Nieuwe bezuinigingen die bestuurders van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) doorvoeren |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het ZGT de buitenpoliklinieken in Nijverdal en Goor wil sluiten?1 2
ZGT heeft mij laten weten dat sprake is van een voorgenomen besluit om de buitenpoli’s in Goor en Nijverdal per 1 maart aanstaande te sluiten. Daarbij heeft volgens ZGT onder meer een rol gespeeld dat het gebruik van deze buitenpoliklinieken de afgelopen jaren aanzienlijk is afgenomen, onder meer omdat de ziekenhuislocaties in Hengelo en Almelo goed bereikbaar zijn. De kosten voor het openhouden van de poliklinieken staan daardoor niet langer in verhouding tot het aantal bezoeken, aldus ZGT. Dit voornemen maakt onderdeel uit van het bredere pakket aan maatregelen dat ZGT treft omdat het een aanzienlijke besparing moet realiseren om ervoor te zorgen dat ZGT financieel gezond en toekomstbestendig wordt.
Ik begrijp dat mensen het vervelend vinden als zij langer moeten reizen voor hun zorg. Het is echter niet aan mij om te oordelen over de vraag of ZGT alles overwegende de juiste beslissing neemt als het deze buitenpoli’s sluit. Het al dan niet sluiten van deze locaties is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van het ziekenhuis.
Vindt u het wenselijk dat mensen niet meer dichtbij huis naar een specialist kunnen en daardoor veel langer moeten reizen om benodigde zorg te kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel denken de bestuurders van het ZGT te besparen met de sluiting van poliklinieken in Nijverdal en Goor?
Dit is bedrijfsgevoelige informatie waar ik niet over beschik.
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van het ZGT enkel kijken naar het kostenplaatje en niet wat goed is voor de mensen?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd over de sluiting van deze poliklinieken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sluiting van de locaties is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Aangezien het uitsluitend poliklinische zorg betreft ziet de inspectie geen risico’s voor patiëntveiligheid ten gevolge van de sluiting. De inspectie heeft de raad van bestuur wel gewezen op het belang van zorgvuldige communicatie met patiënten en andere zorgaanbieders in de regio over wijzigingen met betrekking tot de locatieprofielen van het ziekenhuis.
Wat vindt u ervan dat de bestuurders van het ZGT de parkeertarieven verhogen, maar niet echt een belangrijke reden hadden dit door te voeren?3 4 5
Het is niet aan mij om te oordelen over de hoogte van de parkeertarieven die ZGT op zijn terreinen hanteert, dit is een private kwestie.
Vindt u het wenselijk dat des te zieker je bent, des te meer buitenproportionele parkeerkosten je ook nog eens moet betalen bij ziekenhuisbezoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Is er al meer duidelijkheid of en hoe het ZGT de spoedeisende hulppost in de locatie in Hengelo gaat open houden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?6
Op 24 januari jl. heeft ZGT bekend gemaakt per 1 april aanstaande de afdeling voor Spoedeisende Hulp (SEH) te sluiten. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar de brief hierover die ik nog naar de Kamer zal sturen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een belangrijke taak hebben om te zorgen dat de tekorten van deze ziekenhuizen verminderd worden, gezien deze ziekenhuizen de tekorten immers ook opgelopen hebben door te lage tariefsbetalingen door de zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid de zorgverzekeraars daartoe te bewegen? Zo nee, waarom niet?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht voor zijn verzekerden. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg tijdig en binnen redelijke afstand voor zijn verzekerden beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Daarnaast is het de rol van de zorgverzekeraar om te bevorderen dat er doelmatige zorg wordt geleverd en verzekerden goed geïnformeerd worden.
De contractering is een zaak tussen individuele partijen waarbij zij afspraken kunnen maken over prijs, aantallen patiënten en eventuele omzetplafonds. Het is niet aan mij om mij hierin te mengen. Indien de uitvoering van het contract leidt tot knelpunten bij de aanbieder, dan is het aan de zorgaanbieder om hierover tijdig in overleg te treden met de zorgverzekeraar. Tegenwoordig kunnen partijen ook gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering»
om via geschilbeslechting (waaronder ook de mogelijkheid van mediation) een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken.
Is u bekend welke bezuinigingsmaatregelen de bestuurders van het ZGT nog meer gaan doorvoeren om hun gemaakte financiële tekorten op te plussen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Op 24 januari jl. is meer bekend geworden over de voorgenomen besluitvorming van ZGT met betrekking tot de locatieprofielen van de ziekenhuislocaties in Hengelo en Almelo. Voor meer informatie daarover verwijs ik u graag naar het bericht dat ZGT op 24 januari jl. op zijn website heeft geplaatst (https://www.zgt.nl/nieuws/algemeen/algemeen/zgt-scherpt-zorgaanbod-locatie-almelo-en-hengelo-aan/) en de brief hierover die ik nog naar de Kamer zal sturen.
De NAM-uitspraken en technische mogelijkheden voor het verminderen van gaswinning |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de brief van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarin zij aangeeft dat er «thans geen aanleiding is om aanvullende maatregelen te treffen vanuit een persoonlijk veiligheidsperspectief op basis van de toepasselijke Meijdam norm»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak?
Met «code rood» bedoelt SodM te zeggen dat een grenswaarde is overschreden, waarmee het meet- en regelprotocol in werking treedt. Dit protocol houdt in dat NAM binnen een korte tijd een analyse maakt over de achtergronden van de grenswaardeoverschrijding en een voorstel doet voor eventuele beheersmaatregelen. NAM legt deze analyse voor aan SodM, waarna SodM aan mij advies uitbrengt. NAM heeft er in haar brief aan SodM op gewezen, dat het meet- en regelprotocol betrekking heeft op zowel fysieke veiligheid als veiligheidsbeleving.
De uitspraak van NAM over de risicomodellen is een constatering op basis van rekenresultaten. SodM heeft de constateringen van NAM getoetst en komt tot de conclusie dat zij zich kan vinden in de analyse van NAM. Het gaat dan om een analyse waaruit blijkt dat het patroon van de grondversnelling (PGA), de grondsnelheid (PGV) en de magnitude van de beving binnen de verwachtingen valt en daarom geen onverwachte elementen bevat. Ik verwijs hiervoor naar het rapport van SodM (p.31), dat ik gevoegd heb bij mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Wat vindt u ervan dat de NAM stelt dat code rood onterecht is afgegeven en dat de aardbeving binnen de bestaande risicomodellen past?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat Groningers die al maanden en soms zelfs jaren zitten met onopgeloste schades woest worden als de NAM zulke brieven stuurt?
Ik heb begrip voor de emoties van Groningers die een goede oplossing willen voor schade die zij door aardbevingen hebben ondervonden. Daarom heb ik mij vanaf het begin van mijn aantreden als Minister ingezet voor een goed schadeprotocol Recent is hierover overeenstemming bereikt (zie Kamerstuk 33 529, nr. 423). Ik ga echter niet over de wijze waarop NAM zijn cijfers, rapporten en brieven presenteert.
Wordt u ook niet bijkans misselijk van deze houding en benadering? Bent u bereid de NAM, maar ook aandeelhouders Shell en Exxon, hierop stevig aan te spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de door experts van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Gasunie Transport Services (GTS) gemaakte opmerking in een technische briefing over leveringszekerheid op 17 januari 2018 in de Kamer dat er nog minder gaswinning mogelijk is zonder de leveringszekerheid in gevaar te brengen? Hoe verhoudt zich dat tot eerdere uitspraken van uw ambtsvoorganger dat de leveringszekerheid bij hogere winning in het gedrang komt (een besluit dat de Raad van State overigens heeft vernietigd)?
In de genoemde technische briefing hebben GTS en TNO een toelichting gegeven op het onderwerp leveringszekerheid en het gebruik van laagcalorisch gas in binnen- en buitenland. Tijdens deze briefing is ook ingegaan op mogelijkheden om de vraag naar laagcalorisch gas te verminderen. Uit de vraag kan ik niet opmaken aan welke van deze mogelijkheden door de vragenstellers wordt gerefereerd. Ik maak daarom een onderscheid tussen de korte en de langere termijn.
Bij het verlagen van de gaswinning nog binnen dit gasjaar (tot 1 oktober 2018) kan alleen gebruik worden gemaakt van de bestaande infrastructuur. Daarnaast is in 2015 het onderzoek naar een andere benadering van de gaswinning uitgevoerd (Kamerstukken 33 529, nr. 212). De hoofdconclusie van dit onderzoek was dat het mogelijk is het gassysteem zodanig in te richten dat zoveel mogelijk gas uit andere bronnen dan het Groningenveld wordt gebruikt, waarmee de winning uit het Groningenveld temperatuurafhankelijk wordt. Het kabinet heeft destijds echter besloten om niet volledig tot deze andere benadering van de gaswinning over te gaan omdat de temperatuurafhankelijke winning uit het Groningenveld zou leiden tot sterke productiefluctuaties, die het, op basis van het advies hierover van SodM, juist zoveel mogelijk wilde beperken (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Naar aanleiding van de nieuwe adviezen van SodM en GTS van 1 februari jl. zal ik dit opnieuw bezien voor de aankomende jaren. Zoals ik in mijn brief van 1 februari jl. aan uw Kamer schreef, heb ik NAM en GasTerra gevraagd binnen de voorwaarden van de voorlopige voorziening, voor het lopende gasjaar hier reeds invulling aan te geven en de gaswinning te verlagen (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
Op de langere termijn zijn er ook andere mogelijkheden om de vraag naar Gronings gas structureel terug te brengen, bijvoorbeeld via de bouw van een aanvullende stikstofinstallatie in Zuidbroek, de ombouw van industriële grootverbruikers naar hoogcalorisch gas en verduurzaming in de gebouwde omgeving. Ik inventariseer nu wat de mogelijkheden van deze en andere opties zijn en wil uw Kamer hierover zoals eerder toegezegd dit kwartaal informeren.
Komt het voor dat er laagcalorisch (Groningen)gas wordt geëxporteerd en dat dat omgezet wordt naar hoogcalorisch gas? Zo ja, om welke hoeveelheden gaat dat en hoe is dat mogelijk?
Als gas kwalitatief wordt omgezet, wordt dit gedaan door de landelijke netbeheerder die de taak heeft om de netten te balanceren. In het buitenland zijn er ook mogelijkheden om laagcalorisch gas in het hoogcalorische gasnet bij te mengen. Uw Kamer is hier eerder al over geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 285).
Het is mij bekend dat er met name in Frankrijk laagcalorisch gas in het hoogcalorisch gasnet wordt gemengd om het gasnetwerk te balanceren. Het afgelopen gasjaar ging het daarbij om iets minder dan 0,5 miljard Nm3. Dat is vergelijkbaar met eerdere jaren en valt binnen de bandbreedte waar GTS in haar prognoses van de export naar België en Frankrijk rekening mee heeft gehouden. Overigens ben ik inmiddels met mijn collega’s in Duitsland, Frankrijk en België in gesprek over de mogelijkheden de buitenlandse vraag naar laagcalorisch gas versneld af te bouwen.
In mijn gesprekken met buitenlandse collega’s stel ik uiteraard ook het bijmengen van laagcalorisch gas in het hoogcalorische net aan de orde. Daarbij plaats ik wel de kanttekening dat enige overloop door netbeheerders die verschillende gassystemen in balans moeten houden nooit volledig te vermijden zal zijn. Het gaat daarbij overigens wel om een overloop die twee kanten op werkt: laagcalorisch gas in het hoogcalorische systeem en hoogcalorisch gas in het laagcalorische systeem.
Zijn er mogelijkheden om in de bestaande exportcontracten de export van laagcalorisch (Groningen)gas af te bouwen? Zo ja, wilt u dat per onmiddellijke ingang doen?
Nee. Contracten kunnen weliswaar met wederzijds goedvinden worden aangepast, maar dit heeft geen effect op de fysieke vraag naar laagcalorisch gas in het buitenland. In het buitenland wordt het gas namelijk, net als in Nederland, gebruikt door huishoudens en bedrijven en ook daar bestaat hiervoor op de korte termijn geen alternatief. Buitenlandse afnemers nemen het gas af, omdat ze het fysiek nodig hebben. De contracten van GasTerra met energiebedrijven spelen daarbij geen rol. Deze contracten zijn alleen een vorm aan de hand waarvan aan de vraag wordt voldaan. Als er geen contracten zouden zijn, dan zouden partijen dit gas op de Nederlandse gashandelsplaats TTF inkopen, waarbij er ook geen mogelijkheid is om te discrimineren tussen binnen- en buitenland. Om de vraag naar buitenlands gas terug te brengen worden in Duitsland, België en Frankrijk tussen nu en 2030 alle aansluitingen naar het gebruik van hoogcalorisch gas omgebouwd. Zoals reeds toegezegd ben ik met mijn buitenlandse collega’s in gesprek om te kijken of en waar dit proces kan worden versneld.
Zijn er mogelijkheden om niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland de vraag naar laagcalorisch Groningengas af te laten nemen door stikstofinstallaties, bijmenging of ander gebruik door de industrie? Bent u bereid afnemers voor de benodigde investeringen te compenseren? Zo nee, waarom niet?
In de gesprekken die ik momenteel met mijn buitenlandse collega’s voer verken ik ook welke mogelijkheden zij zien om op een andere manier in de vraag naar gas te voorzien dan via het gebruik van het gas uit Groningen. Ik neem dit mee in mijn inventarisatie van mogelijkheden om de vraag naar gas uit Groningen te verlagen die ik eind maart aan uw Kamer wil aanbieden.
Klopt het dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) later advies uitbrengt? Deelt u de mening dat dit ongewenst is gezien de enorme urgentie en het belang voor Groningen?
De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft, om tot een zorgvuldig afgewogen analyse te komen, een week later advies uitgebracht dan aanvankelijk voorzien. Gelet op het gewicht van dit advies voor de verdere besluitvorming over de gaswinning in Groningen heb ik hiervoor begrip. Het advies heb ik op 1 februari jl. aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 529, nr. 424).
De uitzending van Rambam, waaruit blijkt dat trainers (politie)honden ernstig mishandelen. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Rambam van 18 januari 2018 over hondentrainingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beelden van Rambam, die ondubbelzinnig aantonen dat bij de tiental bezochte particuliere politiehondenscholen sprake is van structurele en ernstige dierenmishandeling, met name bestaande uit het gebruik van voorwerpen om dieren te corrigeren, zoals elektronische halsbanden, slipkettingen en prikbanden, maar ook door honden te slaan en te schoppen?
Ik heb de beelden als schokkend ervaren. Het is nu al verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Dit is strafbaar gesteld in art. 2.1, eerste lid, van de Wet dieren.
Het streven is om het wijzigingsbesluit per 1-7-2018 in werking te laten treden. Aangezien ik ook nadere regels wil stellen die het gebruik van de elektronische halsbanden verder inkaderen (eisen ten aanzien van de deskundigheid van de gebruiker en technische eisen ten aanzien van de elektronische halsbanden) zal het onderdeel waarin regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van stroomhalsbanden later in werking treden.
Waarom is het Besluit tot wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (hierna: wijzigingsbesluit) na anderhalf jaar nog altijd niet in werking getreden, waardoor een verbod op het gebruik van voorwerpen om dieren op hardhandige wijze te corrigeren nog altijd niet in werking is getreden?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, nu ook de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) aangeeft dat er behoefte is aan wetgeving om dieronvriendelijke trainingsmethoden te verbieden, aangeven op welke datum het dit wijzigingsbesluit van 1 juni 2016 in werking zal treden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat zelfs een politieagent in de uitzending van Rambam aangeeft bewust een naar zijn weten verboden voorwerp te gebruiken om honden te corrigeren?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de korpschef gevraagd om, indien het inderdaad een politiemedewerker betreft, diens handelen en uitlatingen te laten onderzoeken en te beoordelen.
Bent u bereid om de training van politiehonden niet langer onder te brengen bij particuliere hondenscholen waar een zeer gesloten cultuur heerst? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat de beelden van Rambam voldoende aanleiding biedt om streng toezicht te houden op alle politiehondenscholen?
De politie koopt het merendeel van nieuwe honden van particuliere hondenscholen die bijna allemaal zijn aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV). Dit betreft jaarlijks ongeveer 80 honden. De honden volgen daarna, samen met de hondengeleider, binnen de politie voorgezette trainingen.
Ik kan een particuliere organisatie als de KNPV niet verbieden om bepaalde legale hulpmiddelen bij hondentrainingen te gebruiken. De KNPV heeft mij laten weten een aantal beelden die te zien waren in de uitzendingen van het programma RamBam en de in de uitzending gedane uitspraken ten aanzien van het omgaan met (politie)honden af te keuren. De KNPV heeft aangegeven dat wanneer er sprake is van misstanden wat betreft het dierenwelzijn, de KNPV sancties toepast ten aanzien van de betrokken vereniging (intrekken erkenning) of het betrokken lid (schorsing of ontzetting uit het lidmaatschap). De KNPV heeft verder laten weten dat tegen één lid de voorgenomen ontzetting uit het lidmaatschap van de KNPV is uitgesproken en dat er een onderzoek is ingesteld naar de leden en aangesloten verenigingen die in de televisie beelden te zien waren of genoemd zijn.
Bent u vanwege de beelden van Rambam bereid om de KNPV te vragen al haar leden per brief te gebieden om, in ieder geval totdat trainers de benodigde cursus hebben doorlopen, geen elektronische halsbanden, slipkettingen en prikbanden te gebruiken bij de training van (politie)honden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van onder meer de Raad van Beheer dat er geen wettelijke uitzondering moet worden geboden voor het gebruik van de in het wijzigingsbesluit genoemde voorwerpen om dieren te corrigeren? Bent u bereid om de uitzondering voor het gebruik van deze voorwerpen, die is opgenomen in artikel 2, onder A onderdeel h van het wijzigingsbesluit te schrappen? Zo nee, waarom niet en hoe zal het toezicht op het gebruik worden vormgegeven?3
De mening van de Raad van Beheer dat er geen wettelijke uitzondering moet worden geboden, deel ik niet. Dit laat onverlet dat het goed is om vast te stellen dat de getoonde methoden strekken tot dierenmishandeling. Wat mij betreft ligt de verantwoordelijkheid voor het oordeelkundig en zorgvuldig opvoeden en trainen van honden primair bij de sector. Ik vertrouw er op dat de sector haar verantwoordelijkheid neemt om de notie dat bepaald gedrag en het onoordeelkundig gebruik van hulpmiddelen dierenmishandeling tot gevolg kan hebben en dus verboden is, uit te dragen en ter harte te nemen.
In de Wet Dieren is verder opgenomen dat misdrijven zoals dierenmishandeling die in uitoefening van beroep of bedrijf zijn gepleegd, zwaarder kunnen worden bestraft.
Gelet op de veelheid aan cursussen zal het toezicht op het gebruik van dit soort hulpmiddelen risicogebaseerd zijn en/of geschieden op basis van meldingen.
Ik zal bevorderen dat houders op voorhand al kunnen weten welke opvoedingsmethoden niet meer gebaseerd zijn op de laatste wetenschappelijke inzichten. In het kader van de uitwerking van en de communicatie over de kennis en vaardigheden die houders van (risico)honden moeten hebben, zal hier expliciet aandacht aan worden besteed. (Toekomstige) houders kunnen hierdoor bewuster kiezen voor een hondenschool en bij misstanden melding doen.
Ik zal de toezichthoudende diensten vragen zo mogelijk meer inzet te plegen op de opsporing van misstanden als hier aan de orde.
Op welke wijze zal de registratie van de «deskundigen» die de vereiste cursus hebben doorlopen worden vormgegeven?
De registratie van deskundigen voor de inzet van de elektronische halsband zal plaatsvinden bij het opleidingscentrum. Elke deelnemer die voldoet aan de vereiste kennis en kunde en de opleiding met goed gevolg heeft doorlopen krijgt een bewijs van het met goed gevolg doorlopen hebben van de cursus.
Bent u voornemens om de koop en verkoop van de in het wijzigingsbesluit verboden voorwerpen te verbieden? Zo nee, waarom niet? Waar zullen de volgens het wijzigingsbesluit verboden voorwerpen dan worden verkocht en op welke wijze zal worden gecontroleerd dat de koper/gebruiker de benodigde cursus heeft doorlopen?
Nee. Ook met een verbod op de verkoop van stroomhalsbanden in Nederland, voor zover dat al mogelijk zou zijn op grond van het EU-recht, blijven deze producten makkelijk verkrijgbaar, onder meer in de ons omringende landen.
Dit neemt niet weg dat iedereen met en zonder hond moet weten dat het onoordeelkundig gebruik van dit soort hulpmiddelen strafbaar kan zijn. Hier ligt ook een grote eigen verantwoordelijkheid bij de winkels die dit soort hulpmiddelen aanbieden, zoals dierenspeciaalzaken.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 13.
Kunt u garanderen dat de verboden hulpmiddelen niet kunnen worden verkocht aan en gekocht door trainers of huisdiereigenaren zonder deskundigheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, deelt u de mening dat de uitzonderingen op dit verbod derhalve moeten worden teruggedraaid?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het inzetten van deze verboden middelen voor de jacht niet voldoet aan de voorwaarde dat er sprake moet zijn van uitzonderlijke situaties waarbij geen andere oplossingen zijn dan de inzet van deze middelen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ook voor de jacht kan het voorkomen dat in uitzonderingsgevallen en alleen indien de dieren daadwerkelijk worden ingezet voor de jacht, het gebruik geïndiceerd kan zijn. Ik ben nog in overleg met de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNVJ) welke uitzonderingsgevallen dit dan zijn.
Wat gaat u doen om particuliere (zelfbenoemde) hondentrainers die mensen aanleren hun dieren te mishandelen keihard aan te pakken?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om alle erkende hondentrainers te registreren?
Het beroep van hondentrainer (ook wel kynologisch instructeur) is geen erkend beroep. Er kan daarom niet gesproken worden van erkende hondentrainers of erkende kynologisch instructeurs en registratie ervan is dan ook niet mogelijk.
Continuïteit van DBFM(O)-projecten na faillissement van de private aanbieder |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Britse bouwgigant met 45.000 werknemers failliet» (NOS 15 januari)?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Het faillissement van dit bouwbedrijf lijkt een combinatie te zijn geweest van verschillende factoren die hoofdzakelijk met het bedrijf zelf te maken lijken te hebben.
Hoe duidt u de praktijk dat in Nederland steeds meer contracten worden afgesloten met private partijen op basis van het principe van Design Build Finance Maintain Operate (DBFMO)?
In het beleid ten aanzien van DBFM(O) is van belang dat DBFM(O) geen doel op zich is, maar een middel om «value for money» te bereiken. Dit beleid bestaat al bijna 20 jaar. Een eventuele keuze voor DBFM(O) vindt plaats op basis van een vergelijking tussen DBFM(O) en andere contractvormen. Bij ieder project boven € 25 mln voor gebouwen en € 60 mln voor infrastructuur wordt deze afweging gemaakt. Gebouwen en infrastructuur zijn in het algemeen geschikt voor optimalisatie van levensduurvoordelen binnen DBFM(O) contracten omdat deze projecten vanwege hun aard stabiel en langlopend zijn, de scope vooraf goed te bepalen is en de risico’s goed in te schatten en te beheersen zijn door de opdrachtnemer. In vergelijking met traditionele uitvoering hebben DBFM(O) projecten geraamde meerwaardes opgeleverd van gemiddeld 10 à 15%2 zoals eerder met uw Kamer is gewisseld. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze 10 à 15% meerwaarde financieel van aard is. Verbeteringen van het kwaliteitsniveau zijn niet meegenomen.
Het aantal DBFM(O) projecten is derhalve afhankelijk van het aantal potentieel geschikte projecten en de afweging per project over de eventuele meerwaarde van DBFM(O). Zoals onder meer toegelicht in de DBFM(O) Voortgangsrapportage 2016/20173 is het aantal DBFM(O) projecten in de afgelopen jaren gestaag toegenomen naar een totaal van 40. In de komende periode zal de groei van het aantal nieuwe projecten afnemen tot naar verwachting gemiddeld 2 à 3 per jaar voornamelijk omdat de desbetreffende vakdepartementen minder (potentiële) projecten hebben in de toekomst. In de komende DBFM(O) Voortgangsrapportage 2018/2019 (waarvan de planning is om deze medio 2018 aan de Tweede Kamer te sturen) zal nader worden ingegaan op deze toekomstige projecten.
Is het overzicht van DBFM(O)-projecten op de website rijksoverheid.nl compleet en actueel? Omvat dit overzicht ook DBFM(O)-projecten van medeoverheden?
Ja. Het overzicht op rijksoverheid.nl is compleet en actueel. Dit overzicht omvat alleen Rijksprojecten en geen projecten van medeoverheden omdat deze buiten de verantwoordelijkheid van het Rijk vallen.
Gezien de lange looptijd van DBFM(O)-projecten, hoe vaak is het voorgekomen dat aanbieders tijdens de looptijd van het contract een faillissement hebben aangevraagd?
Tot nu toe zijn er geen faillissementen opgetreden bij aanbieders. Bij DBFM(O) worden de onderdelen van een investeringsproject (zoals ontwerp, bouw, financiering, onderhoud en facilitair) met alle bijbehorende risico’s integraal overgedragen van de publieke opdrachtgever aan één private opdrachtnemer, namelijk een consortium van meerdere private partijen. Het consortium levert een dienst over de hele levensduur (b.v. het beschikbaar stellen van een weg) in plaats van een product (b.v. de aanleg van asfalt). Voor ieder DBFM(O) project richt het desbetreffende consortium een speciale projectvennootschap op. Het Rijk sluit als opdrachtgever een contract met deze projectvennootschap als opdrachtnemer. In de vennootschap zijn de bouwbedrijven doorgaans (mede)aandeelhouder en vindt vreemd vermogen financiering plaats via externe financiers, zoals banken en institutionele beleggers.
De enige manier om geld te verdienen voor de projectvennootschap is om de dienst zoals uitgevraagd te leveren gedurende de looptijd van het project. Hierdoor hebben alle betrokken marktpartijen een sterke prikkel om de gewenste prestaties te leveren en om eventuele problemen zelf aan te pakken of te voorkomen. Mocht er toch een partij binnen de projectvennootschap failliet gaan, dan dienen de andere deelnemende partijen dit zelf op te lossen. Dit mechanisme heeft ook in de moeilijke marktomstandigheden in de bouwsector van de afgelopen jaren gewerkt. Deze moeilijke omstandigheden leidden wel tot financiële problemen bij bouwbedrijven en zelfs (dreigende) faillissementen van enkele partijen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd in 2016 toen problemen ontstonden bij Imtech dat betrokken was bij onder meer de Penitentiaire Inrichting Zaanstad. De private partijen hebben toen zelf hiervoor een goede oplossing gevonden. Ook in deze periode is geen enkele projectvennootschap ooit failliet gegaan.
Mocht dit mechanisme niet werken dan heeft het Rijk als waarborg een contract (de zogenoemde «direct agreement») met de externe financiers voor het uiterste geval dat alle partijen in de projectvennootschap failliet zouden gaan. In dat geval kan het Rijk deze financiers aanspreken om te zorgen dat zij nieuwe partijen vinden om de projectvennootschap weer te vullen en de opdracht af te ronden. Deze situatie heeft zich overigens ook nog nooit voorgedaan. Uiteindelijk is een extra waarborg dat het Rijk het volledige eigendom krijgt van de desbetreffende infrastructuur of het gebouw in het extreme geval dat de financiers er niet in zouden slagen om de projectvennootschap de opdracht te laten afmaken.
Hoe is er in de voorkomende gevallen omgegaan met het faillissement en heeft dit extra kosten opgeleverd voor de overheid?
Zoals hierboven aangegeven is er nooit sprake geweest van faillissement van de aanbieder van de levering van de dienst bij DBFM(O) projecten.
Hoe wordt, nu en in de toekomst, de continuïteit van een DBFM(O)-project geborgd bij een faillissement van de aanbieder? Hoe is dit geborgd bij DBFM(O)-projecten van medeoverheden?
Zoals hierboven aangegeven is bij DBFM(O) de continuïteit van de levering van de dienst geborgd door onder meer de structurering van de opdrachtnemer in een speciale projectvennootschap en door de contracten en betalingsafspraken die het Rijk heeft met deze projectvennootschap en met de externe financiers.
Het Rijk is niet verantwoordelijk voor DBFM(O) bij medeoverheden omdat deze autonoom zijn en verantwoordelijk voor hun eigen projecten, budgetten en de afweging over de beste contractvorm. Overigens wordt de beschikbare kennis en expertise over DBFM(O) wel beschikbaar gesteld aan medeoverheden via het Expertisecentrum Aanbesteden (PIANOo), sinds 1 januari 2017 onderdeel van RVO.
Het bericht ‘Waar zijn de miljoenen voor de gezonde Veenkoloniën gebleven?’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waar zijn de miljoenen voor de gezonde Veenkoloniën gebleven?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat onduidelijk is waar de tien miljoen euro voor extra gezondheidsmaatregelen gebleven is?
Het is helder waar het geld bestemd voor de Veenkoloniën aan wordt besteed: het programma Kans voor de Veenkoloniën. Samen met 13 regiogemeenten en een vertegenwoordiging van de bewoners zijn projecten gestart die gezamenlijk bijdragen aan de doelstelling om gezondheidsverschillen in deze regio te verkleinen. Er is momenteel € 3,5 miljoen van de gereserveerde € 10 miljoen besteed.
Heeft u een overzicht op welke wijze dit extra geld voor de Veenkoloniën is besteed?
Hierover heeft in december 2017 een rapportage aan het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Alle projecten die uitgevoerd worden met steun vanuit het programma Kans voor de Veenkoloniën zijn beschreven in een overzicht (zie bijlage) dat breed is verspreid. Dit overzicht wordt steeds geactualiseerd en aangevuld met nieuwe informatie. Tevens is op de website (www.kansvoordeveenkolonien.nl) informatie over de activiteiten van het programma te vinden. Het gaat onder meer om projecten als goede start, taalhuizen en armoedecoaches.
Heeft u signalen ontvangen dat door bureaucratie grote delen van het het beschikbare geld onvoldoende op de juiste plekken terecht is gekomen?
Nee, deze signalen heb ik niet ontvangen. Er is in de eerste fase van het programma veel overleg met de regiogemeenten geweest om draagvlak voor het programma in de regio te creëren. De projectorganisatie heeft zich in de eerste fase vooral op het ontwikkelen en selecteren van projecten gericht. In juli 2017 (start van fase 2) is de destijds ingerichte ondersteuningsstructuur herijkt en herzien, om rechtstreekse en korte lijnen met de diverse projectuitvoerders te kunnen houden wat nodig is ten behoeve van monitoring en rapportage aan VWS. De uitvoerende organisaties zijn hierover tevreden.
Welke gezondheidsdoelen zijn bij de start van het project gesteld en heeft u inzicht in hoeverre deze zijn behaald?
Het amendement van voormalig Tweede Kamerlid Wolbert vraagt om een regionale aanpak van gezondheidsachterstanden in de regio van de Veenkoloniën, waar meerdere gemeenten, zorgverzekeraars en regionale (zorg)organisaties bij betrokken zijn. De missie van Kans voor de Veenkoloniën is vertaald in drie actielijnen: leefstijl; participatie en zorgeffectiviteit. Naast gezamenlijke focus en (bestuurlijk) draagvlak, wordt er in het amendement nadrukkelijk aandacht gevraagd voor wensen, behoeften en participatie van bewoners. Tevens is verzocht samen te werken met het programma Gezond In. Een andere doelstelling van het programma is het experimenteren met zogenaamde shared savings. Hierbij is het principe dat besparingen op zorgkosten weer ingezet kunnen worden om gezondheidsverschillen te verminderen. Zo kan de inzet om gezondheidsverschillen te verminderen ook na de 8-jarige programmaperiode worden gecontinueerd.
De focus van het programma Kans voor de Veenkoloniën ligt niet alleen op gezondheid, maar ook op factoren die daarop van invloed zijn zoals armoede, werkgelegenheid, taalvaardigheid etc. Het programma is na de voorbereidende periode waarin de eerste projecten zijn gestart nu bijna twee jaar echt operationeel. Dat is te vroeg om al iets over behaalde resultaten te kunnen zeggen. Om hier in de toekomst wel iets over te kunnen zeggen wordt gebruik gemaakt van de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid die vanuit bestaand onderzoek de analyses maakt.
Bent u bereid om met provincie en betrokken organisaties in overleg te treden over de wijze waarop beter kan worden samengewerkt om de gezondheid van de mensen in de Veenkoloniën te verbeteren?
Dit wordt al voldoende vanuit het programma opgepakt. Er zijn de afgelopen periode verschillende initiatieven uitgezet om de samenwerking met gemeenten, provincie en organisaties in het gebied te optimaliseren. Tevens is een brede bewonersbeweging tot stand gekomen die nauw betrokken wordt bij de uitvoering van het programma en de onderhavige projecten. In januari 2018 zijn er twee bijeenkomsten geweest voor de wethouders uit de 11 gemeenten van resp. Groningen en Drenthe, die vallen onder de Veenkoloniën. Naar aanleiding daarvan zijn in januari 2018 ook alle gemeentebesturen en -raden uit de Veenkoloniën geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het programma. Daarnaast zijn de colleges van gedeputeerde staten en de Provinciale Statenleden van de provincie Groningen en Drenthe geïnformeerd. Tenslotte wordt met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen een document opgesteld om nieuwe bestuurders tijdig te informeren en worden gemeentebesturen actief bezocht.
Waterzijdig inregelen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het waterzijdig inregelen van CV-installaties, waarbij de retourtemperatuur van belang is en het CV-water op een goede manier wordt verdeeld over radiatoren waardoor er veel energie kan worden bespaard?
Ja, ik ben bekend met deze maatregel. Door middel van waterzijdig inregelen worden cv-waterstromen in de installatie in balans gebracht. Een goed werkende verwarmingsinstallatie kan een bijdrage leveren aan de vermindering van het energieverbruik in woningbouw en utiliteitsbouw. Het blijkt dat veel installaties niet goed ingeregeld zijn vanwege het meerwerk dat gepaard gaat bij deze techniek.
Bent u bekend met het feit dat dit in veel gebouwen niet geregeld is, of oorspronkelijk wel, maar later nooit meer gecontroleerd, en dat dit veel energieverspilling tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 75) al in gesprek gegaan met MKB-Nederland over het efficiënter gebruik van aardgas en is hierbij het waterzijdig inregelen ook aan de orde gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de plannen voor het stimuleren van het waterzijdig inregelen van CV-installaties bij het midden en kleinbedrijf (mkb)? Klopt de inschatting dat het mkb daar jaarlijks zo'n 300 miljoen euro aan energiekosten mee kan besparen?
Ik geef uitvoering aan de motie van het lid Van Tongeren door in gesprekken met het bedrijfsleven, decentrale overheden en andere Energieakkoord-partijen afspraken te maken over verbeteringen van het wettelijke systeem rond de energiebesparingsverplichting in de Wet milieubeheer en informatievoorziening aan de bedrijven.
In het kader van de voorgenomen afspraken in het Energieakkoord over aanpassing van het Activiteitenbesluit komt in deze gesprekken een efficiënter gebruik van aardgas en (waterzijdig) inregelen van installaties aan de orde. Naast het verbeteren van het Activiteitenbesluit zullen ook de erkende maatregellijsten worden geactualiseerd om voortschrijdend inzicht en nieuwe technieken maximaal te benutten. Uitgangspunt daarbij blijft een terugverdientijd van 5 jaar.
De maatregel waterzijdig inregelen van cv-installaties komt op basis van inschattingen van de terugverdientijd door de installatiebranche in aanmerking voor plaatsing op de lijst van erkende maatregelen, of indien blijkt dat dit beter past bij de systematiek, opname als onderhoudsmaatregel bij een erkende maatregel (ook bekend als doelmatig beheer en onderhoud). De Energieakkoord-partijen hebben daarom afgesproken om de maatregel waterzijdig inregelen mee te nemen in het proces. Op dit moment baseren de Energieakkoord-partijen zich op inschattingen. In het actualisatieproces zal ik onderzoeken in welke branches de maatregel aan het criterium van 5 jaar terugverdientijd voldoet. Hierbij ontstaat dan ook een beter beeld of de inschatting van de energiekostenreductie klopt.
Klopt het dat de terugverdientijd van het goed inregelen van CV-installaties over het algemeen een minder dan vijf jaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het waterzijdig inregelen van CV-installaties te plaatsen op de lijst van verplichte maatregelen voor ondernemers in het kader van de nog verder aan te scherpen Wet milieubeheer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Je uitvaart kan een stuk duurzamer maar het mag nog niet' |
|
Monica den Boer (D66), Nevin Özütok (GL), Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Je uitvaart kan een stuk duurzamer maar het mag nog niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, indien een belangrijk deel van de Nederlandse bevolking dat wenst en er verder geen bezwaren zijn, zij meer keuzevrijheid zou moeten hebben als het aankomt op hun uitvaartwensen?
Er is een zorgvuldig proces vereist om te kunnen beoordelen of een nieuwe methode van lijkbezorging mogelijk kan worden gemaakt. Daarbij speelt niet alleen de wens van (een belangrijk deel van) de Nederlandse bevolking een rol. Ook ethische aspecten, effecten op het milieu en de veiligheid van de arbeidsomstandigheden zijn relevant. Al deze aspecten moeten zorgvuldig in kaart worden gebracht en gewogen, alvorens overwogen kan worden om de keuzevrijheid in methoden van lijkbezorging te verruimen.
Het onderzoek van de TU Delft naar de mogelijkheid om een breed maatschappelijk beoordelingskader te ontwikkelen voor het toetsen van nieuwe technologische alternatieven voor lijkbezorging, is inmiddels voltooid. Tegelijkertijd met het aanbieden van de beantwoording van deze vragen heb ik het desbetreffende rapport aan uw Kamer toegezonden. Ik verwijs u graag naar het rapport en de daarbij gevoegde aanbiedingsbrief.
Is de opdracht die uw ambtsvoorganger in april 2017 aan de TU Delft heeft gegeven om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om een breed maatschappelijk beoordelingskader te ontwikkelen voor het toetsen van nieuwe technologische alternatieven voor lijkbezorging (TK 30 696, nr. 42), inmiddels voltooid? Zo ja, wat is uw reactie op het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw visie op resomeren als uitvaartmogelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de onderzoeksuitkomsten van TNO Research uit 2014 dat resomeren het minste milieueffect heeft, in vergelijking met cremeren en begraven? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u in dit verband het onderzoek van I&O Research dat in opdracht van uw ambtsvoorganger is uitgevoerd, waarin 25% van de Nederlanders aangeeft dat zij «resomeren mede in ogenschouw zou nemen als een mogelijk alternatief voor begraven en cremeren als methode voor lijkbezorging indien de wet dit zou toestaan»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een impact-assessment uit te voeren naar de mogelijkheden om resomeren in Nederland mogelijk te maken, en daarbij onder andere te kijken naar veiligheidsaspecten, afvalstoffenbeleid, en eventuele andere barrières? Zo ja, binnen welke termijn bent u bereid dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat alle relevante gevolgen van resomeren zorgvuldig in beeld zijn gebracht, alvorens beoordeeld kan worden of deze vorm van lijkbezorging kan worden toegestaan. Hierin is al een aantal stappen gezet, zoals het onderzoek naar het draagvlak voor resomeren. Tegelijkertijd worden ook nog andere belangrijke onderzoeksresultaten verwacht, zoals het onderzoek naar de veiligheid van de arbeidsomstandigheden. Bij het nader in kaart brengen van de verschillende aspecten en gevolgen van resomeren zal ik afstemming zoeken met andere betrokken departementen. Ik verwacht uw Kamer in de tweede helft van 2018 nader te kunnen informeren over beleidsvoorstellen met betrekking tot de lijkbezorging in Nederland en de gevolgen daarvan voor de Wet op de lijkbezorging.
Wat is op basis van het impact-assessment het tijdspad voor eventuele beleidsvoorstellen ten aanzien van de lijkbezorging in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Het door ‘EU vs Disinfo’ bestempelen van journalistieke verslaggeving tot nepnieuws |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Waarom kan de Europese Unie journalisten die berichten over «EU vs Disinfo» in Nederland veroordelen? Steunt u de veroordeling van een journalist van ThePostOnline (TPO)? Zo ja, kunt u dat ook nader toelichten? Zo nee, wilt u dat dan aan deze Europese organisatie laten weten?1
EU vs. Disinfo valt onder de EU «East StratCom Taskforce» binnen de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO). Deze taakgroep is opgericht om bewustzijn binnen de EU te vergroten van de aanhoudende desinformatie-campagnes vanuit Rusland. Deze taakgroep richt zich onder meer op het identificeren, benoemen en feitelijk weerleggen van desinformatie door pro-Kremlin media. Zoals ik eerder heb aangegeven, acht ik het tegengaan van deze desinformatie campagnes van belang en daarom zet Nederland in op het versterken van de taakgroep.2 Het is hierbij wel zaak dat deze acties zich richten op het identificeren, benoemen en feitelijk weerleggen van desinformerende (elementen van) berichtgeving en niet op het identificeren en benoemen van journalisten en hun journalistieke verslaglegging als zijnde desinformatie. De term desinformatie impliceert de intentie tot misleiding en dient daarom niet onachtzaam te worden gehanteerd. Ik wijs er in dat verband op dat EU vs. Disinfo naar aanleiding van klachten haar database heeft aangepast.
Deelt u de opvatting dat journalisten die verslag doen van politieke bijeenkomsten niet verantwoordelijk zijn voor hetgeen op deze bijeenkomsten wordt gezegd? Zo nee, waarom niet?
Ja, die opvatting deel ik. Journalisten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop ze verslag doen van gebeurtenissen, niet voor de gebeurtenissen zelf of de daarin naar voren gebrachte opvattingen.
Deelt u de opvatting dat u als Minister mede verantwoordelijk bent voor het beschermen van de journalistieke vrijheid in ons land? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet regelt dat niemand in Nederland voorafgaand verlof nodig heeft om door de drukpers of andere middelen gedachten of gevoelens te openbaren wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties sta ik voor fundamentele rechten van onze democratische rechtsorde en open samenleving, zoals vrije pers en de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de opvatting dat als Europese organisaties verslaggevers gaan beoordelen de vrijheid van journalistiek in gevaar is?
Bij het identificeren van desinformatie zoals door de taakgroep past een zorgvuldig optreden zoals aangegeven in het antwoord op uw eerste vraag. Het gaat daarbij om het vergroten van meer inzicht in en bewustwording van (de omvang van) desinformatie door statelijke actoren. Een dergelijke inzet doet niet af aan de journalistieke vrijheid.
Bent u bereid om u in Europees verband hard te maken voor het stopzetten van de financiering van «EU vs Disinfo»?
Nee.
Omgewaaide vrachtwagens als gevolg van de westerstorm van 18 januari 2018 |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veel vrachtwagens omgewaaid door zware windstoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven door wie en op welke manier transportbedrijven en vrachtwagenchauffeurs worden geïnformeerd over de actuele weersomstandigheden en de te nemen maatregelen?
Informatie over weersomstandigheden en eventuele adviezen voor weggebruikers loopt via meerdere kanalen om een zo groot mogelijke doelgroep te bereiken.
Het KNMI stuurt een weeralarm uit en geeft daarin zowel de weersomstandigheid (bijvoorbeeld wind/sneeuw/hitte/onweer) en de mogelijke effecten op de maatschappij aan.
Rijkswaterstaat zet verkeersinformatie door naar de NDW (Nationale Databank Wegverkeersgegevens). De NDW ontsluit deze informatie naar serviceproviders zoals ANWB, VID, Waze, Flitsmeister en (lokale) radiostations.
Ook benut Rijkswaterstaat haar eigen social media kanalen en de meer traditionele kanalen als ANP persberichten en in dit geval live interviews door de NOS op de verkeerscentrale. In deze berichtgeving zit altijd een advies aan de verschillende weggebruikers.
Enkele dagen voordat de storm zich voordeed is Rijkswaterstaat gestart met communicatie over de storm en de verwachte effecten op de weg. Voorafgaand aan het weeralarm code rood op donderdagochtend 18 januari is op woensdagmiddag al code oranje afgegeven en in een eerste persbericht vanuit Rijkswaterstaat extra aandacht gevraagd voor de rijomstandigheden en extra alertheid voor voertuigen met aanhanger en het vrachtverkeer.
Kunt u aangeven hoeveel ongelukken 18 januari jl. zijn ontstaan als gevolg van omgewaaide vrachtwagens en welke gevolgen dat heeft gehad voor de situatie op de weg?
Op 18 januari hebben 66 incidenten op de Rijkswegen plaatsgevonden waarbij één of meerdere vrachtwagens betrokken zijn geweest. Hierbij gaat het zowel om omgewaaide vrachtwagens als ook overige incidenten met vrachtauto’s.
De ochtendspits was rustiger dan normaal. Gedurende de dag zijn er op verschillende locaties en verschillende tijdstippen files ontstaan als gevolg van vrachtwagenincidenten. Verkeer kon het incident vaak wel passeren, maar er zijn ook weggedeelten afgesloten geweest. De avondspits was wat drukker dan normaal, enerzijds doordat het regende en anderzijds door de nasleep van de storm; omgewaaide bomen op de weg en files die er nog stonden vanwege een incident met een vrachtwagen eerder in de middag.
Bent u bereid om met de relevante ketenpartners uit de transportsector in gesprek te gaan om te bezien hoe het wegverkeer in Nederland veilig kan blijven onder extreme weersomstandigheden?
Ja, ik ben hierover in gesprek met de transportsector. Samen met de transportsector zet ik mij in om een herhaling van 18 januari te voorkomen en bezien wij waar verbeteringen mogelijk zijn. Binnenkort informeer ik uw Kamer hierover per brief.
Bent u bereid afspraken te maken met de sector over verantwoordelijk handelen bij alarmerende weerwaarschuwingen en de bijbehorende weercodes?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u redenen om een onderzoek te laten doen naar de risico’s die het vrachtverkeer loopt bij harde windsnelheden, overeenkomstig een eerder Duits onderzoek?2
Het Duitse onderzoek is uitgevoerd door een verzekeringsmaatschappij, niet door de Duitse overheid. De verzekeraar heeft onderzocht bij welke windkracht welke vrachtautocombinaties onder welke omstandigheden (geladen, niet geladen) het meest gevoelig zijn voor omwaaien. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om dit onderzoek over te doen omdat de resultaten van het onderzoek breed toepasbaar zijn.
Het rapport “Human rights in windturbine supply chains” van ActionAid en SOMO |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Human rights in windturbine supply chains» van ActionAid en SOMO?1 Kunt u een reactie geven op het rapport?
Ja. Het rapport schetst het beeld dat voor de energietransitie veel grondstoffen nodig zijn. Deze grondstoffen zijn onder andere afkomstig uit mijnbouwgebieden waar mensenrechtenschendingen, kinderarbeid en milieuvervuiling kunnen voorkomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 23 juni 2017 een conferentie georganiseerd over de benodigde grondstoffen voor de energietransitie, waarin de casus van windmolens specifiek aan bod kwam2.
In het rapport stellen ActionAid en SOMO dat zij groot voorstander zijn van de energietransitie en de belangrijke rol van windenergie daarin, omdat deze transitie essentieel is om klimaatverandering tegen te gaan. Om de energietransitie in alle aspecten duurzaam te maken, moeten de benodigde grondstoffen op een duurzame wijze gewonnen worden. Het kabinet deelt deze visie.
Deelt u de conclusie van de auteurs dat in de Wet windenergie op zee noch in het huidige beleid voor het verlenen van vergunningen en subsidies voor windparken op zee criteria voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in toeleveringsketens bevatten?
Er zijn in de Wet windenergie op zee en bij de vergunning- en subsidieverlening geen eisen opgenomen met betrekking tot internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in de toeleveringsketens.
In de regelgeving op basis van de Wet windenergie op zee zijn wel diverse eisen opgenomen ten aanzien van de bouw van de windparken. Het gaat dan onder andere om de technische en financiële haalbaarheid van windparken, de veiligheid, het betrekken van de regionale economie, en het ontzien en stimuleren van de natuur. Ten aanzien van de toeleveringsketens zijn de eisen met name gericht op haalbaarheid en veiligheid, zoals certificering van turbines en andere componenten.
Deelt u de mening van de auteurs dat de Nederlandse overheid zich met het onderschrijven van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen eraan heeft gecommitteerd om alle multinationale ondernemingen die opereren in en vanuit Nederland de richtlijnen in acht te laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hanteert de UN Guiding principles for business and human rights(UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) als normatief kader voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het kabinet onderschrijft ook de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areasdie op de OESO-richtlijnen voortbouwt. Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze internationale kaders voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven hebben een verantwoordelijkheid om mensenrechtenschendingen en milieuvervuiling in hun toeleveringsketens in kaart te brengen en aan te pakken.
Het rapport stelt terecht dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft om het genoemde normatieve kader te implementeren. Dit heeft betrekking op de rol van de overheid als beleidsmaker, waarmee bedrijven kunnen worden gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord te ondernemen, maar ook op de rol van de overheid als inkoper, aanbesteder, subsidieverlener of vergunningverstrekker. Onder de UNGP’s hebben staten de verplichting om bij het aangaan van overeenkomsten of het vaststellen van wetgeving voor de levering van diensten door bedrijven die invloed kunnen hebben op mensenrechten, adequaat toezicht uit te oefenen. Gepaste zorgvuldigheid (due diligence) door bedrijven is daarbij een belangrijk middel om zicht te krijgen op de werkwijze van bedrijven.
Bij inkoop, aanbestedingen en subsidies is sprake van een financiële relatie tussen een bedrijf en de overheid, wat de verantwoordelijkheid van de overheid vergroot. De overheid is zich hiervan bewust. Binnen het bedrijfsleveninstrumentarium zoals bij het Dutch Good Growth Fund, geldt maatschappelijk verantwoord ondernemen als een voorwaarde voor bedrijven om deel te kunnen nemen aan deze regeling. Bij inkoop stelt de overheid due diligence door de leverancier reeds verplicht voor inkoopcategorieën met een verhoogd risico op mogelijke misstanden in ketens. Ook bij aanbestedingen boven de EU-aanbestedingsdrempel binnen Rijksinkoopcategorieën met een verhoogd risico moet de due diligence-eis worden opgenomen. De windparken zijn geen onderdeel van deze Rijksinkoopcategorieën.
Bij windparken op zee werd tot voor kort een subsidie en een vergunning verleend, maar de laatste tender voor een windpark is alleen opengesteld voor subsidieloze inschrijvingen. Hier is de relatie tussen overheid en de ontwikkelaar één van vergunningverlening. Er is dus geen sprake van een contractuele en ook niet langer van een financiële relatie met de ontwikkelaar. Maar ook in dit geval wil het kabinet zijn invloed aanwenden om de zorgvuldigheid in de toeleveringsketens te vergroten.
Bent u bekend met de in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschreven verantwoordelijkheid van overheden om respect voor mensenrechten te waarborgen wanneer overheden een contractuele relatie aangaan met bedrijven door middel van vergunningsprocessen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de Nederlandse overheid een verantwoordelijkheid heeft om in lijn met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, aanvragers van windparkvergunningen en -subsidies gepaste zorgvuldigheid ofwel due diligence ten aanzien van mensenrechten uit te laten voeren in hun grondstoffenketens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensenrechtenwaarborgen in windturbineketens mee worden genomen in toekomstige tenders en vergunningaanvragen voor windenergie en het nieuwe Nationale Klimaat- en Energieakkoord?
Het kabinet stimuleert sectoren om mensenrechten in productieketens te waarborgen door het sluiten van convenanten voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen («IMVO-convenanten»). Het doel van IMVO-convenanten is om individuele bedrijven te helpen bij de aanpak van problemen en misstanden, die zij alleen veel moeilijker kunnen aanpakken. Het SER-advies IMVO-convenanten3 en het kabinetsbeleid op het gebied van IMVO, vormen de basis voor de nadere afspraken in deze convenanten. In een IMVO-convenant verbinden partijen zich tot het behalen van tastbare resultaten op het terrein van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De afspraken zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Partijen leggen zich in een IMVO-convenant vrijwillig vast op bindende afspraken.
Op 23 januari 2018 vond een kennissessie plaats bij de Sociaal Economische Raad (SER) op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE) en de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), in het kader van de voorbereidingen op een IMVO-convenant gericht op de mogelijke risico’s van windenergie. Het kabinet moedigt de windenergiesector aan om een IMVO-convenant te sluiten; de overheid wil ook zelf deelnemen aan dat convenant. Een uitkomst van het overleg met sectorpartijen kan zijn dat in aanvulling op acties van de sector, ook de regelgeving met betrekking tot windparken op zee wordt aangepast om zo de gepaste zorgvuldigheid in toeleveringsketens te waarborgen. Een convenant van de windenergiesector kan mogelijk worden uitgebreid met (convenanten voor) andere energiesectoren.
Het proces om te komen tot een IMVO-convenant voor windenergie is in voorbereiding. Via de reguliere Kamerbrieven over IMVO-convenanten en het IMVO-beleid wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang.
Bent u bereid het initiatief te nemen om binnen het lopende proces om tot een sectorakkoord te komen, of op een andere wijze, te komen tot bindende afspraken met de gehele energiesector, offshore-bouwbedrijven en windturbinefabrikanten over het identificeren, voorkomen, mitigeren en in kaart brengen van milieu en mensenrechtenrisico's? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit initiatief vormgeven en op welk moment kunt u de Kamer informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 6.
De toenemende langdurige armoede in Nederland |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van krantenberichten en onderzoek waarin gemeld wordt dat het aantal mensen dat ten minste vier jaar op rij moet rondkomen van een laag inkomen in 2016 407.000 bedroeg, 16.000 méér dan een jaar eerder, dat steeds meer 55+»ers «hongerjaren» kennen, en dat méér mensen langer rond de armoedegrens leven, ondanks het economische herstel?1
Het onderzoek en de berichtgeving hierover zijn mij bekend.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat het met het terugdringen van de armoede, ondanks de economische groei, minder crescendo gaat dan met het terugdringen van staatsschulden en begrotingstekorten? Zo ja, wat is hiervan volgens u de oorzaak? Waarom wordt pas dit jaar een kleine daling van het aantal lage inkomens naar 7,9% verwacht?
Beide zaken zijn niet direct aan elkaar gerelateerd en lopen niet parallel. Het aantal mensen in de bijstand is gestegen als gevolg van de economische crisis en het stijgende aantal asielaanvragen en verstrekte verblijfsvergunningen. In samenloop met het stijgende bijstandvolume is het aantal mensen met een risicoop armoede toegenomen. Het verleden leert dat bij een aantrekkende conjunctuur het aantal mensen in armoede daalt omdat de werkloosheid afneemt. De afname in het armoedegetal volgt echter met een vertraging op de economische groeicijfers.
Dit neemt niet weg dat armoede een aandachtspunt is. Dit kabinet heeft armoede, evenals het vorige kabinet, hoog op de agenda staan. Zo is in het Regeerakkoord, bovenop de bestaande middelen, 80 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en armoede, in het bijzonder onder kinderen.
Is het waar dat de kans op armoede hoger is in de leeftijdscategorie 55+ tot de AOW-gerechtigde leeftijd, doordat steeds méér mensen in die leeftijdsgroep werkloos raken of zijn, ziek worden, of arbeidsongeschikt raken, en (langdurig) afhankelijk worden van een (bijstands)uitkering?
Het CBS laat zien dat mensen tussen 55 en 65 jaar een grotere kans hebben om in een bijstandsuitkering te belanden door langdurige werkloosheid. Gelukkig herstelt de arbeidsmarkt en gaat het ook steeds beter met de groep 55-plussers op de arbeidsmarkt. Zo is de arbeidsparticipatie van ouderen al enkele jaren stijgend. De ontwikkeling van de netto arbeidsparticipatie van lager en hoger opgeleiden verschilt nauwelijks.
Tegelijkertijd moet er aandacht blijven voor de groepen die moeite hebben met langer doorwerken. Dit betekent overigens niet dat we terug moeten naar de tijd waarin iedereen op 60 jaar stopte met werken, maar dat we gericht moeten kijken waar mensen ondersteund kunnen worden in lijn met hun behoeften. Dit kabinet richt zich op duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Hier ligt een grote rol voor werkgevers en werknemers, juist omdat het maatwerk betreft. Daarom verwacht het kabinet een ambitieus leeftijdsbewust personeelsbeleid van de sociale partners. Voor hen die nog niet aan werk komen verlengt het kabinet de IOW, zodat na het verlopen van de WW- of WGA-uitkering mensen niet eerst hun vermogen hoeven aan te spreken voordat zij inkomensondersteuning kunnen ontvangen. Het is mogelijk om vervroegde uittreding te bekostigen uit het opgebouwde aanvullende pensioenvermogen. Hierbij is het wel noodzakelijk dat het opgebouwde pensioenvermogen voldoende groot is om de inkomensterugval voor en na de AOW-leeftijd te beperken en de ontvanger niet onder het sociaal minimum te laten zakken. Naarmate het inkomen hoger is, wordt de voor vervroegde uittreding noodzakelijke omvang van het pensioenvermogen sneller bereikt. Hier staat wel tegenover dat extra arbeidsjaren resulteren in een hogere pensioenuitkering.
Is het waar dat deze leeftijdsgroep het minst goed herstelt van de gevolgen van de economische crisis, dat (het risico op (langdurige)) armoede onder hen toeneemt? Zo ja, wat wordt – afgezien van het streven naar duurzame inzetbaarheid en reïntegratie van ouderen – door u gedaan om de toegenomen kans op armoede voor de groep 55+ tot de AOW-gerechtigde leeftijd te verkleinen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van Raymond Montizaan van de Universiteit Maastricht dat de verhoging van de AOW-leeftijd en de afschaffing van de vut een nieuwe vorm van ongelijkheid heeft gecreëerd, tussen hoogopgeleide ouderen enerzijds, die zich kunnen permitteren eerder met pensioen te gaan, en lager opgeleide ouderen anderzijds, die dat niet kunnen en vaker en langer afhankelijk worden van een uitkering? Wat gaat u doen om deze ongelijkheid te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Participatiewet (2015) beschouwd kan worden als onderdeel van een vijfentwintig jaar durende afname van «inkomensprotectie» van uitkeringsgerechtigden? Is de conclusie juist dat in de gestaag afnemende inkomensprotectie mede een verklaring te vinden is voor het hardnekkige verschijnsel van armoede en schuldenproblematiek in ons welvarende land?
Het beeld dat de inkomensbeschermende functie van het sociaal minimum terugloopt herken ik niet en dit blijkt ook niet uit internationale vergelijking. Ook is tijdens de crisis het sociaal minimum op de reguliere wijze meegegroeid met de gemiddelde ontwikkeling van de contractlonen. Wel is de economische conjunctuur terug te zien in de omvang van de groep die een beroep heeft gedaan en/of doet op de bijstand. Het feit dat de participatiewet striktere eisen heeft gesteld aan personen die inkomensondersteuning ontvangen, betekent niet dat de inkomensondersteuning is afgebouwd sinds de invoering van de participatiewet.
Het idee achter de participatiewet is het streven naar een sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is, en anderzijds van hen verwacht dat zij op eigen benen staan als dat kan. Solidariteit betekent niet alleen recht op hulp en ondersteuning voor degenen die het nodig hebben. Het betekent ook dat degenen die de kosten moeten dragen er op kunnen rekenen dat alleen hulp en ondersteuning wordt geboden aan wie dat echt nodig heeft. Tegenover het vanzelfsprekende recht op hulp en ondersteuning, staat de vanzelfsprekende plicht daar geen beroep op te doen als dat niet strikt noodzakelijk is.
Het kabinet vindt het belangrijk om de koopkracht van het sociaal minimum te garanderen. Tegelijkertijd vormt een bijstandsuitkering een tijdelijke oplossing bij een inkomensterugval en slechts een tussenstation op de weg naar nieuw werk. De Participatiewet hoort niet alleen inkomenszekerheid, maar ook werkzekerheid te bieden. Om re-integratie op de arbeidsmarkt beter te faciliteren bevat de arbeidsmarktagenda van dit kabinet een verlaging van de lasten op arbeid en een verhoging van de arbeidskorting waarmee werk aantrekkelijker wordt gemaakt. In de onderstaande tabel wordt het besteedbaar inkomen (jaargemiddelden; inclusief zorgtoeslag, zorgpremie en eigen risico) sinds 2015 weergegeven voor alleenstaanden en paren zonder kinderen op het sociaal minimum, onder en vanaf de AOW-leeftijd:
Alleenstaande
Paar
Alleenstaande
Paar
11.115
15.542
13.041
17.430
11.263
15.750
13.324
17.743
11.357
15.873
13.485
17.975
11.526
16.075
13.731
18.275
Hoe heeft de inkomensprotectie in de sociale zekerheid zich sinds 2015 ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat géén sprake mag zijn van verdere afname van inkomensprotectie? Kan het antwoord op deze vraag gemotiveerd worden?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre kan de hardnekkige armoede- en schuldenproblematiek toegeschreven worden aan ontoereikendheid van het sociaal minimum en/of onvoldoende afstemming tussen minimaregelingen op rijksniveau en gemeentelijk niveau? Welke mogelijkheden voor verbetering ziet u, en hoe kan het daar zelf aan bijdragen?
Het CBS geeft aan dat de lage-inkomensgrens bewust boven de bijstand is gelegd. Om die reden spreekt het CBS over het hebben van een laag inkomen of een risicoop armoede. Dit betekent niet dat wanneer iemand van de bijstand rond moet komen dit onvoldoende of ontoereikend is. Dit kabinet herkent zich dan ook niet in de notie dat het sociaal minimum in zijn algemeenheid ontoereikend zou zijn. De minimumvoorbeeldbegrotingen van het Nibud laten bijvoorbeeld zien dat de bijstand voor heel veel mensen wel voldoende/toereikend is in de basisbehoeften. Wel is er sprake van individuele gevallen met hoge kosten. Hierbij kan de gemeente een bijdrage leveren in de vorm van bijzondere bijstand. Het CBS neemt het gemeentelijke beleid en de huurtoeslag niet mee in dit rapport.
De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het centrale inkomensbeleid en gemeenten binnen de in de Participatiewet gestelde kaders, waarbij maatwerk het uitgangpunt is, voor het lokale beleid inzake de aanvullende inkomensondersteuning. Om juist de aansluiting tussen de inkomensondersteuning op nationaal niveau en aanvullende ondersteuning door gemeenten op lokaal niveau op elkaar af te stemmen, ga ik in gesprek met gemeenten. Dit met het doel de armoedeval te beperken.
Het kabinet ziet werk namelijk als de beste weg uit armoede. Met die gedachte in het achterhoofd verlaagt dit kabinet zoals reeds vermeld de belasting op arbeid en verhoogt het de arbeidskorting. Zo wordt werken lonender.
Daarnaast is in het Regeerakkoord bovenop de bestaande middelen 80 mln euro beschikbaar gesteld voor het voorkomen van schulden en armoede, in het bijzonder onder kinderen. Tevens zet het kabinet stevig in op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en een effectieve hulpverlening aan schuldenaren. Meerdere departementen, gemeenten, overheidsorganisaties en private partijen zijn gezamenlijk aan zet. Daarom komt er een brede schuldenaanpak, waar naast de maatregelen op het terrein van schulden uit het Regeerakkoord ook (bestaande) maatregelen van de verschillende departementen en initiatieven uit het veld onderdeel van zijn.
De procedure rond de aanleg van een hoogspanningsverbinding van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de «Kennisgeving/bekendmaking hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kV van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten»?1
Ja.
Moeten het inpassingsplan dan wel de besluiten ten aanzien van de aanleg van deze 380 kilovolt (kV)-leiding formeel aan de Kamer worden voorgelegd? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Wanneer is dit gebeurd of gaat dit nog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verbinding wordt ingepast met de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Deze regeling van artikel 3.35 van de Wet op de ruimtelijke ordening kent de bevoegdheid om een ruimtelijk besluit te nemen toe aan de Minister van EZK en de Minister van BZK. Dit ruimtelijke besluit wordt vastgelegd in een inpassingsplan. Bij toepassing van de RCR wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Dat betekent dat eerst een ontwerpinpassingsplan ter inzage wordt gelegd, waarop zienswijze kunnen worden ingediend. Vervolgens wordt het inpassingsplan, mede op basis van die zienswijzen, definitief vastgesteld en weer zes weken ter inzage gelegd, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep kunnen instellen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In dat stadium is de besluitvorming nu. Het voorleggen van het inpassingsplan aan de Tweede Kamer is geen onderdeel van de wettelijk geregelde procedure.
Eind 2016 is uw Kamer wel uitgebreid over dit project geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212). Aanleiding hiervoor was de tracékeuze voor deze verbinding. Mijn ambtsvoorganger heeft toen ook zijn overwegingen gedeeld om deze verbinding geheel bovengronds aan te leggen.
Naar aanleiding van deze brief heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 30 196, nr. 516) met het verzoek ofwel te besluiten tot gedeeltelijke ondergrondse aanleg ofwel met de regio tot overeenstemming te komen over een ruimhartig maatregelenpakket voor natuur, landschap en cultuurhistorie. Aan deze motie is invulling gegeven met een akkoord met bestuurders van betrokken gemeenten en de provincie Groningen, waarin een maatregelenpakket ter waarde van maximaal € 14,9 miljoen is ogenomen. Uw Kamer is hier op 3 april 2017 over geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212) en heeft deze brief vanwege de bereikte overeenstemming ter kennisgeving aangenomen. Vervolgens zijn in dit project de benodigde vervolgstappen gezet. Zo kon een ieder dit wilde zienswijzen indienen op het milieueffectrapport en de ontwerpbesluiten. Naar aanleiding van deze procedurestap zijn aanpassingen doorgevoerd om daarmee aan ingediende zienswijzen tegemoet te komen. Ik zag op grond van de ingediende zienswijzen echter geen aanleiding om tot een andere invulling te komen van het tracé. Ik handel daarmee dus in lijn met de eerdere correspondentie met uw Kamer.
Mogen het inpassingsplan en de besluiten voor de aanleg van de 380 kV-hoogspanningsverbinding ter inzage worden gelegd om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen alvorens het aan de Kamer voor te leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat voor het verdere verloop van de besluitvorming rondom dit project en de rol van de Kamer?
Het vastgestelde inpassingsplan en de bijbehorende besluiten liggen tot en met
23 februari 2018 ter inzage. Gedurende die terinzagelegging kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Met de vaststelling van het inpassingsplan is de besluitvorming afgerond. In de beroepsfase is het oordeel aan de rechter. Het voorafgaand aan de terinzagelegging van het inpassingsplan en de besluiten voorleggen aan uw Kamer is geen onderdeel van wettelijke regeling.
Welke instrumenten of procedures staan u formeel nog ter beschikking voor het geval u van mening zou worden dat de aanleg van deze 380 kV-verbinding alsnog anders dient te worden ingevuld dan het nu in het inpassingsplan en de besluiten staat?
Ik heb de initiatiefnemer TenneT inmiddels formeel op de hoogte gesteld dat het Inpassingsplan en de andere besluiten definitief zijn vastgesteld. Ik overweeg niet om hierop terug te komen, tenzij een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een tegen deze besluiten ingesteld beroep aanleiding geeft om tot een andere invulling te komen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw van 15 februari 2018?
Ja.
De economische consequenties van de Brexit voor Nederland |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het rapport «Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van Brexit» van KPMG?1
Ja, dit onderzoek is door de ministeries van EZK en LNV uitgezet om een beter inzicht te verkrijgen in de kosten van non-tarifaire belemmeringen voor verschillende bedrijfssectoren.
Zou u per aanbeveling uit het rapport kunnen aangeven welke acties u daaromtrent zal nemen?
Voorlichting voor bedrijven is een speerpunt van het kabinet en een belangrijk onderdeel van de voorbereidingen op de Brexit.
Het is van groot belang dat ondernemers tijdig de juiste voorbereidingen treffen. Een gedegen voorbereiding is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf. Om te zorgen dat ondernemers over de meeste recente informatie beschikken, bijvoorbeeld over de stand van zaken van de onderhandelingen, informeert de overheid bedrijven via verschillende kanalen.
Direct na het referendum is het Brexit loket opgericht (te bereiken op www.brexit-loket.nl). Hier kunnen bedrijven te allen tijde terecht met hun vragen over Brexit en benodigde voorbereidingen. Ook wordt er momenteel gewerkt aan een activatietool voor het bedrijfsleven. Hiermee kunnen zowel groot- als MKB-bedrijf in kaart brengen welke voorbereidingen van belang zijn in aanloop naar de Brexit.
Daarnaast wordt er met relevante uitvoeringsorganisaties (als RVO.nl, de KVK, de Douane en de NVWA), werkgeversorganisaties (als VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO) en brancheorganisaties samengewerkt aan eenduidige bedrijfsvoorlichting in voorbereiding op de Brexit. Zo worden met grote regelmaat stakeholderbijeenkomsten georganiseerd in Nederland en Brussel, en wordt door het kabinet intensief overleg gevoerd met het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, zoals vakbonden. Deze stakeholderbijeenkomsten worden in 2018 verder geïntensiveerd. Ook worden er gesprekken gevoerd met o.a. VNO-NCW, is er een FME-industrietop georganiseerd en een enquête uitgezet onder sectoren en bedrijven om belangen en gevolgen van de uittreding van het VK uit de EU in kaart te brengen.
Verder is vrijdag 26 januari jl. het platform www.hulpbijbrexit.nl gelanceerd. Aan dit platform zijn zowel brancheverenigingen, banken, als de rijksoverheid verbonden, om bedrijven te informeren over de praktische voorbereidingen die ze kunnen treffen.
De Nederlandse overheid is voorstander van het maximaal benutten van bestaande wettelijke faciliteiten om vereenvoudigingen in de afhandeling van het onderlinge goederenverkeer in te richten. Benadrukt moet worden dat deze mogelijkheid een EU-VK oplossing dient te zijn en niet exclusief NL-VK betreft. Niet alleen omdat de EU het benodigde verdrag met het VK moet sluiten, maar ook omdat voor een aanzienlijk deel van de goederen die via Nederland vervoerd worden een export- of importaangifte in een andere lidstaat wordt ingediend. Het uitwisselen van douanegegevens op basis van «your export is my import» biedt perspectief en wordt nader onderzocht. Of dit een realistisch model is voor het goederenverkeer tussen het VK en het vaste land van de EU zal afhankelijk zijn van de mogelijkheid om aan technische en juridische randvoorwaarden te voldoen.
Als de eisen aan goederen in de EU27 en het VK uit elkaar gaan lopen zal dit de handel in goederen belemmeren. Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op het schriftelijk overleg van 22 januari jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 210) is het voor Nederland en de EU27 het meest wenselijke scenario dat het VK blijft deelnemen aan de interne markt. De eisen aan goederen in de EU27 en het VK zouden daarmee namelijk gelijk blijven. De regering van het VK heeft echter aangegeven de interne markt en de douane-unie te willen verlaten. Door het verlaten van de interne markt is het VK niet meer gebonden aan de Europees geharmoniseerde productregelgeving. Het VK kan dan beslissen de eisen aan goederen af te laten wijken van de EU eisen, tenzij in een nieuwe overeenkomst met het VK wordt afgesproken dat het VK die eisen gelijk zal houden. De EU heeft overigens ook handelsakkoorden met derde landen waarbij het derde land vrij is om andere producteisen dan de EU te hanteren.
Ik zal het risico van uit elkaar laten lopende van eisen aan goederen blijven benadrukken binnen de EU27. Daarbij geldt dat er een goede balans moet komen tussen de mate van markttoegang en de waarborgen voor behoud van het gelijk speelveld, zonder daarbij afbreuk te doen aan geldend EU-beleid o.a. op het gebied van mens, dier, plant en milieu. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU27 over de toekomstige relatie.
Bij de handhavingsdiensten zijn analyses gemaakt van de benodigde capaciteit in het geval van terugval op WTO handelsregels. Besluitvorming over het eventueel vergroten van de capaciteit (zoals voor de Douane, Marechaussee, NVWA) zal binnenkort plaatsvinden conform het regulier begrotingsproces. Vanwege het belang van het op tijd beschikbaar hebben van dergelijke capaciteit, zijn bij zowel de douane als de NVWA vooruitlopend op deze besluitvorming al de processen gestart om additioneel personeel voor de Brexit te werven. Het gaat om 50 fte bij de Douane en 20 fte bij de NVWA. Het opzetten van de benodigde faciliteiten voor veterinaire en fytosanitaire keuring (de zogeheten keurpunten) is een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. De NVWA adviseert bedrijven over de wettelijke mogelijkheid en de praktische logistiek voor het vaststellen en inrichten van de locatie van een keurpunt.
Waar het douane specifieke controles betreft is het van belang om op te merken dat faciliteiten als voorrang bij controles worden toegekend aan bedrijven op basis van gebleken betrouwbaarheid (AEO certificering) en niet op basis van goederenpakket. Goederen met een beperkte houdbaarheid zijn naast eventuele douanecontroles onderworpen aan inspecties van de fytosanitaire of veterinaire keuringsdiensten. Voor de Nederlandse overheid is het al geruime tijd een speerpunt om het aan grenscontroles onderhavige goederenverkeer zoveel als mogelijk op één moment te controleren, waarbij de grensautoriteiten gecoördineerd te werk gaan om zo min mogelijk in te grijpen in het logistieke proces. Bij goederen met een beperkte houdbaarheid is dat zeker van belang. Digitale gegevensuitwisseling komt de snelheid ten goede en kan bij de controles van goederen met een beperkte houdbaarheid mogelijk een uitkomst bieden.
Het kabinet gaat deze mogelijkheden verkennen, waarbij er, op het eerste gezicht, formele en praktische uitdagingen zijn. Niet alleen moet er een juridische mogelijkheid zijn om de controles daar uit te voeren, ook zal onderzocht moeten worden of het praktisch haalbaar is en de inzet van douanecapaciteit op deze manier opportuun is.
Omdat het bedrijfsleven primair verantwoordelijk is voor de verzameling van gegevens voor het doen van een aangifte, is dit een aanbeveling die in gezamenlijkheid met het bedrijfsleven zal worden onderzocht.
Het rapport beveelt aan de mogelijkheden voor een overgangsperiode te onderzoeken. Dit betreft een periode waarbij sprake is van overgangsrecht, waarin de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving als gevolg van de Brexit-onderhandelingen wordt uitgesteld of stapsgewijs wordt geïmplementeerd. Op die manier wordt voorkomen dat ondernemers (en ook overheidsorganisaties) pas vlak voor de inwerkingtreding (in principe 30 maart 2019) geconfronteerd worden met de gevolgen van de nieuwe situatie en geen tijd meer hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen.
Op 29 januari 2018 heeft de Raad Algemene Zaken een besluit aangenomen om de onderhandelingsrichtsnoeren van 22 mei 207 van de Commissie op twee punten aan te vullen. In de eerste plaats is hierin opgenomen dat de onderhandelingen over alle uittredingsonderwerpen waar reeds mandaat voor was verleend, afgerond moeten worden en in juridische vorm moeten worden gegoten. In de tweede plaats is hierin ten aanzien van het mandaat voor de onderhandelingen over de overgangsregelingen het volgende opgenomen:
Heeft u meer (interne of externe) onderzoeken uitstaan om uzelf te informeren over de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse economie, overheid en samenleving? Kunt u een overzicht hiervan geven en de relevante rapporten aan de Kamer doen toekomen?
Het rapport «Impact van non-tarifaire handelsbelemmeringen als gevolg van Brexit» van KPMG is in opdracht van de ministeries EZK/LNV uitgevoerd. Verder voert Wageningen Economic Research (WEcR) momenteel in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de studie «Exploring the Impacts of Two Brexit Scenarios on Dutch Agricultural Trade Flows» uit. Uw Kamer zal hierover nader geïnformeerd worden wanneer de studie gepubliceerd is.
Verder zijn recent niet actief nieuwe onderzoeken uitgezet naar de mogelijke gevolgen van de Brexit voor de Nederlandse economie. Wel lopen er onderzoeksprogramma’s bij CBS, planbureaus en Bruegel, een Brusselse economische denktank, die van tijd tot tijd publiceren over de handel(s)relatie met het VK en mogelijke gevolgen voor de Nederlandse economie, overheid en samenleving.
Zo brengt het CBS vier keer per jaar de Internationaliseringsmonitor uit, waarin regelmatig ook aandacht aan het VK wordt besteed. Daarnaast lopen er ook bij de verschillende planbureaus onderzoeksprogramma’s waaruit onderzoek wordt gefinancierd naar vraagstukken die een typisch Europese dimensie hebben. In dat kader is de CPB-studie «Nederlandse kosten Brexit door minder handel» in 2016 verschenen.
Verder dragen de ministeries van Financiën, Buitenlandse Zaken en Economische Zaken en Klimaat financieel bij aan Bruegel. Op verzoek van o.a. Nederland wordt er in het onderzoeksprogramma uitgebreid aandacht besteed aan de Brexit2.
Wat is volgens u de geschatte economische schade voor Nederland als gevolg van een harde brexit, waarbij het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de douane-unie stapt? Hoeveel banen zijn hierbij gemoeid?
Op de langere termijn (2030) worden de kosten van het vertrek van het VK uit de douane-unie, zonder aanvullende handelsafspraken, door het CPB geschat op 10 miljard euro per jaar, oftewel 1,2 procent van het bbp. Wanneer ook rekening wordt gehouden met de dynamische effecten (zoals op innovatie), kunnen de kosten oplopen tot 17 miljard euro.
In dit scenario valt het VK terug op de afspraken die binnen WTO-verband zijn gemaakt. Dat betekent o.a. dat bedrijven weer invoertarieven moeten gaan betalen en dat bedrijven weer kosten moeten maken om goederen naar het VK te exporteren en vanuit het VK te importeren (zoals douanerechten en inspecties). Ook kan een harde Brexit voor sommige dienstensectoren betekenen, dat helemaal geen export en import van diensten meer mogelijk is. De afspraken die in WTO-verband over diensten zijn gemaakt bieden relatief weinig ruimte voor wederzijdse markttoegang.
Het CPB heeft geen inschatting gemaakt van het aantal banen dat met dit Brexit-scenario is gemoeid. Wel is uit een andere studie van CBS bekend dat op dit moment in totaal 200.000 banen gemoeid zijn met de handel met het VK. Als er minder handel plaats vindt met het VK, zal dit ook de werkgelegenheid raken. Onderzoekers van de universiteit Leuven schatten het werkgelegenheidseffect op een verlies tussen 18.600 en 73.200 banen, afhankelijk van de toekomstige relatie3. De cijfers moeten gezien worden als een grove inschatting. Het precieze effect op de werkgelegenheid is moeilijk in te schatten, omdat handel zich ook kan verplaatsten naar andere landen en er dus ook weer nieuwe banen kunnen ontstaan.
Welke concrete acties heeft u reeds ondernomen om de economische schade te beperken als gevolg van de Brexit?
Het VK stelt niet langer deel te willen uitmaken van zowel de interne markt als de douane-unie van de EU. Als het VK bij dat standpunt blijft, betekent het dat de toekomstige handelsrelatie met het VK ingrijpend zal veranderen en er aanzienlijk meer belemmeringen zullen zijn dan nu het geval is. Dit zal nadelige gevolgen hebben voor de wijze van zakendoen met het VK en zal onvermijdelijk tot schade leiden. Nederland zal daarom onder meer moeten anticiperen op herinvoering van grenscontroles, aanpassing van informatiesystemen, logistieke aanpassingen bij de verwerking van personen- en goederenstromen in (lucht)havens, en voorlichting van overheden, burgers en bedrijven over dergelijke veranderingen.
Het kabinet brengt de Nederlandse belangen en zorgen actief voor het voetlicht in Brussel. Daarbij is specifiek aandacht voor kwetsbare sectoren en het MKB.
Voor de toekomstige handelsrelatie met het VK streeft het kabinet naar een gebalanceerd, ambitieus en breed handelsakkoord, zonder, of met zo laag mogelijke, tarieven en zonder, of met zo min mogelijk, non-tarifaire belemmeringen, zonder daarbij afbreuk te doen aan geldend EU-beleid op het gebied van mens, dier, plant en milieu, en indachtig het belang van de integriteit van de interne markt en de ondeelbaarheid van de vier vrijheden.
Het treffen van goede voorbereidingen kan de kosten die met Brexit gepaard gaan deels verminderen en daarom is het van belang dat ook bedrijven zelf hier tijdig mee aan de slag gaan. Voor inzet op het gebied van voorlichting en capaciteit van handhavingsinstanties verwijs ik u naar de reacties op de aanbevelingen onder vraag 2.
In lijn met de motie Azarkan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1228) onderzoekt het kabinet actief wat de mogelijke economische kansen zijn van het vertrek van het VK uit de EU voor het bedrijfsleven en op welke wijze deze kansen optimaal zouden kunnen worden verzilverd.
Daarnaast worden ondernemers actief ondersteund door hen te wijzen op de mogelijkheden om hun handel met derde landen te intensiveren en zodoende de gevolgen voor bilaterale handelsstromen naar het VK te mitigeren.
In welke sectoren zullen de grootste klappen vallen? Kunt u dat per sector specificeren?
Het CPB geeft in haar eerdergenoemde studie ook een doorkijk naar verschillende sectoren. Bij een harde Brexit zullen de chemische industrie, de voedselverwerkende industrie, de motorvoertuigen industrie en de industrie voor elektronische apparatuur relatief hard worden getroffen met een productieverlies van gezamenlijk twaalf procent van het bbp.
De mate waarin sectoren schade zullen ondervinden hangt af van de uiteindelijke vormgeving van de nieuwe relatie en heeft te maken met:
Van alle bovengenoemde aspecten, zullen naar verwachting non-tarifaire belemmeringen een relatief grote impact gaan hebben op de handel met het VK na de Brexit. Het rapport van KPMG gaat in op deze non-tarifaire belemmeringen. Het beoogt een zo compleet mogelijk overzicht te geven, zodat ondernemers in hun voorbereiding daar rekening mee kunnen houden en specifiek naar die belemmeringen kunnen kijken die op hun product/dienst van toepassing zijn.
Hoe is de huidige informatievoorziening geregeld voor Nederlandse bedrijven? Welke activiteiten ontplooit het bedrijfsleven daarbij en welke activiteiten de overheid?
De informatievoorziening voor bedrijven actief in Nederland is voor alle bedrijven gelijk, zowel voor Nederlandse als internationale ondernemingen. Voor verdere beantwoording van vragen 7 en 8 verwijs ik u naar de reactie op de aanbevelingen onder vraag 2.
Hoe is de huidige informatievoorziening geregeld voor Britse bedrijven welke actief zijn in Nederland? Welke activiteiten ontplooit het bedrijfsleven daarbij en welke activiteiten de overheid?
Wat gebeurt er met de informatie wanneer bedrijven zich melden bij de overheid met vragen of analyses van gevolgen aangaande de Brexit?
Bedrijven worden aangemoedigd om relevante informatie met de overheid te delen. Dit kan ook via het eerdergenoemde Brexit loket. Informatie en vragen vanuit bedrijven worden meegenomen in het onderhandelingsproces in de nationale voorbereidingsmaatregelen, en worden daarnaast gebruikt om de voorlichting en informatievoorziening aan bedrijven te verbeteren.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) adequaat geïnformeerd wordt over de gevolgen van de Brexit en adequaat voorbereid is?
Voor inzet wat betreft bedrijfsvoorlichting verwijs ik u naar de reactie op de aanbevelingen onder vraag 2.
In de Brexit voorlichting is er speciale aandacht voor MKB-bedrijven, zeker voor die bedrijven die nu louter actief zijn op de interne markt en geen ervaring hebben met zogeheten «derde landen». Voor deze bedrijven wordt door RVO.nl en de Kamer van Koophandel een activatietool ontwikkeld, waarmee het MKB inzichtelijk kan krijgen wat de mogelijke impact van Brexit op hun onderneming zal zijn en hoe hiervoor voorbereidingen voor kunnen worden getroffen. Ook zullen in 2018 in samenwerking met RVO.nl en de Kamer van Koophandel regiobijeenkomsten worden georganiseerd om juist ook het lokale MKB te bereiken.
Wordt het mkb en het grootbedrijf op dezelfde manier geïnformeerd over de mogelijke consequenties van de Brexit?
Bent u bezig met het opstellen van flankerend beleid? Welke ministeries zijn daarbij betrokken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vraag van de leden van de CDA-fractie, opgenomen in het schriftelijk overleg van 22 januari jl. inzake de Brexit onderhandelingen, (Kamerstuk 23 987, nr. 210). Op dit moment is er hier geen verdere toelichting op van toepassing.
Hoeveel mensen moet de overheid gaan inzetten om de gevolgen van non-tarifaire handelsbelemmeringen voor bedrijven in zo goed mogelijke banen te leiden?
Het kabinet brengt momenteel in kaart welke maatregelen moeten worden genomen om verstoringen als gevolg van de uittreding van het VK uit de EU (inclusief voor het cliff edge scenario) zoveel mogelijk te voorkomen, en welke kosten aan deze maatregelen verbonden zijn. Daarover overlegt het kabinet ook met het bedrijfsleven en andere betrokkenen.
De omvang van de totale kosten hangt af van de uitkomst van de lopende onderhandelingen over een toekomstige relatie en de positie die het VK hierbij inneemt. Het kabinet zet zich in dit kader actief in om de Nederlandse economische belangen in Brussel te behartigen. Zolang de onderhandelingen over uittreding nog lopen en die over de nieuwe relatie nog niet gestart zijn is het daarom niet mogelijk hier een definitief getal op te plakken. Gesteld kan worden dat een terugval op WTO handelsregime meer impact heeft op de vereiste capaciteit vergeleken met bijvoorbeeld het zogeheten Noorwegen model. Daarom is het op dit moment niet met zekerheid te zeggen welke non-tarifaire belemmeringen precies op gaan treden.
Bij de handhavingsdiensten zijn, of worden momenteel, analyses gemaakt van de benodigde capaciteit in het geval van terugval op WTO handelsregels. Besluitvorming over het eventueel vergroten van de capaciteit (zoals voor de Douane, Marechaussee, NVWA) zal binnenkort plaatsvinden conform het reguliere begrotingsproces. Vooruitlopend hierop zijn zowel de douane als de NVWA gestart met de processen om additioneel personeel voor de Brexit te werven.
Heeft de belastingdienst en douane een interne of externe studie van de gevolgen van de Brexit gedaan? Zo ja, kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Het KPMG-rapport is het enige externe Brexit rapport waaraan de douane haar medewerking heeft verleend. Intern vindt een analyse plaats naar de impact van Brexit op de Douane. Deze analyse wordt binnenkort afgerond. Hierover zal de Tweede Kamer in het eerste kwartaal van 2018 worden geïnformeerd.
Hoeveel extra douanemedewerkers heeft de douane nodig als het VK uit de douane unie stapt?
Op dit moment is dat nog niet te zeggen. Momenteel vindt een interne analyse plaats naar de impact van Brexit-scenario’s op de Douane. Als deze analyse klaar is, zal er meer duidelijkheid zijn over de bandbreedte van het aantal extra benodigde douanemedewerkers. Dát er extra douanemedewerkers nodig zijn staat buiten kijf. Daarom is reeds begonnen met de werving van 50 FTE, binnen het reguliere douane kader.
Hoe lang duurt het om een douanier op te leiden?
De lengte van een reguliere opleiding tot douanier is afhankelijk van het opleidingsniveau van de medewerker, de beoogde functie en de zwaarte van de opgedragen taken. De duur van de reguliere douaneopleiding varieert daarom tussen de 9 en 22 maanden.
De Douane beziet op welke wijze de doorlooptijd van opleidingen verkort kan worden dan wel op welke andere wijze medewerkers versneld ingezet kunnen worden. Met het oog op de Brexit wordt onder meer gekeken naar taakgericht opleiden, waarmee een deel van de opleiding mogelijkerwijs kan worden ingekort.
Hoeveel douaniers zijn er al aangetrokken met het oog op de Brexit?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar vraag 15.
Hoeveel mensen worden er vrijgemaakt of gaat de overheid werven om de problemen rondom de Brexit aan te pakken? Waar worden die mensen ingezet?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar vraag 13.
Welke coördinatie is er met het VK om de effecten op een mogelijke harde en/of chaotische brexit op te vangen, zoals de non-tarifaire handelsbelemmeringen?
Gesprekken tussen Nederlandse uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten met hun collegadiensten uit het VK kunnen plaats vinden in het kader van regulier werkoverleg en zien op het heden, niet de toekomst. Onderhandelingen (en/of voorbereidende en verkennende besprekingen daarvoor) worden niet gehouden, die vinden alleen plaats in Brussel tussen de EU hoofdonderhandelaar en zijn team met het VK.
Om in de toekomst vereenvoudigingen in te richten in de afhandeling van het onderlinge goederenverkeer, moeten oplossingen worden gevonden in EU-VK verband. Niet alleen omdat de EU het benodigde verdrag met het VK moet sluiten, maar ook omdat voor een aanzienlijk deel van de goederen die via Nederland vervoerd worden een export- of importaangifte in een andere lidstaat wordt ingediend.
Invulling van samenwerking tussen EU en VK is een kwestie die behoort tot het stadium van onderhandelingen over een toekomstig handelsakkoord na formele terugtrekking van het VK uit de EU per 30 maart 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het niet-opgevolgde advies van het Bureau ICT Toetsing (BIT) om het ICT project Wet tegemoetkomingen loondomein gedeeltelijk uit te stellen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Enneüs Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het definitief BIT-advies project Wet tegemoetkomingen loondomein van 16 november 2017 dat de aanbeveling bevat om het Loonkostenvoordeel (LKV) niet op 1 januari 2018 in te laten gaan maar een jaar uit te stellen? 1
Ja.
Ben u op de hoogte van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing», waarvan artikel 4, lid 4 stelt dat een definitief advies van het BIT, desgewenst met reactie, binnen vier weken dient te worden verzonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal?
Ja.
Waarom heeft u het advies niet voor 14 december 2017 aan de Kamer gestuurd en dus voor de ingang van de LKV op 1 januari 2018 definitief werd?
Ik betreur het dat ik uw Kamer niet binnen de reactietermijn van vier weken heb kunnen informeren. Juist omdat ik afwijk van het advies, vind ik zorgvuldigheid van groter belang dan snelheid. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken en tot een gefundeerd oordeel te komen, heb ik de uitkomst van de ketentesten daarbij willen betrekken. De ketentesten zijn op 5 januari jl. met succes afgerond. Vervolgens zijn de stukken, conform artikel 4, vijfde lid van het «Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing» aangeboden aan de eerstvolgende ministerraad na het Kerstreces op 12 januari jl.
Realiseert u zich dat het hier om een groot project gaat, waarbij de overheid jaarlijks meer dan 900 miljoen euro subsidie gaat betalen voor het in dienst nemen/houden van werknemers?
Het gaat hier inderdaad om een groot project. Er wordt circa 900 miljoen euro besteed aan drie arbeidsmarktinstrumenten, namelijk het lage-inkomensvoordeel (LIV), jeugd-LIV en de loonkostenvoordelen (LKV). Het LIV is bedoeld om de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren. Het jeugd-LIV betreft een werkgeverscompensatie voor de toegenomen loonkosten vanwege het verhogen van het minimumjeugdloon. De loonkostenvoordelen zijn bedoeld om het arbeidsmarktperspectief van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, zoals oudere werknemers en arbeidsgehandicapten, te verbeteren. Bovendien wordt met de nieuwe systematiek de handhaving verbeterd en de verzilveringsproblematiek opgelost, zodat ook kleine werkgevers optimaal kunnen profiteren van de tegemoetkomingen.
Aangezien de Wtl een groot project is, worden de uitvoeringskosten stapsgewijs door UWV geraamd. Het is namelijk niet realistisch bij grote ICT-projecten op voorhand een precieze kostenraming te maken. Zeker niet gezien de stapeling van wetgeving die bij de Wtl heeft plaatsgevonden. De jeugd-LIV is bijvoorbeeld tijdens het traject toegevoegd. Op dit moment wordt gewerkt aan het consolideren van de gezamenlijke projectkosten. Deze zullen binnenkort worden gepubliceerd via het daarvoor bestemde Rijks ICT-dashboard (www.rijksictdashboard.nl). De kosten die de 380 gemeenten maken om de Wtl te implementeren zijn niet bekend.
Kunt u voor de jaren 2015–2010 per jaar en per deelnemer (UWV, Belastingdienst en gemeentes) aangeven hoeveel het project in de raming zou gaan kosten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor die jaren aangeven hoeveel er is uitgeven en hoeveel er geraamd is?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer is een integrale ketentest gepland of uitgevoerd voor het Lage inkomensvoordeel (LIV), de jeugd-LIV en de LKV? Wat zijn de resultaten van die testen?
De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) wordt door UWV en Belastingdienst gefaseerd ingevoerd. Er is sprake van drie verschillende onderdelen, het lage-inkomensvoordeel (LIV), het lage-inkomensvoordeel voor jongeren (jeugd-LIV) en de loonkostenvoordelen (LKV’s). De implementatie van deze onderdelen is opgeknipt in verschillende werkprocessen. Ten behoeve van het proces voorlopige berekening LIV is de ketentest van 17 november 2017 tot en met 5 januari 2018 uitgevoerd en afgerond. De testen zijn volgens UWV en Belastingdienst positief verlopen en zijn aanleiding geweest voor definitieve vrijgave van dit proces voor productie.
De processen beschikken, herzien en bezwaar die aan het eind van het totale LIV-proces in de loop van dit jaar benodigd zijn, volgen in de komende maanden. Verder wordt de WTL-applicatie in de loop van 2018 door UWV aangepast voor de jeugd-LIV en LKV. De testen voor deze twee onderdelen staan gepland voor de tweede helft van 2018. Bij iedere procesrelease wordt een integrale ketentest uitgevoerd om een gefundeerd vrijgavebesluit te kunnen nemen. De voortbrenging vindt op deze wijze zorgvuldig en planmatig plaats.
Constaterende dat u op 15 januari 2018 schreef dat een aantal knelpunten is opgelost tijdens het BIT-advies, welke knelpunten zijn opgelost en welke knelpunten zijn niet opgelost?
Alle relevante systemen voor de uitvoering van het proces «voorlopige berekening LIV» zijn gereed. De Wtl-applicatie («de rekenmachine»), de koppelingen voor het berichtenverkeer tussen UWV en de Belastingdienst en de gezamenlijke database zijn afgerond en werken. Op 26 januari jl. zijn deze procesonderdelen door de gezamenlijke stuurgroep vrijgegeven voor productie. Alle door het BIT benoemde bevindingen zijn geadresseerd in de bijlage van de brief van 15 januari jl.2
Onderstaand een opsomming van de belangrijkste bevindingen:
Het BIT adviseert de selectie op de polis af te ronden en te bekrachtigen. Dit knelpunt is inmiddels door UWV opgelost. Het bestand is veelvuldig getest en vrijgegeven voor productie.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk een integrale ketentest te plannen. De ketentest is inmiddels met succes afgerond. Er zijn geen bevindingen meer en UWV en de Belastingdienst zijn klaar om in productie te gaan voor het verzenden van de voorlopige berekening van het LIV naar de werkgevers (vóór 15 maart a.s.).
Het BIT beveelt aan om na te gaan of de voorlopige berekeningen in 2018 op enigerlei wijze digitaal aangeboden kunnen worden. Dit advies is overgenomen. De grote werkgevers met meer dan 100 LIV-gerechtigden worden zowel per post als digitaal geïnformeerd.
Het BIT adviseert om zo snel mogelijk de ketenmonitoring te ontwerpen en te realiseren. Dit advies is overgenomen en de realisatie van ketenmonitoring is in volle gang. Op 2 februari jl. is de productie gestart en worden de betreffende productieprocessen gemonitord op juistheid, tijdigheid en volledigheid. Gedurende 2018 wordt ketenmonitoring doorontwikkeld en uitgebreid naar de productieprocessen van de jeugd-LIV en de LKV.
Het BIT adviseert om de processen rond herziening en bezwaar en beroep te definiëren en daarbij aandacht te besteden aan de taakverdeling tussen UWV en de Belastingdienst. Dit advies is overgenomen, maar nog niet ingeregeld, omdat deze processen achteraan in de keten plaatsvinden. UWV en Belastingdienst zetten zich in om deze processen voor 1 juli 2018 geregeld hebben.
Het BIT adviseert om UWV de opdracht te geven om een terugvalplan uit te werken. De Wtl-applicatie is inmiddels getest en werkt. Een terugvalplan zoals het BIT aanbeveelt is daarom niet nodig.
Het BIT merkt op dat niet duidelijk is op welke wijze de Belastingdienst het proces van uitbetalen van tegemoetkomingen (waaronder verrekening van vorderingen en boete-inningen) ondersteunt.
De geautomatiseerde innings- en betaalvoorziening van de Belastingdienst is verouderd. De nieuwe voorzieningen voor de Wtl inbouwen in deze oude programmatuur is op zichzelf risicovol. Daarom is er vanuit een meerjarenperspectief voor gekozen om hiervoor nieuwe functionaliteit te gaan ontwikkelen. De Wtl is de eerste wet die gebruik gaat maken van deze nieuwe functionaliteit. De ontwikkeling hiervan valt binnen de scope van dit programma en ligt volgens de Belastingdienst qua ontwikkeling op schema. Medio januari 2018 zijn de betaalservice en administratie hierop aangepast en zal dit uitgebreid worden getest. De oplevering van deze nieuwe functionaliteit is medio april 2018 voorzien. De uitbetaling van het LIV is uiterlijk medio september 2018. De nieuwe betaalvoorziening is daarom volgens de Belastingdienst ruim op tijd beschikbaar. Daarnaast is een terugvalscenario uitgewerkt. Dit betekent dat de Belastingdienst met behulp van een reeds bestaand back-up systeem de in totaal circa 92.000 betalingen kan uitbetalen. Het go / no go moment voor het terugvalscenario is 1 augustus 2018. De Belastingdienst heeft aangegeven dat mocht de nieuwe ICT voor het betaalproces niet tijdig gereed zijn, dan is de uitbetaling aan de betrokken werkgevers met het back-up systeem gegarandeerd.
In het advies geeft het BIT aan dat de beleids- en verantwoordingsinformatie nog niet gerealiseerd is en adviseert deze snel te realiseren. De gevraagde informatie kan door UWV geleverd worden; eind van dit jaar zal de eerste beleidsinformatie (van het LIV) worden opgeleverd.
Ten tijde van het onderzoek constateert het BIT dat belangrijke systemen nog niet klaar waren. UWV heeft daarom vanaf begin oktober 2017 de bouw- en testcapaciteit moeten vergroten om op tijd klaar te kunnen zijn. Dat is gelukt. Verder zijn de belangrijkste processen die nodig zijn voor aanvraag en afgifte van LKV-doelgroepverklaringen bij UWV afgerond. De overige processen, waaronder een geautomatiseerd systeem voor doelgroepverklaringen LKV, worden conform planning dit jaar opgeleverd (zie ook vraag 13).
Constaterende dat gemeentes nu al een doelgroepenverklaringen moeten opstellen, wanneer is het standaard aanvraagproces en de model doelgroepverklaring beschikbaar voor gemeentes? En kunnen UWV en SVB in de tussentijd alle niet gestandaardiseerde verklaringen aan?
Het standaard aanvraagproces, het aanvraagformulier en de model doelgroepverklaringen zijn inmiddels gereed en beschikbaar gesteld aan gemeenten via de site van de VNG (https://vng.nl/onderwerpenindex/werk-en-inkomen/nieuws/ondersteuning-doelgroepverklaring-en-lkv-oudere-werknemers). UWV is bij het registreren van doelgroepverklaringen afhankelijk van hoe gemeenten aanleveren en hoe zij hun processen inrichten. Wanneer de modelverklaring wordt gebruikt of wanneer alle gegevens die worden uitgevraagd in de modelverklaring op een ander format worden doorgegeven, kan UWV ook niet-gestandaardiseerde verklaringen aan. De SVB speelt overigens geen rol in de uitvoering van de Wtl.
Kunt u de Privacy Impact Assessment die is uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen?
Ja. De Privacy Impact Assessments (PIA’s) van zowel UWV als Belastingdienst zijn bijgevoegd3. De Belastingdienst heeft in eerste instantie een WMK-toets (Willen, Mogen, Kunnen) uitgevoerd. Op basis van deze toets wordt duidelijk of er een uitgebreidere PIA toets moet plaatsvinden. Uit de toets kwam naar voren dat een uitgebreidere PIA niet noodzakelijk is. Echter gezien het belang en de bevinding van het BIT op dit punt heeft de Belastingdienst besloten om een volledige gegevensbeschermingseffectbeoordeling (PIA) uit te voeren.
Voor UWV geldt dat vanaf het begin van het project, zoals bij alle projecten van UWV, de informatiebeheer- en privacyaspecten zijn meegenomen in de projectarchitectuur. Mede door de aanbeveling van het BIT en het grote belang van beveiliging en privacy voor burgers, heeft de stuurgroep in de tweede helft van 2017 besloten een PIA te doen om te zien of UWV aan de vereisten heeft voldaan. Daarnaast zal UWV in het licht van nieuwe Europese regels in de eerste helft van 2018 nog een extra gegevensbeschermingseffectbeoordeling uitvoeren.
Constaterende dat het BIT op 16 november jl. constateert: «Echter, op dit moment zijn veel systemen nog niet af en voor sommige systemen is zelfs het ontwerp nog niet afgerond.», kunt u aangeven om welke systemen het gaat?
Het klopt dat UWV en Belastingdienst ten tijde van de interviews van het BIT (19 juni 2017 tot en met 22 augustus 2017) nog volop aan het bouwen waren aan systemen. In mijn reactie op het BIT-advies heb ik gerefereerd aan de lange doorlooptijd van het BIT-onderzoek. De constatering van het BIT dat veel systemen nog niet af zijn, dateert van augustus 2017. Op dat moment was bijvoorbeeld de Wtl-applicatie nog niet af. UWV en de Belastingdienst hebben aangegeven dat inmiddels alle systemen voor het proces «voorlopige berekening LIV» (de Wtl-applicatie, de koppelingen en de gezamenlijke database) zijn afgerond en gereed voor productie.
Constaterende dat u volgens de wet u voor 15 maart 2018 de voorlopige berekeningen van de LIV moet sturen aan 80.000 werkgevers (over 350.000 werknemers), gaat dat lukken?
UWV en Belastingdienst geven aan dat dit gaat lukken. Alle voorbereidingen zijn getroffen en alle systemen zijn uitgebreid getest. Inmiddels zijn alle voorlopige berekeningen geprint en deze zullen voor 15 maart a.s. zijn verzonden. De eerste batch van 25.000 voorlopige berekeningen zijn afgelopen zaterdag 3 maart bij werkgevers bezorgd.
Klopt het dat u zeventien FTE geworven heeft om de aanvragen voor de naar schatting 70.000 LKV verklaringen handmatig in een excel bestand vast te gaan leggen?
Deze 17 FTE zijn door UWV niet extra geworven, maar deze capaciteit is beschikbaar binnen UWV wanneer dat nodig is. Naast registratie van deze verklaringen, gaat het hier met name om het beoordelen van het recht op LKV, onder andere door het raadplegen van verschillende systemen binnen UWV en het versturen van doelgroepverklaringen. Deze registratie en een groot deel van deze personele bezetting is overigens tijdelijk, totdat dit proces zoveel mogelijk geautomatiseerd is. Het excel bestand wordt nog dit jaar vervangen door het geautomatiseerde DLA (Doelgroepverklaring Loonkostenvoordeel Aanvraagafhandeling). Uiteindelijk zijn er naar verwachting 6 FTE benodigd, wanneer het DLA volledig gereed is met alle modules.
Welke beleid- en verantwoordingsinformatie zal volgend jaar beschikbaar zijn om te zien of bepaalde risico’s (zoals gebruik van loonkostensubsidies voor buitenlandse werknemers en verdringingseffecten) zich wel of niet hebben voorgedaan?
Het gaat bij de gevraagde reguliere (statistische) beleidsinformatie met name over het gebruik van de verschillende instrumenten, zowel in aantallen (werkgevers, werknemers en verloonde uren) als in geld. Met deze informatie kan het gebruik worden vastgesteld en worden bezien of de beleidsdoelen worden gehaald.
Is er een ketenregisseur /ketenbureau met doorzettingsmacht?
Vanaf de beginfase van de implementatie van de Wtl wordt er een strakke ketenregie gevoerd. De governance van de implementatie van de Wtl is uitgewerkt in een gezamenlijk invoeringsprogramma met UWV en Belastingdienst, waarbij sprake is van ketensturing. De operationele ketensturing is geborgd door een gezamenlijke stuurgroep (GSG) van beide uitvoeringsorganisaties, met een voorzitter van UWV. Naast deze operationele borging is een tweede factor voor een succesvolle invoering dat beide uitvoeringsorganisaties op bestuurlijk niveau op elkaar zijn aangesloten via het zogenaamde Ketenmanagementberaad (KMB). In het KMB, dat wordt voorgezeten door SZW, zijn alle partijen (SZW, Financiën, Belastingdienst en UWV) vertegenwoordigd. Nadat de Wtl succesvol is geïmplementeerd, is het voornemen om de Wtl-keten gefaseerd onder te brengen binnen de structuur van de bestaande loonaangifteketen (LAK). Besluitvorming daarover is in voorbereiding.
Op welke wijze gaat u het invoeringsproces monitoren en de Kamer op de hoogte houden?
Het Ketenmanagementberaad (zie vraag 15) wordt via een bestuurlijke rapportage van de gezamenlijke stuurgroep (GSG) maandelijks geïnformeerd over de voortgang. Ik zal uw Kamer voor Prinsjesdag 2018 schriftelijk informeren over de voortgang van de implementatie van het lage-inkomensvoordeel (LIV) en voor Prinsjesdag 2019 over de voortgang van de implementatie van het jeugd-LIV en loonkostenvoordelen (LKV). Mocht er aanleiding voor zijn dan zal ik uw Kamer tussentijds over de stand en ontwikkelingen informeren.
Hoe beoordeelt u zelf de gang van zaken rond de invoering?
De totstandkoming van het programma en de resultaten die UWV en Belastingdienst met forse krachtinspanning hebben bereikt stemmen mij tevreden; zeker gezien de tijdsdruk waaronder deze implementatie door het vorige Kabinet is ingezet. Beide uitvoeringsinstanties zijn hard bezig om de ontwikkelde processen naar de productie omgeving te brengen. Inmiddels zijn de koppelingen tussen UWV en de Belastingdienst werkend en naar productie gebracht. De implementatie- en productiedraaiboeken zijn afgerond en vanaf begin februari 2018 zal er gefaseerd «live» worden gegaan met het werkproces voor het LIV. Momenteel wordt hard gewerkt door de Belastingdienst om ook de definitieve beschikkingen en uitbetalingen van het LIV conform planning te kunnen laten plaatsvinden. De uitvoeringsorganisaties liggen op koers om de eerste brieven van de voorlopige berekening LIV conform wettelijke bepaling voor 15 maart a.s. bij de werkgevers op de mat te kunnen laten landen. Kortom, het fundament voor een succesvolle invoering is hiermee gelegd.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Nee. De beantwoording vergde meer tijd omdat er PIA’s (zie vraag 10) zijn opgevraagd.
Het bericht dat de voorzitter van de Ulu moskee in Utrecht aangifte heeft gedaan tegen de PVV-lijsttrekker in Utrecht over zijn angstwekkende uitspraak over het afbranden van de Ulu moskee |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moskeevoorzitter doet aangifte tegen PVV-lijsttrekker: «Als mensen bang zijn, is een grens overschreden»«?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bezoekers van de Ulu moskee als gevolg van de ophitsende uitspraak van de lijsttrekker van de PVV in Utrecht (namelijk dat de Ulu moskee mag afbranden) bang zijn en sommige mensen zelfs hun kinderen niet meer naar de moskee sturen, omdat zij het gevoel hebben dat er elk moment iets vreselijks kan gebeuren?
Allereerst neem ik afstand van de uitspraak van de lijsttrekker van de PVV in Utrecht. Ik kan me voorstellen dat deze uitspraak gevoelens van onveiligheid aanwakkert. Dit zorgt ervoor dat mensen worden geraakt in de uitoefening van hun geloofsbeleving en zich onveilig voelen. Er is, zowel vanuit de lokale als de landelijke overheid, aandacht voor de veiligheidssituatie rondom moskeeën.
Welke maatregelen gaat u nemen om de angst weg te nemen bij deze gemeenschap?
Er is al langere tijd sprake van extra alertheid met betrekking tot de veiligheidssituatie van moskeeën, zowel op het lokale als het nationale niveau. Er is extra aandacht voor signalen van onrust, onveiligheid of zorgen bij bijvoorbeeld moskeebesturen en voor eventuele spanningen tussen personen of groeperingen.
Omdat een deel van de Nederlandse moskeeën de afgelopen jaren te maken heeft gehad met vijandigheid in de vorm van discriminatoire en gewelddadige acties heeft het kabinet de «Handreiking Veilige Moskee» opgesteld. Dit is gedaan in opdracht van de landelijke werkgroep veiligheid moskeeën en in overleg met vertegenwoordigers uit de islamitische gemeenschappen, politie en gemeenten. Het doel van deze handreiking is kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden te geven aan gemeenten, politie en moskeebesturen om met spanningen en (mogelijke) incidenten gericht tegen moskeeën om te gaan. Daarnaast zet de handreiking in op versterking van de samenwerking tussen gemeenten, politie en moskeebesturen. Een samenwerking die, zoals hierboven reeds beschreven, essentieel is om snel en adequaat te kunnen handelen in geval van een mogelijk incident. Meerdere gemeenten maken gebruik van deze handreiking om lokaal de veiligheid van islamitische instellingen verder te verbeteren. Een bijeenkomst over deze handreiking heeft ook in Utrecht plaats gevonden.
In het geval van de casus bij de Ulu moskee hebben de gemeente Utrecht en de politie direct een bijeenkomst georganiseerd met alle moskeebesturen in de stad. De aanwezige moskeebestuurders hebben aangeven dat de uitspraken alle moslims raken en met name bij sommige jongeren hard aankomen. Er is afgesproken om de lijnen tussen de moskeebestuurders, gemeente en politie kort te blijven houden. Het afgelopen jaar heeft de gemeente Utrecht veiligheidsscans aangeboden aan alle moskeeën in de stad. Inmiddels hebben zeven moskeebesturen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De komende tijd houden alle betrokken partijen de contacten warm om de sentimenten goed in de gaten te houden.
Bent u bereid om zichtbare en onzichtbare maatregelen te treffen om de veiligheid van de moskeegangers van de Ulu moskee te kunnen garanderen?
Beveiligingsmaatregelen worden door de lokale overheid genomen op basis van dreiging en risico. Indien er aanleiding toe is kan de NCTV aanvullende maatregelen adviseren. Er worden op dit moment geen extra algemene veiligheidsmaatregelen geadviseerd.
Heeft u reeds contact opgenomen met de Ulu moskee? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is er contact geweest met de lokale overheid. Zowel de gemeente Utrecht als de lokale politie geven aan dat er na de uitspraken van de PVV-lijsttrekker direct contact is geweest met de Ulu moskee. Er zijn goede lokale contacten waarbij aandacht is voor de veiligheid van de moskeebezoekers.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Van Deún een dienstbetrekking heeft bij de gemeente Nieuwegein?
Ja.
Deelt u met ons de mening dat de uiting die de heer van Deún heeft gedaan niet past binnen de gedragsnormen die gelden voor een persoon die een dienstbetrekking heeft bij de overheid? Zo nee, waarom niet?
Het staat een ambtenaar die door het gemeentebestuur is aangesteld vrij om een politieke nevenfunctie uit te oefenen in een andere gemeente, zoals het (beoogd) lidmaatschap van de raad. Daarnaast bepaalt artikel 125ter van de Ambtenarenwet dat een ambtenaar verplicht is zich als een goed ambtenaar te gedragen. Meningsuitingen van ambtenaren worden begrensd door artikel 125a, eerste lid van de Ambtenarenwet, dat luidt: De ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. De heer Van Deún heeft zijn uitlatingen gedaan als PVV-lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen in Utrecht. Het is aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein als werkgever en bevoegd gezag om te beoordelen of de door de heer Deún gedane (politieke) uitlatingen leiden tot de conclusie dat de zogenaamde functioneringsnorm is overschreden.
Deelt u met ons de mening dat de heer Van Deún, vanwege zijn ophitsende uitspraak over een moskee, moet «ophoepelen» bij de gemeente Nieuwegein? Zo nee, waarom moet hij niet «ophoepelen»? Zo ja, wanneer zal hij «ophoepelen»?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Nederland een ISDS-claimparadijs is |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in Trouw van 13 januari 2018 «Nederland is de spil in een groeiend aantal claims van bedrijven tegen staten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering in het rapport «50 jaar ISDS» dat brievenbusfirma’s Nederland gebruiken om claims op grond van clausules voor Investor-State Dispute Settlement (ISDS) in investeringsverdragen die Nederland heeft afgesloten, in te dienen tegen andere landen dan waar het bedrijf de facto gevestigd is?
Het kabinet vindt het wenselijk dat alleen investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Hoe verklaart u dat 12% van de ISDS-claims en 17,5% van de totale claimsom uit Nederland afkomstig zijn, terwijl Nederland als zodanig slechts partij is in 3% van de handelsverdragen?
Het kabinet heeft geen onderbouwde verklaring voor deze cijfers. Nederland is wereldwijd een grote investeerder. Uit onderzoek van UNCTAD blijkt dat in 2015 en 2016, na de Verenigde Staten en China, de meeste buitenlandse directe investeringen uit Nederland afkomstig waren. Het kabinet weet dat een deel van de uitgaande buitenlandse directe investeringen via brievenbusmaatschappijen loopt. Zoals vermeld in antwoord op de vragen 2, 4 en 11, zal het kabinet proberen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Hoe beoordeelt u het feit dat 77% van de ISDS-claims die vanuit Nederland worden gedaan afkomstig zijn van een brievenbusfirma? Deelt u de analyse dat dit in sterke mate verband houdt met het feit dat er jaarlijks circa € 4.000 miljard aan buitenlands investeringsgeld door Nederland stroomt, waarvan 85% voor rekening komt van brievenbusfirma’s?
Zie antwoord vraag 2.
Is het beeld dat naar voren komt uit het het rapport «50 Jaar ISDS» van Milieudefensie, Both Ends, TNI en SOMO in lijn met de verwachtingen die de regering had bij het aangaan van ISDS-constructies in handelsverdragen? Zo nee, welke verwachtingen waren anders?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Het land van vestiging profiteert hiervan doordat de investering kan leiden tot extra werkgelegenheid en het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals.
Tegelijkertijd erkent het kabinet enkele zorgen ten aanzien van de (eerder gesloten) huidige Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zet zich daarom in om de Nederlandse investeringsakkoorden te moderniseren. In lijn met de toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21501–02, nr. 1481) werkt het kabinet aan een nieuwe modeltekst. Deze modeltekst zal de inzet vormen om de Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden te heronderhandelen. Hiermee zal Nederland ook voldoen aan het verzoek van enkele verdragspartners om een bilateraal investeringsakkoord te heronderhandelen
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2, 4 en 11 vindt het kabinet het wenselijk dat alleen investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming. De modeltekst zal daarnaast de bescherming voor investeerders verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren expliciteren, internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen, en zorgen voor een transparante wijze van geschillenbeslechting waarin derde partijen zoals NGO’s een rol hebben.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het grote aantal schikkingen in ISDS-zaken, c.a. 40% in Nederlandse zaken, in steeds mindere mate inzichtelijk is welke invloed met deze zaken wordt uitgeoefend op het gevoerde beleid van staten? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om er voor te zorgen dat schikkingen op basis van ISDS-claims die vanuit Nederland worden gedaan verplicht openbaar gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Partijen bij een geschil kunnen met wederzijdse overeenstemming een schikking treffen. Het kabinet en de EU pleiten voor een versterking van de mogelijkheden om via consultaties en mediation geschillen in een vroeg stadium op te lossen en een juridisering van conflicten te voorkomen. Beide partijen moeten instemmen met het openbaar maken van een schikking. Mocht een dergelijke situatie zich voordoen, zal het kabinet, in zaken waarbij Nederland partij is, er op aan dringen dat de schikking openbaar wordt gemaakt.
Bent u bereid om, eventueel in multilateraal verband, te laten onderzoeken in hoeveel instanties (dreigementen met) ISDS-claims tot een beleidswijziging van een staat hebben geleid? Zo nee, waarom niet?
Een claim onder een investeringsakkoord kan niet tot gevolg hebben dat een overheid wordt verplicht om zijn nationale wet- of regelgeving aan te passen of zijn beleid verplicht moet wijzigen. Dit is nogmaals bevestigd in de Achmea-II zaak waarin een claim van Achmea tegen voorgenomen beleid van de Slowaakse overheid is afgewezen. In een op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht onderzoek, kon het bestaan van een «regulatory chill» niet worden aangetoond.2 Voor zover er toch risico’s zouden bestaan, kunnen die worden weggenomen door het verduidelijken van investeringsstandaarden en het expliciteren van het recht van overheden om te reguleren. De nieuwe modeltekst zal hierin voorzien.
Bent u zich bewust van het feit dat 19% van de ISDS-claims de afgelopen dertig jaar te relateren zijn aan fossiele energie, en dikwijls dienden om er voor te zorgen dat de aangeklaagde staat af zou zien van milieubeschermingsmaatregelen of deze terug zou draaien? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie van de regering om de doelen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
Een claim onder een investeringsakkoord kan niet tot gevolg hebben dat een overheid wordt verplicht om zijn nationale wet- of regelgeving aan te passen of zijn beleid verplicht moet wijzigen. Het expliciteren van het recht om te reguleren in EU-akkoorden maakt bovendien nogmaals duidelijk dat staten het recht hebben om maatregelen te treffen in het belang van het milieu, bijvoorbeeld om de doelen van het klimaatakkoord van Parijs te halen. De nieuwe modeltekst zal het ook het recht van overheden om te reguleren expliciteren.
Kunt u bevestigen dat een kleine en hechte groep van 25 westerse arbiters beslist in 37% van alle ISDS-zaken en dat deze tegelijkertijd in andere ISDS-zaken optreden als juridisch adviseur of getuige en hier zeer veel geld mee verdienen? Wat betekent dit in uw ogen voor de onafhankelijkheid van deze arbiters in ISDS-zaken? Zijn de arbitrage, dan wel de gang van zaken rondom de arbitrage, in uw ogen transparant genoeg?
Het kabinet is van oordeel dat het oude ISDS-mechanisme de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters onvoldoende garandeert, bijvoorbeeld omdat arbiters kunnen optreden als advocaat of andersom. Daarom zet het kabinet ook in op het opnemen van het gemoderniseerde Investment Court System in EU-akkoorden en op het oprichten van een multilateraal investeringshof. Door voorafgaande permanente benoemingen door de verdragspartijen van rechters die voldoen aan strikte inhoudelijke en ethische eisen wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid gegarandeerd. Ook in de nieuwe Nederlandse modeltekst zal het geschillenbeslechtingsmechanisme worden gemoderniseerd, waardoor de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van arbiters wordt gegarandeerd.
Bent u er bekend mee dat Nederlandse advocatenkantoren actief en uitgebreid advies geven aan internationale bedrijven over de mogelijkheid tot arbitrageclaims in 140 landen vanuit Nederland? Hoe beoordeelt u dit? Kunt u toelichten in hoeverre de toegang tot arbitrage – vanwege de hoge kosten voor juridische ondersteuning – ontwikkelde landen meer positie geeft dan ontwikkelende landen, waardoor de claimcultuur feitelijk ongelijkheid in stand houdt, of erger, in de hand werkt? En hoe beoordeelt u het feit dat met regelmaat ontwikkelende landen via claimhub Nederland een hogere claim krijgen opgelegd dan zij bijvoorbeeld aan ontwikkelingshulp vanuit Nederland ontvangen?
Het kabinet zet zich er op multilateraal niveau voor in dat ontwikkelingslanden juridische ondersteuning krijgen bij geschillenbeslechtingsprocedures onder investeringsakkoorden. Het kabinet ziet geen relatie tussen de schade die ontwikkelingslanden moeten vergoeden aan investeerders wegens een onrechtmatige overheidsmaatregel en de ontwikkelingshulp die deze landen van Nederland ontvangen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de mogelijkheid van brievenbusfirma’s om van ISDS in handelsverdragen waarin Nederland partij is gebruik te maken, aan banden te leggen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in navolging van landen als Zuid-Afrika en Indonesië de bestaande handelsverdragen met ISDS-clausules te evalueren op het aantal investeringen in Nederland waar ze toe hebben geleid, afgewogen tegen het aantal ISDS-claims?
Zuid-Afrika en Indonesië hebben hun investeringsakkoorden met Nederland beëindigd. Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen en kunnen buitenlandse investeerders over de streep trekken om in een land te investeren. Het CPB heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de effecten van investeringsakkoorden op de hoogte van de buitenlandse directe investeringen. Het CPB concludeert hierin dat de inwerkingtreding van een investeringsakkoord de bilaterale directe investeringen met gemiddeld 35% doet toenemen, waarbij regionale verschillen bestaan.3 Er is nog nooit een claim onder een investeringsakkoord tegen Nederland toegewezen.
Deelt u de analyse die in het rapport «50 jaar ISDS» wordt gemaakt dat de opvolgers van ISDS, Investment Court System (ICS) en het multilaterale investeringshof die nu in ontwikkeling zijn, nog ontoereikend zijn op het gebied van de bescherming van maatschappelijke belangen tegen investeringsclaims en gelijke toegang voor bedrijf en burger? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het Investment Court System en een multilateraal investeringshof tegemoetkomen aan zorgen ten aanzien van het oude ISDS-mechanisme. Het Investment Court System zorgt onder andere voor transparante procedures, waarborgt het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang, sluit brievenbusmaatschappijen uit van bescherming, verduidelijkt de bescherming voor investeerders, en garandeert onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Een multilateraal investeringshof zou een nog verdere verbetering op het terrein van onder andere de onafhankelijkheid en consistentie van de rechtspraak betekenen.
Op grond van het Investment Court System kunnen belanghebbenden, zoals burgers en maatschappelijke organisaties, zich als amicus curiae voegen in een lopende procedure tussen een investeerder en een staat. Het kabinet zet zich ervoor in dat die mogelijkheid ook bestaat bij een multilateraal investeringshof en in nieuwe Nederlandse investeringsakkoorden.
Het bericht 'Wachttijden onacceptabel' |
|
Sophie Hermans (VVD), Aukje de Vries (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de oorzaken van de wachttijden in de verschillende sectoren?1 In hoeverre zijn de oorzaken, zoals genoemd in het verdiepende onderzoek «Wachttijden medisch specialistische zorg» uit juli 2017 nog actueel?
Het klopt dat in verschillende sectoren sprake is van wachttijden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor een actieplan opgesteld met projecten in vijf sectoren: medisch specialistische zorg (msz), ambulancezorg, wijkverpleging, langdurige zorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz). Bij de oorzaken van de wachttijden ziet de NZa een aantal overeenkomsten tussen de sectoren. Er is onder andere te weinig bekendheid bij mensen over wachtlijstbemiddeling, een gebrek aan inzicht in wachttijden en over het algemeen wordt op dit vlak te weinig samengewerkt tussen zorgverzekeraars/zorgkantoren en zorgaanbieders. Hieronder wordt ingegaan op oorzaken van wachttijden per sector.
Uit het verdiepend onderzoek van de NZa bleek dat sprake is van een veelvoud factoren die invloed hebben op de wachttijden. Deze staan beschreven in de rapportage wachttijden msz2.
Sinds het verdiepende onderzoek uit juli 2017 heeft de NZa acties ondernomen, vooral gericht op het aanscherpen van het inzicht in de wachttijden, het bevorderen van wachttijdbemiddeling en het tot stand brengen van samenwerkingsafspraken. De NZa richt zich hier ook op in 2018 en stimuleert dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders, en andere betrokken partijen die kunnen bijdragen aan het terugdringen van wachttijden, hun verantwoordelijkheid nemen. Overigens is van belang dat voor patiënten bij de meeste specialismen die de Treeknorm3 overschrijden een passend en tijdig alternatief in de regio beschikbaar is.
De NZa heeft de verzekeraars en Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’en) begin 2016 gevraagd naar de oorzaken voor de normoverschrijdingen van de responstijden ambulances. De oorzaken die door de gesprekspartners zijn genoemd zijn divers en kunnen worden onderverdeeld in financiële, geografische, procesmatige en productiestijgingen. Kort samengevat is genoemd een tekort aan ambulances, tekort aan goed opgeleid personeel, de mate waarin partijen gebruik maken van de bewegingsruimte in het bekostigingsmodel, belemmeringen door geografie en infrastructuur, grensregio’s met België en Duitsland die minder gebruik kunnen maken van burenhulp, uitdagingen bij landelijke gebieden, de mate waarin de RIVM-modellen rekening houden met de lokale en huidige omstandigheden, de rol van de meldkamer, de organisatie en aansturing van de ambulancevoorziening, de extramuralisering van zorg in de Wlz en ggz, en onverwachte hoge productiestijgingen, die deels verkaard worden door demografische ontwikkelingen. De door partijen genoemde oorzaken staan uitgebreid beschreven in het rapport normoverschrijdingen responstijden ambulances4.
Voor de ggz-sector geldt dat er veel verschillende oorzaken van (te) lange wachttijden bestaan. Deze staan beschreven in de Marktscan ggz 2016 van de NZa5.
Voor casemanagement dementie – een onderdeel van de wijkverpleging – heeft de NZa geconstateerd dat er sprake is van wachttijden die in sommige gevallen de maximaal aanvaardbare wachttijd overschrijden. De oorzaken van deze wachtlijsten zijn vaak complex en nog altijd actueel. Zo leiden personeelstekorten maar ook verschillende visies op de uitvoering van casemanagement tot situaties waarbij extra financiering alleen niet tot de oplossing leidt. In deze gevallen moet de NZa met alle betrokken partijen in de regio in overleg, zodat zij gezamenlijk tot oplossingen komen. De eerste successen van deze methode zijn inmiddels behaald; de Gooi en Vechtstreek is hiervan een goed voorbeeld.
De oorzaken voor wachttijden in de langdurige zorg staan beschreven in het rapport wachtenden in de langdurige zorg van de NZa6.
Wanneer moeten de wachttijden weer voldoen aan de afgesproken maximaal aanvaardbare wachttijden (Treeknormen)?
De aanpak van wachttijden zal onverminderd aandacht nodig hebben van alle betrokken partijen. De NZa werkt en blijft werken aan een structureel, actueel inzicht van wachttijden en heeft er ook in 2018 prioriteit van gemaakt de wachttijden en responstijden terug te dringen. Ik blijf dit dan ook nauwgezet volgen.
Voor wat betreft de afspraken in de ggz heeft mijn ambtsvoorganger in de zomer van 2017 bestuurlijke afspraken met het veld gemaakt om de wachttijden in de ggz weer binnen de Treeknormen te krijgen7. Doel van deze afspraken is om met een gezamenlijke aanpak uiterlijk op 1 juli 2018 de wachttijden binnen de afgesproken normen te hebben teruggebracht. De NZa monitort de uitvoering van deze afspraken. De eerste tussenrapportage van de NZa is op 22 december 2017 naar de Kamer gestuurd8. In de begeleidende brief zijn daarnaast aanvullende acties beschreven die door partijen zullen worden ingezet om binnen de gestelde termijn aan het doel van de afspraken te voldoen.
In hoeverre hebben zorgverzekeraars en aanbieders afspraken gemaakt over het terugdringen van en omgaan met wachttijden? Welke concrete afspraken zijn uit het overleg voortgekomen? Welke sanctiemogelijkheden heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het geval dat verzekeraars en aanbieders onvoldoende afspraken hebben gemaakt dan wel deze vervolgens niet uitvoeren?
De NZa heeft mij laten weten dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het algemeen contact hebben als wachttijden overschreden worden en dat zij gezamenlijk naar oplossingen zoeken die passen bij die specifieke situatie. De NZa spreekt met verzekeraars over lopende alternatieven om waar mogelijk goede voorbeelden te stimuleren.
Zorgverzekeraars moeten zich inspannen om ervoor te zorgen dat hun verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. Dit is onderdeel van hun zorgplicht. Indien de zorgplicht niet wordt nageleefd, dan kan de NZa handhaven. De NZa maakt onderscheid tussen formele en informele instrumenten tot handhaving. Bij informele maatregelen kan gedacht worden aan voorlichting, communicatie of «wenkbrauwgesprekken». De NZa kan als formele maatregel een aanwijzing opleggen aan de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar de aanwijzing niet of niet binnen de gegeven termijn naleeft, kan de NZa dit feit of het handhavingsbesluit openbaar maken of een last onder bestuursdwang opleggen.
Indien zorgaanbieders transparantieverplichtingen niet nakomen, kan de NZa ook handhavend optreden richting de zorgaanbieders door middel van een aanwijzing, last onder dwangsom of bestuursdwang, of via een bestuurlijke boete.
Wat vindt u van de suggestie dat een van de oorzaken is dat ziekenhuizen de afgelopen jaren 1% per jaar mochten groeien? Wat is over de wachttijden afgesproken in relatie tot de hoofdlijnenakkoorden? Welke aandacht gaat er in de nieuwe hoofdlijnenakkoorden besteed worden aan de wachttijden, naast de beheersing van de kosten?
Uitgangspunt van de Hoofdlijnenakkoorden is dat partijen zich tot het uiterste inspannen om zorg binnen de Treeknormen te (blijven) leveren. Zorgverzekeraars moeten uit hoofde van hun zorgplicht zo nodig actie ondernemen. De NZa heeft verschillende verbeterpunten genoemd voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In het Addendum 2018 bij het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg 2014 t/m 20179 is de aanpak van wachttijden als specifiek aandachtspunt opgenomen en zijn afspraken gemaakt over de aanpak hiervan. Eén van de oorzaken was de druk op de Spoed Eisende Hulp (SEH) en de verschuiving van planbare zorg naar acute zorg. Juist daarom heeft mijn voorganger in het Addendum 2018 bij het Hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg voor 2017 en 2018 € 55 miljoen extra vrijgemaakt voor het versterken van het eerstelijns verblijf. In het Addendum bij het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 en het Addendum 2018 bij het onderhandelaarsakkoord 2014 t/m 2017 zijn ook afspraken gemaakt over het bevorderen van substitutie. De NZa monitort in 2018 of dit werkelijk leidt tot verplaatsing van de zorg van tweede naar de eerste lijn.1
Zoals ik u eerder10 heb laten weten, streef ik ernaar ook in de nieuwe Hoofdlijnenakkoorden, te sluiten in het voorjaar van 201811, afspraken te maken over de aanpak van wachttijden.
Welke acties onderneemt u richting de zorgverzekeraars om de wachttijden bij de medisch specialistische zorg terug te dringen in het kader van de zorgplicht?
Ik spreek zorgverzekeraars aan op hun zorgplicht. Dit gebeurt onder andere in de diverse bestuurlijke overleggen die ik regelmatig heb. Ook ben ik van plan hierover afspraken te maken in de hoofdlijnenakkoorden die ik met de sectoren wil gaan afsluiten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Formeel is de NZa de instantie die toezicht houdt op de wachttijden. De NZa heeft een toezichtkader zorgplicht dat zij kunnen handhaven en de NZa zet actief in op de aanpak van wachttijden. Daarom vind ik het ook goed dat de NZa mij hierover regelmatig rapporteert.
Wat gaat u doen om de wachttijden in specifieke regio’s op te lossen, zoals in Noord-Oost-Nederland?
Vorig jaar12 is uw Kamer geïnformeerd dat voor de opleiding van onder andere medisch specialisten voor 2018 meer plaatsen beschikbaar gesteld werden dan het maximum aantal plaatsen dat het Capaciteitsorgaan adviseert. Ook heeft mijn voorganger in het Addendum aandacht gevraagd voor knelpunten in specifieke regio’s (De juiste zorg op de juiste plek).
Daarnaast heeft de NZa gesprekken gevoerd met zorgaanbieders, zorgverzekeraars, brancheorganisaties en patiëntenverenigingen waarbij zij aanstuurde op het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden.
Door de maatregelen van de NZa zijn zorgaanbieders verplicht hun actuele wachttijden te registreren en publiceren en hun patiënten daarover actief te informeren en te wijzen op wachttijdbemiddeling. Dit en het in kaart brengen van het zorgaanbod van zelfstandige behandelcentra heeft een positief effect op de wachttijd. De NZa monitort deze acties.
Kunt u toezeggen om medio 2018 de Tweede Kamer te rapporteren over de uitkomsten van de bijeenkomsten die NZa organiseert met onder andere zorgverzekeraars, zorgaanbieders en ketenpartners die kunnen bijdragen aan het terugdringen van wachttijden in de medisch specialistische zorg?
Ja. De NZa start op korte termijn met deze bijeenkomsten en kijkt daarbij samen met de sector hoe specialisme-specifieke problemen het beste kunnen worden aangepakt.
Aangezien u ervoor wil ervoor zorgen dat ambulancediensten voldoende personeel en voertuigen kunnen inzetten en daarvoor in 2018 extra budget beschikbaar is, in hoeverre zijn daar de belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging ook in meegenomen? Hoe worden deze knelpunten specifiek opgelost?
In 2018 is onder andere 5,7 miljoen beschikbaar gesteld voor meer ambulances. Deze 5,7 miljoen is beschikbaar gesteld op basis van het Referentiekader Spreiding en beschikbaarheid. Dit kader definieert het aantal ambulances waarmee de ambulancezorg in Nederland kan worden uitgevoerd, gegeven een aantal randvoorwaarden. Zoals de tijd na een melding waarbinnen een ambulance ter plaatse moet zijn en de spreiding van de standplaatsen. Dit Referentiekader gaat uit van de regionaal verschillende toename in de vraag naar ambulancezorg en op basis van onder andere geografie wordt bezien of die toename noodzaakt tot extra ambulances (auto’s met personele bezetting) in de verschillende regio’s.
Kunt u de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het overleg met de voorzitter van Ambulancezorg Nederland (AZN) en de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over het verbeteren van de responstijden in de ambulancezorg?
Ik zal de Tweede Kamer in maart informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Aangezien het kabinet de intentie heeft uitgesproken de toegang tot informatie over vraag en aanbod bij zorgkantoren wie er op de wachtlijst staan en hoe dringend hun zorgvraag is te verbeteren, kunt u aangeven wat die intentie concreet betekent? Hoe gaat de uitvoering daarvan in de praktijk vorm krijgen?
Waar het om gaat is dat mensen zich eerder en beter kunnen oriënteren op het zorgaanbod, opdat het verhuizen naar een instelling meer planmatig verloopt en spoedopnames worden gereduceerd. Om goed te kunnen anticiperen, is het van belang dat er informatie beschikbaar is over wat mensen zelf willen (wens om te verhuizen, voorkeur voor een bepaalde instelling) en hoe hun sociale context is (hoe het thuis gaat, mate van urgentie). Ook informatie over het zorgaanbod is relevant, zoals beschikbare plaatsen, alternatieve mogelijkheden en verwachtingen omtrent wachttijden van locaties. Dit soort informatie is momenteel niet op een gestructureerde manier beschikbaar en er zijn geen landelijke afspraken gemaakt over de wijze waarop deze informatie wordt vastgelegd en uitgewisseld.
Ik heb het Zorginstituut, vanwege hun taak in het beheer van de landelijke standaarden van iWLZ, gevraagd na te gaan welke mogelijkheden er zijn om de informatievoorziening te verbeteren. Het Zorginstituut maakt eerst een analyse van enkele regionale initiatieven, om te bezien of daar oplossingen zijn bedacht die kunnen worden opgeschaald naar landelijk niveau. Op korte termijn stelt het Zorginstituut een plan op dat de komende jaren concrete verbeteringen gaat opleveren in de manier waarop informatie in de langdurige zorg wordt uitgewisseld.
Kunt u aangeven wat er precies verstaan wordt onder de trekkersrol van de twee zorgkantoren, de zogenaamde koplopers?
De NZa heeft het afgelopen jaar haar toezicht op de zorgkantoren geïntensiveerd op de vlakken wachtlijstbeheer en zorgbemiddeling. De zorgkantoren hebben verbeterplannen moeten aanleveren. De NZa heeft deze beoordeeld en heeft onderzoek ter plaatse gedaan om de uitvoering van de verbeterplannen te beoordelen. Daarbij zijn verschillen geconstateerd tussen de zorgkantoren. Deze verschillen bieden de basis voor onze vervolgaanpak. De (twee) zorgkantoren die het volgens de NZa het beste doen, kunnen een trekkersrol vervullen: zij kunnen hun werkwijze delen met de andere zorgkantoren en hen zo nodig adviseren. Zij zijn een voorbeeld voor de andere zorgkantoren wat betreft het beheer van wachtlijsten en actieve zorgbemiddeling.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de ontwikkeling is van de wachtlijsten voor casemanagement dementie in de afgelopen paar jaar?
Vanuit het actieplan casemanagement zijn in 2016 en 2017 een tweetal wachtlijstmetingen uitgevoerd. In december 2016 stonden 1.346 mensen op de wachtlijst voor casemanagement; in juli 2017 waren dit er 1.322. De wachtlijst is in dat jaar dus vrijwel stabiel gebleven. Aangezien casemanagement – als onderdeel van de aanspraak Wijkverpleging – landelijk op verschillende manieren wordt geregistreerd, zijn deze metingen niet volledig betrouwbaar. De NZa stelt daarom een regeling op, waardoor aanbieders worden verplicht maandelijks geüniformeerde wachtlijstgegevens aan te leveren. Hierdoor zullen de wachtlijsten, inclusief wachttijden, voortaan structureel in kaart worden gebracht. Aangezien het uitvoeren van deze regeling aanpassingen vraagt in ICT- en administratie systemen – en ik wil voorkomen dat deze wachtlijstregistratie leidt tot nieuwe administratieve lasten – worden aanbieders naar verwachting vanaf juli aan deze regeling gehouden.
Kunt u inzichtelijk maken welke acties door de zorgverzekeraars worden ondernomen om aan de verzekerden doeltreffender informatie te verstrekken rond wachtlijstbemiddeling in het kader van het terugdringen van de wachtlijsten binnen de verschillende sectoren?
Recent heb ik geïnventariseerd welke acties zorgverzekeraars ondernemen om hun verzekerden te adviseren over het gebruik van zorg (de zorgverzekeraar als zorgadviseur). Daarbij heb ik ook gekeken naar de acties van zorgverzekeraars op het gebied van wachtlijstbemiddeling. Alle zorgverzekeraars bieden via een zorgcoach, een zorgadviseur, een zorgconsulent of een verpleegkundige persoonlijk hulp bij het vinden van een geschikte zorgaanbieder die plaats heeft.
Vanaf januari 2018 is er een aangepaste regeling13 over publiceren van wachttijden en het informeren van patiënten over wachtlijstbemiddeling in de medisch specialistische zorg. De NZa ziet hierop toe.
Wat is uw oordeel over de conclusie van de NZA dat niet elke zorgverzekeraar alle mogelijkheden benut om de wachttijden aan te pakken? Welke bevoegdheden heeft de NZA om op dit gebied eenduidigheid af te dwingen? Zo ja, worden die dan ook ingezet?
Ik vind dat niet goed. Zorgverzekeraars worden geacht zorg voor hun verzekerden te regelen. En zij moeten zich dus tot het uiterste inspannen om dat te doen. De NZa kan handhavend optreden richting zorgverzekeraars indien zij niet voldoen aan de zorgplicht in de Zvw. (zie ook het antwoord op vraag 3). Daarnaast heeft de NZa de bevoegdheid om transparantieverplichtingen op te leggen over de wachttijden, dit heeft zij in verschillende sectoren ook gedaan. Op deze manier verplicht zij zorgaanbieders om wachttijden eenduidig en uniform vast te leggen en kenbaar te maken aan patiënten en zorgverzekeraars. Hierdoor is het voor iedereen duidelijk hoe lang de wachttijden zijn bij een zorgaanbieder en kan eventueel ook bemiddeld worden naar een andere zorgaanbieder door de zorgverzekeraar. De NZa heeft het richtinggevend kader voor de verdere ontwikkeling op het toezien van de zorgplicht. Hierin is opgenomen dat op grond van artikel 16, b, Wmg, de NZa is belast met het toezicht op de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van wat bij of krachtens de Zorgverzekeringswet is geregeld. Op grond hiervan heeft de NZa de bevoegdheid om toe te zien op de naleving van de uitvoering van de zorgplicht door zorgverzekeraars. De NZa kan een aanwijzing opleggen op grond van artikel 77 Wmg. De NZa zal dit doen indien dit nodig is.
Het schorsen van verdachte lokale bestuurders |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schors verdachte bestuurders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het bericht genoemde kwesties rondom bestuurders in Roermond en Brunssum het aanzien van de lokale politiek schaden en mogelijk zelfs het functioneren daarvan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat dergelijke kwesties het functioneren van het openbaar bestuur kunnen schaden en mogelijk zelfs beïnvloeden. Het openbaar bestuur in Nederland is gebaat bij goede en integere politici. Gelukkig zetten zich iedere dag vele goede volksvertegenwoordigers en bestuurders actief in voor het lokaal bestuur en het publiek belang. Kwesties waaraan in de vraag wordt gerefereerd zijn niet goed voor het openbaar bestuur in het algemeen en de betreffende gemeente in het bijzonder. Een goed functionerend en integer gemeentebestuur levert een belangrijke bijdrage aan het vertrouwen van mensen in de politiek. Daarmee draagt het ook bij aan de legitimiteit van het overheidshandelen. Een integer en stabiel bestuur is effectiever en efficiënter in staat om de taken uit te voeren en diensten te leveren waar hun inwoners recht op hebben.
Deelt u de mening van de burgemeester van Roermond dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid zou moeten krijgen om verdachte lokale politici, lopende de strafzaak, te kunnen schorsen uit hun bestuursfunctie? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Hierbij moeten we onderscheid maken tussen volksvertegenwoordigers en bestuurders. De raad kan een wethouder ontslaan om politieke redenen (artikel 49 Gemeentewet), bijvoorbeeld vanwege zijn aandeel in een bestuurlijk conflict, een integriteitsschending of in het geval van verdenking van enig strafbaar feit. Het is immers de gemeenteraad die wethouders benoemt, hun functioneren beoordeelt en om hem moverende redenen ontslaat. Bij het verrichten van een verboden handeling door een raadslid, geldt dat de raad betrokkene van zijn lidmaatschap vervallen kan verklaren (artikel X8 Kieswet). Daar kan de raad toe overgaan na schorsing van betrokkene door de voorzitter of ambtshalve. Het is de vraag of er meer dan wel andersoortige gedragingen grond zouden moeten kunnen vormen voor schorsing van een volksvertegenwoordiger. In mijn brief aan de Kamer inzake versterking integriteit lokaal bestuur en aanpak aanhoudende bestuurlijke problemen heb ik aangekondigd dat ik dit de komende tijd ga onderzoeken. Een verdergaande stap is de reeds bestaande mogelijkheid tot ontzetting uit het kiesrecht door de strafrechter of het verbod om een bestuurlijke functie uit te oefenen. Ik zal, zoals eveneens in mijn brief aangekondigd, mede in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid, nagaan wat de mogelijkheden zijn om de grondslagen voor ontzetting uit het kiesrecht en het verbod op het uitoefenen van een bestuurlijke functie te verruimen. Dat zal ten aanzien van ontzetting uit het kiesrecht ook de vraag omvatten of de grondwettelijke eis van een daadwerkelijk opgelegde vrijheidsstraf van tenminste een jaar (artikel 54, tweede lid, Grondwet) aanpassing behoeft.
Biedt de Gemeentewet en het Beleidskader spontane vernietiging (Kamerstuk 30 300 VII, nr. 75) u mogelijkheden om een benoeming van een, van corruptie verdachte, lokale bestuurder ongedaan te maken? Zo ja, waarom? Hoe vaak is er in het verleden van die mogelijkheid gebruik gemaakt en in welke concrete gevallen? Zo nee, waarom niet?
Onder omstandigheden kunnen beslissingen van gemeentelijke bestuursorganen die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang, door mij bij de Kroon worden voorgedragen voor schorsing en/of vernietiging. Het daarvoor toepasselijk beleidskader is het Beleidskader schorsing en vernietiging zoals dat geldt sinds de Wet revitalisering generiek toezicht. Op basis van het wettelijk kader2 en dat beleidskader geldt het volgende. Bij strijd met het recht zijn er juridische argumenten aan de orde. De beslissing is dan in strijd met hoger recht, bijvoorbeeld een wet, een verdrag of een algemeen rechtsbeginsel. Bij strijd met het algemeen belang gaat het met name om beleidsmatige argumenten. Er is bijvoorbeeld een belang in het geding dat uitstijgt boven het belang dat de gemeente met de beslissing beoogde te dienen en dat zich tegen de betreffende beslissing verzet. De benoeming van een wethouder kan in dat licht in aanmerking komen voor een voordracht voor vernietiging. Vernietiging door de Kroon van een benoemingsbesluit tot wethouder heeft nog nooit plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het nodig is om nog voor de komende gemeenteraadsverkiezingen uw plannen over de mogelijkheden van interventies in bestuurlijke kwesties in gemeenten bekend te maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegezegd in mijn uitstelbericht van 9 februari jl. heb ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen mijn brief inzake versterking van de integriteit van het lokaal bestuur en de aanpak van aanhoudende bestuurlijke problemen aan uw Kamer gezonden. In deze brief zet ik mijn plannen uiteen.
De YouTube-film ‘Vacature Politievlieger’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 22 december 2017 door de Politie Afdeling Luchtvaart op YouTube geplaatste filmpje «Vacature Politievlieger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat momenteel binnen de politie twee vacatures zijn opengesteld voor de functie politievlieger (schaal 11 Bbp) en dat voor deze vacatures specifiek kandidaten geworven worden die thans werkzaam zijn bij de politie en die (nog) niet beschikken over een vliegbrevet en/of ervaring om een politiehelikopter te kunnen besturen?
Er zijn vier vacatures voor de functie van politievlieger, waarvan twee intern en twee extern zijn opengesteld. De twee vacatures voor politievlieger die intern zijn opengesteld, zijn expliciet gericht op executieve politiemedewerkers.
Deelt u de mening dat er in Nederland voldoende aanbod aan ervaren helikopterpiloten is – veelal met een fors aantal jaren militaire ervaring binnen en buiten Nederland – en dat de politie ook voor deze vliegers een aantrekkelijke werkgever lijkt?
De ervaring leert dat in Nederland een beperkt aanbod van ervaren helikopterpiloren voor deze specifieke politietaak is.
Is het waar dat de politie momenteel ook buiten de eigen organisatie politievliegers werft?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat onlangs een wervingsbijeenkomst heeft plaatsgevonden voor twee vacatures en dat ongeveer twintig reeds opgeleide en ervaren helikopterpiloten aanwezig zijn geweest en (daarmee) hun interesse hebben getoond?
Ja. Deze bijeenkomst was gericht op de twee vacatures die extern zijn opengesteld.
Kunt u aangeven welk opleidingstraject gemiddeld genomen nodig is om een politieman zonder eigen vliegervaring op te leiden tot een volledig inzetbaar politievlieger, inclusief de vaardigheid om in de nacht te vliegen? Wordt deze opleiding door de politie zelf verzorgd of wordt deze door de Luchtmacht dan wel een particuliere instelling verzorgd?
Kunt u aangeven hoe lang zo’n opleiding duurt en hoeveel zo’n opleidingstraject in totaal kost per op te leiden vlieger?
Kunt u uitleggen waarom de politie ervoor kiest om zelf uit eigen gelederen, tegen zeer hoge kosten, vliegers op te leiden, terwijl op de arbeidsmarkt in voldoende mate ervaren vliegers met relevante werkervaring beschikbaar zijn?
Is hier niet – tegen de achtergrond van de enorme uitdaging waarvoor de politie thans op het vlak van het werven en opleiden van nieuw personeel in zijn algemeenheid staat – sprake van een merkwaardige keuze? Deelt u de mening dat dit een verkeerde besteding van politiebudget is?
Deelt u de mening dat dit opleidingsbudget beter besteed kan worden aan het snel en met extra capaciteit opleiden van nieuwe politiemensen voor de basisteams op straat in plaats van in de lucht?
Het rapport '50 jaar ISDS' |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «50 jaar ISDS»? Kunt u in uw antwoord reageren op de afzonderlijke conclusies uit het rapport?1
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Het land van vestiging profiteert hiervan doordat de investering kan leiden tot extra werkgelegenheid en het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de Sustainable Development Goals.
Tegelijkertijd erkent het kabinet enkele zorgen ten aanzien van de (eerder gesloten) huidige Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zet zich daarom in om de Nederlandse investeringsakkoorden te moderniseren. In lijn met de toezegging aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481) werkt het kabinet aan een nieuwe modeltekst. Deze modeltekst zal de inzet vormen om de Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden te heronderhandelen. Hiermee zal Nederland ook voldoen aan het verzoek van enkele verdragspartners om een bilateraal investeringsakkoord te heronderhandelen.
De nieuwe modeltekst zal onder andere brievenbusmaatschappijen uitsluiten van bescherming, de bescherming voor investeerders verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren expliciteren, internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen, en zorgen voor een transparante wijze van geschillenbeslechting waarin derde partijen zoals NGO’s een rol hebben. In lijn met de motie Hijink (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1755) zal het kabinet de nieuwe modeltekst openbaar maken voordat het start met de heronderhandeling van investeringsakkoorden.
Investeringsakkoorden zijn volgens het kabinet vooral relevant met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). Het kabinet onderzoekt samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie de mogelijkheden om de investeringsakkoorden met andere EU-lidstaten op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten en plichten van investeerders (zie ook antwoord op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 6 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2747).
Deelt u de mening dat Investor-State Dispute Settlement (ISDS) «een politiek machtsmiddel» is geworden «voor multinationals om hun zin te krijgen bij overheden»?2 Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, erkent u dan dat ISDS heeft bijgedragen aan het vergroten van de ongelijkheid in de wereld, door internationale investeerders meer macht te geven ten koste van overheden?
Het kabinet ziet ISDS niet als «een politiek machtsmiddel voor multinationals om hun zin te krijgen bij overheden». Het kabinet ziet investeringsakkoorden als een waarborg voor stabiel en betrouwbaar overheidsbeleid, als een stimulans voor werkgelegenheid, en als een mogelijkheid om bedrijven op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te wijzen wanneer zij investeren in het buitenland.
Vindt u het ook zo schokkend dat 84% van de zogenaamde «Nederlandse investeerders» buitenlandse bedrijven betreft, die bovendien voor het merendeel gebruik maken van brievenbusfirma’s?3 Erkent u dat Nederland via het systeem van brievenbusfirma’s niet alleen grootschalige belastingontwijking, maar ook misbruik van investeringsverdragen faciliteert? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat enkel investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Deelt u de volgende opvatting: «Nederland is zo populair door het grote aantal handelsverdragen dat het heeft met andere landen en doordat veel bedrijven hier om fiscale redenen toch al een vestiging hebben»?4 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt door bedrijven gezien als een aantrekkelijke vestigingsplaats. Het kabinet beschouwt dat als positief. Verschillende factoren dragen hieraan bij zoals een kwalitatief onderscheidend civielrechtelijk stelsel en bijbehorende rechtspleging, hoogopgeleide en internationaal georiënteerde werknemers en een goede infrastructuur.
Klopt het dat multinationals meer dan 100 miljard dollar hebben geclaimd door gebruik te maken van Nederlandse handelsverdragen?5 Hoeveel miljard van dit bedrag is daadwerkelijk uitgekeerd?
Nederland is geen partij geweest bij deze procedures en heeft daar geen volledig overzicht van. Op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft UNCTAD in 2013 onderzoek verricht naar het gebruik van Nederlandse investeringsakkoorden.6 Uit het onderzoek blijkt dat een groot verschil kan zitten tussen de hoogte van een claim en het daadwerkelijk toegekende bedrag. Uit dit onderzoek blijkt voorts dat de toegekende schadevergoeding onder Nederlandse investeringsakkoorden loopt van 0,5 miljoen USD en 270 miljoen USD.
Deelt u de analyse dat Nederland zo populair is geworden als claimland door de ruime definitie van «investeer» die gehanteerd wordt in onze bilaterale handelsverdragen (BITs)?6
De definitie van investeerder onder Nederlandse investeringsakkoorden is vergelijkbaar met de definitie van investeerder onder veel andere investeringsakkoorden. In de nieuwe modeltekst zal de definitie van investeerder echter worden aangescherpt, onder andere door brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Hoe verklaart u dat de claims tegen lidstaten van de Europese Unie (EU) in de afgelopen vijf jaar met 150 procent toenamen, en in de rest van de wereld met 50 procent?7
Het kabinet heeft daar geen verklaring voor.
Waarom beëindigt u de BITs die Nederland met andere EU-lidstaten heeft afgesloten niet, aangezien er sprake is van een interne markt en aangezien de bevoegdheid om handelsverdragen af te sluiten bij de Europese Commissie ligt?
Het kabinet onderzoekt samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie de mogelijkheden om de investeringsakkoorden met andere EU-lidstaten op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de rechten en plichten van investeerders (zie ook antwoord op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk van 6 juni 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2747).
Erkent u dat de vraag of investeringsverdragen leiden tot meer investeringen niet eenduidig beantwoord kan worden? Welke consequenties verbindt u hieraan, gegeven het feit dat Nederland zo’n 90 investeringsverdragen heeft?
De beslissing om in een land te investeren wordt gemaakt op basis van verschillende factoren. Het bestaan van een bilateraal investeringsakkoord kan daar een van zijn maar staat nooit op zichzelf. Het CPB heeft in 2015 onderzoek gedaan naar de bredere effecten van investeringsakkoorden op de hoogte van de buitenlandse directe investeringen. Het CPB concludeert hierin dat de inwerkingtreding van een investeringsakkoord de bilaterale directe investeringen met gemiddeld 35% doet toenemen, waarbij regionale verschillen bestaan.9
Wanneer wordt het nieuwe model-BIT naar de Tweede Kamer gestuurd, conform uw toezegging? Hoe komt het nieuwe model-BIT tegemoet aan de bezwaren tegen de huidige variant, waarbij buitenlandse investeerders zeer veel privileges genieten?
Het kabinet legt de laatste hand aan de nieuwe modeltekst. De nieuwe modeltekst zal tegemoetkomen aan de zorgen ten aanzien van de verouderde Nederlandse bilaterale investeringsakkoorden. De nieuwe modeltekst zal onder andere brievenbusmaatschappijen uitsluiten van bescherming, de bescherming voor investeerders verduidelijken, het recht van overheden om te reguleren expliciteren, internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen, de transparantie in geschillenbeslechting te vergroten, en derde partijen als amicus curiae een rol geven in procedures.
Deelt u de opvatting dat investeringsverdragen op zijn minst ook bepalingen zouden moeten bevatten die investeerders verplichten tot het naleven van bepaalde universele waarden, zoals mensenrechten en milieunormen, evenals sancties jegens investeerders die deze principes ondermijnen?
De nieuwe Nederlandse modeltekst zal internationale afspraken over duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen herbevestigen. Daarnaast beoogt de modeltekst het mogelijk maken het handelen van de investeerder mee te wegen, bijvoorbeeld waar het gaat om het naleven van de mensenrechten.
Is er een schikking getroffen tussen de Nederlandse staat en Ping An als gevolg van de nationalisatie van Fortis?
Er is geen schikking getroffen tussen de Nederlandse staat en Ping An als gevolg van de nationalisatie van Fortis.
Deelt u de mening van de Roemeense overheid dat het bedrijf Rompetrol misbruik maakte van het BIT tussen Nederland en Roemenië? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?8
Het kabinet kan niet ingaan op juridische procedures waar Nederland geen partij bij is. Ten overvloede wijst het kabinet erop dat de claim van het bedrijf Rompetol tegen de Roemeense overheid is afgewezen.
Hoe oordeelt u over de Cooperation and Investment Facilitation Agreements (CFIAs) die Brazilië afsluit in plaats van BITs?
De Cooperation and Investment Facilitation Agreements die Brazilië afsluit bieden buitenlandse investeerders niet de gewenste minimumbescherming maar betreffen enkel investeringsfacilitatie. Nederland en de Europese Unie zetten zich samen met Brazilië op multilateraal niveau in voor afspraken over investeringsfacilitatie.
Wat leert u van de manier waarop India en Indonesië hun BITs herzien, waarbij ze meer eisen stellen aan investeerders?
Indonesië en India hebben hun investeringsakkoorden met Nederland beëindigd. De gesprekken tussen de Europese Unie en India over een handels- en investeringsakkoord zijn onlangs weer opgestart. De Europese Commissie heeft het mandaat gekregen om met Indonesië te onderhandelen over investeringsafspraken. Nu de Europese Unie zal onderhandelen over investeringsafspraken met India en Indonesië kan Nederland niet tegelijkertijd onderhandelen met deze landen over een bilateraal investeringsakkoord.
Een aantal aspecten in de nieuwe Indiase modeltekst zullen terugkomen in de nieuwe Nederlandse modeltekst. Zo expliciteert de Indiase modeltekst het recht van overheden om te reguleren en worden de standaarden voor investeringsbescherming verduidelijkt. Hetzelfde geldt voor een groot aantal verbeteringen in de geschillenbeslechtingsprocedure, zoals het uitsluiten van frivole claims en het opnemen van een gedragscode voor arbiters. Het kabinet is geen voorstander van sommige andere aspecten van de Indiase modeltekst, zoals de verplichting om eerst vijf jaar de nationale rechtsgang te doorlopen en de beperkte eisen op het gebied van transparantie. Voor zover bekend is de nieuwe modeltekst van Indonesië nog niet gepubliceerd.
Bent u bereid om een voorbeeld te nemen aan landen als Nigeria en Marokko, die een verdrag met elkaar hebben afgesloten waarbij investeerders meer verplichtingen krijgen ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, arbeid en het milieu, en bij dienen te dragen aan duurzame ontwikkeling van het gastland en de lokale bevolking?
Het investeringsakkoord tussen Nigeria en Marokko is op 3 december 2016 ondertekend maar nog niet in werking getreden. Doelstelling van het investeringsakkoord tussen Nigeria en Marokko is om een evenwichtige balans te vinden tussen de rechten en verplichtingen van investeerders en de rechten en verplichtingen van staten. Deze doelstelling ligt eveneens ten grondslag aan de nieuwe Nederlandse modeltekst. Deze nieuwe modeltekst zal bijvoorbeeld, net als het akkoord tussen Nigeria en Marokko, internationale duurzaamheidsafspraken herbevestigen en het recht van overheden om te reguleren expliciteren. Het is daarnaast evident dat buitenlandse investeerders zich dienen te houden aan de regels op het gebied van milieu en werk zoals die gelden in het gastland.
Welke gevallen zijn er bekend van zaken aangespannen via een Nederlands investeringsverdrag waarbij overheidsbeleid is teruggedraaid, dan wel een uitzondering voor bepaald beleid is bedongen voor een buitenlandse investeerder? Indien deze gegevens niet beschikbaar zijn, deelt u de mening dat dit zorgwekkend is en dat het goed zou zijn als hier onderzoek naar komt?
Nederland is geen partij geweest bij de onder Nederlandse investeringsakkoorden aangespannen zaken. Het kabinet is dan ook niet bekend met zaken die zijn aangespannen via een Nederlands investeringsakkoord waarbij overheidsbeleid is teruggedraaid, dan wel een uitzondering voor bepaald beleid is bedongen voor een buitenlandse investeerder. In een op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht onderzoek, kon het bestaan van een zogenaamde «regulatory chill» niet worden aangetoond.11 Eventuele risico’s daarop kunnen worden weggenomen door het verduidelijken van investeringsstandaarden en het expliciteren van het recht van overheden om te reguleren. De nieuwe modeltekst zal hierin voorzien.
Deelt u de opvatting dat dezelfde bezwaren gelden jegens zowel het Investment Court System (ICS) als het Multilateral Investment Court (MIC) als tegen ISDS? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet is van mening dat het Investment Court System en een multilateraal investeringshof tegemoetkomen aan de zorgen ten aanzien van het oude ISDS-mechanisme. Het Investment Court System zorgt onder andere voor transparante procedures, waarborgt het recht van overheden om te reguleren in het publiek belang, sluit brievenbusmaatschappijen uit van bescherming, verduidelijkt de bescherming voor investeerders, en garandeert onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak. Een multilateraal investeringshof zou een nog verdere verbetering op het terrein van onder andere de onafhankelijkheid en consistentie van de rechtspraak betekenen.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat claims die worden behandeld door private investeerdersbelangenbehartigers achter gesloten deuren plaatsvinden, terwijl het wel zaken betreft die jegens overheden worden aangespannen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het kabinet is voorstander van transparante procedures. Dat is nu nog niet altijd het geval. Daarom zet het kabinet zich in voor modernisering. In de nieuwe EU-inzet wordt verwezen naar de UNCITRAL Transparency Rules, die transparante procedures garanderen. De nieuwe Nederlandse modeltekst zal hier ook naar verwijzen. Ook een nog op te richten multilateraal investeringshof moet transparante procedures garanderen.
Hoe kunnen handels- en investeringsakkoorden zoals die tussen de EU en Canada (CETA) of de Verenigde Staten (TTIP) in de toekomst tussentijds worden aangepast bij nieuwe inzichten en/of gewijzigde politieke verhoudingen, gegeven het feit dat dergelijke verdragen voor onbepaalde tijd worden afgesloten?
Er bestaat geen handels- en investeringsakkoord tussen de EU en de VS. Het handels- en investeringsakkoord tussen de EU en Canada is ondertekend op 30 oktober 2016. Het akkoord moet nog worden geratificeerd door alle verdragspartijen, waaronder Nederland, voordat het in werking kan treden. CETA kan door partijen gewijzigd worden overeenkomstig artikel 30.2 van het akkoord. Een wijziging van het akkoord treedt in werking, nadat partijen hun interne procedures hebben doorlopen. In Nederland zijn de procedures vastgelegd in de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Voor de EU zijn de procedures vastgelegd in het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Hoe oordeelt u over een private verzekering voor investeerders om investeringsrisico’s af te dekken als alternatief voor investeerdersbescherming zoals geborgd door ISDS, ICS of het MIC? Bent u bereid zich in internationaal verband in te spannen om dergelijke beschermingsconstructies voor bedrijven te promoten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Investeringsakkoorden dragen bij aan het investeringsklimaat van de verdragsluitende partijen. Investeringsakkoorden zijn een instrument ter versterking van goed bestuur. Investeringsakkoorden kunnen zo buitenlandse investeerders over de streep trekken om langdurig in een land te investeren waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden. Een private verzekering biedt geen alternatief voor een gebrek aan rechtszekerheid en zou daarnaast vanwege de eventuele hoogte van de verzekeringspremie juist een belemmering vormen voor het doen van investeringen. Juist ontwikkelingslanden kunnen daardoor getroffen worden, aangezien private investeringen essentieel zijn voor het halen van de Sustainable Development Goals.
Gegeven uw uitspraak «(m)aar zouden we nú met Canada een onderhandeling beginnen dan zou investeringsbescherming of geschillenbeslechting niet in het akkoord worden opgenomen», wat betekent dit voor uw houding ten aanzien van investeerdersbescherming in nieuwe investeringsverdragen?9
Investeringsbescherming is volgens het kabinet vooral relevant in akkoorden met landen waar nationale wetgeving en instituties onvoldoende rechtszekerheid bieden (zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1806). De Nederlandse investeringsakkoorden zijn voornamelijk gesloten met landen waar dat niet het geval is. Wel hebben de onderhandelingen tussen de EU en Canada, twee gelijkgestemde democratieën, geleid tot het ontwikkelen van een nieuwe standaard voor investeringsakkoorden die mondiaal toepasbaar is.
Welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat Nederland ophoudt langer een hub te zijn voor bedrijven van waaruit zij wereldwijd claims indienen tegen overheden?
Zie antwoord vraag 3.