Transseksuelen en interseksuelen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de rapporten over de rechten van transseksuelen en interseksuelen?1
Bent u het eens met de opvatting dat de steun voor belangengroepen van transseksuelen afneemt, gezien de in de genoemde rapporten gepresenteerde feiten en cijfers?
De twee rapporten laten op basis van een brede enquête zien dat de (financiële) ondersteuning van transgender- en interseksegroepen structureel achterblijft ten opzichte van belangengroepen voor lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen. Dit betekent dat ze grotendeels afhankelijk zijn van vrijwilligers. Van een afname in financiering is volgens de rapporten geen sprake.
Hoe duidt u het gegeven dat het budget voor dergelijke groepen is afgenomen en dat er veelal tekorten zijn om betaalde werknemers in dienst te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de financiering van dergelijke groepen met behulp van beschikbare fondsen? Acht u dit afdoende?
Nederland ziet mensenrechtenstrijders, waaronder LHBTI-organisaties, als een belangrijke motor achter verandering in hun land. Dit is ook de reden dat het kabinet financiële en beleidsmatige steun geeft, bijvoorbeeld door het werk van COC Nederland te ondersteunen, door activiteiten van Nederlandse ambassades te faciliteren en door in multilateraal verband actief te pleiten voor gelijke rechten van LHBTI’s.
Afgelopen twee jaar heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Nederlandse belangenorganisatie voor intersekse personen, Stichting Nederlands Netwerk Intersekse/DSD (NNID), financiële steun gegeven om de internationale belangenbehartiging van de interseksegemeenschap vorm te geven. Het doel hiervan is mede om andere intersekse-organisaties de capaciteit te geven om hun eigen fondsenwerving en belangenbehartiging te realiseren. Dit draagt bij aan verduurzaming van deze activiteiten. Daarnaast is mede door inzet van de NNID de aandacht voor de positie van interseksen in de afgelopen jaren toegenomen. Dat is een positieve ontwikkeling. Zo wordt er in de VN steeds vaker de positie van intersekse personen benoemd.
Op nationaal niveau is het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap een strategisch partnerschap aangegaan met COC Nederland, Transgender Netwerk Nederland en de NNID in de alliantie «Gedeeld geluk, gedeelde trots». Het doel van die samenwerking is om de situatie van LHBTI-personen en de sociale acceptatie in Nederland verder te verbeteren.
De rapporten over de financiering van transgender en intersekse personen bieden voor deze specifieke belangengroepen een goed instrument om donoren aan te spreken.
Bent u het eens met de constatering dat belangengroepen van transseksuelen wereldwijd onvoldoende toegang hebben tot gezondheidszorg?
Ja. Transgendervrouwen en -mannen krijgen in veel landen minder goede behandeling in de zorg of hebben te maken met weigering van gezondheidszorg, bedreigingen, verbaal en/of lichamelijk geweld.
Naast reguliere zorg, hebben transgendermannen en -vrouwen ook vaak behoefte aan specifieke zorg. Zo lopen transgender personen een verhoogd risico op HIV en is er vaker sprake van depressie of bijvoorbeeld alcoholmisbruik. Daarnaast hebben ze vaak behoefte aan hormoontherapie of plastische chirurgie.
Klopt het dat slechts de helft van de belangengroepen van interseksuelen wereldwijd geregistreerd is bij een overheid? Zo ja, hoe duidt u dit?
De interseksebeweging is in veel landen nog relatief nieuw in vergelijking met belangengroepen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en in mindere mate transgender personen. Dat verklaart ook dat nog niet alle donororganisaties intersekse personen als onderdeel van de doelgroep scharen. De problemen die intersekse personen ervaren zijn vaak ook anders dan de problemen die LHBT personen ervaren. Het gebrek aan financiering hangt samen met de beperkte aandacht voor de groep.
Klopt het dat belangengroepen van interseksuelen vaak niet onder de doelgroep van donororganisaties vallen? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe duidt u het feit dat er bijna geen belangengroepen van interseksuelen worden gefinancierd door overheden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om internationale fondsen voor interseksuelen en transseksuelen financieel te ondersteunen? Zo ja, bent u bereid extra budget beschikbaar te stellen voor het investeren in zowel het International Fund for Transsexuals als het Intersex Human Rights Fund? Zo nee, waarom niet?
Naast de eerdergenoemde steun aan NNID en de steun van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan Europese LHBTI-netwerken zoals Transgender Europe, steunt het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Mensenrechtenfonds en de strategische partnerschappen verschillende belangenorganisaties die zich inzetten voor gelijke rechten van LHBTI’s. Daarbij vraagt het ministerie aan deze organisaties expliciete aandacht voor de positie van transgender en intersekse personen. De belangenorganisaties moeten in overleg met de doelgroep zelf bepalen hoe zij dat het beste kunnen doen.
Het kabinet bekijkt de mogelijkheden voor intensivering van de in het regeerakkoord genoemde prioriteiten, waaronder gelijke rechten voor LHBTI’s.
De rulingpraktijk |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe kan het, dat veel belastingdeals met multinationals niet conform afspraak uitgewisseld worden met andere landen waarin de multinational belastingplichtig is?1
In OESO- en EU-verband wordt informatie over rulings met een internationaal karakter uitgewisseld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande rulings en nieuwe rulings. Bestaande rulings zijn rulings die vóór een bepaalde datum zijn afgegeven. In OESO-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2010 tot 1 april 2016 en geldig waren op 1 januari 2014. In EU-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 en geldig op 1 januari 2014.
In beleidsbesluiten staat voor welke rulings de betrokkenheid van het APA/ATR-team vereist is. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam. De rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team zijn centraal geregistreerd. Om de overige rulings met een internationaal karakter in beeld te brengen zijn de dossiers handmatig doorzocht. Uitkomst van deze inventarisatie is dat in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld zijn gekomen, waarover informatie moet worden uitgewisseld.
De deadline voor het uitwisselen van informatie over bestaande rulings in OESO-verband was 1 januari 2017. Net als veel andere landen heeft Nederland de oorspronkelijke deadline niet gehaald. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van 11 januari 2017.2 In deze brief werden ook aanvullende maatregelen geschetst waardoor Nederland voor 1 januari 2018 aan zijn verplichtingen zal voldoen. Als gevolg van deze maatregelen zal voor 1 januari 2018 informatie over alle in beeld zijnde bestaande rulings zijn uitgewisseld. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017.3 Hiermee wordt ook tijdig voldaan aan de verplichtingen in EU-verband.
Eerder heb ik toegezegd dat ik begin 2018 uw Kamer een brief stuur waarmee ik uw Kamer inlicht over de stand van zaken met betrekking tot de uitwisseling van informatie over rulings. Hierbij zal worden ingegaan op zowel de uitgaande als de inkomende informatie over rulings.
Kunt u helder op een rij zetten hoeveel rulings er de afgelopen tien jaar zijn afgegeven, hoeveel daarvan grensoverschrijdende effecten hebben, hoeveel daarvan beoordeeld zijn door het Advance Pricing Agreements (APA) / Advance Tax Rulings (ATR)-team en hoeveel rulings er inmiddels zijn uitgewisseld met andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het onderzoek naar de 4000 afgegeven rulings, degenen betreft die beoogd zijn te worden uitgewisseld?2 Waarom worden niet álle rulings van de afgelopen jaren onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik opdracht heb gegeven om te onderzoeken of de ruim 4000 bestaande rulings met een internationaal karakter, die in beeld zijn gebracht en waarover informatie zal worden uitgewisseld, zijn afgegeven conform de daarvoor bestemde procedures. Dit onderzoek richt zich op de bestaande rulings met een internationaal karakter waarover in OESO- en EU-verband informatie moet worden uitgewisseld. Mijn inspanningen zijn erop gericht deze groep grondig te onderzoeken en daaruit lessen te leren. Het onderzoeken van alle rulings acht ik niet noodzakelijk om deze lessen te leren.
Gezien de aanleiding van het onderzoek richt het onderzoek zich met name op de vraag of een ruling-verzoek al dan niet terecht is voorgelegd aan het APA/ATR-team en of bij de afgifte van de ruling het «meer-paar-ogen-principe» is toegepast.
In het APA-besluit en het ATR-besluit staat beschreven welke situaties voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan het APA/ATR-team. Dit gebeurt enerzijds om de kwaliteit te borgen en anderzijds om de eenheid van beleid en uitvoering te bewaken. Om de kwaliteit van APA’s en ATR’s verder te borgen worden deze binnen het APA/ATR-team altijd beoordeeld door minimaal twee medewerkers van het APA/ATR-team en als gevolg daarvan zijn de APA’s en ATR’s voorzien van minimaal twee handtekeningen. In het onderzoek zal worden beoordeeld of alle afgegeven APA’s en ATR’s inderdaad zijn getekend door minimaal twee medewerkers.
Van de overige bestaande rulings met een internationaal karakter, die niet door het APA/ATR-team zijn afgegeven, zal worden beoordeeld of deze terecht niet zijn voorgelegd aan het APA/ATR-team. Daarnaast zal deze categorie rulings middels een a-selecte deelwaarneming worden beoordeeld in hoeverre deze rulings zijn afgegeven conform de overige daarvoor geldende interne procedures.
Ook als een ruling met een internationaal karakter niet is afgegeven conform de daarvoor geldende procedures, kan sprake zijn van een uitlating waaraan belastingplichtige vertrouwen kan ontlenen. Indien dat het geval is, zijn dit ook rulings die worden uitgewisseld. Het betekent echter niet dat een inspecteur geheel zelfstandig het verzoek tot zekerheid vooraf heeft behandeld. Ook betekent het niet dat deze rulings zijn afgegeven in strijd zijn met wet, beleid en jurisprudentie. Om die reden zal worden onderzocht of in het geval de daarvoor geldende procedures niet zijn gevolgd, er meerdere medewerkers betrokken zijn geweest bij de afgifte van de ruling en of de ruling is afgegeven in lijn met de geldende wet, beleid en jurisprudentie.
Kunt u concreet aangeven wat de reikwijdte van het onderzoek is en welke onderzoeksvragen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Wie doen het onderzoek en welke maatregelen zijn er getroffen teneinde het onderzoek zo onafhankelijk mogelijk te laten plaatsvinden, conform de toezegging in het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen?3
De Belastingdienst maakt voor de kwaliteitscontrole gebruik van een meetinstrument, de Fiscale Kwaliteitsindex (FIX). Binnen het FIX-onderzoek wordt op onafhankelijke wijze een oordeel gegeven over de vaktechnische kwaliteit. Het FIX-onderzoek vindt plaats door de meest deskundige specialisten binnen de verschillende middelen en processen. Door externe toezichthouders als de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) wordt gebruik gemaakt van de FIX uitkomsten.
Het onderzoek zal plaatsvinden via de FIX-methodiek waardoor de onderzoekers niet worden ingezet bij de beoordeling van afgegeven rulings waar zij zelf bij betrokken zijn. Met de ADR is inmiddels contact geweest over de onderzoeksopzet. Er zal nog worden bekeken op welke wijze de ADR verder kan worden betrokken bij het onderzoek. Ook wordt gekeken of de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar de APA/ATR-praktijk betrokken kan worden bij het oordeel of de rulings zijn afgegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
In mijn brief van 8 november jl. aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik begin volgend jaar aan uw Kamer verslag zal uitbrengen van de uitkomsten van dit onderzoek. Ik hecht aan een gedegen onderzoek en betrouwbare uitkomsten. Deze twee aspecten gaan wat mij betreft boven het tempo waarin dit wordt uitgevoerd. Op het moment dat ik de resultaten met uw Kamer deel zal ik ook de daarbij gehanteerde onderzoeksopzet met uw Kamer delen.
Wanneer is het onderzoek klaar en stuurt u dit onverwijld naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt in het onderzoek naar de afgegeven rulings ook gekeken waarom een vijfde daarvan niet langs het APA-/ATR-team is gegaan?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dat bericht zich tot de antwoorden op Kamervragen waarin wordt geantwoord: «Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste»?5
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de ruling voor Nike afgegeven en gold toen al de afspraak van het twee-paar-ogen-principe? Komt de fout voort uit een persoonlijke fout of meer een cultuur waarin duidelijk was dat het principe niet zo nauw genomen werd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen in het openbaar geen mededelingen doen.
Bent u bereid de beoordeling(en) van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de beoordeling verwacht?
Recent heeft de Gedragscodegroep richtsnoeren (guidelines) aangenomen met werkmethoden voor een effectieve controle van naleving door de lidstaten van richtsnoeren die in de Gedragscodegroep zijn overeengekomen.8 Hierin hebben de EU-lidstaten vastgelegd dat de naleving van de overeengekomen richtsnoeren zal worden gecontroleerd, door te toetsen of nationale bepalingen die van kracht zijn op het moment van de toetsing in overeenkomst zijn met de vastgestelde richtsnoeren.
In de regel zal de Gedragscodegroep bij het vaststellen van haar werkprogramma een prioriteitenlijst opstellen met de richtsnoeren die tijdens een bepaalde periode worden gecontroleerd. Voor de richtsnoeren die zien op de belastingrulingpraktijken9 moet nog worden vastgesteld wanneer de naleving wordt getoetst. Ik zal de eerstvolgende keer wanneer een nieuw werkprogramma wordt vastgesteld aan de orde stellen of en wanneer een controle van de toepassing door de lidstaten van de richtsnoeren over het afgeven van rulings al kan worden uitgevoerd. Ik zal uw Kamer door middel van de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan de Ecofinraad waarop het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep wordt vastgesteld, informeren over de voortgang op dit terrein of, indien nodig, via een andere weg.
Ik neem aan dat de rapportage van een dergelijke controle openbaar zal worden gemaakt. Indien dat niet het geval is, dan zal ik de beoordeling(en) van de Nederlandse rulingpraktijk door de Gedragscodegroep met uw Kamer delen.
Bent u bereid aan te dringen op een onderzoek of beoordeling naar de implementatie van de richtsnoeren van de Gedragscodegroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van uw inspanningen?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Woningcorporaties vragen te weinig geld voor luxere woningen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Woningcorporaties vragen te weinig geld voor luxere woningen»1 en het rapport «Het huurbeleid van woningcorporaties»?2
Het bericht en het rapport ken ik.
Wat vindt u van de conclusie van het Centraal Planbureau (CPB) dat woningcorporaties met luxere woningen relatief meer korting geven ten opzichte van de marktconforme huur dan woningcorporaties met minder luxe woningen, met alle negatieve gevolgen voor de wachtlijsten en de doorstroming van dien?
De kerntaak van corporaties is het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag inkomen. Om aan deze kerntaak te voldoen vragen de corporaties een huur die onder het maximale niveau volgens het Woningwaarderingsstelsel (WWS) ligt.
Als gevolg van aanpassingen in het bouwbesluit is de kwaliteit van nieuwbouwwoningen de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast streven corporaties soms naar een hogere dan minimale kwaliteit, zoals bij duurzaamheid, en werden in de jaren tot de crisis relatief ruimere woningen gebouwd. Dit komt tot uiting in een hoger aantal WWS punten.
De ruimte om de kwaliteitsverschillen tot uiting te brengen in de huurprijzen is beperkt, omdat bij toewijzing de huurprijzen aan de bovenzijde worden begrensd door de huurtoeslaggrens (tevens liberalisatiegrens), en sinds de invoering van passend toewijzen in 2016 ook door de aftoppingsgrens bij toewijzing aan huurtoeslaggerechtigden. De huursomwetgeving tenslotte legt beperkingen op aan de huurverhogingen die na woningtoewijzing nog mogelijk zijn.
Het is daarbij belangrijk dat corporaties hun woningvoorraad zo efficiënt mogelijk benutten en blijven inzetten op doorstroming van midden en hogere inkomens naar de vrije huursector en de koopsector.
Maar corporaties moeten vooral ook kleiner en goedkoper bouwen. Uit de Staat van de volkshuisvesting 2017 blijkt dat corporaties dit vanaf 2014 ook doen. Dit is een gevolg van de passendheidsnorm en de focus op doelgroep die sinds de invoering van de Woningwet 2015 is versterkt. De heffingsvermindering in de verhuurderheffing bij realisatie van woningen onder de aftoppingsgrens van de huurtoeslag blijkt ook effectief.
Welke oplossingsrichtingen ziet u om de aansluiting tussen huurprijzen en de kwaliteit van de woningvoorraad te verbeteren en zo de doelmatigheid van de corporatiesector te vergroten? Deelt u de mening dat het invoeren van een normhuur in de huurtoeslag hieraan zou bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Bij een normhuurstelsel in de huurtoeslag wordt de huurtoeslag niet gekoppeld aan de betaalde huur maar aan een genormeerde huur die afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. Een genormeerde huur in de huurtoeslag kan de prikkel voor huishoudens versterken om een betere afweging te maken tussen prijs en kwaliteit, maar vergt een ingrijpende verandering in het stelsel met forse inkomenseffecten, welke bij eventuele introductie ook beschouwd moeten worden. De met de Wet Doorstroming Huurmarkt doorgevoerde wijzigingen met betrekking tot inkomensafhankelijke huurverhogingen en meer mogelijkheden voor tijdelijke contracten zullen op termijn bijdragen aan de verbetering van de aansluiting tussen huurprijzen en kwaliteit van de woningvoorraad. Daarnaast kunnen corporaties ook bijdragen aan een betere aansluiting door kleiner en goedkoper te bouwen.
Hoe is het mogelijk dat een woningcorporatie een woningvoorraad heeft met een gemiddelde WOZ-waarde van boven de € 300.000? Hoe verhoudt dit zich tot de kerntaken van een woningcorporatie, zoals beschreven in de Woningwet 2015?
De gemiddelde WOZ waarde van de corporatiewoningen in het gereguleerde segment was op 31-12-2015 € 136.000. Omdat de WOZ waarde van corporatiewoningen varieert met de lokale marktprijzen is de spreiding van de WOZ waarden onder de corporaties groot. De gemiddelde WOZ-waarde van een DAEB-woning varieert van € 102.000 in Friesland tot € 165.000 in metropoolregio Amsterdam. Individuele corporaties vertonen een nog grotere spreiding.
De met de Woningwet 2015 geïntroduceerde marktwaardering van het corporatiebezit schept een voorwaarde voor een actievere sturing door corporaties op de samenstelling van hun woningvoorraad en op een verantwoorde inzet van maatschappelijk bestemd vermogen.
Hoeveel woningen met minimaal 146 punten worden nu onder de liberalisatiegrens verhuurd door woningcorporaties?
Volgens de verantwoordingsgegevens van corporaties over 2016 verhuren corporaties ca 1 mln. zelfstandige woningen met minimaal 146 punten met een huur onder de liberalisatiegrens.
In welke mate draagt het grote tekort aan middenhuurwoningen bij aan de relatief hoge prijzen voor middenhuurwoningen? Deelt u de mening dat woningcorporaties die woningen met minimaal 146 punten in de sociale huursector aanbieden een deel van dat tekort in stand houden? Zo nee, waarom niet?
In welke mate het tekort aan middenhuurwoningen bijdraagt aan de relatief hoge prijzen van middenhuurwoningen hangt af van de verhouding tussen vraag en aanbod. Deze varieert per regio en gemeente. Corporaties maken met gemeenten en bewonersorganisaties afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Als de sociale voorraad ruim genoeg is kan liberalisatie of verkoop aan beleggers een effectief instrument zijn om het aanbod aan middenhuurwoningen te vergroten.
Deelt u de mening dat het verkopen en liberaliseren van woningen met minimaal 146 punten, die nu in de sociale huursector verhuurd worden, een deel van het tekort in het middenhuursegment kan oplossen? Deelt u ook de mening dat er van de opbrengst van deze liberalisatie en verkoop, echte sociale huurwoningen met maximaal 145 punten gebouwd kunnen worden, en zo een deel van het tekort in het sociale huursegment opgelost kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het verkopen en liberaliseren van woningen met minimaal 146 punten kan een deel van het tekort in het middenhuursegment oplossen.
Per 1 april 2017zijn daarom de verkoopregels versoepeld. De gemeentelijke zienswijze kan vervallen bij verkoop van te liberaliseren woningen (woningen van hoge kwaliteit met meer dan 146 punten in het Woningwaarderingsstelsel) als corporaties in afspraken vastleggen goedkopere, passende voorraad terug te bouwen. Deze regeling is een stimulans om dure woningen te verkopen en betaalbare woningen terug te bouwen.
Het is wel aan lokale partijen hierover een afweging te maken op basis van vraag en aanbod van sociale huurwoningen en middenhuurwoningen.
Hoe is het mogelijk dat 90% van woningcorporaties, die luxere woningen boven de liberalisatiegrens verhuren, bij mutatie onder de liberalisatiegrens gaan verhuren?3
Bij woningen van toegelaten instellingen met een gereguleerde huur, die voor mutatie een huur hadden boven de liberalisatiegrens, werd in 90% van de gevallen de huur bij mutatie verlaagd en daarmee de woning in het gereguleerde segment gehouden. Bij 10% van deze woningen werd de huur verhoogd en werd het huurcontract geliberaliseerd.
Bij mutatie beziet de corporatie of de woning nodig is om een huishouden behorend tot de doelgroep te huisvesten. Hierbij is van belang dat corporaties woningen aan huishoudens die recht hebben op huurtoeslag passend moeten toewijzen (een woning moeten aanbieden met een huur onder de aftoppingsgrens4 die geldt voor het specifieke huishouden). Woningen die tengevolge van de reguliere of inkomensafhankelijke extra huurstijging boven de liberalisatiegrens werden verhuurd kunnen na een mutatie weer onder die grens worden verhuurd.
Welke stappen bent u bereid te nemen om woningcorporaties te stimuleren de te luxe woningen te verkopen om vervolgens bij mutatie te liberaliseren?
In het antwoord op vraag 7 is al aangegeven dat de verkoopregels versoepeld zijn.
Het kabinet zet in op vergroting van het aanbod van middenhuurwoningen. Begin 2018 zal ik naar aanleiding van de uitkomsten en aanbevelingen van de samenwerkingstafel middenhuur o.l.v. de heer van Gijzel u op dit punt nader informeren.
Ik hecht er wel aan dat afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad worden gemaakt op lokaal niveau tussen gemeente, corporatie en bewonersorganisaties. Op dit niveau kan het best beoordeeld worden of er ruimte en behoefte is om sociale huurwoningen naar het geliberaliseerde segment over te brengen.
Het bericht “Blunders Hoornse zedenzaak” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak»?1
Ja.
Bent u op basis van de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid van mening dat hier slechts sprake is van een incident of zijn er ook structurele problemen bij de behandeling van zedenzaken naar boven gekomen?2
Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid richtte zich, zoals gemeld in de brief 22 november 2017,3 op de taakuitvoering van de politie in deze specifieke zaak. Daarom is het niet mogelijk op basis van deze bevindingen algemene conclusies te trekken over de aanwezigheid van structurele problemen en/of de taakuitvoering van andere zedenteams. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd, laat ik een onderzoek uitvoeren welke verbeteringen bij politie en verder in het strafproces met betrekking tot zedenzaken nog verder wenselijk en haalbaar zijn.4
In zedenzaken wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door gespecialiseerde zedenrechercheurs in nauwe samenwerking met zedenofficieren. Uitgangspunt is het slachtoffer op maat te helpen en tegelijkertijd een goede start te maken met het opsporingsproces. Dit vraagt veel van de zedenrechercheurs, want maatwerk leveren aan vaak zeer kwetsbare slachtoffers is complex. De zedenrechercheurs en zedenofficieren zijn continue bezig om nieuwe inzichten in hun werk toe te passen naar aanleiding van cases en (wetenschappelijke) onderzoeken. Daarnaast wordt er aan de professionaliteit gewerkt door middel van vakdagen en worden verschillen tussen zedenteams bekeken door het uitvoeren van audits. Een zaak als deze toont het belang van dit continue leerproces.
Op welke specifieke punten moet de politie zich blijkens dit incident ontwikkelen en verbeteren, gelet op hetgeen u schrijft in uw brief van 22 november 2017 dat ook dit incident laat zien dat de politie zich voortdurend moet blijven ontwikkelen en verbeteren? Gebeurt dit al voldoende of worden er ook nieuwe acties in gang gezet om te komen tot ontwikkeling en verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Is duidelijk geworden in hoeverre onderbezetting bij de politie en verouderde ict-middelen een rol hebben gespeeld in deze casus?
De bezetting van team Zeden in de eenheid Noord-Holland is in overeenstemming met de formatie van 43 fte. Dat verouderde ICT-middelen een oorzaak zouden zijn voor het verloop van deze specifieke zaak, is blijkens het onderzoek van de Inspectie JenV niet aan de orde.
Is het gebruik van ict-middelen in zedenzaken ook een van de punten waarop de politie zich moet ontwikkelen en verbeteren? Zo ja, welke acties worden hiertoe ondernomen?
Bij het gebruik van ICT-middelen ter ondersteuning van alle werkprocessen (dus ook zeden) wordt regelmatig bekeken, op basis van de technologische ontwikkelingen, of er mogelijkheden zijn om de werkprocessen beter te ondersteunen. Momenteel wordt ingezet op digitaal rechercheren op diverse plekken op internet, ook in relatie tot zeden, en verder wordt gekeken naar internationale gegevensuitwisseling op dit gebied.
Gelden de verbeteringen in de taakuitvoering op basis van de inzichten van de Inspectie alleen voor het zedenteam Noord-Holland of is bekeken of ook op andere plekken verbeteringen in de taakuitvoering van zedenteams doorgevoerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekeken of andere zedenteams in Nederland ook werken met een duidelijk aanspreekpunt voor slachtoffers? Zo nee, ziet u aanleiding dat alsnog te doen?
De politie zorgt ervoor dat in alle eenheden slachtoffers van zedendelicten of andere betrokkenen op de juiste manier worden opgevangen en dat zij geïnformeerd worden over hun rechten, de bestaande mogelijkheden tot ondersteuning en waar nodig begeleid worden naar mogelijke vervolgtrajecten. De wijze waarop hierin wordt voorzien kan per eenheid verschillen.
Op welke manier kunt u waarborgen dat vrouwen die aangifte doen van verkrachting dat direct kunnen doen, een helder aanspreekpunt hebben en dat vanaf de eerste dag actief gewerkt wordt aan de opsporing van de dader?
Zoals ik onlangs in mijn brief van 27 november 20175 met uw Kamer heb gedeeld kunnen slachtoffers van seksueel misbruik terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen.
De afgelopen jaren hebben de politie en het OM volop geïnvesteerd in het verder verbeteren van de kwaliteit van het politieonderzoek naar zedenzaken. In mijn brief van 27 november 2017 heb ik aan uw Kamer gemeld welke resultaten hiermee zijn behaald. Politie en OM zullen blijven werken aan verdere optimalisatie van deze belangrijke taak. Daarnaast beziet de Minister voor Rechtsbescherming de komende periode met de politie, de CSG’s, gemeenten en organisaties als Slachtofferhulp Nederland hoe de meldingsbereidheid bij zedenmisdrijven verder kan worden bevorderd.6
Het bericht dat de Muur van Mussert gesloopt dreigt te worden |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er een reële kans is dat de Muur van Mussert wordt gesloopt?1
Ik ben op de hoogte van hetgeen rondom de Muur speelt.
Deelt u de mening dat de Muur van Mussert een historisch waardevolle plek is?
De Muur van Mussert is een historische plek voor Nederland. Op dit moment doe ik een verkenning naar hoe we ook de zwarte bladzijdes in onze geschiedenis kunnen blijven herinneren en hoe we kunnen omgaan met erfgoed dat hiermee verbonden is. Die verkenning is volgend jaar klaar.
Deelt u de mening dat historische belangrijke plekken als deze muur zoveel mogelijk behouden dienen te blijven en dat een regelmatig stilstaan bij onze gedeelde geschiedenis gebaat is bij tastbare herinneringen aan onze geschiedenis? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet wil investeren in het beter zichtbaar en zo mogelijk toegankelijk maken van historische plaatsen. Ik vind dat daarbij ook de zwarte bladzijdes van onze geschiedenis niet genegeerd mogen worden.
Vindt u het uitbreiden van een camping opwegen tegen het behoud de Muur van Mussert? Zo ja, waarom?
Cultureel erfgoed is in zijn algemeenheid gebaat bij een economische drager. Al decennia wordt het terrein waar de Muur van Mussert zich bevindt, gebruikt voor verschillende doeleinden. Mijn ministerie is in gesprek met lokale partijen over de vraag welke mogelijkheden er zijn om aan de cultuurhistorische waarde van het complex recht te doen en tegelijkertijd een eigenaar de mogelijkheid te geven een bedrijf te voeren.
Hoe verhoudt zich het slopen van een muur als deze met de doelstelling van het kabinet meer aandacht te schenken aan onze gemeenschappelijke cultuur en burgerschap?
De gemeente Ede geeft aan dat de Muur op dit moment wordt voorbeschermd via de gemeentelijke erfgoedverordening.
Bent u bereid de Muur van Mussert aan te merken als rijksmonument? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld, heeft het bestuur van de gemeente Ede aangegeven dat het complex via de gemeentelijke erfgoedverordening vooralsnog beschermd is. Op basis van gesprekken met de gemeente en de eigenaar en op basis van de genoemde verkenning zal ik besluiten of bescherming van de Muur als rijksmonument het meest geschikte instrument is; wellicht dat zich ook andere mogelijkheden aandienen om het complex of onderdelen daarvan een rol van betekenis te geven.
Aangiftes na misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouwen waarschuwen voor misbruik door «tantramasseurs»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het bijzonder verwerpelijk is als personen zich uitgeven als masseur om zo vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik te misbruiken? Zo ja, waarom en welke strafbare feiten kunnen daarbij aan de orde zijn?
Seksueel overschrijdend gedrag is onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik ook in de brief 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.2 Daarvan is in ieder geval sprake bij seksueel geweld. Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Een slachtoffer kan in al deze gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Deze instanties kunnen ook uitkomst bieden in situaties waarin het voor het slachtoffer lastig te bepalen is of het om strafbaar gedrag gaat. Het is namelijk niet altijd zo dat bij elke melding sprake is van een strafbaar feit in de zin van de strafwet. Als er geen sprake is van een strafbaar feit kan er geen aangifte worden gedaan, maar wordt de melding wel geregistreerd.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hier melding van durven maken. Dit biedt de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Om te bevorderen dat slachtoffers melding durven maken vind ik het van belang dat de positie van het slachtoffer centraal staat. Zoals ik in mijn brief van 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld heeft eerder dit jaar de implementatie van richtlijn 2012/29/EU geleid tot een uitbreiding van de rechten van slachtoffers zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit.
En als er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, kom dan zo snel mogelijk naar de politie of het CSG, zodat een masseur kan worden aangepakt.
Deelt ook u de vrees «dat de 24 klachten slechts het topje van de ijsberg zijn, want de praktijk van misbruik leert dat veel anderen zich diep schamen en niet aan de bel durven te trekken»? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om dit nader te laten onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vrouwen die aangifte wilden doen door de politie werd verteld dat dat geen zin had en het daarom bij een melding hebben gelaten?
Ik ga niet in op de individuele casus. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan in alle bij het antwoord op vraag 3 genoemde gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ik deel de mening dat zedenzaken zeer ingrijpende zaken zijn die veel emoties oproepen. Zoals gezegd vind ik het dan ook van groot belang dat de positie van slachtoffers centraal staat. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Ik wil benadrukken dat in dit soort zaken met grensoverschrijdend gedrag er een lastige bewijsvoering is. Vaak gebeuren dit soort overschrijdingen zonder getuigen en kan er sprake zijn van het woord van het slachtoffer tegen het woord van de masseur. Daarom is het van groot belang om eventuele sporen zo snel mogelijk vast te leggen om de verklaring van het slachtoffer te onderbouwen.
Deelt u de mening dat vrouwen die in een dergelijke kwetsbare situatie slachtoffer zijn geworden en een hoge drempel hebben moeten overwinnen om naar de politie te stappen, er altijd van op aan moeten kunnen dat zij aangifte kunnen doen? Zo ja, waarom en waarom hebben vrouwen die zekerheid niet altijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij het Meldpunt Tantra Misbruik binnengekomen? Staat de politie in verbinding met dit meldpunt?2
Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief. Het exacte aantal meldingen is mij dan ook niet bekend. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Kunnen gemeenten tantra-massage vergunningplichtig maken? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de meeste gemeenten al een vergunningvereisten hebben op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het aanbieden van tantra-massages kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep. Voor het overige geldt in de meeste gemeenten dat het tegen betaling aanbieden van sekswerk een (prostitutie)vergunning vereist. Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de gemeentelijke voorschriften overtreedt. Ten overvloede merk ik nog op dat het kabinet heeft voorgenomen in het nieuwe regeerakkoord om sekswerk zonder vergunning strafbaar te stellen.
Het bericht dat de consument nog steeds onterechte kosten betaalt aan verhuurmakelaars |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van 18 november 2017?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het berekenen van kosten door makelaars en woningbemiddelaars aan huurders? Is het woningbemiddelaars, die worden ingehuurd door verhuurders, toegestaan om een bedrag bij nieuwe huurders in rekening te brengen?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven2, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
En de Hoge Raad heeft in oktober 20153 geoordeeld dat van bemiddeling in opdracht van de verhuurder (al) sprake is, wanneer de bemiddelaar op zijn website een woning van die verhuurder te huur aanbiedt. Dit wordt anders als de bemiddelaar de contactgegevens van de verhuurder vermeldt zodat de huurder buiten de bemiddelaar om met de verhuurder een huurcontract kan aangaan.
Maakt het uit onder welke titel kosten in rekening worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars nog altijd kosten in rekening brengen bij nieuwe huurders? Hoe vaak komt dit voor?
Het is ongewenst dat het nog steeds voorkomt dat bemiddelaars, al dan niet onder andere benaming, bemiddelingskosten van de consument-huurder verlangen, terwijl zij voor de verhuurder bemiddelen. Dit is immers volgens de wet verboden.
Huurders kunnen de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelings-kosten binnen vijf jaar na dato terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder.
Ook de Woonbond is bekend met het signaal dat er nog steeds bemiddelaars zijn die ten onrechte bemiddelingskosten bij huurders in rekening brengen. Op de website4 adviseert de Woonbond de consument-huurder om de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten terug te vorderen en staat een voorbeeldbrief voor terugvordering. Bovendien is op de website van de Woonbond een online check bemiddelingskosten te vinden aan de hand waarvan de consument-huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten.
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte al dan niet verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen. De verwachting is dat dit fenomeen afneemt na de eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van oktober 2015 en de wetswijziging van 1 juli 2016. Ik beschik niet over aanwijzingen dat de schaarste aan huurwoningen in bepaalde regio’s deze afname remt.
Merkt u dat dit probleem toeneemt nu er te weinig huurwoningen beschikbaar zijn en huurders noodgedwongen meewerken aan dit ontoelaatbare gedrag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er geen einde aan deze illegale praktijken gemaakt? Waarom wordt hier blijkbaar onvoldoende tegen opgetreden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er vanaf nu wel opgetreden wordt?
De wet is duidelijk, bemiddelaars mogen geen bemiddelingskosten (onder welke benaming dan ook) bij consument-huurders van woningen in rekening brengen als zij (mede) in opdracht van de verhuurder bemiddelen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van consumentenbescherming. Op de website5 van de ACM en op haar informatieloket voor consumenten, ConsuWijzer6, is informatie te vinden over welke kosten de bemiddelaar wel en niet in rekening mag brengen en hoe de consument-huurder kan weten of een huurbemiddelaar een opdracht van de verhuurder heeft gekregen. Huurders aan wie ten onrechte bemiddelingskosten in rekening zijn gebracht kunnen daarvan melding maken bij de ACM. Bij structurele overtredingen kan de ACM verschillende instrumenten (boete of last onder dwangsom) inzetten om bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen aan te pakken en te zorgen dat zij deze praktijken stoppen. De ACM heeft dit in het recente verleden ook gedaan. In 2015 heeft de ACM onderzoek gedaan naar vier bemiddelaars, hetgeen leidde tot aanpassing van de werkwijze bij drie van die bemiddelaars en een last onder dwangsom voor de vierde bemiddelaar.
Wat kan een huurder doen die ten onrechte heeft betaald aan een woningbemiddelaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet een huurder doen die een woning niet krijgt toegewezen, omdat hij of zij geen vergoeding wil betalen aan de bemiddelaar? Is er een reële kans dat een huurder dan nog wel de woning krijgt, of kan er beter eerst betaald worden en erna teruggevorderd (met al het gedoe van dien)?
De aspirant-huurder kan niet afdwingen dat de verhuurder, de opdrachtgever van de bemiddelaar, zijn woning aan de betreffende aspirant-huurder verhuurt; het staat eigenaren vrij om te bepalen aan wie zij hun woning verhuren7.
Hoe meer huurders hun ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen, des te minder lucratief wordt het voor bemiddelaars om nog steeds bemiddelingskosten aan aspirant-huurders te vragen. En hoe meer huurders melding doen bij de ACM van de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelingskosten, des te eerder zal blijken van structurele overtredingen van het verbod op het vragen van bemiddelingskosten aan consument-huurders van woningen, waarna de ACM kan besluiten tot optreden.
Welke sancties kunnen bemiddelaars opgelegd krijgen als zij ten onrechte kosten in rekening brengen? Welke instantie houdt hier toezicht op?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) actief toezicht of bemiddelaars zich aan de regels houden? Hoeveel zijn er al beboet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht van het CBS “Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis” |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat meer dan de helft van de kinderen van één tot twaalf jaar minder fruit en groente eet dan aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat kinderen gezond eten en een gezonde leefstijl hebben. Dit geldt voor alle kinderen. Het is een bekend gegeven dat kinderen van lager opgeleide ouders en opvoeders gemiddeld minder gezond eten dan kinderen van hoger opgeleide ouders. Dat neemt overigens niet weg dat het ook voor veel hoger opgeleide ouders lastig is om aan de aanbevolen norm te voldoen. Opleiding is één van de factoren die samenhangen met Sociaaleconomische Gezondheidsverschillen (SEGV), naast andere factoren zoals inkomen, de fysieke en de sociale omgeving van een individu, zijn of haar gezondheidsvaardigheden en vermogen tot het weerstaan van verleidingen.
De meeste mensen weten wel dat het eten van voldoende groente en fruit belangrijk is voor een goede gezondheid. Om dit om te zetten in de praktijk is het belangrijk dat mensen hun eigen gedrag willen en kunnen aanpassen en dat er mensen zijn in de omgeving die dat gedrag ondersteunen. Het Voedingscentrum verstrekt laagdrempelige informatie en tips aan ouders en opvoeders om hen te helpen bij het maken van gezonde keuzes, ook met een minder ruim budget.3
Hoe komt het dat kinderen van hoogopgeleide ouders gezonder eten dan kinderen van middelbaar opgeleide of laagopgeleide ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt armoede bij gezinnen en onder kinderen een rol als het gaat om gezond eten?22) Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft, naast de rol van ouders, volgens u de overheid ook een rol in het stimuleren van gezond eten door kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om kinderen gezonder te laten eten?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van gezond gedrag, zoals een gezond voedingspatroon. Dit gebeurt enerzijds via informatie aan consumenten en ouders en verzorgers via het Voedingscentrum, onder meer met de vernieuwde Schijf van Vijf. Ook professionals in de zorg en het sociaal domein (zoals binnen de Jeugdgezondheidszorg, waar ook door minder hoogopgeleide mensen veel gebruik van wordt gemaakt) worden ondersteund met de juiste informatie om ouders/verzorgers te helpen.
Er bestaan flinke uitdagingen rond leefstijl en gezonde voeding. Juist daarom is het belangrijk dat wordt samengewerkt met verschillende betrokken partijen, zoals het onderwijs en voorschoolse voorzieningen. Het programma Gezonde School ondersteunt het onderwijs om structureel in te zetten op thema’s als gezonde voeding. 4 Hierbij kunnen scholen gebruik maken van bijvoorbeeld educatief aanbod van het programma Jong Leren Eten of de kantine gezonder maken via het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum. 5 6 Voor voorschoolse voorzieningen biedt het programma Gezonde Kinderopvang ondersteuning en trainingen voor pedagogisch professionals om met onder andere gezonde voeding aan de slag te gaan.7 Gemeenten worden gefaciliteerd om in te zetten op voeding en bewegen via het programma Jongeren Op Gezond Gewicht. 8 Via deze programma’s wordt er lokaal samengewerkt aan een gezondere omgeving rond het kind en wordt een gezonde leefstijl gestimuleerd.
Tot slot ga ik de komende maanden met verschillende partijen in gesprek om te komen tot een Nationaal Preventieakkoord. In 2018 ga ik dit met de verschillende betrokken partijen nader uitwerken. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Vindt u het belangrijk dat kinderen goede voorbeelden krijgen over gezond eten? Wat is uw mening over de berichtgeving dat bij het Nationaal Schoolontbijt ook veel ongezond eten wordt geserveerd?3
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, hecht ik veel waarde aan een gezonde (eet-)omgeving van kinderen. Het Nationaal Schoolontbijt is een mooi initiatief om aandacht te besteden aan het belang van dagelijks gezond ontbijten. Het Voedingscentrum ziet er op toe dat de samenstelling van het ontbijt tijdens het Nationaal Schoolontbijt gezond is. Ook dit jaar bestond het Nationaal Schoolontbijt uit producten die passen in een gezond voedingspatroon, inclusief groente en fruit: van de in totaal 16 producten zaten er 13 in de Schijf van Vijf en 3 producten vielen binnen de categorie dagkeuzes (iets kleins buiten de Schijf van Vijf, zoals jam en appelstroop).10 Het Voedingscentrum baseert zijn adviezen op wetenschappelijke consensus en objectieve consensusrapporten zoals de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad.
Wat vindt u van de invloed die grote bedrijven hebben op projecten als «De gezonde basisschool van de toekomst?»4 Deelt u de mening dat projecten, die als doel hebben om kinderen gezond gedrag aan te leren, niet onderhevig mogen zijn aan winstbelangen van grote bedrijven?
Ik vind het belangrijk dat kinderen leren wat een gezonde leefstijl en gezonde voeding is. Verschillende betrokkenen, ook bedrijven, willen hieraan een bijdrage leveren. In de Reclamecode voor Voedingsmiddelen staat beschreven wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs. Daarnaast zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt in het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring». 12 In deze afspraken zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de wijze waarop scholen en bedrijven kunnen samenwerken. Voor de ondertekenaars van het convenant is een van de uitgangspunten dat samenwerking tussen scholen en bedrijven ten goede komt aan het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het verstandig is de btw-verhoging naar negen procent terug te draaien voor gezond eten, zoals groente en fruit? Geeft de berichtgeving van het CBS aanleiding om andere maatregelen te nemen om groente en fruit goedkoper te maken? Zo ja, wilt u zich daar hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) Gezonde Leefstijl is gekeken naar de effectiviteit van prijsprikkels op (een gezonder) voedingspatroon en een verlaging van de calorie-inname. 13 Het blijkt dat er minder bewijs is voor de effectiviteit hiervan dan dat er bewijs is voor bijvoorbeeld de effectiviteit van prijsprikkels bij tabak en alcohol. Gezonde en ongezonde voeding zijn namelijk lastiger af te bakenen. Naast groenten en fruit spelen ook andere voedingsmiddelen een belangrijke rol in de Schijf van Vijf. Het is belangrijk om het gehele voedingspatroon in beschouwing te nemen.
Het bericht ‘Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan’ en het bijbehorende position paper |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan» en het bijbehorende position paper?1
Ja.
Hoe verklaart u dat Nederland zo weinig investeert in wetenschappelijk onderzoek naar digitale veiligheid? Onderschrijft u dat het onderzoeksgeld in Nederland in het niet valt bij de investeringen die de Duitse overheden doen in onder andere het Helmholtz Center in Saarbrücken, Center for Advanced Security Research (CASED) in Darmstadt en Forschungszentrum Cyber Defence (CODE) in München? Herkent u het beeld dat topwetenschappers de Nederlandse universiteiten daardoor verlaten?
Welke langetermijngevolgen kan dit hebben voor de digitale veiligheid van de Nederlandse samenleving?
Hoe past het idee van een kennisfonds voor onderzoeksgroepen in de prioriteit die cybersecurity heeft gekregen in het regeerakkoord? Vindt u een bedrag van € 6 miljoen per jaar realistisch als aanzet voor zo’n fonds? Welke ambitie heeft u als het gaat om leerstoelen voor cybersecurity?
Als de Kamer een gerichte impuls zou willen geven aan dit soort onderzoek, ligt het dan voor de hand dit via de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te doen? Of zou een dergelijke investering juist gedaan moeten worden via het topsectorenbeleid, dan wel via een van de ministeries die zich bezighouden met cybersecurity?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de aanstaande begrotingsbehandelingen van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid?
De snelgroeiende handel in Exchange Traded Funds (ETF's) door de herziene richtlijn markten in financiële instrumenten (MIFID II) |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de snelle groei van handel in een bepaald type beleggingsfondsen (ETF’s), die als doel hebben hetzelfde beleggingsresultaat te behalen als bepaalde beursindexen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de groei van deze markt, waarvan ETFGI – het bedrijf dat deze fondsen volgt – stelt dat er per eind juni 2017 het zesvoudige in is geïnvesteerd ten opzichte van 2008? Bent u van mening dat deze snelle groei een levensgroot risico in zich draagt de aanstichter te zijn van een nieuwe crisis?2 3
ETF’s kunnen voor investeerders een interessante belegging zijn omdat tegen relatief lage kosten gespreid kan worden geïnvesteerd. Kosten van een ETF liggen doorgaans lager dan kosten voor een actief beheerd beleggingsfonds. Net als elk beleggingsproduct zitten er ook risico’s aan ETF’s voor zowel de belegger als het systeem in het geheel. Voor de belegger spelen voornamelijk beleggingsrisico’s die ook aanwezig zijn bij andere beleggingsproducten, zoals waardefluctuaties en liquiditeit van de markt. Deze risico’s worden gecommuniceerd in de fondsdocumentatie en eventueel door de (beleggings)adviseur. Op dit moment lijkt de omvang te beperkt om de economie te kunnen ontwrichten. Als er al stress in de markt is, dan zal dat niet voortkomen vanuit ETF’s, maar zullen ETF’s evenals andere beleggingsproducten de gevolgen daarvan ondervinden. Daarentegen kunnen ETF’s ook bijdragen aan de financiële stabiliteit. Zo kunnen secundaire markten in ETF’s in stressomstandigheden liquiditeit bieden en kunnen ETF’s handelen tegen een korting of een premie, waardoor het risico op een massale verkoop door investeerders gedempt kan worden.
ETF’s maken inderdaad een sterke groei door. Op basis van data van de Europese branchevereniging van vermogensbeheerders (EFAMA) blijkt dat de omvang van (Assets under Management, AuM) wereldwijd 42.000 miljard is. ETF’s vormen met ongeveer 4.100 miljard AuM nog geen tien procent van de totale omvang. In Europa is het relatieve aandeel van ETF’s ten opzichte van de totale AuM overigens kleiner, namelijk ongeveer vier procent. Gegeven de snelle groei van ETF’s is monitoring van de potentiële risico’s wel nodig. Om deze reden houden diverse internationale gremia zich bezig met dit onderwerp, zoals de International Organization of Securities Commissions (IOSCO) en de Europese Effecten- en Marktenautoriteit (ESMA), maar ook de Autoriteit Financiële Markten (AFM) monitort de markt.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de grootte van de markt van ruim 4.100 miljard dollar in het licht van de doelstellingen die beoogd worden met MiFID II, te weten het transparanter maken van de Europese financiële markten? Hoe interpreteert u deze wetgeving in relatie tot ETF’s?4
MiFID II zorgt voor meer transparantie over (de totale) kosten van beleggingsdienstverlening en financiële instrumenten.8 Deze transparantie kan bijdragen aan een toename in de vraag voor ETF’s, aangezien beleggers beter in staat zullen zijn de totale kosten, en de invloed daarvan op het te verwachte rendement, van actief beheerde fondsen af te zetten tegen de kosten en het rendement van ETF’s. Zoals eerder vermeld, zijn de kosten van een ETF doorgaans lager dan van een actief beheerd beleggingsfonds. Voor Nederland geldt dat er sprake is van veel regelgeving op het gebied van transparantie over kosten. Het is niet te voorspellen of de implementatie van MiFID II een onevenwichtige snelle groei van deze handel in gang zal zetten. Toezichthouders monitoren de ontwikkeling van de groei van ETF’s. Daarnaast biedt het MiFID II-kader zowel aan ESMA als de AFM de mogelijkheid om financiële producten van de markt te halen indien er een significante reden tot bezorgdheid is omtrent de beleggersbescherming of indien er een bedreiging is voor het ordelijk functioneren en de integriteit van financiële markten of voor de stabiliteit van (een deel van) het financiële stelsel.
Deelt u de mening dat de implementatie van MiFID II een onevenwichtige snelle groei van deze handel in Europa in gang zal zetten? Ziet u dit als een wenselijke ontwikkeling? Vindt u niet dat wetgeving die een dergelijk risicovol product stimuleert kritisch onder de loep moet worden genomen?5
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties kunnen er geboden worden dat de handel in dergelijke fondsen de Europese economie niet zal ontwrichten? Kan u uw antwoord toelichten?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat voor de uitgevers van deze fondsen (ETF's) goed bestuur nog amper een onderwerp van gesprek is? Hoe wilt u zorgen voor een toename van de kwaliteit van deze handel?7
Een van de aandachtspunten bij de groei van passief beleggen, waaronder ETF’s, is de invloed op de corporate governance. Het aandeel passief beleggen in de totale omvang van AuM is op dit moment nog te beperkt om hier uitspraken over te kunnen doen. Uit een recent artikel in The Economist blijkt dat de grote aanbieders van passieve fondsen, waaronder dus ETF’s, niet actief campagne voeren om de strategie van een onderneming aan te passen, maar dat ze wel vaker voor de voorstellen van «activisten» stemmen dan voor de voorstellen van het bestuur.10
Erkent u dat het opleggen van transparantie voor de handel in de fondsen, één van de oogmerken van MiFID II, niets toevoegt als de weerslag voor de reële economie te groot wordt om te kunnen hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?8
Zie antwoord vraag 3.
Hoe denkt u over het reguleren van de handel in deze fondsen en het aan banden leggen van flitskapitaal?9
De handel in ETF’s en de handel met behulp van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel (flitshandel) zijn twee aparte onderwerpen, welke beide overigens (onder andere) door MiFID II gereguleerd worden.
Zoals in antwoord op vragen 2 en 5 al naar voren kwam, zijn ETF’s beleggingsinstellingen. Het is op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) verboden om zonder vergunning van de AFM een beleggingsinstelling te beheren of rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden. De vergunningseisen richten zich met name op het waarborgen van een integere en beheerste bedrijfsvoering. Afhankelijk van de precieze vorm van de beleggingsinstellingen vinden de regels hun oorsprong in de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen12 of de richtlijn instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).13 In beide gevallen geldt een prospectusplicht voor het aanbieden van deze producten. Aangezien een recht van deelneming in een beleggingsinstelling kwalificeert als financieel instrument, zal dienstverlening (van de beheerder of een derde partij) met betrekking tot rechten van deelneming in een beleggingsinstelling kwalificeren als beleggingsdienst. De regels rond het verlenen van beleggingsdiensten vinden hun oorsprong in MiFID.14 Het gaat hier onder andere om regels omtrent zorgvuldige dienstverlening, zoals informatieverstrekking en «ken uw cliënt». Dergelijke maatregelen betreffen de bescherming van beleggers en worden in 2018 aangescherpt met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ter implementatie van MiFID II.15
Flitshandel, oftewel handel met behulp van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel wordt eveneens gereguleerd door MiFID II. Een beleggingsonderneming die zich bezighoudt met algoritmische handel dient het handelsplatform waar zij lid of deelnemer van is in kennis te stellen van het feit dat zij zich bezighoudt met algoritmische handel. In het geval een beleggingsonderneming gebruik maakt van een techniek van hoogfrequente algoritmische handel dient de beleggingsonderneming de gegevens van al haar geplaatste orders te bewaren en stelt zij deze op verzoek ter beschikking aan de toezichthouder. Voor alle ondernemingen die hoogfrequente algoritmische handel toepassen wordt door MiFID II een vergunningplicht geïntroduceerd zodat deze ondernemingen aan organisatorische eisen zijn onderworpen en onder toezicht staan.
In het kader van algoritmische handel worden ook eisen gesteld aan handelsplatformen waar met behulp van algoritmen wordt gehandeld. Zo dient een exploitant van een handelsplatform erop toe te zien dat zijn handelssystemen naar behoren zijn getest om aan grotere orderstromen of marktspanningen het hoofd te kunnen bieden. Ook moeten de handelssystemen zijn toegerust met handelsonderbrekers (circuit breakers) en dient de exploitant te beschikken over systemen, procedures en regelingen om de deelnemers en leden te verplichten algoritmen te testen. Tot slot zal de exploitant van een handelsplatform ervoor moeten zorgen dat aangegeven wordt welke orders het resultaat zijn van algoritmische handel (algo flagging), welke algoritmen voor de totstandkoming van de orders zijn gebruikt en welke personen de orders hebben geïnitieerd.
Deelt u de mening dat nu de ECB zijn stimulering voortzet en de leningen in de uitverkoop gaan, het besmettingsgevaar van ETF’s op de rest van de economie alleen maar groter is geworden?10 11
Zoals wordt aangegeven door het Financieel Stabiliteitscomité, de European Systemic Risk Board (ESRB) en de ECB schuilen er risico’s in de huidige stemming op de financiële markten. Dankzij het ruime monetaire beleid en de mondiaal aantrekkende economie heerst op financiële markten een positieve stemming. Dit uit zich in een lage volatiliteit en stijgende vermogensprijzen. De lage volatiliteit kan echter een vertekend beeld geven van de risico’s. Zo weten we uit het verleden dat juist in rustige perioden vaak onevenwichtigheden opbouwen. Wanneer het marktsentiment plotseling omslaat, bijvoorbeeld door onverwachte (geo-)politieke gebeurtenissen of een snellere dan verwachte monetaire exit, zijn scherpe prijscorrecties op financiële markten mogelijk. Ook de Nederlandse financiële sector is hiervoor kwetsbaar, via bijvoorbeeld verliezen op beleggingsportefeuilles (pensioenfondsen en verzekeraars) en via herfinancieringsrisico’s (banken). ETF’s zullen als onderdeel van het gehele belegd vermogen ook geraakt worden door stress op de markt. Het potentiële besmettingsgevaar van ETF’s staat ook op het netvlies van de eerder genoemde (inter)nationale toezichthouders, zoals de AFM.
Bent u de mening toegedaan dat met het aanbieden van ETF’s een bank haar eigen klanten schept, waarvoor ze vervolgens vrijuit mag speculeren ook al weet de klant dit niet? Bent u ook van mening dat dit bij een klappende aandelenbubbel kan leiden tot grote problemen?12
Het klappen van een aandelenbubbel zal brede consequenties hebben, zowel voor beleggers die direct in aandelen beleggen als voor beleggers in aandelenfondsen, waaronder ETF’s. Doorgaans volgen ETF’s een bepaalde index door het in verhouding aankopen van de onderliggende stukken (bijvoorbeeld de aandelen die samen de AEX bepalen). Er zijn echter ook ETF’s die de rendementen van de onderliggende index nadoen door het aangaan van een swapovereenkomst, in plaats van het aankopen van de onderliggende stukken van de index. Bij een swapovereenkomst wordt met de tegenpartij de afspraak gemaakt dat zij het rendement levert van de gevolgde index. Dit zijn zogeheten synthetische ETF’s. Deze zijn op dit moment nog zeer gering in omvang.
Bent u het eens met de stelling dat de invloed van indexen zich verspreidt naar vrijwel alle institutioneel beheerde fondsen?13
Institutionele beleggers beleggen in uiteenlopende producten waarbij indexen een belangrijke rol spelen. Ook hier geldt dat indexfondsen een onderdeel zijn in de gehele beleggingsportefeuille. ETF’s kunnen daarbij het risico verminderen doordat via indexfondsen als onderdeel van de gehele portefeuille diversificatie plaatsvindt.
Het promoten van onbeperkt zonnen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de komst van een zonnebankketen waar klanten voor een vast maandbedrag om de dag kunnen bruinen en de bezorgde reactie van huidartsen hierop?1
Ja.
Heeft u tevens kennisgenomen van het definitieve rapport van het Scientific Committee on Health, Environmental and Emerging Risks (SCHEER), waaruit blijkt dat bewezen is dat het gebruik van een zonnebank de kans vergroot op huidkanker, dat de potentiële gunstige effecten van zonnebanken niet opwegen tegen dit risico en dat er tevens geen veilige hoeveelheden bestaan waaraan men aan UV-straling van zonnebanken blootgesteld kan worden?2
Ik heb kennisgenomen van het definitieve rapport van het SCHEER van de Europese Commissie. Ik heb uw Kamer bij brief van 30 augustus 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016- 2017, nr. 3388) gemeld dat ik in afwachting ben van de wijze waarop de Europese Commissie met dit rapport wil omgaan om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij passen. Een Europese aanpak van de problematiek kan immers effectiever zijn. De Europese lidstaten hebben in april 2017 naar aanleiding van dit SCHEER-rapport bij de Europese Commissie aangedrongen op een richtsnoer voor het veilig gebruik van zonnebanken. De Europese Commissie heeft aangegeven dit verzoek in overweging te nemen.
Hoe kijkt u naar de komst van «onbeperkt zonnen» in relatie tot de conclusies van het in vraag 2 genoemde SCHEER-rapport en de oplopende cijfers van mensen die huidkanker krijgen?
Het is mij bekend dat het gebruik van zonnebanken voor jongeren en mensen met kwetsbare huidtypen verhoogde gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Het SCHEER-rapport bevestigt dat er sterk bewijs is dat blootstelling aan UV-straling van de zon en de zonnebank huidkanker kan veroorzaken. Ik vind derhalve de komst van «onbeperkt zonnen» onder een zonnebank vanuit het oogpunt van volksgezondheid een ongewenste ontwikkeling als daarbij de veiligheidseisen niet in acht worden genomen.
Klopt het dat de zonnebankketen, waar klanten voor een vast maandbedrag om de dag kunnen bruinen, zonder personeel in de zonnestudio’s werkt? Zo ja, klopt het dat in dergelijke zonnestudio’s niet op de leeftijd van klanten wordt gecontroleerd? Vindt u het wenselijk dat hier niet op gecontroleerd wordt?
Ik heb de NVWA gevraagd om een bezoek te brengen aan de Nederlandse vestiging van de Deense aanbieder van zonnebanken om na te gaan of de ondernemer zich houdt aan de wettelijke voorschriften voor het veilig gebruik van zonnebanken. Indien de ondernemer de voorschriften voor veilig gebruik niet naleeft, zal de NVWA passende maatregelen nemen.
Deelt u de mening dat juist voorlichting over risico op huidkanker moet worden gepromoot in plaats van onbeperkt zonnen? Bent u van plan hier actie op te ondernemen? Zo ja, aan welke acties denkt u?
In de beantwoording van de vragen van uw Kamer over het risico van het gebruik van zonnebanken van 15 juni 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2596) is aangegeven dat het belangrijk is dat er goede informatie voorhanden is over de gevaren van zonnebanken en zonnen in het algemeen. Ook aanbieders van zonnebanken hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op deze risico’s. Daarnaast kunnen consumenten op internet betrouwbare informatie vinden. Zo informeren bijvoorbeeld zorgprofessionals en het KWF op hun websites over de gevaren van de zon en over de risico’s van het gebruik van zonnebanken. Aanvullende maatregelen op dit gebied zijn derhalve naar mijn mening niet noodzakelijk.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek naar het verbeteren van de handhavingsmogelijkheden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd?3
Over het onderzoek naar de manieren om de handhavingsmogelijkheden van de NVWA te verbeteren, wil ik op dit moment nog geen conclusies trekken. Zoals in de beantwoording op vraag 2 toegelicht, wacht ik eerst de wijze af waarop de Europese Commissie met het SCHEER-rapport in Europees verband wil omgaan, om op basis daarvan te bezien welke vervolgstappen daarbij op nationaal niveau passen.
Het bericht 'Burger ingezet bij opsporing' |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burger ingezet bij opsporing»?1
Ja.
Is de nieuwe aanwijzing aangaande opsporingsberichtgeving van het openbaar ministerie (OM) aan u voorgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe duidt u de toevoeging aan de aanwijzing inhoudende dat nu ook ter voorkoming van ernstige strafbare feiten de identiteit van een persoon verspreid mag worden wanneer de opsporingsberichtgeving gericht is op het voorkomen van een misdrijf, waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor ernstig gevaar voor personen of goederen kan ontstaan?
Indien er aanwijzingen zijn dat ernstige misdrijven gepleegd gaan worden, dient het publiek daarvoor gewaarschuwd te kunnen worden. In bijzondere gevallen is het van belang dat daarvoor persoonsgegevens van die specifieke personen worden getoond, met als doel de uitvoering van die misdrijven te voorkomen. Het is altijd van de specifieke omstandigheden van het geval afhankelijk of er een risico ontstaat voor de veiligheid van personen of goederen. Bij ernstig gevaar voor personen of goederen moet in eerste instantie – maar niet daartoe beperkt – worden gedacht aan lichamelijk geweld en zedenmisdrijven, maar ook aan bijvoorbeeld brand-, ontploffings- of vergiftigingsgevaar.
De inzet is dringend noodzakelijk voor de opsporing wanneer hetzelfde doel niet bereikt kan worden met de inzet van minder ingrijpende middelen of bevoegdheden.
Kunt u specificeren in welke gevallen er ernstig gevaar voor personen of goederen ontstaat? Kunt u specificeren wanneer berichtgeving dringend noodzakelijk is voor de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre kunt u garanderen dat het OM bij de implementatie van deze aanwijzing het principe van subsidiariteit waarborgt? Kunt u garanderen dat slechts in een uiterst geval opsporingsberichtgeving inzetten ter voorkoming van strafbare feiten?
Bij de inzet van het middel geldt altijd dat voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De opsporingsberichtgeving ter voorkoming van strafbare feiten zal alleen worden ingezet wanneer sprake is van tenminste een aanzienlijk risico op het plegen van strafbare feiten waarmee een ernstige inbreuk op de rechtsorde wordt gemaakt of waardoor de veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht en de inzet van andere, voor de verdachte minder ingrijpende middelen, niet tot hetzelfde resultaat kan leiden.
Constaterende dat aan de aanwijzing wordt toegevoegd dat ook onder meer slachtoffers herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht, hoe zwaar weegt het in dergelijke gevallen mee wanneer het slachtoffer niet wil dat hij of zij herkenbaar in beeld wordt gebracht? In welke gevallen zal dit toch worden gedaan? Zo ja, waarom?
Slachtoffers worden in beginsel alleen onherkenbaar in beeld gebracht. Het herkenbaar in beeld brengen van slachtoffers zonder hun toestemming is alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarbij zal veel gewicht worden toegekend aan de belangen van het slachtoffer, met name het belang om niet herkenbaar in beeld gebracht te worden.
Waarom is er bij het in beeld brengen van niet-verdachten – zoals slachtoffers en getuigen – gekozen voor toestemming van de officier van justitie, en niet van de hoofdofficier van justitie zoals bij voorkoming van ernstige strafbare feiten het geval is, te meer omdat het hier gaat om mensen die niet veroordeeld zijn of verdacht worden van een strafbaar feit?
De behandelend officier van justitie die overweegt een opsporingsbericht te publiceren, legt dit voor aan de hoofdofficier van justitie of de officier van justitie bij wie de inzet van opsporingsberichtgeving is belegd. Dit is vastgelegd in interne OM-afspraken. In bijzondere gevallen wordt daarnaast advies ingewonnen bij de landelijk officier van justitie die is belast met opsporingsberichtgeving.
Constaterende dat in de aanwijzing gesteld wordt dat «overschrijding van de grenzen een verzuim kan opleveren in de zin van artikel 359a Sv» en dus rechtsgevolgen kan hebben, deelt u de mening dat dit niet van betekenis is voor opsporingsberichtgeving als het niet-verdachten betreft?
Ja, zolang daardoor niet de belangen van de verdachte worden geschaad. Niet-verdachten kunnen het OM wel civielrechtelijk aanspreken of een klacht indienen bij de hoofdofficier.
Wat zijn de mogelijkheden voor getuigen, slachtoffers of andere niet-verdachten als zij voor- of achteraf bezwaar willen maken tegen de opsporingsberichtgeving waarin zij herkenbaar in beeld zijn of worden gebracht?
In de uitzonderlijke situaties waarin dit wordt toegepast kunnen betrokkenen hun bezwaren kenbaar maken aan de behandelend officier van justitie of de hoofdofficier van justitie. Voor het slachtoffer geldt dat vooraf gevraagd zal worden of hij/zij bezwaar heeft tegen het herkenbaar tonen van beelden van hem/haar. Met betrekking tot getuigen en eventuele anderen kan dat alleen achteraf omdat de identiteit daarvan niet bekend is en het tonen van de beelden er juist op is gericht die identiteit te achterhalen.
Ter voorkoming van de publicatie van gegevens of beelden bestaat (vooraf) de mogelijkheid om een kort geding aan te spannen. Ook kan (achteraf) een klacht worden ingediend bij de hoofdofficier van justitie.
Op welke manier houdt u toezicht op de naleving van deze aanwijzing door OM en politie als het gaat om de vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid?
In beginsel zal de rechter in de strafzaak beoordelen of de inzet van opsporingsberichtgeving aan de eisen voldoet. De door het OM opgestelde Aanwijzing is erop gericht de zorgvuldige inzet van het middel te waarborgen. Ik zie geen aanleiding daarop specifiek toezicht te houden.
Waarom is door het OM besloten om de hoofdofficier de mogelijkheid te geven de uitvoering van de opsporingsberichtgeving te beleggen bij de persofficier? Waarom is er niet enkel gekozen voor delegatie naar de rechercheofficier, die bij uitstek is toegerust om complexe afwegingen te maken?
Zowel de persofficier van justitie als de recherche- officier van justitie worden gekwalificeerd geacht om deze afwegingen te maken.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze deze aanwijzing voldoet aan de kaders gesteld in de jurisprudentie van artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zoals ook in de Aanwijzing is opgenomen is inbreuk op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer toegestaan ten behoeve van strafvorderlijke belangen, onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging door bevoegde justitiële autoriteiten vooraf is gegaan. De vereisten van rechtmatigheid, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn leidend. Op grond hiervan wordt steeds zorgvuldig afgewogen of, en zo ja, in welke vorm persoonsgegevens, geluids- of beeldfragmenten publiek worden gemaakt. De vereisten en de toepassing passen binnen de kaders die zijn ontwikkeld in de jurisprudentie van het EHRM.
Kunt u ieder jaar verslag uitbrengen aan de Kamer over het aantal keer en in welke situaties deze aanwijzing wordt toegepast?
Vooralsnog zie ik daar geen noodzaak toe.
Het bericht dat de bouwplaats van een moskee in Enschede is besmeurd met varkensbloed |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pegida besmeurt bouwlocatie moskee Enschede met varkensbloed»?1
Ja
Wijzigt het dreigingsbeeld door deze walgelijke actie die georganiseerd is door Pegida? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
De actie van Pegida past in een patroon van intimiderende en choquerende acties uitgevoerd door extreemrechtse activisten, onder andere rondom (geplande) moskeeën. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN462) staat beschreven, zijn er zorgen over de toegenomen radicale koers van Pegida. De actie in Enschede bevestigt dat die zorgen terecht zijn. Er zijn echter geen aanwijzingen dat Pegida een gewelddadige koers zou gaan voorstaan. Met betrekking tot de geweldsdreiging die uitgaat van rechts-extremisme in het algemeen blijft het normbeeld hetzelfde. Er zijn geen aanwijzingen voor ernstige vormen van geweld vanuit deze ideologische hoek, maar een gewelddaad door een eenling of een kleine groep blijft voorstelbaar. Met betrekking tot de maatregelen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Wijzigt het dreigingsbeeld door de aankondiging van Pegida dat vergelijkbare acties zullen volgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)2, waarin er wordt verzocht om extra alertheid bij moskeeën? Zo ja, welke stappen zijn er naar aanleiding van dit advies gezet en welke stappen worden er gezet naar aanleiding van de laatste gebeurtenissen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het advies blijft van kracht. Het advies is gericht aan de lokale autoriteiten. Ik ga er vanuit dat zij passend invulling geven aan dit advies. Voor de stappen die zijn gezet verwijs ik naar de beantwoording van vraag 12.
Wat gaat u doen om de angst weg te nemen van moskeebezoekers?
Ik begrijp dat acties zoals die van Pegida in Enschede voor afschuw, onrust en angst zorgen. Zeker bij de direct betrokkenen zoals het moskeebestuur en de bezoekers van de moskee, maar ook voor niet-direct betrokkenen. In zo’n geval is het belangrijk dat de moskee en haar bezoekers direct bijgestaan worden door de (lokale) overheden. Het is daarom essentieel dat gemeente en politie in nauw contact staan met moskeeën en hun bezoekers, zodat op het moment van een voorval als in Enschede snel en adequaat gehandeld kan worden. In Enschede was dat duidelijk het geval.
Is er naar aanleiding van de gebeurtenis in Enschede periodiek overleg geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de politie en de moslimgemeenschap? Zo ja, wat is er uit dit overleg gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Enschede is er contact geweest tussen de NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede. De gemeente Enschede heeft contact gehad met het bestuur van de getroffen moskee. De NCTV, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gemeente Enschede blijven met elkaar in contact.
Naast contact n.a.v. incidenten vindt er een periodiek overleg veiligheid moskeeën plaats. Deelnemers zijn de NCTV, Ministerie van SZW, politie en een vertegenwoordiging van de moslimgemeenschap. Dit periodieke overleg wordt niet naar aanleiding van incidenten gepland. Mocht er bij de deelnemende organisaties tussentijds behoefte zijn om een overleg te organiseren dan gebeurt dat. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de aanslag op een moskee in Québec in februari van dit jaar4.
Tijdens het periodiek overleg wordt de actuele veiligheidssituatie van moskeeën en moskeebezoekers besproken. Vanzelfsprekend zullen dan ook de gebeurtenissen in Enschede aan bod komen.
Welke juridische middelen kunt u inzetten om het radicale rechts-extreme Pegida te verbieden?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Een organisatie kan niet verboden worden louter omdat zij radicaal rechts-extreem is. Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld5, gelden er op basis van de jurisprudentie hoge eisen voor een dergelijk verbod. Wil een verzoek tot verbodenverklaring kans van slagen hebben dan moet bijvoorbeeld kunnen worden aangetoond dat er sprake is van een werkzaamheid waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
Bent u bereid om Pegida te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u naar aanleiding van deze gebeurtenis bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen voor het beveiligen van moskeeën? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Lokaal kan deze afweging het beste worden gemaakt.
Nemen alle lokale overheden de beveiliging van moskeeën voldoende mee in hun taakopvatting? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat lokale overheden dit wel meenemen in hun taakopvatting?
Alle burgemeesters hebben de handreiking Veilige Moskee ontvangen. Daarnaast is de handreiking gedeeld met een groot aantal ambtenaren van veel gemeenten. Uit contacten met gemeenten blijkt dat een groot deel van hen bekend is met de handreiking Veilige Moskee en stappen heeft gezet om samen met de moskee te zorgen voor een veilige moskee. De Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is beschikbaar voor gemeenten en moskeeën om mee te denken bij het gebruik van de handreiking veilige moskee. Daarnaast neemt de ESS het onderwerp veiligheid moskeeën en de handreiking Veilige Moskee mee in de advisering van en kennisdeling met gemeenten.
Bent u bereid om middelen vrij te maken voor lokale overheden en moskeeën om de beveiliging van moskeeën te kunnen faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Dreiging en risico zijn leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen6 7. Op dit moment zie ik geen aanleiding om aanvullende beveiligingsmaatregelen te adviseren (zie vraag 9) of financiële middelen vrij te maken voor lokale overheden. De NCTV heeft eerder dit jaar een financiële bijdrage verstrekt aan de gemeente Rotterdam8. Dit ten behoeve van de lokale aanpak van de veiligheid van moskeeën in Rotterdam en deze aanpak te vertalen naar een landelijk deelbare aanpak.
Biedt de handreiking «Veilige Moskee»3 genoeg ondersteuning voor moskeebesturen en is de handreiking voldoende bij moskeeën bekend? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, wat gaat u doen om verbetering te bewerkstelligen?
Doel van de handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan moskeebesturen, gemeenten en politie om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. De handreiking moet worden gezien als een aanmoediging voor moskeebesturen, gemeenten en politie om samen te zorgen voor een veilige moskee. Het is dan ook nadrukkelijk de bedoeling dat deze drie partijen op lokaal niveau hierover het gesprek aangaan.
De handreiking is ook gedeeld met diverse koepelorganisaties van moskeeën. Daarnaast hebben diverse gemeenten de handreiking gedeeld met de lokale moskeeën en zijn hierover in sommige gevallen het gesprek aangegaan. De handreiking is ook beschikbaar in het Arabisch en Turks om de gebruiksvriendelijkheid te vergroten.
Om de bekendheid van de handreiking onder moskeebesturen verder te vergroten is het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met koepels van moskeeën gestart met de organisatie van bijeenkomsten veiligheid moskeeën. Naast de bekendheid van de handreiking moeten de bijeenkomsten ook de vaardigheden van moskeebestuurders om te werken met de handreiking aan een veilige moskee verbeteren. Een belangrijk doel van deze bijeenkomsten is dat moskeebesturen hierover het gesprek aangaan met de gemeente, als deze gesprekken nog niet plaatsvinden.
Samen met de landelijk te ontwikkelen aanpak van Rotterdam (zie vraag 11) biedt dit genoeg ondersteuning aan de betrokken partijen om een gezamenlijke aanpak ten behoeve van de veiligheid van moskeeën te ontwikkelen.
Het realiseren van de snelle spoorverbinding ‘Wunderline’ tussen Groningen en Bremen |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het coalitieakkoord van de nieuwe regering van Niedersachsen, waarin de «Wunderline» is opgenomen?1
Ja.
Erkent u het grote belang van een snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen voor onder meer de economie en het werken over de grens?
Ik erken het belang van het verbeteren van verbindingen waarmee nationale netwerken grensoverschrijdend beter worden verbonden en werklocaties beter en sneller bereikbaar worden voor grenspendelaars. Dit belang is ook de reden geweest voor mijn ambtsvoorganger om in 2014 17 miljoen te reserveren voor verbetering van deze spoorverbinding.
Verder kan de verbetering van bereikbaarheid een kansrijke maatregel zijn voor het stimuleren van regionale grensoverschrijdende economie en arbeid. Dit is ook een van de conclusies van het Actieteam Grensoverschrijdende Economie en Arbeid in haar rapport2 van januari 2017. Dit rapport is mede opgesteld door vertegenwoordigers van het Rijk en de grensregio’s, waaronder de provincie Groningen.
Wat betekent de passage in het nieuwe coalitieakkoord in Niedersachsen voor de realisatie van de «Wunderline»? Bent u bereid om met Niedersachsen in overleg te gaan over de samenwerking om deze snelle spoorverbinding te kunnen realiseren?
Het nieuwe coalitieakkoord van Niedersachsen spreekt over het samen met Nederland bevorderen van een snelle verbinding. Het feit dat de ambitie in het coalitieakkoord van Niedersachsen is opgenomen bewijst dat onze Duitse partners de ambitie zeer serieus nemen.
Reeds sinds medio 2016 neemt IenW deel aan de stuurgroep waarin samen met de Provincie Groningen, deelstaat Niedersachsen, deelstaat freie Hanzestad Bremen, ProRail en DB Netz over de verbetering van de spoorverbinding wordt gesproken. In deze stuurgroep is een projectplan («spoorboekje») vastgesteld waarin de partners de ambitie voor de verbetering van de kwaliteit van de spoorverbinding hebben opgenomen en de te doorlopen stappen hebben vastgelegd.
Het is de bedoeling dat in deze stuurgroep eind 2018 een besluit wordt genomen over de verbetermaatregelen op basis van de dan op te leveren beslisinformatie. Dan neem ik ook een besluit over de inzet van de voorlopige reservering van 17 miljoen euro die ik heb gemaakt.
Kent u het bericht «Provincie werkt verder aan het spoor omwille van de Wunderline»?2
Ja.
Wanneer komt er meer duidelijkheid van de Europese Commissie over een bijdrage in de realisatie van de «Wunderline»? Welke actie onderneemt u richting de Europese Commissie?
Vanuit de Connecting Europe Facility (CEF) is door de Europese Commissie voor de Wunderlinie reeds een bedrag van 8,3 miljoen euro toegezegd voor het maken van een ontwerp, milieueffectrapportage en de aanbesteding van voorbereidende werkzaamheden.
Eind 2018 beoogt de stuurgroep Wunderline een besluit te nemen over de te realiseren verbetermaatregelen en de beschikbare financieringsbronnen. De Provincie Groningen is in nauw contact met de Europese Commissie om te bekijken of er dan ook een bijdrage van de EU mogelijk is. IenW ondersteunt de Provincie Groningen waar mogelijk om tot een succesvolle aanvraag te komen
Wat betekent de uitkomst van het onderzoek dat de bodemgesteldheid onder delen van het traject te zwak is voor de realisatie van de «Wunderline»?3
Momenteel vindt overleg plaats met ProRail en DB Netz over mitigerende maatregelen en wordt door de provincie Groningen een second opinion uitgevoerd. Afhankelijk van het resultaat zullen mogelijk alternatieve oplossingen in beeld komen. Voorjaar 2018 zal hier meer duidelijkheid over zijn, inclusief de financiële consequenties. Voor zover mogelijk zullen ook relevante lessen uit de analyse over de bodemgesteldheid op het tracé Zwolle – Kampen hierbij worden betrokken.
Welke actie onderneemt u om de snelle spoorverbinding tussen Groningen en Bremen zo snel mogelijk te realiseren?
Voor mijn inzet in de stuurgroep en richting de EU verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 5. Verder zal ik mij, net als mijn ambtsvoorganger, blijven inzetten voor een spoedig herstel van de Friezenbrug wat een randvoorwaarde is voor het verbeteren van de verbinding Groningen – Bremen.
Het nieuws dat ieder jaar dertig miljoen dieren in de Nederlandse veehouderij te vroeg sterven |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat jaarlijks ruim dertig miljoen dieren te vroeg sterven in stallen in de Nederlandse veehouderij?1
De sterftecijfers onder – vooral jonge – dieren zijn al jaren een punt van aandacht. Daar zijn de sectoren ook van doordrongen. De geitensector heeft onlangs een plan van aanpak opgesteld om het welzijn van geitenlammeren te verbeteren en de sterfte onder – met name – geitenbokjes sterk terug te dringen. Dit plan is recent aan uw Kamer verstuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 939). Voor kalveren hebben in 2016 de melkveesector, handel en kalversector samen het plan «Vitaal kalf» opgesteld. Op basis van de acties die de sectoren zelf nemen, is de verwachting dat de kalversterfte zal afnemen. De Stuurgroep bigvitaliteit, welke gevormd wordt door vertegenwoordigers van varkenshouders, Vereniging Biologische Varkenshouders, varkensfokkerijorganisaties, dierenartsen, veevoederleveranciers, veehandel, vleesverwerkende bedrijven en de Dierenbescherming, heeft naar aanleiding van eerder in 2016 gepubliceerde cijfers over biggensterfte actie ondernomen en heeft een plan van aanpak «Verlaging biggenuitval» opgesteld. Deze is op 7 juli 2016 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 884) en u hebt een eerste rapportage over de voortgang op 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 723) ontvangen. Ook met de pluimveesector zal het gesprek worden gevoerd om te bezien op welke manier mogelijk nog een verlaging van de uitvalcijfers kan worden gerealiseerd. De houder heeft de morele en wettelijke plicht (Wet Dieren) om goed voor zijn dieren te zorgen, ongeacht de bestemming die het dier uiteindelijk krijgt. Het is aan de houder om de sterfte tot een minimum te beperken door de meest gunstige omstandigheden voor het dier te creëren. Ik volg de voortgang bij de verschillende sectoren nauwlettend en zal dit punt blijven agenderen in overleggen.
In hoeverre komen de cijfers uit het rapport van Wakker Dier overeen met de sterftecijfers die bij u bekend zijn? Herkent u de door Wakker Dier omschreven oorzaken voor ziekte en sterfte? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u van plan om te nemen om dit in de toekomst te voorkomen?2
De in het rapport van Wakker Dier genoemde cijfers voor varkens, pluimvee en konijnen komen grotendeels overeen met de cijfers die ook mij bekend zijn. Voor geiten komt Wakker Dier tot een sterftepercentage van 23% onder geitenlammeren. Bij dit percentage is echter geen openbare bron vermeld, waardoor een vergelijking met cijfers uit het Identificatie & Registratie systeem voor geiten (I&R-geit) moeilijk is. Uit I&R-geit blijkt een sterfte onder geitenlammeren van circa 16%, zowel in 2015 als in 2016. Hierbij dient opgemerkt te worden dat geitenlammeren pas uiterlijk zes maanden na geboorte in I&R geregistreerd hoeven te worden, en eerder indien een lam binnen deze zes maanden wordt afgevoerd van het geboortebedrijf. Lammeren die op het geboortebedrijf sterven, komen daarmee mogelijk niet in de I&R-cijfers terug omdat deze zonder melding afgevoerd kunnen worden naar het destructiebedrijf. Hoe groot dit aantal is, is onbekend. Voor kalveren hanteert Wakker Dier hogere percentages dan mij uit I&R-gegevens bekend is. Voor doodgeboren kalveren hanteert Wakker dier 10% en voor kalveren die sterven net na de geboorte ook 10%, terwijl I&R-gegevens respectievelijk 8,4% en 7,4% laten zien (tot oktober 2017). Overigens is bij kalversterfte het laatste half jaar een daling te zien.
Dat dieren voortijdig sterven, is helaas niet helemaal te voorkomen. Zelfs bij de beste zorg sterven er jonge dieren, net als in de natuur. De hoogte van de sterftecijfers is echter wel een punt van aandacht. De omvang van en de oorzaak voor sterfte in de eerste levensmaanden zijn divers en kunnen verschillend zijn per diercategorie en per houderijsysteem. Daarnaast kunnen omvang en oorzaken (sterk) variëren tussen ondernemingen. De grote verschillen tussen ondernemers laat zien dat er mogelijkheden zijn om sterfte onder jonge dieren te beperken en dat binnen de sectoren ondernemers nog veel van elkaar kunnen leren, zowel als het gaat om management en houderijsysteem als om de intrinsieke motivatie om de zorg voor dieren op een maximaal niveau te brengen en te houden.
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 6 en 7 december jl. heb aangegeven, vind ik het vooral belangrijk dat de sector in deze discussie zélf aan de slag gaat en mijn departement in overleg blijft met de sector om te kijken wat voor verbeteringen mogelijk zijn om die sterfte te verminderen. Cruciaal is dat we met elkaar draagvlak organiseren voor de maatregelen die genomen moeten worden. Het verlagen van de sterftecijfers vind ik niet een vraagstuk dat geregeld kan worden met een nationale wettelijke norm.
Deelt u de mening dat de in het rapport genoemde duizelingwekkende sterfte- en ziektecijfers volstrekt onacceptabel zijn als zij ook maar bij benadering kloppen?
Ik vind hoge sterftecijfers niet acceptabel en zorgelijk, zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 1 en 2 heb aangegeven.
Acht u het jaarlijks houden van 550 miljoen dieren wenselijk met het oog op dierenwelzijn, voedselveiligheid en aan veehouderij te relateren gezondheidsproblematiek en druk op kwetsbare (natuur)gebieden? Zo nee, welke volumebeperkende maatregelen heeft u voor ogen, behoudens het «warm» saneren van een deel van de varkenssector?
De problematiek van de effecten van de veehouderij op de leefomgeving, met name in veedichte gebieden, is complex en vraagt om een integrale aanpak. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling van 6 en 7 december jl., is mijn ambitie een landbouw die produceert met behoud van concurrentiekracht en met respect voor mens, dier, natuur en milieu. Het houden van dieren kàn spanning opleveren tussen het economische belang – zowel op het niveau van de ondernemer als op nationaal niveau – en andere maatschappelijke waarden en opgaven. Een aanzienlijk deel van de veestapel in Nederland is begrensd. Voor varkens en pluimvee geldt een systeem van productierechten in de vorm van varkens- en pluimveerechten, voor melkvee wordt per 1 januari 2018 het stelsel van fosfaatrechten van kracht. Met genoemde stelsels wordt ruim 90% van de veestapel – uitgedrukt in de productie van fosfaat in dierlijke mest – begrensd. Het houden van deze landbouwhuisdieren voor de productie van melk, vlees en eieren dient plaats te vinden binnen de vigerende wet- en regelgeving op het terrein van milieu, natuur, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik aangegeven dat ik op korte termijn in gesprek ga met het bedrijfsleven en de decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Brabant, over de aanpak van de problemen met de volksgezondheid en met de kwaliteit van de leefomgeving in veedichte en belaste gebieden.
Onderschrijft u de claim van Wakker Dier dat de zeer geringe winstmarges voor ondernemers in de veehouderij debet zijn aan het beschreven dierenleed?
Ik ben van mening dat boeren een eerlijke prijs voor hun product dienen te krijgen en onderschrijf dat dit nu niet altijd het geval is. De geringe winstmarges mogen echter geen reden zijn om onvoldoende voor dieren te zorgen en debet zijn aan dierenleed in welke vorm dan ook.
Het bericht ‘Schotland voert minimumprijs voor alcohol in’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schotland voert minimumprijs voor alcohol in», waarin vermeld wordt dat Schotland als eerste land ter wereld een minimumprijs voor alcoholische dranken invoert?1
Ja.
Bent u het met het Britse Hooggerechtshof eens dat Europese wetgeving geen belemmering vormt voor het invoeren van een minimumprijs voor alcoholische dranken omdat het belang van de volksgezondheid zwaarder weegt?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft aangegeven dat het EU-recht de introductie van een minimum alcoholprijs toestaat als aangetoond kan worden dat het, in vergelijking met accijnsverhoging, een effectievere volksgezondheidsmaatregel is en heeft dit oordeel aan de nationale rechter gelaten. Vervolgens heeft het Britse Hooggerechtshof geoordeeld dat invoering van minimumprijzen voor alcohol proportioneel is. Uit deze jurisprudentie ontstaat het beeld dat Europese wetgeving inderdaad geen belemmering hoeft te vormen voor invoering van minimumprijzen in het belang van de volksgezondheid.
Bent u bereid om het goede voorbeeld van Schotland te volgen en in navolging van hen, en waarschijnlijk ook Wales, ook in Nederland een landelijke minimumprijs voor alcohol in te voeren? Zo ja, op welke termijn wilt u hiervoor een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
De Schotse invoering van minimumprijzen is een zeer interessante, maar ook behoorlijk forse volksgezondheidsmaatregel. Ik wil daarom eerst zien wat de mogelijke effecten van deze maatregel in Schotland kunnen zijn en zal deze stap dan ook nauwlettend volgen.
Nederlanders die probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen aan Ecuador |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Deze Nederlanders probeerden omstreden spionagesoftware te verkopen»?1
Ja.
Hoe duidt u de activiteiten van het bedrijf Hacking Team, namelijk het verkopen van spionagesoftware aan repressieve regimes om journalisten, oppositieleden, activisten en anderen monddood te maken?
Vrijheid van meningsuiting is één van de prioriteiten binnen het Nederlands buitenlands mensenrechtenbeleid. De verkoop van deze producten door Hacking Team aan autoriteiten voor het ongelegitimeerd inperken van de vrijheid van meningsuiting keurt het kabinet af.
Hoe duidt u het gegeven dat een Nederlandse honorair consul betrokken is geweest bij het faciliteren van een deal om spionagesoftware van het bedrijf Hacking Team te verkopen aan Ecuadoraanse inlichtingendiensten?
Honorair consuls zijn onbezoldigde ambtenaren en worden geacht in hun levensonderhoud te voorzien middels andere activiteiten. Voordat een honorair consul wordt voorgedragen, is afgewogen wat de potentiële risico’s van de beroepsmatige activiteiten van betrokkene zijn en worden doorgaans referenten geraadpleegd. De honorair consul is ambtenaar en behoort als zodanig tot de Dienst Buitenlandse Zaken. Op het gebied van integriteit gelden voor honorair consuls derhalve dezelfde normen als voor alle Rijksambtenaren. Zij worden daar bij hun aanstelling op gewezen. In de regelgeving is niet opgenomen dat een honorair consul economische activiteiten moet melden. Het is disproportioneel om honorair consuls te verplichten alle zakelijke activiteiten te melden. Wel is er continue aandacht voor integriteit en worden honorair consuls aangemoedigd om dilemma’s bespreekbaar te maken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was niet op de hoogte van de samenwerking van de honorair consul met Hacking Team. De samenwerking tussen de honorair consul en Hacking Team vond plaats in zijn hoedanigheid van directeur van een handelsbedrijf. Het ministerie werd voor het eerst bekend met deze activiteiten op 4 juni 2017 toen de ambassade in Lima werd gewezen op het artikel op de website van PlanV. In januari 2017 was de benoemingsperiode van de honorair consul te Quito reeds afgelopen.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van deze honorair consul, zoals beschreven in het artikel? Zo ja, sinds wanneer? Welke acties heeft u vervolgens ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat een vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid in het buitenland betrokken is bij dergelijke nevenactiviteiten? Zo nee, welke acties onderneemt u om dergelijke praktijken te voorkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de activiteiten van de honorair consul rondom het promoten van dergelijke spionagesoftware volgens de geldende regelgeving niet gemeld hoefde te worden? Waarom niet? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Hacking Team een demonstratie heeft gegeven over software aan de Nationale Politie en de Nederlandse militaire veiligheidsdienst? Waarom en op welk initiatief is dit gebeurd? Is hier vervolg aan gegeven? Zo ja, hoe?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) met kenmerk 2015Z09552 en Oosenbrug (PvdA) en Verhoeven (D66) met kenmerk 2015Z14018, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Het kabinet kan hierover derhalve geen informatie over verstrekken. Het kabinet benadrukt dat er altijd wordt gehandeld binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
Om de technologische ontwikkelingen op het gebied van cyber security bij te kunnen houden, onderhoudt de MIVD contacten met een groot aantal spelers in de publieke en private sector. Deze contacten lopen uiteen van het bezoeken van beurzen en congressen tot demonstraties van producten bij private partijen. Over mogelijke contacten van de MIVD met specifieke bedrijven worden in de regel geen mededelingen gedaan.
Wordt er momenteel of is er in het verleden door Nederlandse opsporingsdiensten op enigerlei wijze gebruik gemaakt van software van Hacking Team?
Zie antwoord vraag 7.
Welke risico’s ziet u voor cyberveiligheid in het bevorderen van het gebruik van dergelijke spionagesoftware?
Het kabinet stelt voorop dat het gebruik van dergelijke software niet wordt bevorderd van overheidswege. In algemene zin brengt digitalisering altijd risico’s met zich mee en bevat software met regelmaat kwetsbaarheden. Dat is voor spionagesoftware niet anders. Dit onderwerp wordt reeds geadresseerd in het Cyber Security Beeld Nederland 2017. In lijn met de tweede Nationale Cyber Security en de Internationale Cyber Strategie kan aangegeven worden dat het altijd zoeken is naar een balans tussen vrijheid, veiligheid en maatschappelijke (of economische) groei. Deze balans komt ook terug in eerdere brieven (met o.a. het kenmerk 2008352) aan uw Kamer inzake de omgang met kwetsbaarheden in hard- en software.
Klopt het dat in het Europees parlement het stelsel van vergunningen voor spionagesoftware momenteel wordt herzien zodat tussenhandel mogelijk strafbaar wordt? Wat is de Nederlandse opstelling hierin?
Op dit moment bespreken de Europese lidstaten het voorstel dat de Europese Commissie in september 2016 uitbracht voor de herziening van EU Verordening 428/2009. Deze verordening vormt het EU-raamwerk voor exportcontrole van dual-use goederen en tussenhandeldiensten voor dergelijke goederen. Tussenhandeldiensten voor dual-use goederen zijn op dit moment niet per se vergunningplichtig, maar kunnen dat wel zijn. Om dit te beoordelen dienen Nederlandse bedrijven een mededeling te doen van de tussenhandeldiensten die zij voornemens zijn te plegen. Nederland acht een dwingende vergunningplicht voor alle tussenhandeldiensten voor dual-use goederen onwenselijk, maar wil wel zicht hebben op de te plegen tussenhandeldiensten om deze eventueel vergunningplichtig te verklaren. In haar voorstel breidt de Commissie de definitie van tussenhandelaar uit tot bedrijven die gelieerd zijn aan een in de EU gevestigde onderneming, maar zich buiten de EU bevinden. Daarmee wil de Commissie de rechtsmacht van de EU exportcontrole autoriteiten vergroten. Nederland hecht in de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie aan regels die helder zijn richting het bedrijfsleven en aan de uitvoerbaarheid van deze regels.
Het onder druk zetten van consumenten bij de aanschaf van keukens zonder bedenktermijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomst de enquête van de Consumentenbond dat 37% van de ondervraagden onder druk van een verkoper een keuken aanschaft?1
Bedrijven dienen zich te houden aan de bestaande wet- en regelgeving bij de verkoop van producten. Bij verkoop aan consumenten gelden de regels van het consumentenrecht uit, onder andere, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin ook regels betreffende oneerlijke handelspraktijken zijn opgenomen. Artikel 193a e.v. van boek 6 BW stelt dat oneerlijke handelspraktijken, waarbij de verkoper de consument feitelijk onjuiste informatie verstrekt waardoor de consument een besluit over een overeenkomst neemt dat hij anders niet had genomen, niet zijn toegestaan. Ook agressieve handelspraktijken zijn op grond van deze regels niet toegestaan.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan verkoopmethoden toetsen aan de regels met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en indien zij dit noodzakelijk acht hierop handhaven. De ACM maakt hierin op basis van haar prioriteringsbeleid eigen keuzes. Het is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de regels zijn overtreden.
Deelt u de wens van de Consumentenbond om een bedenktermijn als een afkoelperiode in te stellen bij de aanschaf van keukens? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Het huidige wettelijk kader biedt al bescherming aan consumenten. Wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, biedt dat kader, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1 en 5, voldoende mogelijkheden voor de consument om van de koop af te zien door de overeenkomst te vernietigen en geleden schade op de verkoper te verhalen.
Ik vind het belangrijk dat de sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt om misleidende en agressieve praktijken tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wettelijke bedenktijd in te voeren binnen de keukenbranche.
Bent u bereid met de keukenbranche in gesprek te gaan over de mogelijkheden om de door consumenten ervaren agressieve verkoopmethoden te verminderen en over het in de algemene voorwaarden opnemen van een afkoelingsperiode? Zo ja, op welke termijn en wilt u de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid ligt wat mij betreft bij de sector om eventuele oneerlijke handelspraktijken een halt toe te roepen. Mijns inziens heeft de sector ook zelf een belang bij het actief bestrijden van eventuele oneerlijke handelspraktijken.
De consument wordt wettelijk beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken zoals reeds uiteengezet in het antwoord op vraag 1 en 5. De ACM houdt toezicht op deze regels. Daarnaast kunnen consumenten, indien zij hun producten aanschaffen bij een ondernemer die aangesloten is bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW), hun klachten laten behandelen door de Geschillencommissie Wonen onder de vlag van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC).
Welke rol dicht u de overheid toe bij het voorlichten van consumenten wanneer bedrijven, zoals uit de enquête blijkt, de grenzen opzoeken bij het verschaffen van waarheidsgetrouwe informatie met betrekking tot (tijdelijke) kortingen?
Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte zijn van hun rechten bij de aanschaf van producten, in dit geval keukens. De overheid heeft hier ook een rol in. Via ConsuWijzer kunnen consumenten uitgebreide informatie vinden over de aankoop van producten en de rechten die zij hierbij hebben.
ConsuWijzer geeft bovendien specifieke informatie over kortingsacties (https://www.consuwijzer.nl/thema/onzinacties-wees-kritisch-en-voorkom-teleurstelling).
Kunt u toelichten hoe de Wet oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van agressieve verkoopmethodes zich verhoudt tot de genoemde praktijken in de keukenbranche? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de Autoriteit Consument en Markt in dit licht kan spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel 'Nuclear accident sends 'harmless' radioactive cloud over Europe' |
|
Bram van Ojik (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nuclear accident sends «harmless» radioactive cloud over Europe»?1
Ja.
Weet u wie verantwoordelijk is voor het nucleaire incident, waardoor er een wolk van de radioactieve stof ruthenium-106 vrij is gekomen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Nee, dat is niet bekend. De Russische meteorologische dienst Rosgidromet heeft onlangs aangegeven dat er eind september hoge concentraties radioactief ruthenium-106 zijn gemeten in het zuidelijke deel van de Oeral. Rusland ontkent dat er sprake is geweest van een nucleair incident.
Nederland heeft, tezamen met een aantal andere Europese landen, tijdens de afgelopen bestuursraad van de Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) opheldering gevraagd aan de andere IAEA-lidstaten. Ook is het belang van het (tijdig) delen van informatie onderstreept. Tijdens de bestuursraad van de IAEA in maart 2018 zal er op worden teruggekomen.
Deelt u de inschatting van het Franse nucleaire onderzoeksinstituut IRSN dat de radioactieve wolk tot stand is gekomen door een incident in Rusland of Kazachstan?
Op basis van de beschikbare informatie lijkt de afkomst uit het zuidelijke deel van de Oeral aannemelijk.
Deelt u de inschatting dat het incident heeft geleid tot gezondheidsgevaren voor de plaatselijke bevolking?
Op basis van de beschikbare informatie is hierover geen uitspraak te doen.
Heeft u opheldering gevraagd over het incident bij de Russische en Kazachstaanse regering? Zo nee, gaat u dit alsnog doen?
Nederland heeft in de bestuursraad van de IAEA om opheldering gevraagd (zie onder vraag 2).
Had dit incident gemeld moeten worden conform de meldplicht voor kernongevallen volgens de internationale procedures van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA)?
Op basis van de «Convention on Early Notification of a Nuclear Accident 1986» onder het International Atomic Energy Agency (IAEA) bestaat er een meldplicht voor ongevallen waarbij radioactieve stof vrijkomt, of waarschijnlijk vrij zal komen, met significante, grensoverschrijdende veiligheidsgevolgen. Begin oktober 2017 hebben diverse landen in Europa aangegeven dat er radioactief ruthenium-106 in de lucht werd gemeten. De (hoogst) gemeten waarde had praktisch geen effect op volksgezondheid en milieu in Europa. In Nederland heeft het RIVM gemeten op ruthenium-106. Daarbij is geen ruthenium-106 aangetroffen in de lucht.
Desalniettemin acht het Kabinet het wenselijk dat een ongeval -met een grensoverschrijdend karakter- te allen tijde wordt gemeld. Nederland heeft dit dan ook aan de orde gesteld tijdens de recente bestuursraad van de IAEA (zie onder vraag 2).
Welke consequentie wordt verbonden aan het niet voldoen aan de meldplicht?
Indien er een meldplicht is, waaraan niet wordt voldaan, is er sprake van een schending van de »Convention on Early Notification of a Nuclear Accident 1986». Verdragspartijen kunnen elkaar daarop aanspreken.
Hebt u, net als het Franse nucleaire onderzoeksinstuut IRSN, het vermoeden dat de Russische en Kazachstaanse regering het nucleaire incident bewust hebben verzwegen?
Het Kabinet beschikt niet over informatie die hierop wijst.
Welke risico’s bestaan er volgens u voor Nederland en andere EU-lidstaten als landen zoals Rusland en Kazachstan de internationale plichten rondom het melden van nucleaire incidenten niet naleven? Wat gaat u doen om deze risico’s te ondervangen?
De mogelijke risico’s, zoals bijvoorbeeld voor volksgezondheid en milieu, zijn uiteraard afhankelijk van de aard van het incident.
Mocht informatie niet (tijdig) worden gemeld, kunnen risico’s worden ondervangen door het zogenoemde «Nationaal Meetnet radioactiviteit» (NMR). Na het ongeval in Tsjernobyl in 1986, is dit stralingsmeetnet opgericht. Hiermee kan de hoeveelheid radioactiviteit in luchtstof worden gemeten, waardoor een mogelijk kernongeval kan worden gesignaleerd. Afhankelijk van de gemeten hoeveelheid, kan worden besloten tot opschaling van de betrokken nationale crisisorganisaties.
Het bericht “Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude” |
|
Renske Leijten |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Roemeens leider sociaaldemocraten verdacht van EU-fraude»?1
Ja.
Is het waar dat Dragnea illegaal subsidies in de wacht heeft gesleept uit zowel nationale als Europese fondsen, waarbij het in het laatste geval zou gaan om een bedrag van 20,9 miljoen euro voor een onderhoudscontract betreffende landswegen?2 Zo ja, is dit geld reeds teruggevorderd?
In november 2017 is door het Roemeense Nationale Bureau voor Corruptiebestrijding (DNA) een onderzoek tegen de partijleider van de Sociaal Democratische Partij (PSD) Liviu Dragnea gestart, waarvan de uitkomst nog niet bekend is. Dragnea wordt verdacht van fraude met EU- en nationale fondsen, het opzetten van een georganiseerde criminele groepering en machtsmisbruik voor persoonlijk gewin. Het DNA heeft tegoeden van de verdachte bevroren en heeft een achttal personen inmiddels in staat van beschuldiging gesteld voor medeplichtigheid. De rechter stelt vast of er sprake is van fraude. Onrechtmatige betalingen moeten door de lidstaten altijd worden teruggevorderd (Verordening 966/2012 artikel 59 lid 2).
De zaak tegen Dragnea is gebaseerd op twee onderzoeken van het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF), die zijn afgerond in mei en september 2016. OLAF heeft de informatie aangaande deze onderzoeken gedeeld met het DNA. Het kabinet doet geen verdere uitspraken hangende het onderzoek dat in een andere lidstaat plaatsvindt.
Is het waar dat Dragnea een criminele organisatie heeft opgezet die nog steeds actief is met mensen in de overheid en het bedrijfsleven? Zo ja, welke stappen ondernemen de anticorruptie-instellingen DNA en OLAF om deze organisatie aan banden te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is deze fraude ontdekt? Kunt u een overzicht geven van het moment van vaststellen en de acties die vervolgens ondernomen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Roemenië nog EU-gelden ontvangen nadat OLAF in 2016 aan de bel trok over het feit dat Dragnea en andere Roemeense ambtsdragers gefalsificeerde papieren hebben gebruikt om EU-subsidies binnen te halen?3 Zo ja, hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Ontvangsten vanuit Europese structuurfondsen worden onderworpen aan reguliere nationale en Europese controles om doelmatige en rechtmatige besteding van middelen te waarborgen. Wanneer onterechte toekenning van subsidies geconstateerd wordt, zijn verschillende maatregelen mogelijk, waaronder het terugvorderen van middelen en het opschorten van betalingen aan een project of begunstigde. Via bovengenoemd beheers- en controlesysteem is deze fraudezaak aan het licht gekomen en zijn passende maatregelen getroffen. Het kabinet doet, hangende het onderzoek, geen verdere uitspraken over de gevolgen of oorzaken van dit geval.
Welke maatregelen worden er getroffen jegens Dragnea en andere van fraude verdachte ambtsdragers?
Het DNA heeft, in afwachting van de uitspraak door een Roemeense rechter, tegoeden bevroren en beslag gelegd op (on)roerende goederen van de verdachten.
Welke gevolgen heeft deze corruptie voor de omgang met fondsen voor Roemenië?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de ontdekking van deze fraude gevolgen voor de toetreding van Roemenië tot de Schengenzone?4 Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Voor toetreding tot Schengen is unanimiteit in de Raad nodig. Het onderwerp staat vooralsnog niet op de agenda van de JBZ-Raad, waar dit zou moeten worden besproken.
Welke lessen kunnen er getrokken worden uit de endemische corruptie in Roemenië als het gaat om eisen die gesteld worden aan kandidaat-lidstaten?
In de onderhandelingsraamwerken met Montenegro en Servië is opgenomen dat de rechtsstaatshoofdstukken 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) vroeg in het onderhandelingsproces worden opgepakt. Deze «Nieuwe Methodiek» werd geïntroduceerd door Commissie en Raad op basis van de ervaring van eerdere toetredingsonderhandelingen. Door vroeg in de toetredingsonderhandelingen de problemen op deze terreinen aan te pakken en deze hoofdstukken pas als laatste te sluiten mede op basis van een «track record», wordt het toetredingstraject optimaal benut en wordt ruim de tijd geboden woorden om te zetten in daden, o.a. op het gebied van corruptiebestrijding.
Vindt u het aan de orde om het EU-budget te verdubbelen als telkenmale blijkt dat geld niet goed terecht komt? Hoe gaat Nederland zich opstellen in de discussie over de huidige begroting en het toekomstig meerjarig financieel kader met betrekking tot corruptie en verspilling?
Nederland is in geen enkel geval voorstander van verdubbeling van de EU-begroting. Het kabinet wil vermijden dat Nederland binnen het volgende MKF (per 2021) meer bijdraagt aan de EU-begroting als gevolg van Brexit. Daarbij is de Nederlandse positie dat de begroting gemoderniseerd dient te worden, wat onder meer een grondige hervorming betekent van het huidige Cohesiebeleid, om dit beleid met minder geld effectiever te maken en daarmee ook middelen in te kunnen zetten voor nieuwe prioriteiten als onderzoek en innovatie, klimaat en duurzaamheid, veiligheid en migratie. Corruptie en verspilling dient verder te worden bestreden door een doeltreffend controleregime dat administratieve lasten reduceert waar mogelijk en tegelijkertijd effectief toezicht houdt op de besteding van middelen.