De veiligheid van onze verkiezingen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom is er niet eerder onderzoek gedaan naar de veiligheid van OSV-software?1
Op 1 februari 2017 heb ik een brief3 aan de Tweede Kamer gestuurd en daarin gesteld dat de berichten over de kwetsbaarheden van het gebruik van programmatuur (OSV) van de Kiesraad de vraag opwerpen of bij de komende verkiezing de berekening van de uitslag gemanipuleerd zou kunnen worden. Daarover mag geen enkele schaduw van twijfel hangen. Daarom heb ik geconcludeerd dat het, uit voorzorg, beter is om te besluiten dat bij de komende verkiezing OSV niet zal worden gebruikt. Mijn brief van 1 februari jl. is besproken in het Algemeen Overleg van 9 februari jl. De Kamer heeft deze aanpak gesteund.
Op 15 februari jl. heb ik de Tweede Kamer een tweede brief gestuurd waarin ik uiteen zet welke afspraken zijn gemaakt met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Kiesraad.
De komende verkiezing wordt, net als elke verkiezing, geëvalueerd. Ik zal in de evaluatie ook het proces van het berekenen van de uitslag en de hulpmiddelen die daarbij worden gebruikt goed onder de loep nemen om na te gaan hoe dit proces in de toekomst moet worden ingericht. Ik zal daarbij ook nagaan hoe de Kiesraad in het verleden is omgegaan met signalen over kwetsbaarheden in de OSV.
Welke maatregelen gaat u nemen om een veilige verkiezingsprocedure te garanderen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de stemmen van de verkiezingen van 15 maart op papier worden geteld, voordat de uitslag definitief bekend wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan beweerde u dat het stemproces niet te hacken zou zijn, als er nooit eerder onderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u aanwijzingen dat er bij vorige uitslagen eventueel gefraudeerd is? Zo ja, wat voor conclusies verbindt u daar aan?
In de antwoorden die ik op 23 januari jl.4 aan uw Kamer heb gezonden over het manipuleren van verkiezingen heb ik gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat in het verleden de verkiezingen zijn gemanipuleerd.
Hoe is het mogelijk dat de Kiesraad van deze kwetsbaarheden in de verkiezingssoftware al 6 jaar op de hoogte is, maar u dit nooit aan de Kamer hebt gemeld of actie hebt ondernomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis»?1
Zie de beantwoording van onderstaande vragen en de Kamervragen gesteld door lid Nijboer over dit krantenbericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348).
Kunt u bevestigen dat de Europese Centrale Bank (ECB) verzocht heeft om de totale kapitaaleis niet meer te melden? Zo nee, bent u bereid om na te gaan bij de ECB wat er precies is afgesproken met ABN Amro en andere systeembanken over het al dan niet publiceren van de door de ECB opgelegde kapitaaleis en om deze informatie met de Kamer te delen?
Nee. De kapitaaleisen die van belang zijn voor het vaststellen van het bedrag dat door een bank maximaal aan onder andere rente op aanvullend tier 1 (AT1) couponbetalingen, dividend en bonussen mag worden uitgekeerd (de zogenoemde Maximum Distributable Amount, MDA) moeten openbaar worden gemaakt. De guidance telt niet mee in het bepalen van deze MDA en hoeft niet openbaar te worden gemaakt. Ik acht het niettemin van belang dat banken niet worden beperkt in de mogelijkheid om de hoogte van de guidance aan de buitenwereld te communiceren als zij hiertoe over willen gaan. De ECB heeft de banken niet verzocht om de guidance niet openbaar te maken. De banken hebben de mogelijkheid om dit te doen. DNB heeft mij aangegeven dat zij bij de Nederlandse banken onder de aandacht zal brengen dat zij kunnen overgaan tot het openbaar maken van de hoogte van de guidance als zij dit willen doen. Mij lijkt dit gewenst.
Welke risico’s ziet u wanneer de gewenste kapitaaleis niet meer publiek gemaakt wordt?
Het kabinet is voorstander van verheldering van de regels van het kapitaaleisenraamwerk waar dat nodig is. Het is van belang dat er voor beleggers duidelijkheid bestaat over de situatie waarin wel of niet sprake kan zijn van de uitkering van coupons op AT1-instrumenten, dividend of bonussen. Duidelijkheid helpt om eventuele onrust onder beleggers weg te nemen, zonder de kapitaaleisen af te zwakken.
Erkent u dat het niet publiceren van de kapitaaleis mogelijk leidt tot het verkeerd inschatten van de waarde van bankaandelen, en daarmee risico’s voor de financiële stabiliteit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle voorkomende gevallen noemen waarbij paniek op de markten is ontstaan door publicatie van de gewenste kapitaalbuffer (ook pre-bankenunie) of de verhoging van een richtsnoer door de nationale of Europese toezichthouder?
Ik heb al deze voorkomende gevallen niet beschikbaar. Zoals gesteld in mijn beantwoording van de vragen van lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348) over dit krantenartikel «Bank is voortaan vaag over kapitaaleis» ben ik de mening toegedaan dat transparantie over het algemeen juist positief kan uitpakken. Duidelijkheid en transparantie over de aard en de omvang van (kapitaal)eisen, kan bij beleggers de bereidheid vergroten om banken van (goedkopere) financiering te voorzien. Ik verwacht dan ook dat beleggers van banken zullen willen weten hoe hoog de guidance is en/of hier zelf inschattingen van zullen gaan maken.
Vindt u minder transparantie het juiste middel om de stabiliteit van het financiële stelsel te borgen?
Nee, zie mijn beantwoording bij vragen 3, 4 en 5.
Bent u bekend met deze berichten?1 2 3
Ja.
Kunt u beschrijven wat dit plan precies inhoudt, waar het onderdeel van is, wat er al dan niet over besproken is bij de Ecofinraad/Eurogroep en wat EU-commissaris Dombrovskis hierover gemeld heeft bij zijn persconferentie?
De Europese Systeemrisicoraad (European Systemic Risk Board; ESRB) heeft tijdens de reguliere bijeenkomst van 22 september 2016 besloten tot de oprichting van een high level werkgroep.4 Deze werkgroep onderzoekt de potentiële creatie van «veilige activa» en richt zich daarbij op sovereign bond-backed securities. Een vorm hiervan zijn European Safe Bonds, afgekort ESBies zoals voorgesteld door Princeton-econoom Brunnermeier. De vragen die de werkgroep behandelt, zijn te vinden in een achtergrondstuk dat in december 2016 is gepubliceerd.5 Het onderzoek door de werkroep van de Europese Systeemrisicoraad loopt nog, uitkomsten zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
De Europese Commissie heeft geen voorstel gepubliceerd voor de creatie van «veilige activa». Het onderwerp is tevens niet geagendeerd voor bespreking in de Eurogroep of Ecofinraad. Indien het onderwerp wordt geagendeerd zal de Kamer zoals gebruikelijk hierover geïnformeerd worden in de geannoteerde agenda voor deze overleggen. Vicepresident en Commissaris van de Europese Commissie Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. na afloop van de Ecofin Raad wel vragen beantwoord over het concept.6 De heer Dombrovskis heeft onder meer verwezen naar het werk van de Europese Systeemrisicoraad en gesteld dat de Commissie als lid van de Europese Systeemrisicoraad deelneemt aan deze discussies. De heer Dombrovskis heeft aangegeven het concept nuttig te vinden.
Klopt de bewering uit de artikelen van Politico en EurActiv dat deze zogenaamde European Safe Assets bedoeld zijn om de «doomloop» tussen banken en overheden te doorbreken? Hoe dragen European Safe Assets hieraan bij?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – is het thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van de werking en de eventuele toegevoegde waarde van het concept te geven.
Wat is de toegevoegde waarde van gesecuritiseerde Europese obligaties? Beschouwt u het als de taak van de Europese Commissie om financiële producten te verzinnen om landenrisico's bij financiële instellingen te beperken?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de in het artikel van EurActiv genoemde bezwaren van de Duitse regering tegen deze European Safe Assets bij u ook bekend? Welke gronden voert de Duitse regering aan voor haar bezwaren?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – heeft de Duitse regering naar mijn weten nog geen formeel standpunt ingenomen.
Bent u bekend met andere discussies rond het in de artikelen genoemde «witboek»?
De verwachting is dat de Commissie in maart een witboek zal publiceren waarin zij, conform haar werkprogramma, in zal gaan op de toekomst van de EU en de toekomst van de EMU. Vicepresident Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. aangegeven voorafgaand aan de publicatie van het witboek geen commentaar te willen geven op de inhoud.
Deelt u de mening dat het van overheidswege aanbieden van gesecuritiseerde Europese overheidsobligaties een stap af is van het neerleggen van de risico's bij private beleggers? Is het niet logischer om de verantwoordelijkheid voor de diversificatie van landenrisico's bij de financiële instellingen zelf neer te leggen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 3 en 4 is tot op heden geen concreet voorstel gepresenteerd en is het daarmee thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van het specifieke concept te geven. Het kabinet hecht in zijn algemeenheid grote waarde aan het uitgangspunt dat risico’s bij private beleggers worden neergelegd.
Herinnert u zich dat u op vraag 132 van de feitelijke vragen over de 15e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst geantwoord heeft dat het digitale F-biljet niet voor 2017 beschikbaar is?1
Ja.
Kunt u aangeven of er vanaf 2017 wel de mogelijkheid komt om digitaal de definitieve aangifte bij overlijden te doen? Zo nee, wanneer komt deze mogelijkheid er wel?
Om de definitieve aangifte na overlijden digitaal te kunnen doen, is het nodig dat de bevoegdheid van degene die dat doet namens de erfgenamen elektronisch vastgesteld kan worden. Dat vraagt een specifieke machtigingsvoorziening; deze wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ontwikkeld in het kader van DigiD Machtigen. In het eerste kwartaal van 2017 vindt bij de Belastingdienst een kleinschalige pilot plaats met een eerste versie van die nabestaandenmachtiging. In de pilot kunnen nabestaanden toegang krijgen tot het portaal MijnBelastingdienst van een overledene en de aangifte inkomstenbelasting voor de overledene digitaal afhandelen. Dat kan voor de belastingjaren 2014 tot en met 2016. Op basis van de ervaringen in deze pilot wordt bezien of en wanneer deze breder geïmplementeerd kan worden. Dat is mede afhankelijk van het doorvoeren van de benodigde aanpassingen in DigiD Machtigen door het Ministerie van BZK, als beheerder van die voorziening.
Herinnert u zich dat u in datzelfde antwoord aangaf dat het voor de partner van een overledene wel mogelijk is om digitaal aangifte te doen door het invullen van de aangifte inkomstenbelasting op MijnBelastingdienst?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op de site van de Belastingdienst vermeld staat dat de partner op papier aangifte moet doen en dat de partner zelf geen digitale aangifte kan doen?2
Op de website van de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/na_een_overlijden/content/inkomstenbelasting-hoe-aangifte-doen-voor-overledene) is vermeld dat het afhankelijk is van het fiscaal partnerschap of de partner van de overledene digitaal aangifte inkomstenbelasting kan doen. Als de partner van de overledene ervoor kiest dat het fiscaal partnerschap eindigt na het overlijden, dan kan hij of zij voor zichzelf digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Als de partner van de overledene er voor kiest om het fiscale partnerschap voor het resterende deel van het belastingjaar door te laten lopen, dan kan hij of zij alleen via een papieren P-formulier aangifte doen.
Klopt de informatie in uw antwoord of klopt de informatie op de site van de Belastingdienst? Vanaf welke aangifteperiode mag ook de partner van de overledene digitaal aangifte doen?
De informatie op de website is correct. In het antwoord op de aangehaalde vraag bij de 15e Halfjaarsrapportage is alleen ingegaan op de eerstgenoemde situatie, namelijk dat het fiscaal partnerschap eindigt bij overlijden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt door het Ministerie van BZK gewerkt aan een nabestaandenmachtiging om digitale aangifte na overlijden in alle gevallen mogelijk te maken. Het is nog niet bekend wanneer deze machtiging breed beschikbaar zal zijn.
Realiseert u zich dat de verplichting om de aangifte van de partner van de overledene op papier in te vullen voor maatschappelijke organisaties, die mensen helpen met het invullen van hun aangifte, zoals FNV en de ouderenbonden, enorme hoeveelheden extra werk oplevert?
Ik realiseer mij dat het op papier invullen van aangiftes door maatschappelijke organisaties meer werk oplevert dan wanneer zij gebruik kunnen maken van de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst. Daarom wordt door het Ministerie van BZK ook gewerkt aan een nabestaandenmachtiging, die ook gebruikt kan worden door (medewerkers van) maatschappelijke organisaties.
Kunt u alle groepen benoemen die momenteel nog niet de mogelijkheid hebben om digitaal aangifte te doen?
Op dit moment kunnen nabestaanden van overledenen nog niet in alle gevallen digitaal aangifte doen (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Deze groep is nog aangewezen op een papieren P- of F-biljet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt op dit moment een kleinschalige pilot met een nabestaandenmachtiging.
Een tweede groep die nog niet digitaal aangifte kan doen, betreft mensen die als gevolg van emigratie dan wel immigratie een deel van het jaar niet in Nederland woonden of die in meer dan twee landen woonden. Deze mensen doen aangifte via een M-biljet, dat vooralsnog alleen op papier kan worden ingevuld.
Voor het overige kunnen particulieren digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Inmiddels maakt 98% van de aangifteplichtigen gebruik van die mogelijkheid. Daarbij kunnen zij gebruik maken van DigiD of een door de Belastingdienst verstrekte combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord (bij de zogenoemde C-aangifte, voor de heffing van inkomstenbelasting over in buitenland genoten inkomsten). Daarnaast wordt dit jaar de pilot met gebruik van inlogmiddelen van Idensys of iDIN bij het inloggen op MijnBelastingdienst uitgebreid.
Heeft u gekeken of het gelukt is om een van de servers alleen voor de HUBA (Hulp bij Belastingaangifte) in te zetten, zoals u beloofd heeft?3
Ja.
Op welke wijze wordt de toezegging uitgevoerd om dit jaar de HUBA op een aparte server te laten draaien?
Zoals aangegeven in vraag 8 en het antwoord daarop, heb ik bekeken of het mogelijk is om een aparte server in te zetten voor partijen die grootschalig ondersteuning verlenen bij het doen van aangifte; de aangehaalde toezegging betrof niet het daadwerkelijk inzetten van een aparte server. Gebleken is dat er een goed alternatief bestaat, namelijk het aan deze partijen beschikbaar stellen van voor hen gereserveerde capaciteit op de server via een speciale link cq. URL. Net als vorig jaar is er ook dit jaar zo’n aparte link beschikbaar waarmee deze partijen voorrang krijgen tijdens de aangiftecampagne. Op deze manier kunnen deze partijen doorgaan met de hulp bij aangifte in situaties waarin het onverhoopt te druk is op MijnBelastingdienst.
Op welke wijze kunnen organisaties mensen helpen bij hun aangifte indien de website van de Belastingdienst overbelast is, zoals regelmatig gebeurde afgelopen jaar?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vragen over dit onderwerp bij de 18e Halfjaarsrapportage Belastingdienst4 is er geen sprake geweest van een regelmatige overbelasting van de website van de Belastingdienst gedurende de aangiftecampagne voor belastingjaar 2015. De zogenoemde sorrypagina (die wordt getoond als het aantal gelijktijdig ingelogde gebruikers de 70.000 overschrijdt) is verspreid over verschillende dagen enkele keren getoond. Voor het deel van de maatschappelijke organisaties dat gebruik maakt van MijnBelastingdienst is een speciale link beschikbaar, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9.
Verwacht u dat de servers dit jaar weer regelmatig overbelast zijn of heeft u afdoende maatregelen genomen?
Voor de komende aangiftecampagne (voor belastingjaar 2016) is de capaciteit van MijnBelastingdienst – binnen de bestaande technische grenzen – verhoogd naar maximaal 90.000 gelijktijdige gebruikers. Er wordt opnieuw de strategie gevolgd om de capaciteit gedurende de aangifteperiode geleidelijk en gecontroleerd te verhogen, startend met een capaciteit van 70.000 gelijktijdige gebruikers bij de start van de aangifteperiode op 1 maart aanstaande. Verder wordt – zoals eveneens aangegeven in de 18e Halfjaarsrapportage en de antwoorden op vragen daarover – rond data waarop het voor de hand ligt dat veel mensen tegelijk aangifte willen doen (bijvoorbeeld de eerste dag en het eerste weekend van de aangifteperiode) via planning van mediaboodschappen ingezet op spreiding van de bezoekers. Voor deze oplossingen is gekozen omdat voor het opvangen van enkele pieken in de campagne met louter technische maatregelen een in verhouding disproportionele capaciteitsuitbreiding nodig zijn. De hiermee samenhangende meerkosten en de grotendeels onbenutte overcapaciteit die ontstaat, staan niet in verhouding tot een dergelijke aanpassing.
Klopt het dat deze maatschappelijke organisaties geen toegang hebben tot Mijntoeslagen.nl? Acht u het in verband met privacy verstandig dat de belastingplichtige zijn DigiD afgeeft aan een vrijwilliger die hem of haar helpt met de belastingaangifte en toeslagen?
Via toeslagen.nl kunnen burgers met hun eigen DigiD toegang krijgen tot de portal MijnToeslagen. Daarnaast kan elke hulpverlener in de familie- of vriendenkring met behulp van DigiD Machtigen toegang krijgen tot MijnToeslagen om iemand die hulp vraagt te helpen. Voor (medewerkers van) maatschappelijke organisaties bestaat nog geen mogelijkheid om met behulp van een machtiging in te loggen op MijnToeslagen, maar aan deze mogelijkheid wordt gewerkt. Daarbij zal eHerkenning worden ingezet.
Wat betreft het gebruik van DigiD merk ik op dat dit een strikt persoonlijk authenticatiemiddel is dat nooit aan anderen afgegeven moet worden. Een alternatief kan wel zijn dat de burger zelf inlogt, waarna een hulpverlener helpt met het doorvoeren van wijzigingen of het doen van een aanvraag. In die situatie krijgt de hulpverlener zelf niet de beschikking over de DigiD.
Hoe staat het met eHerkenning voor deze maatschappelijke organisaties voor de toeslagen? Vanaf wanneer kunnen deze maatschappelijke organisaties belastingplichtigen ook digitaal helpen met toeslagen?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, wordt gewerkt aan de mogelijkheid om met eHerkenning en een machtiging in te loggen op MijnToeslagen. Maatschappelijke organisaties kunnen op dit moment mensen al digitaal helpen met behulp van commerciële software.
Bent u ermee bekend dat deze maatschappelijke organisaties na het stopzetten van Easytax (het aangifteprogramma dat je kon downloaden) moesten werken met een commercieel programma, Unit4 Fiscaal Gemak?
In 2014 (voor de aangifte inkomstenbelasting 2013) hebben FNV, CNV en een aantal ouderenbonden zowel met Easytax als met de online aangifte gewerkt. Omdat de ervaringen van de organisaties overwegend positief waren, is vanaf 2015 (aangifte inkomstenbelasting 2014) geen gebruik meer gemaakt van Easytax.
Sommige organisaties hebben er zelf voor gekozen om met een commercieel softwarepakket te werken.
Klopt het dat bij het oude systeem Easytax en het commerciële programma Unit4 Fiscaal Gemak het wel mogelijk was om in geval van overlijden en in geval van toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen en dat het mogelijk was om toeslagen aan te vragen?
Het systeem Easytax gaf niet de mogelijkheid om in geval van overlijden of toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen. Voor het aanvragen van toeslagen heeft altijd een aparte voorziening bestaan. Bepaalde commerciële softwarepakketten bieden mogelijkheden voor bedrijven en organisaties om namens een burger een aangifte inkomstenbelasting te doen of toeslagen aan te vragen of te wijzigen in situaties waarin dat nog niet via de Belastingdienstportalen kan. Dat komt omdat bij toepassing van deze software gebruik gemaakt wordt van een zogenoemd system to systeem kanaal waarin al een uitgebreidere machtigingsmogelijkheid bestaan dan in de portalen.
Kunt u aangeven wat deze maatschappelijke organisaties moeten doen nu zowel Easytax als Unit4 Fiscaal Gemak niet meer gefaciliteerd worden?
Voor de aangifte inkomstenbelasting is de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst beschikbaar. Met eHerkenning en een machtigingscode kunnen de genoemde organisaties daarop inloggen voor degene die zij helpen.
De maatschappelijke organisaties UNIE-KBO/PCOB en ANBO hebben besloten gebruik te maken van een commercieel product voor de aangifte inkomstenbelasting en het aanvragen en wijzigen van toeslagen. CNV beraadt zich over het aanschaffen van een commercieel product voor het aanvragen en wijzigen van toeslagen.
Met FNV is in afwachting van implementatie van eHerkenning op de portal MijnToeslagen een tijdelijke oplossing overeengekomen, zodat FNV in de aangiftecampagne voor de inkomstenbelasting ook kan ondersteunen bij toeslagenzaken die opkomen. FNV krijgt blanco formulieren (met antwoordenveloppen) om inkomens voor toeslagen aan te passen. Deze formulieren worden in het reguliere proces verwerkt. Daarnaast kan men dergelijke wijzigingen ook via de BelastingTelefoon doorgeven.
Met FNV en CNV zijn afspraken gemaakt om gedurende de aangiftecampagne een beperkt aantal papieren aangiftebiljetten beschikbaar te stellen voor overlijdenssituaties. Hierbij hoeft de nabestaande zelf alleen te zorgen voor ondertekening van het voorblad en kan de ondersteuner alle fiscale gegevens invullen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belastingdienst stopt met het financieren van commerciële programma’s, zoals Unit4 Fiscaal Gemak, die het maatschappelijke organisaties mogelijk maken om voor mensen toeslagen aan te vragen? Waarom is hiervoor gekozen?
De Belastingdienst heeft vanaf de invoering van het portaal MijnToeslagen continu afstemming gezocht met de eerdergenoemde maatschappelijke organisaties. Daaruit bleek dat het met eHerkenning en een machtiging inloggen op MijnToeslagen de oplossing voor deze partijen zou zijn. Omdat deze mogelijkheid door de Belastingdienst niet meteen gerealiseerd kon worden, heeft de Belastingdienst een aantal van deze partijen een alternatief geboden door voor hen Fiscaal Gemak aan te schaffen, bij wijze van overbruggingsvoorziening. Om geen ongelijkheid te creëren ten opzichte van de inmiddels vele andere maatschappelijke organisaties die ondersteuning verlenen bij toeslagzaken en omdat een aantal van de genoemde maatschappelijke organisaties al een andere oplossing had gerealiseerd, is ervoor gekozen om voor de aangifteperiode 2016 geen softwarepakketten meer beschikbaar te stellen, maar aan de resterende partij (FNV) de in vraag 16 genoemde tijdelijke oplossing te bieden.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze maatschappelijke organisaties nu een papieren document wordt opgesteld waarmee ze de toeslagen kunnen aanvragen of wijzigen? Vindt u dit een efficiënte manier van werken?
Ja. Ik realiseer mij dat digitaal werken voor de desbetreffende organisatie efficiënter is. In het antwoord op vraag 17 heb ik aangegeven waarom desondanks deze keuze is gemaakt voor de aangifteperiode 2016.
Wat gaat u doen om de maatschappelijke organisaties voor 1 maart a.s. de juiste tools te geven, zodat ze in alle gevallen belastingplichtigen kunnen helpen bij de aangifte en toeslagen?
In het antwoord op vraag 16 zijn de gekozen oplossing en de onderbouwing hiervan toegelicht.
Zijn deze wijzigingen van tevoren besproken met maatschappelijke organisaties en zien zij ze als een verbetering?
Deze ontwikkelingen zijn tevoren besproken met de partijen die gebruik maakten van de overbruggingsvoorziening die in het antwoord op vraag 17 is genoemd. Zij hebben begrip getoond voor de situatie dat de Belastingdienst geen software meer zou financieren terwijl de structurele oplossing voor inloggen en machtigen nog niet gereed was. Aan FNV en CNV is daarbij, vanwege hun omvang, het beschreven alternatief aangeboden. CNV heeft, zoals gezegd, gekozen voor een andere oplossing. FNV ervaart net als de Belastingdienst dat de nu geboden oplossing geen structurele kan zijn.
Wilt u deze vragen voor 21 februari a.s. een voor een beantwoorden, zodat er helderheid is voordat de aangiftes beginnen?
Het is niet gelukt om de vragen voor 21 februari te beantwoorden, maar wel voor de start van de aangifteperiode op 1 maart.
Weer een lancering van een ballistische raket door Iran |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Report: Iran launches ballistic missile test in violation of UN resolution»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Iran opnieuw een ballistische raket heeft afgevuurd als onderdeel van een reeks testen om het bereik en de nauwkeurigheid van deze raketten te vergroten? Graag een toelichting.
Het kabinet kan bevestigen dat Iran op 29 januari jl. een ballistische raket heeft afgevuurd van het type «Khorramshahr». Dit is een middellangeafstandsraket met een geschat bereik van 1000–3.000 km. Het kabinet kan geen uitspraken doen over de mogelijke intenties van Iran met deze lancering.
Is deze test weer een schending van VN-resolutie 2231, waarin staat bepaald dat Iran geen ballistische raketten mag ontwikkelen waarmee nucleaire ladingen gelanceerd kunnen worden, laat staan deze wapens mag testen? Graag een toelichting.
De afgevuurde raket valt binnen de «Categorie 1 Systemen», zoals door het Missile Technology Control Regime (MTCR) gedefinieerd. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke «Categorie 1 Systemen» in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren. Het afvuren van dit soort raketten is juridisch gezien geen schending van VNVR-Resolutie 2231 (2015), maar wel inconsistent met paragraaf 3 van Annex B van die resolutie, waarin Iran wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen m.b.t. ballistische raketten die ontworpen zijn om in staat te zijn kernwapens te vervoeren.
Kunt u nader toelichten of er inmiddels maatregelen zijn getroffen tegen Iran – zoals het instellen van nieuwe sancties – naar aanleiding van vorige lanceringen van ballistische raketten door Iran in 2015 en 2016? Om welke maatregelen gaat het?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 19 juli 2016 (Kamerstuk 2016D32174) is bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe maatregelen jegens Iran. Nederland heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart 2016 zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Heeft u aangedrongen in VN- en/of EU-verband op dergelijke maatregelen? Heeft u getracht het ontbrekende draagvlak daarvoor te versterken? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet? En bent u van plan om dat nu wel te doen? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat landen – in dit geval Iran – ongestraft wegkomen met (herhaaldelijke) schendingen van VN-resoluties? Bent u eveneens van mening dat Iran deze onwelwillendheid om in te grijpen kan opvatten als vrijbrief om door te gaan met de ontwikkeling van ballistische raketten, hetgeen ook de Nederlandse veiligheid en die van onze bondgenoten raakt? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de VNVR en de EU ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. De onderhandelingen over het Iraanse nucleaire akkoord hebben aangetoond dat de internationale gemeenschap de meeste kans op resultaat heeft als het samen optrekt.
Ik heb in zeer recente bilaterale politieke contacten met Iran het ongenoegen over de raketlancering geuit. Het kabinet is overigens van mening dat omdat het om inconsistenties met een VN-Veiligheidsraadresolutie gaat, de VNVR het primaire gremium is waarin hierover gesproken moet worden. Dit is consequent gebeurd: bij de Iraanse raketlanceringen in maart 2016, oktober 2016 en ook op 31 januari jl. is de VN-Veiligheidsraad op verzoek van de Verenigde Staten in een spoedzitting bijeengekomen om te spreken over de lancering van 29 januari jl. De Verenigde Staten heeft op 3 februari jl. 13 individuen en 12 entiteiten toegevoegd aan reeds bestaande, niet-nucleair gerelateerde sanctielijsten. Het kabinet dringt er ook in EU-verband op aan dat Iran wordt aangesproken op deze lanceringen.
Deelt u inmiddels de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hier verandering in aan te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de verwachting dat Iran zich na de nucleaire deal gematigder en meer meewerkend op zou stellen niet is uitgekomen en dat het land zich nog steeds niet gedraagt volgens de binnen de internationale gemeenschap breed gedeelde normen en waarden? Wat moet er volgens u gebeuren om hier verandering in aan te brengen?
Iran maakt sinds het bereiken van het nucleaire akkoord, na jarenlange isolement, weer deel uit van de internationale gemeenschap. Het akkoord is het bewijs dat multilaterale diplomatie effectief is en dat met Iran verifieerbare afspraken te maken zijn. De gewenste constructieve rol van Iran in de regio laat echter op zich wachten. Iran speelt een sleutelrol in m.n. Syrië en Irak. De assertievere rol van Iran in de regio baart de Soennitische landen grote zorgen en wordt door hen gezien als een bedreiging. Het kabinet zal, zoveel mogelijk gezamenlijk met de EU-partners, druk op Iran moeten blijven opvoeren. Het is belangrijk te kijken hoe dit zo effectief mogelijk te doen. Gesprekken met Iran, bilateraal -bijvoorbeeld zoals tijdens de ontbieding van de Iraanse ambassadeur over de situatie in Syrië d.d. 14 december 2016, maar ook in EU verband, worden benut om het land te overreden zich constructiever op te stellen.
Het bericht dat uitzendbureaus bereid zijn louter ‘wit’ personeel te leveren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Discriminatie bij uitzendbureaus: «Wit personeel? Komt in orde»» van 30 januari jl.?1
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden. Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV), het College voor de Rechten van de Mens (College) dan wel aangifte doet bij de politie. Door aangifte te doen dan wel een melding te maken trek je een duidelijke grens en kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven dan wel door de rechter een uitspraak worden gedaan. Zij zijn hiertoe bevoegd en het beste uitgerust.
Het is daarnaast belangrijk dat werkgevers iedere sollicitant op diens eigen kwaliteiten beoordelen. Alleen dan is het mogelijk om ook daadwerkelijk de beste kandidaat voor de functie te selecteren. Om werkgevers bewust te maken van mogelijke onbewuste vooroordelen ben ik in 2016 een campagne over arbeidsmarktdiscriminatie gestart. Onderdeel van deze campagne was een toolkit met tips voor werkgevers om te voorkomen dat vooroordelen de sollicitatieprocedure beïnvloeden (te vinden op www.discriminatie.nl). Deze campagne zal in 2017 worden herhaald.
Deelt u de mening dat uitzendbureaus die discrimineren op non-actief moeten worden gesteld of, bij herhaaldelijke overtreding, definitief van de markt moeten worden geweerd? Zo ja, hoe denkt u dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert geen discriminatie en wil dan ook geen zaken doen met bedrijven die discrimineren. Sinds begin 2015 is in de zogenaamde Raamovereenkomst inhuur flexibele arbeidkrachten een bepaling opgenomen dat overeenkomsten met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie onmiddellijk kunnen worden beëindigd. Om deze werkwijze toe te kunnen passen, dient sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens arbeidsmarktdiscriminatie.
Een besluit om geen zaken (meer) te doen met een discriminerend bedrijf dient daarnaast, gelet op de vereiste proportionaliteit, van geval tot geval te worden beoordeeld, waarbij de terugkijkperiode of het bedrijf is veroordeeld voor discriminatie niet meer dan drie jaar mag bedragen en de betreffende marktpartij de mogelijkheid moet hebben gehad te laten zien over een voldoende «zelfreinigend vermogen» te beschikken. Indien aan al deze voorwaarden wordt voldaan kan een discriminerend bedrijf van die opdracht van de rijksoverheid worden uitgesloten.
Bent u bereid om de Inspectie SZW te wijzen op het discriminerende gedrag van de betreffende uitzendbureaus? Wat is het effect van eerder ingezette programma’s om discriminatie bij werving en selectie bij uitzendbureaus te bestrijden?
Het wijzen van de Inspectie SZW op dit soort signalen is niet nodig, omdat het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW reeds rekening houdt met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College, ADV’s en politie in haar selectie van te inspecteren bedrijven. Zo kan het team bij signalen dat een bepaalde werkgever c.q. inlener discriminerende wervingscriteria stelt, zoals bijvoorbeeld in het artikel van het Parool aan de orde, nagaan of het bedrijf een afdoende anti-discriminatiebeleid heeft. De bevoegdheden van het team richten zich hierbij tot het beleid met betrekking tot de werkvloer. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, beloningsaspecten en individuele gevallen.
Door het kabinet wordt verder met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van mei 2014 met daarin 48 maatregelen concreet werk gemaakt van de aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt. Met de tweede voortgangsrapportage over dit actieplan van 3 november 2016 ben ik uitvoerig ingegaan op de voortgang van alle bestaande acties en de nieuwe acties die in dit verband het afgelopen jaar zijn opgepakt. Voorbeelden hiervan zijn het Charter Diversiteit van de Stichting van de Arbeid dat inmiddels 80 ondertekenaars kent, de aanpak jeugdwerkloosheid, het niet zaken doen met discriminerende bedrijven en de campagne arbeidsmarktdiscriminatie. Met deze acties wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet. Het is zaak om deze maatregelen de tijd te geven om te beklijven in de samenleving en betrokken partijen de ruimte te bieden hiermee aan de slag te gaan. Het is immers uiteindelijk een zaak van werkgevers(organisaties), brancheorganisaties en werknemers om hier stappen in te zetten.
Een voorbeeld van activiteiten die hierin reeds zijn ondernomen is de ondertekening van het Charter Diversiteit door o.m. de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), VNO NCW, MKB Amsterdam en MKB Rotterdam. Door ondertekening van het Charter Diversiteit zeggen deze organisaties toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen en daarmee discriminatie op de werkvloer tegen gaan. Ook de ontwikkeling door de ABU en de NBBU samen met het opleidingsfonds uit de branche (STOOF) van een app om intercedenten te trainen in het herkennen van (onbewuste) discriminatie draagt bij aan de benodigde bewustwording over dit onderwerp. Ik neem deze positieve ontwikkeling met interesse waar en roep betrokken partijen op om ook in de toekomst hierin stappen te blijven zetten.
Maakt de overheid gebruik van diensten van de betreffende uitzendbureaus en zo ja, bent u bereid om die samenwerking naar aanleiding van dit nieuws te heroverwegen?
Het is mij niet bekend om welke uitzendbedrijven het gaat. Bij het sluiten van raamcontracten met uitzendbedrijven gaat de rijksoverheid zorgvuldig te werk en stelt daarbij kwaliteitseisen aan deze bedrijven. De rijksoverheid geeft verder het goede voorbeeld door geen zaken te willen doen met uitzendbedrijven die discrimineren. In de raamcontracten met uitzendbedrijven is opgenomen dat indien sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens discriminatie het contract onmiddellijk kan worden opgezegd.
Hoeveel contracten met uitzendbureaus heeft de rijksoverheid inmiddels beëindigd vanwege veroordeling van discriminatie?
De rijksoverheid heeft tot dusverre geen contracten beëindigd met uitzendbedrijven wegens onherroepelijke veroordeling van discriminatie.
Is u bekend of de gemeente Amsterdam de uitgestelde proef met anoniem solliciteren alsnog gaat uitvoeren? Zo ja, wanneer zijn de resultaten daarvan te verwachten? Zo nee, bent u bereid om de gemeente aan te sporen om dit alsnog te doen?
De gemeente Amsterdam staat positief ten opzichte van het uitvoeren van een pilot met betrekking tot anoniem solliciteren. Nu de pilots bij de gemeenten Den Haag en Utrecht zijn afgerond en de eindrapportage «Monitor anoniem solliciteren en netwerkbijeenkomsten» in november 2016 is opgeleverd, is er voor de gemeente Amsterdam voldoende informatie voorhanden om een afweging te kunnen maken en om te onderzoeken hoe, wanneer en met welke scope deze pilot kan worden opgezet. De gemeente Amsterdam benadrukt dat het instrument van anoniem solliciteren integraal onderdeel moet zijn van het reeds bestaande, brede pakket aan maatregelen, omdat anders onbewuste vooroordelen in een later stadium mogelijk alsnog zorgen voor discriminatie.
Wat belet u om een Rijksbrede pilot met anoniem solliciteren bij de overheid uit te voeren?
Het invoeren van een rijksbrede pilot met anoniem solliciteren valt binnen het beleidsterrein Rijksdienst, onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Naar aanleiding van de motie Marcouch c.s. over een pilot met anoniem solliciteren bij de rijksoverheid (Kamerstuk 34 550-XV, nr. 38) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst op 12 december 2016 de Kamer middels een Kamerbrief de motie gemotiveerd ontraden. Ik verwijs u daarom naar deze Kamerbrief van 12 december 2016.
De bedragen die nog op verlopen OV-chipkaarten staan |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Oude OV-chipkaart nog vol geld»?1
Ja.
Klopt het dat er op verlopen ov-chipkaarten nog een bedrag resteert van in totaal 5 mln. euro? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan en om hoeveel verlopen ov-chipkaarten gaat het?
Sinds de invoering van de OV-chipkaart zijn rond de 14 miljoen kaarten verlopen. Net als bij alle andere prepaidsystemen, zoals prepaid telefoonkaarten en cadeaukaarten, bestaan ook bij de OV-chipkaart ongebruikte saldi. Het totale bedrag dat niet wordt teruggevraagd, schommelt per dag, omdat reizigers iedere dag hun geld kunnen terugvragen en er OV-chipkaarten verlopen met positief of negatief saldo. In principe kan geld terug gevraagd worden tot een jaar na de vervaldatum, conform de algemene voorwaarden van Translink. Als een kaarthouder na een jaar geld terug vraagt, gaat Translink daar coulant mee om en wordt het bedrag terug gestort als het saldo op de kaart nog te achterhalen is. In verband met de maximale bewaartermijn van de OV-chipkaart gegevens kan Translink maximaal 18 maanden terugkijken.
Het bedrag, dat op verlopen OV-chipkaarten staat waarvan Translink de kaarthouders niet meer kan traceren, is volgens Translink circa € 5 miljoen. Hierbij is ook rekening gehouden met kaarten die een negatief eindsaldo hebben.
Deelt u de mening dat het niet meer dan normaal is dat de houders van deze ov-chipkaarten hun geld op een gemakkelijke wijze terug moeten kunnen krijgen?
Ja, die mening deel ik en daar zet ik me ook voor in. Reizigers moeten eenvoudig en kosteloos over hun saldo kunnen beschikken. Ongeacht of hun OV-chipkaart verlopen is of niet. Zo worden de baliekosten van € 1,– die momenteel betaald moeten worden bij het terugvragen van het saldo op de niet verlopen OV-chipkaart, afgeschaft. Dit heb ik vandaag in het Nationaal OV Beraad (NOVB) afgesproken.
Bent u bereid om met de betrokken partijen rond de tafel te gaan zitten om de restitutie van restbedragen op verlopen ov-chipkaarten te automatiseren of in ieder geval te vergemakkelijken? Zo nee, waarom niet?
Dit heb ik gedaan, zoals ook uit antwoord drie blijkt. Consumentenorganisaties, vervoerders, Translink en overheden willen unaniem dat al het restsaldo teruggaat naar de reiziger. Bij voorkeur direct en anders indirect door het proces van teruggave van saldo makkelijker te maken voor de reiziger.
Translink heeft samen met vervoerders en consumentenorganisaties onderzoek gedaan onder kaarthouders om te vragen waarom zij hun geld op de OV-chipkaart niet hebben teruggevraagd. Een deel van de reizigers geeft aan het niet de moeite waard te vinden, omdat het bedrag te klein is. Een ander deel van de reizigers is nog niet op de hoogte van de mogelijkheid hun geld terug te vragen en een deel van de reizigers denkt dat het automatisch gaat.
De afgelopen periode zijn op basis van onder meer de onderzoeksresultaten klantgerichte maatregelen opgesteld waarover binnenkort in het NOVB wordt besloten. De voorgenomen maatregelen zijn ondermeer het proactief terugstorten van het saldo op persoonlijke OV-chipkaarten (kan alleen als bankrekeningnummer bekend is), het proces vereenvoudigen om saldo van anonieme kaarten terug te vragen (online, bij de balie of ophaalautomaat) en het verbeteren van de informatievoorziening.
Het restsaldo van € 5 miljoen op verlopen kaarten zal aangewend worden om de kosten af te dekken die gepaard gaan met het afschaffen van de baliekosten en de invoering van de maatregelen om het terugvragen van saldo te vergemakkelijken. Ik verwacht op korte termijn besluitvorming over en implementatie van de maatregelen met als resultaat dat het terugvraag proces geen belemmering meer vormt voor OV-chipkaarthouders om hun saldo terug te vragen. Ik zal u hierover nader informeren.
Waar blijft dit geld dan nog op de ov-chipkaarten staat?
De restsaldi staan geparkeerd op een risicoloze bankrekening bij Translink.
Kledingmerken die bijdragen aan lage lonen, lange werktijden, kinderarbeid en schooluitval in Bangladesh |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Branded Childhood»1 van de coalitie Stop Kinderarbeid en SOMO?
Ja.
Kunt u zich vinden in de conclusie van het rapport dat kledingmerken die laten produceren in Bangladesh niet alleen bijdragen aan lage lonen en excessief overwerk, maar mede als gevolg daarvan ook aan kinderarbeid en schooluitval van de kinderen van volwassen kledingarbeiders?
Het rapport Branded Childhood van Stop Kinderarbeid en SOMO schetst een schrijnend beeld van kinderarbeid in Bangladesh. Kinderen horen op school, niet op de werkplaats. Zoals in het rapport aangegeven, is kinderarbeid in de formele sector inmiddels flink teruggedrongen. In deze sector wordt de kleding geproduceerd die bestemd is voor de export. Kinderen van textielarbeiders werken volgens het rapport wel nog vaak in andere sectoren. Het ontbreken van leefbaar loon onder ouders kan ertoe leiden dat kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen. Nederland erkent dit en zet zich actief in voor leefbare lonen.
Bent u het eens met de aanbevelingen in het rapport en bent u bereid deze onder de aandacht te brengen van de kledingmerken, multistakeholderinitiatieven (waaronder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel) en de regering van Bangladesh?
Het rapport bevestigt dat leefbaar loon een belangrijk instrument is in de aanpak van kinderarbeid. Het kabinet steunt de aanbeveling dat dit onderwerp hoger op de agenda moet bij merken, producenten, de overheid van Bangladesh en in multistakeholder initiatieven. Bovendien beschrijft het rapport belangrijke randvoorwaarden voor leefbaar loon zoals vakbondsvrijheid en eerlijke inkooppraktijken door de kledingmerken.
Het rapport vraagt om actieplannen voor de totstandkoming van hogere lonen in multistakeholder verband. Het kabinet erkent dat de doelstelling om te komen tot leefbaar loon collectief moet worden aangepakt. De Nederlandse overheid, evenals Stop Kinderarbeid, is partij bij het textielconvenant waarbij Nederlandse bedrijven gezamenlijk afspraken hebben gemaakt over de aanpak van de risico’s in de keten. Van convenantspartijen wordt verwacht dat zij binnen een jaar een actieplan aanleveren om risico’s in de keten aan te pakken. Daarnaast is in het convenant afgesproken dat er collectieve projecten zullen komen op het terrein van vakbondsvrijheid en leefbaar loon. De werkgroep die zich buigt over leefbaar loon komt binnenkort met concrete voorstellen.
Naar aanleiding van de recente loonacties in Bangladesh, heeft de Nederlandse ambassadeur gesproken met de werkgeversorganisatie en de autoriteiten in Bangladesh. Ook heeft een gesprek plaatsgevonden met een van de grotere vakbondsorganisaties. Nederland heeft het belang van leefbaar loon en de rechten van werknemers in deze gesprekken benadrukt. Kortom, dit rapport ondersteunt de Nederlandse aanpak.
Bent u bereid de stijging van leefkosten (huur, energie) van de afgelopen jaren in Bangladesh te bespreken met de overheid aldaar? Hoe duidt u deze kostenstijging die volgde op een procentueel forse stijging van het minimumloon destijds?
Na recente loonacties in Bangladesh heeft Nederland het voortouw genomen en bij vertegenwoordigers van gelijkgezinde landen en internationale organisaties aandacht gevraagd voor de ontstane situatie. Doel is dit gezamenlijk aan de orde te stellen bij de autoriteiten van Bangladesh.
Bangladesh heeft al jarenlang een hoge inflatie, ook in de periode voorafgaand aan de verhoging van het minimumloon. De inflatie staat grotendeels los van die loonsverhoging. Wel zijn er signalen dat huren en prijzen van levensmiddelen worden verhoogd zodra de lonen in de textielsector of andere belangrijke sectoren zijn verhoogd. Er bestaat immers geen huurbescherming en sociale woningbouw. De loonsverhoging verliest zo helaas een deel van de beoogde koopkrachtverbetering.
Deze problematiek zal aan de orde komen tijdens een ronde tafel over leefbare lonen en sociale dialoog, die Nederland komende zomer zal organiseren in Bangladesh.
Bent u eveneens bereid om dit rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese collega’s en de Europese Commissie met het doel om deze kwestie gezamenlijk onder de aandacht van de regering in Bangladesh te brengen?
Het rapport vormt een ondersteuning van de noodzaak om gezamenlijk het belang van leefbare lonen en vakbondsvrijheid onder de aandacht van de regering van Bangladesh te brengen. Zowel in Bangladesh als bijvoorbeeld in het kader van het EU Garment Initiative wordt op dit terrein nauw samengewerkt met de Europese Commissie.
Bent u bereid om meer actie richting in Nederland actieve kledingbedrijven en de Europese Commissie te ondernemen om het ontbreken van een leefbaar loon en de gevolgen daarvan voor volwassenen en kinderen indringend aan de orde te stellen, gezien de geringe vorderingen die nog door kledingbedrijven worden gemaakt met het verhogen van de feitelijke lonen tot een leefbaar loon? Bent u bereid om dit te doen in samenspraak met alle betrokkenen die zich inzetten voor een leefbaar loon?
Nederland is zowel nationaal als internationaal actief op het bevorderen van leefbaar loon en bereikt alleen resultaat door met alle betrokkenen samen te werken. Nederland organiseerde in juni 2016 de Asian Living Wage Conference. De conferentie werd destijds bijgewoond door overheden van productielanden, kledingmerken, producenten, vakbonden en NGO’s. In Nederland worden in het kader van het textielconvenant voorbereidingen getroffen voor een collectieve aanpak op het gebied van leefbaar loon. In de productielanden, te beginnen met Bangladesh, worden ronde tafels georganiseerd om opvolging te geven aan de uitkomsten van de conferentie. Om de Nederlandse aanpak kracht en vaart bij te zetten, wordt ook samenwerking beoogd met de Duitse Textil Bundniss en ACT (Action, Collaboration, Transformation), het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken. Daarnaast zal het kabinet in het kader van het EU Garment Initiative aandringen op actie op het gebied van leefbaar loon.
Het rapport Branded Childhood noemt ook het belang van aangepaste inkooppraktijken van de kledingmerken. Ten einde de problematiek van lage lonen en andere risico’s in de sector ook vanuit dit perspectief te benaderen, organiseerde Nederland in september 2016 de Sustainable Sourcing Conference in Bangladesh. Een concrete uitkomst van de conferentie is het ontwikkelen van een training voor inkopers en producenten gezamenlijk over duurzaam inkopen, georganiseerd door de International Apparel Federation. De training start met een pilot in Bangladesh. Leefbaar loon zal deel uitmaken van het curriculum.
Bent u van plan initiatief te nemen om transparantie door bedrijven te verplichten en om met wetgeving te komen met betrekking tot moderne vormen van slavernij? Bent u bereid om de bestrijding van hongerlonen daar deel van uit te laten maken, gezien het feit dat u in antwoorden op recente eerdere vragen2 instemde met aanbevelingen in het rapport Fabric of Slavery aan regeringen van importerende landen?
Het kabinetsbeleid is gericht op het vrijwillig afsluiten van IMVO-convenanten. In de convenanten worden afspraken gemaakt over naleving van de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waaronder richtlijnen op het gebied van transparantie. In het textielconvenant is afgesproken dat bedrijven hun productielocaties zullen melden. Het kabinet hecht daarnaast aan adequate wetgeving op het terrein van minimumlonen en handhaving daarvan in de productielanden zelf. Nederland draagt hiertoe bij aan capaciteitsversterking van de arbeidsinspectie van Bangladesh en zal een ronde tafel organiseren over leefbare lonen in de textielsector.
Kunt u in het kader van leefbaar loon toelichten hoe het onderzoek van keurmerkkoepel ISEAL naar een benchmark voor leefbaar loon staat? Welke vervolgstappen heeft u hieromtrent in gedachten?
ISEAL heeft 22 benchmarks voor leefbaar loon in 15 landen gereed. Een deel is gepubliceerd, de overige volgen binnenkort na uitvoerige validatie met lokale partijen. In het kader van het rapport Branded Childhood is de benchmark voor Bangladesh relevant. Het onderzoek bevestigt een grote afstand tussen de lonen in de textielsector en de benchmark voor een leefbaar loon. Deze informatie zal worden gebruikt in de bovengenoemde (gezamenlijke) vervolgacties in Bangladesh. Daarnaast wordt de informatie gedeeld met betrokken partijen, zoals inkopende merken, zodat ze hiermee bijvoorbeeld in hun inkoopbeleid rekening kunnen houden.
Het herkenbaar uitzenden van beelden ten behoeve van de opsporing |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een 68-jarige vrouw een einde aan haar leven heeft gemaakt nadat, met toestemming van justitie, herkenbare camerabeelden zijn uitgezonden die vervolgens op het internet een eigen leven gingen leiden?1
Wanneer mensen geen andere uitweg meer zien dan een einde aan hun leven maken, is dit altijd zeer tragisch. Voor de betreffende persoon zelf, maar ook voor de nabestaanden. Dat is nu uiteraard niet anders.
Welke criteria zijn er precies voor het tonen van herkenbare beelden? Voor welke strafbare feiten wordt dit gedaan en onder welke omstandigheden en voorwaarden?
De wijze waarop het Openbaar Ministerie de hulp van het publiek inroept ten behoeve van het opsporen van een (onbekende) verdachte is geregeld in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving2. Publicatie van beelden is toegestaan bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bij inzet van het middel worden de belangen van opsporing en vervolging afgewogen tegen de inbreuk die deze inzet maakt op de persoonlijke levenssfeer van de op te sporen persoon. De ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, de mogelijkheden om het delict op te helderen met inzet van minder ingrijpende opsporingsmiddelen en de kans op succes spelen daarbij een rol. Tevens wordt daarbij meegewogen dat de beelden door derden verder verspreid kunnen worden buiten de kanalen van politie en justitie om.
Welke mogelijkheden zijn er om te voorkomen dat beelden, die met toestemming van de politie worden uitgezonden bijvoorbeeld omdat er geen andere mogelijkheden waren voor de opsporing, een eigen leven gaan leiden op internet, met alle mogelijke gevolgen van dien?
Het internet biedt veel mogelijkheden om informatie te verspreiden buiten de controle van degene die de informatie in eerste instantie heeft geplaatst. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt dit door politie en OM eveneens meegewogen bij de beslissing beelden te publiceren. Nadat een verdachte is geïdentificeerd, worden de beelden die door of onder regie van politie en OM zijn gepubliceerd zo spoedig mogelijk verwijderd. Dat is ook in dit geval gebeurd. Met betrekking tot door derden verder verspreide beelden zijn de mogelijkheden tot verwijdering beperkt, met name als die verdere verspreiding niet door middel van links naar de vrijgegeven beelden plaatsvindt maar door middel van door derden zelf gedownloade beelden.
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Officier van Justitie Pols2 en criminoloog Van Erp?3
Bij de inzet van opsporingsberichtgeving worden in alle zaken de belangen van proportionaliteit en subsidiariteit gewogen. De ondergrens voor inzet ligt bij misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Juist in zaken die dichter bij de ondergrens liggen wordt nadrukkelijker bezien of de inzet van het middel en de inbreuk die erdoor wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene in de gegeven omstandigheden proportioneel is. Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in de situatie waaronder het delict is gepleegd en de persoon van het slachtoffer. Daarnaast wordt altijd meegewogen welke inspanningen al zijn verricht om het delict op te helderen en of minder ingrijpende mogelijkheden resteren om het delict op te lossen.
Bent u van plan de criteria en voorwaarden voor het herkenbaar tonen van beelden door opsporingsprogramma's opnieuw te bekijken en deze zo nodig aan te scherpen? Zo niet, waarom niet?
De criteria en voorwaarden voor inzet van opsporingsberichtgeving worden op dit moment in het kader van de actualisering van de Aanwijzing opsporingsberichtgeving al opnieuw bezien. Daarin worden alle ervaringen met de inzet van opsporingsberichtgeving meegenomen. Aanvullend op de aanwijzing wordt ook een instructie voor het OM opgesteld waarin nader wordt ingegaan op de te maken afwegingen en het te hanteren beleidskader. De vernieuwde aanwijzing en de instructie zullen naar verwachting voor de zomer 2017 in werking treden.
Het bericht ‘Overheid eist invloed bij cyberbeveiliger Fox-IT’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid eist invloed bij cyberbeveiliger Fox-IT»?1
Ja.
Is er een direct gevaar als gevolg van de overname van Fox-IT door NCC group dat Nederlandse staatsgeheimen in handen van medewerkers van NCC-group, Britse inlichtingen en veiligheidsdiensten of andere niet-bevoegden kunnen vallen? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Nee, dit directe gevaar is er niet. Dit risico wordt ondervangen door geldende wettelijke voorschriften op het gebied van de bescherming van staatsgeheimen, alsmede door de specifieke contractuele beveiligingseisen die aan een privaat bedrijf worden opgelegd respectievelijk gesteld en die zijn gericht op het voorkomen van ongewenste toegang tot gevoelige informatie. Voorts houdt de Staat toezicht op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen en blijft de ontwikkelingen in de gaten houden.
Erkent u dat door de overname van Fox-IT het risico groter is geworden dat staatsgeheimen in verkeerde handen kunnen vallen, bijvoorbeeld doordat informatie over de manier van versleutelen of het proces van «key management» bekend wordt binnen NCC Group en mogelijk ook de Britse inlichtingendiensten? Hoe groot acht u dit risico?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre biedt de Britse wet op de inlichtingendiensten de mogelijkheid voor de Britse inlichtingendiensten om via NCC Group kennis te nemen van Nederlandse staatsgeheimen, de manier van versleutelen of het proces van «key management»?
Het bedrijfsonderdeel waarbinnen beveiligingsproducten voor staatsgeheime informatie worden ontwikkeld, is een in Nederland ingeschreven BV. Voor zowel personen, materieel, informatie als de fysieke locatie is, naast andere beperkingen, onverkort Nederlandse wetgeving op het gebied van bescherming van staatsgeheimen van kracht. Ook hier geldt dat de Staat toezicht houdt op de naleving van deze wettelijke en contractuele beveiligingseisen.
Wat is uw reactie op het feit dat de overheid pas is geïnformeerd over de overname op het moment dat de verkoop al afgerond was? Vindt u dit wenselijk? Wat zegt dit over de relatie met het bedrijf dat dergelijk belangrijke diensten levert?
Voorafgaand aan de overname zijn de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie ter zake ingelicht.
Hoe sterk is de afhankelijkheid van de overheid voor de versleuteling van staatsgeheimen van het bedrijfsleven? Acht u dit een wenselijke afhankelijkheid of bent u van mening dat deze afhankelijkheid in de toekomst afgebouwd dient te worden?
De Nederlandse Staat kan opdrachten verstrekken aan bedrijven voor de ontwikkeling van beveiligingsproducten. De Nederlandse Staat stelt hoge eisen aan dergelijke producten. De kennis en techniek die hiervoor nodig is, is in sommige gevallen slechts aanwezig bij gespecialiseerde, private bedrijven. De Nederlandse overheid beschikt over de expertise om toe te zien op de ontwikkeling, veiligheid en kwaliteit van deze producten.
Wat is de reden dat de onderhandelingen over de voorwaarden met betrekking tot zeggenschap over besluiten en benoemingen bij Fox Crypto en eventuele verkoopplannen zo lang duren? Voor wanneer moeten de onderhandelingen afgerond zijn?
De besprekingen met het betreffende bedrijf om passende beveiligingsmaatregelen te treffen in het licht van de ontstane situatie, zoals inzake benoemingen bij en eventuele verkoop van Fox Crypto, zijn grotendeels afgerond. Op enkele specifieke, juridisch-financiële aspecten vindt interdepartementaal overleg plaats alvorens overeenstemming met het bedrijf kan worden bereikt. Er wordt door alle partijen gestreefd naar een zo spoedig mogelijke afronding van dit proces.
Zijn er alternatieve leveranciers van de diensten die Fox-IT levert die volledig in Nederlandse handen zijn? Onder welke omstandigheden overweegt u een overstap naar een alternatieve leverancier?
Er zijn in Nederland in beperkte mate alternatieve leveranciers beschikbaar voor de dienstverlening op het terrein van beveiligingsproducten. De Nederlandse Staat betrekt van meerdere, in Nederland gevestigde leveranciers, producten op genoemd terrein. Aanvullend verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. Voorts kan op grond van overwegingen van onder meer continuïteit van dienstverlening de overheid een sterkere diversificatie van contractpartijen nastreven.
Het bericht dat de Staatssecretaris de Sint Maartenschool in Ubbergen niet wilt bezoeken |
|
Emile Roemer |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat maakt dat u zelf niet ingaat op herhaaldelijke en aan u persoonlijk gerichte uitnodigingen van de Sint Maartenschool om de school te bezoeken en te spreken over de problemen die daar spelen, terwijl deze school 55 medewerkers zal moeten ontslaan door het beleid dat u voert en verdedigt en hierdoor de kwaliteit van het onderwijs die de school levert niet langer meer in stand gehouden kan worden?1 2
Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 15 december 2016 over passend onderwijs heb ik toegezegd dat ambtenaren van het ministerie in overleg gaan met betrokkenen in de regio om te horen wat er precies speelt rond de Sint Maartenschool. De Sint Maartenschool is een speciale school voor leerlingen met een lichamelijke of meervoudige beperking en voor leerlingen die langdurig ziek zijn. Veel leerlingen van de Maartenschool hebben naast onderwijsondersteuning ook (medische) zorg nodig. Deze zorg kan worden bekostigd uit de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet en/of de Zorgverzekeringswet. De school werkt voor de invulling van de zorg samen met de Sint Maartenskliniek. Voor de invoering van passend onderwijs werden veel leerlingen op basis van de samenwerking met de kliniek automatisch ingeschreven bij de speciale school met een middelhoge of hoge bekostiging. In de afgelopen periode heeft het samenwerkingsverband vanuit de behoefte aan onderwijsondersteuning van de leerlingen opnieuw bepaald welke ondersteuning het beste bij de leerling past. Voor een groot deel van de leerlingen van de Sint Maartenschool is geconcludeerd dat zij ook met minder ondersteuning het onderwijs kunnen volgen. Daarom is er een lagere bekostiging voor deze leerlingen afgegeven. Dat past bij het uitgangspunt van passend onderwijs om per leerling te kijken naar welke ondersteuning nodig is. Het is belangrijk om hierover goed te communiceren met ouders en leraren.
In vervolg op mijn toezegging hebben vanaf december verschillende gesprekken plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, de bestuurder van de school en met de commissie van het samenwerkingsverband over de wijze waarop de beoordeling van de toelaatbaarheidsverklaringen (tlv’s) heeft plaatsgevonden. Vanuit OCW is ook gesproken met het personeel en de ouders over de knelpunten die zij ervaren. Daarna hebben mijn medewerkers opnieuw een gesprek gevoerd met alle betrokkenen in de regio (de school, het samenwerkingsverband en de gemeente) om verder met hen mee te denken over oplossingen.
Uit deze gesprekken komt het beeld naar voren dat de Sint Maartenschool zich inzet om haar leerlingen een goed onderwijszorgarrangement te bieden en ouders bij de organisatie van deze zorg zoveel mogelijk te ontlasten. Ook is er bij de herbeoordeling van de leerlingen goed gekeken naar wat de leerlingen nodig hebben om het onderwijs te kunnen volgen. Het bestuur (de Stichting Punt Speciaal) en het samenwerkingsverband hebben aangegeven dat zij ervoor zorgen dat alle leerlingen een passend onderwijsprogramma krijgen. Wel constateer ik dat de communicatie in de regio naar ouders, leerlingen en leraren beter had gekund. Door de onduidelijkheid is onzekerheid en onrust ontstaan bij leraren en ouders. Ook is het beeld ontstaan dat de Sint Maartenschool zijn deuren zou moeten sluiten. Dat is echter niet het geval. Het is nu aan de school, het bestuur en het samenwerkingsverband om duidelijkheid te bieden en om er in overleg met de ouders voor te zorgen dat alle leerlingen een passend onderwijsprogramma krijgen.
Naar aanleiding van de verlaging van de bekostiging heeft de bestuurder een reorganisatieplan en een sociaal plan opgesteld. De bonden en de medezeggenschap hebben hiermee ingestemd. De reorganisatie leidt op het niveau van het bestuur tot een daling van circa 53 fte op een totaal van circa 500 fte, waarvan 25 fte voortkomt uit de daling van het budget op de Sint Maartenschool. Het doel van het sociaal plan is om zoveel mogelijk medewerkers van werk naar werk te begeleiden zodat de expertise behouden blijft. De uitwerking van de reorganisatie wordt breed binnen het bestuur opgepakt. Dat betekent dat niet alleen naar de Sint Maartenschool wordt gekeken, maar dat er binnen de hele stichting een nieuwe, meer doelmatige managementstructuur wordt ingericht en er gekeken wordt naar het schrappen van overhead. Zo wordt geprobeerd zoveel mogelijk onderwijspersoneel te behouden.
Wat maakt dat u een medewerker van uw ministerie naar de Sint Maartenschool stuurt die geen verantwoording kan afleggen aan de directeur, leerkrachten, begeleiders, ouders en leerlingen over het door u ingevoerde beleid? Bent u niet degene die naast verantwoording afleggen in de Kamer ook verantwoording af moet leggen aan deze betrokkenen? Zo ja, kunt u uw antwoord uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt uw uitspraak «dat bekostiging nooit afhankelijk moet zijn van de grillen van het samenwerkingsverband en er altijd gekeken moet worden naar wat een kind specifiek nodig heeft» zich tot de situatie die zich nu voordoet op de Sint Maartenschool, waarbij de vijf samenwerkingsverbanden zelf hun criteria vaststellen om leerlingen in te delen in een bepaalde categorie?3 4
Hiermee bedoel ik dat de ondersteuningsbehoefte van een leerling leidend moet zijn bij het beoordelen van de toelaatbaarheid tot het speciaal onderwijs. Dat is wat er naar mijn mening ook is gebeurd bij de nieuwe beoordeling van de leerlingen van de Sint Maartenschool. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de Sint Maartenschool – en alle andere scholen die in deze situatie zitten – te helpen om te voorkomen dat vakkundig personeel verdwijnt, waardoor leerlingen niet meer het onderwijs, de begeleiding en de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Het uitgangspunt is dat alle leerlingen een passend onderwijsprogramma krijgen. Het is nu aan de school, het bestuur en het samenwerkingsverband om daar in overleg met de ouders voor te zorgen, zodat de onrust bij ouders wordt weggenomen. Met het beschikbare ondersteuningsbudget is het mogelijk om de leerlingen passend onderwijs te bieden, zoals ook in andere regio’s gebeurt.
Het bestuur heeft een sociaal plan opgesteld, met als uitgangspunt dat zoveel mogelijk medewerkers van werk naar werk worden begeleid. Hiermee kan de expertise behouden blijven voor het onderwijs.
Het bestuur onderzoekt verder welke mogelijkheden er zijn om de inzet van zorg op de Sint Maartenschool en zijn andere scholen en de afspraken hierover met ouders en zorgaanbieders beter te organiseren. Veel leerlingen van de school hebben naast onderwijsondersteuning ook (medische) zorg nodig. Deze zorg kan worden bekostigd uit de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet en/of de Zorgverzekeringswet. Omdat dit veel tijd kost en complex is, kiezen speciale scholen er soms echter voor om deze zorg uit het onderwijsbudget te organiseren en te betalen. De onderwijsbekostiging is daar niet op ingericht.
Zoals toegezegd in het algemeen overleg in december, ben ik in overleg met het Ministerie van VWS, met Lecso (de vereniging van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs), met scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en met partijen in de zorg over de mogelijkheden om te komen tot vereenvoudiging van de invulling van (medische) zorg op school. Daarbij is de eerste stap om duidelijkheid te bieden door aan te geven welke mogelijkheden er zijn om te komen tot betere afspraken. Hiervoor heb ik in samenwerking met VWS een stroomschema beschikbaar gesteld met een route voor (v)so-scholen om (medische) zorg in onderwijstijd te organiseren door (ook) afspraken te maken op bestuurlijk niveau in plaats van (alleen) individuele gesprekken met ouders te voeren. Verdere uitwerking en oplossingen zijn echter nodig. Dit traject krijgt extra prioriteit. We hebben aan de Maartenschool aangeboden dat medewerkers van OCW en VWS zullen meedenken en ondersteunen bij het organiseren van de zorg op school.
Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen bij de Maartenschool de komende periode volgen.
Het weren van maatschappelijke organisaties door de Indiase overheid |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat de Indiase overheid maatschappelijke organisaties weert en/of tegenwerkt, waaronder Amnesty International, Greenpeace, Navsarjan Trust en Compassion, en al maandenlang de financiële tegoeden bevriest?1
Ja, dat vind ik zorgelijk. Een actief en levendig maatschappelijk middenveld is zeer belangrijk voor de duurzame sociale en economische ontwikkeling van een land.
Erkent u dat het wegvallen van de projecten van Compassion in India ernstige gevolgen heeft voor 145.000 kinderen die in extreme armoede leven? Bent u bereid om met Compassion Nederland in overleg te treden, aangezien de organisatie gedwongen is om half maart de steun stop te zetten?
Inmiddels hebben vertegenwoordigers van het ministerie contact opgenomen met Compassion Nederland. Op korte termijn vindt overleg plaats in Den Haag. De ambassade in New Delhi heeft op 3 februari de zaak aan de orde gesteld bij de Indiase autoriteiten.
Erkent u dat het stopzetten van de financiering aan Navsarjan Trust ernstige gevolgen heeft voor de bestrijding van kastendiscriminatie en de toegang tot onderwijs voor Dalit-kinderen?2
India telt meer dan drie miljoen maatschappelijke organisaties. Vele NGO’s zetten zich in voor de rechten van Dalits en (indirect) de bestrijding van kastendiscriminatie. Navsarjan Trust maakt deel uit van de paraplu organisatie «International Dalit Solidarity Network» (IDSN) en is één van de organisaties die zich inzet voor bovengenoemde rechten. Het stopzetten van de financiering van een NGO die zich voor deze rechten inzet is zeker te betreuren. Er zijn gelukkig nog vele andere organisaties actief om voor de positie van Dalits op te komen, inclusief voor de toegang tot onderwijs.
Erkent u dat India handelt in strijd met de internationale mensenrechten en dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging onder grote druk staan?
India kent een democratisch gekozen parlement, een democratisch gekozen regering en een onafhankelijke rechtspraak. Daarnaast is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld. De vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in de Indiase Grondwet. Ook spelen diverse nationale media in India een belangrijke rol in maatschappelijke discussies en stellen zij misstanden aan de orde. Wetgeving kan niettemin mogelijk beperkend zijn voor de vrijheid van meningsuiting als de openbare orde in het geding komt. Een wet die de vrijheid van meningsuiting kan beperken is de Information Technology Act. Wetgeving kan in India door de rechter worden getoetst aan de Grondwet. Zo heeft het Hooggerechtshof in India in maart 2015 ingegrepen omdat zij van mening was dat Section 66A van de Information Technology Act onverenigbaar is met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals in de Grondwet is vastgelegd.
Bent u bereid om in overleg te gaan en druk te zetten op de Indiase overheid om deze maatregelen terug te draaien, in het bijzonder de zeer restrictieve Foreign Regulation and Contribution Act, zoals ook is geadviseerd door Marina Kiai, de Speciale VN Rapporteur voor Vrijheid van Vereniging en Vergadering?3
De Nederlandse overheid deelt de zorgen van VN-rapporteur Maina Kiai over de wet gericht op buitenlandse giften zoals beschreven in «Analysis on International Law, Standards and Principles applicable to the Foreign Contributions Regulation Act 2010 and Foreign Contributions Regulation Rules 2011». Deze wet die buitenlandse giften aan Indiase organisaties reguleert, kan beperkend werken voor de financiering van het maatschappelijk middenveld. Nederland heeft zich op verschillende niveaus in bilaterale contacten en in multilateraal verband ingespannen om aandacht te vragen voor deze situatie en zal dit onverminderd blijven doen. Zo werd de kwestie in New Delhi opgebracht door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in juni 2015, en op hoogambtelijk niveau in juni 2016. Naast het overleg dat hierover wordt gevoerd door de Ambassade in New Delhi zal Nederland ook tijdens de volgende bilaterale consultaties, thans voorzien in maart 2017, het onderwerp opbrengen bij de Indiase autoriteiten.
Ben u bovendien bereid aan te dringen bij de Europese Commissie op actie richting de Indiase overheid en ook zelf bij de Indiase overheid aan te dringen op het stopzetten van het bevriezen van tegoeden van onder meer Compassion en Navsarjan Trust?
Het kabinet zal in EU-verband aandacht vragen voor de beperkingen die maatschappelijke organisaties ondervinden van de Foreign Contributions Regulation Acten ondergeschikte regelgeving van de Indiase overheid. Als het gaat om onze bilaterale inspanningen wordt verwezen naar vraag 5.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden gezien de nijpende situatie voor de organisaties?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De uitzending van Kassa inzake onveilige sleutelkluisjes |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Kassa van zaterdag 28 januari jl?
Ja.
Hoe oordeelt u over de constatering dat veel thuiswonende ouderen, vaak met thuiszorg, een onveilig, makkelijk te kraken sleutelkluisje bij hun deur hebben hangen, waardoor zij een makkelijke prooi zijn voor kwaadwillenden?
Daar waar hier sprake van is, is dit zeer onwenselijk.
In 2014 zijn ook al vragen gesteld over dit onderwerp; welke acties zijn er sindsdien ondernomen om het probleem aan te pakken?1
Onder verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie is in 2016 een traject ingezet om veilige toegang voor woningen van kwetsbare groepen te bevorderen. Bij dit traject zijn onder meer Actiz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de branchevereniging voor woonzorgtechnologie (WDTM), de Stichting Quality Assurance E-health, Vilans, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en mijn ministerie betrokken. In dat kader vindt het gesprek over veilige methoden regelmatig plaats.
Onderdeel van dit traject is dat alle betrokken partijen richting hun leden uitdragen dat waar zij zelf verantwoordelijk zijn voor het (laten) plaatsen van sleutelkluisjes of elektronisch toegangsbeheer zij ook kiezen voor een veilige oplossing. De cliënt wordt goed voorgelicht over veilige oplossingen zodat deze een goede, veilige keuze kan maken. Daarbij ontwikkelt de WDTM ten behoeve van hun ketenkeurmerk een aparte module veilig toegangsbeheer voor zorgwoningen met daarin aandacht voor inbraakveiligheid.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met betrokken partijen als gemeenten, zorgverzekeraars, verzekeraars, ouderenbonden en zorgorganisaties om te zien op welke manier elk van hen haar rol kan oppakken om het gebruik van veilige methoden (met het Politiekeurmerk Veilig Wonen) te bevorderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te bezien op welke wijze uitsluitend gebruik van gecertificeerde kluisjes of andere veilige methoden, in elk geval in zorgsituaties, meer dwingend op te leggen, bijvoorbeeld door een convenant of een richtlijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om meer publieksvoorlichting te faciliteren, zodat mensen meer bewust raken van het gevaar van een onveilig sleutelkluisje? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CCV zal in nauwe samenwerking met enkele ouderenbonden en de politie in hun voorlichting hier dit jaar aandacht aan besteden. Zo wordt o.a. een factsheet voor zorginstellingen, gemeenten, politie en zorgverzekeraars gemaakt om hen te helpen met het op een veilige manier regelen van toegang tot zorgwoningen.
Bent u bereid (onderzoek naar) veilige alternatieven, zoals apps en domotica, te bevorderen en faciliteren? Zo ja, op welke wijze, zo nee waarom niet?
De technologische ontwikkelingen en alternatieven zijn legio. Uiteraard geldt voor alle nieuwe producten dat onderzocht moet worden dat het gaat om een veilige oplossing. Dit ligt echter niet primair bij de overheid, maar daar waar nodig faciliteren wij wel. Bijvoorbeeld bij een onderzoek door Vilans naar ervaringen bij zorginstellingen en cliënten met het werken met het sleutelkluisje en elektronische toegangssystemen.
Onderdeel van het CCV traject is een onderzoek naar de mogelijke doorontwikkeling van elektronisch toegangsbeheer. In dit onderzoek wordt ondermeer gekeken naar de voor- en nadelen van alternatieven voor sleutelkluisjes (bijv. naar een elektronisch slot of app).
Hoe oordeelt u over de bevinding van Kassa dat een sleutelkluisje dat volgens de fabrikant makkelijk te kraken is, toch op de productenlijst staat van het Politie Keurmerk Veilig Wonen?
Het betreffende product staat niet meer op de laatste versie van de PKVW Productenlijst.
Hoe oordeelt u over het beleid van de gemeente Putten, die € 30.000 subsidie voor de aanschaf van veilige kluisjes heeft vrijgemaakt?
Dit voorbeeld vanuit de gemeente Putten klinkt als een goed initiatief. Uiteraard is het zo dat de verantwoordelijkheid voor, en het bewust zijn van, veilige sleutelkluisjes juist ook bij de cliënt zelf en de professionals liggen die er gebruik van maken.
Deelt u het standpunt dat een overheid die wil dat hulpbehoevende ouderen en chronisch zieken zo veel mogelijk zelfstandig blijven wonen, alles in het werk moet stellen hen te helpen dit veilig te kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Langer zelfstandig wonen is een wens en behoefte vanuit de samenleving die de overheid zoveel mogelijk wil faciliteren en mogelijk maken. Iedereen heeft hierin een verantwoordelijkheid om dat op een veilige, prettige en zorgvuldige manier te doen zodat de kwaliteit van leven zo goed mogelijk blijft. De overheid heeft met de wetgeving van de langdurige zorg (Wmo, Wlz en Zvw) mogelijk gemaakt dat er ondersteuning is daar waar dat niet meer vanzelf gaat. Gemeenten, verzekeraars, zorgkantoren en aanbieders delen de verantwoordelijkheid wanneer mensen kwetsbaar worden of zijn, de veiligheid in en om de thuissituatie gewaarborgd blijft.
De oprichting van een internationaal fonds voor abortussen |
|
Joël Voordewind (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat in het beleid voor gezondheidszorg voor vrouwen en kinderen en voorlichting over gezinsplanning de nadruk moet liggen op het beschermen van het (ongeboren) kind en de moeder, het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en zorg voor veilige geboorten? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven?
Uitgangspunt voor het Nederlandse beleid is het recht van mannen en vrouwen om over hun eigen lichaam te beschikken. Het beleid richt zich op zaken die cruciaal zijn om dit recht te kunnen realiseren:
Het doel is toegang te verbeteren tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling. Het beleid is er allereerst op gericht vrouwen en meisjes de mogelijkheden te geven ongeplande zwangerschappen te voorkomen en zwangerschappen veilig te doorlopen. Ook toegang en tot informatie over veilige abortus is een Nederlandse beleidsdoelstelling.
Gebrek aan toegang tot voorbehoedsmiddelen leidt tot ongeplande zwangerschappen2. Afname van beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen leidt tot toename van (onveilige) abortussen3. Toegang tot veilige abortus geeft vrouwen de mogelijkheid op veilige wijze te kunnen besluiten over hun eigen lichaam en leven. Een verbod op abortus leidt niet tot minder abortussen, maar tot clandestiene en onveilige abortussen4, die kunnen leiden tot moedersterfte of tot blijvende medische gevolgen voor moeder en/of kind.
Waarom richt uw initiatief voor een internationaal fonds zich hoofdzakelijk op abortussen, terwijl de zorg voor vrouwen en hun (ongeboren) kinderen en vrouwenhulp op de eerste plaats zouden moeten staan?1
Zoals beschreven in de brief aan Uw Kamer van 28 januari jl.6 over het She Decides: Global Fundraising Initiative, is dit initiatief gelanceerd om politieke en financiële steun te mobiliseren voor het recht van vrouwen en meisjes om vrij en zelfstandig te besluiten of zij kinderen willen, hoeveel, met wie en wanneer. Om hun de kans te geven daadwerkelijk baas te zijn over hun eigen lichaam, is toegang tot goede voorlichting en dienstverlening op het gebied van voorbehoedsmiddelen, gezinsplanning, seksueel overdraagbare aandoeningen en zwangerschap en bevalling essentieel. Toegang tot en informatie over veilige abortus valt binnen de focus van dit initiatief.
Waarom benoemt u niet ook de grote gevolgen die door het wegvallen van de Amerikaanse investeringen optreden voor de bestrijding van infectieziekten als malaria, hiv en aids? Bent u bereid uw collega’s in internationaal verband op te roepen om op deze terreinen actie te ondernemen?
Het besluit van de nieuwe Amerikaanse president tot herinvoering van de Mexico City Policy is zo geformuleerd dat de maatregel dit keer bredere uitwerking kan hebben dan onder eerdere Amerikaanse presidenten. Hoe de maatregel zal worden uitgevoerd en de mogelijke impact daarvan voor andere dan seksuele en reproductieve gezondheidszorg is nog niet duidelijk. Dit wordt nauwgezet gevolgd door het kabinet en hierover wordt contact gehouden met internationale partners.
Hoe groot is de beoogde bijdrage van de Nederlandse overheid en op welke manier wordt dit bedrag gedekt binnen een krimpende begroting, aangezien in 2017 de structurele bezuiniging van 1 miljard euro is ingegaan? Ten koste van welke programma’s en thema’s gaat de investering in dit fonds?
Het kabinet stelt tien miljoen euro beschikbaar in het kader van het initiatief She Decides. Dit bedrag is te accommoderen binnen de bestaande begrotingsruimte, omdat het begrotingsjaar net is begonnen waardoor het nog mogelijk is dit bedrag daarbinnen te passen.
Het bericht dat ‘geheime’ wetten de EU nog minder democratisch maken |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoe «geheime» wetten de EU nog minder democratisch maken»?1
Ja.
Beaamt u dat er binnen de Europese Unie een trend zichtbaar is wat betreft het verkorten van het wetgevingsproces middels het overslaan van een tweede lezing?
Het is juist dat er meer besluitvorming plaatsvindt in de eerste lezing dan in de tweede lezing. Ik onderschrijf hiermee overigens niet de stelling dat hierdoor het besluitvormingsproces standaard wordt verkort. De tweede lezing kan worden gebruikt indien in de eerste lezing geen overeenstemming wordt bereikt conform de procedure van artikel 294 EU-werkingsverdrag.
In hoeverre onderschrijft u dat het overslaan van een tweede lezing de informatievoorziening over Europese wetgeving aan het bredere publiek inperkt? In hoeverre acht u dit een wenselijke situatie, ook gezien de toenemende onvrede over een Europa dat ver van de burgers staat?
Ik onderschrijf deze stelling niet. In het artikel wordt de aanname gedaan dat er sprake is van een slechtere informatievoorziening omdat het Europees parlement enkel in de tweede lezing, en niet in de eerste lezing, in het openbaar debatteert tijdens de plenaire debatten van het Europees parlement. Dit is een onjuiste aanname. Het Europees parlement debatteert zowel in de eerste lezing als in de tweede lezing in het openbaar. Daarnaast kan in de eerste lezing gebruik worden gemaakt van trilogen. Echter worden dergelijke overleggen ook in de tweede lezing gebruikt.
Deelt u de mening dat het feit dat besluitvorming over wetgeving in toenemende mate achter gesloten deuren plaatsvindt, de transparantie over de precieze achtergrond en totstandkoming van Europese wetgeving ernstig belemmert, en dat dit er uiteindelijk zelfs aan kan bijdragen dat de democratische legitimiteit van deze wetgeving wordt ondermijnd?
Ik kan niet op basis van dit artikel concluderen dat de wetgeving in toenemende mate achter gesloten deuren plaatsvindt. Om tot een gezamenlijk besluit te kunnen komen tussen de EU instellingen is het nodig om ook in beslotenheid te kunnen spreken. Dat laat onverlet dat Nederland wel mogelijkheden ziet in de verbetering van de transparantie rondom trilogen.
In de Raad van Algemene Zaken van 24 juni is daarom op basis van een Nederlands voorstel (extranet: 10120/1/16/REV 1) gesproken (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1642) over deze mogelijkheden.
Wilt u een plan ontwikkelen om in Europees verband concrete stappen te zetten om de gesignaleerde trend te keren en de democratische verantwoording omtrent Europese wetgeving te verbeteren, onder meer door in te zetten op transparante besluitvorming en open en volledige informatievoorziening aan burgers, journalisten, (nationale) politici en andere betrokkenen?
Al geruime tijd maakt het kabinet zich sterk voor de verbetering van de transparantie van het Europees besluitvormingsproces. Deze inzet gaat verder dan alleen de verbetering van de transparantie van trilogen. In de brief van 16 september 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2205) is uw Kamer geïnformeerd over de bereikte resultaten op dit gebied tijdens het Nederlands EU voorzitterschap. Deze inzet blijft onverminderd van kracht.
Het bericht dat de ontwikkeling van moderne communicatie richting omwonenden Schiphol vastloopt |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Klachten over Schiphol rijzen de pan uit»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat de Kamer ongeveer een jaar geleden de motie Belhaj2 heeft aangenomen waarin de regering wordt verzocht een moderne strategie voor sociale media te ontwikkelen zodat omwonenden van Schiphol real time onder andere informatie over vliegbewegingen kunnen raadplegen, waarschuwingen voor afwijkingen kunnen ontvangen en eventueel klachten kunnen indienen?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een jaar nadat de Kamer deze motie aannam er echter nog altijd geen moderne sociale mediastrategie ligt en er nog altijd geen applicatie is ontwikkeld? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het proces tot dit moment en de uiteindelijke stand van zaken?
Ik acht het van belang dat er een door alle partijen gedragen en gezamenlijk ontwikkelde aanpak komt voor de informatievoorziening aan de omgeving van Schiphol. Daarom heb ik in de opdrachtverlening d.d. 14 maart 2016 aan de Omgevingsraad Schiphol voor een toekomstbestendig nieuw normen- en handhavingstelsel gevraagd de komende periode uitwerking te geven aan een effectieve en efficiënte informatievoorziening. Dit ter uitvoering van de motie-Belhaj. Er wordt al veel informatie aangeboden door ondermeer Schiphol, de LVNL en de provincie Noord-Holland. Nauwe samenwerking met deze partijen bij de uitvoering van de motie is randvoorwaardelijk om tot de gewenste modernisering van de informatievoorziening te kunnen komen omdat deze partijen voor een belangrijk deel de bron zijn van de gewenste informatie. De rijksoverheid, die zelf niet beschikt over de aan te bieden informatie, vervult dus vooral een faciliterende rol in de ORS taskforce informatievoorziening, waarin zowel de aanbieders van de informatie als de ontvangers van de informatie vertegenwoordigd zijn.
Met de genoemde partijen én de bewoners als ontvangers van de informatie is overleg gevoerd over de inrichting van de modernisering. Op 30 september 2016 is een door partijen – sector, bewoners, overheden – ontwikkelde strategie vastgesteld in de Omgevingsraad Schiphol. Daarbij zijn de in de motie Belhaj genoemde kaders expliciet als uitgangspunt gehanteerd. De taskforce streeft ernaar informatie op een effectieve en kostenefficiënte wijze beter toegankelijk te maken, actueel (zo veel mogelijk real time) en gebundeld op één plek. Daarnaast wordt ook bekeken welke aanvullende informatie mogelijk nog geboden kan worden. Dit is een complex proces, waarbij ook goed wordt gekeken naar de informatiebehoefte in de omgeving van Schiphol. De opdrachtverlening voor de eerste stap in dit proces heeft voor de jaarwisseling plaatsgevonden. Ik heb er vertrouwen in dat dit voorjaar de eerste resultaten worden opgeleverd en zal uw Kamer voor de zomer over de voortgang informeren.
Deelt u de conclusie dat de ontwikkeling van moderne communicatie richting omwonenden van Schiphol op dit moment is vastgelopen en dat dit onder andere te maken heeft met geldgebrek? Zo nee, waarom niet?
Na vaststelling van de strategie eind september is er met Schiphol – als eigenaar van de NOMOS-meetposten in de omgeving van Schiphol – gesproken over het moment waarop de NOMOS-website wordt geïntegreerd in de nieuw op te zetten mobiele applicatie. De aanvankelijke opzet, waarbij de huidige inrichting van het NOMOS-meetnet als uitgangspunt diende, zou in de opvatting van Schiphol leiden tot een desinvestering. De oplossing is inmiddels gevonden door de volgorde in de uitrol van de mobiele applicatie aan te passen. De technische ontwikkeling van de mobiele applicatie start met de integratie – en mobiel toegankelijk maken – van de websites «vliegverkeer inzicht» en «wonen bij Schiphol» in combinatie met de uitbreiding met een module voor een toelichting op het actuele baangebruik.
De opdrachtverstrekking voor het ontwikkelen van deze mobiele applicatie heeft voor de jaarwisseling plaatsgevonden. Daarbij wordt rekening gehouden met de toevoeging in de toekomst van de toepassing van een «geluidweerbericht». Daaraan wordt momenteel gewerkt door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR). Dit gebeurt binnen het Knowledge Development Center waarvan het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, naast KLM, LVNL en Schiphol één van de opdrachtgevers is. De toepassing bevindt zich momenteel in de ontwikkel- en testfase.
Parallel wordt de discussie over de toekomstige inrichting en informatievoorziening van het NOMOS-meetnet versneld. Na afronding van deze discussie zal ook deze informatie aan de nieuwe applicatie worden toegevoegd.
Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de kosten niet het probleem zouden moeten zijn, daar het hier een miljoenenonderneming en tevens Staatsdeelneming betreft?
Via de reguliere bekostiging van de ORS heb ik bijgedragen aan de ontwikkelingkosten van de mobiele applicatie. Daarnaast heb ik € 75.000,- beschikbaar gesteld ten behoeve van de toevoeging aan de applicatie van een module met een toelichting op het actuele baangebruik. LVNL, Schiphol en de provincie Noord-Holland dragen bij door hun bestaande instrumenten en informatie in te brengen.
Deelt u de overweging in de genoemde motie dat de ontwikkeling van een moderne, transparante en proactieve informatievoorziening over vliegbewegingen, simultaan aan de invoering van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel, bijdraagt aan het draagvlak onder omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een moderne, transparante en proactieve informatievoorziening het beste bereikt kan worden met moderne communicatiemiddelen, zoals sociale media en een applicatie voor smartphones en tablets waar de genoemde motie om vraagt? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe u dit dan voor ogen ziet?
Ja, waarbij nadrukkelijk aandacht bestaat voor de integratie van bestaande stromen van informatievoorziening en het uiteindelijke informatieaanbod.
Deelt u de mening dat van zulk een moderne, servicegerichte manier van communiceren een positieve houding uitgaat waarbij mensen het gevoel krijgen serieus te worden genomen, in plaats van de negatieve houding die gepaard gaat met het verspreiden van informatie op allerlei websites en door het stellen van een vraag of indienen van een klacht eerder zo moeilijk mogelijk te maken dan zo makkelijk mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Ja, met nadrukkelijk ook aandacht voor verwachtingenmanagement over de mate waarin het indienen van een klacht kan leiden tot ander beleid of een andere bedrijfsvoering.
Deelt u de mening dat het gebrek aan een dergelijk moderne, servicegerichte manier van communiceren wel eens zou kunnen bijdragen aan de stijging van 30% aan ingediende «officiële» klachten?3 Zo nee, waarom niet?
De wijze van communiceren met de omgeving is in 2016 niet anders geweest dan het voorgaande jaar. Een applicatie die het mogelijk maakt om omwonenden van Schiphol te informeren over vliegbewegingen en vliegtuiggeluid kan een belangrijke bijdrage leveren aan de actuele informatievoorziening aan omwonenden. Het aantal klachten en melders verschilt per jaar. De belangrijkste verklaringen voor deze verschillen zijn de mate van beschikbaarheid van geluidpreferente banen op Schiphol, weercondities en het verkeersvolume.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van een applicatie als kern van een moderne een moderne sociale mediastrategie het grote voordeel biedt dat die omwonenden in staat stelt hun dagschema aan te passen aan de te verwachte hinder op een bepaalde periode van de dag en dat dit juist vragen en klachten kan schelen? Zo nee, waarom niet?
Een transparante informatievoorziening heeft voor mij waarde in zichzelf. De wijze waarop die informatievoorziening zich vervolgens al dan niet vertaalt in aangepast gedrag van omwonenden laat ik graag aan de vrijheid van afweging van de omwonenden zelf. Mij gaat het er om dat ze in staat worden gesteld om een afweging te maken op basis van de informatievoorziening.
Deelt u voorts de mening dat ook Schiphol de omwonenden centraal moet stellen in de communicatie en dat een moderne, nieuwe sociale mediastrategie richting omwonenden op vergelijkbare wijze zou moeten functioneren als de strategie die NS hanteert richting de burger? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om maatwerk. Daarbij is aandacht van belang voor de houder van de informatie. Dat is in het onderhavige geval zeker niet uitsluitend en in de eerste plaats Schiphol. Te denken valt aan de Luchtverkeersleiding Nederland die ook actief medewerking verleent aan de totstandkoming van de door u gevraagde mobiele applicatie alsmede de overheden in het gebied. Daarnaast is het van belang om de doelgroep, de omwonenden, in het oog te houden.
Welke actie gaat u ondernemen zodat de motie alsnog wordt uitgevoerd zoals hierboven geschetst en zodat er dus zo snel mogelijk een moderne sociale mediastrategie komt met als kernpunt een applicatie voor smartphones en tablets die voornoemde functionaliteiten biedt, zoals de motie vraagt?
Mijn betrokkenheid – zoals hierboven aangegeven – zal ik continueren bij de verdere uitvoering. Over de voortgang met betrekking tot de oplevering van de in ontwikkeling zijnde mobiele applicatie zal ik de Kamer voor de zomer informeren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en volledig beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat u «... alle stukken met een formele status, een nota of een notitie of een memo of wat dan ook ...» heeft doorzocht en daar geen waarschuwingen aantrof dat de reorganisatie van de belastingdienst als een verkapte VUT-regeling aangemerkt zou kunnen worden en dat dit zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?1
Ja. Dit is een citaat uit het AO van 2 november 2016. Ik heb in dit debat duidelijk gemaakt dat ik hiermee sprak over de formele stukken die zijn opgenomen in het feitenrelaas2, wat kort gezegd stukken over de totstandkoming van de vertrekregeling zijn waarvan de status en inhoud niet ter discussie stond. Mede omdat het beeld over de totstandkoming van de regeling op basis van het feitenrelaas nog niet volledig was, is de Commissie onderzoek Belastingdienst (hierna: Commissie) ingesteld, die voor haar onderzoek de vrije hand kreeg om te kijken naar meer dan alleen de feiten uit het feitenrelaas. De Commissie heeft ook andere stukken bij haar onderzoek betrokken, zoals de stukken met betrekking tot vergaderingen van de Raad van Bestuur. Met de wetenschap in het achterhoofd dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten in het feitenrelaas had ik bij mijn uitspraak in het AO van 2 november jl. een nuance daarover moeten aanbrengen.
Klopt het dat u schat dat die RVU-heffing, een soort boete om verkapte VUT-regelingen zwaar te ontmoedigen, waarschijnlijk rond de € 170 miljoen gaat bedragen bij de vertrekregeling van de Belastingdienst?
De meest actuele raming van de te betalen RVU-heffing in relatie tot de vertrekregeling van de Belastingdienst bedraagt € 178 miljoen.3
Herinnert u zich dat u aan de Kamer ook meedeelde: «Ik heb alle stukken uit DigiDoc, de hele formele stukkenstroom, blootgelegd en daarin tref ik geen waarschuwingen aan» en dat deze opmerkingen gingen over waarschuwingen dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de Belastingdienst», dat op 27 januari jl. verschenen is?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in dat rapport beweerd wordt dat in waarschuwingen zijn opgenomen over een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u van elk van deze vier stukken aangeven of ze opgenomen zijn in Digidoc en of ze passen in uw definitie van «stukken met een formele status, een nota, of een notitie of wat dan ook»?
Deze stukken zijn geen van allen opgenomen in het formele systeem voor het in de lijn brengen en archiveren van stukken, wat nu Digidoc is en welk systeem voorheen Docman was. Verder geldt voor alle vier deze stukken dat ze niet in het feitenrelaas zijn opgenomen omdat het geen stukken met een formele status zijn. Dit sluit ook aan bij de conclusie van de Commissie over de besluitvorming:
In de persconferentie gaf de Commissie aan dat de informele werkwijze ook het onderzoek van de Commissie heeft bemoeilijkt. De Commissie heeft al deze stukken dus wel betrokken bij haar onderzoek. Daarbij merkt de Commissie over de stukken met betrekking tot de vergaderingen van de Raad van Bestuur het volgende op:
Over stuk d, door de Commissie onderzoek Belastingdienst geduid als het memo onder de arm, merkt de Commissie op;
Sinds wanneer bent u bekend met het feit dat er officiele stukken bestaan die waarschuwen voor een RVU-heffing?
Sprak u de waarheid in de Kamer toen u zei dat u alle officiele stukken doorzocht had en geen waarschuwing gevonden had voor een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u elk van deze drie stuken (a, b en c) onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In het antwoord op de vragen 12 t/m 15 wordt uitgebreider ingegaan op de kabinetslijn m.b.t. artikel 68 van de Grondwet.
De Commissie onderzoek Belastingdienst heeft deze stukken betrokken bij haar onderzoek en is mede op basis daarvan gekomen tot conclusies over de wijze van besluitvorming binnen de top van de Belastingdienst. Op deze wijze is invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
Kunt u nogmaals heel zorgvuldig zoeken in DigiDoc naar stukken van voor 15 januari 2016 die de mogelijkheid tot een RVU-heffing bespreken en een volledige lijst aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen stukken in het systeem voor het archiveren van stukken (Digidoc, voorheen Docman) van voor 15 januari 2016, waarin het risico op een RVU-heffing wordt besproken. Dit sluit aan bij de conclusie van de Commissie op dit punt:
Herinnert u zich dat u deze uiterst curieuze passage aan de Kamer heeft geschreven afgelopen vrijdagavond: «Uit die emails wordt duidelijk dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Ook wordt in deze emails gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. Deze emails lijken te wijzen op een gesprek in november 2015, dat ook aan de orde komt in het vandaag verschenen rapport van de Commissie in de passage over het «memo-onder-de-arm». In mijn gesprek met de Commissie heb ik aangegeven dat ik mij herinner dat dit gesprek niet op basis van een memo heeft plaatsgevonden. Een gesprek over een RVU-heffing herinner ik mij niet.»?3
Ja.
Hoeveel emails van voor 15 januari 2016 heeft u gevonden, waarin over het risico van een RVU-heffing gesproken wordt? Kunt u daarvan een inventarisatielijst geven?
Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In eerdere Kamervragen is de informatie uit e-mails geobjectiveerd verstrekt aan de Kamer, waarbij is aangegeven dat uit e-mails duidelijk wordt dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Op deze wijze heb ik invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
De kabinetslijn in het kader van artikel 68 van de Grondwet omtrent het verstrekken van inlichtingen staat beschreven in de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van BZK6. In deze kabinetslijn is aangegeven wat de motivatie is waarom interne documenten met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Op grond van deze kabinetslijn verstrek ik de e-mails en de inventarislijst niet. In het bijzonder wijs ik daarbij op de onwenselijkheid als communicatie tussen ambtenaren onderdeel van het publieke debat wordt. De e-mails hebben betrekking op de fase van beleidsvoorbereiding. In dit deel van het beleidsproces is het essentieel om in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen te kunnen delen om tot goede besluitvorming te kunnen komen. Door het wegvallen van deze bescherming bij ambtenaren zal risicomijdend gedrag ontstaan en daarmee de scherpte van advisering afnemen. Hiermee zou ook de kwaliteit van advisering en besluitvorming afnemen.
De vraag naar interne waarschuwingen maakt bovendien onderdeel uit van de opdracht aan Commissie onderzoek Belastingdienst. De Commissie heeft, alles afwegende, de conclusie getrokken dat sprake is geweest van informele vormen van communicatie en besluitvorming. Verder constateert de Commissie dat intern, binnen de Belastingdienst, in de periode voor 15 januari 2016 is gesproken over het risico op RVU.
Bent u bereid om, nu ik voor de vierde keer persisteer dat ik deze mail relevant vind, het openbaar ter beschikking stellen van deze mails als een verzoek conform artikel 68 van de Grondwet voor te leggen aan de ministerraad, omdat alleen de ministerraad kan besluiten of het belang van de staat in het spel is en daarom het toezenden van deze mails kan weigeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de uitkomst van dit artikel 68-verzoek binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel mensen stellen in hun mails dat u op de hoogte was van de mogelijkheid van een RVU-heffing? Kunt u van elke van deze waarschuwingen de datum geven en de functie van de persoon?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer heeft het gesprek plaatsgevonden waaraan u refereert in de passage onder vraag 11 en wie waren er aanwezig bij dat overleg?
Op maandag 23 november 2015. Bij dat gesprek was naast mijzelf één lid van de toenmalige Raad van Bestuur (i.o.) aanwezig.
Heeft iemand een formeel of informeel gespreksverslag gemaakt van dat gesprek of persoonlijke aantekeningen of wat voor een soort notulen dan ook? Zo ja, kunt u die dan met de Kamer delen?
Nee, tijdens dit gesprek zijn geen verslag, aantekeningen of notulen gemaakt. Uit navraag blijkt dat het lid van de dienstleiding enkel mondeling een terugkoppeling heeft gegeven van dit gesprek. Verder is mij bekend dat hij later, in een e-mail, uitspraken heeft gedaan waarbij hij refereerde aan dit gesprek. In die e-mail wordt, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. De Commissie haalt dit gesprek en dit «memo onder de arm» aan als «illustratief voor de informele communicatievormen».
Vindt u zelf dat u de Kamer correct, tijdig en volledig heeft ingelicht over de vertrekregeling en de (mogelijke) RVU-heffing?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik een nuance had moeten aanbrengen tijdens het AO van 2 november 2016, in de wetenschap dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten die zijn meegenomen in het feitenrelaas. Verder heb ik in het AO van 13 oktober jl. aangegeven dat ik uw Kamer beter had moeten informeren toen bekend werd dat de vertrekregeling uit de hand liep.
Indien u voor het vorige antwoord meer dan twee letters nodig had, kunt u dan aangeven op welke punten u de Kamer niet tijdig, niet correct en/of niet volledig geïnformeerd heeft?
Zie antwoord 18.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel vóór dinsdag 31 januari 13.30 uur, zodat de documenten betrokken kunnen worden bij de besluitvorming in de Kamer over de regeling van werkzaamheden die dag?
Deze vragen zijn, mede vanwege de samenhang en overlap daarmee, tegelijk beantwoord met de set feitelijke vragen over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie onderzoek Belastingdienst.
Het bericht ‘Onderzoek witwas via geldautomaat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek witwas via geldautomaat»?1
Ja.
Klopt het dat er een toename is in het aantal geldautomaten die de winkelier zelf bij kan vullen? Heeft u er zicht op om hoeveel geldautomaten het in Nederland gaat?
Uit de beschikbare cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt niet van een recente significante toename van het aantal geldautomaten dat door winkeliers zelf kan worden gevuld. DNB beschikt in het kader van haar Chartaal Toezichttaak over cijfers van geldautomaten in Nederland die aan haar worden gemeld (zie ook antwoord op vragen 3, 4 en 5). In januari 2017 betrof het aantal geldautomaten dat door winkeliers kan worden gevuld 924, tegen 935 een jaar eerder. Het aantal wisselt iedere maand en een deel van deze geldautomaten wordt niet steeds gevuld met bankbiljetten die van publiek zijn ontvangen, maar ook met eurobankbiljetten die zijn besteld bij een professionele geldverwerker.
Klopt het dat er vaak hoge wisselmarges worden gerekend aan consumenten en dat sommige winkeliers veel geld verdienen aan dit soort automaten? Aan welke regelgeving zijn de uitgevers en de exploiterende winkeliers van dit soort automaten gebonden?
De exacte wisselmarges die worden gehanteerd zijn mij niet bekend. Op wisselmarges of keuzemenu’s wordt in beginsel geen toezicht gehouden. De wetgever heeft er voor gekozen dat de exploitatie van geldautomaten buiten de reikwijdte van de vergunningplicht van de Wet op het financieel toezicht (Wft) valt. Een winkelier heeft voor het plaatsen van een geldautomaat derhalve geen vergunning nodig. Het opnemen van contant geld uit een geldautomaat, voor zover de winkelier geen andere betaaldiensten verleent, wordt niet als betaaldienst aangemerkt in de zin van artikel 1:5a, lid 2, onder o van de Wft.
Onderneming YourCash is een dochteronderneming van Euronet Worldwide. Euronet Payment Services Limited heeft in het Verenigd Koninkrijk een vergunning om te opereren als betaalinstelling en staat als grensoverschrijdende dienstverlener ingeschreven in het register van DNB. YourCash is niet vergunningplichtig voor het exploiteren van geldautomaten.
Om via een geldautomaat aan het publiek eurobankbiljetten te verstrekken, moet evenwel worden voldaan aan de verplichtingen van ECB-besluit 2010/14 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten. Kort gezegd houdt dit in dat eurobankbiljetten op echtheid en geschiktheid worden gecontroleerd met een daarvoor bestemde bankbiljettensorteermachine, alvorens deze opnieuw aan het publiek te verstrekken via een geldautomaat. Vóór het in gebruik nemen van een dergelijke bankbiljettensorteermachine moet hiervan melding worden gemaakt bij DNB. Deze wet- en regelgeving heeft als doel de recirculatie van eurobankbiljetten door marktpartijen mogelijk te maken onder omstandigheden die bescherming tegen valsemunterij waarborgen. DNB houdt toezicht op de naleving van het ECB-besluit in Nederland.2
Naast deze wet- en regelgeving vanuit het oogpunt van financieel toezicht zijn geldverwerkers en exploiterende winkeliers gebonden aan de normale regels voor het overeenkomen van diensten vanuit het Burgerlijk Wetboek (BW).
Klopt het dat er nauwelijks toezicht plaatsvindt op deze automaten? Hoe wordt er toezicht gehouden op deze geldautomaten? Klopt het bijvoorbeeld dat de uitgever van automaten van «YourCash» onder toezicht staat van de Britse autoriteiten? Vindt u dat dit toezicht voldoende is om de betrouwbaarheid van deze geldautomaten te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er bij het toezicht bijvoorbeeld ook gekeken naar de hoogte van wisselmarges bij dit soort automaten? Of wordt er bijvoorbeeld meegenomen dat keuzemenu’s dusdanig ingewikkeld zijn dat, met name toeristen, snel in de fout gaan en hierdoor tegen hoge kosten aanlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook bekend met gevallen van witwassen bij dit soort automaten? Heeft u er zicht op of deze automaten vaak gebruikt worden om valse biljetten wit te wassen? Deelt u de mening dat dit soort praktijken te allen tijde moet worden uitgebannen?
Witwassen moet worden voorkomen, en indien achteraf vastgesteld, moet tegen witwassen worden opgetreden. Ook deel ik de mening dat betrouwbare geldautomaten van groot belang zijn voor een goede werking van het betalingsverkeer. DNB houdt toezicht en oversight op systeemrisico’s en op collectieve betaalproducten, en zet zich onder meer in voor de veiligheid en toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast houdt DNB prudentieel en integriteitstoezicht (op grond van de Wft en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) op banken die deze exploiterende winkeliers als cliënten hebben. Banken dienen hun cliënten, in dit geval de exploiterende winkeliers, te kennen en te monitoren. Ook hebben banken risicomanagement-systemen voor het opsporen van signalen van witwassen. Hierbij merk ik op dat indien er signalen zijn dat de integriteit van de financiële sector wordt geraakt, het in de rede ligt dat deze signalen worden gedeeld in het Financieel Expertise Centrum (FEC). In dat geval zal worden bekeken of en zo ja, welke interventie in de specifieke casus kan worden gepleegd en door welke FEC-partner.3 Daarbij heeft het Openbaar Ministerie (OM) een rol in de mogelijke strafrechtelijke handhaving in gevallen van witwassen van geld.
Deelt u de mening dat het voor het vertrouwen in het geldsysteem van groot belang is dat klanten kunnen rekenen op betrouwbare pinautomaten, en dat bovengenoemde praktijken dus ontoelaatbaar zijn? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar dit type geldautomaten, en hierbij ook aandacht te besteden aan zaken als witwassen, de gerekende wisselmarges, en het gebruik van ingewikkelde keuzemenu’s?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap» en het daarbij behorende onderzoek van het kenniscentrum op het gebied van seksualiteit Rutgers?1 2
Ja
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 25 procent van de vaders aangeeft dat ze geen onbetaald ouderschapsverlof opgenomen hebben, omdat dit financieel onhaalbaar was?
Ouders geven gezamenlijk invulling aan de verdeling van taken op het gebied van arbeid, zorg en andere verantwoordelijkheden binnen hun gezin en wegen daarbij zelf verschillende regelmogelijkheden en financiële gevolgen tegen elkaar af. Het vraagt om extra aandacht wanneer vaders wel gebruik zouden willen maken van ouderschapsverlof maar zij het financieel niet haalbaar achten. Om een evenwichtige verdeling van arbeid en zorg financieel mogelijk te maken is met het Belastingplan 2016 de IACK verhoogd waardoor het voor de minst verdienende partner lonender is geworden om meer uren te gaan werken. Het is belangrijk om ouders hierover goed te informeren. Het Ministerie van OCW laat daarom een budgettool ontwikkelen waarmee de financiële gevolgen van een andere verdeling van arbeid voor het gezinsinkomen beter inzichtelijk worden gemaakt. Door de werking van heffingskortingen en de inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag valt een gelijkere verdeling van arbeid in veel gevallen financieel gunstiger uit.
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 49 procent van de vaders verwacht dat vrouwen meer zullen gaan werken als zijzelf meer zouden gaan zorgen? Bent u bekend met de conclusie uit het Rutgers-onderzoek «jong geleerd is oud gedaan»?
De bevindingen uit het voornoemde onderzoek laten zien dat partners zich ervan bewust zijn dat persoonlijke keuzes over arbeid en zorg gevolgen hebben voor de tijdbesteding en rol van de partner, maar dat dit in veel gevallen bij de vaders niet leidt tot de behoefte om arbeid- en zorgtaken anders te verdelen. Het onderzoek van Rutgers laat namelijk ook zien dat 84 procent van de vaders tevreden of zeer tevreden is met de huidige rolverdeling. Als verklaring hiervoor ziet Rutgers een relatie tussen de voorkeuren voor taakverdeling van ouders en de rol die hun eigen vader heeft vervuld. Dit laat zien dat niet alleen praktische overwegingen, maar ook dieper liggende overtuigingen ten grondslag liggen aan de voorkeuren in de taakverdeling.
Zoals is beschreven in de brief Arbeid en zorg van 16 december jl.3 zet het kabinet zich in voor een evenwichtigere verdeling van arbeid en zorg tussen partners. Daarbij richt het kabinet zich op het wegnemen van praktische belemmeringen, onder meer door de uitbreiding kraamverlof en de verbeterde toegankelijkheid van kinderopvang. Ook zet ik samen met mijn collega van OCW in op het vergroten van het bewustzijn van de consequenties van rolpatronen en culturele voorkeuren via o.a. een cultuurcampagne, de ontwikkeling van een online budgettool die inzicht geeft in de financiële mogelijkheden en consequenties van verschillende arbeid- en zorgverdelingen en door de financiering van regionale projecten gericht op de economische zelfstandigheid van vrouwen. Deze maatregelen zullen niet alleen van invloed zijn op de taakverdeling van de huidige generatie ouders, maar zorgen er ook voor dat vaders voor hun kinderen een voorbeeldfunctie kunnen vervullen en daarmee de verdeling van arbeid en zorgtaken die de toekomstige generatie ouders zal maken, mede bepalen.
Deelt u deze conclusie over het combineren van arbeid en zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan om ouders in spe op deze conclusie te wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u in het verlengde hiervan bereid om – waar nodig – met de kinderopvangbranche, scholen en geboortezorg afspraken te maken over actieve, gelijkwaardige communicatie naar beide ouders?
Kinderopvangorganisaties, scholen en geboortezorg bieden ouders professionele en vakkundige ondersteuning en begeleiding bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, maar mengen zich niet in de manier waarop ouders onderling de taken verdelen. Wel is het kabinet van mening dat professionals die te maken krijgen met ouders van jonge kinderen zich bewust zouden moeten zijn van het belang om zich bij de opvoeding van jonge kinderen niet exclusief op moeders te richten. Daarom heeft de Minister van OCW het project Zorgend Ouderschap gefinancierd dat stimuleert dat beide ouders worden aangesproken en betrokken bij de opvoeding van kinderen. Ook heeft de Minister van OCW in het kader van het project Kracht on Tour met een aantal grote landelijk georganiseerde werkgevers afspraken gemaakt over hun rol bij het met jonge ouders bespreken van gelijkwaardige zorgafspraken. Daarnaast is informatie over de mogelijkheden om werk- en zorgtaken onderling te verdelen beschikbaar via diverse andere kanalen, zoals websites en tijdschriften die zich speciaal richten op jonge ouders en natuurlijk via de belangenbehartigers van ouders in de kinderopvang en het onderwijs. Extra afspraken in aanvulling op bovenstaande initiatieven acht ik nu niet nodig.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de samenhang tussen de rolverdeling tussen mannen en vrouwen en de kans op ziekteverzuim en/of burn-outs?
In de brief Arbeid en zorg4 aan de Kamer heb ik geschreven dat overbelasting door de combinatie van arbeid en zorg kan leiden tot fysieke of geestelijke gezondheidsklachten. Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat vanwege de emotionele belasting combinatiedruk vaker wordt ervaren bij de combinatie van mantelzorg met werk (in 23 procent van de gevallen) dan bij het combinatie van zorg voor kinderen met werk (16 procent). Uit datzelfde onderzoek blijkt verder dat vrouwen bij de combinatie van kindzorg en werk vaker druk ervaren (18 procent) dan mannen (15 procent). Dit lijkt te maken te hebben met de verdeling van arbeid en zorg. Hoewel mannen tijdens de gezinsfase – van 31 tot 45 jaar – in totaal meer uren besteden aan de combinatie van werk, zorg en scholing (56 uur tov 50 uur per week door vrouwen), nemen vrouwen aanzienlijk meer zorgtaken voor hun rekening binnen het huishouden.6 Volgens een andere onderzoek van het SCP zouden vrouwen meer gejaagdheid en drukte ervaren doordat hun vrije tijd meer dan bij mannen in het teken staat van het reilen en zeilen van het huishouden.7 Met deze onderzoeken is de samenhang tussen overbelasting en de verdeling van arbeid en zorg in beeld gebracht en zie ik momenteel geen aanleiding om verder onderzoek te laten uitvoeren.
De uitbreiding van drie dagen betaald kraamverlof is een van de maatregelen die in de brief Arbeid en zorg zijn gepresenteerd om een evenwichtige taakverdeling te stimuleren. Uit een internationale vergelijking van de OESO blijkt namelijk dat vaders die kort na de geboorte van hun kind kraamverlof opnemen ook later meer betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen en dus ook voor de periode na het verlof meer zorgtaken op zich nemen.
In hoeverre zou er een verband kunnen zijn tussen de verdeling van werk- en zorgtaken tussen mannen en vrouwen en (werk)uitval door ziekte? In hoeverre zou een (verdere) uitbreiding van het vaderschaps-/partnerschapsverlof hieraan kunnen bijdragen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed is om in kaart te brengen wat de effecten zijn van een eerlijke en fatsoenlijke verdeling van werk en privé, zoals WOMEN Inc eerder heeft gedaan voor het grootbedrijf, om zo werkgevers te overtuigen van zorgvriendelijk werkgeverschap? In hoeverre bent u bereid om dit onderzoek te (laten) herhalen voor het midden- en kleinbedrijf?3
Women Inc komt, in samenwerking met Great place to work, tot de conclusie dat bedrijven waar gemiddeld meer werknemers aangeven te worden aangemoedigd om een goede en werkbare balans tussen werk en privé aan te brengen, het beter doen op het gebied van verzuim, groei in omzet, verloop, aantal sollicitaties en aandeel vrouwen in senior management posities. Het onderzoek is uitgevoerd onder bedrijven uit verschillende sectoren en variërend van multinationals tot het midden- en kleinbedrijf waardoor een herhaling van dit onderzoek niet nodig is. Deze en andere signalen9 10 laten zien dat steeds meer werkgevers het belang van zorgvriendelijke werkgeverschap inzien. Om werkgevers te helpen hun personeelsbeleid hier goed op af te stemmen is op de Arbeid- en Zorgbijeenkomst van 31 oktober jl. de werkgeverscan Zorgvriendelijk.nl gelanceerd. Aan de hand van het beantwoorden van een vragenlijst krijgt de werkgever via deze website advies op maat over zorgvriendelijk werkgeverschap.
Deelt u de mening dat een zo snel mogelijke uitbreiding van het vaderschaps-/partnerverlof goed is voor de ontwikkeling van het kind, het combineren van arbeid en zorg en de (inkomens)positie van vrouwen?
Uit onderzoek blijkt dat vaders die vanaf de geboorte bij de zorg voor het gezin zijn betrokken, ook later meer zorgtaken op zich nemen.11 Naarmate de vader meer zorgtaken op zich neemt, ontstaat er voor de moeder ruimte om meer te gaan werken en op die wijze zou haar inkomenspositie en economische zelfstandigheid verder kunnen ontwikkelen en verbeteren. Daarnaast blijkt uit ditzelfde onderzoek dat betrokkenheid van de vader bij de opvoeding positief is voor de ontwikkeling van het kind. Kraamverlof voor de vader/partner stimuleert deze mogelijke effecten. Een eerste stap in uitbreiding van het kraamverlof is het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid en zorg dat thans in uw Kamer voorligt ter behandeling12.
Hoe zou, vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken, in samenspraak met de sociale partners, op de werkvloer al kunnen worden gestart met één week vaderschaps-/partnerverlof na de geboorte van het kind?4
Vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum is er geen wettelijke basis voor kraamverlof anders dan de huidige regeling die voorziet in twee dagen verlof met behoud van loon. Het is dan aan sociale partners om bij cao aanvullende afspraken over kraamverlof over te maken. Zoals is vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat voorziet in uitbreiding van het kraamverlof is in een aantal cao’s al een dergelijke bepaling opgenomen. Ook in de individuele arbeidsovereenkomst kan worden voorzien in een aanvulling op het wettelijke kraamverlof.14
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel en in ieder geval voor het verkiezingsreces?
Ja
Heeft u kennisgenomen uit de verschillende mediaberichten van half december 2016 tot half januari 2017 van het voornemen van de Koninklijke Bibliotheek om de unieke en tegelijkertijd de grootste stripverzameling in Nederland van Hans Matla – ter waarde van 3 miljoen euro te willen – over te nemen?
Ja.
Deelt u de gedachte van de Koninklijke Bibliotheek dat het striparchief Matla van onmisbare culturele waarde is voor Nederlands erfgoed en het complete archief dus niet mag ontbreken in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek?
Het striparchief van Matla heeft zeker culturele waarde. Het is aan de KB om te bepalen of het van zodanig belang is voor hun collectie dat de KB zich om die reden sterk wil maken voor het verwerven van deze stripcollectie binnen hun budget. Als de KB zich wil inspannen om de collectie of delen ervan te verwerven is hiermee nog niet aangetoond dat de complete stripcollectie van Matla van onmisbare culturele waarde is voor het Nederlandse erfgoed, zoals bedoeld in artikel 3.7, tweede lid van de Erfgoedwet.
Bent u bereid om met de eigenaar, de Koninklijke Bibliotheek en de mogelijke sponsoren, zoals diverse stichtingen en de gemeente Den Haag mee te denken en een oplossing te vinden voor de financiering van de overnameprijs, ter voorkoming dat dit unieke striparchief geveild gaat worden en het dus in particuliere handen belandt?
Voor een eventuele bijdrage aan de aankoop uit rijksmiddelen wijs ik u op het Mondriaan Fonds. Het Mondriaan Fonds voert een regeling uit ter ondersteuning van incidentele aankopen, die een verrijking kunnen vormen voor de collectie Nederland. De KB kan een beroep op die regeling doen.
Welke mogelijkheden ziet u indien er geen overeenstemming bereikt wordt over de overnameprijs van het striparchief om deze collectie van onmisbare culturele en monumentale waarde tot staatseigendom te laten behoren?
Het heeft weinig zin vooruit te lopen op de lopende onderhandelingen tussen de KB en potentiële sponsoren uit het culturele veld en te speculeren op eventuele consequenties als de KB de collectie niet kan verwerven.
Kunt u aangeven welke gevolgen het heeft, dan wel welk cultureel verlies er is voor het Nederlands erfgoed, indien deze zeldzame collectie niet tot overname door de Koninklijke Bibliotheek leidt?
Zie antwoord vraag 4.