De hoge werkdruk en het lage salaris van leraren |
|
Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie van de Algemene Onderwijsbond (AOb), dat in het onderwijs structureel wordt overgewerkt? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de AOb laat zien dat leraren veel uren werken en bepaalde werkzaamheden als zwaar ervaren. Samen met de AOb maak ik mij zorgen over het grote aantal leraren dat aangeeft dat de werkdruk heel hoog is en om die reden zelfs uitvalt. Er gebeurt gelukkig ook al heel veel om de werkdruk te verlagen. Maar de oplossing is niet eenvoudig. Werkdruk kent veel oorzaken. Zie ook vraag 4.
Deelt u de mening dat veel problemen uit het onderzoek voortkomen uit een tekortschietende financiering van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. In mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer «Kunnen basisscholen passend onderwijs aan?» heb ik al eerder mijn standpunt weergegeven dat besturen, mits zij de juiste keuzes maken en anticiperen op ontwikkelingen met financiële consequenties, uit kunnen komen met de beschikbare middelen en goed onderwijs kunnen leveren.3 De Algemene Rekenkamer constateerde een jaar later ook dat het financiële beeld van het voortgezet onderwijs ook niet ongunstig is.4 Ik heb daarbij onderkend dat alertheid geboden was. Mede met het oog daarop heeft het kabinet, ondanks de eerdere economische tegenwind, sindsdien per saldo verder geïnvesteerd in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen hebben er mede door de investeringen van de afgelopen jaren voor gezorgd dat scholen een solide financiële basis hebben.5 Ik word door deze ontwikkelingen gesterkt in mijn overtuiging dat besturen met de huidige bekostiging tot goed onderwijs kunnen komen.
Erkent u dat er structureel wordt overgewerkt door leraren, aangezien leraren basisonderwijs gemiddeld 47 uur per week werken en leraren voortgezet onderwijs gemiddeld 45 uur? Zo nee, op welk onderzoek baseert u uw antwoord?
Het is zorgelijk dat zoveel leraren aangeven dat zij gemiddeld 47 uur per week werken. Het zijn vooral de extra (vaak administratieve) taken die volgens het onderzoek van de AOb leiden tot een hoge werkdruk en niet het lesgeven zelf. Dit blijkt ook uit eerder onderzoek van CNV Onderwijs naar werkdruk.6
Uit internationaal onderzoek, uitgevoerd in 2013, bleek dat een gemiddelde werkweek van een Nederlandse leraar in de onderbouw van het voortgezet onderwijs met een voltijdbaan (≥ 0,9 fte) toen redelijk overeenkwam met het aantal uren dat in de cao VO is afgesproken (circa 42 uur).7
Wat is er in de afgelopen kabinetsperiode gedaan om de werkdruk bij docenten te verlagen?
In deze kabinetsperiode is er veel gedaan. In het Nationaal Onderwijsakkoord heb ik met de Stichting van het Onderwijs afspraken gemaakt over het verlagen van de werk- en regeldruk. We hebben dat vertaald in een Regeldrukagenda en zijn druk bezig met het uitvoeren van de afspraken uit deze agenda, samen met de sociale partners. Over de voortgang van de Regeldrukagenda heb ik u begin december geïnformeerd.8
Begin dit jaar ben ik met enkele scholen begonnen aan de «Operatie regels ruimen». Hierin gaan scholen aan de slag om onnodige administratie en taken te schrappen en zo efficiënter met het begrip «tijd» om te gaan. Voor de zomer komt hier materiaal van beschikbaar dat via www.leraar.nl wordt gedeeld met andere scholen.
De inspectie is gestart met een groot communicatietraject. Dit heeft inmiddels al tot goede resultaten geleid. Op de website van de AOb stond eind januari 2017 een mooi voorbeeld van de Christelijke Onderwijsgroep Drenthe (COG). Op alle 18 basisscholen van dit bestuur wordt op advies van een inspecteur veel minder administratie bijgehouden en alleen het hoognodige opgeschreven over de zorg rondom leerlingen. Dit is gebeurd op initiatief van enkele leraren na een gesprek met de inspectie. Het werkt dus wanneer leraren binnen hun school vaker de «waarom» vraag stellen: waarom doe ik dit en wat levert het me op? En als die vraag niet goed beantwoord kan worden door de schoolleider of het bestuur, kan de keuze gemaakt worden iets niet of anders te doen.
Ook het Vervangingsfonds ondersteunt scholen en leraren om de stijgende tendens ten aanzien van de ervaren werkdruk (en werkstress) in het primair onderwijs te doorbreken.
Deelt u de mening dat het hoge aantal docenten met een burn-out, leidt tot extra vacatures? Zo ja, bent u bereid het probleem van het structurele overwerk niet eenzijdig op de tafel van de cao-partners te leggen, maar te erkennen dat extra investeringen noodzakelijk zijn? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het ziekteverzuim in het primair en voortgezet onderwijs laat al een aantal jaren een stabiel beeld zien. In het primair onderwijs was dit in 2015 rond de 6 procent en in het voortgezet onderwijs circa 5 procent. Het aantal (vervangings)vacatures als gevolg van ziekte is dus niet toegenomen. Dit neemt echter niet weg dat het essentieel is dat schoolbesturen met goed HRM-beleid het ziekteverzuim verder naar beneden brengen.
Het is belangrijk dat leraren zich in voldoende mate gesteund voelen in hun werk en voldoende tijd en aandacht kunnen besteden aan hun hoofdtaken. De leraar is immers de spil van ons onderwijs en absoluut onmisbaar. De oplossing voor de ervaren hoge werkdruk is niet eenvoudig en maar beperkt te beïnvloeden door landelijk beleid. Aandacht voor de werkdruk die een leraar ervaart, is in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende. Een onevenredig hoge werkdruk kan immers heel veel oorzaken hebben en in het gesprek met de leidinggevende moet gezocht worden naar oplossingen. Verder is de afgelopen jaren ook flink geïnvesteerd in het onderwijs (zie vraag 2).
Erkent u dat de resultaten van dit onderzoek het gelijk aantonen van docente Denise Hupkens, die procedeerde tegen haar werkgever omdat de taken die ze moest verrichten bij lange na niet in de uren pasten waarvoor ze betaald werd?3
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende om samen oplossingen te vinden voor een te hoge werkdruk. In de situatie van Denise Hupkens is dat helaas niet gelukt. Overigens heeft de rechter Denise Hupkens in het ongelijk gesteld. De rechter heeft bepaald dat het schoolbestuur correct heeft gehandeld. Het taakbeleid van de school is goedgekeurd door de medezeggenschapsraad en past binnen de contouren die de cao schetst.
Erkent u dat klassenverkleining een probaat middel is om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen?
Werkdruk ligt niet (alleen) aan de groepsgrootte. Sommige groepen van 16 leerlingen zijn pittiger dan sommige groepen van 30 leerlingen. Ik ben geen voorstander van een generieke maatregel om de klassen te verkleinen. Scholen en besturen delen groepen in. Er kan gekozen worden voor kleine groepen, maar er kan ook voor gekozen worden om de groepen wat groter te houden zodat er geld en/of ruimte in de formatie over is voor het inzetten van ander personeel. Er zijn schoolbesturen die vanuit hun onderwijsvisie werken met grotere klassen waar meerdere docenten of een docent met een onderwijsassistent voor de klas staan.
Erkent u dat verlaging van het aantal lesuren nodig is om de werkdruk voor leraren te verminderen? Hoe staat het met de uitvoering van de motie om het aantal lesuren te verminderen?
De brief met de uitwerking van de motie «meer tijd voor onderwijsverbetering» wordt eind februari naar uw Kamer gestuurd.
Erkent u dat verlaging van de administratieve lasten bijdraagt aan de vermindering van de werkdruk? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie vraag 4.
Heeft u de moed om toe te geven dat u er de afgelopen vier jaar onvoldoende in geslaagd bent om het onderwijs aantrekkelijk te maken, aangezien 1 op de 8 leraren op zoek is naar een andere baan?
Het onderwijs is geen onaantrekkelijke sector. Veel leraren gaan met plezier naar hun werk. Uit de hbo-monitor van het ROA die kort geleden is verschenen, blijkt dat 87 procent van de afgestudeerden van de lerarenopleiding achteraf weer de keuze voor de opleiding zou hebben gemaakt.10 Daarmee scoort de sector onderwijs het hoogst van alle sectoren binnen het hbo.
Maar ook het onderzoek van de AOb laat zien dat veel leraren met plezier naar hun werk gaan. Dat neemt niet weg dat ik de signalen over hoge werkdruk wel degelijk serieus neem. Ze moet echter wel in perspectief worden geplaatst. Er zijn zaken die verbeterd kunnen worden. Daar wordt ook volop aan gewerkt, zoals u onder andere kunt lezen in de antwoorden bij vraag 4.
Ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2017 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u zich het debat herinneren over de ongevraagd opgelegde voorlopige aanslagen 2016 tijdens het Algemeen overleg Belastingdienst d.d. 31 maart 2016 en het plenaire debat naar aanleiding hiervan (VAO) d.d. 12 april 2016?1
Ja.
Zijn voor het jaar 2017 opnieuw voorlopige aanslagen opgelegd aan mensen die geen voorlopige aangifte gedaan hebben (zoals dat in 2016 bij 171.000 belastingplichtigen is gebeurd en in 2015 bij 500.000 belastingplichtigen)? Zo ja, hoeveel belastingplichtigen betreft het voor het jaar 2017 en kunt u de groep nader duiden (hebben ze meer dan een baan, box 3-vermogen)?
Voor het jaar 2017 is aan 228.911 belastingplichtigen, die geen aangifte hebben gedaan, een voorlopige aanslag opgelegd. De gemiddelde aanslag bedraagt € 2.374. Het merendeel van de belastingplichtigen bestaat uit mensen met sinds 2016 meerdere dienstbetrekkingen en/of met inkomen in Box 3. Andere redenen om over 2017 een voorlopige aanslag op te leggen zonder dat een aangifte is gedaan zijn bijvoorbeeld het voor het eerst behalen van winst of een resultaat uit overige werkzaamheden of ontvangen van alimentatie.
Kunt u aangeven hoe hoog de gemiddelde aanslag is die deze mensen ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de communicatie zeer belangrijk is bij belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen die zij niet konden voorzien?
De positieve voorlopige aanslag is bedoeld om aan te kondigen dat men gedurende het jaar moet gaan afdragen in plaats van achteraf bij de definitieve aanslag. Het beleid is er namelijk op gericht om waar mogelijk het pay as you earn principe toe te passen. Dit is met uw Kamer gedeeld in het algemeen overleg van 31 maart 20162 en het VAO op 12 april 2016. Zo wordt voorkomen dat belastingplichtigen pas het volgende jaar, bij de definitieve aanslag, geconfronteerd worden met de fiscale gevolgen. Door deze systematiek betaalt de belastingplichtige belasting op het moment dat hij de inkomsten geniet waarover deze belasting berekend wordt. Doordat de Belastingdienst steeds actuelere gegevens heeft, lukt dit in toenemende mate. Ook op de website is aangegeven dat burgers ongevraagd een voorlopige aanslag 2017 kunnen ontvangen omdat de Belastingdienst werkt met steeds actuelere gegevens.
Daarnaast wordt de tekst op de voorlopige aanslag naar aanleiding van de motie Omtzigt aangepast zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is. Zoals aangegeven in de 18e halfjaarsrapportage3 worden deze aanpassingen voor het eerst zichtbaar op de voorlopige aanslag 2018.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het bovengenoemde Algemeen overleg zei: «Ik ben het geheel eens met de heer Omtzigt dat er geen logica in zit om de naheffing van het jaar daarvoor en de voorheffing van het komend jaar in een keer te moeten betalen. Op dat punt zijn we het volstrekt met elkaar eens. Als de communicatie daarover beter moet, dan zeg ik: ik vond die zelf helder maar ik denk dat die helderder kan.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de communicatie helderder is geworden naar belastingplichtigen die een voorlopige aanslag ontvangen zonder dat zij deze hebben aangevraagd? Kunt u deze vraag beantwoorden zowel voor de voorlopige aanslag 2017 als voor de voorlopige aanslag 2018?
In het algemeen overleg van 31 maart 2016 heb ik aangegeven dat helderder aangegeven moet worden dat de standaard is dat de verschuldigde belasting gespreid over dat jaar betaald dient te worden in elf termijnen. Dit is slechts anders als de belastingplichtige zelf kiest voor een snellere betaling of een verzoek doet om de betaling over meer termijnen te spreiden. De VA2017 kon niet meer tijdig daarop worden aangepast. De genoemde aanpassingen worden voor het eerst zichtbaar bij de voorlopige aanslag over 2018, zodat nog duidelijker wordt dat het machtigen van de Belastingdienst tot automatische incasso en daarmee betaling in termijnen de standaard is.
Begrijpt u dat mensen die alleen rekenen op een definitieve aanslag 2017 voor 1 juli schrikken van een voorlopige aanslag 2017 waar zij niet om gevraagd hebben? Op welke wijze wordt daar in de gewijzigde communicatie rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 4.
De ‘bijna ramp’ en illegale oliepraktijken voor de Nederlandse kust |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ard van der Steur (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reportage van Argos getiteld «De zaak Franz Schulte»?1 Zo nee, waarom niet?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van de chemische bewerkingen op het tankschip Franz Schulte voor de kust van Scheveningen in 2013 een ontzettend gevaarlijke operatie was? Zo nee, waarom niet?
Ja, om die reden is het sinds 1 januari 2014 volgens internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) onder de IMO verboden om productieprocessen aan boord van schepen gedurende zeereizen uit te voeren waarbij een chemische reactie tussen de lading van een schip en een andere stof of lading plaatsvindt. Nederland heeft het voortouw genomen om tot dit internationale verbod te komen.
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) goed in beeld hoe vaak dergelijke gevaarlijke praktijken zich voordoen? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van vergelijkbare gevallen die bekend zijn bij de inspectiediensten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van controles aan boord van schepen in havens heeft de ILT sinds 1 januari 2014 geen overtredingen van het verbod op chemische bewerkingen gedurende zeereizen vastgesteld. De ILT heeft het initiatief genomen om met andere inspectiediensten te bezien of nadere controles op ankerplaatsen voor de NL kust of op zee nodig zijn. Deze vraag wordt geagendeerd in het overleg Veilig Vervoer over Water, waarin de verschillende betrokken diensten vertegenwoordigd zijn – naast de inspectiediensten onder andere de Douane, het Havenbedrijf Amsterdam en Rotterdam, het OM en de KMAR.
Is er naast de milieurisico’s ook sprake van potentiële (volks)gezondheidsrisico’s die een stoomexplosie met zich mee zouden hebben gebracht? Zo ja, wat zijn deze risico’s voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Er kunnen bij chemische bewerkingen aan boord van schepen situaties ontstaan die potentieel risicovol zijn voor de (volks)gezondheid van zeevarenden en het milieu. Dit is een van de redenen dat chemische bewerkingen aan boord van schepen gedurende zeereizen niet meer toegestaan zijn.
Beschikt de ILT volgens u over voldoende capaciteit om de juiste risicoanalyses te maken voor dit type praktijken en kunt u voorts garanderen dat de ILT in staat is adequaat risico gestuurd toezicht toe te passen op dit type praktijken? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de capaciteit van de ILT heb ik u naar aanleiding van de motie (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 54) van het lid Smaling om taken en budget van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) meer met elkaar in evenwicht te brengen, in de brief van 8 maart 2016 geïnformeerd dat ik hier onderzoek naar doe. In dat kader worden op basis van een strategisch georiënteerde analyse risico’s voor alle taken en domeinen onderling gewogen en gerelateerd aan de inzet van de ILT.
Naast de inzet door de ILT is overigens van belang dat ook andere instanties via de kustwacht toezicht houden op schepen voor de Nederlandse kust.
Bent u op de hoogte hoe onze buurlanden met dergelijke praktijken om gaan? Zo ja, kunt u de Kamer hier meer informatie over verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Er is sprake van een internationaal verbod. Ik ga er derhalve vanuit dat buurlanden eveneens op dit verbod handhaven. Omdat de handhaving per land verschillend geregeld is en er geen internationale database is van deze overtredingen, kan ik u hier zonder nader onderzoek geen nadere informatie over verschaffen. Wel kan ik u aangeven dat er structureel overleg tussen inspectiediensten van lidstaten bestaat waarbij dergelijke misstanden aan de orde kunnen worden gesteld. Voor zover bekend is dat met dit onderwerp nog niet gebeurd.
Bent u van mening dat er beter moet worden samengewerkt met onze buurlanden als het gaat over de inspectie van chemische bewerkingen op zee? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Andere landen controleren net zoals Nederland op de naleving van SOLAS regelgeving. Op basis van de uitkomst van het initiatief zoals genoemd in de beantwoording van vraag 3, zal ik beoordelen of betere samenwerking nodig is tussen buurlanden als het gaat over de inspectie van het internationale verbod op chemische bewerkingen op zee aan boord van schepen.
Bent u bereid om deze problematiek internationaal op de agenda te zetten? Zo ja, kunt u toezeggen dat dit tijdens de eerstvolgende Milieuraad wordt besproken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf is er eerst meer informatie nodig. Indien daaruit blijkt dat het internationale verbod om fysieke vermengingvanvloeibare bulkladingen en productieprocessen tijdenszeereizen uit te voeren overtreden wordt, kan dit enkel in samenwerking met buurlanden gehandhaafd worden. In dat geval zal ik dit ook internationaal bespreken. Dit is nog niet aan de orde.
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart dat op 16 februari 2017 gepland is? Zo nee, waarom niet?
Nee dat was niet haalbaar. Het Algemeen overleg Scheepvaart heeft eerder plaatsgevonden, namelijk op 2 februari 2017. Vanwege de verzameling van informatie en de afstemming met betrokken organisaties was het niet mogelijk om alle vragen voor 2 februari 2017 te beantwoorden.
Problemen op het spoor na invoering van de nieuwe dienstregeling |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de problemen op het spoor op de trajecten Utrecht – Leiden, Dordrecht – Rotterdam en Gouda – Alphen aan de Rijn?1 Zo ja, wat is de oorzaak van deze problemen?
Op de door u genoemde trajecten hebben zich problemen van een zeer verschillende aard voorgedaan. Deze problemen staan los van de invoering van de nieuwe dienstregeling. Dit neemt echter niet weg dat het voor de reizigers op deze trajecten buitengewoon vervelend is. Om een goed beeld te geven zal ik per traject kort schetsen om welke problemen het ging.
Op het traject Utrecht-Leiden hebben de afgelopen maand meerdere langdurige storingen plaatsgevonden. Deze storingen hadden verschillende oorzaken, zoals defecte treinen, storingen aan de infrastructuur en storingen als gevolg van de weersomstandigheden. Onderzoek van NS wijst uit dat het totaal aantal verstoringen in januari niet significant afwijkt van andere maanden. De treinpunctualiteit op dit traject ligt ook in lijn met het landelijke gemiddelde. Wel is bekend dat storingen op dit traject helaas voor relatief veel hinder zorgen. Dit komt doordat er op de enkelsporige verbinding weinig uitwijkmogelijkheden zijn. Dit betekent dat als gevolg van een verstoring treinen al snel niet op tijd op de juiste plek kunnen zijn en de planning van materieel niet kan worden uitgevoerd zoals bedoeld. Hierdoor kan het voorkomen dat er kortere treinen rijden dan gepland.
Voor wat betreft de verstoring op 16 januari hebben NS en ProRail mij gemeld dat – in tegenstelling tot de berichtgeving – er meerdere factoren waren die deze verstoring veroorzaakten. Bij de start van de treindienst strandde een defecte trein bij Alphen aan den Rijn. Vervolgens werden er gladde sporen gemeld bij Bodegraven. Daarna ontstond er ook nog een sectiestoring op het traject Leiden-Alphen aan den Rijn, waardoor de rijrichting op dit enkelsporige baanvak geblokkeerd werd. Deze stapeling van incidenten maakte het voor NS en ProRail onmogelijk om nog een betrouwbare treindienst op te kunnen starten. In de reisinformatie is enkel het probleem «gladde sporen» vermeld, terwijl het een combinatie van verstoringen was. Er had dus beter «meerdere oorzaken» vermeld kunnen staan.
Ik herken de berichten over drukke treinen in de afgelopen periode op het traject Dordrecht – Rotterdam. De werkzaamheden aan de Willemsspoortunnel en het proefbedrijf van de IC Den Haag – Breda over de HSL hebben daar tijdelijk tot minder treinen en dus meer drukte geleid. Dit onderhoud en proefbedrijf was noodzakelijk, maar leidt op zo’n drukbereden traject helaas ook tot hinder voor de reizigers. Daarom heeft NS verschillende maatregelen genomen om de overlast voor reizigers te beperken. Zo zijn er bussen ingezet en zijn reizigers vanuit Eindhoven geadviseerd om te reizen via Utrecht Centraal. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond en op dit traject wordt weer conform dienstregeling gereden.
Ten aanzien van het traject Gouda – Alphen aan de Rijn was de start van de nieuwe dienstregeling in december ook het startschot van de instroom van nieuw materieel. Daar kunnen helaas soms kinderziektes bij horen. Eind vorig jaar is sprake geweest van één dag met forse uitval, te weten 17 december. Ook op 20 januari jl. was sprake van defecten aan het materieel die maakten dat meerdere uren geen treinen konden rijden. Dat vind ik heel vervelend voor de getroffen reizigers. Maar bij de ingebruikname van nieuw materieel is dit type storingen nooit helemaal te voorkomen. NS houdt de prestaties van de nieuwe treinen nauwgezet in de gaten. In algemene zin laten de flirttreinen goede eerste operationele resultaten zien. Specifiek voor het traject Gouda – Alphen aan de Rijn geldt dat de punctualiteit beter is dan landelijk gemiddeld, maar de uitval – mede als gevolg van de gesloten treinomloop – relatief hoog ligt.
Klopt het dat het spoortracé tussen Utrecht en Leiden zó verzakt is dat in de huidige NS-dienstregeling geen dubbeldekkers mogen worden ingezet, met alle capaciteitsgevolgen van dien?
Dat is niet het geval. Omdat het tracé Utrecht-Leiden op een slappe ondergrond (namelijk veengrond) ligt, is in het onderhoudsregime van ProRail en de aannemers rekening gehouden met het risico van verzakkingen. Daarnaast zijn op dit tracé geen zwaarbelaste goederentreinen toegestaan. Op deze wijze is de veilige berijdbaarheid geborgd en is het spoor dus geschikt voor uitvoering van de huidige dienstregeling, waaronder dubbeldeksmaterieel.
Klopt het dat de aanleg van extra spoor op dit tracé wordt vertraagd omdat alle betrokken partijen afwachten in de hoop dat de ander de funderingsproblematiek aanpakt en betaalt?
Er is momenteel geen sprake van aanleg van extra spoor op dit traject. ProRail en NS doen op dit moment wel onderzoek naar de mogelijkheid om de treinfrequentie op het tracé te verhogen. Dit betreft een verzoek van de decentrale overheden. Wanneer op verzoek van decentrale overheden frequentieverhoging wordt overwogen, geldt dat deze overheden ook om medefinanciering wordt gevraagd. De grondkwaliteit in het gebied kan inhouden dat frequentieverhoging maatregelen zou vergen. Of dit het geval is, en zo ja wat de eventuele bijbehorende investeringen zouden zijn, wordt nog onderzocht.
Kan het zijn dat het financiersprobleem van de provincie wordt veroorzaakt doordat zij de rijkssubsidie, die hiervoor beschikbaar was, inzet voor de aanleg van de Rijnlandroute?
Bij mij is niet bekend dat er sprake is van een financieringsprobleem bij de provincie. Voor de financiering van de aanleg van de Rijnlandroute is door het Rijk apart een beschikking afgegeven. Deze beschikking staat los van de beschikking van het Rijk aan het MIRT-project HOV-NET Zuid Holland Noord uit 2014.
Welke mogelijkheden ziet u om deze patstelling te doorbreken?
Het beeld van een patstelling herken ik niet. Op dit moment wordt er gewerkt aan een technische verkenning naar de haalbaarheid van frequentieverhoging zoals de Provincie Zuid-Holland dat wenst. Benodigde investeringen worden gedurende de voortgang van deze verkenning inzichtelijk.
Wanneer kunnen de reizigers een soepele treinreis en robuuste dienstregeling verwachten op dit traject?
NS en prorail streven naar continue verbetering van de prestaties zodat de reizigers een betrouwbare, veilige en comfortabele reis kunnen maken. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, heeft een verstoring op dit traject al snel een relatief grote impact. NS en ProRail hebben mij laten weten de prestaties op dit traject nauwgezet te volgen. Met NS en ProRail heb ik duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties op het gehele spoornetwerk. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven.
Vindt u ook dat deze problemen zó structureel zijn dat daardoor het maatschappelijk belang van betrouwbaar openbaar vervoer in het gedrang komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, Welke maatregelen stelt u zich voor om deze problemen zo snel mogelijk te verhelpen? Bent u bijvoorbeeld bereid om dit soort enkelspoorverbindingen snel en met voorrang aan te pakken?
Hinder als gevolg van verstoringen is voor reizigers altijd heel vervelend. Het is om die reden goed om de oorzaak van de hinder te bezien en hieruit lering te trekken voor de toekomst. Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 heb laten weten, betreft het op de genoemde trajecten steeds incidenten van een verschillende aard. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, heb ik met NS en ProRail duidelijke afspraken gemaakt over de operationele prestaties. Wanneer die prestaties achterblijven, zal ik deze partijen hier ook op aanspreken en indien nodig op handhaven. Investeringen in de spoorinfrastructuur sluit ik nooit uit, maar zijn kostbaar. Daarom wordt altijd uitgebreid bezien of dit voldoende baten biedt en of de verbeteringen ook met operationele oplossingen kunnen worden bewerkstelligd.
Welke maatregelen neemt u op trajecten waar frequent sprake is van overvolle treinen?
De problematiek van te drukke treinen herken ik. Daarom heb ik hier ook gerichte sturing op gezet. Eind 2015 heb ik NS gevraagd alles op alles te zetten om de vervoercapaciteit te verbeteren. Dit heeft geresulteerd in een uitgebreid maatregelenpakket (kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 650). De uitvoering daarvan is in een onafhankelijke review onderzocht. Daaruit blijkt dat de juiste maatregelen worden genomen en dat NS doet wat is afgesproken.
Het maatregelenpakket van NS bevat een breed scala aan initiatieven, gericht op zowel het vergroten als het beter benutten van de capaciteit. Een van de belangrijkste maatregelen is de spoedbestelling van extra Flirt treinstellen die dit jaar stapsgewijs instromen. Dit neemt niet weg dat het ook in de toekomst tijdens de spits druk kan zijn in de trein. Dat is een bredere maatschappelijke opgave die wordt opgepakt vanuit brede samenwerkingsverbanden.
NS wordt vanuit de concessie met ingang van dit jaar afgerekend op de prestaties ten aanzien van de zitplaatskans (zowel op HRN als HSL) en de jaarlijks vast te stellen top 10 drukke treinen (Kamerstuk 29 984, nr. 697). NS informeert mij binnenkort via de jaarverantwoording HRN over haar prestaties over 2016. Aan de hand daarvan neem ik een handhavingsbesluit. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Het bericht ‘Sluiting dreigt voor snel groeiende school Het Dok’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sluiting dreigt voor snel groeiende school Het Dok»?1
Ja.
Wat vindt u van de situatie dat deze school door de crisis in de bouw van de voorgaande jaren, de beoogde en geplande groei van het leerlingenaantal niet haalt?
Het is vervelend dat de woningbouw is achtergebleven bij de oorspronkelijke planning en dat mogelijk daardoor minder leerlingen op basisschool Het Dok zijn ingeschreven. De Wet op het primair onderwijs (WPO) biedt echter mogelijkheden voor Het Dok om toch te kunnen voortbestaan. De school kan opnieuw gesticht worden; uiteraard mits aangetoond kan worden dat de school levensvatbaar is. Daarnaast kan de school door middel van een samenwerkingsovereenkomst met een ander schoolbestuur open blijven op basis van de gemiddelde schoolgrootte. Het schoolbestuur van Het Dok heeft dus meerdere mogelijkheden om het voortbestaan van de school te verzekeren, en heeft aangegeven daarvan gebruik te zullen maken.
Zijn er meer scholen in Nederland waar zich vergelijkbare problemen voor doen? Zo ja, heeft u een algemene beleidslijn hoe om te gaan met die problematiek en in welke omvang doet zich dit probleem voor?
Zover ik kan achterhalen, zijn er geen scholen waar zich vergelijkbare problemen voordoen. Van de 92 scholen die tussen 2007 en 2012 zijn gestart, zijn er 17 gesloten binnen de termijn van 5 jaar. Dat waren voornamelijk scholen die qua leerlingenaantallen ver onder de stichtingsnorm zijn gebleven. De andere scholen hebben de stichtingsnorm gehaald, zijn in stand gehouden op basis van de gemiddelde schoolgrootte, zijn gefuseerd tot nevenvestiging of hebben een doorstart gemaakt door opnieuw de school te stichten. Van de opnieuw gestichte scholen is Het Dok de enige school die de stichtingsnorm niet haalt.
Er is dan ook geen noodzaak voor een algemene beleidslijn over hoe om te gaan met deze situatie. Wel worden schoolbesturen van scholen die de stichtingsnorm niet halen, tijdig geïnformeerd over de mogelijkheden die er zijn om de school voort te zetten.
Deelt u de gedachte dat het niet tijdig halen van de stichtingsnorm buiten de invloedsfeer van de betrokken scholen ligt en daarom deze scholen niet verweten kan worden?
Het niet behalen van de stichtingsnorm kan velerlei oorzaken hebben. Het achterblijven van de geplande woningbouw lijkt in dit geval een belangrijke factor te zijn geweest. Ik ben het met u eens dat de school daarop inderdaad geen invloed heeft kunnen uitoefenen.
Deelt u de gedachte dat, nu de woningbouw weer aantrekt, dergelijke scholen een extra overgangsperiode gegund moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er voor Het Dok diverse mogelijkheden om open te blijven. Een extra overgangsperiode hanteren is dus niet nodig en de WPO voorziet er ook niet in.
Bent u bereid om bij een mogelijke besluit om de financiering van dergelijke scholen vanwege het niet behalen van de stichtingsnormen te beëindigen, de geschetste bijzondere situatie mee te laten wegen en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid en/of een hardheidsclausule?
De WPO kent geen discretionaire bevoegdheid en/of hardheidsclausule voor situaties waarbij een school de stichtingsnorm niet haalt. Dit is ook niet nodig, aangezien er andere instandhoudingsmogelijkheden zijn voor scholen die de stichtingsnorm niet halen.
Kunt u aangeven wat de financiële gevolgen zouden zijn indien tot sluiting van dergelijke scholen zou worden over gegaan?
Sluiting van Het Dok is op dit moment niet aan de orde. Als scholen moeten sluiten, heeft dat gevolgen voor de schoolgebouwen die dan leeg komen te staan. De gemeente zal in zo’n geval moeten zoeken naar een nieuwe bestemming voor het gebouw.
Het bericht dat het voertuig van een rijschool onverzekerd is wanneer er een medische testrit bij het CBR wordt afgenomen |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Rijscholen vrezen onverzekerd te zijn bij medische rijtesten»?1
Van het Verbond van Verzekeraars heb ik begrepen dat hun leden gewoon schade vergoeden die ontstaat bij het afnemen van medische rijtesten met een lesauto. Ook het CBR kent geen concrete gevallen waarbij het probleem dat wordt beschreven in het artikel zich heeft voorgedaan. Het is belangrijk dat er geen onduidelijkheden zijn bij rijschoolhouders. Daarom zullen het CBR en het Verbond van Verzekeraars op mijn verzoek ervoor zorgen dat de onduidelijkheden worden weggenomen.
Klopt het dat wanneer iemand een medische testrit bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) moet ondergaan en diegene op dat moment een verlopen rijbewijs heeft of nog helemaal geen rijbewijs heeft, er geen dekking is voor het voertuig van de rijschool vanuit de verzekeringmaatschappij omdat er geen sprake is van rijden onder toezicht?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat het CBR testritten afneemt waarbij geen sprake is van dekking vanuit de verzekeringsmaatschappij?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het CBR in zo’n geval de test altijd moet laten afnemen door iemand met een geldige Wet rijonderricht motorrijtuigen-pas (Wrm-pas), zodat er wel sprake is van rijden onder toezicht?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals hiervoor toegelicht keren verzekeraars schade gewoon uit. Bij een medische rijtest is wettelijk gezien geen sprake van rijonderricht en daarmee niet van rijden onder toezicht in de zin van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993. Het betreft het beoordelen van de medische geschiktheid van een bestuurder door een door het CBR aangewezen deskundige, zoals bedoeld in artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994.
Is dit probleem te ondervangen door een wijziging van de wet?
Gezien mijn antwoord op vragen 1, 2 en 3 zie ik geen aanleiding voor wijziging van regelgeving.
Het bericht dat de fosfaat-stikstof verhouding in de Noordzee uit balans is |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport dat laat zien dat de verhouding fosfaat en stikstof in de Noordzee uit balans is?1
Ja. Op verzoek van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu met een brief van 8 maart 2016 (Kamerstuk 27 625, nr. 346) mede namens mij gereageerd op het artikel van de Universiteit van Amsterdam met de titel «Unbalanced reduction of nutrient loads has created an offshore gradient from phosphorus to nitrogen limitation in the North Sea».
Hoe weegt u de conclusie dat door het beleid ten aanzien van mest en wasmiddelen er een tekort aan fosfaat in de kustzone van de Noordzee is?
Er is geen sprake van een tekort aan fosfaat in de kustzone van de Noordzee. Zoals in de brief van 8 maart 2016 is aangegeven (Kamerstuk 27 625, nr. 346), is de verhouding tussen stikstof (N) en fosfaat (P) niet optimaal. Het fosfaatgehalte is fors gereduceerd en nadert het niveau dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd (conform beoordelingscriteria die voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) en OSPAR2 zijn vastgesteld). De reductie van stikstof en fosfaat moet in samenhang worden gezien omdat het herstel van de balans tussen deze twee nutriënten van grotere betekenis is voor de toestand van kustwateren dan alleen de reductie van fosfaat. Wanneer ook de streefcijfers van KRW en OSPAR voor stikstofreductie worden bereikt, dan zal de balans tussen deze twee stoffen zich herstellen tot een meer natuurlijke verhouding. Voor een duurzame en veerkrachtige visstand wordt de visserijdruk gereguleerd binnen het Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
Deelt u de mening dat eenzijdige vermindering van de hoeveelheid fosfaat in zee negatieve gevolgen heeft voor de visstand, en dat voor verbetering van de visstand niet alleen naar de visserij gekeken moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat door aanscherpingen van het mestbeleid het fosfaattekort in de Noordzee nog verder op zal lopen met bijbehorende negatieve consequenties voor de productiviteit van de Noordzee?
Ik deel uw veronderstelling niet; zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. Voor het Nederlandse deel van het Rijn-stroomgebied geldt dat de totale belasting voor fosfaat en stikstof voor respectievelijk 65% en 81% bij Lobith ons land binnenkomt (gegevens 2013, Stroomgebiedbeheerplan Rijn 2016–20213). Het Nederlandse beleid is vooral relevant voor het oplossen van problemen in het regionale watersysteem. Fosfaat en stikstof dat wordt aangevoerd met de grote rivieren uit het buitenland bepaalt in belangrijke mate de toestand op de Noordzee. Omdat het fosfaatgehalte in de kustwateren het niveau nadert dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd, zijn er geen aanvullende reductiedoelstellingen voor fosfaat op het niveau van het internationale stroomgebied. Er is op het niveau van het internationale stroomgebied nog wel een reductiedoelstelling voor stikstof.
Is de veronderstelling juist dat invoering van het fosfaatrechtensysteem geen positieve bijdrage levert aan het terugbrengen van het fosfaattekort in de Noordzeekustzone en dus geen positief effect heeft op de waterkwaliteit van de Noordzeekustzone?
Ik deel de veronderstelling niet omdat het fosfaatrechtensysteem de productie van zowel fosfaat als ook stikstof in mest van rundvee limiteert en daarmee bijdraagt aan het herstel van de waarden die voor deze nutriënten in een onderlinge balans in de Noordzeekustzone worden nagestreefd. Omdat het fosfaatgehalte het niveau van een duurzaam en veerkrachtig systeem nadert, moet voor het herstel van de onbalans tussen fosfaat en stikstof allereerst de reductie van stikstofemissies overwogen worden. Dit betreft echter niet alleen Nederlandse bronnen, waaronder rioolwaterzuiveringsinstallaties en de land- en tuinbouw, maar ook de buitenlandse, die via Rijn, Maas, Schelde en Eems bijdragen aan de belasting van de Noordzee met fosfaat en stikstof. Een reductie van stikstofemissies uit de Nederlandse land- en tuinbouw is daarnaast nodig voor het realiseren van nitraatdoelen in grondwater (waaronder die voor water voor menselijke consumptie).
In hoeverre acht u het noodzakelijk om in het mestbeleid een pas op de plaats te maken ten aanzien van de reductie van fosfaatemissie?
Het mestbeleid geeft inhoud aan goede landbouwpraktijk voor fosfaatbemesting en is daarmee van betekenis voor een efficiënte en doelmatige landbouwkundige benutting van dit nutriënt, waarvan de beschikbaarheid als grondstof op wereldschaal schaarser wordt. Dit beleid is van belang voor de optimalisatie van de aanwending van meststoffen en het tegengaan van ongewenste effecten, zoals verontreiniging van drinkwaterwinningen, ophoping van fosfaat in de Nederlandse landbouwbodem, af- en uitspoeling naar het oppervlaktewater en daarmee eutrofiering in zoete oppervlaktewateren. Er is geen reden om in het mestbeleid een pas op de plaats te maken ten aanzien van reductie van fosfaatemissies.
Bent u voornemens de resultaten van het onderzoek mee te wegen bij het opstellen van het zesde actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn?
Ja, met dien verstande dat het zesde actieprogramma er op is gericht waar nodig de stikstofemissie terug te dringen en daarmee bij te dragen aan het herstel van de balans tussen fosfaat- en stikstofconcentraties in de Noordzee.
Bent u voornemens de resultaten van het onderzoek te delen met de Europese Commissie?
Met de Europese Commissie wordt alle informatie gedeeld die relevant en gewenst is voor het bereiken van overeenstemming over het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn en het behoud van de derogatie.
Daarnaast wordt in 2018 de initiële beoordeling van het Noordzeemilieu geactualiseerd in het kader van de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daartoe wordt in 2016–2017 door de Noordzeelanden ook gezamenlijk een beoordeling van het Noordzeebekken uitgevoerd, onder andere voor eutrofiëring (als onderdeel van het OSPAR Intermediate Assessment 2017). De conclusies van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het verschenen wetenschappelijke artikel van de Universiteit van Amsterdam en uit de eerder genoemde evaluatie van de Meststoffenwet verkregen geactualiseerde kennis van emissies uit Nederland naar kust- en overgangswateren, zullen bij het opstellen van deze toestandbeoordeling van de Noordzee worden betrokken.
Welke maatregelen zouden mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het herstel van de fosfaat-stikstof balans in de Noordzeekustzone?
Zoals aangegeven, nadert het fosfaatgehalte in de Noordzeekustzone het niveau dat voor een duurzaam en veerkrachtig systeem wordt nagestreefd. Voor het bereiken van een meer natuurlijke verhouding tussen fosfaat en stikstof, wordt in de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (ICBR) vooral ingezet op een verdere reductie van stikstofemissies uit binnen- en buitenlandse bronnen. Voor de nationale opgave zijn maatregelen opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen 2016–2021. Over verdere maatregelen beraad ik mij in het kader van het opstellen van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn.
Uitspraak van de Hoge Raad over medezeggenschap in zorginstellingen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 16 december 2016 over medezeggenschap in zorginstellingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat medezeggenschap voor cliënten en hun verzorgenden zo lokaal mogelijk dient te worden vormgegeven? Zo ja, hoe staat u tegenover deze uitspraak en de verwijzing naar verantwoordelijkheid van de wetgever? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij de totstandkoming van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna Wmcz) is het dan ook de bedoeling van de wetgever geweest de medezeggenschap dichtbij de plaats waar de zorg wordt verleend te laten plaatsvinden.
De Hoge Raad stelt in zijn arrest dat er vanwege een aantal wetswijzigingen en maatschappelijke ontwikkelingen wat betreft het organisatorisch niveau van medezeggenschap spanning is ontstaan tussen de huidige wettekst van de Wmcz en de bedoelingen die de wetgever ten tijde van de totstandkoming van de Wmcz blijkens de memorie van toelichting voor ogen heeft gehad. Hij meent dat verduidelijking over het niveau waarop de medezeggenschap plaats dient te vinden, gewenst is en dat het aan de wetgever is deze verduidelijking te bieden.
Ik zal de gewenste verduidelijking aanbrengen in het wetsvoorstel voor een nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen. Zo heb ik het voornemen om specifiek voor instellingen waar mensen langdurig verblijven en instellingen die thuis zorg verlenen aanbieders te verplichten een cliëntenraad per locatie, zorgsoort of doelgroep in te stellen indien cliënten of hun vertegenwoordigers beargumenteerd hierom verzoeken.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze uitspraak volgens u heeft voor de medezeggenschap in zorginstellingen?
Op grond van het arrest van de Hoge Raad zouden zorgaanbieders kunnen volstaan met één cliëntenraad per zorgaanbieder, maar het is niet te verwachten dat zorgaanbieders nu opeens zullen besluiten tot het opheffen van cliëntenraden. Veelal werkt de medezeggenschap naar tevredenheid, zowel voor de zorgaanbieder als de cliëntenraad, en heeft de zorgaanbieder geen reden om opheffing te wensen. Bovendien dient bij de opheffing van een cliëntenraad de medezeggenschapsregeling ingetrokken te worden. Daarvoor is, als de cliëntenraad er niet mee instemt, toestemming van een commissie van vertrouwenslieden nodig.
Toetsingscriterium is dan of een zorgaanbieder in redelijkheid tot opheffing kan komen (art. 4, tweede lid, Wmcz). Het lijkt mij niet aannemelijk dat de commissie zal vinden dat daar sprake van is, indien de enige aanleiding voor het opheffingsvoornemen is dat het arrest van de Hoge Raad dat mogelijk maakt. Dit mede in het licht van het komende wetsvoorstel, dat, zoals in het antwoord op vraag 1 wordt beschreven, streeft naar cliëntenraden dichtbij de cliënt.
Klopt het dat in het wetsvoorstel voor de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) het instellingsbegrip wordt losgekoppeld van een toelating in het kader van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi)? Zo ja, hoe wordt het instellingsbegrip in het wetsvoorstel omschreven?
Ja. Mijn voornemen is voor het begrip «instelling» aansluiting te zoeken bij de definitie uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz).
Kunt u toezeggen dat cliënten en patiëntenraden in de nieuwe wet niet alleen per instelling (zo lokaal mogelijk) zeggenschap krijgen, maar dat dit ook wordt gefaciliteerd door een apart budget en ondersteuning per raad en locatie vast te stellen?
Om zich onafhankelijk van het bestuur op te kunnen stellen, is het belangrijk dat de cliëntenraad de beschikking heeft over voldoende faciliteiten en voldoende middelen. Ik ben voornemens om in het wetsvoorstel te regelen dat de instelling de cliëntenraad het gebruik dient toe te staan van de voorzieningen die de cliëntenraad redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak en de kosten dient te financieren die de cliëntenraad redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak.
Bent u voornemens om op korte termijn maatregelen te treffen, zodat lokale cliëntenraden na deze uitspraak niet zomaar opgeheven worden? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen dat zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn voldoende mogelijkheden voor cliëntenraden om zich te weren tegen mogelijke wijzigingen in de medezeggenschapsstructuur.
Hoe wilt u voorkomen dat de vertraging in de wetgeving over medezeggenschap ertoe leidt dat cliënten en patiënten het sluitstuk worden van beleid, nu de governance en positie van bestuurders al wel is geregeld, maar de medezeggenschap nog niet?
Belangrijk doel van het wetsvoorstel is de versterking van de positie van cliënten en van hun medezeggenschap. Veel cliëntenraden en hun koepels hebben uitvoerig gereageerd tijdens de internetconsultatie van het wetsvoorstel. Deze reacties zijn zeer vruchtbaar gebleken voor verdere en nog meer gerichte versterking van de positie van cliënten en cliëntenraden. Zij leiden tot fundamentele aanpassingen van het wetsvoorstel en kosten daarom iets meer tijd dan aanvankelijk voorzien. Ik vind het belangrijk – juist ter versterking van de positie van cliënten – om deze aanpassingen toch door te voeren.
Kunt u aangeven op welke termijn u de nieuwe Wmcz naar de Kamer stuurt?
Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in maart in de ministerraad besproken, waarna het zal worden aangeboden aan de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel na ommekomst van de Raad van State bij uw Kamer in te dienen.
De mensenrechtensituatie van de Rohingya-bevolking in Myanmar |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Boris Johnson urged to press Aung San Suu Kyi over Rohingya on Myanmar trip»1 en het vorige maand verschenen schokkende rapport van Amnesty International «We are at breaking point» – Rohingya: Persecuted in Myanmar, neglected in Bangladesh»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het genoemde artikel en het rapport? Deelt u de conclusies dat er sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen en van disproportioneel optreden door het leger van Myanmar als reactie op een aanval op drie grensposten van 9 oktober jl.?
Het genoemde artikel en het rapport schetsen een zeer zorgwekkend beeld van de situatie van de Rohingya in Rakhine. Het kabinet hecht eraan dat mensenrechtenschendingen worden onderzocht en dat eventuele daders worden vervolgd. Dat is de reden dat Nederland zich bilateraal als in EU-verband hard maakt voor onbeperkte toegang voor onafhankelijke onderzoekers en journalisten tot de getroffen gebieden. Nederland pleit met andere EU lidstaten voor een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar de aanvallen van 9 oktober en het optreden van het leger en een adequaat antwoord van de regering op de bevindingen.
Deelt u de boodschap van het Britse parlement aan uw collega Boris Johnson dat het tijd is voor een hardere opstelling richting Myanmar om de ernstige mensenrechtenschendingen tegen de Rohingya-bevolking te stoppen? Bent u bereid om in EU- en VN-verband u ervoor in te spannen dat de internationale gemeenschap zich op korte termijn zo krachtig mogelijk uitspreekt in de richting van Myanmar en ook andere mogelijkheden onderzoekt om druk te zetten op de Myanmarese regering en legerleiding?
Nederland heeft herhaaldelijk ernstige zorgen over de situatie van de Rohingya geuit. Het kabinet zet zich in om bij te dragen aan een duurzame oplossing van de onderliggende problemen in Rakhine en aan het verbeteren van de humanitaire en mensenrechtensituatie in Rakhine. De Minister van Buitenlandse Zaken besteedde tijdens zijn bezoek aan Myanmar (11–13 oktober jl.) specifiek aandacht aan deze situatie. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur eind januari in gesprek met State Counselor en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi de Nederlandse zorgen over de situatie van de Rohingya onder de aandacht gebracht. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft 18 februari jl. en marge van de Munich Security Conference de Myanmarese National Security Advisor, U Thaung Tun, aangesproken om zijn grote zorgen over te brengen over de mensenrechtenschendingen in Rakhine. Ook besprak de Minister het belang van humanitaire toegang en onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek. De EU zal in de komende zitting van de VN Mensenrechtenraad een resolutie indienen waar specifiek de situatie van Rohingya aan de orde wordt gesteld en de Myanmarese regering wordt opgeroepen tot het instellen van een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek.
Klopt het dat hulporganisaties het gebied in de deelstaat Rakhine, waar de genoemde acties van het Myanmarese leger plaatsvinden, nog altijd niet binnenkomen? Zo ja, wat is hiervan de reden? Bent u bereid om de Myanmarese regering nogmaals met urgentie op te roepen om het gebied open te stellen voor hulporganisaties?
De toegang tot het gebied voor humanitaire organisaties is inmiddels grotendeels hervat. De periodieke belemmeringen die organisaties nog ondervinden worden met regelmaat opgebracht door de Nederlandse ambassade bij de Myanmarese autoriteiten, maar ook in EU kader wordt dit aan de orde gesteld. Het garanderen van onbeperkte humanitaire toegang krijgt de hoogste prioriteit in contacten met de autoriteiten.
Wat is de laatste stand van zaken rondom de door Aung San Suu Kyi opgezette brede commissie van voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan, die met aanbevelingen moet komen voor een duurzame oplossing voor de situatie in Rakhine, zoals door u beschreven in het verslag van uw bezoek aan Myanmar van 11 tot 13 oktober? Zijn er al aanbevelingen bekend en zo ja, zijn deze al doorgevoerd?3
De door State Counselor en Minister van Buitenlandse Zaken Aung San Suu Kyi opgezette brede commissie onder leiding van voormalig VN Secretaris-Generaal Kofi Annan komt binnen enkele maanden met de eerste aanbevelingen. De commissie heeft in januari nogmaals een bezoek gebracht aan Rakhine. Van 28 januari tot 2 februari bezocht de commissie ook Bangladesh om de situatie daar te onderzoeken. De commissie benadrukte tijdens de bezoeken de noodzaak voor het verlenen van staatsburgerschap aan Rohingya en het waarborgen van hun waardigheid om een duurzame oplossing voor de huidige crisis te vinden.
Klopt het dat de regering van Myanmar de aantijgingen uit het genoemde Amnesty-rapport ontkent? Heeft Aung San Suu Kyi, die de facto de regeringsleider is van Myanmar, zich al persoonlijk uitgesproken over de meest recente gebeurtenissen?
Aung San Suu Kyi heeft nog geen publieke uitspraken gedaan naar aanleiding van het geweld in Rakhine. Een nationale onderzoekscommissie, die onder leiding staat van de vicepresident Myint Swe en door de Myanmarese overheid is aangesteld om de aanvallen op 9 oktober en het optreden van het leger te onderzoeken, heeft in een interim--rapport geconcludeerd dat er geen bewijs is gevonden voor ernstige mensenrechtenschendingen. Nederland onderstreept bij de Myanmarese autoriteiten zowel bilateraal als in EU-verband de noodzaak tot het instellen van een onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar de aanvallen en het optreden van het leger en het belang om zich duidelijk uit te spreken over de recente ontwikkelingen in Rakhine.
Klopt het dat inmiddels een aantal politieagenten is opgepakt naar aanleiding van het schokkende filmpje dat begin deze maand verscheen waarin enkele gevangen genomen Rohingya’s worden mishandeld? Zo ja, is er zicht op een eerlijk proces en daadwerkelijke veroordeling van deze agenten? Wat doet de Nederlandse ambassade in Myanmar om dit proces te monitoren?
Tegen acht betrokken politieagenten zijn disciplinaire maatregelen genomen. De meest betrokken agenten hebben straffen gekregen oplopend tot 60 dagen gevangenschap. Andere agenten hebben demoties gekregen. De Nederlandse ambassadeur in Myanmar heeft in gesprek met Aung San Suu Kyi het belang van onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek en gepaste straffen aangekaart.
Klopt het dat VN mensenrechtengezant Yanghee Lee vorige week in Myanmar is aangekomen voor een 12-daags bezoek? Zo ja, heeft Yanghee Lee volledig toegang gekregen tot de getroffen regio en de vrijheid gehad om met iedereen te spreken, zodat een compleet beeld van de situatie kan worden gekregen? Wanneer worden zijn bevindingen gepubliceerd?
Speciaal Rapporteur Lee bracht van 9 tot en met 21 januari een bezoek aan Myanmar. Zij gaf aan dat zij een voor haar acceptabele mate van toegang heeft gekregen tot de essentiële crisisgebieden, waaronder het noorden van Rakhine State. Voor een beoogd bezoek aan Laiza kreeg zij geen toestemming. In Laiza wordt zwaar gevochten tussen het Myanmarese leger en het Kachin IndependenceArmy (KIA). Haar rapport verschijnt tijdens de aankomende zitting van de VN Mensenrechtenraad die zal plaatsvinden van 27 februari tot en met 24 maart.
Bent u bereid om bij de Myanmarese autoriteiten en binnen de VN te pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar het genoemde optreden van het Myanmarese leger, eventueel naar aanleiding van het bezoek van Yanghee Lee? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat zijn de uitkomsten van het topoverleg dat Myanmar en Bangladesh onlangs voerden over de situatie rondom Rohingya-vluchtelingen?
Het bezoek van de Myanmarese viceminister van Buitenlandse Zaken, U Kyaw Tin, aan Bangladesh van 10 januari jl. was een eerste stap in het starten van een dialoog over de Rohingya tussen beide landen. Bilaterale relaties tussen Myanmar en Bangladesh verslechterden de afgelopen jaren, grotendeels vanwege het Rohingya-dossier. Ondanks dat het bezoek niet leidde tot concrete afspraken over terugkeer van de Rohingya, kan het bezoek wel worden gezien als positieve eerste stap.
Heeft u eerder dan wel bilateraal dan wel in EU- of VN-verband bij Bangladesh aangedrongen op vrije toegang voor Rohingya-vluchtelingen uit Myanmar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de reactie van Bangladesh? Is het mogelijk en wenselijk om Bangladesh op enige manier hulp te bieden bij de opvang deze vluchtelingen?
Zowel bij bilaterale gesprekken als in EU- en VN-verband is de afgelopen drie jaar met Bangladesh gesproken over de situatie van de Rohingya-vluchtelingen uit Myanmar. Bangladesh stelde zich hierbij op het standpunt dat de oplossing voor het probleem in Myanmar ligt. Met beroep op een mogelijke aanzuigende werking stelde Bangladesh voorts niet bereid te zijn nieuwe Rohingya-vluchtelingenkampen in te richten en ook niet de bestaande beperkte infrastructuur van de huidige opvang te verbeteren.
Bangladesh zoekt echter sinds oktober 2016 actief naar een internationale of regionale oplossing. Hoewel Bangladesh geen partij is bij het Vluchtelingenverdrag van 1951, noch het Protocol van 1967, werkt het al lange tijd samen met IOM en UNHCR en nu ook met UNICEF, WFP, WHO, Solidarités International, Action Contre la Faim en nationale NGOs om de gevluchte Rohingya in Bangladesh op te vangen. Nederland draagt in 2017 ongeoormerkt € 46 mln. bij aan UNHCR, € 36 mln. aan WFP, € 17 mln. aan UNICEF en € 55,5 mln. aan CERF. Eind december 2016 heeft de Europese Commissie € 300.000 beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan 7500 nieuw gearriveerde Rohingya vluchtelingen in het kustgebied bij Cox’s Bazar. NL blijft zich diplomatiek inzetten voor goede opvang van de Rohingya – zowel in Myanmar als in de buurlanden – en volgt de situatie nauwgezet.
Klopt het dat terreurorganisaties zoals IS proberen om aanhang te verwerven onder de Rohingya-bevolking? Zo ja, hoe groot is het risico dat terreurorganisaties als IS daar voet aan de grond krijgen en dat ook steeds meer Rohingya’s bereid zullen zijn om geweld te gebruiken of aanslagen te plegen?
Een recent rapport van de International Crisis Group genaamd «Myanmar: A New Muslim Insurgency in Rakhine State» gaat in op het risico dat de uitzichtloze situatie van de Rohingya kan zorgen voor radicalisering van de Rohingya. Het kabinet beschikt echter niet over bewijs dat terreurorganisaties zoals IS actief proberen om aanhang te verwerven onder de Rohingya-bevolking.
Uitspraken van de president van Mali over terugname uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen |
|
Mona Keijzer (CDA), Raymond Knops (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Mali «nooit» een hervestigingsakkoord over de terugkeer van Malinese migranten uit Europa zal tekenen?
Mali is op basis van het internationaal gewoonterecht gebonden mee te werken aan de gedwongen terugkeer van eigen onderdanen, een verplichting die het Verdrag van Cotonou2 bevestigt. De EU en Mali werken samen bij terugkeer. De uitspraken van de Malinese president tonen overigens de gevoeligheden rond terugkeer. Voor landen als Mali zijn overmakingen (zgn. remittances) van migranten doorgaans een inkomstenbron die groter is dan die van internationale samenwerking of van de buitenlandse investeringen in dat land. De Malinese president is ook van mening dat slachtoffers op de Middellandse Zee moeten worden voorkomen en hij is zich bewust van de problemen die irreguliere migratie voor Europa met zich meebrengt. De president wil op technisch niveau tot een pragmatische aanpak komen. Dat is precies waar de EU met Mali aan werkt.
Klopt het dat de Malinese president Keïta in een persconferentie met de Franse president Hollande gesteld heeft dat Mali «nog nooit» een hervestigingsakkoord gesloten heeft met een ander land en dat ook «nooit zal doen»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de uitspraken van de Malinese president zich tot uw recente persbericht2, waarin u beweert een «overeenkomst» gesloten te hebben namens de EU met Mali, die de terugkeer van Malinese migranten uit Europa moet bevorderen?
Op 11 december 2016 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken namens de EU overeenstemming bereikt met Mali over een gezamenlijke migratie-aanpak. Deze aanpak is vastgelegd in een door beide partijen getekende gezamenlijke verklaring4 en gaat uit van een brede benadering die onder andere gericht is op het tegengaan van mensensmokkel, het bevorderen van veiligheid en het creëren van jeugdwerkgelegenheid. Samenwerking op terugkeer maakt onderdeel uit van deze aanpak die de EU voorstaat.
Bent u bereid te erkennen dat de uitspraken van de Malinese president nog verder gaan dan de felle reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken, die in reactie op uw persbericht stelde dat er helemaal geen sprake was van een akkoord, en bovendien rectificatie eiste, waarna de dialoog weer kan worden hervat?3
Mali schendt de gezamenlijke verklaring niet met de uitspraken van de president. In deze verklaring staat dat de EU en Mali overeenkomen om de samenwerking te intensiveren bij het begeleiden van de terugkeer van irreguliere migranten uit Europa. De uitspraken van de Malinese president – net als de reactie van de Malinese Minister van Buitenlandse Zaken eerder – laten de gevoeligheid zien van gedwongen terugkeer van Malinezen naar Mali. Dit neemt niet weg dat op praktisch niveau Mali goede wil toont door met de EU samen te werken, bijvoorbeeld door de organisatie van identificatiemissies naar Europese landen.
Schendt Mali deze «overeenkomst» met de uitspraken van president Keïta? In hoeverre is verdere dialoog mogelijk als Mali aangeeft «nooit» een hervestigingsakkoord te zullen sluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u van mening dat sprake is van een «semantische discussie» die we «niet groter moeten maken dan het is»?4
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre heeft uw persbericht bijdragen aan de ophef die in Mali ontstaan is en de weigering om een akkoord te willen sluiten over de terugname van migranten? Vindt u het nog steeds «heel goed» wat er gebeurd is, dat de gevoeligheid in Mali wijst op de «mogelijkheid om tot afspraken op dit terrein te komen»?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel medewerking verwacht u nog van Mali na de uitspraken van president Keïta, in het licht van de praktijk van de afgelopen jaren, die uitgewezen heeft dat de medewerking van Mali aan gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers «beperkt» was?6
Mali stelt mee te werken aan gedwongen terugkeer wanneer het vaststaat dat de illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling de Malinese nationaliteit heeft. In die gevallen zou Mali een reisdocument afgeven voor terugkeer naar Mali. Sinds april 2014 zijn geen personen gedwongen teruggekeerd naar Mali. Zelfstandige terugkeer, bijvoorbeeld via IOM, vindt op beperkte schaal plaats. In de genoemde periode zijn vanuit de caseload van de Dienst Terugkeer en Vertrek circa tien vreemdelingen zelfstandig teruggekeerd naar Mali.
Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen uit Mali zijn gedwongen teruggekeerd vanuit Nederland naar Mali, dus met medewerking van de Malinese autoriteiten, sinds de aanvang van de inzet van Nederlandse militairen in de VN-missie MINUSMA, in april 2014?
Zie antwoord vraag 8.
Werkt Mali voldoende mee aan de terugname van eigen uitgeprocedeerde asielzoekers en illegalen uit Nederland, aangezien het daar politiek en juridisch op basis van de overeenkomst van Cotonou en de Valetta-afspraken toe verplicht is?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt ervan dat Mali maling heeft aan Nederland en de EU, terwijl het veel ontwikkelingshulp uit Nederland ontvangt en beschermd wordt door Nederlandse militairen sinds 2014?
Al dan niet gedwongen terugkeer van mensen die illegaal in Nederland verblijven is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse migratiebeleid en van wezenlijk belang voor het draagvlak voor en de geloofwaardigheid van het toelatingsbeleid. Het is cruciaal dat derde landen als Mali hieraan hun medewerking verlenen. Daartoe hebben deze landen zich ook verplicht. Niettemin is die medewerking niet altijd evident, vanwege de genoemde gevoeligheden.
Het kabinet is van mening dat maatregelen om deze medewerking te stimuleren het effectiefst zijn als zij onderdeel zijn van een breder pakket. Dit was ook het uitgangspunt bij de aanpak met Mali. In algemene zin sluit het kabinet negatieve prikkels – zoals het korten op ontwikkelingssamenwerking – echter niet uit. Deze maatregelen moeten bij voorkeur eerst gezocht worden binnen het migratiedomein. Het kabinetsbeleid is gestoeld op de aanbevelingen van de Adviescommissie Vreemdelingenzaken over de «Strategische Landenbenadering migratie» (zie Kamerstuk 29 344/30 573, nr. 128).
In het geval van Mali wordt naast samenwerking op terugkeer ook intensief gesproken over het belang van voortgang bij de aanpak van transitmigratie en van grondoorzaken van migratie zoals instabiliteit. Nederland en de EU kiezen hierbij voor een pragmatische aanpak. Dat vergt tijd, maar zal uiteindelijk het meest effectief zijn.
Deelt u de opvatting van de Duitse viceKanselier Gabriel dat landen die uitgewezen asielzoekers niet of onnodig traag terugnemen, niet hoeven te rekenen op Duitse ontwikkelingshulp?7
Zie antwoord vraag 11.
Zo ja, vindt u dat deze situatie van toepassing is op Mali? Bent u bereid bilateraal en in internationaal verband druk uit te oefenen op Mali om zijn verplichtingen na te komen om migranten terug te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Het ontslag van 1500 textielwerkers in Bangladesh |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duizenden textielwerkers Bangladesh ontslagen na staking»?1
Ja
Wat is uw reactie op het bericht dat 1.500 mensen zijn ontslagen bij textielfabrieken in Bangladesh, na een massale staking voor een hoger minimumloon en de arrestatie van twaalf vakbondsleiders en mensenrechtenactivisten?
Dit bericht baart mij grote zorgen. Na de recente loonacties heeft Nederland aandacht gevraagd voor de ontstane situatie bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties om dit gezamenlijk aan de orde te kunnen stellen bij de autoriteiten van Bangladesh. De Nederlandse ambassadeur heeft gesproken met de werkgeversorganisatie en met de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van vrijheid van vereniging, de rechten van werknemers en sociale dialoog in deze gesprekken benadrukt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de ondertekenaars van het Bangladesh-akkoord over dit recente bericht en aan te dringen op oplossingen met betrekking tot vakbondsvrijheid in Bangladesh, die overduidelijk in het geding is?
Het Bangladesh-akkoord richt zich primair op de brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. Het kabinet gaat graag in gesprek met de partijen van het Bangladesh-akkoord over hun opvatting over en ervaring met vakbondsvrijheid in Bangladesh. Er staat binnenkort een afspraak gepland met de directeur van het Bangladesh-akkoord. Daar zal vakbondsvrijheid ter sprake komen.
Bent u bereid om hierover met bedrijven in gesprek te gaan die in Nederland actief zijn en kleding laten maken in de betreffende fabrieken?
De Nederlandse overheid is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over hoe de risico’s in de keten aan te pakken. In het textielconvenant is afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. Er moet nog een keuze gemaakt worden voor de landen waar die collectieve projecten ontwikkeld zullen worden. Gezien de recente ontwikkelingen moet Bangladesh zeker in overweging worden genomen.
Er is nog geen inzicht in de productielocaties van Nederlandse merken. Medio dit jaar zal informatie over productielocaties beschikbaar zijn voor de merken die het textielconvenant hebben ondertekend. Indien Nederlandse merken in hun productielocaties te maken hebben gekregen met de bovengenoemde vakbondsacties, verwacht het kabinet dat zij zich nadrukkelijk uitspreken voor vakbondsvrijheid en tegen het ontslaan van werknemers vanwege vakbondsacties.
Ook via ons Strategisch Partnerschap met Fair Wear Foundation, FNV en CNV is ruime aandacht voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon in productielanden, waaronder Bangladesh. Daarnaast heeft Fair Wear Foundation begin deze maand een brief gestuurd naar de autoriteiten van Bangladesh waarin de Nederlandse organisatie haar zorgen uit over de recente massa-ontslagen van protesterende arbeiders en de arrestaties van vakbondsleiders. Fair Wear Foundation bepleit in de brief de verhoging van het minimumloon voor de kledingarbeiders in Bangladesh. Fair Wear Foundation heeft haar leden opgeroepen na te gaan bij hun leveranciers of hun werknemers door bovengenoemde maatregelen zijn getroffen, omdat zij zich uitgesproken hebben voor hogere lonen. Van de leveranciers wordt verwacht dat zij klachtprocedures ter beschikking hebben om schendingen van arbeidsrechten te adresseren.
Ook andere EU-lidstaten, waaronder Zweden, Denemarken en Duitsland, steunen programma’s voor vakbondsvrijheid.
Op welke manier levert het textielconvenant al op korte termijn oplossingen voor problemen als de inperking van de vakbondsvrijheid, betaling onder de grens van een leefbaar loon en het massale ontslag van fabrieksarbeiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bij de regering van Bangladesh aan te dringen op het aangaan van gesprekken met vakbonden over een leefbaar loon en om de vakbondsvrijheid te respecteren?
Nederland maakt via de Europese Unie deel uit van de dialoog met de autoriteiten van Bangladesh in het kader van de Sustainability Compact. Een van de voorwaarden onder de Compact is het verbeteren van de naleving van fundamentele arbeidsnormen, waaronder vakbondsvrijheid. Helaas moet worden geconstateerd dat de maatschappelijke omgeving voor vakbonden in Bangladesh ongunstig is. Er heerst onder werkgevers en werknemers een groot wantrouwen tegen vakbonden. Nederland heeft herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de rechten van arbeiders en blijft dat doen. Tijdens mijn laatste bezoek aan Bangladesh afgelopen september heb ik mijn zorgen hierover geuit bij de Minister van Handel. Ook heeft Nederland onmiddellijk na de recente loonacties de vakbondsvrijheid aan de orde gesteld bij de autoriteiten van Bangladesh. Daarnaast zet Nederland zich in voor leefbare lonen, bijvoorbeeld door via de EU dialoog met Bangladesh een nieuwe verhoging van het wettelijk minimumloon te bepleiten. Nederland trekt zoveel mogelijk op met gelijkgezinde landen en internationale organisaties.
De ongevraagde voorlopige aanslag 2017 en de vermogensrendementsheffing |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Over hoeveel procent rendement wordt iemand met een grondslag sparen en beleggen van 75.000 euro aangeslagen sinds 1 januari 2017? Hoe reëel is deze veronderstelling in uw ogen, wanneer het gaat om iemand die dit geld op een spaarrekening heeft staan?
Zoals gemeld aan uw Kamer in mijn brief van 20 september 20161 bedraagt het rendementspercentage over een grondslag sparen en beleggen van € 75.000 gedurende dit kalenderjaar 2,871%. Dit rendementspercentage is opgebouwd voor 67% uit het rendementspercentage van rendementsklasse I (sparen) van 1,63% en voor 33% uit het rendementspercentage van rendementsklasse II (beleggen) van 5,39% zodat het totale percentage 2,871% bedraagt. Door het tarief in box 3 van 30% is de te betalen belasting 0,8613% van een grondslag sparen en beleggen van € 75.000.
Waarom belast u een rendement dat, zeker voor spaarders, niet haalbaar is?
De wijzigingen in de systematiek van box 3 met ingang van 1 januari 2017 zijn een eerste stap naar een heffing die beter aansluit op het werkelijke rendement. In die nieuwe systematiek is het forfaitaire rendement bepaald aan de hand van de gemiddeld in de voorgaande jaren gerealiseerde rendementen op sparen en beleggen. Deze rendementen worden jaarlijks aangepast aan de hand van de meest actuele gegevens. Daarnaast wordt op basis van de gemiddelde vermogensmix van belastingplichtigen het vermogen opgedeeld in een spaardeel en een beleggingsdeel. Deze verdeling is gebaseerd op de gemiddelde samenstelling van het box 3-vermogen van alle belastingplichtigen in het belastingjaar 2012. Voor belastingplichtigen met een box 3-vermogen van minder dan € 100.000 is het gemiddelde spaardeel in die mix met 67% substantieel. Daardoor daalt het forfaitaire rendement voor deze groep ten opzichte van 2016 met ongeveer 1,13 procentpunt (van 4% naar 2,871%). Met een combinatie van sparen en beleggen – zoals de gemiddelde vermogensmix veronderstelt – is dit rendement ook in 2015 en 2016 haalbaar. In de komende jaren daalt het forfaitaire rendement – door de herijkingssystematiek – voor deze groep verder in het geval de spaarrente laag blijft. Een forfaitaire benadering gaat wel gepaard met een zekere grofheid en het forfaitaire rendement kan hoger of lager uitkomen dan het werkelijk behaalde rendement.
De voorlopige aanslag 2017 is bedoeld om het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld gespreid te kunnen betalen. Door de wijzigingen per 1 januari 2017 zal ook de voorlopige aanslag gemiddeld beter aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Dit systeem is in de ogen van het kabinet slechts een tussenstap. Het belasten van het werkelijke rendement is het uiteindelijke doel.
Hoeveel vermogen is er in 2016 van box 3 naar een bv verhuisd? Hoeveel vermogen verhuist er normaliter jaarlijks van box 3 naar een bv?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er door de Belastingdienst gedaan aan de vele belastingadvieskantoren die sluipwegen bieden om de box 3-heffing te ontlopen?
Uit de systemen van de Belastingdienst valt niet te herleiden of in bv’s ingebracht vermogen afkomstig is uit box 3.
Wat vindt u ervan dat belastingbetalers die het geld hebben voor belastingadvies en zich tot een van deze belastingadvieskantoren kunnen wenden minder belasting betalen over hun vermogen, en dat andere belastingbetalers die de weg naar een belastingadvieskantoor financieel niet kunnen vinden meer belasting moeten betalen over hun vermogen? Vindt u dit eerlijk? Zo nee, wat gaat u eraan doen om deze ongelijkheid aan te pakken?
Zolang belastingplichtigen zich houden aan de wet- en regelgeving is er niets mis met het inwinnen van advies bij een belastingadvieskantoor. Daarnaast zijn en blijven belastingplichtigen zelf verantwoordelijk voor het doen van hun aangifte, ook als zij advies inwinnen bij een advieskantoor.
Daarom vindt bij ongeoorloofde constructies handhaving in eerste instantie plaats bij de belastingplichtige zelf. De Belastingdienst houdt overigens ook toezicht op advieskantoren. Belastingadviseurs die ongeoorloofde constructies adviseren komen bijvoorbeeld in beeld naar aanleiding van een correctie bij één van hun klanten, maar ook als een bepaalde constructie vaker voorkomt bij klanten van één adviseur. In de praktijk gaat het om een kleine groep van adviseurs. Deze adviseurs kunnen rekenen op extra aandacht en verscherpt toezicht. Na overleg met de boetefraudecoördinator kunnen deelnemingsvariantboetes worden opgelegd of vindt strafrechtelijke vervolging plaats.
De Coördinatiegroep Constructiebestrijding (CCB) van de Belastingdienst houdt zich bezig met ongeoorloofde en geoorloofde constructies. Indien er, bijvoorbeeld vanuit de CCB, signalen komen dat bepaalde sluiproutes regelmatig gebruikt worden door adviseurs, wordt er in samenwerking tussen de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën onderzocht of er aanleiding is voor een wijziging van wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat, zolang de belastingdruk op vermogensrendement buitenproportioneel is, belastingplichtigen op zoek gaan naar sluipwegen om deze belasting te ontlopen? Beïnvloedt dit naar uw mening de belastingmoraal, vooral die van mensen die geen sluipweg kunnen bewandelen omdat ze het geld niet hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u zich voorstellen dat belastingplichtigen zich ergeren aan het feit dat zij maandelijks via de voorlopige aanslag 2017 worden aangeslagen voor een rendement dat ze niet (kunnen) halen? Wat is hiervoor uw oplossing?
Zie antwoord vraag 5.
Noord-Koreaanse dwangarbeiders |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat er honderden Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam zijn op ten minste één scheepswerf van het bedrijf CRIST S.A. in Polen?1
Het kabinet is op de hoogte van berichten over vermeende dwangarbeid bij Noord-Koreaanse burgers die in Polen werken. Het Poolse Ministerie van Family, Labour and Social Planning geeft desgevraagd aan dat er enkele honderden Noord-Koreanen in Polen werkzaam zijn.
De Poolse Arbeidsinspectie geeft aan dat het inspecties uitvoert bij bedrijven waar Noord-Koreanen werken en dat het aantal inspecties is toegenomen. Er zouden geen gevallen van illegaal werk of mensenhandel zijn aangetroffen, noch overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Polen is sinds begin 2016 gestopt met het verstrekken van (lange termijn) visa aan Noord-Koreanen. Het aantal Noord-Koreanen dat werkzaam is in Polen neemt hierdoor af.
Zijn er, voor zover bekend, elders in Europa Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam?
Diverse onderzoeken spreken over enkele honderden Noord-Koreaanse burgers die werkzaam zijn in de Europese Unie. Dit aantal zou naar verluidt momenteel teruglopen. In de meest recente Europese mensenhandel cijfers worden alle niet-EU landen waarvan in 2013–2014 vijftig of meer slachtoffers zijn aangetroffen in de EU genoemd. Noord-Korea staat daar niet bij.2
Sinds 2013 zijn er in Nederland geen nieuwe aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen of notificaties gedaan voor Noord-Koreanen. In 2015 is wel een onderzoek door de Inspectie SZW met betrekking tot Noord-Koreanen afgerond en aangeleverd bij het OM.
Waren of zijn er, voor zover bekend, ook dwangarbeiders uit Noord-Korea werkzaam in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Werden en worden er, naast NAVO-schepen, ook Nederlandse civiele schepen onderhouden op deze werf? Zo ja, was u op de hoogte van de dwangarbeid verricht door Noord-Koreanen op deze werf? Welke stappen heeft u genomen om deze misstand te beëindigen?
Er vonden ook werkzaamheden voor Nederlandse schepen op de werf plaats. Ambtelijk is contact opgenomen met het betreffende Nederlandse bedrijf. Naar aanleiding van berichten over vermeende dwangarbeid door Noord-Koreaanse arbeiders, heeft het bedrijf de werf CRIST om uitleg gevraagd. De werf heeft verklaard zich volledig te houden aan de Poolse wet- en regelgeving. Dit is bevestigd door het arbeidsbureau dat bemiddeld heeft bij de tewerkstelling van Noord- Koreaanse arbeiders.
Ambtelijk is ook contact opgenomen met zowel de Poolse Arbeidsinspectie als ook het Ministerie van Sociale Zaken. De Poolse inspectie geeft desgevraagd aan dat het de rechtmatigheid van de tewerkstellingen op de werf vier keer heeft gecontroleerd en dat daarbij geen bewijs is aangetroffen van het tewerkstellen van Noord-Koreanen in condities die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Onderdeel daarvan is dat zij due diligence toepassen, dus risico’s in hun toeleveringsketen identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap afleggen.
Op 22 december 2016 heeft uw Kamer daarnaast een wetsvoorstel ontvangen ter goedkeuring van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende gedwongen arbeid. In dit protocol is onder meer opgenomen dat een bedrijf zich er door voldoende diepgaand onderzoek van moet vergewissen dat zich geen misstanden voordoen bij onderaannemers in andere landen. Indien dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd verplicht het lidstaten om due diligence in de publieke en private sector te ondersteunen om de risico’s van gedwongen arbeid te voorkomen en aan te pakken.
Zie tevens het antwoord op de vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat dwangarbeid onacceptabel is en wanneer dit plaatsvindt op Europese bodem met alle mogelijke middelen bestreden moet worden? In hoeverre is dat in dit geval gebeurd?
Mensenhandel en dwangarbeid zijn in strijd met internationale mensenrechtennormen, waaronder een aantal fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) waarvan Nederland en Polen partij zijn. In de EU zijn voorts regels inzake arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid op het werk en de wetgeving tegen mensenhandel van toepassing, ongeacht of iemand de status van onderdaan van de EU of van een derde land heeft. Het is de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat de regels worden gehandhaafd.
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Naar aanleiding van berichten over de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland heeft Nederland hiervoor in EU en VN-verband specifiek aandacht gevraagd en opgeroepen tegen misstanden op te treden.
Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. De Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft afgelopen jaar – bij consensus – een door de EU en Japan ingediende resolutie aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin voor het eerst nadrukkelijk aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Ook binnen de Mensenrechtenraad zal hier aandacht aan worden geschonken. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd.
Tijdens het EU-voorzitterschap heeft Nederland zich ook ingezet om mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Zo is er een handleiding opgesteld over multidisciplinaire samenwerking omtrent dit fenomeen en zijn er in dat kader raadsconclusies aangenomen.3 Van de handleiding is recent een website gemaakt met tips, adviezen en voorbeelden van de aanpak.4 De Nederlandse politie is sinds een aantal jaar de zogenaamde «co-driver» van het project om de operationele samenwerking tegen mensenhandel in de EU te versterken, EMPACT THB.5
De regering blijft zich zowel bilateraal als in internationaal verband inzetten om mensenhandel en dwangarbeid te voorkomen.
Kunt u aangeven welke internationale en Europese verdragen geschonden worden als gevolg van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de dwangarbeiders vrijwel hun gehele salaris direct moeten afdragen aan de Noord-Koreaanse staat? Is bekend om welke geldhoeveelheden het gaat?2
In 2015 werd in het rapport van de Speciaal Rapporteur geschat dat de inkomsten voor de Noord-Koreaanse autoriteiten uit arbeid in derde landen tussen USD 1,2 en 2,3 miljard zouden bedragen. In zijn rapport van 22 februari jl. spreekt de Speciaal Rapporteur over een aanzienlijk deel (60–90 procent) van salarissen dat zou worden afgestaan. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat er een risico bestaat dat dwangarbeiders gevoelige informatie omtrent de militaire schepen en technologie met de Noord-Koreaanse autoriteiten delen?
Het kabinet neemt de dreiging van spionage en het afschermen van gevoelige informatie zeer serieus en zal niet nalaten zo nodig maatregelen te treffen.
Het bericht dat de UNHCR gehinderd wordt door Turkije in de monitoring van de vluchtelingendeal |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UN struggles to monitor fate of readmitted Syrians in Turkey»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de VN (UNHCR) geen «ongehinderde en voorspelbare toegang tot uitzendcentra in Turkije en het opvangcentrum in Duzici» heeft, ondanks de formele garanties die gemaakt zijn in het kader van de vluchtelingendeal?2
Zoals u bekend hecht het kabinet zeer aan de nauwe samenwerking met internationale organisaties als UNHCR en IOM in de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring en heeft het zich daarvoor steeds ingezet. Toegang tot migranten die onder de Verklaring zijn teruggekeerd hoort daar wat het kabinet betreft ook bij. De toegang tot de opvanglocaties is reeds een terugkerend onderwerp in politieke en hoogambtelijke contacten van Nederland en de Europese Commissie met Turkije.
Zoals ook uit de vierde voortgangsrapportage van de Europese Commissie over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring blijkt, is hun ook toegang verleend tot de verschillende centra en opvangkampen. Daarnaast delen de Turkse autoriteiten ook informatie over de teruggekeerde migranten. Het kabinet merkt dan ook op dat er geen sprake is van een systematische weigering. Tegelijkertijd is het kabinet geen deelgenoot van de beweegredenen van de Turkse autoriteiten om de toegang in specifieke gevallen te ontzeggen. Nederland zal dan ook bij de Commissie blijven bepleiten dat regelmatige toegang deel uitmaakt van de gezamenlijke aanpak, en dat daarvoor bij de reguliere rapportage aandacht bestaat.
Waarom heeft Turkije de toegang tot het opvangcentrum in Duzici de UNHCR meermaals ontzegd?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er begin november slechts 12 van de 82 Syriërs die vanuit Griekenland zijn teruggestuurd, een tijdelijke verblijfsstatus hebben gekregen?4 Wat zijn de actuele data?
In de vierde voortgangsrapportage over de EU-Turkije Verklaring, rapporteerde de Europese Commissie dat alle teruggekeerde Syriërs (t.t.v. voortgangsrapportage betrof dat 42 Syriërs) zijn opgevangen in een vluchtelingenkamp en weer zijn geregistreerd t.b.v. de speciale tijdelijke beschermingsmaatregel voor Syriërs. Tien personen zijn vrijwillig teruggekeerd naar Syrië.
Het kabinet herkent niet dat Syrische vluchtelingen onvoldoende worden beschermd. Op grond van de tijdelijke beschermingsmaatregel genieten zij vergelijkbare rechten als onder het VN-Vluchtelingenverdrag. Turkije biedt hun, met ondersteuning van de EU via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije, onder andere opvang, gezondheidszorg, toegang tot onderwijs en een cashcardprogramma waarmee vluchtelingen maandelijks een bedrag ter beschikking krijgen om naar eigen inzicht te besteden aan zaken als boodschappen, kleding, of woon-, onderwijs- en medische kosten.
Hoeveel teruggestuurde Syrische vluchtelingen worden op dit moment onvoldoende beschermd in Turkije? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er vorig jaar 176 vluchtelingen aan de grens met Turkije zijn doodgeschoten?5 Is dit te rijmen met de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de vluchtelingendeal? Hoe wordt er voorkomen dat er nog meer mensen worden doodgeschoten? Hoe ziet u uw eigen rol daarin als trekker van de vluchtelingendeal?
Zoals aan uw Kamer geschreven in het schriftelijk overleg inzake migratiebeheer EU-Turkije (d.d. 17 mei 2016, Kamerstuk 21 501-20 nr. 1141), is de Turks-Syrische grens ruim 900 km lang en grenst zij direct aan een actief conflictgebied in Syrië. Met UNHCR heeft het kabinet begrip voor de complexe veiligheidsvraagstukken waarmee de Turkse autoriteiten zich geconfronteerd zien, zoals grensoverschrijdingen door «foreign fighters» en smokkel van o.a. wapens. Daarnaast wijst het kabinet op de uitdagingen die er zijn om berichten over schietincidenten bevestigd te krijgen. Het kabinet kan noch het genoemde aantal, noch de status bevestigen van personen die aan de grens zouden zijn omgekomen.
In datzelfde schriftelijk overleg schreef het kabinet dat ten aanzien van de veiligheid van vluchtelingen in Turkije en het respecteren van de materiële vereisten van het VN-Vluchtelingenverdrag, UNHCR en migratiediensten van verschillende lidstaten het Turkse Directoraat-Generaal Migratiemanagement ondersteunen in zijn ontwikkeling door technisch advies en trainingen aan te bieden.
Acht u de bovenstaande voorbeelden als een schending van de vluchtelingendeal door Turkije? Zo ja, op welke wijze gaat u deze schending aankaarten?
Zie antwoorden op vragen 2,3 en 6.
Hoeveel vluchtelingen zijn er in het kader van de vluchtelingendeal in totaal teruggestuurd vanuit Griekenland naar Turkije?
Volgens gegevens van de Europese Commissie zijn tot en met 25 januari jl. 851 migranten teruggekeerd naar Turkije.
Hoeveel van de 2,7 miljoen vluchtelingen in Turkije hebben inmiddels een werkvergunning?
Volgens cijfers van het Turkse Ministerie van Arbeid hebben ca. 18.000 Syriërs een werkvergunning aangevraagd. Daarvan zijn ca 13.000 aanvragen toegekend, waarvan ca. 5.000 aan vluchtelingen. Dat is een stijging van ca. 2.000 sinds het verschijnen van de vierde voortgangsrapportage over de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, waarvan uw Kamer als deel van het verslag van de JBZ-Raad van 8–9 december 2016 (Kamerstuk 32 317 nr. 453 d.d. 13 december 2016) een appreciatie ontving.
Herinnert u zich dat u tijdens het mondelinge vragenuur van 5 april jl. zei: «Het gaat ook niet om bruine ogen. Ik wijs er wel op dat het nagevraagd is en dat daar vervolgens van Turkse kant een persverklaring uit voortgekomen is. Niettemin is het van belang om juist dit soort elementen zeer precies te bekijken, omdat het ook voor de Nederlandse regering van belang is dat de afspraken die gemaakt zijn met Turkije gebaseerd zijn op internationale standaarden»? Bent u bereid om nu opnieuw de bovengenoemde elementen van de uitvoering van de deal, en de mogelijkheden van de monitoring daarop, zeer precies te bekijken?
Ja, deze elementen zijn terugkerende onderwerpen in politieke en hoogambtelijke contacten met Turkije van Nederland en de Europese Commissie, die de uitvoering van de afspraken tussen de EU en Turkije monitort.
Het bericht “Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman haalt bakzeil: Ed Nijpels en SER wél eerlijk over windenergie»?
Ik beschouw dit als een zaak van de Nationale ombudsman. Het is de rol van de Nationale ombudsman om op onafhankelijke wijze bestuursorganen te controleren. De SER heeft een herzieningsverzoek bij de Nationale ombudsman ingediend en de Nationale ombudsman heeft na de presentatie van nieuwe informatie zijn oordeel herzien.
Vindt u dat de Ombudsman nog geloofwaardig is, nu hij op aandringen van VVD-coryfee Ed Nijpels zijn eigen oordeel herziet over diens eenvoudig te controleren uitspraken?
Ik heb geen signalen dat de Nationale ombudsman zich onder druk heeft laten zetten. De Nationale ombudsman is een Hoog College van Staat met een onafhankelijke en onpartijdige rol. De Nationale ombudsman biedt belanghebbende partijen de mogelijkheid om een verzoek tot herziening in te dienen wanneer een rapport hen hier goede redenen toe geeft. Uit de procedure blijkt dat een uitgebracht rapport alleen wordt herzien wanneer er nieuwe feiten bekend zijn geworden die tot een ander oordeel kunnen leiden of wanneer blijkt dat de Nationale ombudsman bepaalde feiten die van invloed zijn geweest op het oordeel verkeerd heeft begrepen. Zoals in het herziene rapport is te lezen hebben de concept-bevindingen van het eerdere onderzoek de voorzitter van de SER toentertijd niet bereikt en heeft de SER daar zodoende niet op kunnen reageren. Er bleek voor de SER wel aanleiding tot het maken van opmerkingen op de concept-bevindingen. De SER heeft de Nationale ombudsman daarom op
23 november 2016 verzocht om nogmaals te kijken naar het op 25 oktober 2016 uitgebrachte rapport. Dit verzoek is door de Nationale ombudsman gehonoreerd.
De Nationale ombudsman heeft vervolgens kennis genomen van het proces van totstandkoming van de factchecker waarover een klacht was ingediend. De tekst van de factchecker is aangeleverd door externe experts en noch de SER, noch het secretariaat van de Commissie Borging Energieakkoord, is betrokken geweest bij, of heeft invloed uitgeoefend op deze tekst. De Nationale ombudsman heeft op basis van deze nieuwe informatie zijn oordeel herzien. Hij heeft daarmee invulling gegeven aan zijn wettelijke taken en ik zie dan ook geen reden voor vertrek van de Nationale ombudsman.
Deelt u de mening dat de Ombudsman zich onder druk van de heersende elite laat zetten en dus niet in staat is om te doen waar hij voor aangesteld is, namelijk op een onafhankelijke manier de belangen van de bevolking te verdedigen en dus dient te vertrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer te worden van kinderrechtschendingen? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren te vergroten dan de kinderen terug te sturen?
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Hoe zijn het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u met elkaar verenigbaar?
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door ze terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden.
Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat als de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Mocht het niet lukken om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen, wordt onderzocht of adequate opvang in een (particuliere of van overheidswege) opvanginstelling voorhanden is.
Voor Afghanistan geldt op dit moment dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn. Ik zie daarom geen noodzaak voor speciale tolken voor gesprekken met (Afghaanse) amv’s.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Naast deze maatregelen, kan het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor alleenstaande minderjarigen die niet in Europa mogen blijven ook bijdragen aan het tegengaan van illegale migratie en smokkel van deze groep omdat het laat zien dat dit niet loont. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand.
De mensenrechtensituatie in Marokko |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de passage over de mensenrechtensituatie in Marokko in het World Report 2017, dat recentelijk werd gepubliceerd door Human Rights Watch?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop? Herkent u het beeld dat Marokko weliswaar qua wetgeving stappen in de goede richting zet, maar dat in de praktijk grote zorgen blijven bestaan over onder meer de onafhankelijkheid van de rechtspraak, repressie door politie en veiligheidsdiensten en tegenwerking van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's)?2
Ja, het kabinet is bekend met de door u aangehaalde passage over de mensenrechtensituatie in Marokko. Er zijn inderdaad goede stappen gezet wat betreft de wetgeving en implementatie op het gebied van de rechten van de mens. Uit rapporten, zoals dat van Human Rights Watch, informatie uit de media en van het maatschappelijk middenveld in Marokko (waaronder de Association marocaine des droits humains) blijkt echter ook dat er op verschillende gebieden nog zeker ruimte voor verbetering blijft.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen toegang krijgen tot Marokko om onderzoek te doen? Zo ja, heeft u hiertegen protest aangetekend? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het klopt dat onderzoeksmissies van Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen vrije toegang krijgen. Wel is een lokaal kantoor van Amnesty International actief in Marokko.
Nederland stelt de ruimte van internationale en nationale NGO’s om in Marokko te opereren regelmatig aan de orde bij de autoriteiten, zowel in bilateraal, als in EU-verband.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande het onderzoek naar de gruwelijke dood van visverkoper Mohsin Fikri, die in oktober vorig jaar werd vermalen in een vuilniswagen nadat zijn handelswaar door de politie in beslag was genomen? Klopt het dat na onderzoek inmiddels degene die de machine van de vuilniswagen zou hebben aangezet is geïdentificeerd?3
Na de dood van Mohsin Fikri heeft de Marokkaanse regering het belang van een uitgebreid onderzoek naar de gebeurtenissen benadrukt. Het proces is op 2 maart begonnen. Er zijn 9 verdachten, waarvan er drie – allen van het bedrijf dat de vuilniswagen bediende – worden vervolgd voor doodslag. Anderen worden aangeklaagd in verband met het falsificeren van officiële documenten.
Is er sprake van een onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van aanwezige politieagenten en overheidsfunctionarissen? Deelt u de twijfel hierover, gezien de conclusies van Human Rights Watch in het eerder genoemde rapport, waarin onder meer wordt gesteld dat eerlijk onderzoek naar het optreden van de politie zeldzaam is?
Het is vooralsnog moeilijk om een goed oordeel te vellen over de kwaliteit van het onderzoek. Deze zaak is in Marokko nog onder de rechter, uiteraard zal de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren. Ook de Marokkaanse pers en het maatschappelijk middenveld volgen de zaak op de voet.
Bent u bereid om bij Marokko nogmaals aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek en om via de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen zorgvuldig te monitoren, bijvoorbeeld door eventuele rechtszaken bij te wonen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de georganiseerde protesten naar aanleiding van de dood van Fikri nog steeds aanhouden, zowel in steden en dorpen als op internet en dat de politie eerder deze maand met harde hand een demonstratie neersloeg in de stad Al Hoceima? Bent u bereid om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar dit optreden van de politie en het recht op vrijheid van demonstratie te benadrukken?
De protesten blijven met enige regelmaat doorgaan, vooral in Al Hoceima en de regio. Er zijn berichten dat op 4 januari een demonstratie met harde hand door de politie is gestopt. Op 5 februari zouden bij een protest in Boukidaren 27 agenten gewond zijn geraakt. Het is op dit moment aan de Marokkaanse instanties om ervoor te kiezen hoe een dergelijk onderzoek wordt ingesteld. Nederland zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en met regelmaat het belang van de eerbiediging van het recht op vrijheid van demonstratie blijven benadrukken in de bilaterale contacten, alsmede in EU-verband.
In hoeverre dragen Nederlandse projecten bij aan het bevorderen van eerlijke rechtspraak en het tegengaan van geweld door politie en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven welke projecten hieraan bijdragen en welke resultaten hiermee worden bereikt?
Nederland steunt een aantal projecten dat hier direct of indirect een bijdrage aan levert.
Zo steunt Nederland onder meer projecten van de American Bar Association in Marokko, waarbij advocaten en rechters worden getraind om de internationale mensenrechtenverdragen toe te passen in hun werk en hiermee de jurisprudentie meer in lijn te brengen met internationale mensenrechtenverdragen. Een van de projecten bereikte boven verwachting meer dan 600 jonge advocaten en advocaat-stagiaires door heel Marokko. Het project dat zich richt op rechters is net van start gegaan. Daarnaast steunde Nederland van 2014 tot en met 2016 een project van de NGO AGRAW, gericht op het bevorderen van het respect voor de rechten van gevangenen. Hiermee werden in een jaar tijd meer dan 300 o.a. magistraten, advocaten, journalisten en gevangenispersoneel in met name het noorden van Marokko gesensibiliseerd op het gebied van mensenrechten en in het bijzonder de rechten van gevangenen.
Ook de Europese Unie voert in het kader van het Nabuurschapsbeleid een aantal grote programma’s in Marokko uit die gericht zijn op het doorvoeren van justitiële en rechtsstatelijke hervormingen.
Onjuiste weergave van gegevens in rapport over alternatieven voor afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rapport zet Kamp op verkeerde been»?1
Ja.
Studeert u op dit moment op het in het artikel genoemde rapport van Royal Haskoning DHV «Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek»?2
Ja. Het eindrapport is door Royal Haskoning DHV (RDHV) in opdracht van NAM opgesteld en op 13 december 2016 aan mij toegestuurd. Conform de huidige waterinjectievergunning is NAM verplicht om zesjaarlijks een evaluatie uit te voeren om te onderzoeken of het injecteren van injectiewater in Twente nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Ik heb NAM in het voorjaar van 2015 verzocht deze evaluatie 1,5 jaar te vervroegen naar aanleiding van vragen en zorgen uit de regio Twente. NAM heeft in november 2015 de opzet van het onderzoek gepubliceerd. In juni 2016 is vervolgens het tussenrapport gepubliceerd.
Een begeleidingscommissie bestaande uit lokale en provinciale bestuurders heeft erop toegezien dat het tussenrapport en de onderzoeksopzet op transparante wijze tot stand zijn gekomen. Om de onafhankelijkheid te borgen heb ik de Commissie voor de m.e.r. en het kennisinstituut over water en waterzuivering Deltares gevraagd om mij te adviseren over de onderzoeksopzet, het tussenrapport en het eindrapport. Ik verwacht begin februari 2017 beide adviezen over het eindrapport te ontvangen. Aan de hand van het eindrapport van NAM, de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares, gesprekken met lokale en regionale bestuurders en standpunten van verschillende stakeholders verwacht ik begin deze maand een besluit te kunnen nemen over de toekomst van de waterinjectie in Twente.
Volgens de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme zijn de door hun aangeleverde cijfers ten aanzien van de capaciteit en kosten van zuivering van productiewater zonder onderbouwing gewijzigd in het eindrapport; kunt u Royal Haskoning DHV verzoeken deze onderdelen van het rapport verder te onderbouwen of te herzien?
Op 22 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over mijn keuze voor drie alternatieven die in het eindrapport moeten worden uitgewerkt.
Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over waterinjectie met uw Kamer op 15 september 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 94), het advies van de TU Delft (in opdracht van de provincie Overijssel) en reacties van regionale bestuurders en stakeholders, heb ik NAM gevraagd om in het eindrapport twee additionele zuiveringsvarianten op te nemen. Deze twee varianten betreffen een zuiveringsproces dat gebruik maakt van de technologie van Salttech en een zuiveringsproces dat gebaseerd is op de door de TU Delft genoemde membraan technologie.
De technologie van Salttech en de technologie van de TU Delft zijn geen volledige zuiveringsprocessen voor het specifieke productiewater uit Schoonebeek. In het rapport is voor iedere zuiveringsvariant een compleet zuiveringsproces ontworpen bestaande uit meerdere processtappen, zodat uiteindelijk schoon water en voor zover mogelijk bruikbaar zout wordt geproduceerd. In hoofdstuk 3 van het eindrapport (figuren 2, 4 en 5) zijn deze zuiveringsprocessen weergegeven.
NAM en RHDHV hebben tijdens workshops met technici van Salttech en de
TU Delft de verschillende zuiveringstechnologieën besproken. Men heeft vervolgens het waterzuiveringsproces met de Salttech technologie en het waterzuiveringsproces met de TU Delft technologie ontworpen. De in het eindrapport opgenomen kosten van de benodigde processtappen en de operationele kosten zijn gebaseerd op de gegevens van Salttech en de TU Delft. Waar nodig zijn deze gegevens aangevuld met marktinformatie en specifieke informatie van RHDHV of NAM. Dit staat beschreven in bijlage 2.2 «Overzicht van technologieën voor waterzuivering» van het eindrapport. RHDHV heeft de door Salttech opgegeven investeringskosten overgenomen, te weten 40 miljoen euro.
Het eindrapport geeft daarmee een goed beeld van het energieverbruik en de kosten die nodig zijn om het injectiewater volledig te zuiveren.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media en een verzoek van de provincie Overijssel, heb ik Deltares verzocht om in haar advies in te gaan op de onderbouwing van de in het eindrapport uitgewerkte zuiveringsvarianten.
Bent u bereid om de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme te horen over de wijze waarop zij een alternatief voor de verwerking van het productiewater uit Schoonebeek kunnen uitvoeren?
In het eindrapport is aangegeven dat er workshops hebben plaatsgevonden met technici van Salttech, RHDHV en NAM. Uitgaande van deze workshops is het zuiveringsproces waarvan de Salttech technologie een onderdeel is, ontworpen. Hetzelfde geldt voor de zuiveringsvariant van de TU Delft. In het eindrapport wordt geconcludeerd dat de zuiveringsvariant van de TU Delft beter scoort dan de variant van Salttech. Er wordt ook geconcludeerd dat de variant van de TU Delft nog wel wat verder van de markt staat. Het eindrapport laat zien dat alle zuiveringsvarianten een duidelijk negatiever milieueffect hebben dan de verschillende waterinjectie varianten.
Een nader gesprek met de bedrijven Salttech en Nieuwe Werne lijkt mij niet aan de orde vanwege het commerciële belang dat zij in dezen hebben. Het is aan Salttech en Nieuwe Werne om de claims over de desbetreffende technologie waar te maken, daarover te publiceren en andere bedrijven en partijen daarvan te overtuigen.
Waarom twijfelt Royal Haskoning DHV, gezien hun beschrijving van het alternatief van zuivering op pagina 8 van het rapport «Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek», aan deze bewezen technieken van de bedrijven Saltech en Nieuwe Weme?
In het eindrapport wordt op pagina 5 tot 17 een samenvatting gegeven van het verloop van het onderzoek, van de opzet tot en met het eindrapport. Op pagina 8 worden de alternatieven beschreven die door NAM in het tussenrapport op hoofdlijnen zijn uitgewerkt. Deze beschrijving heeft geen betrekking op de technologie van Salttech. RHDHV twijfelt op pagina 8 dus niet aan de technologie van Salttech. De Salttech technologie wordt in het eindrapport voor het eerst besproken in de paragraaf «Maatschappelijke dialoog en de keuze van de Minister» op pagina 12.
Kunt u verklaren waarom Royal Haskoning DHV kosten voor zuivering van productiewater berekend à 500 miljoen euro in plaats van 45 miljoen euro, welk bedrag is voorgerekend en aangeleverd aan de opstellers van het rapport en Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zoals eerder aangegeven is de technologie van Salttech geen volledig zuiveringsproces zoals NAM dat voor het specifieke productiewater uit Schoonebeek zou kunnen toepassen. In het rapport is daarom een zuiveringsproces ontworpen bestaande uit meerdere processtappen om te komen tot schoon water en voor zover mogelijk bruikbaar zout. De Salttech technologie is een van de processtappen.
In het eindrapport zijn voor de verschillende alternatieven en onderliggende varianten kostenberekeningen gemaakt voor de gehele levensduur van de oliewinning in Schoonebeek (tot 2050). Men heeft in de kostenberekeningen onderscheid gemaakt in investeringskosten van de verwerkingsmethode, noodzakelijke additionele investeringen en de operationele kosten gedurende de gehele levensduur. Deze voor de industrie gebruikelijke wijze van kostenberekening maakt het mogelijk om de verschillende verwerkingsmethoden met elkaar te vergelijken.
RHDHV heeft in het eindrapport gebruikgemaakt van de door Salttech aangeleverde kosten van 40 miljoen euro. Voor het gehele zuiveringsproces op basis van de Salttech technologie zijn de volgende kosten over de periode 2022–2050 berekend:
De kosten van de zuiveringsvariant bedragen voor de gehele levenscyclus 501 miljoen euro.
Kunt u verklaren waarom Royal Haskoning DHV uitgaat van een opbrengst van nul euro voor het zout dat gewonnen zou kunnen worden uit het productiewater?
RHDHV heeft aangegeven dat het erg onzeker is of het geproduceerde zout hergebruikt kan worden omdat het mogelijk niet aan de eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld strooizout kan voldoen. Indien men aanneemt dat men het zout wel zou kunnen afzetten dan zou dit conform de huidige marktprijs 1,8 miljoen euro per jaar opleveren. Uitgaande van de kostenberekening zoals gegeven in het antwoord op vraag 6 zou dit volgens de netto contante waarde methode een kostenvermindering geven van 18 miljoen euro.
Bent u bereid uw besluit te baseren op de kosten als aangeleverd door Saltech en niet als geschetst in het rapport van Royal Haskoning DHV?
RHDHV heeft in het eindrapport de kosten van verschillende alternatieven en onderliggende varianten op een gebruikelijke wijze weergegeven zodat deze ook onderling te vergelijken zijn. Ik zie geen redenen om aan te nemen dat deze berekeningen niet correct zijn uitgevoerd of dat men incorrecte aannames heeft gedaan. Zoals eerder aangegeven heb ik om de onafhankelijkheid te borgen advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r. en Deltares.
Kunt u aangeven in hoeverre NAM/Shell als opdrachtgevers van het eindrapport door Royal Haskoning DHV invloed hebben gehad bij het opstellen daarvan?
De zesjaarlijkse evaluatie is een verplichting die voortkomt uit de huidige vergunning. NAM is als vergunninghouder verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het eindrapport is opgesteld door RHDHV in opdracht van NAM.
RHDHV heeft hierbij gebruikgemaakt van informatie die door NAM is aangeleverd, informatie uit literatuur en informatie uit de publiekelijke database NLOG.nl. Het eindrapport bestaat uit verschillende deelrapporten met elk een eigen literatuurlijst.
Heeft u de toetsing van Deltares, commissie milieu effectrapportage en de eindreacties van de klankbordgroep op het eindrapport mogen ontvangen?
Ik heb de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares op het moment van schrijven nog niet ontvangen. Ik verwacht beide adviezen begin deze maand te ontvangen. Ik heb van de provincie Overijssel, van de betrokken Twentse gemeenten en van gemeente Coevorden een schriftelijke reactie ontvangen.
Op 23 januari 2017 heb ik in Enschede gesproken met de regionale bestuurders. Vervolgens heb ik voor de derde keer gesproken met het burgerinitiatief. Ik heb van het burgerinitiatief een eindrapport ontvangen. Ik zal onder andere deze schriftelijke en mondelinge reacties betrekken in mijn besluitvorming over de toekomst van waterinjectie in Twente. Ik verwacht dat besluit deze maand te kunnen nemen.
Vraagt u het Staatstoezicht op de Mijnen om een advies over het eindrapport van Royal Haskoning DHV? Zo nee, waarom niet?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de huidige waterinjectie in Twente. Ik heb SodM niet om advies gevraagd over het eindrapport. De toezichthouder heeft geen rol in deze evaluatie omdat er verschillende nog niet gerealiseerde verwerkingsalternatieven met elkaar worden vergeleken.
In hoeverre is volgens u rekening gehouden met uw verzoek dat rekening gehouden wordt met reacties van Vitens, het Burgerinitiatief en de TU Delft op het tussenrapport en op de aanvullingen van het tussenrapport?
Ik heb NAM naar aanleiding van de adviezen en reacties op het tussenrapport gevraagd om een verduidelijking en aanvulling te geven. RHDHV heeft op 30 september 2016 een notitie en een herziende samenvatting gepubliceerd en heeft hiermee voldaan aan mijn verzoek. Op 22 november 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit aangaande de nadere selectie van alternatieven. (Kamerstuk 32 849, nr. 96)
Ik heb NAM verzocht deze alternatieven in het eindrapport uit te werken. In mijn brief heb ik ook aangegeven hoe ik rekening heb gehouden met de adviezen en de reacties van Deltares, de Commissie voor de m.e.r., TU Delft en het burgerinitiatief.
Vitens is evenals VEWIN van mening dat mijnbouwactiviteiten moeten worden uitgesloten in en onder drinkwatergebieden. Vitens heeft vragen gesteld aan NAM over de geologische begrenzing van de waterinjectiereservoirs in Twente en heeft ook vragen gesteld over de lange termijn risico’s van waterinjectie. NAM heeft in het eindrapport een deelrapport opgenomen getiteld «Overkoepelende analyse ondergrondse risico’s waterinjectie Twente opgenomen» waarin risico’s en beheersmaatregelen worden genoemd. Vitens heeft aangegeven dat zij zodra de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. en Deltares zijn gepubliceerd een reactie zal geven op het eindrapport.
Het advies van TU Delft van 25 augustus 2016 ging in op ondergrondse risico’s van waterinjectie. De TU Delft stelde ook een nieuwe waterzuiveringsvariant met membraan technologie voor. NAM heeft deze nieuwe zuiveringsvariant opgenomen en uitgewerkt in het eindrapport. NAM en TU Delft zijn via workshops gekomen tot een procesbeschrijving van deze zuiveringsvariant. Deze beschrijving was de basis voor de verdere technische uitwerking en modellering.
Ik heb van het burgerinitiatief een reactie ontvangen op het tussenrapport en een reactie op de door mij gevraagde verduidelijking en aanvulling. Ik heb deze reacties doorgestuurd naar de Commissie voor de m.e.r. zodat deze in het advies over het eindrapport kunnen worden meegenomen.
Op 17 augustus 2016 heb ik met het burgerinitiatief afgesproken om een notitie van het burgerinitiatief over foutieve, onjuiste en misleidende beweringen van NAM door TNO laten onderzoeken. Uit de notitie blijkt ook welke beelden het burgerinitiatief heeft bij de huidige waterinjectie.
TNO heeft als antwoord op mijn vraag een algemene notitie opgesteld over waterinjectie en cavernevorming en bodemdaling, breukstabiliteit en hydrofractie. TNO heeft op 6 december 2016 de notitie «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. Men heeft geconcludeerd dat cavernevorming door zoutoplossing zeer onwaarschijnlijk is. TNO onderschrijft daarmee de technische rapporten op basis waarvan SodM op 23 juni 2016 heeft geconcludeerd dat er een groot aantal aanwijzingen zijn dat waterinjectie veilig kan plaatsvinden. De notitie van het burgerinitiatief en de notitie TNO zijn bijgevoegd bij deze beantwoording3.
Zou het volgens u de nadere verkenning van NAM van innovatieve zuiveringstechnieken onder alternatief 1 ook een pilot voor het toepassen van deze technieken moeten bevatten?
Het eindrapport laat zien dat de zuiveringsalternatieven een hoog energieverbruik hebben. Het hoge energieverbruik leidt in de levens cyclus analyse (LCA) in het eindrapport tot een significant negatief milieueffect. Het hoge energieverbruik van de zuiveringsprocessen is te wijten aan het (gedeeltelijk) verdampen van het injectiewater. Het koken en verdampen van water kost veel energie. De technologie van de TU Delft maakt gebruik van membranen waardoor niet de gehele waterstoom moet worden verdampt. Deze innovatieve technologie scoort in het eindrapport daarom beter dan twee andere zuiveringsvarianten (variant NAM en variant Salttech). Maar ook de technologie van de TU Delft gebruikt veel meer energie dan waterinjectie.
Er is op dit moment geen sprake van het verlenen van een vergunning. NAM beschikt over de benodigde vergunningen voor het injecteren van het injectiewater in Twente. In de vergunning is opgenomen dat NAM zesjaarlijks een evaluatie moet uitvoeren. NAM heeft op 13 december 2016 het eindrapport aan mij toegestuurd. Ik verwacht in februari 2017 hierover een besluit te nemen. Op het moment dat de wens bestaat om de bestaande capaciteit uit te breiden dan zal NAM volgens de gebruikelijke openbare procedures een vergunningsaanvraag moeten indienen. Een milieueffectrapportage zal hier een onderdeel van zijn. Uit dit rapport zal vervolgens moeten blijken welke wijze van verwerking voor het milieu de meest geschikte is. Een pilotproject is geen onderdeel van een dergelijke procedure.
Bent u bereid om, gezien het feit dat er niet eens voldoende ruimte is voor alle productiewater uit Drenthe in de lege gasvelden in Twente, de NAM de voorwaarde te stellen bij de vergunning om onmiddellijk te starten met een pilot voor de zuivering van afvalwater?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden en hierover met de Tweede Kamer te spreken voordat u een besluit neemt over het alternatieven voor de verwerking van productiewater uit Schoonebeek en vooraf aan het nog te houden debat over mijnbouw?
Ja.
De asbestproblematiek |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kan worden toegelicht op welke wijze het ontzorgen van particulieren die een (klein, oftewel minder dan 35 m2 groot) asbestdak moeten saneren wordt meegenomen in de Programmatische Aanpak Asbestdaken? Wordt hierbij ook aandacht besteed aan de kennisachterstand die veel particulieren hebben, zoals dat bijvoorbeeld dakleien niet zelf verwijderd mogen worden, de inventarisatieplicht die bij verbouwingen vaker niet dan wel wordt uitgevoerd en het feit dat de meeste particulieren niet weten hoe zij zichzelf en hun omgeving moeten beschermen tijdens een sanering?
In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari is gesproken over het informeren van burgers over het zelf verwijderen van kleine hoeveelheden asbest (minder dan 35 m2), waaronder asbestdaken, in en rondom de eigen woning. Ik heb uw Kamer toegezegd in aanvulling op communicatie over asbestdaken in het kader van de programmatische aanpak ook particulieren te informeren over het veilig en verantwoord verwijderen van asbest. Hierbij zullen particulieren – via de website van Milieu Centraal – worden geïnformeerd over onder meer de inventarisatieplicht, het beschermen van de leefomgeving en het beschermen van degene die het asbest verwijdert, en over wat wel en wat niet door particulieren verwijderd mag worden.
Bent u bekend met het feit dat in Harderwijk asbestvervuilde bodem is toegedekt met schone grond en nu een woonwijk wordt gebouwd?1 Bent u bereid tot het instellen van een onderzoek naar de mogelijke risico’s van verplaatsing van asbestdeeltjes door de grond en de gevolgen daarvan op woningbouw?2
Ja, ik ben bekend met het feit dat in Harderwijk een sanering van de door asbest vervuilde grond plaatsvindt en dat er vervolgens een woonwijk op wordt gebouwd. De sanering is onder meer uitgevoerd door twee meter vervuilde grond weg te halen en schone grond terug te leggen. Hiermee is de asbestverontreiniging grotendeels weggehaald. Daarnaast heeft de provincie Gelderland gebruiksbeperkingen opgelegd. Deze zorgen er voor dat de schone grond niet wordt vermengd met dieper gelegen, mogelijk verontreinigde, grond. Er is veel kennis beschikbaar over de risico's van asbest in de bodem. Ik zie op dit moment derhalve geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen.
Heeft u duidelijk de risico’s in beeld die het asbestcementleidingdeel van het drinkwaterleidingnet kan vormen, bijvoorbeeld nierkanker?3 Bent u bereid tot het instellen van nieuw onafhankelijk onderzoek naar de laatste inzichten met betrekking tot deze leidingen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden werden transport- en hoofdleidingen van met asbest versterkt cement gebruikt. In 1993 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie richtlijnen voor drinkwaterkwaliteit opgesteld en toen geconcludeerd dat er geen overtuigende bewijslast was dat het inslikken van asbest gevaarlijk is. Ook in recentere epidemiologische studies is geen duidelijk verband tussen orale blootstelling aan asbest en een verhoogde kankerincidentie aangetoond. In de GGD-richtlijn uit 2014 is weergegeven dat uit publicaties van 2012 (IARC) en 2014 (RIVM-RIKILT) blijkt dat er geen duidelijke relatie is. In Nederland wordt het drinkwater al sinds geruime tijd geconditioneerd waardoor de afzetting van asbestvezels in het drinkwater wordt beperkt.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat aanvullend onderzoek nodig is. Door drinkwaterbedrijven worden wel op beperkte schaal analyses uitgevoerd naar de concentraties van asbest in drinkwater. In de meest recente monitoringsronde van begin 2016 blijkt er slechts sprake te zijn van zeer lage concentraties.
Is bekend wat de risico’s zijn van asbesthoudende consumentenproducten zoals talk in waskrijt en make-up, edelstenen, latex handschoenen en andere talkhoudende producten met tremoliet en actinoliet?4 Op welke wijze is de Nederlandse consument beschermd tegen asbesthoudende talk?5
Er zijn sedert een groot aantal jaren geen signalen ontvangen over talk die mogelijk asbesthoudend kan zijn. Er is ook geen recent onderzoek bekend waaruit blijkt dat momenteel asbesthoudende talk verwerkt wordt in de genoemde talkhoudende producten. Wel heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) signalen ontvangen dat asbesthoudende edelstenen als tremoliet en actinoliet te koop worden aangeboden. Op korte termijn laat de ILT hiervoor een waarschuwing uitgaan gericht op de kopers van dit soort stenen. Daarnaast zal de ILT de aanbieders van edelstenen inspecteren.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van glas- en steenvezel of -wol?6 Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft reeds een verkennend onderzoek uitgevoerd naar welke informatie in openbare literatuur beschikbaar is over de samenstelling van isolatiematerialen en welke stoffen eruit kunnen vrijkomen7. Hieruit is niet gebleken dat er onoverkomelijke gezondheidsrisico’s zijn bij toepassing van minerale wol. Net als bij andere isolatiematerialen dienen er voorzorgsmaatregelen te worden getroffen, zoals het gebruik van handschoenen. Dit onderzoek is in opdracht van onder meer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd en in 2016 afgerond.
Bent u bereid te onderzoeken welke consumenten- en industriële toepassingen er in Nederland zijn van keramische vezels en koolstof nanobuisjes, welke waarschijnlijk net zo gevaarlijk als asbest zijn?7 Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van keramische vezels en koolstof nanobuisjes? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen verplichte registratie van toepassingen van nanomaterialen. Dit maakt dat een onderzoek naar toepassingen in Nederland op dit moment weinig op zou leveren, aangezien we nu afhankelijk zijn van wat bedrijven vrijwillig aan informatie hierover willen leveren. Zoals u weet, is Nederland van mening dat een registratiesysteem van toepassingen van nanomaterialen alleen op EU-niveau nuttig zou zijn in verband met de sterk internationaal georiënteerde markt van deze technologie en haar toepassingen. Eind 2016 heeft de Europese Commissie besloten om geen verplicht registratiesysteem op te zetten maar wel een zogenaamd «EU observatory» in te richten, dat op EU-niveau de beschikbare informatie over toepassing van nanomaterialen uit bestaande systemen zal verzamelen. Zo zal de beschikbare informatie over eigenschappen en toepassingen van nanomaterialen beter ontsloten worden.
Conform REACH9 zijn bedrijven verplicht zelf gegevens aan te leveren over eventuele risico’s van stoffen, met inbegrip van de eigenschappen van de nanovormen die zij op de markt brengen. Er is en wordt internationaal al veel onderzoek gedaan naar de risico’s van koolstof nanobuisjes. Het RIVM houdt mij regelmatig op de hoogte van de resultaten, en duidt deze ook vanuit de brede expertise die het RIVM heeft op het gebied van risico-onderzoek. Er zijn veel verschillende typen koolstof nanobuisjes. Tot op heden zijn er voor de meeste koolstof nanobuisjes geen overtuigende aanwijzingen van kankerverwekkende eigenschappen. Het IARC heeft één type koolstof nanobuisje (MWCNT-7) geclassificeerd als «mogelijk kankerverwekkend voor de mens».
Keramische vezels kunnen onder de definitie van nanomaterialen vallen, afhankelijk van de dimensies/maat van de vezel. Als afzonderlijke groep van materialen worden keramische vezels volgens de Nederlandse lijst met kankerverwekkende stoffen en processen als bedoeld in artikel 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit reeds als kankerverwekkend beschouwd. Dit betekent dat voor deze groep materialen voldoende informatie beschikbaar is om op basis van de Arbowet bedrijven te verplichten passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om blootstelling van werknemers te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.
Bent u bekend met de problemen die omgevingsdiensten in veel gemeenten ervaren met de handhaving van asbestregelgeving, zoals het niet kunnen optreden tegen de montage van zonnepanelen op asbestdaken in Lelystad en het dumpen van asbest in Almere?8 Op welke wijze kunnen deze incidenten worden voorkomen? Kunt u aangeven in hoeverre deze problematiek volgens u te maken heeft met het feit dat gemeenten zelf bepalen welke handhavingstaken ze wel en niet uitbesteden aan een omgevingsdienst?
Het is op grond van het Productenbesluit Asbest niet toegestaan in een asbestdak gaten te boren, ook niet om een zonnepaneel te bevestigen. De ILT ziet toe op de naleving van het Productenbesluit Asbest. Ook de Woningwet, het Bouwbesluit en de Wet milieubeheer worden overtreden wanneer zonnepanelen op asbestdaken worden bevestigd als het asbestdak daarbij beschadigd wordt. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht hierop. Het dumpen van asbest is een strafbaar feit waarop lastig preventief gehandhaafd kan worden. De verplichtstelling van het landelijke asbestvolgsysteem (LAVS) zal het toezicht ondersteunen bij het terugdringen daarvan.
In het kader van de straf- en bestuursrechtelijke handhaving speelt vooral de politie een rol. Op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering is de politie belast met de strafrechtelijk handhaving van de milieuwetgeving. Gemeenten en provinciën mogen slechts deels zelf bepalen welke taken in relatie tot asbest door de omgevingsdienst worden uitgevoerd. In het basistakenpakket is het milieutoezicht op bedrijfsmatige asbestsanering en op het op- en overslaan van verwijderd asbest opgenomen. Aanvullend kunnen andere (asbest)taken als plustaak worden ondergebracht bij een omgevingsdienst.
Kunt u toelichten waarom er nog geen verplichte asbestinventarisatie is van openbare gebouwen zoals scholen en ziekenhuizen, ook al weten vele scholen en ziekenhuizen niet waar asbest zit?9 Bent u bereid achterblijvende gemeenten tot een asbestinventarisatie te bewegen?
In het verleden is met uw Kamer van gedachten gewisseld over een verplichte asbestinventarisatie voor scholen en ziekenhuizen. In de brief van 7 maart 201312 is gemeld dat 84% van alle ziekenhuizen geheel of gedeeltelijk is geïnventariseerd. In de brief van 4 december 201313 is gemeld dat 64% van de responderende scholen hun gebouw geïnventariseerd hadden. In mijn brief van 2 juni 201614 kon ik aangegeven dat een onderzoek van de GGD GHOR heeft uitgewezen dat het aantal scholen dat een vrijwillige asbestinventarisatie heeft uitgevoerd groter is dan werd aangenomen. Het uitvoeren van een asbestinventarisatie is wettelijk verplicht voor alle gebouwen als er sprake is van onderhoud, verbouwing of sloop.
Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op verantwoorde en kundige sanering van asbest door particulieren en door gemeenten? Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op de invoer van asbesthoudende producten?
Particulieren moeten eerst een sloopmelding doen bij de gemeente voordat het asbest verwijderd mag worden. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op particulieren die zelf asbest verwijderen. Gemeenten mogen zelf geen asbest verwijderen en zijn verplicht hiervoor gecertificeerde asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven in te schakelen. Verder moeten gemeenten ook een asbestmelding (bij zichzelf) indienen en houdt de omgevingsdienst toezicht op de uitvoering van de sanering.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht op het productenbesluit waarin het verbod op de invoer van asbesthoudende producten is vastgelegd. De inspectie voert controles uit en ontvangt meldingen over producten waarin mogelijk asbest is verwerkt.
Het bericht dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het item in het achtuurjournaal van 18 januari 2017 gezien?1
Ja.
Constaterende dat u in het item u een verklaring geeft dat gemeenten zelf mogen weten hoe ze omgaan met mensen met een bijstandsuitkering en u heeft aangegeven dat u kunt leven met de «willekeur», kan aangenomen worden dat u bedoelt dat gemeenten de wet correct moeten uitvoeren en zich dus aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de sollicitatieplicht en de tegenprestatie moeten houden?
Ja. Ik heb in mijn reactie aangegeven dat gemeenten uiteraard gehouden zijn aan de geldende wet- en regelgeving, waarbij de Participatiewet ruimte biedt aan gemeenten voor het leveren van individueel maatwerk ten aanzien van de invulling van de tegenprestatie. Gemeenten kijken bijvoorbeeld op individueel niveau of iemand al voldoende participeert, of iemand een re-integratietraject volgt, of iemand arbeidsongeschikt is, etc.
Constaterende dat wordt gesteld dat de gemeente Amsterdam de tegenprestatie helemaal niet uitvoert, dit in lijn lijkt met eerdere berichtgeving1 2 en de resultaten van het onderzoek van de inspectie SZW Verordening Tegenprestatie van november 20153 dat 20 gemeenten de tegenprestatie niet correct uitvoeren, klopt het dat de gemeente Amsterdam, met bijna 40.000 bijstandsgerechtigden, de tegenprestatie niet goed uitvoert?
Amsterdam voert de tegenprestatie niet uit conform de eisen die de Participatiewet daaraan stelt.
Zo ja, wat heeft u gedaan om deze gemeente, na eerste berichtgeving van bijna 2,5 jaar geleden, weer in het wettelijke gareel te krijgen?
Ik heb met de wethouder van de gemeente Amsterdam besproken op welke punten de verordening van de gemeente niet in lijn is met de Participatiewet en verzocht om de verordening aan te passen.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u heeft genomen om al deze twintig gemeenten die willens en wetens de wet aan hun laars lappen betreffende de tegenprestatie en waarvan u al ruim een jaar op de hoogte bent, alsnog de wet correct te laten uitvoeren?
De Inspectie SZW heeft eind 2015 geconstateerd dat het merendeel van de gemeenten een verordening tegenprestatie heeft opgesteld die in lijn is met de Participatiewet. Uit het onderzoek bleek ook dat 29 van de 390 gemeenten een verordening hadden die niet voldeed aan de eisen die de Participatiewet daaraan stelt. Van deze 29 gemeenten hebben er 9 direct aangegeven de verordening aan te zullen passen. De overige 20 gemeenten zijn vervolgens benaderd. Op basis van de gevoerde gesprekken blijkt dat op dit moment 17 gemeenten de verordening zodanig aanpassen of hebben aangepast dat deze in lijn is met de Participatiewet. Voor een deel van deze gemeenten behoeft dit nog bestuurlijke bekrachtiging. In drie gevallen vindt nog overleg plaats. Ik heb daarnaast op verschillende momenten bij gemeenten aandacht gevraagd voor een correcte uitvoering van de tegenprestatie, onder meer in de Verzamelbrieven van juni 2015 en juli 2016.
Kunt u een uitleg geven van de opmerking in het journaal dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd?
Het genoemde percentage in het NOS journaal komt uit de Divosa Benchmark Werk en Inkomen. Dit percentage is het gemiddeld aantal mensen dat een tegenprestatie uitvoert, gerekend over de deelnemende gemeenten aan de Benchmark.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Participatiewet op 26 januari 2017 beantwoorden?
Ja.