Het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat farmaceut Pfizer stopt met onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer?1
Ja, ik heb begrepen dat Pfizer haar huidige neurowetenschappelijk onderzoekscentrum van Pfizer zal sluiten. Dit centrum werkte aan meerdere studies op het gebied van Parkinson en Alzheimer.
Ik heb van Pfizer begrepen dat neurowetenschappelijk onderzoek voor dit bedrijf belangrijk blijft. Pfizer heeft aangegeven een investeringsfonds op te richten voor het ondersteunen van nieuw neurowetenschappelijk onderzoek. Dit fonds kan gebruikt worden voor andere (kleinere) geneesmiddelbedrijven voor de ontwikkeling van nieuwe, kansrijke geneesmiddelen.
Wat vindt u ervan dat farmaceut Pfizer stopt met het onderzoek, terwijl wereldwijd het aantal patiënten toeneemt?2
Pfizer beslist over de eigen onderzoeksportfolio. Daar ga ik niet over.
In algemene zin kan ik wel aangeven dat het doen van onderzoek naar de ontwikkeling van nieuwe innovatieve geneesmiddelen een tijdrovende zaak is waar grote financiële belangen aan hangen. Bedrijven evalueren daarom of hun investering in onderzoek wel de goede kant opgaat.
Tijdens het geneesmiddelontwikkelproces vinden dergelijke evaluaties regelmatig plaats. Een resultaat kan dan zijn dat een bedrijf stopt met de onderzoekslijn of op een andere manier doorgaat met het werken aan een bepaalde aandoening en zo ruimte vrijmaakt om te investeren in zaken die naar verwachting meer resultaat opleveren.
Is u bekend wat de beweegredenen zijn van farmaceut Pfizer om te stoppen met het betreffende onderzoek?
De beweegredenen zijn door Pfizer weergegeven op hun website3. Ik beschik niet over andere informatie.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de beslissing van Pfizer om te stoppen met onderzoek voor de ontwikkeling van medicatie voor Parkinson en Alzheimer? Kunt u dit toelichten?
Het gevolg is dat Pfizer nu zelf geen onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen doet op deze indicatie gebieden. Er zijn meerdere onderzoeksgroepen en bedrijven actief op dit thema. Vaak zijn nieuwe kleinere bedrijven succesvol om doorbraken te vinden. Als een klein bedrijf succesvol is in de eerste fase van het klinische onderzoek dan leert de ervaring dat het alsnog door Pfizer of een ander bedrijf worden opgekocht, waarna dit bedrijf de dure late fase van het klinisch onderzoek voor zijn rekening neemt. Het recente advies van de Raad van Volksgezondheid en Samenleving over de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen beschrijft deze gang van zaken. Ik heb dit advies op 16 november 2017 aan de Kamer gestuurd, tezamen met mijn reactie op het advies4. Andere bedrijven en onderzoeksgroepen blijven wel actief op onderzoek en ontwikkeling van geneesmiddelen op deze indicatie indicatie gebieden.
Kunt u een overzicht geven van farmaceuten die op dit moment nog wel bezig zijn met onderzoek naar Alzheimer en Parkinson medicatie?
Er zijn meerdere bedrijven zijn die onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson medicatie hebben. Voor een overzicht van studies die wereldwijd gedaan worden verwijs ik u naar https://clinicaltrials.gov/.
Wat vindt u ervan dat we in Nederland voor onze medicijnontwikkeling afhankelijk zijn van de prioriteiten van de farmaceutische industrie?
De industrie heeft ons vele goede geneesmiddelen opgeleverd en ik verwacht dat ook in de toekomst nog vele goede geneesmiddelen ontwikkeld worden en voor Nederlandse patiënten beschikbaar komen.
Het is een internationale competitieve industrie. Als er één bedrijf niet in slaagt om een goed geneesmiddel te ontwikkelen, kan een ander daar soms wel in slagen. Dat Pfizer nu stopt met eigen onderzoekslijnen op het gebied van Alzheimer en Parkinson, betekent niet dat al het onderzoek naar de behandeling van deze complexe ziektes stil ligt.
Het is ook niet alleen de farmaceutische industrie die bijdraagt aan geneesmiddelen ontwikkeling. Bij geneesmiddelenontwikkeling is er sprake van een complexe publiek-private agendering, samenwerking en financiering. Het is dus niet zo dat we als Nederland alleen maar afhankelijk zijn van de prioriteiten van de industrie.
Erkent u dat Pfizer aantoont dat farmaceuten slechts investeren in medicijnen, waarmee zoveel mogelijk winst gegenereerd kan worden? Wat vindt u hiervan?
Door de hoge prevalentie en de hoge ziektelast zijn Alzheimer en Parkinson ziektes waarvoor farmaceuten in principe winstgevend kunnen produceren. Maar dan is wel een goed en werkzaam middel nodig. De beslissing van Pfizer toont in ieder geval aan dat het erg moeilijk is om een dergelijk goed geneesmiddel te ontwikkelen en dat lang niet iedere onderzoekslijn tot succes leidt.
Deelt u de mening dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling niet langer moeten worden gesteld door de industrie, maar moeten worden vastgesteld op basis van maatschappelijke toegevoegde waarde, via een onafhankelijk nationaal fonds voor geneneesmiddelenonderzoek? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik hierboven heb aangegeven deel ik uw mening niet dat de prioriteiten voor medicijnontwikkeling uitsluitend door de industrie worden vastgesteld. Wel ben ik met u van mening dat de maatschappelijke toegevoegde waarde van nieuwe geneesmiddelen belangrijk is.
Een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek oprichten om zelf geneesmiddelen te laten ontwikkelen en naar de markt te laten brengen zal ik niet gaan doen. Nederland draagt bij aan onderzoek dat ten goede komt aan de ontwikkeling van geneesmiddelen. Hier zal ik op blijven inzetten, ook in Europees verband. In mijn reactie op de initiatiefnota «big pharma niet gezond», die ik heb toegezegd om voor 1 april 2018 naar uw kamer te sturen, zal ik op dit onderwerp terugkomen.
Het ontwikkelen van een nieuw innovatief geneesmiddel is complex, kostbaar (al snel meerdere honderden miljoenen euro’s) en risicovol.
Zoals ik ook in mijn reactie op het al eerder genoemde advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving heb geschreven zal ik met zowel publiek als private partijen, die alternatieve manieren van geneesmiddelenontwikkeling verkennen, de dialoog blijven zoeken om samen met hen belangrijke geneesmiddelen sneller bij de patiënt te laten komen tegen een maatschappelijk aanvaardbare prijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een onafhankelijk nationaal fonds geneesmiddelenonderzoek komt en op welke termijn ziet u dit gerealiseerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke acties gaat u ondernemen om te voorkomen dat onderzoek naar Parkinson en Alzheimer medicatie stagneert? Kunt u dit toelichten?
Zoals hierboven toegelicht verwacht ik niet dat het wereldwijde onderzoek naar medicatie voor Parkinson en Alzheimer zal stagneren. Er zijn andere farmaceuten die investeren in onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen voor deze aandoeningen. En voor beide aandoeningen vindt ook binnen Nederland wetenschappelijk onderzoek plaats, die een bijdrage kunnen hebben in de kennis om uiteindelijk een succesvolle behandeling te krijgen voor deze complexe ziektes.
De aardbeving in Groningen op maandag 8 januari 2018 met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe denkt u het vertrouwen te herwinnen na deze zware beving als het gaswinningniveau niet naar beneden gaat? Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen op korte termijn verder verlaagd moet worden dan de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het regeerakkoord? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Dat de gaswinning verder omlaag moet worden gebracht, is helder. Ik breng alle mogelijkheden in kaart om het gaswinningsniveau zo snel mogelijk te verlagen. Voor het herstel van het vertrouwen is er meer nodig dan dat. Van het grootste belang is nu dat bewoners van woningen met schade kunnen rekenen op een vlotte en rechtvaardige schadeafhandeling. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in het toekomstperspectief van de regio. Ik ben hiertoe met de betrokken partijen in nauw overleg om te komen tot een integrale aanpak voor de versterking, in combinatie met verduurzaming en ingebed in de toekomstvisie van de regio.
Kunt u aangeven of de gaswinning rond het cluster Loppersum recent is verhoogd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
De productie uit Loppersum is sinds januari 2014 sterk teruggebracht tot uitsluitend de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden voor het geval er op andere wijze onvoldoende gas is om aan deze vraag te voldoen, bijvoorbeeld bij extreem koud weer of een calamiteit. Deze situatie heeft zich recent niet voorgedaan. De mate waarin specifieke clusters worden opengehouden, hangt met name af van de temperatuur. Dit uit zich in een iets hogere inzet in de winter om bevriezing van installaties te voorkomen.
Gaat u zo snel mogelijk de winning in het cluster Loppersum stoppen om toekomstige aardbevingen te voorkomen? Gaat u dus de uitspraak van de Raad van State volgen en het cluster insluiten? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het Meet- en Regelprotocol Groningen heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) binnen twee dagen, op woensdag 10 januari 2018, haar evaluatie en voorgestelde maatregelen aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gerapporteerd. Hierin is NAM ook ingegaan op de clusters in de regio Loppersum. SodM zal de rapportage van NAM bestuderen en mij binnen twee weken informeren over de uitkomst en adviseren over mogelijk te nemen maatregelen. Ook heb ik Gasunie Transport Services gevraagd opnieuw advies uit te brengen over de benodigde capaciteit voor de leveringszekerheid. Ik wacht beide adviezen af voordat ik kan ingaan op de voorgestelde maatregelen van de NAM.
Wat voor gevolgen heeft het Groningen Meet- en Regelprotocol (hand aan de kraan-principe) voor het winningsniveau gehad?
Het Meet- en regelprotocol voor de gaswinning uit het Groningenveld is op 30 juni 2017 in werking getreden. Vooruitlopend daarop is al in de lijn van dit protocol gehandeld. Een voorbeeld daarvan is de wijziging van het instemmingsbesluit voor de gaswinning uit het Groningenveld op 24 mei 2017. Dat besluit anticipeerde op een mogelijke overschrijding van één van de signaalwaarden uit het concept Meet- en regelprotocol (toen nog alarmeringsprotocol genoemd), namelijk de aardbevingsdichtheid. Deze waarde naderde de waarde van 0,25 bevingen/km2/jaar. Het anticiperende besluit hield in dat het winningsplafond werd verlaagd van 24 naar 21,6 miljard Nm3, ingaande per 1 oktober 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Tijdens de aardbeving bij Zeerijp op 8 januari 2018 is de grenswaarde voor de grondversnelling overschreden. De maximale grondversnelling bedroeg 0,116g. Dat was hoger dan de grenswaarde van het «interventieniveau» (0,1g) uit het Meet- en regelprotocol. Naar aanleiding hiervan brengen alle bij de gaswinning betrokken partijen de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat alle schade als gevolg van deze laatste beving zo snel mogelijk wordt verholpen? Hoe gaat u dit doen nu er nog geen schadeprotocol is? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de schadeafhandeling op zich laat wachten omdat er geen protocol is?
De vaststelling van het nieuwe schadeprotocol heeft mijn prioriteit. Er vindt intensief overleg plaats met de regio en alle nodige expertise wordt betrokken om zo snel mogelijk tot een gedragen schadeprotocol te komen, dat ervoor zorgt dat de Groningers op een vlotte en rechtvaardige afhandeling van hun schade kunnen rekenen.
Komt er een nieuwe controle van de dijken en het chemiecluster in Delfzijl? Worden ook het Forum en de gevoeligere panden in Groningen-stad extra gecontroleerd?
Uit inspecties is gebleken dat er geen schade is vastgesteld onder chemiebedrijven in Delfzijl naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari jl. Chemiebedrijven in en rondom Delfzijl moeten voldoen aan strenge normen voor de veiligheid. Het uitgangspunt daarbij is dat de risico’s voor de omgeving niet mogen toenemen als gevolg van aardbevingen. De chemiebedrijven in Delfzijl staan op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. Daarvoor wordt al onderzocht of aanvullende maatregelen nodig zijn, in het geval zich een mogelijk zwaardere aardbeving zal voordoen.
Met betrekking tot de dijken hebben de waterschappen reeds aangegeven een inspectieronde te hebben gedaan na de beving van maandag 8 januari jl. Hierbij zijn voor zover bekend geen schades geconstateerd. Ten aanzien van de waterkeringen is er in de afgelopen periode een intensief beoordelingstraject doorlopen om de sterkte van waterkeringen bij een zwaardere aardbeving nader te bepalen. Hierbij is nadrukkelijk aandacht besteed aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl en het Eemskanaal. Tot op heden is gebleken dat de opgave die hieruit voorkomt beperkt is, gegeven de sterkte van de onderzochte dijken en de maximaal te verwachten belastingen.
Het Forum wordt gerealiseerd conform eisen om zwaardere belastingen te kunnen weerstaan. Het uitoefenen van toezicht en monitoring, ook ten aanzien van andere panden in Groningen-stad, is in de eerste plaats aan de lokale overheid.
Wordt er op zeer korte termijn extra hulp ingeschakeld om ervoor te zorgen dat alle inwoners van Groningen in ieder geval veilig zijn in hun woning?
De eerste informatie van de veiligheidsregio en het CVW heb ik op 12 januari jl. aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 33 529, nr.404). Hierbij heb ik onder meer aangegeven dat de zogenoemde «rode knop» op de website van CVW om een mogelijk acuut onveilige situatie te melden op dat moment 64 keer was gebruikt. In vijf gevallen is daadwerkelijk een acuut onveilige situatie geconstateerd. Hierbij zijn maatregelen getroffen om de onveiligheid weg te nemen. Bij de veiligheidsregio zijn geen calamiteiten gemeld, en ook geen gaslekkages. De politie en brandweer hebben laten weten dat de aardbeving niet tot calamiteiten of gewonden heeft geleid.
Kunt u de eerste informatie van de veiligheidsregio en het Centrum Veilig Wonen (CVW) delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat de risico’s op een dergelijke zware aardbeving al bekend waren en dat er onvoldoende is gedaan om dit risico weg te nemen?
De afgelopen jaren zijn maatregelen rond de gaswinning genomen om de seismische dreiging te verminderen: verlaging van de gaswinning, opschorten van de winning in de kern van het aardbevingsgebied en het zo vlak mogelijk houden van de gaswinning. Daarmee is het risico op zware bevingen teruggebracht, maar niet verdwenen. Zoals aangegeven breng ik de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Kunnen deze vragen voor het eerste debat over deze aardbeving in Groningen beantwoord worden?
Ja.
Het goederenvervoer tussen Hamont, Budel en Weert |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nieuwe vervoerder Budel – Weert», waarin wordt aangekondigd dat er vanaf deze maand wekelijks goederentreinen zullen gaan rijden tussen Hamont, Budel en Weert?1
Ja.
Bent u van mening dat de infrastructuur op het baanvak Budel – Weert op dit moment voldoet aan de wettelijke veiligheidseisen en in lijn is met de plannen die geschetst zijn in het Landelijk Programma Overwegen?
Ja, de infrastructuur op het baanvak Hamont – Budel – Weert voldoet aan de van toepassing zijnde veiligheidseisen. Deze eisen zijn benoemd in de Netverklaring. ProRail kent capaciteit toe aan vervoerders die – mede op grond van veiligheidseisen – zijn toegelaten tot het spoorwegnet en capaciteit op het bedoelde tracé aanvragen. Vervoerders dienen uiteraard te voldoen aan de technische vereisten op dit tracé.
Het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen richt zich op maatregelen die op kosteneffectieve wijze het risico op incidenten op de meest risicovolle overwegen verkleinen. Het programma stelt geen eisen aan de infrastructuur. In het kader van het «nee, tenzij-principe» uit de Derde Kadernota Railveiligheid2 heeft
ProRail geoordeeld dat aanvullende veiligheidsmaatregelen voor overwegen op dit moment niet nodig zijn, omdat de treinfrequentie op het baanvak Hamont – Budel – Weert zeer laag is en daarom nauwelijks een risicotoename kent.
Bent u bereid om de onbewaakte spoorwegovergangen op dit traject ook te onderzoeken bij de aanpak van de gevaarlijkste overwegen in het kader van de motie van de leden Van der Graaf, Ziengs, Sienot en Gijs van Dijk2 en daarbij de verwachte toename in het gebruik van de lijn mee te wegen?
De motie Van der Graaf c.s. richt zich op een inventarisatie en plan van aanpak op hoofdlijnen van de niet actief beveiligde overwegen (NABO’s) op het reizigersnet. Deze NABO’s kennen een hoger risicoprofiel dan NABO’s op goederenlijnen. Op goederenlijnen, zoals op het baanvak Hamont – Budel – Weert, is sprake van beperkte treinfrequenties en -snelheden. Ik zal uw Kamer in het voorjaar informeren over de uitvoering van de motie Van der Graaf c.s., zoals ik heb toegezegd tijdens het Notaoverleg MIRT op 11 december 2017.
Voordat ik een besluit neem over reactivering van dit baanvak voor personenvervoer, wil ik eerst meer duidelijkheid over de kosten die hiermee gepaard gaan. Hiervoor zal ik in de eerste plaats gebruik maken van het onderzoeksmateriaal dat de provincie Limburg heeft opgeleverd voor de infrastructurele aanpassingen die nodig zijn voor reactivering. Behalve een toets op de volledigheid en validiteit van de onderzoeksuitkomsten rond de noodzakelijke infrastructuurinvesteringen, moet er een consultatie plaats vinden onder vervoerders. Het traject Hamont – Budel – Weert is namelijk in Nederland noch in België opgenomen in lopende vervoersconcessies. De vervoerders zullen onderzoek moeten doen naar de haalbaarheid van deze verbinding. Als er helderheid is over de investeringskosten voor reactivering (inclusief de kosten voor overwegmaatregelen) én uitsluitsel over een personenvervoerder op dit traject neem ik hier een beslissing over. Het streven is om dit besluit in 2018 te nemen.
Op het moment dat het baanvak zou worden gereactiveerd voor personenvervoer, geldt het «nee, tenzij-principe» uit de Derde Kadernota Railveiligheid. De initiatiefnemer van het reactiveren van het personenvervoer is dan verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om de toenemende overwegrisico’s te compenseren. Het ligt dan in de lijn der verwachting dat de NABO’s zullen worden aangepakt.
Kunt u aangeven hoe de planning eruit ziet om dit baanvak te reactiveren voor personenvervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Spoor van 14 februari 2018?
Ja.
Het gebruik van de ov-fiets |
|
Matthijs Sienot (D66), Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Met ov-fiets is er nog een wereld te winnen»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Smart Public Transport Lab over het gebruik van de fiets in het openbaar vervoer?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoekpaper en de presentatie2 die onder verantwoordelijkheid van de afdeling Transport van de TU-Delft zijn uitgebracht.
Hoe verklaart u de constatering dat slechts één procent van de bus- en metropassagiers hun weg vervolgt op de ov-fiets?
Ik heb hiernaar zelf geen specifiek onderzoek laten doen. Ik veronderstel dat bus- en metrohaltes vaak dichtbij de eindbestemming van veel reizigers liggen waardoor deze veelal te voet het laatste stuk van hun reis zullen afleggen. Het onderzoekpaper en de presentatie als genoemd in antwoord 2 geven daarbij aan dat mensen die met de trein een langere reis gaan maken of gemaakt hebben meer bereid zijn om een wat langere afstand te fietsen dan mensen die een wat kortere reis met bus, tram of metro maken. Naar bus, tram of metro is de gemiddelde afstand 2,7 km en naar de trein 4 km. Vanaf bus, tram of metro is die afstand 0,7 km en vanaf het uitstapstation van de trein 1,5 km.
Deelt u de mening van de D66-fractie dat een uitbreiding van het aantal ov-fietsverhuurlocaties een wenselijke bijdrage levert aan het mobiliteitssysteem?
De fiets en de deelfiets gaan een steeds volwaardiger onderdeel uitmaken van het totale mobiliteitssysteem. Ik vind dat een goede ontwikkeling. Steeds meer reizigers nemen een deelfiets, met name om het laatste stukje van de reis naar hun eindbestemming af te leggen. De OV-fiets voorziet – gezien de groeicijfers – duidelijk in een behoefte van reizigers. Ik zie de laatste tijd ook veel nieuwe, innovatieve deelfietssystemen ontstaan, al dan niet gekoppeld aan ov-locaties. Het initiatief hiertoe komt onder andere van marktpartijen, decentrale overheden en vervoerders. Ik beschouw dat als een indicatie dat er binnen het mobiliteitssysteem in Nederland een markt voor deelfietsen is ontstaan.
Klopt het dat NS tot nu toe terughoudend was met het aanbieden van ov-fietsverhuur op andere plekken dan bij het station? Zo ja, waarom?
OV-fiets is een formule voor natransport van het brede OV. Bij de start van OV-Fiets lag de nadruk op de treinreis. Inmiddels legt NS de focus steeds meer op de aansluiting op het OV in brede zin. In de afgelopen jaren zijn daarom ook uitgiftelocaties geopend op andere OV-knooppunten, bijvoorbeeld bij metrostations in Rotterdam en busstations in Noord-Brabant. Daarnaast was OV-fiets al aanwezig op andere OV-knooppunten (busstations, P&R terreinen etc.).
Bent u bereid om met alle ov-concessiehouders in gesprek te gaan over een reizigersonderzoek naar de wens of behoefte aan meer ov-fietsverhuurlocaties?
Ja. Ik ga graag met ov-concessiehouders in gesprek over de kansen voor deelfietsen als onderdeel van een soepele deur-tot-deur-reis voor reizigers. Zoals in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven, zien decentrale overheden en vervoerders deze kansen en zetten daar ook op in. NS heeft aangegeven dat zij al met een aantal decentrale overheden heeft gesproken waaronder de provincies Groningen en Noord-Brabant en deze gesprekken verder wil uitbreiden naar overige regio’s. In de provincie Limburg biedt Arriva in Maastricht NextBikes aan onder andere bij drie treinstations. Keolis biedt in de provincie Gelderland en Utrecht onder meer in Apeldoorn en Leusden zogenaamde «KeoBikes» aan. Vanuit de Drechtsteden, Alblasserwaard en Vijfherenlanden is een concessie gegund aan Q-Buzz waar de deelfiets een onderdeel van het mobiliteitspakket is. Zelf bezie ik via pilots hoe en onder welke voorwaarden deelfietsen ook gebruik kunnen maken van stallingruimte bij stations.
De aardbeving in 't Zandt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een aardbeving was van 3.4 op de schaal van Richter in 't Zandt?1
Op maandag 8 januari 2018 vond een aardbeving plaats met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. Het epicentrum van deze aardbeving lag bij Zeerijp, in de gemeente Loppersum.
Hoeveel schade heeft deze extra beving veroorzaakt?
Sinds deze aardbeving zijn er circa 2.900 nieuwe schademeldingen binnengekomen bij het Centrum Veilig Wonen (CVW, stand 15 januari 2018, 8:00 uur).
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel beeldbepalende gebouwen en aardbevingen extra schade leden door deze beving? In hoeverre kan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) sneller overgaan tot sloop van door hen aangekochte gebouwen wegens deze extra schades? Bent u bereid dat te helpen voorkomen?
In hoeverre er nieuwe schade is ontstaan aan beeldbepalende gebouwen is op dit moment niet aan te geven. Het versneld overgaan tot sloop is echter niet in lijn met het uitgangspunt bij schadeherstel en versterking dat karakteristieke en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk behouden dienen te blijven, noch in het belang van NAM. Om het behoud van beeldbepalende gebouwen te borgen worden verschillende maatregelen genomen, zie hiervoor tevens mijn beantwoording van de vragen over het bericht «Echtpaar kraakt droomhuis om sloop te voorkomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 896).
Wanneer kunnen mensen hun schade melden en bij wie? Deelt u de mening dat nú de nood aan de man is om vliegensvlug tot een schadeprotocol te komen?
Bewoners kunnen schade melden bij het CVW, dat dagelijks is geopend van 8:00 uur tot 20:00 uur. Gelet op de drukte naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari 2018 kan er ook schade gemeld worden op het gemeentehuis van Loppersum.
Verder heeft het komen tot een nieuw schadeprotocol nu inderdaad de hoogste prioriteit, zoals ook aangegeven tijdens mijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat mensen die vandaag schade hebben moeten wachten totdat ze het kunnen melden?
Er is geen sprake van praktische belemmeringen voor het melden van schade, dit kunnen mensen die schade constateren direct doen.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat het duurt voordat de schade wordt verholpen en mensen van deze zorgen verlost zijn?
Mensen die te maken hebben met schade aan hun woning, moeten kunnen rekenen op een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling. Dit heeft mijn prioriteit en moet zo snel mogelijk gerealiseerd worden.
De verantwoordingsplicht op basis van artikel 14 van de Meststoffenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op de wijze waarop de hoeveelheid fosfaat in varkensdrijfmest bepaald wordt en de gevolgen hiervan voor de mestboekhouding en sanctionering?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft aangegeven dat ze nader onderzoek doet naar verschillende aanhangige zaken in het kader van boetes die op grond van artikel 14 en artikel 58 van de Meststoffenwet opgelegd zijn, dat ze deze problematiek in breder verband wil bestuderen en dat de behandeling van verschillende zaken daardoor opgeschort is?
Het is aan het CBb om te bepalen hoe het invulling geeft aan zijn rechtsprekende taak.
Is de veronderstelling juist dat de onderbouwing van de nauwkeurigheid van de bemonsteringssystematiek bij varkensdrijfmest gebaseerd wordt op de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II? Zo nee, welke andere rapporten moeten daarbij in ogenschouw genomen worden?
Naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest is in de periode vanaf de tweede helft van de jaren »90 van de vorige eeuw veelvuldig onderzoek gedaan. Naast de door de vraagsteller genoemde onderzoeken2 zijn ook meerdere andere onderzoeken3 betrokken bij de onderbouwing.
Is de veronderstelling juist dat bemonstering van specifieke soorten drijfmest moet voldoen aan elk van de voorwaarden in Bijlage E, onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, dat derhalve geen sprake mag zijn van systematische afwijking van mineralengehaltes ten opzichte van de gemiddelde samenstelling van de vracht en van toevallige afwijkingen groter dan 15% en dat de bemonsteringsmethode anders niet gebruikt mag worden?
Bijlage E onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beschrijft de prestatiekenmerken van de bemonsteringsapparatuur voor bemonstering van drijfmestsoorten. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan.
Hoe waardeert u het feit dat de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II voor varkensdrijfmest wijzen op hogere gemiddelde afwijkingen dan 15% en op een systematische onderschatting van het fosforgehalte van varkensdrijfmest?
In het rapport Imag I is voor varkensdrijfmest bij bemonstering tijdens laden met een zijbuisapparaat een nauwkeurigheid vastgesteld van 7%, ruim binnen de toegestane toevallige afwijking van 15%. Er is in Imag I geen systematische onderschatting geconstateerd. Uit Imag II volgde dat er bij bemonstering van drijfmest bij het lossen sprake kan zijn van een systematische onderschatting van droge stof en fosfor. Bij bemonstering bij het laden werd geen systematische afwijking gevonden. Op grond van de uitkomst van Imag II is het sinds 1 januari 2003 verplicht om te bemonsteren bij het laden van een vracht drijfmest.
Na Imag II is nog een onderzoek uitgevoerd naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest (zie rapport 8 in het antwoord op vraag 3). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd: «De nauwkeurigheid van de huidige bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voldoet ruimschoots aan de wettelijk toegestane marge van 15%.»
Is de veronderstelling juist dat het voor veehouders onmogelijk is om nauwkeurig vast te stellen hoeveel fosfor en stikstof in voorraad zit, omdat sprake is van bezinklagen en niet te bezichtigen delen van mestkelders?
De basis voor de bepaling van de voorraad dierlijke mest staat in artikel 68 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Voor het bemonsteren van een mestkelder heeft RVO.nl een eenvoudige handleiding die bedrijven kunnen volgen om de hoeveelheid te bepalen.4 Voor het bepalen van het fosfaatgehalte en het stikstofgehalte moet gebruik gemaakt worden van de best beschikbare gegevens. Daarnaast is het van belang de mestkelder zo goed mogelijk te mixen of op meerdere plaatsen te bemonsteren.
De veronderstelling dat het onmogelijk is om de voorraad vast te stellen onderschrijf ik derhalve niet. Belangrijk is dat de veehouder kan laten zien hoe de voorraad zo nauwkeurig mogelijk is bepaald.
Is de veronderstelling juist dat varkenshouders, gezien het voorgaande, gerede kans lopen dat op papier minder fosfor afgevoerd wordt dan in werkelijkheid het geval is, dat zij de mineralenbalans sluitend maken door op papier voorraden op te bouwen en dat zij trucjes als het laten ontstaan van hogere fictieve voorraden dan de werkelijke voorraden nodig hebben om sanctionering te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u bij de handhaving van artikel 14 van de Meststoffenwet om met bedrijven die de afvoer van mest wel kunnen verantwoorden op basis van volumes en het stikstofgehalte, maar niet op basis van het fosforgehalte?
Fosfaat en stikstof dienen volgens artikel 14 beiden verantwoord te worden en de NVWA en RVO.nl handhaven dit. Verantwoording dient dus gegeven te worden op basis van zowel fosfaat als stikstof.
Kunt u ten aanzien van de boetes die in de periode 2014–2016 opgelegd zijn ten aanzien van overtredingen met betrekking tot de verantwoordingsplicht (zoals weergegeven in antwoord op schriftelijke vragen) aangeven hoe de verdeling over de verschillende veehouderijsectoren is?2
Van de ondernemers die een boete krijgen wordt het type bedrijf niet apart geregistreerd. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Kunt u daarbij aangeven wat de verschillen waren tussen de voorgenomen boetebedragen en de uiteindelijke geïnde boetebedragen?
Ik verwijs naar mijn brief van 18 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 247) waarin ik uitvoerig ben ingegaan op de naleving van wet- en regelgeving voor mest en de rol van het boetebeleid daarin. Het aangeven van het verschil tussen de opgelegde boetebedragen en de geïnde boetebedragen vergt een individuele doorlichting van alle zaken. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Neemt u de genoemde problematiek met betrekking tot onnauwkeurige monstername en de gevolgen daarvan voor mestboekhouding en sanctionering mee in uw aanpak van mestfraude?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, is de nauwkeurigheid van de bemonsteringsapparatuur voldoende bepaald. De veehouder kan voor de bepaling van de voorraad de methode van RVO.nl volgen. Het aanpassen van gegevens om een kloppende administratie te verkrijgen is fraude. Een dergelijk handelwijze wordt gesanctioneerd.
Kunt u op basis van recente ringonderzoekresultaten (paragraaf 6.4.1.3 van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) aangeven hoe groot de bandbreedte is van de analyseresultaten van drijfmestmonsters?
Derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen, namelijk ringonderzoek en een steekproef (paragraaf 6.4. van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Het ringonderzoek is bedoeld voor de laboratoria om de kwaliteit van de analyses van hun laboratorium te bewaken. Uit de uitkomsten van het beperkte aantal ringtesten kan geen betrouwbare indicatie van bandbreedte van de analyses van de drijfmestmonsters afgeleid worden.
Zou toepassing van de Near Infrared-techniek (NIR-techniek) bij de bemonstering van drijfmest de genoemde problematiek kunnen voorkomen? Bent u bereid uw volledige medewerking te verlenen aan onderzoek naar en ontwikkeling van deze techniek?
De NIR-techniek lijkt een veelbelovende ontwikkeling, maar de betrouwbaarheid van deze techniek voor de meting van met name fosfaatgehalten moet nog afdoende blijken voordat de NIR-techniek kan dienen als verantwoordingsinstrument. Bij een proef waarbij de NIR-meting op dezelfde momenten heeft plaatsgevonden als de monstermomenten bij automatische bemonstering is die betrouwbaarheid niet afdoende gebleken.
Indien uit (praktijk)onderzoek blijkt dat een andere toepassing van NIR, bijvoorbeeld met een reeks van metingen, leidt tot een verbetering in het algemeen (snelheid, fraudebestendigheid etc.) ben ik bereid NIR als verantwoordinginstrument toe te laten. Vooraf zal ik dan door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet volgens vooraf vastgestelde criteria laten toetsen of er sprake is van verbetering in het algemeen.
Het stellen van hogere kapitaaleisen aan leningen voor fossiele investeringen |
|
Bart Snels (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Klimaatverandering vergroot risico’s van banken, ook bij groene leningen», van de economen Arnoud Boot en Dirk Schoenmaker?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de lobby van de Europese Banken Federatie om de kapitaaleisen te verlagen voor groene bankleningen, zoals voor energiezuinige hypotheken en voor elektrische auto’s?
De uitspraken van Eurocommissaris Dombrovskis en de Europese Banken Federatie zie ik als een manier om een bijdrage te leveren aan het publieke debat. Eurocommissaris Dombrovskis lijkt te verwijzen naar amendementen die mogelijk door het Europees parlement worden voorgesteld ten aanzien van de herziening van dit kapitaaleisenraamwerk. In november 2016 heeft de Commissie een pakket aan risicoreducerende maatregelen gepubliceerd, waaronder een herziening van het kapitaaleisenraamwerk. Hierover is uw Kamer ook per brief geïnformeerd.2 Over dit pakket van wijzigingen wordt reeds ruim een jaar onderhandeld in de Raad. In de Raad vormt de green supporting factorop dit moment geen onderdeel van de besprekingen.
Wanneer deze amendementen door het EP worden aangenomen, zullen zij, samen met de uitkomst van de onderhandelingen van de Raad, als basis dienen voor onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de Raad, het EP en de Europese Commissie, de zogenoemde triloog. De uitspraak van Dombrovskis is nog niet gepaard gegaan met een voorstel tot nieuwe wetgeving. Wel heeft de Commissie aangegeven de mogelijkheden voor een green supporting factor nader te verkennen. Nederland heeft zich hier in eerdere instantie kritisch over uitgelaten.
Het verminderen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen vereist grote inspanningen van de Nederlandse economie. Daarvoor zijn grote investeringen nodig. Ik verwacht van de bancaire sector dat ook hij hier een bijdrage aan levert. Hoewel ik het beoogde doel van het bevorderen van duurzame financiering ondersteun, is dit kabinet van mening dat kapitaaleisen bedoeld zijn om financiële stabiliteit te waarborgen. Banken hebben kapitaal nodig om verliezen zelf op te kunnen vangen. Het verlagen van kapitaaleisen ten gunste van groene investeringen kan de solvabiliteit van banken aantasten. Ook met groene investeringen gaan, evenals met andere typen investeringen, risico’s gepaard. Kapitaaleisen zijn bedoeld zodat banken deze risico’s op kunnen vangen. Het kabinet is daarom geen voorstander van de inzet van kapitaaleisen als middel om bepaalde investeringen te stimuleren of te ontmoedigen. Het kabinet is van mening dat andere beleidsopties effectiever zijn om duurzame investeringen te bevorderen.
Vindt u het verstandig dat Eurocommissaris Valdis Dombrovksi – onder meer verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit – zich al positief heeft uitgesproken voor zo’n groene supportfactor?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de status van de uitspraak van Eurocommissaris Valdis Dombrovski en kunt u aangeven hoe de Europese discussie op dit thema verloopt en tot regulering moet leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland – al dan niet in beslotenheid – een positie bepaalt over dit onderwerp. Zo ja, welke? Zo nee, waarom nog niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening ook van de auteurs, dat het pleidooi voor een groene supportfactor sympathiek oogt, maar grote risico’s herbergt en daarom onverantwoord is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u ook de mening dat het veel verstandiger is in plaats van het introduceren van een groene supportfactor in te zetten op een bestraffende factor voor leningen aan bedrijven, die juist fossiele brandstoffen willen blijven gebruiken en daarvan afhankelijk zijn?
Ik ben van mening dat andere beleidsopties geschikter zijn om uitstoot van broeikasgassen te verminderen, dan het aanpassen van prudentiële regelgeving. Dit is ook één van de aanbevelingen die DNB doet in een recente studie naar klimaatrisico’s voor financiële instellingen.3
In dat licht benadrukt DNB met name het belang van heldere transitiepaden. Ik deel de mening dat het voor de stabiliteit van het financiële stelsel van belang is dat de transitie voorspelbaar plaatsvindt, zodat partijen kunnen anticiperen en maatregelen kunnen nemen. Daar moeten we in mijn ogen onze pijlen op richten. Het kabinet hoopt met de aangekondigde klimaatwet en het klimaat- en energieakkoord meer duidelijkheid en richting te geven.
Financiële instellingen doen er dus verstandig aan om in hun hele bedrijfsmodel te anticiperen op klimaatveranderingen. Mede daarom beveelt DNB aan instellingen aan om beter in kaart te brengen welke risico’s zij lopen, alsmede deze tijdig te adresseren. Deze visie deel ik. Daartoe zijn ook financiële instellingen zelf al druk doende, zoals via het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF). Ook de door de leden Snels en Van der Lee aangehaalde EU-commissaris Dombrovskis heeft aangekondigd initiatieven op dit vlak voor te bereiden. Dit mede op basis van een rapport door een High-Level Expert Group van de Europese Commissie. Deze is op 31 januari 2018 met aanbevelingen gekomen ten aanzien van het bevorderen van duurzame financiering, waaronder transparantie. Voorstellen van de Commissie op dat vlak wacht ik graag af. Waar nodig en nuttig wil ik me in Europa hard maken om die transparantie te vergroten en te versnellen. Ook heeft DNB in bovengenoemde studie aangekondigd klimaatrisico’s verder te verankeren in haar toezichtaanpak. DNB zal klimaatrisico’s waar relevant gaan opnemen in beoordelingskaders van onder toezicht staande instellingen.
Klopt de verwachting dat het stellen van hogere kapitaaleisen aan leningen voor dergelijke fossiele bedrijven, banken ook het vermogen geeft verliezen op te vangen wanneer de energietransitie versnelt of bijvoorbeeld een plotselinge aanscherping van CO2-prijsbeleid tot een heel andere kostenplaatje leidt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u voorts de mening ook van de auteurs dat het wenselijk is dat door het introduceren van hogere kapitaaleisen aan dit type bedrijven verdere investeringen, die buitenproportioneel bijdragen aan versterking van klimaatverandering ontmoedigd worden, waardoor het systeemrisico van klimaatverandering, ook voor de financiële stabiliteit, verminderd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid – in Europese raden en daarbuiten – uit te dragen dat Nederland voorstander is van de introductie van hogere kapitaaleisen aan leningen voor fossiele bedrijven? Zo nee, bent u dan op zijn minst bereid deze kwestie één van de onderwerpen te maken in de onderhandelingen over het nieuwe Klimaat- & Energieakkoord, dat u in 2018 met maatschappelijke partijen, inclusief de financiële sector, hoopt af te sluiten?
Nee, kapitaaleisen dienen een prudentieel doel en moeten niet ingezet worden voor andere beleidsdoelstellingen. Vanzelfsprekend speelt de financiële sector een belangrijke rol bij de beoogde transitie en momenteel wordt bezien op welke wijze financiële instellingen kunnen worden betrokken bij de uitwerking van het Klimaatakkoord.
Het bericht ‘Nieuwe auto’s duizenden euro’s duurder’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe auto's duizenden euro's duurder»1 en met de verwachting zoals uitgesproken door bijvoorbeeld de Bovag dat de aanschaf van nieuwe auto’s hiermee fors duurder wordt?
Ja.
Is over het algemeen sprake van een hogere BPM per auto? Met hoeveel procent is de verwachtte nieuwe BPM hoger dan wel lager? Wat is de achtergrond van deze verwachte prijsstijging? Wat is de exacte wijziging in de testen en de systematiek van de BPM? Wat zijn de effecten hiervan?
Bij Overige Fiscale Maatregelen 2017 heeft het vorige kabinet de definitie van CO2-uitstoot in de BPM verbreed voor auto’s die getest zijn conform de nieuwe Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedures (WLTP) testmethode.2 Voor de heffing van BPM op WLTP-geteste auto’s wordt gebruik gemaakt van het Europese rekenmodel CO2mpas. Het rekenmodel CO2mpas rekent de WLTP-uitstoot terug naar CO2-uitstoot volgens de oude testmethode, de NEDC-testmethode. Auto’s worden dus nog niet belast op de CO2-uitstoot volgens de nieuwe testmethode maar op de CO2-uitstoot volgens de NEDC-testmethode. Door dit rekenmodel CO2mpas te gebruiken is het voor Nederland mogelijk om de huidige BPM-tabellen en tarieven te handhaven totdat een nieuwe, op WLTP-testresultaten gebaseerde, BPM-tabel in de wet opgenomen kan worden. Het Europese rekenmodel CO2mpas is – in samenwerking met de autosector – zo opgesteld dat het in beginsel leidt tot dezelfde CO2-emissies als bij een equivalent voertuig dat is getest overeenkomstig de NEDC. Het gebruik van de met CO2mpas berekende NEDC-waarden is daarmee in beginsel ook budgettair neutraal. Daarnaast kunnen fabrikanten ervoor kiezen om automodellen zowel volgens de WLTP als de NEDC te laten testen.
De berichtgeving in de Telegraaf en de bevestiging daarvan door de autobranche geven aan dat van enkele auto’s de via CO2mpas teruggerekende NEDC CO2-uitstoot hoger is dan verwacht, met een hogere BPM tot gevolg voor deze voertuigen. Op dit moment zijn er echter relatief weinig voertuigen getest op basis van de WLTP. Eerste inzichten zijn dat de verschillende type auto’s uiteenlopende resultaten boeken op de WLTP. De WLTP is immers een fundamenteel andere testprocedure dan de oude NEDC. Voor zover voertuigen zijn getest op basis van de WLTP geldt bovendien dat deze voertuigen nog niet (volledig) zijn geoptimaliseerd op de WLTP. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde CO2-uitstoot als gevolg hiervan nog zal gaan dalen in de nabije toekomst. Op dit moment zijn er daarom onvoldoende betrouwbare uitstootcijfers beschikbaar om te beoordelen of de CO2-uitstoot volgens de WLTP of zoals berekend door CO2mpas over alle Nederlandse nieuwverkopen gemiddeld hoger of lager uitvalt. TNO constateerde voorafgaand aan het gebruik van CO2mpas namelijk dat er een groot risico op budgettaire derving bestaat.3 Door deze tegenstrijdige signalen en het gebrek aan betrouwbare data over de WLTP kan ik op dit moment niet beoordelen of de CO2mpas methode leidt tot een hogere of lagere BPM. Wel ben ik van mening dat de totale opbrengst van de BPM niet zou moeten stijgen enkel als gevolg van de overstap naar de WLTP-testmethode. Daarbij wil ik benadrukken dat het niet mogelijk is om op het niveau van individuele voertuigen een budgettair neutrale omzetting naar de WLTP te garanderen. Daarvoor zijn de verschillen tussen de WLTP-testmethode en de NEDC-testmethode te groot.
Ik heb begrip voor de zorgen die over dit onderwerp leven bij de automobilist en de autobranche. De instroom van WLTP-geteste auto’s wordt gemonitord door de ministeries van Financiën en Infrastructuur en Waterstaat in samenwerking met de RDW. Om een beter beeld te vormen van de gevolgen van de invoering van de WLTP en de CO2mpas rekenmethode heb ik opdracht gegeven deze samenwerking uit te breiden met TNO en de autobranche. Ik streef er op die manier naar om zo snel als mogelijk op basis van voldoende betrouwbare data de omslag naar de WLTP in de BPM budgettair neutraal, en vanzelfsprekend ook op een voor de Belastingdienst uitvoerbare wijze, te realiseren. Ik zeg bij deze toe uw Kamer op de hoogte te houden over de voortgang in dit complexe proces.
Klopt de verwachting van onder andere de Bovag dat de aanschafprijzen van nieuwe auto’s hiermee waarschijnlijk zullen stijgen? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het onaantrekkelijker maken van de aanschaf van nieuwe auto’s negatieve milieueffecten kan hebben, omdat nieuwe auto’s over het algemeen schoner zijn?
Vanwege de autonome verjonging van het wagenpark en aanscherpingen van Europese emissienormen worden nieuwe auto’s in Europa steeds schoner en zuiniger. Hoewel deze verjonging op termijn kan leiden tot lagere uitstoot van CO2 en schadelijke stoffen is dit onvoldoende om significant tegemoet te komen aan de klimaatdoelstellingen van dit kabinet en de transitie naar emissievrij rijden. Het kabinet zet dan ook niet specifiek in op versnelde verjonging van het wagenpark. In plaats daarvan stimuleert het kabinet de transitie naar emissievrij rijden. Hiervoor gelden forse fiscale voordelen, zoals een vrijstelling van BPM en MRB en een korting op de bijtelling bij privégebruik van een auto van de zaak. Daarnaast is in Nederland de BPM sterk gedifferentieerd op CO2-uitstoot en geldt bovendien een forse dieseltoeslag. Dit stimuleert de Nederlandse automobilist om, bij de keuze voor een nieuwe auto, te kiezen voor een schone en zuinige auto. Voor zover mij bekend zijn er in Europese landen geen structurele maatregelen die specifiek zien op versnelde verjonging van het wagenpark. Wel kennen allerlei landen (stimulerings)maatregelen, zoals aanschafsubsidies, tolvrijstellingen en gratis parkeren, om de keuze voor een schone, zuinige of elektrische auto aantrekkelijk te maken. Landen kiezen hierbij voor de maatregelen die het beste passen bij de nationale situatie voor wat betreft infrastructuur, mobiliteitseisen en het fiscale klimaat. Om Europabreed tot een snellere vergroening van het wagenpark te komen zullen de Europese emissienormen voor de komende tien jaar flink moeten worden aangescherpt zodat autofabrikanten meer moeten inzetten op het produceren van emissievrije auto’s.
Welke bijdrage kan een jonger en zuiniger wagenpark hebben in het kader van het voldoen aan de klimaatdoelstellingen voor mobiliteit? Hoe komt een verjonging van het wagenpark aan bod in de kabinetsplannen? Bent u het eens dat juist een moderner wagenpark veel kan bijdragen aan de milieuwinst en dat de overheid daarbij, in de te maken keuzes hoe dit te bereiken, zoveel mogelijk technologieneutraal dient te zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan de overheid doen teneinde het Nederlandse wagenpark te vernieuwen, zodat ook winst op het gebied van veiligheid, milieu en luchtkwaliteit kan worden behaald door een gemiddeld jonger wagenpark, zeker daar het Nederlandse wagenpark al relatief oud is?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stimuleringsmaatregelen kennen andere Europese landen teneinde hun wagenpark bij de tijd, en dus schoner, te houden? Wat zijn de verschillen met Nederland en waarom zijn voor deze verschillen gekozen? Zou een meer eenvormige systematiek een verbetering voor de interne markt en milieuwinst kunnen opleveren?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer wordt gevolg gegeven aan de eerdere toezegging om te komen tot nieuwe BPM-tabellen? Bent u het eens dat dit zo snel mogelijk dient te gebeuren teneinde negatieve effecten voor consumenten te voorkomen? Bent u bereid hier snel mee aan de slag te gaan en de Kamer te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘CDA wil wijkagent inkopen’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «CDA wil wijkagent inkopen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit voorstel kan bijdragen aan het versterken van de band tussen de nationaal georganiseerde politie en de lokale gemeenten en gemeentebesturen?
De bereidheid van gemeenten meer te willen investeren in veiligheid en in het versterken van de band tussen de politie en gemeenten juich ik toe. Ook heb ik er begrip voor als een gemeente meer politie wil. Dat wil dit kabinet ook. In het Regeerakkoord is daarom 267 miljoen euro structureel vrijgemaakt voor de politie. Dat geld zal onder meer besteed worden aan meer agenten in de wijk en meer en hoger opgeleide rechercheurs.
Het inkopen door gemeenten van bestaande of aanvullende politiesterkte, al dan niet in de vorm van wijkagenten, verhoudt zich echter niet met het uitgangspunt van het politiebestel dat de Staten-Generaal – via de begrotingswet van mijn ministerie – besluit over de omvang van de financiering van voldoende en voldoende geëquipeerde politie. Tevens ontstaat door de aanvullende financiering invloed op de inzet van de politie buiten de sturing door het gezag (burgemeester én officier van justitie). Zo zal een gemeente willen dat de extra politiesterkte alleen voor hun eigen gemeente zal werken. Dat past niet in het politiebestel waarin het gezag gaat over de inzet van de politie en de politie in beginsel overal inzetbaar is. Hoewel het technisch mogelijk is dat gemeenten extra politiesterkte inkopen voor hun gemeenten, acht ik dat dan ook niet wenselijk.
Deelt u de mening dat – gelet op hetgeen bij de start van de vorming van een nationaal politiekorps werd beoogd – het qua politiestelsel en qua informatiedeling aanzienlijke voordelen heeft als gemeenten niet (alleen) investeren in meer BOA/toezichthouders-capaciteit, maar juist bijdragen aan het uitbouwen van de politiecapaciteit in hun gemeente?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met dit voorstel de mogelijkheid ontstaat gemeenten die substantieel meer en grotere evenementen organiseren te vragen (in wederkerigheid) een bijdrage aan de politiesterkte in hun gemeente te leveren?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u voorbeelden van andere landen waar – binnen de structuur van een nationaal politiekorps – door lokale gemeentebesturen ten behoeve van het politiewerk in de eigen gemeente extra politiesterkte wordt gefinancierd?
Nee, voorbeelden van landen waar – binnen de structuur van een nationaal politiekorps – door lokale gemeentebesturen extra politiesterkte wordt gefinancierd ten behoeve van het politiewerk in de eigen gemeente zijn mij niet bekend.
Deelt u de opinie van wethouder Karsten Klein, dat er van enig verschil in politiesterkte (aantal politiemensen per 1.000 inwoners) tussen gemeenten sprake mag zijn?
Ja, in de praktijk is dat ook zo. De verdeling van de politiesterkte geschiedt immers niet op basis van het inwonertal. De voor een regionale eenheid beschikbare sterkte over de onderdelen van die eenheid geschiedt door de betrokken burgemeesters en de hoofdofficier van justitie. Indien een burgemeester van mening is dat hij structureel meer sterkte nodig heeft, zal hij daarover met hen in overleg moeten gaan.
Bent u bereid dit voorstel te betrekken bij uw beleidsreactie op de evaluatie van de Politiewet 2012 c.q. het rapport van de commissie Kuiken?2
Met bovenstaande antwoorden ben ik ingegaan op het voorstel. Ik acht het daarom niet van toegevoegde waarde om hierop terug te komen in de beleidsreactie op het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012.
Het bericht dat de publieke omroep informatie doorgeeft aan adverteerders |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat informatie over gebruikers die de app van de publieke omroep gebruiken kan worden gebruikt door bedrijven, en dat zonder toestemming hiervoor, de app niet gebruikt kan worden?1
Ja.
Is dit wat u voor ogen hebt als u stelt dat de publieke omroep meer eigen inkomsten moet genereren nu de reclame-inkomsten tegenvallen en pas na de formatiebesprekingen bekend werd wat de omvang van dit toekomstige tekort was?
Ernst&Young (EY) heeft gekeken in hoeverre de landelijke publieke omroep de reclame-inkomsten kan vergroten door het reclamebeleid van de landelijke publieke omroep te wijzigen. Ook is EY nagegaan hoe de landelijke publieke omroep de inkomsten uit andere bronnen, zoals distributievergoedingen, kan vergroten.2 Het is nu aan de NPO om mede op basis daarvan het reclamebeleid te bepalen en andere inkomstenmogelijkheden te benutten. In mijn mediabegrotingsbrief3 staat dat bepaalde reclamemogelijkheden, zoals «programmatic trading», vanwege privacywet- en regelgeving lastig uit te voeren zijn. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de NPO om binnen de geldende wet- en regelgeving afwegingen en keuzes te maken en daar verantwoording over af te leggen. Toezicht daarop wordt, afhankelijk van de toepasselijke wet- en regelgeving, uitgeoefend door het Commissariaat voor de Media, de Autoriteit Consument en Markt en de Autoriteit Persoonsgegevens. Het Commissariaat ziet er bijvoorbeeld op toe dat de publieke omroep in de uitvoering van zijn publieke taak niet dienstbaar is aan het maken van winst door derden. Verder doet op dit moment de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoek naar de toepassing van de NPO Start-app. Ik heb hier geen rol in, maar in de gesprekken met de NPO over het benutten van reclame- en andere inkomstenopties zal ik het belang hiervan benadrukken.
Deelt u de mening dat het (verplicht) verstrekken van kijkgegevens van individuele gebruikers aan commerciële bedrijven op zijn minst dubieus is, vanuit de publieke rol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zolang er geen optie is voor app-gebruikers om informatieverstrekking over hun kijkgedrag tegen te houden, dit niet meer mag plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met de NPO hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat arbeidsbeperkten geen werk vinden |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 80 procent van de arbeidsbeperkten na 2 jaar zoeken nog steeds geen werk heeft gevonden?1
Het artikel van 29 december in Trouw waarnaar in deze vraag wordt verwezen, gaat niet over alle arbeidsbeperkten, maar over een specifieke groep daarbinnen, namelijk de mensen die eind 2014 op de wachtlijst voor de Wsw stonden. Deze wachtlijst was zeer divers qua samenstelling en is vanaf 2011 van 21.162 mensen gedaald naar 11.185 eind 2014. Ook de tijd die mensen op de wachtlijst stonden varieerde, van 6 maanden tot 5 jaar, afhankelijk van onder meer leeftijd en de aard van de beperking. Gemiddeld was de wachttijd 23 maanden. Arbeidsondersteuning aan deze groep valt sinds 2015 deels onder de verantwoordelijkheid van gemeenten (mensen met een Participatiewet-uitkering) en deels onder verantwoordelijkheid van UWV (mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering). Deze mensen behoren vanwege hun voormalige Wsw-indicatie tot de doelgroep van de banenafspraak. Ook zouden ze voor beschut werk in aanmerking kunnen komen.
Uit het cliëntenonderzoek uitgevoerd door de Inspectie SZW blijkt dat ongeveer een kwart van deze groep de afgelopen twee jaar gewerkt heeft. Niet al deze mensen zoeken overigens actief naar werk. Ruim de helft geeft aan het afgelopen half jaar niet naar werk te hebben gezocht. Ruim de helft verwacht ook geen betaalde baan meer te vinden. Lichamelijke en geestelijke gezondheid worden het vaakst als belemmering genoemd door deze groep. Kortom, het is voor veel mensen in deze groep niet eenvoudig om aan de slag te gaan ook wanneer er wel banen zijn.
Er wordt gelukkig door zowel gemeenten als UWV wel geïnvesteerd in deze mensen. Van de totale groep die op de wachtlijst Wsw stond kreeg 80 procent de afgelopen twee jaar enige vorm van ondersteuning van het UWV of de gemeente. Meer dan de helft heeft 2 tot 5 vormen van ondersteuning gehad. Dat kan dan zijn «gesprekken over mogelijkheden op werk», «werkervaringsplaatsen met behoud van uitkering», «vrijwilligerswerk» en/of «re-integratietrajecten». 60 procent van de groep die op de wachtlijst Wsw stond met ondersteuning, beoordeelt deze ondersteuning met een voldoende.
Uit ander recent onderzoek uitgevoerd door SEO2 komen vergelijkbare percentages naar voren als het gaat om de uitstroom naar werk. Ik zie dat er sprake is van een stijgende lijn. Eind 2016 waren meer mensen van de voormalige wachtlijst Wsw aan het werk dan eind 2014. Gemeenten zetten in 2016 meer dienstverlening in voor deze mensen dan in 2015.
Erkent u dat het beleid om arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen niet erg succesvol is? Zo nee, waarom wel?
Nee, dit erken ik niet. Allereerst wil ik aangeven dat we met dit kabinet blijven werken aan de doorontwikkeling van de Participatiewet, juist om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt mee te laten doen, bij voorkeur bij reguliere werkgevers. Deze wet is erop gericht om deze mensen in een kwetsbare positie een betere toekomst te geven. We moeten ons realiseren dat we bezig zijn met de transitie naar een nieuw stelsel en dat dit voor gemeenten een nieuwe doelgroep is met een soms relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd zie ik dat gemeenten na het overgangsjaar 2015 nu zelf aangeven dat ze de processen en kennis over de Participatiewet en de nieuwe doelgroep op orde hebben. Met mijn brief van 8 december heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van de uitvoering van de Participatiewet.3 Er is veel geïnvesteerd in kennisopbouw, training en samenwerking met scholen. We zien dit nu ook terugkomen in de cijfers. Zo blijkt uit cijfers van het CBS dat het aantal loonkostensubsidies gestaag stijgt naar 9 duizend per september 2017. Dat geldt ook voor de mensen die vanuit de doelgroep Participatiewet aan het werk gaan in het kader van de banenafspraak.
Welke inspanningen verricht het UWV om arbeidsbeperkten aan het werk te helpen, aangezien de helft van de mensen uit het onderzoek het laatste half jaar geen contact heeft gehad met het UWV?
UWV bepaalt op basis van een professioneel oordeel welke ondersteuning arbeidsbeperkten met een uitkering van UWV nodig hebben om aan het werk te komen en aan het werk te blijven. De dienstverlening is maatwerk en toegesneden op de kenmerken en situatie van de arbeidsbeperkte. UWV werkt daarbij binnen de budgettaire kaders voor de dienstverlening. Met het regeerakkoord heeft het kabinet additionele middelen vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening aan mensen met een arbeidshandicap. De dienstverlening van UWV bestaat uit: face-to-face dienstverlening en eventueel inzet van onder andere een re-integratietraject, jobcoaching, voorzieningen op de werkplek, proefplaatsing, loondispensatie, no-riskpolis, loonkostenvoordeel/premiekorting en digitale dienstverlening. Daarbij ondersteunt UWV werkgevers o.a. via gerichte voorlichting, het Bedrijfsadvies inclusieve arbeidsorganisatie en advies over de inzet van werkvoorzieningen.
Erkent u de cijfers van Cedris, waaruit blijkt dat de totale arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap is gedaald van 158.896 eind 2015 naar 156.734 eind 2016?
Nee, dat herken ik niet. Er blijkt dat eind 2016 meer mensen met een arbeidsbeperking aan de slag zijn dan in 2015. Het aantal werkzame mensen met een arbeidsbeperking is van 2015 op 2016 met ruim 2.700 toegenomen van 135.039 eind 2015 tot 137.753 eind 2016. Wel is het aantal werkende mensen met een Wsw-indicatie afgenomen. Maar het aantal mensen dat via de Participatiewet en de Wajong aan de slag is gegaan, steeg harder dan de afname van werkende mensen met een WSW-indicatie. Uitgedrukt in het aantal uren blijkt wel een afname. Dat komt doordat de werkende mensen met een Wsw-indicatie die zijn uitgestroomd in relatief grote banen werkten. Dit veroorzaakte een afname van het aantal banen van 163.301 eind 2015 naar 159.050 eind 2016. De toename van het aantal mensen uit de Participatiewet en Wajong zijn vaak starters op de arbeidsmarkt die vaak in kleinere banen beginnen. Uit onderzoek van SEO blijkt ook dat eind 2016 als gevolg van de Participatiewet meer jonggehandicapten aan het werk zijn. Onder de 18-jarigen onder de Participatiewet is dit 27 procent versus 22 procent Wajongers die aan het werk zijn.4
Zoals ik aangaf in mijn antwoord bij vraag 2 zie ik dat in 2017 de positieve trend zich doorzet. Naast banen bij reguliere werkgevers zijn er in de afgelopen periode ook beschut werkplekken gerealiseerd. Per september 2017 zijn er ruim 800 beschutte werkplekken gerealiseerd volgens het UWV.5 Ik zie verder dat het UWV per december 2017 in totaal 2.154 positieve adviezen beschut werk heeft afgegeven. Als een persoon een positief advies beschut werk krijgt, is de gemeente vervolgens verplicht een beschut werkplek te realiseren, tot het aantal uit de ministeriële regeling. De in het regeerakkoord afgesproken verhoging van het budget voor de mensen in een kwetsbare positie geeft gemeenten de mogelijkheid om zelfs meer beschutte werkplekken te realiseren als hieraan behoefte is.
Als mensen die op de wachtlijst stonden voor de sociale werkvoorziening voorrang kregen bij de banen uit de Banenafspraak, mag je dan concluderen dat arbeidsgehandicapten die niet op de wachtlijst staan nog moeilijker een baan kunnen vinden?
Deze conclusie kan niet worden getrokken. Het is op zich juist dat partijen in de Werkkamer (sociale partners, gemeenten, UWV) vooruitlopend op de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben afgesproken om de eerste jaren voorrang te geven aan mensen op de Wsw-wachtlijst en mensen uit de Wajong, maar dat betekent niet dat andere groepen binnen de banenafspraak dan minder kans op een baan zouden hebben. De cijfers wijzen dat ook niet uit. In het kader van de cijfers banenafspraak wordt niet apart bijgehouden welk deel van mensen die op de wachtlijst-Wsw stonden, nu werkt.
Hoe gaat de korting van vijf procent op de Wajonguitkering per 1 januari 2018 bijdragen aan het vinden van een baan, nu blijkt dat er voor deze groep nauwelijks banen zijn?
Per 1 januari 2018 bedraagt de uitkering van Wajongers met arbeidsvermogen 70 procent van het WML. Het beeld dat er voor deze groep nauwelijks banen zijn herken ik niet, hoewel ik zeker zie dat het in situaties lastig is voor Wajongers om een baan te vinden. Het aantal Wajongers dat bij een reguliere werkgever werkt, nam in 2015 en 2016 toe. Eind 2016 waren 34.900 Wajongers aan het werk bij een reguliere werkgever, 2.500 meer dan eind 2015. Om werken bij reguliere werkgevers mogelijk te maken, blijven wel veel inspanningen nodig. Voor de mensen zonder werk zet UWV activerende dienstverlening in. Sommige jonggehandicapten zijn direct bemiddelbaar naar werk. Andere jonggehandicapten moeten eerst arbeidsfit worden gemaakt, voordat zij de stap naar werk kunnen maken.
Met het regeerakkoord heeft het kabinet additionele middelen vrijgemaakt voor persoonlijke dienstverlening aan mensen met een arbeidshandicap. Ik ben voornemens om een gedeelte hiervan in te zetten voor het voortzetten van de activerende dienstverlening aan Wajongers door UWV. Om meer mensen aan het werk te krijgen is daarnaast een verbetering van de match belangrijk. Dit omvat enerzijds de service die UWV en gemeenten bieden, anderzijds de geneigdheid van werkgevers om zo veel mogelijk vanuit de bestaande vacature te redeneren bij het realiseren van plaatsingen. Het onderzoek naar ervaringen van werkgevers met de Participatiewet maakt duidelijk dat ongeveer de helft van de werkgevers die momenteel geen inspanningen verrichten om werk te bieden aan mensen uit de doelgroep in beweging kan worden gebracht door hen actief te benaderen. Voor werkgevers is daarbij belangrijk dat in de dienstverlening een persoonlijke relatie wordt opgebouwd en dat zij op maatwerk en service kunnen rekenen. Optimalisering van de dienstverlening aan werkgevers is op die punten van belang. Hoe we dat kunnen realiseren bespreek ik met werkgevers, gemeenten en UWV in het kader van het Project Matchen op Werk.6
Als Wajong-gerechtigden een Levenlanglerenkrediet (een lening voor collegegeld) aanvragen om een deeltijdopleiding te gaan volgen, worden zij tot 25% gekort op het minimumloon; hoe is dit te rijmen met uw beleid dat zegt mensen al dan niet via een opleiding naar werk te begeleiden?
Het levenlanglerenkrediet werkt verschillend uit voor de oWajong, de Wajong2010 en de Wajong2015. Het levenlanglerenkrediet heeft geen effect op de hoogte van de oWajong uitkering. Wanneer iemand in de Wajong2010 gebruik maakt van het levenlanglerenkrediet komt deze persoon in de studieregeling. De studieregeling kent een lagere uitkering (van 25 procent Wml) dan de inkomensregeling en werkregeling. Het volgen van onderwijs is een uitsluitende voorwaarde voor het ontvangen van een Wajong2015 uitkering. Ontvangen van een levenlanglerenkrediet heeft in de Wajong2015 tot gevolg dat de uitkering gedurende het volgen van onderwijs wordt stopgezet.
Voor mensen in de Wajong2010 en Wajong2015 wordt daarmee het beoogde doel van het levenlanglerenkrediet – het wegnemen van een financiële drempel die de toegang tot het hoger onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in de weg kan staat – niet bereikt. Dit is niet in lijn met het kabinetsstandpunt van een levenlang leren. Ik ben daarom voornemens om dit onbedoelde effect in de Verzamelwet SZW te repareren.
Zou het niet goed zijn om deze regel aan te passen, zodat het voor jong gehandicapten makkelijker wordt om via een deeltijdstudie hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de mensen die op een WSW-wachtlijst stonden, maar nog altijd geen baan hebben, alsnog een plek te geven in een sociale werkvoorziening? Zo nee, hoe voorkomt u een uitzichtloze situatie voor deze groep?
Het streven van dit kabinet is om het mogelijk te maken dat zoveel mogelijk mensen, dus ook de mensen met een arbeidsbeperking, deel kunnen nemen aan de samenleving. Arbeidsparticipatie, bij voorkeur bij een reguliere werkgever, staat daarbij voorop. Met de Participatiewet is de toegang tot de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom en worden voor deze groep mensen meer mogelijkheden geboden om bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Een inschatting van de sector zelf was dat dit voor ongeveer 2/3 van de Wsw-doelgroep zou kunnen gelden. Voor mensen waarvoor werken bij een reguliere werkgever niet haalbaar is, is het instrument beschut werk beschikbaar.
Gemeenten en UWV hebben de verantwoordelijkheid om passende ondersteuning te bieden. Gemeenten hebben met de Participatiewet diverse instrumenten in handen om mensen met een arbeidsbeperking naar regulier werk toe te leiden. Bovendien stimuleert de banenafspraak werkgevers deze mensen in dienst te nemen. Voorts is sinds februari 2017 geregeld dat voor personen met een geldende Wsw-indicatie ten aanzien van wie UWV heeft geadviseerd dat deze persoon niet in staat is tot begeleid werken in het kader van de Wsw, die zichzelf melden of via de gemeente worden aangemeld, het UWV zonder nader onderzoek een positief advies beschut werk verstrekt aan de gemeente.7
In het regeerakkoord is voorts opgenomen dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking wordt bevorderd door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten voor activering en dienstverlening. Hiermee kunnen meer mensen betaald werk gaan verrichten. Gemeenten kunnen meer beschut werkplekken organiseren voor mensen die veel begeleiding nodig hebben, ze kunnen met het extra geld maatwerk bieden richting werk of werkgevers «ontzorgen». Deze financiële ruimte ontstaat omdat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie.
Is het waar dat werkgevers tijdelijke contracten voor arbeidsgehandicapten zelden omzetten in een vaste baan? Wat onderneemt u om meer vaste banen te creëren?2
In de brief van 30 juni 2017 bent u geïnformeerd over het onderzoek naar de duurzaamheid van de banen dat UWV heeft uitgevoerd.9 De belangrijkste bevindingen uit dit onderzoek zijn dat van de mensen met een arbeidsbeperking die in het derde kwartaal 2015 aan het werk waren, een jaar later bijna 87 procent ook aan het werk was. Ongeveer tweederde (65 procent) van de uren die mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, werken ze in een vast dienstverband. De meeste contracten voor onbepaalde tijd zijn te vinden bij detacheringen (vooral mensen met een Wsw grondslag) en bij de sector overheid. Voor de mensen in de Wajong geldt dat voor de hele groep ongeveer 45 procent een vast contract had in zowel het derde kwartaal van 2015 als het derde kwartaal van 2016. Uit eerder onderzoek weet UWV dat van de mensen in de Wajong die in 2014 aan het werk kwamen het overgrote deel een tijdelijk contract had (89 procent). Ook voor de mensen die vanuit de doelgroep Participatiewet aan het werk gaan en voor de mensen met een uitzendbaan geldt dat het merendeel werkt met een tijdelijk contract. In het voorjaar van 2018 herhaalt UWV dit onderzoek. De bevindingen zullen naar verwachting medio 2018 naar uw Kamer worden toegestuurd.
Overigens geldt voor de gehele arbeidsmarkt dat mensen die voor het eerst een dienstverband aangaan dit vaak doen op basis van een tijdelijk contract. Een tijdelijk contract is vaak een opstap naar een vaste baan. Ook blijkt dat inleenverbanden een vaak gebruikt en succesvol middel zijn om mensen uit de doelgroep banenafspraak werk aan te bieden. Ook een inleenverband kan een opstap zijn naar een formeel dienstverband.
Het doel van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking die weinig kansen op een reguliere baan kregen, meer kansen te geven, en zo bij te dragen aan een inclusieve arbeidsmarkt. Om dit te stimuleren zijn voor werkgevers instrumenten en financiële tegemoetkomingen beschikbaar. Een aantal belangrijke instrumenten, zoals tegemoetkoming in de loonkosten (loonkostensubsidie en loondispensatie) en de no-riskpolis, kan structureel ingezet worden. Vanaf 1 januari 2018 blijven de banen waarop mensen uit de doelgroep van de banenafspraak werken, meetellen voor de banenafspraak/quotumregeling, ook als zij niet langer aan de criteria voldoen, doordat ze bijvoorbeeld zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Vóór deze datum telden deze banen na twee jaar niet langer mee. Ik ga ervan uit dat deze wijziging een stimulans voor werkgevers is om mensen uit de doelgroep langer in dienst te houden.
Erkent u dat de loonkostensubsidie nu juist een instrument is dat deuren opent bij werkgevers? Zo ja, waarom schaft u de loonkostensubsidie dan af?
We willen mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk laten participeren. Waar dat mogelijk is is werk de beste weg daar naar toe. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW is uitgebreid gesproken over het voornemen uit het regeerakkoord om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Werkgevers willen loondispensatie omdat zij meer eenduidigheid willen en minder gedoe. Zij hebben de voorkeur uitgesproken voor loondispensatie die nu ook geldt voor mensen in de Wajong. Het geld dat door loondispensatie vrijvalt, zet ik in om meer mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen richting werk. Het voornemen uit het regeerakkoord moet nog worden uitgewerkt. Hiervoor is wetgeving nodig. Ik heb de Kamer toegezegd om uiterlijk het eerste kwartaal 2018 een hoofdlijnennotitie naar de Kamer te zullen sturen en daarbij aangegeven dat ik over de uitwerking graag overleg met alle betrokken partijen: gemeenten, sociale partners en cliëntenorganisaties. Ik heb verder aangegeven dat voor mij leidend is dat werkgevers moeten worden ontzorgd en dat werken moet lonen voor werknemers. Dit betekent overigens niet dat het daarmee lastiger wordt voor uitvoerders en werknemers. Ik wil een uitvoerbare regeling. De uitwerking moet passen binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord. Momenteel wordt gewerkt aan de hoofdlijnennotitie en de afstemming met betrokken partijen. Op de uitkomsten kan ik niet vooruitlopen.
Is het waar dat meer dan de helft van de gemeenten aangeeft minder dienstverlening te kunnen geven vanwege tekortschietend budget? Wat onderneemt u hiertegen?
Gemeenten hebben dit aangegeven in het gemeentelijke ervaringsonderzoek in kader van monitor Participatiewet. Dit onderzoek laat zien dat de zorgen over het budget in 2015 vooral te maken hadden met de kosten voor loonkostensubsidie, terwijl in 2017 de kosten voor beschut werk door meer gemeenten genoemd worden.
Met ingang van 2015 zijn de middelen voor re-integratie niet langer geoormerkt. Gemeenten bepalen dus hoe zij deze middelen inzetten. Uit de CBS-statistieken weten we ook dat het aantal mensen met een reintegratie-voorziening vanaf januari 2016 begint te stijgen en vanaf eind 2016 zien we een duidelijke toename naar bijna 185 duizend voorzieningen in juni 2017. Het gaat hier om alle typen voorzieningen die gemeenten kunnen inzetten, zoals loonkostensubsidie, beschut werk, participatieplaatsen, voor zowel arbeidsbeperkten als niet-arbeidsbeperkten.
Tegelijkertijd zie ik dat het aantal beschutte werkplekken nog achterblijft bij het de aantallen waarvoor geld beschikbaar is gesteld. In de financiering is rekening gehouden met gemiddeld circa 4.200 beschut werkplekken in 2017. De te realiseren aantallen volgens de ministeriële regeling zijn echter lager vastgesteld. In 2017 was daarom circa € 25 miljoen euro ruimte beschikbaar om te investeren in dienstverlening aan andere groepen. Hiernaast is in 2017 ook nog € 10 miljoen extra aan de gemeenten uitgekeerd. Dit betrof het restant van het budget dat beschikbaar was voor de bonussen voor beschut werk. Mijn voorganger heeft zich ingespannen om dit geld beschikbaar te houden voor gemeenten en dat is gelukt. Ook voor 2018 is de financiering ruimer dan het aantal plekken beschut werk volgens de ministeriële regeling. Ik verwacht daarom dat er ook dit jaar ruimte overblijft om te investeren in andere groepen onder de Participatiewet.
Zoals gezegd bij onder meer vraag 11, wordt het budget voor activering en dienstverlening verruimd met de middelen die vrijvallen vanwege de invoering van loondispensatie (in plaats van loonkostensubsidie).
Het bericht 'Registratie kindermishandeling bij veel organisaties niet op orde' |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Registratie kindermishandeling bij veel organisaties niet op orde»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat meer dan twee derde van de organisaties in de jeugdgezondheidszorg de registratie van kindermishandeling niet op orde heeft?
Ik heb uw Kamer het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (verder: inspectie) «Jeugdgezondheidszorg actief» 20 december jongstleden toegezonden2. In het rapport wordt aandacht gevraagd voor effectieve preventie en aanpak van kindermishandeling door de Jeugdgezondheidszorg (verder JGZ). Uit het onderzoek van de inspectie komt naar voren dat meer dan tweederde van de JGZ-organisaties de registratie van kindermishandeling niet op orde heeft. Ik vind een volledige, juiste en betere registratie van kindermishandeling belangrijk om tijdig te kunnen acteren bij vermoedens van en het monitoren van kindermishandeling.
Een effectieve aanpak van kindermishandeling vraagt meer dan een juiste registratie. Het gaat ook om preventie, signalering en hulp aan slachtoffers en daders van kindermishandeling. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het onderzoek van de inspectie dat de signalering van de JGZ van kindermishandeling in het algemeen op orde is en dat JGZ-organisaties de medewerkers voldoende scholen op het gebied van kindermishandeling.
Deelt u de mening dat deze tekortkoming een negatieve invloed heeft op het voorkomen van en de vroegsignalering van kindermishandeling? Zo nee, hoe duidt u de invloed van deze tekortkoming dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zal de registratie van risicofactoren en kindermishandeling de komende periode worden verbeterd, opdat geen sprake meer zal zijn van onvolledige, onjuiste of helemaal geen registratie?
De JGZ- sector heeft het initiatief genomen voor het verbeteren van de preventie en aanpak van kindermishandeling door middel van het «Actieplan preventie Kindermishandeling Jeugdgezondheidszorg (verder actieplan)». Dit plan is gemaakt door JGZ managers in samenwerking met de beroepsverenigingen Jeugdartsen Nederland (AJN) en Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland, sectie jeugd (V&VN jeugd), het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ), de brancheorganisaties ActiZ en GGD GHOR Nederland. Dit initiatief steun ik van harte.
Één van de speerpunten uit het actieplan van de JGZ-sector is de verbetering van de registratie van kindermishandeling. Zo wordt de basisdataset van het Digitaal Dossier JGZ uitgebreid met kenmerken van kindermishandeling. Ook wordt een kwaliteitsslag gemaakt in een eenduidige registratie in het digitale dossier op basis van het registratieprotocol kindermishandeling. Medewerkers worden geschoold in het gebruik van het registratieprotocol. Door de eenduidige registratie bij de JGZ kan een analyse van gegevens van kindermishandeling worden gemaakt op gemeentelijk en landelijk niveau.
Deze acties moeten leiden tot een kwaliteitsslag in de signalering, registratie en analyse van gegevens in de digitale dossiers. De inspectie volgt deze ontwikkelingen nauwlettend.
Deelt u de mening dat met name de jeugdgezondheidszorg een cruciale rol heeft in het voorkomen en vroegtijdig signaleren van kindermishandeling, bijvoorbeeld door aandacht voor hechtingsproblematiek? Kunt u dit antwoord toelichten?
De jeugdgezondheidszorg speelt een belangrijke rol in het voorkomen en vroegtijdig signaleren van kindermishandeling. Tegelijkertijd is kindermishandeling een complex probleem dat een goede samenwerking vraagt van alle relevante partijen rond het kind zoals de school, kinderopvang, de jeugdgezondheidszorg etc. Naast een goede samenwerking spelen ook onderwerpen als hechting, ouderschap en weerbaarheid van ouders een relevante rol bij het voorkomen van kindermishandeling. De JGZ-sector heeft deze elementen onderdeel gemaakt van haar actieplan. Zo is een werkgroep «Veilige hechting beschermt kinderen» gestart die goede voorbeelden bij JGZ organisaties ophaalt en een plan uitwerkt voor landelijke implementatie.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat de jeugdgezondheidszorg soms te afwachtend is op initiatieven van Veilig Thuis om samenwerking te verbeteren? In welke regio’s is dit het geval? Op welke manier kunnen deze regio’s leren van regio’s waar de samenwerking wel goed verloopt?
De samenwerking op lokaal niveau door zowel JGZ als wijkteams met Veilig Thuis is cruciaal voor een sluitende en integrale aanpak van kindermishandeling. Medewerkers van Veilig Thuis kunnen de professionals van de JGZ en wijkteams adviseren en ondersteunen bij vermoedens van kindermishandeling en het aangaan van het moeilijke gesprek. De JGZ en wijkteams kunnen een belangrijke rol spelen voor Veilig Thuis in het monitoren van gezinnen waarbij sprake is (geweest) van kindermishandeling en het gezin ondersteunen met bijvoorbeeld contacten vanuit thuisbegeleiding. Ook kunnen zij een bijdrage leveren aan kennis op het gebied van preventie van kindermishandeling aan Veilig Thuis en omgekeerd kan Veilig Thuis een bijdrage leveren aan kennis over zicht op veiligheid in situaties van vermoedens van kindermishandeling.
Met het landelijk netwerk Veilig Thuis en de JGZ sector ga ik in gesprek over het rapport van de inspectie «Jeugdgezondheidszorg actief». Ook de samenwerking van Veilig Thuis met de JGZ-organisaties vormt één van de speerpunten uit het eerder genoemde actieplan van de JGZ. Er worden bijvoorbeeld regionaal convenanten tussen Veilig Thuis en JGZ-organisaties over de samenwerking gesloten. Daarnaast worden door de NCJ op landelijk niveau goede voorbeelden van samenwerking op lokaal niveau tussen de JGZ-organisaties en Veilig Thuis gedeeld.
Deelt u de mening van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat de jeugdgezondheidszorg meer moet doen om beter samen te werken met Veilig Thuis op het gebied van vroegsignalering van kindermishandeling? Zo ja, op welke wijze kan dit worden vormgegeven en wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze denkt u de handelingsverlegenheid van zorgmedewerkers, een van de twee benoemde factoren, te helpen doorbreken, opdat de registratie van (signalen van) kindermishandeling kan worden verbeterd?
Om handelingsverlegenheid tegen te gaan is het van belang dat professionals voldoende scholing, training, intervisie en supervisie krijgen.
Sinds 2017 is een netwerk van JGZ Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling actief, als onderdeel van het actieplan. In het netwerk is extra aandacht voor training en scholing van artsen en verpleegkundigen, het delen van kennis en ervaring en het vergroten van de handelingsbereidheid. De Aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling zijn eveneens ambassadeurs voor de uitvoering van het actieplan.
In 2018 start ik, samen met de Minister voor Rechtsbescherming een programma gericht op eerder en beter in beeld brengen en duurzaam oplossen van de problematiek van kindermishandeling en huiselijk geweld. Onderdeel van het programma is ook de handelingsbereidheid van professionals. Hier kom ik in het voorjaar 2018 op terug.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat meer zorgverleners de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling goed toepassen, ook in relatie tot de ontwikkeling van de afwegingskaders die momenteel worden ontwikkeld door de beroepsgroepen?
De meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling helpt professionals bij de te nemen stappen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het is daarmee een krachtig instrument in de aanpak van kindermishandeling. Zojuist heb ik genoemd dat eerder en beter in beeld van vermoedens van kindermishandeling een speerpunt wordt in ons programma huiselijk geweld en kindermishandeling. Het gebruik van de meldcode door professionals is daarbij cruciaal. Het programma zal daarom diverse acties bevatten om de meldcode meer onder de aandacht te brengen en het gebruik daarvan te bevorderen.
In samenwerking met de betrokken departementen ben ik daarnaast een groot traject gestart om de beroepsgroepen bij het opstellen en ontwikkelen van het afwegingskader te ondersteunen. Onderdeel van dit ondersteuningstraject is ook de implementatie en toepassing van het afwegingskader in de aangepaste meldcode.
Bent u bekend met het door de sector zelf opgestelde actieplan? Bent u op de hoogte van aanvullende behoeftes uit de sector om dit actieplan uitvoering te geven? Zo ja, hoe ziet u uw eigen rol hierbij?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Ja, ik ben bekend met het actieplan. Momenteel geeft de sector zelf uitvoering aan dit plan. Waar nodig ondersteunen we de sector met de uitvoering van het plan. Zoals hierboven genoemd past dit actieplan goed bij mijn inzet in de komende kabinetsperiode op de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld.
Deelt u de mening dat de jeugdgezondheidszorg in de breedte een cruciale rol speelt in het voorkomen en de vroegsignalering van belemmeringen bij gezonde groei en ontwikkeling van kinderen? Zo ja, aan welke andere verbeterpunten gaat u de komende periode prioriteit geven?
De JGZ bevordert de gezonde en veilige ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen en is daarmee van groot maatschappelijk belang. Zij kijkt naar wat kinderen nodig hebben om gezond op te groeien, zich aan te passen, zelfredzaam te zijn en zij kijkt naar wat ouders nodig hebben om hun kind gezond op te voeden. Hierbij is het van belang dat de JGZ actief samenwerkt met samenwerkingspartners in de wijk zoals huisartsen, wijkteams, jeugd-GGZ, Veilig Thuis-organisaties, verloskundigen, kraamzorg, en het onderwijs.
De samenwerking in een integrale keten rond aanstaande ouders en kinderen in de wijk is cruciaal. Daar wil ik ook aan bijdragen. Ik ontwikkel daarom een landelijk programma dat als doel heeft dat kinderen in Nederland een gezonde start krijgen. Hierbij gaat het om een preventieve aanpak in gemeenten en wijken waarbij de verbinding gelegd wordt tussen de verloskundige hulp, kraamzorg, de jeugdgezondheidszorg, de jeugdhulp, de (volwassen) ggz, huisartsen en dus tussen het medische en het sociale domein.
Daarnaast is het «actieplan preventie Kindermishandeling Jeugdgezondheidszorg» onderdeel van de bredere JGZ Preventieagenda die inzet op de pijlers ouderschap, hechting, weerbaarheid en gezondheid ter voorkoming van armoede, kindermishandeling en schoolverzuim.
Transparantie regionaal bestuurlijke overleg van 18 december 2017 en Alderstafel Lelystad Airport |
|
Jaco Geurts (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Maurits von Martels (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in het dossier Lelystad Airport zorgvuldigheid en transparantie in deze fase prioriteit moeten hebben? Zo ja, welke formele procedures en/of afspraken met betrokkenen zijn hierover vastgelegd om dit goed te borgen?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk om alle belanghebbenden een stem te geven. Consultatie van luchtruimgebruikers is een vast onderdeel van routewijzigingen in het luchtruim. In aanvulling daarop heeft een internetconsultatie voor het brede publiek over de aansluitroutes van Lelystad Airport plaatsgevonden en heb ik een bewonersdelegatie gevraagd een advies uit te brengen. Ik heb uw Kamer op 1 december jl.1 geïnformeerd over de input die ik op deze trajecten heb ontvangen. Daarnaast heb ik het initiatief genomen om bestuurlijk overleg te voeren met betrokken provincies. Daar waar het gaat om de routes direct rondom de luchthaven word ik geadviseerd door de Alderstafel Lelystad.
Kunt u aangeven of er een verslag beschikbaar is van bovengenoemd bestuurlijk overleg, dat maandag 18 december jl. heeft plaatsgevonden?
Kunt u aangeven of dit verslag actief openbaar gemaakt wordt? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toelichten wat het doel was van dit regionale bestuurlijke overleg? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of er besluiten zijn genomen tijdens dit overleg? Zo ja, welke besluiten zijn er genomen?
Wanneer vindt het volgende regionale bestuurlijke overleg plaats? Is de agenda van dit overleg openbaar? Zo nee, waarom wordt de agenda niet actief openbaar gemaakt? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten gebeuren, juist om de transparantie in dit proces te garanderen?
Kunt u uiteenzetten wat uw inzet bij dit vervolgoverleg zal zijn en kunt u de Kamer hierover voorafgaand aan het overleg informeren? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen zijn voor u nog noodzakelijk om te zetten, voordat het milieueffectrapport (m.e.r.) naar de commissie voor het m.e.r. kan gaan voor advies? Deelt u de mening dat hierbij geen enkele stap overgeslagen mag worden juist om het proces zo zorgvuldig en transparant mogelijk te doorlopen?
Voordat het MER naar de onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. kan gaan voor advies zal ik de geconstateerde fouten herstellen, het MER actualiseren en de milieueffecten voor de aansluitroutes in beeld brengen. Bij het opstellen van de milieueffectrapportage wordt, conform de motie van de leden Paternotte (D66) en Bruins (ChristenUnie)2, een contra-expertise uitgevoerd door een niet eerder betrokken partij (dBvision), in samenwerking met de bewonersdelegatie.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hans Alders nog tot herfst 2018 op Schipholdossier»?1
Ja.
Kunt u aangeven over welke evaluatie het in dit artikel gaat?
Dit artikel refereert aan de evaluatie van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) waar ik u per brief van 21 december 2017 over heb bericht.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze evaluatie? Zo, ja kunt u de evaluatie ook delen met de Kamer? Zo, nee waarom niet?
Uiteraard zal ik uw Kamer hier te zijner tijd over informeren.
Wat is uw antwoord op de vraag van de voorzitter van de Alderstafel dat ook bewoners van gebieden verder van de luchthaven af aan het overleg zouden moeten aanschuiven, vooral voor discussies over routes, die immers over een groter gebied gaan?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 december jl.4 heb ik de voorzitter van de Alderstafel gevraagd mij te voorzien van ervaringen en inzichten van de afgelopen jaren en zijn brief hierover als bijlage meegestuurd. In het kader van de luchtruimherziening zal ik hier specifieke aandacht voor hebben. Ik neem het advies van de bewonersdelegatie hierin mee en zal uw Kamer hierbij betrekken.
Kunt u bovenstaande vragen binnen twee weken beantwoorden?
Zoals toegezegd in het AO Luchtvaart van 25 januari jl. beantwoord ik bovenstaande vragen in de laatste week van januari.
Het bericht dat de oudejaarsconference van BNNVARA subsidie heeft ontvangen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Subsidie voor cabaretmiljonair Youp»?1
Ja.
Klopt het dat de oudejaarsconference van BNNVARA subsidie heeft ontvangen van het CoBO Fonds om de show te regisseren, naast de subsidie die de publieke omroep reeds ontvangt voor programmering? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, kunt u een toelichting geven op de financiering vanuit het CoBO Fonds aan de oudejaarsconference?2
BNNVARA heeft een bijdrage uit het CoBo-fonds gekregen. Het CoBo-fonds is bedoeld om publiek media-aanbod van de omroepen in de vorm van coproducties met filmproducenten en culturele podia te stimuleren. De oudejaarsconference is een dergelijke coproductie, die eenmalig is geproduceerd en geregistreerd voor uitzending op de publieke televisie. De middelen van het CoBo-fonds zijn eigen programmagelden van de publieke omroep en bestaan onder meer uit de inkomsten die de NPO uit het buitenland ontvangt voor de doorgifte van NPO1, 2 en 3. De bijdrage aan BNNVARA is bekostigd uit deze buitenlandse inkomsten.
Over het besluit van CoBO om een bijdrage te geven aan de Oudejaarsconference van BNNVARA heb ik geen oordeel. Dergelijke besluiten worden in onafhankelijkheid van politiek en commercie door het bestuur van CoBO genomen. In zijn openbare jaarverslagen neemt het bestuur een overzicht op van alle verstrekte bijdragen en hun omvang.
Over het besluit van CoBO om een bijdrage te geven aan de Oudejaarsconference van BNNVARA heb ik geen oordeel. Dergelijke besluiten worden in onafhankelijkheid van politiek en commercie door het bestuur van CoBO genomen. In zijn openbare jaarverslagen neemt het bestuur een overzicht op van alle verstrekte bijdragen en hun omvang.
Zijn er nog andere subsidies met publiek geld verleend aan de oudejaarsconference van de NPO?
CoBO verstrekt alleen een bijdrage op grond van een aanvraag die voorzien is van een begroting ten behoeve van een coproductie. Daarbij financiert CoBO maximaal 20% van de kosten die de omroep nodig heeft voor het maken van de televisie-uitzending, met een maximum van € 180.000. In dit geval betreft het een bijdrage in de categorie podiumkunsten.
Klopt het bericht dat de subsidiëring door het CoBO Fonds kennelijk ook verleend wordt als het niet noodzakelijk is? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, kunt u aangeven op grond van welke criteria hier subsidie is verleend aan de oudejaarsconference van de publieke omroep?
Zoals in antwoord op vraag 2 beschreven, vindt het besluit om al dan geen bijdrage te leveren aan een coproductie plaats op basis van onafhankelijkheid en door het bestuur van de CoBO. CoBO heeft mede tot doel het stimuleren van podiumkunst op televisie. In dat kader is het verlenen van een bijdrage ten behoeve van het maken van een televisie-uitzending passend. Bovendien wordt hiermee de druk op de benodigde financiering vanuit de omroepmiddelen deels weggenomen, waardoor het mediabudget voor andere programmatische doeleinden kan worden ingezet.
Deelt u de mening dat subsidieverlening in de kunst- en cultuursector zou moeten dienen om, bij voorkeur tijdelijk, steun te geven aan producties en andere uitingen die anders niet of moeilijk van de grond zouden komen? Zo ja, hoe beoordeelt u de extra subsidieverlening aan de oudejaarsconference van de NPO en bent u voornemens deze gang van zaken te bespreken met de NPO en het CoBO Fonds? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
De oudejaarsconference was een speciaal in opdracht van BNNVARA geproduceerde eenmalige voorstelling voor televisie. Zoals bij de beantwoording van bovenstaande vragen is beschreven, is er geen sprake van extra subsidie. Verder zijn het de omroepen die besluiten voor welke podiumkunst op televisie geld wordt aangevraagd en bepaalt het bestuur van de CoBO welke vervolgens worden gehonoreerd. Het is aan hen om te beslissen op welke wijze de door mij verstrekte middelen dan wel de zelf geworven middelen worden ingezet, uiteraard binnen het kader van de Mediawet. Ik zie daarom geen aanleiding om hierover contact te zoeken met de NPO dan wel CoBO.
Deelt u de mening dat transparantie van de kosten en financiering van een programma van de NPO van groot belang is voor een goede afrekenbaarheid en verantwoording van publieke middelen? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Transparantie van de kosten bij de NPO vind ik ook van groot belang. Over de transparantie van de kosten van programmering zijn afspraken met de NPO gemaakt. De NPO zal in de jaarlijkse begroting inzichtelijk te maken hoe het budget verdeeld wordt over domeinen (genres) en de verwachte kosten per net en zender opnemen, verdeeld naar directe programmakostencategorieën. Vervolgens zal de NPO daarover jaarlijks rapporteren, startend in 2018 in de Terugblik. De geijkte verantwoordingsmomenten en -documenten en het toezicht door het Commissariaat (achteraf) bieden mij en uw Kamer afdoende gelegenheid en mogelijkheid om vinger aan de pols te houden.
Kunt u aangeven of de oudejaarsconference van de commerciële omroep RTL4 ook subsidie heeft ontvangen?
Het staat RTL vrij om zelf middelen te reserveren voor speciale projecten dan wel voor haar programmering aanvragen te doen bij (private) fondsen. Vanuit CoBO wordt geen bijdrage verleend aan commerciële programmering. De vergoedingen die het COBO ontvangt moeten ten goede komen aan de (publieke) programmering.
Het bericht interim gezaghebber stapt per onmiddellijk op |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «interim gezaghebber stapt per onmiddellijk op»?1
Ja.
Is hier sprake van een vertrouwensbreuk tussen het Bestuurscollege en de interim gezaghebber?
Door de in het artikel genoemde ontwikkelingen kan men spreken van een verstoorde relatie tussen de gedeputeerden en de waarnemend gezaghebber. De negatieve bejegening die zij door de genoemde ontwikkelingen ervaarde en de negatieve berichtgeving heeft haar doen besluiten haar functie per direct neer te leggen. Mevrouw Betancourt heeft zich echter na een gesprek met de waarnemend Rijksvertegenwoordiger gelukkig bereid getoond haar termijn tot 1 februari uit te dienen. Ik heb mevrouw Betancourt persoonlijk bedankt voor haar inzet, met name voor haar inzet in de periode dat de gezaghebber vanwege familieomstandigheden niet in staat was het ambt te vervullen.
Welke consequenties heeft dit ontslag voor de bestuurbaarheid van Bonaire?
Een waarnemend gezaghebber neemt de functie van de gezaghebber waar in geval van zijn of haar afwezigheid. Mevrouw Betancourt heeft, na gesprek met de waarnemend Rijksvertegenwoordiger, haar functie vervuld tot het moment dat haar benoeming op 1 februari afliep. Dit sloot aan op de aanvang van de benoeming van de nieuwe waarnemend gezaghebber, de heer Curvin George. Hiermee heeft het geen directe consequenties voor de bestuurbaarheid van Bonaire.
In hoeverre is hier nog sprake van goed bestuur?
De verschillende wisselingen van én binnen bestuurscolleges, alsmede de wisselingen in de Eilandsraad, zijn een nadrukkelijk punt van zorg. De snelle opeenvolging van bestuurscolleges en de gepolariseerde politieke situatie draagt niet bij aan stabiel bestuur, dat er in slaagt beschikbare budgetten om te zetten in betekenisvolle verbeteringen in het leven van burgers. Met de Gezaghebber, het Bestuurscollege en de leden van de Eilandsraad heb ik hier indringend over gesproken tijdens mijn bezoek aan Bonaire begin januari 2018. Ik heb het Bestuurscollege opgeroepen om dit te verbeteren. Tevens is er concreet afgesproken dat het Bestuurscollege zo spoedig mogelijk een breed gedragen actieplan opstelt, waaraan het kabinet waar mogelijk een bijdrage levert. Hierbij moet uiteraard wel aan de voorwaarden van goed bestuur en financieel beheer worden voldaan, zoals neergelegd in het Regeerakkoord. Over de gemaakte afspraken heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 18 januari 2018, waarin ik verslag doe van mijn kennismakingsreis naar de Benedenwindse eilanden.
In hoeverre bent u het eens dat deze bestuurlijke onzekerheid niet langer mag voortduren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u er aan doen om de bestuurbaarheid te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie dat Uber een taxibedrijf is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Europees Hof vindt Uber een «gewoon» taxibedrijf en geen dienst»?1
Ja.
Bent u, net zoals het Europese Hof, van mening dat Uber een gewoon taxibedrijf is en zich daarom aan de geldende voorwaarden, zoals de cao Taxivervoer, moet houden voor personenvervoer?
Het Hof van Justitie van de EU heeft zich niet uitgesproken over het bedrijf Uber als zodanig, maar heeft geoordeeld dat de dienst die Uber via een app aanbiedt een vervoersdienst is in de zin van het EU-recht2. Dit betekent dat de EU-lidstaten nationaal mogen bepalen onder welke voorwaarden deze dienst mag worden verleend.
Op taxivervoerdiensten die Uber in Nederland aanbiedt is taxiregelgeving van toepassing. Binnen de taxisector is de CAO Taxivervoer algemeen verbindend verklaard en dus van toepassing op alle taxibedrijven en werknemers in de taxibranche. Het Europese Hof van Justitie heeft in deze zaak geen uitspraak gedaan over de vraag of een Uber chauffeur als werknemer dient te worden beschouwd. Het is aan een nationale rechter om aan de hand van de feiten en omstandigheden van het concrete geval vast te stellen of er sprake is van een werknemersrelatie.
Heeft de uitspraak van het Europese Hof gevolgen voor Uber in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Nee. In Nederland was nationale taxiwet- en regelgeving reeds van toepassing op de door Uber aangeboden taxivervoerdiensten. Met de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU is daarin geen verandering gekomen.
Is er het afgelopen jaar (2017) sprake geweest van overtredingen op de taxiregelgeving bij Uber taxi’s? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport hierbij opgetreden? En zo ja, hoe vaak en waarvoor?
Chauffeurs die via Uber taxivervoer verrichten, doen dit op grond van een eigen taxivergunning. Eventuele overtredingen van taxiregelgeving zijn dan ook gericht aan deze ondernemingen. Of en zo ja, hoeveel en welke, overtredingen zijn gepleegd tijdens via Uber verricht taxivervoer is daardoor niet bekend.
In hoeverre vervult de app van Uber de rol als werkgever richting de taxichauffeurs? Zo ja, op welke manier? En zo nee, wat is dan de rol van de app richting de taxichauffeurs?
Om een beter beeld te krijgen van de bedrijven en platforms die zich manifesteren binnen de kluseconomie (gig economy) laat ik op dit moment onafhankelijk onderzoek uitvoeren. Het doel is om meer inzicht in de omvang van het aantal mensen dat hierin werkt en de manier van werken (onder welke omstandigheden) in de kluseconomie te krijgen. Naast een beschrijving van de feitelijke stand van zaken zal het onderzoek ook inzicht bieden in de arbeidsrechtelijke, fiscaalrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten die het werken in de kluseconomie met zich meebrengt. Oplevering van het onderzoek is voorzien in het voorjaar van 2018 en geeft een duidelijker beeld over de werkzaamheden binnen de kluseconomie.
Het is niet aan mij om een uitspraak over specifieke gevallen te doen. Het is aan de belastinginspecteur en bij blijvend verschil van mening aan een rechter om de feiten en omstandigheden van een individueel geval te beoordelen en een uitspraak te doen op de vraag of iemand werkzaam is in dienstbetrekking of niet en indien iemand als opdrachtnemer werkzaam is, of deze persoon dan als zelfstandig ondernemer kwalificeert.
Is er bij taxichauffeurs van Uber sprake van een afhankelijkheidsrelatie tot Uber? Zo ja, hoe beziet u de werkrelatie tussen Uber en haar chauffeurs? Zo nee, hoe zou u dan de relatie van Uber tot haar chauffeurs beschrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan te handhaven in het geval er sprake mocht zijn van werknemerschap en er dus een situatie is van schijnzelfstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Over individuele belastingplichtigen doet de Belastingdienst op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen uitspraak. Belastingplichtigen en (mogelijke) inhoudingsplichtigen kunnen onderwerp van controle zijn of worden om zo de feitelijke situatie te kunnen beoordelen. De Belastingdienst beoordeelt de aangetroffen feiten in onderlinge samenhang en verbindt daaraan zijn conclusies.
De slechte omgang van de politie met zieken |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom houdt de politieorganisatie zich niet aan de afspraken op het moment dat agenten ziek worden en hulp nodig hebben?1
Goed werkgeverschap, vanuit de waardering voor het vaak moeilijke werk van de agenten, heeft de volle aandacht binnen de politieorganisatie. Het terugbrengen van verzuim en het goed helpen re-integreren van collega’s is daarbij speerpunt.
Loonsancties volgen als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vindt dat er onvoldoende informatie over ziektegevallen is verstrekt of als er volgens het UWV niet op de juiste wijze is geprobeerd een medewerker weer aan de slag te krijgen. Dit betekent niet automatisch dat er een gebrek aan aandacht of waardering voor de medewerker is. Wel is het zo dat als gevolg van de reorganisatie een aantal (administratieve) werkprocessen bij de politie de afgelopen jaren niet op orde was. De stijging in het aantal opgelegde sancties kan onder andere hierdoor worden verklaard. Er worden inmiddels extra inspanningen verricht, zie het antwoord op vraag 6.
Begrijpt u dat agenten het gebrek aan aandacht en re-integratie zien als een gebrek aan waardering voor hun werk?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u dat de slechte omgang met zieke collega’s het vertrouwen van agenten in de Nationale Politie verder doet afnemen?
Omdat een goed re-integratiebeleid van belang is, is in 2016 in samenspraak met de politievakorganisaties nieuw beleid vastgesteld. Recent is een evaluatieonderzoek uitgevoerd. De uitkomsten hiervan neemt de korpschef mee in het plan van aanpak voor het terugdringen van ziekteverzuim. Conform toezegging zal ik u dit plan van aanpak voor het mei-reces aanbieden2.
Onderkent u het probleem dat de roosters steeds moeilijker worden gevuld en veel agenten in hun werk worden overvraagd?
De politieorganisatie moet ervoor zorgen dat er een juiste balans wordt gezocht tussen het welzijn van de medewerker en het verrichten van de politietaak met de beschikbare capaciteit.
Voor de concrete maatregelen die momenteel worden getroffen op het gebied van capaciteitsmanagement verwijs ik u naar bijlage 1 van de Voortgangsbrief Politie, die op 20 december 2017 aan uw Kamer is verzonden.3
Klopt het dat het moeilijk vullen van de roosters een reden is dat agenten soms langer moeten doorwerken dan wenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de administratie en de dossiers van zieke werknemers bij de Nationale Politie nog altijd niet op orde?
De politie maakt sinds 1 januari 2015 gebruik van een landelijk registratiesysteem voor verzuimdossiers. Op dit moment voldoet meer dan 80% van de verzuimdossiers aan de Wet verbetering Poortwachter, zoals toegezegd door mijn voorganger.4 Dat percentage neemt toe door extra inspanningen die op dit gebied worden verricht.
Erkent u dat de politievakbonden weinig vertrouwen meer hebben dat de problemen rondom ziekte en roosters worden opgelost?
Er vindt doorlopend overleg plaats met de politievakorganisaties, ook over de problemen met ziekte en roosters.
Begrijpt u dat de slechte omgang met zieke agenten voor nieuwe collega’s geen aanmoediging is om bij de Nationale Politie te blijven?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de berichten over de slechte behandeling van agenten jonge mensen niet aanmoedigt om zelf bij de politie te gaan?
De politie zet zich iedere dag in om goede personeelszorg te bieden en een aantrekkelijk werkgever voor iedereen te zijn. Voor hoogopgeleiden onder 45 is de politie in 2017 voor de derde keer door Intermediair uitgeroepen tot de favoriete werkgever in de non-profit sector.5
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de Nationale Politie vanaf nu nog boetes krijgt van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Een verbeterde registratie van het verzuim, het toenemend aantal verzuimdossiers dat voldoet aan de Wet Verbetering Poortwachter en de inspanningen van het korps op het gebied van het re-integratiebeleid zullen naar verwachting bijdragen aan het verminderen van het aantal opgelegde loonsancties. Voor het terugdringen van het verzuim bij de politie binnen twee jaar tot een significant lager percentage zal ik uw Kamer voor het mei-reces een plan van aanpak sturen, zoals ik ook heb aangegeven in antwoord op vraag 3 en 8. In dat plan komt specifiek aandacht voor het daarvoor benodigde instrumentarium voor leidinggevenden bij de politie.
De plotselinge versobering van het nabestaandenpensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat op grond van het besluit van uw voorganger (Besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404)) het mogelijk was om een knip aan te brengen in het nabestaandenpensioen, zodat het hoger nabestaandenpensioenpercentage op de jaren voor 2015 van toepassing bleef en het lagere percentage daarna?
Ja, de mogelijkheid van deze knip in het partner- en wezenpensioen op risicobasis was opgenomen in onderdeel 11.2 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404). Bij de actualisering van het besluit is deze goedkeuring overgenomen in onderdeel 10.2 van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301). De goedkeuring is inhoudelijk niet gewijzigd en de knip in het nabestaandenpensioen op risicobasis is dus nog steeds mogelijk.
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers een pensioenknip in het partnerpensioen hebben?
Nee, deze gegevens zijn alleen bekend bij de pensioenuitvoerders die de knip in het nabestaandenpensioen op risicobasis hebben aangeboden.
Kunt u zich herinneren dat op basis van de Witteveenwetgeving eindloonregelingen een hogere franchise kenden voor het nabestaandenpensioen dan middelloonregelingen, maar dat middelloonregelingen die hun nabestaandenpensioen op het eindloon baseerden, wel gebruik konden maken van de lagere franchise?
Ja, deze tijdelijke goedkeuring was opgenomen in onderdeel 11.4 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404) en is onder dezelfde voorwaarden als permanente aanwijzing opgenomen in onderdeel 8.7 van het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301).
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers een middelloonregeling hebben met een nabestaandenpensioen op risicobasis met een lage franchise en eindloon?
Nee, deze gegevens zijn alleen bekend bij de pensioenuitvoerders die dit product aanbieden.
Kunt u zich herinneren dat u op 8 december 2017 een besluit in de Staatscourant publiceerde, waarin u het eerder genoemde besluit intrekt, maar wel goedkeurt dat de pensioenknip in stand blijft en dat de lagere franchise van toepassing blijft voor het nabestaandenpensioen?
Ja, zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 en 3.
Herinnert u zich dat u echter niet toestaat dat een nabestaandenregeling de knip handhaaft en tegelijkertijd de lagere franchise hanteert (voorwaarde 3 in paragraaf 8.7 van het besluit)?
Ja, zoals hiervoor bij antwoord 3 is opgemerkt, is de mogelijkheid van het hanteren van de middelloonfranchise voor een risiconabestaandenpensioen op eindloonbasis onder dezelfde voorwaarden opgenomen in het besluit van 24 november 2017, nr. 2017-126948 (Stcrt. 2017, 70301). Voorwaarde 3 bij deze aanwijzing luidt:
Deze voorwaarde is gelijk aan voorwaarde 3 van de gelijkluidende goedkeuring bij onderdeel 11.4 van het besluit van 6 november 2015, nr. BLKB2015/830M (Stcrt. 2015, 40404). In dat besluit was de volgende passage van gelijke strekking opgenomen:
Van een versobering van het nabestaandenpensioen is dan ook geen sprake.
Weet u hoeveel pensioenregelingen en hoeveel deelnemers in 2017 een middelloonregeling hadden met een nabestaandenpensioen op risicobasis met een lage franchise en eindloon en tegelijkertijd een pensioenknip?
Nee, dit gegeven is niet bij mij bekend.
Indien een pensioenregeling gewijzigd moet worden zoals het nabestaandenpensioen, welke organen moeten daarvoor dan toestemming verlenen?
Op bedrijfstakniveau kunnen sociale partners (werknemers- en werkgeversorganisaties) overeenkomen om het nabestaandenpensioen in de pensioenovereenkomst te wijzigen. Dit werkt door in de individuele pensioenovereenkomst van een werknemer.
Indien er geen sprake is van een CAO of een verplichte bedrijfstakpensioenregeling moet de ondernemingsraad van een bedrijf instemmen met de wijziging van de pensioenregeling. Instemming van de ondernemingsraad vervangt niet de individuele instemming van de werknemer op de wijziging van de pensioenovereenkomst.
Is het redelijk dat voor het wijzigen van de inhoud van de regeling een periode van een maand beschikbaar was?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een inhoudelijke aanpassing van het besluit.
Kunt u uitleggen welke rechten een deelnemer heeft indien de werkgever of uitvoerder de pensioenregeling eenzijdig versobert zonder de procedures rond medezeggenschap te doorlopen? Heeft de deelnemer dan recht op de oude (royalere) regeling of de nieuwe (sobere) regeling? Kunt u hierop uitgebreid antwoorden?
In algemene zin geldt dat een pensioenovereenkomst met wederzijds goedvinden kan worden gewijzigd. In bepaalde situaties kan de werkgever de pensioenovereenkomst eenzijdig wijzigen. Hierbij moet er sprake zijn van een wijzigingsbeding in de pensioenovereenkomst en er moet sprake zijn van een zwaarwichtig belang van de werkgever om tot wijziging over te gaan. Indien hiervan geen sprake is, kan de pensioenovereenkomst niet eenzijdig gewijzigd worden en is de werknemer in beginsel niet gebonden aan de wijziging die desondanks door de werkgever is doorgevoerd.
Het besluit houdt echter geen versobering van het nabestaandenpensioen in.
Hoe verhoudt deze versobering van de ruimte voor het nabestaandenpensioen zich tot de zin in het regeerakkoord: «Het stelsel bevat een adequate dekking voor het nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen»?
Zoals in de antwoorden op vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een versobering van de ruimte voor het nabestaandenpensioen.
Is er een besparing beoogd met deze maatregel? Zo ja, hoe groot is die dan en waar staat die in de begroting?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid deze maatregel terug te draaien?
In het licht van de hiervoor gegeven antwoorden is het terugdraaien niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het verstandig is indien de ruimte voor de pensioenregeling verandert, daar minimaal een half jaar, maar beter nog een jaar eerder een besluit over te nemen?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 3 is opgenomen is er geen sprake van een inhoudelijke aanpassing van het besluit.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden, bij voorkeur binnen 10 dagen, omdat deze wijziging leidt tot veel omzettingen en deze Kamervragen vragen om het terugdraaien van de maatregel?
Ja.
Berichten in de media die het rapport 'Veiligheid Vliegverkeer Schiphol' van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) bevestigen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent de brandbrief van de luchtverkeersleiders?1 2
Ja. Ik wil u ook graag verwijzen naar mijn reactie op de Kamervragen van het lid Amhaouch (CDA) die specifiek over deze brandbrief gaan.
Het rapport «Veiligheid vliegverkeer Schiphol» van de OVV benoemt een aantal risico’s voor de veiligheid van het vliegverkeer rondom Schiphol zoals de sterke toename in het aantal vliegbewegingen, het steeds vaker afwijken van procedures, het veelvoorkomend wisselen van baancombinaties en de enorme werkdruk bij luchtverkeersleiders; deelt u de constatering dat dit dezelfde problemen zijn die de luchtverkeersleiders in de brandbrief naar voren brengen?3 Zo nee, waarom niet?
De brandbrief gaat mijns inziens met name over zaken als waardering, de inrichting en het functioneren van de organisatie en betrokkenheid van verkeersleiders bij ontwikkelingen. Ik beschouw dit primair als een interne aangelegenheid bij Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL). Het is belangrijk dat binnen LVNL open over de zorgen gesproken wordt en dat stappen gezet worden om in de brandbrief gesignaleerde knelpunten op te lossen. Het bestuur van LVNL is hier direct mee aan de slag gegaan nadat de signalen bekend werden. Ook wordt over onder meer de werkdruk gesproken. Dit ligt in het verlengde van de signalen van de OVV.
De implementatie van de aanbevelingen van de OVV door de sector gaat door conform de aanpak zoals opgenomen in de reactie van de sector4. Het verder verbeteren van de veiligheid is een speerpunt binnen alle geledingen van LVNL, en bij de andere sectorpartijen. Ook meer operationeel personeel behoort tot de topprioriteiten van LVNL. Ik heb uw Kamer eerder al geïnformeerd over het door LVNL opgezette programma «Voldoende Verkeersleiders»5 6 7.
Kunt u, nu de luchtverkeerleiders stellen dat het «niet de vraag is of het fout gaat maar wanneer», garanderen dat de veiligheidsrisico’s voor vliegen boven Nederland en Schiphol in het bijzonder niet onnodig hoog zijn? Zo ja, hoe strookt dat met de huidige berichtgeving? Zo nee, waarom vindt u dat acceptabel?
LVNL en het Gilde van luchtverkeersleiders hebben aangegeven dat de veiligheid op Schiphol op dit moment niet in het geding is en er zijn ook geen signalen daartoe uit het toezicht door de ILT. Schiphol, LVNL en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voldoen aan de strenge regels die internationaal worden gesteld aan de veiligheid van de luchtvaart. Zij zijn gecertificeerd en hebben onder meer goed ontwikkelde veiligheidsmanagementsystemen, waarmee zij risico’s analyseren en waar nodig maatregelen treffen om incidenten te voorkomen of te kunnen beheersen. Ook de OVV stelt in het rapport van april 2017 dat er geen signalen zijn dat de veiligheid onvoldoende is.
In het OVV-rapport valt verder te lezen dat het risico van vogelaanvaringen als aandachtspunt is opgenomen in het State Safety Programme, maar hoe is dat te rijmen met het nieuws dat met de nieuwe vliegroutes rondom Lelystad de kans op vogelaanvaringen tien keer groter is en de gevaren bij een vogelaanvaring op die routes vele malen groter zijn?4
Het vogelaanvaring-risico is wereldwijd een belangrijk aandachtspunt voor de luchtvaart en luchthavens en zo ook in Nederland. Het is bekend, onder meer ook uit gegevens van de Koninklijke Luchtmacht, dat bijna 98% van alle vogelaanvaringen plaatsvinden beneden een hoogte van 3.000 voet (ca 1.000 meter). Kenmerkend voor het civiele commerciële luchtverkeer is dat slechts gedurende een korte periode en alleen in de directe omgeving van de luchthaven, onder een hoogte van 3.000 voet wordt gevlogen. Op grotere hoogte is het risico op vogelaanvaringen gering.
Momenteel wordt er, zoals afgesproken, een nulmeting uitgevoerd op en rondom de luchthaven Lelystad. Hierin worden ook de gegevens van SOVON (Samenwerkende Organisaties Vogel Onderzoek Nederland) betrokken. Daarnaast zullen de vogelradargegevens van de Koninklijke Luchtmacht worden gebruikt voor een risicoanalyse met betrekking tot vogelaanvaringen met trekvogels op de tijdelijke aansluitroutes, van en naar de luchthaven Lelystad.
Is het instellen van de voorgenomen nieuwe aanvliegroutes naar Lelystad niet in strijd met het State Safety Programme en met de stelling van de OVV dat de veiligheidsrisico’s structureel verminderd moeten worden?
De routes voor Lelystad worden zodanig ontworpen door LVNL en het Commando Luchtstrijdkrachten van Defensie (CLSK) dat ze veilig gevlogen kunnen worden. Veiligheid is een randvoorwaarde in het ontwerpproces, dit wordt gevalideerd door onder andere simulaties en validatie vluchten in de praktijk uit te voeren. De routes worden vervolgens getoetst op de wettelijke veiligheidseisen door de ILT en de Militaire Luchtvaartautoriteit, als regulier onderdeel van het proces van totstandkoming van vliegroutes.
Waarom maakt de Luchtmacht wel gebruik van het vogeltrekwaarschuwingssysteem om vogelaanvaringen te voorkomen en de burgerluchtvaart nog niet?
Het vogeltrekwaarschuwingssysteem van de Koninklijke Luchtmacht is 25 jaar geleden specifiek ontwikkeld voor de militaire luchtvaart. Het waarschuwingssysteem maakt sinds vijf jaar gebruik van de twee weerradars van het KNMI. Op basis van de gegevens van deze radars geeft het systeem elke vijf minuten informatie over de vogeldichtheid in hoogtebanden van 200 m, tot een hoogte van 4.000 m. Deze informatie kan voor straaljagers en andere vaste (militaire) vleugeltoestellen leiden tot aanpassingen van de geplande missie, bijvoorbeeld door deze te verplaatsen in tijd, ruimte, hoogte of het niet uitvoeren van de missie.
Kenmerkend voor de burgerluchtvaart is dat er in korte tijd geklommen wordt naar een hoogte waar het gevaar voor vogelaanvaringen gering is (zie ook vraag 4). Ook voor de aansluitroutes van Lelystad Airport die op een hoogte liggen vanaf 1.800 m wordt verwacht dat dit aanvaringsgevaar gering is. Zoals bij de beantwoording van vraag 4 is aangegeven, zal er, om het aanvaringsrisico met trekvogels op deze aansluitroutes in beeld te brengen, aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. Hiervoor zullen de opgeslagen gegevens van het vogeltrekwaarschuwingssysteem worden gebruikt. Op basis van dit onderzoek wordt bekeken of en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
Vindt u, met de OVV, dat de Alderstafel in het algemeen een belangrijke rol speelt in het bestuurlijke stelsel rond de Schiphol Group en daarmee met de luchtvaart in Nederland? Zo nee, wat is dan uw inschatting van de rol van de Alderstafel?
Met de oprichting van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) per 1 januari 2015 zijn de Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS) en de Alderstafel onder één dak gebracht. Hiermee is regionale consultatie en informatie-uitwisseling als ook advisering over inpassing van de luchthaven in zijn omgeving aan één tafel geconcentreerd en structureel gemaakt.
De rol van de Omgevingsraad Schiphol is omschreven in het wettelijk kader waarmee het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS) verankerd wordt. In toekomstig artikel 8.35 lid 2 van de wet luchtvaart is opgenomen dat de ORS-partijen als gezamenlijk uitgangspunt hebben om door middel van overleg, consultatie en advies te zoeken naar de balans tussen het versterken van de netwerkkwaliteit van de luchthaven, een ruimtelijk-economische structuurversterking en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving rond de luchthaven. In toekomstig artikel 8.35 lid 3 van de wet luchtvaart is opgenomen dat de ORS bij haar taakuitoefening het nationale luchthavenbeleid in acht neemt dat door de Minister over de luchthaven Schiphol is vastgelegd. Hiermee is de adviserende rol van de ORS vormgegeven.
Deelt u de conclusie dat de Alderstafel Lelystad (Lelystad is onderdeel van de Schiphol Group) dus ook een belangrijke rol speelt?
De Alderstafel Lelystad heeft een belangrijke functie. Vanaf 2009 (verstrekking adviesopdracht en -aanpak) heeft de Tafel belangrijke adviezen verstrekt over de ontwikkelingsrichting van Lelystad Airport en vervolgens een werk- en uitvoeringsprogramma opgesteld. Op dit moment is de monitoring van de afspraken een belangrijke taak om tot een goede afronding te komen.
Verder heeft iedere regionale luchthaven van nationale betekenis op basis van de wetgeving een Commissie Regionaal Overleg. Voor Lelystad Airport is de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Lelystad (CROL) in mei 2015 ingesteld naast de Alderstafel. Zodra Lelystad Airport opengesteld wordt voor groot commercieel verkeer neemt de CROL de werkzaamheden van de Alderstafel over en wordt deze opgeheven.
Kent u de berichtgeving omtrent de nieuwjaarstoespraak van de heer Verbeek, commissaris van de Koning5 in Flevoland, deelnemer van de Alderstafel Lelystad?6
Ja. Ik merk daarbij overigens op dat de provincie Flevoland aan de Alderstafel Lelystad wordt vertegenwoordigd door de heer Lodders, gedeputeerde voor onder andere ruimte, mobiliteit en de luchthaven, en niet door de heer Verbeek.
Kent u de uitspraak van de heer Verbeek « In 2018 worden de laatste voorbereidingen gedaan voor de opening – in april 2019 – van het vliegveld Lelystad. De gebruikelijke, bijna rituele rimpelingen bij onze buurprovincies zullen dit naar mijn mening niet uitstellen»?7
Ja.
Vindt u dat bovenstaande uitspraak van de heer Verbeek bijdragen in uw pogingen om «dat vertrouwen weer terug te winnen «, zoals u bepleitte in het luchtvaartdebat van 19 december jl.?8 Zo ja, op welke manier, zo nee, hoe beoordeelt u dan een dergelijke uitspraak?
De uitspraak van de heer Verbeek is voor zijn rekening. Ik zie geen aanleiding om daarop te reageren.
Deelt u de mening dat de berichten van de afgelopen dagen van de Luchtverkeersleiders en de Vogelbescherming, passen in het beeld dat de veiligheid van het vliegverkeer boven Nederland en rondom Schiphol in het bijzonder niet langer gegarandeerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van de operatie is niet in geding, zie daartoe de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Deelt u voorts de mening dat de berichten van de afgelopen dagen van de commissaris van de Koning Flevoland, passen in het beeld dat de besluitvorming rondom Lelystad een «gelopen race» is? Zo nee, hoe dragen zijn uitspraken dan bij aan het tegenbeeld dat u wil uitstralen?
Ik richt mij op een zorgvuldige en transparante besluitvorming over Lelystad Airport. Daarom wordt momenteel gewerkt aan een actualisatie van het MER, dat ik onafhankelijk zal laten toetsen door onder andere de commissie m.e.r., en voer ik de komende periode nog divers (bestuurlijk) overleg. Begin februari zal ik u, zoals ik eerder heb aangegeven, daarover nader informeren. De uitspraken van de heer Verbeek hebben daar geen invloed op.
Kan worden geconcludeerd dat de nieuwe informatie over de werkwijze en werkdruk bij de luchtverkeersleiding en de tien keer grotere kans op vogelaanvaringen nieuwe aanwijzingen zijn dat de vliegveiligheidsrisico’s onacceptabel hoog zijn?
De veiligheid van de operatie is niet in geding, zie daartoe de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Deelt u de mening dat met deze nieuwe aanwijzingen, de conclusie van de OVV: «Er zijn geen aanwijzingen dat de luchthaven op dit moment onveilig is, maar partijen moeten de veiligheidsrisico’s structureel verminderen» achterhaald is, omdat die aanwijzingen er nu wel zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat gezien de onveilige situatie, de ontstane onrust en het verdwenen vertrouwen in de bestuurlijke besluitvorming alle plannen met betrekking tot de groei van de luchtvaart de ijskast in moeten totdat er orde op zaken is gesteld en de risico’s voor mens en dier tot een absoluut minimum zijn teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Tot en met 2020 is er een plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen per jaar op Schiphol. De OVV constateert in het onderzoek dat er geen signalen zijn dat de veiligheid op Schiphol onvoldoende is. Het vraagstuk is wat de effecten voor het huidige stelsel zijn als Schiphol in de toekomst groeit boven de 500.000 vliegtuigbewegingen. Deze groei moet uiteraard veilig plaatsvinden. Daarom is inzicht nodig in de gevolgen voor de veiligheid. Als eerste stap wordt in mijn opdracht een analyse uitgevoerd naar de effecten van een beperkte groei binnen het huidige operationele concept op de veiligheid. Daarnaast zal de Omgevingsraad Schiphol (ORS) mij adviseren over deze toekomstige ontwikkeling van de luchthaven. Na deze advisering zal pas besloten worden over de verdere ontwikkeling van Schiphol.
Deelt u de mening dat met een significante daling van het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol, naar bijvoorbeeld 300.000, zowel de klimaatdoelstellingen van Parijs, als de aanbevelingen uit het OVV-rapport veel beter te realiseren zijn? Zo nee, waarom niet?
De uitstoot van CO2 wordt uiteraard minder als het aantal vliegbewegingen bijna halveert. De bijdrage van het internationale vliegverkeer wordt geregeld via internationale afspraken binnen ICAO. Daarnaast spant het kabinet zich ook in om verlaging van emissies te bevorderen. Daarbij wordt ingezet op financiële maatregelen, het bevorderen van nieuwe technologie en biofuels.
De OVV heeft in hun rapport vermeld geen signalen te kennen dat het vliegverkeer op Schiphol onveilig is. Teruggaan naar bijvoorbeeld 300.000 vliegtuigbewegingen is omwille van veiligheid niet noodzakelijk.
Het bericht ‘Geen OV op Oudejaarsavond’ |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er weer geen openbaar vervoer (ov) op oudejaarsavond was?1
Ja.
Vindt u het onwenselijk dat er op oudejaarsavond vanaf 20.00 uur geen ov beschikbaar is in het grootste deel van het land?
Sinds jaar en dag ligt het openbaar vervoer tijdens de jaarwisseling enkele uren grotendeels stil. Dit is enerzijds ingegeven vanuit de wens om het personeel van het openbaar vervoer de mogelijkheid te geven het nieuwjaarsmoment te vieren en anderzijds betreft het een afweging van kosten en baten in relatie tot het aantal te verwachten reizigers.
Ik begrijp de wens om deze afweging uit het verleden in het huidig tijdsgewricht opnieuw tegen het licht te houden. Ik ben dan ook graag bereid te verkennen of de reizigers geholpen zouden zijn met openbaar vervoer tijdens de jaarwisseling.
Elke concessieverlenende overheid heeft hierover overigens een eigen afweging en eigen afspraken gemaakt met haar vervoerder. Zo staat in de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet, net als in de vorige, dat NS van 31 december na 20:00 uur tot 1 januari 10:00 uur niet hoeft te rijden (artikel 44 lid 1c). In de praktijk hervat NS op 1 januari al om 01:00 uur de normale dienstregeling van de reguliere nachttreinen.2 Omdat dit een vraag betreft die ook de andere overheden en vervoerders aangaat, zal ik met hen dit vraagstuk verkennen en bespreken aan de Landelijke OV- en Spoortafel. We kunnen dit namelijk – gezien de rechten en plichten binnen alle concessies – alleen realiseren als we hier met z’n allen toe besluiten. Ik zal u over dit gesprek informeren in mijn brief over de uitkomsten van de Landelijke OV- en Spoortafel.
Kunt u aangeven hoe groot de vraag naar ov is op oudejaarsavond?
Er zijn geen cijfers bekend over de vraag naar openbaar vervoer op oudejaarsavond. Wél heb ik Schiphol gevraagd hoeveel (lucht)reizigers er in de betreffende uren aankomen en vertrekken. Met uitsluiting van reizigers die op Schiphol overstappen (en dus per definitie geen verplaatsing in Nederland maken) zijn dat er ongeveer 7.000. Een deel van de reizigers van/naar Schiphol gebruikt het openbaar vervoer; anderen reizen met de eigen auto, taxi of worden gebracht/opgehaald. Dit geldt naar verwachting ook voor de 7.000 reizigers rond de jaarwisseling. Aan de Landelijke OV- en Spoortafel zal ik ook specifiek het vervoer van en naar Schiphol aan de orde stellen.
Is het, tegen de achtergrond dat ook vanaf Schiphol geen ov beschikbaar was terwijl vliegtuigen wel gewoon opstegen en landden, nog van deze tijd een luchthaven niet per ov te ontsluiten op oudejaarsavond?
Zie antwoord vraag 3.
Het ov in steden is een lokale aangelegenheid, maar wat voor zin heeft het om trams, bussen en metro’s naar stations te laten rijden als men daar niet kan overstappen op de trein? Kunt u daarom aangeven hoe u voor de gehele ov-keten een werkbare dienstregeling voorziet op oudejaarsavond?
Zoals hiervoor aangegeven zal ik dit met de decentrale overheden bespreken aan de Landelijke OV- en Spoortafel.
Waarom stopt het personeel in de ov-keten wel om 20.00 uur zodat het in de gelegenheid is de laatste uren van het jaar thuis te vieren met vrienden en familie, maar geldt dit niet voor alle andere sectoren waarin mensen gewoon doorwerken tijdens de jaarwisseling?
Ik kan niet in de afweging, argumenten en afspraken van organisaties en bedrijven in andere sectoren treden. Wat de openbaar vervoersector betreft, heeft elke concessieverlener zijn eigen bevoegdheden. In de vervoerconcessie zijn met NS hierover afspraken gemaakt (zie antwoord 2). Welke afspraken decentrale overheden in hun concessies met andere vervoerders hebben gemaakt en of daardoor al het openbaar vervoer overal om 20:00 uur stopt, is mij niet bekend. Maar precies daarom zal ik dit met overheden en vervoerders verkennen aan de Landelijke OV- en Spoortafel.
Welke stappen wilt u zetten om tot een oplossing te komen?
Zie het antwoord op vraag 2.