties van of via de overheid verwezen wordt naar deze website. Wat mij betreft geniet het de voorkeur om te verwijzen naar de primaire bron en genieten daartoe de kanalen van de rijksoverheid (zoals www.rijksoverheid.nl en www.officielebekendmakingen.nl) ten principale de voorkeur in het licht van vertrouwde communicatie met burgers. Dit onderwerp zal binnen de daarvoor passende gremia van de rijksoverheid onder de aandacht komen.
Een advies door een kinderverpleegkundige aan het SKGZ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
![]() |
Is het in de thuissituatie indiceren van intensieve kindzorg een voorwaarde van de opleiding Indiceren en organiseren door kinderverpleegkundigen?1 Zo nee, waarom niet?
Een verpleegkundige die indiceert in de thuissituatie moet voldoen aan het normenkader «indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving» van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN). Een voorwaarde qua opleiding die in dit normenkader is vastgelegd, is dat de indicatie alleen gedaan kan worden door een verpleegkundige met een hbo-opleiding. Partijen2 die betrokken zijn bij de zorg aan kinderen hebben hier nog een aanvullende eis bij geformuleerd in het Handvest Kind en Zorg. Namelijk dat kinderen altijd worden verpleegd en behandeld door professionals die specifiek voor deze zorg aan kinderen zijn opgeleid. Deze opleidingsvoorwaarde voor zorg aan kinderen geldt dus aanvullend op het bestaande normenkader van V&VN. De cursus «indiceren en organiseren van zorg aan kind en gezin in de eigen omgeving» waar in de vraagstelling aan wordt gerefereerd is een (bijscholings)cursus van V&VN kinderverpleegkunde die gevolgd kan worden in het kader van het op peil houden van kennis en vaardigheden.
Deelt u de mening dat bij een (her)beoordeling van een zorgintensieve situatie, zoals de intensieve kindzorg, de wijkverpleegkundige in de thuissituatie in gesprek moet gaan met de ouders om zich er op deze manier van te vergewissen wat de feitelijke (thuis)situatie is in een dergelijke complexe zaak? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven gelden bij een indicatie door een verpleegkundige de uitgangspunten van het normenkader «indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving» van V&VN. Hierin staat benoemd dat gegevensverzameling en analyse gericht op de vragen en problemen van een individu en diens naasten (klinisch redeneren) van groot belang is bij het organiseren van zorg en stellen van een indicatie. Het in gesprek gaan met de patiënt in zijn eigen omgeving maakt daar meestal onderdeel van uit. Hierop kunnen echter uitzonderingen bestaan. Het maken van deze inschatting is onderdeel van de professionele autonomie van de verpleegkundige.
Vindt u dat een verpleegkundige die namens de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) een herbeoordeling moet doen de wet- en regelgeving aangaande de intensieve kindzorg, te weten de Zorgverzekeringswet (Zvw), goed moet kennen? Zo ja, vindt u dat er hier – in dit specifieke geval – sprake van is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het Beroepsprofiel verpleegkundige van V&VN is vastgelegd dat een verpleegkundige «bedrijfsmatig en zakelijk inzicht en kennis van de bekostiging van de zorg» moet hebben. Hieruit volgt naar mijn inzien dat een verpleegkundige die betrokken is bij de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag voldoende kennis moet hebben van de voor dat vakgebied relevante gedeelten van de Zorgverzekeringswet. Daarbij gaat het onder andere om de vraag op welke zorg aanspraak bestaat op grond van de Zorgverzekeringswet.
Het is niet aan mij om in specifieke situaties een oordeel te geven over de kwaliteit van indicatiestellingen of herbeoordelingen. Indien iemand niet tevreden is met de indicatie van een verpleegkundige dan kan hij of zij dit het beste als eerste bespreken met de desbetreffende zorgverlener. Indien men het daarna nog steeds niet eens is met het oordeel van de verpleegkundige, dan kan er een second opinion worden aangevraagd via de zorgverzekeraar. Hierop zal de zorgverzekeraar zich baseren bij het in natura of per pgb vergoeden van de zorg.
Indien iemand een klacht heeft tegen een zorgverzekeraar dan zijn twee trajecten te onderscheiden: de interne klachtenafhandeling door de zorgverzekeraar enerzijds en de bemiddeling en geschilbeslechting door de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) anderzijds. Als iemand via de interne regeling er niet uitkomt met de zorgverzekeraar dan kan hij zich wenden tot de SKGZ. Dit is een afhankelijke stichting opgericht door de Nederlandse Patiënten Federatie en Zorgverzekeraars Nederland. Vanuit de SKGZ kan de ombudsman zorgverzekeringen bemiddelen bij een klacht. Mocht dit niet volstaan dan kan men zich wenden tot de Geschillencommissie van de SGKZ. Deze commissie brengt na het bestuderen van alle informatie een bindend advies uit, waar de verzekerde en de zorgverzekeraar zich aan moeten houden. Tegen het bindend advies staat geen beroep open. Wel bestaat de mogelijkheid dit bindend advies marginaal te laten toetsen door de overheidsrechter.
Op basis van welke regelgeving maakt deze wijkverpleegkundige bij intensieve kindzorg verschil tussen 24-uurs toezicht en 24-uurs zorg?
In het tweede lid van artikel 2.10 van de Zorgverzekeringswet (ook bekend als het IKZ-criterium) wordt gerefereerd aan permanent toezicht en aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Bij permanent toezicht gaat het om onafgebroken toezicht en/of observatie gedurende de gehele dag met betrekking tot fysieke functies, waarbij ouder/hulpverleners actief de vitale lichaamsfuncties van het kind moeten controleren en bewaken. Dit onderscheidt zich van 24 uur per dag zorg in de nabijheid waarbij gedurende de gehele dag de zorg in de nabijheid beschikbaar moet zijn maar geen permanente actieve observatie nodig is. Voor een nadere toelichting op de behoefte aan permanent toezicht en aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid verwijs ik u naar de factsheet «Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag – Zorgverzekeringswet en de subgroep intensieve kindzorg (IKZ)» die ik op 3 november 2016 als bijlage bij mijn voortgangsrapportage over de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstukken 34 104, nr. 148)
Overigens vervalt dit tweede lid van artikel 2.10 van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2018. Hierover bent u door de Minister geïnformeerd in de brief »Basispakket Zvw per 2018» van 19 mei 2017 (Kamerstuk 29 689, nr. 828).
Geldt het protocol gebruikelijke zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor de Zvw-aanspraak wijkverpleging?
Met het protocol «gebruikelijke zorg Wlz» wordt een onderdeel van de beleidsregels indicatiestelling voor de Wlz van het CIZ bedoeld. Hierbij hanteert het CIZ de «richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling». In de richtlijn is per leeftijdsgroep aangegeven welke zorg ouders gewoonlijk aan hun kinderen bieden. Beroepsgroepen bepalen zelf welke richtlijn zij hanteren. In het geval van de Zorgverzekeringswet is er door de partijen uit de denktank3 «kinderen met een intensieve zorgvraag» voor gekozen om op basis van de beleidsregels van het CIZ een factsheet «kinderen met een intensieve zorgvraag – gebruikelijke zorg» te maken. Hier baseren kinderverpleegkundigen binnen de Zorgverzekeringswet zich op. Aanvullend is V&VN in opdracht van VWS bezig met een toolbox die wijkverpleegkundigen kan helpen bij het stellen van de indicatie. Het gaat om digitaal beschikbare hulpmiddelen die voor alle wijkverpleegkundigen toegankelijk zullen zijn. Hierin wordt ook aandacht besteed aan gebruikelijke zorg. De verwachting is dat de toolbox begin 2018 klaar zal zijn.
Hoe vindt u dat bij intensieve kindzorg omgegaan moet worden met gebruikelijke zorg, mantelzorg en de inzet van grootouders? Is het correct om de situaties van intensieve kindzorg te vergelijken met de gezinssituaties waar geen sprake is van intensieve zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in de factsheet «gebruikelijke zorg» is beschreven, is gebruikelijke zorg de normale, dagelijkse zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Het is gebruikelijk dat ouders hun minderjarige kinderen (tot 18 jaar) verzorgen, opvoeden en toezicht bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden worden handelingen die vallen onder gebruikelijke zorg in principe niet vanuit de Zorgverzekeringswet vergoed. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg, als de voor het kind noodzakelijke zorg op het gebied van verzorging, verpleging en begeleiding uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig heeft. Dit kan betrekking hebben op de aard, frequentie en benodigde tijd voor de handelingen. Dit laatste biedt uitdrukkelijk ruimte om bij het onderscheid maken tussen gebruikelijke zorg en bovengebruikelijke zorg de context van het gezin mee te nemen. Immers gebruikelijke handelingen voor ouders zoals bijvoorbeeld voeding geven kunnen sterk verschillen in aard, frequentie en duur tussen een gezin met- en een gezin zonder intensieve zorgvraag. Dit laat onverlet dat ook in een situatie waarbij intensieve zorg nodig is, er sprake kan zijn van een bepaalde mate van gebruikelijke zorg.
Het is de keuze van het gezin om te bepalen wie zij bij de bij de zorg van een kind willen betrekken. Dit kan in de vorm van mantelzorg of als informele zorgverleners bekostigd vanuit een PGB.
Deelt u de mening dat gebruikelijke zorg verschilt per leeftijd van een kind en dat bij een jong kind deze gebruikelijke zorg er anders uitziet dan bij een ouder kind en dat het ongepast is om te beweren dat alle zorg die gegeven moet worden aan een kind buiten de 40-urige werkweek als zodanig passende zorg is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat gebruikelijke zorg verschilt per leeftijd, zoals dit ook in de factsheet «gebruikelijke zorg» is omschreven.
Bij het vaststellen van het aantal uren zorg dat een kind in de thuissituatie nodig heeft, is het feit dat ouders werken of willen gaan werken een factor. Dit is maatwerk. Het is aan de indicerend kinderverpleegkundige om te bepalen hoeveel uur zorg er nodig is waarbij de hele gezinssituatie moet worden meegenomen. Daarna komt pas de vraag hoe de zorg wordt geleverd, met een pgb of in natura. En wanneer het in pgb wordt geleverd, hoe de uren worden verdeeld over de zorgverleners. Waarbij geldt dat het aantal uur dat informele zorgverleners betaald mogen worden uit een pgb is gemaximeerd op 40 uur.
Kunt u toelichten hoe er met gebruikelijke zorg dient te worden omgegaan bij een indicatiestelling aangaande intensieve kindzorg?
Zie mijn antwoord op vraag 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat er veel meer sprake moet zijn van maatwerk en dus goed naar de specifieke thuissituatie gekeken moet worden?
Ik deel de mening dat er sprake moet zijn van maatwerk in de organisatie en de zorg rondom kinderen met een intensieve zorgvraag en hun gezinnen. Dat is ook de reden dat ik sinds 2015 jaarlijks subsidie verleen aan het de ontwikkelingen in het kader van het Medisch Kindzorg Systeem (MKS). Vanuit het MKS wordt gewerkt aan structureren van de zorg aan kinderen met een intensieve zorgvraag buiten het ziekenhuis. Waarbij niet alleen wordt gekeken naar de medische component maar ook naar wat er nodig is voor de persoonlijke ontwikkeling, de sociale netwerken van kind en gezin en veiligheid. Alleen dan kan er echt sprake zijn van maatwerk.
Deelt u de mening dat uren van wijkverpleegkundigen beter besteed kunnen worden aan het verlenen van zorg in plaats van het elk jaar opnieuw indiceren van meervoudig en ernstig gehandicapte kinderen, waarvan het nu al duidelijk is dat zij hun hele leven zorg en ondersteuning nodig zullen hebben? Deelt u verder de mening dat de indicatiestelling voortaan op aanvraag van zorgprofessionals of ouders gedaan moet worden en niet op basis van het simpel verstrijken van een jaar? Zo nee, waarom niet?
Een wijkverpleegkundige die zorg in natura levert, doet haar werk door middel van een cyclisch proces, waarbij evalueren en indiceren hand in hand gaan met zorg verlenen. Ondanks dat het nu al duidelijk kan zijn dat iemand zijn hele leven zorg en ondersteuning nodig gaat hebben, kan de intensiteit van die zorg namelijk wel wisselen. Ook wordt met deze groep kinderen door de kinderverpleegkundigen gewerkt aan het aanleren van vaardigheden passend bij de ontwikkeling die dat kind kan maken. Alleen daarom al is het van belang om steeds na te gaan of de zorg die wordt ingezet nog passend is. Soms zal er meer zorg nodig zijn en soms minder.
Ook bij pgb-houders is het belangrijk dat regelmatig wordt bekeken of de zorgvraag nog in overeenstemming is met de indicatie en de zorg die beschreven staat in het zorgplan. Het zou dan ook onwenselijk zijn om herindicaties bij kinderen met een langdurige zorgvraag helemaal af te schaffen. Een toekenning voor een pgb wordt in het algemeen door verzekeraars voor maximaal twee jaar afgegeven. Daarna moet een nieuwe aanvraag worden ingediend, met daarbij een nieuwe indicatie. Het is aan de zorgverlener en de budgethouder om afspraken te maken of het nodig is dat de indicatie in de tussentijd wordt herzien.
Deelt u de mening dat de aangenomen motie-Sazias c.s. nuancering behoeft in die zin dat daar waar wijkverpleegkundigen de plank misslaan hun advies niet altijd moet worden gevolgd?2
De motie Sazias- c.s. betreft mijn inziens een ander onderwerp. Hierop zal ik terugkomen in de volgende voortgangsbrief palliatieve zorg die voor het voorjaar van 2018 gepland staat.
Wat betreft de situatie dat iemand zich niet kan vinden in het oordeel van een wijkverpleegkundige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Fiscale aspecten van specifieke uitkeringen op grond van de Duitse wet |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederlanders, wonend in ons land, die van de Duitse overheid een uitkering ontvangen op grond van de wet Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschaftigungen in einem Ghetto (ZRBG), de zogenoemde ghetto-uitkering, in Nederland volgens artikel 3.101, eerste lid Wet IB 2001 tot belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen en daarmee tot het belastbaar inkomen uit werk en woning worden gerekend?
Ja, dat klopt. Het uitgangspunt van de Nederlandse wetgever is om uitkeringen met een inkomensvervangend of inkomensaanvullend karakter die vrij besteedbaar inkomen verschaffen te belasten. Dat uitgangspunt geldt ook voor buitenlandse uitkeringen aan inwoners van Nederland. Een uitkering op grond van de Duitse «Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto» is in Duitsland inderdaad niet belast. Ieder land heeft de vrijheid zijn eigen fiscaal beleid te voeren. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland is de heffing van belasting over deze uitkering aan inwoners van Nederland toegewezen aan Duitsland. Nederland verleent een belastingvrijstelling maar wel met progressievoorbehoud. Dat betekent dat de uitkering wordt meegenomen bij de bepaling van de hoogte van het inkomen uit werk en woning. Daardoor kunnen dergelijke uitkeringen leiden tot (hogere) inkomstenbelasting en verschuldigde premies volksverzekeringen en (een hogere) inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Ook kunnen zij, omdat zij deel uitmaken van het toetsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals toeslagen, leiden tot lagere toeslagen of tegemoetkomingen.
Klopt het dat dezelfde ghetto-uitkering die inwoners in Duitsland ontvangen, krachtens bijzondere regelgeving vanwege het bijzondere karakter van deze uitkering, door de Duitse overheid zijn vrijgesteld van belastingheffing over deze uitkering nu deze in Duitsland niet tot het belastbare inkomen wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de ghetto-uitkering veeleer een verzoenend karakter heeft en alleen om pragmatische redenen als pensioen door de Nederlandse regering/fiscus wordt aangemerkt? Bent u het met ons eens dat gelet op het geringe aantal nog levende gerechtigden het budgettaire effect nagenoeg nihil is?
Een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto heeft het karakter van een ouderdomspensioen in verband met arbeid verricht in een getto. Deze uitkering vormt een publiekrechtelijke periodieke uitkering in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het aantal gerechtigden is voor zover mij bekend circa 150 personen.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering anders met belastingheffing van deze getto-uitkering omgaat dan de Duitse regering, nu Nederland deze wel tot het belastbare inkomen rekent en Duitsland vanwege het bijzondere karakter niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 ook de soortgelijke ghetto-uitkering krachtens de ZRBG vrij te stellen van inkomstenbelasting, daar op uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer soortgelijke periodieke ghetto-uitkeringen aan specifieke groepen oorlogsslachtoffers per 1 januari 2016 zijn vrijgesteld (Artikel 2-Fonds)?
Alvorens een vrijstelling voor de zogeheten Artikel 2-fondsuitkeringen voor te stellen is uitgebreid onderzocht of er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om deze Artikel 2-fondsuitkeringen anders te behandelen dan andere uitkeringen met al dan niet een soortgelijk karakter. Dat is het geval gebleken; ook de Raad van State heeft dit desgevraagd bevestigd. Daarom is mede naar aanleiding van een bij de Landsadvocaat ingewonnen advies in de Wet inkomstenbelasting 2001 alleen een uitzondering (vrijstelling) opgenomen voor Artikel 2-Fonds uitkeringen. Inmiddels is bekend dat er een procedure loopt waarbij voor een uitkering op grond van de Duitse Gesetz zur Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto een beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt gedaan. Zoals eerder gezegd, zijn op uitdrukkelijk verzoek van de Kamer de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds vrijgesteld. Daarbij is met grote zorgvuldigheid gekeken naar aspecten als gelijkheid en precedentwerking om deze maatregel deugdelijk te onderbouwen. Het kabinet heeft daarom het vertrouwen dat de rechter de keuze van de wetgever en de aangevoerde argumenten zal volgen.
Bent u alsnog bereid het op 16 januari 2015 door de Tweede Kamer aan u gevraagde advies van de landadvocaat inzake de uitkeringen uit het Artikel 2-Fonds alsnog te verstrekken, conform het verzoek van de commissie voor Financiën d.d. 16 januari 2015?
Het is niet gebruikelijk om een advies van de landsadvocaat te delen met de Tweede Kamer. In geval van het advies inzake de Artikel 2 Fonds-uitkeringen was dat in het geheel niet aan de orde omdat – na ampele overwegingen – tegemoet gekomen is aan de wens van de Kamer om een vrijstelling voor deze specifieke uitkeringen in de wet op te nemen. Vanwege het feit dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden zie ik geen aanleiding het advies alsnog te verstrekken.