De oproep om een gezonde voedselomgeving te bevorderen |
|
Paul van Meenen (D66), Tjeerd de Groot (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van 12 voedselwetenschappers gedaan in NRC Handelsblad van 25 april jl.?1
De boodschap van de briefschrijvers om de gezonde keuze de gemakkelijke keuze te willen laten zijn onderschrijf ik volledig. Dit betekent dat de omgeving daar een belangrijke rol in speelt. Het kabinet ondersteunt daarom de beschreven ambitie om een gezonde omgeving te bewerkstelligen volledig en zet zich hiervoor in (Landelijke nota gezondheidsbeleid, Kamerstuk 32 793, nr. 204 en Voedselagenda voor veilig, gezond en duurzaam voedsel, Kamerstuk 31 532, nr. 156). Zo zijn inmiddels al meer dan 120 gemeenten betrokken bij de «Jongeren Op Gezond Gewicht» aanpak om zich van daaruit in te zetten voor een gezondere omgeving.
Klopt het dat Dunkin’ Donuts het plan zou hebben vestigingen te openen in scholen en ziekenhuizen? Zijn bij u andere fastfoodketens met dergelijke voornemens bekend? Wat vindt u daarvan?
In het beleid voor een gezonde omgeving en een gezonde leefstijl voor kinderen en volwassenen wordt nauw samengewerkt met een groot aantal van de genoemde personen en organisaties. Zo werken de sectororganisaties van het onderwijs (de PO-, VO- en MBO raad) constructief samen met gezondheidsgerelateerde organisaties (o.a. GGD GHOR Nederland en het RIVM) op de ambities van Gezonde School (Kamerstuk 31 899, nr. 28). Met een aantal van de ondertekenaars is in dit kader ook gesproken over de invulling van het voedseleducatieprogramma Jong Leren Eten (Kamerstuk 31 532, nr. 169). Uiteraard zijn het Voedingscentrum, verschillende universiteiten en de VNG en verschillende ondertekenaars van de oproep als belangrijke partners nauw betrokken bij deze of andere programma’s gericht op een gezonde omgeving of een gezonde leefstijl.
Het is belangrijk dat wanneer een school inzet op gezonde voeding, dit op integrale wijze doet. De Gezonde School aanpak biedt hier handvatten voor. Voor het Voortgezet Onderwijs (VO) kan dit bijvoorbeeld betekenen om het eigen beleid en het aanbod in de schoolkantine te betrekken. Hierin is de afgelopen jaren veel bereikt: een aantal jaren terug was een gezonde kantine nog echt een uitzondering in het onderwijs. Door middel van expertise van het Voedingscentrum en nauwe betrokkenheid van het onderwijs zijn alle scholen inmiddels benaderd en geadviseerd. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer een derde van de schoolkantines in het VO een gezonder aanbod heeft. En het blijft voorzien in een behoefte: alleen al in 2016 zijn 400 schoolkantines in het VO en MBO beloond met een schaal van het Voedingscentrum. Maar we zijn er nog niet: daarom zal ook hierop inzet gecontinueerd worden.
Hoe ziet u de eventuele vestiging van een fastfoodketen op een school in relatie tot de aangenomen motie over het gezond maken van alle schoolkantines per 1-1-20172?
Voor zover bekend is er momenteel geen sprake van een eventuele vestiging van Dunkin» Donuts of een (andere) fastfoodketen in scholen en ziekenhuizen.
Het beleid is, binnen verschillende domeinen, gericht op het stimuleren van een gezond aanbod in plaats van het voorkomen van bepaalde ketens. Hierbij wordt actief ingezet op het aansluiten bij de behoefte binnen die domeinen, zoals het onderwijs, sportverenigingen en catering. Dit vindt plaats via verschillende programma’s, zoals het brede programma Gezonde School, specifiek voor voeding Jong Leren Eten, het programma Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum en het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen en het programma Team: Fit van JOGG. De resultaten van deze programma’s laten zien dat deze aanpak werkt. In de beantwoording van vraag 2 heb ik aangegeven wat bereikt is op schoolkantines. Tevens laten cateraars en aanbodleverende partijen in het onderwijs zien dit thema ook belangrijk te vinden: een groot aantal partijen hebben zich gecommitteerd aan een gezond aanbod via het Akkoord Gezonde Voeding op Scholen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een gezond voedingsaanbod voor leerlingen door scholen en aanbodleverende partijen juist als een belangrijk onderdeel van hun eigen verantwoordelijkheid wordt gezien.
Hoe verhoudt volgens u de slotverklaring van de Voedseltop – «We maken de gezonde keuze makkelijker en aantrekkelijk. Voor consumenten moet het mogelijk zijn om lekker en gezond te eten door gezond aanbod in de schappen van de supermarkt, in de horeca, in zorginstellingen, onderweg, op het werk, op school en bij de sportclub»3 – zich tot de in de oproep geuite trend?
Zie antwoord vraag 3.
Saoedi-Arabië dat is verkozen tot lid van de VN-vrouwenraad |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u verklaren waarom Saoedi-Arabië, waar kamelen beter worden behandeld dan vrouwen, is verkozen tot lid van de VN-vrouwenraad?1
De Commission on the Status of Women (CSW) is een sub-orgaan van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC). Saoedi-Arabië kreeg eind vorige maand 47 van de 54 stemmen van de leden van de ECOSOC en werd daarmee verkozen als lid van de CSW. Nederland is momenteel geen lid van de ECOSOC en heeft dus geen stemrecht.
Kunt u nagaan welke Europese landen deze absurde benoeming hebben gesteund en bent u bereid deze landen daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De stemming in de ECOSOC is geheim. Nederland kan landen daarom niet aanspreken op hun stemgedrag.
Heeft Nederland de benoeming van Saoedi-Arabië op enige wijze gesteund en/of gefaciliteerd?
Nee.
Deelt u de mening dat deze benoeming een klap in het gezicht is van de miljoenen vrouwen die gebukt gaan onder sharia wetgeving en, gevangen onder een islamitisch gewaad, van al hun vrijheden zijn beroofd?
In dit soort organen van de VN worden niet alleen maar gelijkgezinde landen verkozen. De vraag is of dat wenselijk zou zijn, mede gezien het universele lidmaatschap van de VN. De verkiezing van Saoedi-Arabië in de CSW biedt een extra mogelijkheid om dit land aan te spreken op de positie van vrouwen.
Bent u bereid om geen cent Nederlands belastinggeld meer te spenderen aan de uiterst ongeloofwaardige VN-mensenrechtenclubjes?
De CSW wordt niet direct door Nederland gefinancierd maar wordt bekostigd uit het bredere reguliere VN-budget.
De inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Wat is uw reactie op het bericht dat sociale werkplaatsen Oost-Europese uitzendkrachten inzetten? Kunt u inzicht geven in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen? Deelt u de mening dat sociale werkplaatsen primair bedoeld zijn voor het bieden van werk aan mensen met een arbeidsbeperking en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in plaats van aan Oost-Europese uitzendkrachten?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
Ik heb bij de koepelorganisatie van de sociale werkvoorziening, Cedris, nagevraagd of men inzicht heeft in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen. Cedris geeft aan dat geen sprake is van een structurele inzet, maar dat incidenteel gebruik wordt gemaakt van (Oost-Europese) uitzendkrachten als niet tijdig aan de vraag van de opdrachtgever kan worden voldaan. Daarmee wordt de opdrachtgever naar tevredenheid bediend en zorgt het sw-bedrijf ervoor dat deze opdrachten ook in vervolg naar het sw-bedrijf toekomen, zodat de plaatsen voor mensen door de doelgroep van de Participatiewet behouden blijven.
In hoeverre leidt de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten tot verdringing bij sociale werkplaatsen van mensen met een arbeidsbeperking of andere (daar werkzame) mensen die vallen onder de Participatiewet? In hoeverre is er bij de inzet van deze uitzendkrachten voor de sociale werkplaatsen sprake van kostenvoordelen ten opzichte van mensen met een arbeidsbeperking of andere mensen die vallen onder de Participatiewet? Bestaat hierbij het risico op onderbetaling? Hoe verhoudt de inzet van uitzendkrachten zich tot de financiële problemen die een aantal sociale werkplaatsen ervaren? In hoeverre worden Oost-Europese uitzendkrachten gebruikt om deze problemen op te vangen?
Zie de beantwoording onder vraag 2. In aanvulling hierop laat de Tomingroep weten dat er af en toe pieken optreden in het werk. De inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten leidt niet tot verdringing, omdat er sprake is van een incidentele opvang van werkzaamheden.
De sw-medewerkers worden beloond volgens de cao voor de Wsw. Ook uitzendkrachten – van welke nationaliteit ook – worden volgens de in Nederland geldende regels behandeld en gehonoreerd. Uitzendbureaus zijn verplicht de cao te hanteren zoals die voor het inlenend bedrijf van toepassing zijn.
Ziet u mogelijkheden tot actie om de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten ten koste van mensen met een arbeidsbeperking of anderzijds een afstand tot de arbeidsmarkt bij sociale werkplaatsen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid in dit kader te treffen en op welke termijn? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de sector? Zo neen, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt, zie ik geen noodzaak tot het treffen van maatregelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Wat is uw reactie op de situatie dat het gemeenten niet goed lukt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Deelt u de mening dat het een en ander geen excuus mag zijn om beschikbare plaatsen vervolgens te vullen met de genoemde uitzendkrachten?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven.
Dat het nog beter kan en moet blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner, zoals ontwikkeld door UWV, ook door gemeenten versneld te laten vullen.
Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
De verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de verkiezing van Saudi-Arabië als lid van de VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?
Nederland is voorstander van dialoog in VN-verband over belangrijke onderwerpen als vrouwenrechten met alle landen die lid zijn van de VN. De verkiezing van Saoedi-Arabië in de Commission on the Status of Women (CSW) van de VN, die normen op het gebied van vrouwenrechten vaststelt, biedt een extra mogelijkheid om Saoedi-Arabië aan te spreken op de positie van vrouwen.
Waarom is de stemming bij deze verkiezing geheim? Was Nederland een van de landen die bij de verkiezing heeft gestemd?
De CSW is een sub-orgaan van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC). Alle stemmingen over kandidaturen in de ECOSOC zijn geheim. Nederland had geen stemrecht, omdat het momenteel geen lid is van de ECOSOC.
Welke andere landen waren kandidaat bij de verkiezingen?
In deze verkiezing zijn de nieuwe leden gekozen uit drie regionale groepen: de Afrikaanse Groep, de Aziatische groep en de Latijns-Amerikaanse groep. De landen die kandidaat waren, namelijk Algerije, de Comoren, Congo, Ghana, Kenia, Irak, Japan, Zuid-Korea, Saoedi-Arabië, Turkmenistan, Ecuador, Haïti en Nicaragua zijn allemaal verkozen.
Kunt u verklaren waarom juist een land als Saudi-Arabië, dat op plaats 141 in een ranglijst van het World Economic Forum over ongelijkheid tussen man en vrouw staat, is gekozen als lid van een VN-commissie die zich bezighoudt met vrouwenrechten?
In de Aziatische Groep waren er evenveel kandidaten als beschikbare zetels (zogeheten clean slate). Normaal gesproken worden kandidaatlanden dan zonder stemming verkozen. De VS had echter vlak voor de voor de verkiezingen een stemming gevraagd. Bij deze stemming kreeg Saoedi-Arabië 47 van de 54 stemmen.
Heeft u contact gehad met uw Europese collega’s over deze verkiezing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het resultaat van deze gesprekken?
Nee. Nederland is momenteel geen lid van ECOSOC en had bij deze verkiezing geen stemrecht.
Ziet u mogelijkheden om de verkiezing van Saudi-Arabië in deze VN-commissie aan te grijpen om de onderwerp mensenrechten, en in het bijzonder vrouwenrechten, weer ter sprake te brengen bij uw Saudische ambtgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Nederland stelt het onderwerp mensenrechten, waaronder ook specifiek vrouwenrechten, met regelmaat en actief aan de orde in bilaterale ontmoetingen met Saoedische ambtenaren en politici. Het kabinet zal dat ook en op intensieve wijze in toekomstige gesprekken blijven doen, en zal waar mogelijk in EU-verband of samen met gelijkgestemde partners optrekken.
Ziet u in de verkiezing van Saudi-Arabië in deze VN-commissie aanleiding om met gelijkgestemde landen in de EU het onderwerp mensenrechten, en in het bijzonder vrouwenrechten, weer te sprake te brengen bij uw Saudische ambtgenoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
De Sint Maartenschool in Ubbergen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De kinderen van de Maartenschool», waarin het verhaal wordt beschreven van leerlingen met een beperking, die passend onderwijs krijgen op de Sint Maartenschool?1
Ja.
Klopt het dat de Maartenschool – nog steeds – een derde van het personeel zal moeten ontslaan als gevolg van de invoering van passend onderwijs? Wat betekent dit voor het onderwijs en zorg voor de kinderen op deze school?
De Sint Maartenschool biedt speciaal onderwijs voor leerlingen met een ziekte of handicap. Deze leerlingen hebben vaak ook (medische) zorg of jeugdhulp nodig. Voor een groot deel werd dat tot nu toe betaald door de school. Voor de invoering van passend onderwijs werden veel leerlingen namelijk op basis van residentiële plaatsing direct ingeschreven bij de school met een middelhoge of hoge onderwijsbekostiging, zonder indicatie. De Sint Maartenschool bekostigde vanuit dit budget ook veel zorg voor de leerlingen.
In de afgelopen periode heeft het samenwerkingsverband de behoefte aan onderwijsondersteuning van de leerlingen opnieuw bepaald. Voor een groot deel van de leerlingen van de Sint Maartenschool is geconcludeerd dat zij ook met minder ondersteuning, in grotere klassen onderwijs kunnen volgen. Daarom is er een lagere bekostiging voor deze leerlingen vastgesteld.
Dat neemt niet weg dat voor een aantal leerlingen ook (medische) zorg of jeugdhulp nodig blijft in onderwijstijd. Deze zorg kan worden georganiseerd en bekostigd uit de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet en/of de Zorgverzekeringswet. Samen met de Staatssecretaris van VWS vind ik het van groot belang dat er op korte termijn afspraken worden gemaakt met de betrokken organisaties in de regio om ook de (medische) zorg voor de leerlingen te kunnen waarborgen. Ook de gemeenten zijn betrokken en hebben aangegeven invulling te willen geven aan hun verantwoordelijkheden voor (de financiering van) jeugdhulp op de Sint Maartenschool.
Zoals ik eerder aan de Kamer heb gemeld, heeft het schoolbestuur een sociaal plan opgesteld, met als uitgangspunt dat zoveel mogelijk medewerkers van werk naar werk worden begeleid.2 In het plan is nog niet opgenomen hoe het onderwijs en de zorg georganiseerd worden vanaf komend schooljaar. Er zijn daardoor veel vragen bij ouders.
Op 12 mei 2017 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met onder meer de betrokken wethouders, schoolbestuur, samenwerkingsverband en vertegenwoordigers van het Ministerie van OCW. In het overleg is afgesproken dat er een plan van aanpak wordt opgesteld waarin staat hoe het onderwijs en de zorg worden georganiseerd en betaald vanaf het nieuwe schooljaar. De gemeente Nijmegen heeft een procesbegeleider aangesteld om ervoor te zorgen dat het plan er zo snel mogelijk ligt zodat aan de ouders, leraren en bovenal de leerlingen van de Sint Maartenschool voor de zomer duidelijkheid geboden kan worden. Op 9 juni heeft een vervolgoverleg plaatsgevonden waarin verkennend is gesproken over de oplossingsrichting. Voor het einde van dit schooljaar worden de ouders en het personeel daarover geïnformeerd.
Herinnert u uw uitspraak tijdens een algemeen overleg in februari 2017, dat «kinderen niet de dupe mogen worden en niet tussen wal en schip mogen vallen»? 2
Ja. Ik heb de situatie in de regio daarom nauwlettend gevolgd. Ook zijn medewerkers van OCW en VWS betrokken bij het proces om in de regio tot oplossingen te komen voor de invulling van het onderwijs en de (medische) zorg en jeugdhulp op school.
Welke acties heeft u in de tussentijd ondernomen om onderwijs en zorg, en de betaling hiervan, aan elkaar te koppelen?
In de regio’s Breda en Haarlem is met alle betrokken partijen (onderwijs, ouders en jeugdhulp/ zorg) een analyse gemaakt van de knelpunten die worden ervaren. Vervolgens is besproken hoe die punten opgelost kunnen worden en wie daarvoor wat moet doen. Hierbij is het stroomschema gebruikt dat in januari is gepubliceerd op de website passendonderwijs.nl. De oplossingsrichtingen die in deze casussen worden uitgewerkt, worden beschreven en gedeeld zodat ook andere scholen daar gebruik van kunnen maken. Doel van de acties is om de inzet van jeugdhulp en zorg op school te vereenvoudigen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat leerlingen van de Sint Maartenschool de dupe worden van de veranderingen in passend onderwijs, en op welke termijn?
Het uitgangspunt is en blijft dat alle leerlingen een passend aanbod voor onderwijs en zorg krijgen. De organisaties die betrokken zijn bij de Sint Maartenschool geven zo snel mogelijk duidelijkheid aan personeel, leerlingen en ouders over het onderwijs en de zorg aan de leerlingen van de school voor het nieuwe schooljaar. De communicatie naar alle belanghebbenden maakt onderdeel uit van het plan van aanpak. Ik stel vast dat ieders inzet er op gericht is om voor de zomervakantie helderheid te bieden.
Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen bij de Sint Maartenschool de komende periode volgen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het bericht forse toename boetes voor kleine snelheidsovertredingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het regent kleine verkeersboetes: 69.000 bonnen voor 1 km te hard rijden»1 en het bericht «Flitser A29 ligt zwaar onder vuur»?2
Ja.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen (tot 5 km) met ruim dertig procent?
Er zijn veel verschillende factoren die invloed hebben op het aantal verkeersovertredingen dat wordt begaan. Factoren die bijvoorbeeld van invloed zijn, zijn de weersomstandigheden, technologische ontwikkelingen, de weginrichting, de mate van handhaving, waar en waarop wordt gecontroleerd, de toegestane maximumsnelheid op de wegen, de mate waarin bestuurders worden afgeleid, de intrinsieke motivatie van weggebruikers etc. Het is hierdoor niet precies te zeggen waardoor de stijging van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen wordt veroorzaakt. Het is mogelijk dat een deel van de stijging komt door de vervanging van de digitale palen en trajectcontroles en een deel door de uitbreiding van het aantal trajecten waar 130 km/u mag worden gereden. Op deze trajecten wordt geen ondergrens voor boetes gehanteerd zoals wordt toegelicht in antwoord 6.
In onderstaande tabel treft u een overzicht aan van de boetes die zijn opgelegd voor kleine snelheidsovertredingen op de verschillende wegen. Binnen en buiten de bebouwde kom gaat het om het aantal boetes voor overtreding van de maximumsnelheid met 4 km/u en op de snelwegen van 1 t/m 4 km/u. Zie het antwoord op vraag 6 voor een nadere uitleg over deze categorisering.
2014
2015
2016
Binnen bebouwde kom 4 km/u te hard
569.873
638.616
774.731
Buiten bebouwde kom 4 km/u te hard
248.312
248.883
331.101
1 t/m 4 km/u te hard
486.245
485.285
713.604
Welk deel is toe te schijven aan de vernieuwing van de flitspalen en welk deel aan de uitbreiding van het aantal trajectcontroles? Kunt u een overzicht geven van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen, uitgesplitst naar de verschillende type wegen voor de periode 2014–2016? In hoeverre was er op deze wegen, waar het aantal trajectcontroles is uitgebreid, sprake van een verslechtering van de verkeersveiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, geuit door de Nederlandse Politiebond, dat het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen absurd hoog ligt? Zo nee, waarom niet?
Het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen is relatief gezien inderdaad hoog. Naar schatting wordt een derde van alle dodelijke verkeersongevallen (mede) veroorzaakt door te snel rijden. Een kleine snelheidsovertreding lijkt onschuldig, maar kan ernstige gevolgen hebben. Daarom acht ik het van belang dat er ook op de kleine snelheidsovertredingen wordt gehandhaafd. Zie verder antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van de reactie van het openbaar ministerie (OM) op de kritiek van de Nederlandse Politiebond, mede in verband met de ondertekening door het OM van het manifest «Verkeersveiligheid: een nationale prioriteit», waarin gepleit wordt om de verkeershandhaving weer «terug op niveau» te brengen inclusief het aantal staandehoudingen? Wat is het aantal staandehoudingen in de periode 1 januari-1 april 2017 en hoe verhoudt zich dit met voorgaande jaren?
Staandehoudingen van verkeersovertreders leveren een belangrijke bijdrage aan de verkeersveiligheid. Veel verkeersovertredingen kunnen alleen door middel van een staandehouding worden geconstateerd. Ik deel dan ook de mening dat het van belang is dat het aantal staandehoudingen omhoog gaat. De korpsleiding heeft naar aanleiding daarvan besloten om:
Het aantal staandehoudingen op basis van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bedraagt in de eerste maanden van 20173:
Januari
Februari
Maart
April
Totaal jan t/m april
36.742
35.440
38.292
34.466
144.940
In het eerste tertiaal van 2016 bedroeg het aantal staandehoudingen binnen de Wahv 112.798 en in 2015 131.137.
Klopt de bewering dat op de 130 km-wegen de snelheidsmarge het kleinst is, dus dat je op deze wegen de grootste kans hebt bekeurd te worden als je enkele kilometers te hard rijdt? Zo ja, waarom zijn flitspalen langs 130 km-wegen scherper afgesteld en wat is de wettelijke grondslag hiervan? Zo nee, hoe verklaart u dan de substantiële stijging van het aantal boetes op 130 km-wegen van 12.000 in 2014 naar 69.000 in 2016?
Het is niet zo dat er gelijk een boete wordt opgelegd als een bestuurder iets te hard rijdt. Bij snelheidscontroles wordt er op de gemeten snelheid een meetcorrectie toegepast. Die meetcorrectie bedraagt 3 kilometer voor gemeten snelheden onder de 100 km/u en 3% voor gemeten snelheden boven de 100 km/u. Daarnaast wordt pas een boete opgelegd bij een gecorrigeerde snelheidsoverschrijding van 4 km/u (de ondergrens).4
Bij het verhogen van de maximumsnelheid op snelwegen naar 130 km/u heeft de Kamer in 2011 gepleit voor kleinere marges op wegen waar de snelheidslimiet 130 km/u is. Daarom hebben de ministers van Veiligheid en Justitie en Infrastructuur en Milieu in de brief van 11 mei 20115 toegezegd dat de ondergrens van 4 km/u bij 130 km/u wegen met ingang van 1 januari 2012 zal worden afgeschaft. Dat betekent dat als er na correctie sprake is van een geconstateerde snelheid van 131 km/u (men heeft dan 136 km/u gereden) een boete wordt opgelegd. Het niet toepassen van een ondergrens bij snelheidsoverschrijdingen op wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 130 km/u leidt ertoe dat er voor snelheidsovertredingen op deze wegen eerder een boete volgt dan bij snelheidsoverschrijdingen op andere wegen. Daarnaast is in 2016 het aantal wegen waar de snelheidslimiet is verhoogd naar (permanent) 130 km/u substantieel gestegen.
De snelheidsovertredingen op wegen waarop een maximumsnelheid geldt van 130 km/u worden over het algemeen vastgesteld met behulp van trajectcontrolesystemen of mobiele radarcontroles, en niet zoals in de vraag staat vermeld met behulp van flitspalen. Het beleid om de ondergrens van 4 km/u niet toe te passen op wegen met een maximumsnelheid van 130 km/u geldt al sinds 1 januari 2012. Dit kan dan ook niet de verklaring zijn van de toename van het aantal boetes op 130 km/u wegen. Voor mogelijke verklaringen van de stijging verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Nederlandse Politiebond dat de toename van het aantal boetes voor kleine snelheidsovertredingen het gezag en de geloofwaardigheid van de politie schaadt?
Bent u het met de Nederlandse Politiebond eens dat het veel belangrijker is om huftergedrag aan te pakken dan meer kleine bekeuringen uit te delen door nieuwe flitspalen en meer trajectcontroles? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar een progressief boetstelsel ontvangen en welke varianten worden hierin onderzocht?
Ik heb het onderzoek op 20 juni jl. naar uw Kamer gestuurd6. Zoals in de brief is aangegeven zijn er twee richtingen onderzocht. De eerste richting is dat er ook bij recidive van overtredingen die onder de Wahv vallen een hogere boete opgelegd wordt. De tweede is dat meer verkeersfeiten via het strafrecht worden afgedaan.
Klopt de stelling in het Algemeen Dagblad dat de flitser op de A29 niet voldoet aan politievoorschriften? Zo ja, wat vindt u dan van het feit dat er alsnog flitscontroles plaatsvinden?
Er wordt gesteld dat de flitsapparatuur op een plek staat waar de snelweg een flauwe bocht maakt en dat dat niet zou mogen. De politie geeft aan dat deze bewering onjuist is. De kromming is dusdanig dat dit wel is toegestaan.
In overleg met RWS vinden dit jaar op wegen met een hoog risico, waaronder de A29, intensieve snelheidscontroles plaats om het aantal overtredingen terug te brengen en daarmee de veiligheid op de wegen te verhogen.
In hoeverre is er sprake van een toename van het aantal ongevallen op de A29 en tegelijkertijd sprake van een afname na de forse toename van de flitscontrole door de politie? Herkent u zich in de kritiek dat deze flitscontroles juist ongelukken in de hand werken? Zo nee, waarom niet?
Het overtredingspercentage op de A29 is gedaald van 15% op 1 maart 2017 naar 5% op 26 april 2017. Deze daling geeft aan dat de snelheidsverschillen op dit gedeelte van de A29 kleiner zijn geworden waardoor de kans op ongevallen afneemt. Dit bevordert de doorstroming en komt de veiligheid ten goede. Gelet op bovenstaande herken ik mij niet in de kritiek dat controles met mobiele radarsets ongelukken in de hand werken.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum Ter Apel al maanden thuiszitten |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen medewerkers van het asielzoekerscentrum in Ter Apel al maanden thuis zitten en dat dit mogelijk komt door giftige stoffen die in de bodem van het terrein zouden zitten?1
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden of oorzaak is daarvan. Voor de betrokken medewerkers is dit een vervelende situatie en ik begrijp dat deze mensen ongerust zijn en behoefte hebben aan duidelijkheid en een verklaring voor hun klachten. Daarom hecht het COA er zeer aan dat de mogelijke oorzaken van de gezondheidsklachten worden gevonden. Het COA heeft dan ook besloten een onafhankelijke onderzoekscommissie in te stellen. De commissie wordt gevraagd om alle factoren en tot nu toe ondernomen acties te beoordelen en te komen met een concreet advies waarmee de gezondheidsklachten kunnen worden onderzocht en opgelost.
Is bekend welke bedrijven vroeger illegaal chemisch afval dumpten op het terrein van het asielzoekerscentrum? Zo ja, om welke bedrijven gaat het en hoe worden zij hiervoor verantwoordelijk gehouden?
Dat is mij niet bekend.
Waarom zijn alleen kleine delen van het terrein gesaneerd en is niet het hele terrein gesaneerd?
Bij de overdracht van het voormalige NAVO-terrein van het Ministerie van Defensie naar het toenmalige Ministerie van Justitie, zijn in 1996 de gronddepots met vervuilde grond opgeruimd en is de grond afgevoerd naar verschillende grondverwerkingsbedrijven. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie. Volgens het rapport van ingenieursbureau DHV heeft de vervuiling van de grond die opgeslagen was in het depot door de onder – en bovenafdekkingen geen invloed gehad op de ondergrond2. Er is destijds op het gehele NAVO-terrein onderzoek verricht naar vervuilende stoffen en geadviseerd om drie locaties te saneren (grondwatersanering).
In het kader van het beoordelen van de bouwaanvraag zijn in het verleden in opdracht van de vergunningverlenende instanties ook bodemonderzoeken verricht op de plekken waar de bouw van de locatie was gepland, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. Ook op het gehele terrein waar de nieuwbouw is gekomen, die onlangs op 19 april is geopend, heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. In alle gevallen is de aangevraagde bouwvergunning verleend.
Het rapport waarin de resultaten staan beschreven van het meest recente bodemonderzoek is sinds 11 april 2017 te vinden op de website van het COA (www.coa.nl).
Is onderzocht of de bodem verontreinigd is toen het asielzoekerscentrum werd gebouwd? Zo ja, bent u bereid de onderzoeksresultaten daarvan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat dit wel had moeten gebeuren gezien de wijdverspreide bekendheid met het feit dat er veelvuldig chemisch afval is gedumpt?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) weigert inzage te geven in de resultaten van hun interne onderzoek en dit onderzoek nogmaals op grotere schaal uit te gaan voeren? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het COA te vragen de resultaten van hun onderzoek openbaar te maken en naar de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het COA slechts een bodemonderzoek uitgevoerd op zes vierkante meter? Bent u van mening dat een onderzoek op een dergelijk klein perceel absoluut niet representatief is en daarop niet gebaseerd kan worden dat het hoge ziekteverzuim niet te maken heeft met de bodemverontreiniging?
De resultaten van de onderzoeken die in het verleden zijn verricht lieten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De oppervlakte van dit terrein bedraagt ca. 6.000 m2. In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Bent u bereid het COA, de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND), de Koninklijke Marechaussee en alle andere instanties die werkzaam zijn in het asielzoekerscentrum te vragen een soortgelijk onafhankelijk grootschalig preventief medisch onderzoek te doen, op de wijze dat het COA intern en op kleine schaal heeft uitgevoerd? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn er ook zieke asielzoekers met dezelfde klachten die, anders dan de medewerkers, permanent in het centrum verblijven? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Bent u bereid onder hen ook een preventief medisch onderzoek te doen?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven» 1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Klopt het dat sociale werkbedrijven Oost-Europese uitzendkrachten inhuren om werk te verrichten dat bedoeld is voor Nederlandse mensen met een arbeidsbeperking?
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en schandalig is dat Nederlanders worden ingeruild voor Oost-Europese uitzendkrachten en dat dit onmiddellijk moet stoppen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking in principe niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten zou moeten worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in belangrijke mate uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Echter, als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt bij gebrek aan personeelscapaciteit niet op tijd kunnen worden uitgevoerd, vind ik het bij wijze van uitzondering acceptabel om uitzendkrachten in te huren. Ook sw-bedrijven moeten hun contractuele verplichtingen met opdrachtgevers nakomen. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden met mensen uit de doelgroep van de Participatiewet veilig gesteld.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat in de genoemde sociale werkbedrijven blijkbaar niet zozeer de mensen met een arbeidsbeperking centraal staan, maar dat het om pure productie gaat? Deelt u de mening dat gemeenten hiermee aan het doel van sociale werkbedrijven voorbij gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Sw-bedrijven hebben expertise om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Dat is waardevol. Daarbij is het tevens van belang dat de toeleiding naar werk plaatsvindt binnen de beschikbare financiële kaders. Het is aan gemeenten om daarover afspraken te maken met de sw-bedrijven.
De Tomingroep werkt in opdracht van een aantal gemeenten. Uit informatie van de Tomingroep blijkt dat deze gemeenten de Tomingroep twee opdrachten hebben gegeven:
Dankzij een mix van sw-medewerkers, participatiewetters en regulier personeel kan de Tomingroep op een kwalitatief en financieel adequate wijze opereren. Met de gemeenten is afgesproken dat de uitstroom uit de SW (er is sinds 1-1-2015 geen nieuwe instroom meer en sindsdien stroomden ± 125 sw-medewerkers uit) wordt gecompenseerd met instroom van medewerkers die onder de Participatiewet vallen.
De ICT-storing in het systeem van Amadeus waardoor overal ter wereld reserveringssystemen voor de luchtvaart uitvielen |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een storing in het reserveringssysteem van Amadeus overal ter wereld voor overlast heeft gezorgd?1
Ik heb kennis genomen van het feit dat er een storing is geweest in het reserveringssysteem van Amadeus. Naar aanleiding van deze casus heb ik contact gehad met de luchtvaartsector. Uit de gesprekken blijkt dat er slechts sprake is geweest van een kortstondige verstoring die snel is verholpen.
Bent u bekend met de oorzaak van deze storing? Was hier sprake van het moedwillig platleggen van het systeem door hackers of was er een andere oorzaak?
Mij is uit informatie van betrokken partijen gebleken dat vanwege een lokaal hardware probleem in het data centrum bij Amadeus, de systemen bij Amadeus gedurende een korte tijd niet bereikbaar waren. Amadeus heeft hierop aan KLM bevestigd dat hier geen hack of een andere moedwillige actie aan ten grondslag lag. Hierbij is door Amadeus tevens aangegeven dat er door of als gevolg van de storing geen privacygevoelige informatie van reizigers of luchtvaartpersoneel in verkeerde handen is gevallen. Ook andere maatschappijen, voornamelijk in Europa, hebben last gehad van deze storing. Het verhelpen van storingen is uiteraard de verantwoordelijkheid van de eigenaar van desbetreffende systemen, zoals Amadeus.
Kunt u aangeven of tijdens of na de storing privacygevoelige informatie van reizigers of luchtvaartpersoneel in verkeerde handen is gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen worden ondernomen om nieuwe storingen in de toekomst te voorkomen? Zijn de systemen van Amadeus in uw ogen voldoende beveiligd tegen hackers en voldoet de technologie nog wel aan de eisen van deze tijd?
De verantwoordelijkheid voor de informatiebeveiliging ligt in dit geval bij de eigenaar van systemen. In het openbaar worden over de veiligheid van individuele systemen geen mededelingen gedaan, juist gelet op de veiligheid. Wel kan ik u aangeven dat tussen de betrokken private partijen onderling sprake is van contractuele afspraken. In het contact met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is door KLM aangegeven dat storingen altijd samen met Amadeus geëvalueerd worden en er afspraken worden gemaakt over verbeterstappen. Deze specifieke storing is door Amadeus onderzocht en er zijn maatregelen genomen. KLM heeft contractuele afspraken met Amadeus over de beschikbaarheid van de systemen, inclusief boeteclausules als Amadeus daar niet aan voldoet.
Welke gevaren ziet u in de wereldwijde inzet van het reserveringssysteem van Amadeus? Is de gevoeligheid van het systeem niet te groot als een storing direct leidt tot vertraging en uitval van vluchten overal ter wereld?
Digitalisering is doorgedrongen in de haarvaten van de samenleving. Het is daarom onontkoombaar dat er een bepaalde afhankelijkheid van ICT-systemen ontstaat, echter het gebruik van dergelijke systemen heeft ook nadrukkelijke voordelen. Zo leidt het gebruik van Amadeus door wereldwijde inzet tot grotere uniformiteit en wordt daardoor de efficiëntie aanzienlijk vergroot. Vanwege de afhankelijkheid is het van groot belang dat door de eigenaar in het licht van de eigen verantwoordelijkheid reeds maatregelen zijn getroffen om de continuïteit van dit systeem te borgen.
Is er een inschatting te maken van de economische schade die deze storing heeft veroorzaakt? Welke gevaren voor de economie en voor reizigers ziet u voor de toekomst als een dergelijke storing zich opnieuw voordoet?
Een schatting is vanuit de overheid niet te geven. De economische schade heeft zich in ieder geval geuit in de vorm van tientallen vertraagde vluchten en een uur durende verstoring van de online ticketverkoop.
Klopt het dat luchtvaartmaatschappijen geen of weinig alternatieven hebben bij een grote uitval van digitale systemen? Hoe kwetsbaar maakt dit de hele sector in geval van toekomstige storingen?
In lijn met de conclusies in het Cybersecuritybeeld Nederland 20152 is het in algemene zin inderdaad zo dat er steeds minder fysieke alternatieven zijn op het moment dat digitale voorzieningen niet werken. Uiteraard maakt dit kwetsbaar. Dit is ook de reden waarom door de sector wordt gewerkt aan passende maatregelen. Zo zijn er draaiboeken om de negatieve gevolgen van grote verstoringen, zoals extreem weer, elektriciteitsstoring en uitval van
ICT-systemen, te beperken, alsmede contractuele afspraken tussen partijen onderling.
Ten overvloede wil ik benadrukken dat, zoals in antwoord op vraag 4 is aangeven, er in het geval van Amadeus geen sprake was van een aanval door een hacker, en dat het dus geen waarschuwing in die zin is. Het is echter wel een illustratie van de toegenomen afhankelijkheid van ICT-voorzieningen.
Op dit moment wordt door het Ministerie van Veiligheid en Justitie samen met de betrokken vakdepartementen gewerkt aan de totstandbrenging van de implementatiewetgeving betreffende de Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIB-richtlijn), waarin voor aanbieders van essentiële diensten en digitale dienstverleners zorgplichten betreffende de continuïteit van hun dienstverlening alsook handhaving van de naleving daarvan zijn vastgelegd.
Hierover wordt uw Kamer, conform eerder toezegging, op reguliere wijze door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd. Uiteraard staan we hierbij in nauw contact met de private sector. Dit in aanvulling op reguliere overlegstructuren.
In hoeverre is deze storing voor u een nieuwe waarschuwing dat onze samenleving steeds kwetsbaarder wordt voor ICT-storingen en acties van hackers? Zijn voor vitale infrastructuren voldoende off-line back-up voorzieningen aanwezig?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen om cruciale digitale infrastructuur beter te beschermen en hierover in contact te treden met bedrijven en publieke organisaties die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de overheid een grotere rol zou moeten spelen in het verbeteren van de cybersecurity in ons land? Dient de bescherming van publieke belangen niet gepaard te gaan met een actievere rol van de overheid in de bescherming van onze digitale infrastructuur?
De overheid heeft de afgelopen jaren ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid, ofwel de cybersecurity, van de vitale infrastructuur. Zoals reeds aangeven, wordt door de implementatie van de NIB-richtlijn tevens invulling gegeven aan het realiseren van een beveiligingsverplichting voor de vitale infrastructuur.
Het bericht “Aandeleninkoop optie voor ABN Amro” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aandeleninkoop optie voor ABN Amro»?1
Ja.
Klopt het dat ABN Amro aan de aandeelhouders een vrijbrief heeft gevraagd om aandelen in te kunnen kopen? Zo ja, hoe ziet dit verzoek eruit?
ABN AMRO vraagt, net als vorig jaar, aan de aandeelhoudersvergadering een nieuwe machtiging voor de uitgifte / inkoop van eigen aandelen.2 Dit onderwerp agenderen beursvennootschappen standaard voor iedere aandeelhouders-vergadering, omdat het marktpraktijk is dat de machtigingen steeds voor maximaal 18 maanden worden verleend aan de raad van bestuur. Deze machtigingen betreffen geen vrijbrief, omdat de wet vereist dat bij deze machtiging aangegeven wordt hoeveel aandelen mogen worden verkregen, hoe zij mogen worden verkregen en tussen welke grenzen de prijs moet liggen. Daarnaast dient altijd voorafgaande toestemming van de toezichthouder te worden verkregen voordat in de praktijk aandelen zouden worden ingekocht (zie beantwoording van vragen 5, 6 en3.
ABN AMRO vraagt toestemming om eigen aandelen of certificaten van aandelen via de beurs of anderszins in te kopen zodanig gemaximeerd dat de vennootschap maximaal 10% van het totale geplaatste kapitaal aan eigen (certificaten van) aandelen mag houden. Met deze machtiging tot 10% van het geplaatst kapitaal wordt aangesloten bij de marktpraktijk. Op basis van de door ABN AMRO gevraagde machtiging mogen (certificaten van) aandelen worden gekocht tegen een prijs die minimaal gelijk is aan de nominale waarde en maximaal de hoogste prijs waartegen de certificaten op de vorige handelsdag of de dag van de transactie op Euronext werden verhandeld. ABN AMRO heeft aangegeven dat inkoop alleen plaatsvindt als voldaan wordt en ook daarna nog steeds wordt voldaan aan bestaande en toekomstige kapitaaleisen van toezichthouders.
Vraagt ABN Amro alleen toestemming om aandelen van NL Financial Investments (NLFI) in te kopen?
Nee, de toestemming is niet beperkt tot enkel het kopen van (certificaten van) aandelen van NLFI.
Hoe ziet momenteel de balanspositie van ABN Amro eruit? Hoe hoog zijn de buffers?
Eind 2016 had ABN AMRO een eigen vermogen van EUR 18,9 miljard en een balanstotaal van EUR 394,5 miljard. Per dezelfde datum had ABN AMRO een fully-loaded CET1-ratio (tier 1-kernkapitaalratio) van 17,0% en een leverage ratio van 3,9%. De CET1-ratio bevindt zich hiermee ruim boven de onder de toezichtregels geldende CET1-eis voor 2017. Deze bedraagt in 2017 ten minste 9% en zal – bij gelijkblijvende omstandigheden – oplopen naar 11,75% in 2019 wanneer de kapitaalconserveringsbuffer van 2,5% en de systeemrisicobuffer van 3% volledig zullen zijn opgelegd.4 De fully-loaded CET1-ratio bevindt zich op dit moment ook (ruim) boven de door ABN AMRO in het jaarverslag gecommuniceerde langetermijndoelstelling van 11,5–13,5%.
Deelt u de mening dat eerst de buffers op een hoger niveau gebracht moeten worden alvorens überhaupt te kunnen denken aan inkoop van aandelen en/of verdere verhoging van de dividenduitkeringen? Deelt u tevens de mening dat teruggave van kapitaal niet aan de orde kan zijn, in overweging nemende dat Nederlandse banken ook in internationaal perspectief gezien erg lage buffers hebben?2
Banken dienen ten eerste altijd te voldoen aan de kapitaaleisen die op dit moment van toepassing zijn. Daarnaast dienen banken in de kapitaalplanning te anticiperen op (verwachte) hogere eisen die in de toekomst (kunnen) gaan gelden, zodat banken ook hier tijdig aan zullen voldoen. De toezichthouder toetst of hier aan voldaan wordt. Wanneer dit niet het geval is, zullen beperkingen worden gesteld aan bijvoorbeeld dividenduitkering en/of de ruimte voor een eventuele inkoop van aandelen. Wanneer dit wel het geval is, dan hebben banken deze ruimte wel. Echter, ook in deze gevallen is voor inkoop van aandelen altijd voorafgaande toestemming van de toezichthouder vereist. Deze wordt alleen verleend als aan strikte voorwaarden is voldaan, waaronder dat een bank ook na de inkoop met een voldoende marge blijft opereren boven de voor haar geldende kapitaaleisen en -buffervereisten.
Ik deel de inschatting dat het wenselijk is om meer kapitaal aan te houden dan minimaal verplicht is vanuit de kapitaaleisen. Hierdoor hoeven banken bij tegenwind niet direct op de rem te trappen en worden lastige discussies met de toezichthouder vermeden. Banken hebben er zelf ook belang bij om meer kapitaal aan te houden dan minimaal is verplicht, om te voorkomen dat zij al snel te maken kunnen krijgen met onder meer beperkingen aan het kunnen uitkeren van dividend. Wanneer echter aan alle huidige en toekomstige kapitaaleisen6 wordt voldaan, is het aan banken zelf om te bepalen in welke mate zij hier bovenop extra kapitaal willen aanhouden.
In een eerder stadium heeft DNB richting de banken gecommuniceerd dat zij rekening moeten houden met een aanscherping van de kapitaaleisen als gevolg van de lopende discussies in het Bazelse Comité over de introductie van een kapitaalvloer.7 Aangezien hierover nog geen akkoord is bereikt, geldt deze verwachting nog steeds en ziet DNB erop toe dat banken hier voldoende op anticiperen. Het kabinet zet daarnaast in op verdere afspraken over stevige (minimale) kapitaaleisen. In Europees verband is de inzet erop gericht dat systeemrelevante Europese banken een leverage ratio van minimaal 4% zullen moeten hanteren, in navolging op het kabinetsbeleid dat vier systeemrelevante Nederlandse banken uiterlijk in 2018 de leverage ratio naar minimaal 4% hebben gebracht.8 ABN AMRO voldoet hier nog niet aan, en zal hier dus nog een stap moeten zetten. ABN AMRO heeft in haar jaarverslag over 2016 ook aangekondigd dat zij het doel heeft om in 2018 een leverage ratio van 4% te hebben.
Wat vindt u ervan dat ABN Amro overweegt haar buffers te verlagen indien internationale bankregels toch geen hogere risicoweging voor hypotheken verlangen? Wat vindt u van deze legalistische benadering, die van een zo laag mogelijke buffer uitgaat? Vindt u ook dat banken niet moeten kijken naar de juridisch zo laag mogelijke buffer, maar moeten streven naar een niveau dat de risico’s voor klanten en de rest van de samenleving zo klein mogelijk houdt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat ABN Amro haar buffers verlaagt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er in Almelo per app gestemd kan worden |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u betrokken door de gemeente Almelo bij de proef om per app te stemmen?1
Hoe is het stemgeheim gewaarborgd als er via app wordt gestemd?
Bent u van mening dat ook bij een proef het grondwettelijk recht op het stemgeheim gewaarborgd moet zijn?
Vindt u het geoorloofd, juist nu bij de laatste verkiezingen het gebruik van technische hulpmiddelen onveilig is gebleken, een proef te beginnen met een app? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Bent u bereid de evaluatie van de proef in Almelo ook naar de Kamer te sturen?
Een Amerikaans onderzoek naar staalimporten/staaldumping |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook Trump komt in verzet tegen staaldump»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Amerikaanse president opdracht heeft gegeven onderzoek te doen naar staalimporten/staaldumping en de effecten daarvan? Zo ja, kunt u die opdracht nader toelichten? Wat is de insteek en wat gaat precies onderzocht worden?
De Amerikaanse president heeft op 20 april 2017 opdracht gegeven het effect te onderzoeken van de import van staal op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. Hij heeft een week later ook opdracht gegeven voor eenzelfde onderzoek voor de import van aluminium. Dit onderzoek zal plaatsvinden onder paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962. In het onderzoek zullen de volgende facetten worden bestudeerd:
Het onderzoek dient normaal binnen 270 dagen te worden afgerond en kan mogelijk resulteren in additionele invoerrechten of een quotum op invoer van staal in de Verenigde Staten. De Amerikaans president heeft echter de opdracht gegeven het onderzoek te versnellen en wil graag binnen 30 tot 50 dagen de eerste uitkomsten van het onderzoek zien.
Paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962 wordt zeer zelden toegepast. Sinds 1979 zijn er onder deze wetgeving slechts 14 onderzoeken geweest op producten variërend van uranium tot olie. Van deze 14 onderzoeken hebben er slechts twee daadwerkelijk geresulteerd in handelsmaatregelen (respectievelijk in het jaar 1979 en 1983). Beide betroffen ruwe olie. Sinds de Verenigde Staten lid zijn geworden van de WTO in 1995, zijn er twee onderzoeken geweest die beide niet hebben geresulteerd in maatregelen. Het laatste onderzoek onder deze wetgeving vond plaats in 2001 en was gericht op ijzererts en halffabrikaten van staal.
Hoe verhoudt dit Amerikaanse onderzoek zich tot het onderzoek naar staaldumping dat reeds is uitgevoerd door de Europese Unie? Wat zijn de belangrijkste verschillen en overeenkomsten?
De Europese Unie kent drie soorten maatregelen in geval de Europese industrie disproportionele schade heeft van importen uit derde landen: antidumpingmaatregelen, compenserende maatregelen (ook wel antisubsidiemaatregelen genoemd) en vrijwaringsmaatregelen. Deze maatregelen zijn toegestaan onder WTO-recht. Omdat antidumpingmaatregelen het meest bekend zijn, wordt hieronder toegelicht wat de belangrijkste verschillen zijn tussen het onderzoek onder paragraaf 232 en antidumpingonderzoeken, zoals die onder WTO zijn toegestaan.
Net als antidumpingonderzoeken gaat het huidige onderzoek onder paragraaf 232 uit van de premisse dat de toegenomen staalimporten disproportionele schade aanbrengen aan de binnenlandse industrie. Beide typen onderzoeken kunnen resulteren in extra invoerrechten. Dit zijn de belangrijkste overeenkomsten tussen het huidige onderzoek onder paragraaf 232 en een antidumpingonderzoek.
Anders dan antidumpingonderzoeken geldt er voor het onderzoek op basis van paragraaf 232 van de Trade Expansion Act of 1962 geen voorwaarde dat er sprake is van prijsdumping. Ook richt het huidige onderzoek onder paragraaf 232 zich – anders dan antidumpingmaatregelen – niet op importen uit een specifiek land, maar is het gericht op alle staalimporten uit alle landen. Daarnaast is het huidige onderzoek onder paragraaf 232 niet gericht op een specifiek staalproduct, maar omvat het alle mogelijke staalproducten.
Ten slotte kent het onderzoek een andere grondslag in de WTO-regelgeving. Antidumpingmaatregelen zijn onderhevig aan vele procedurele en materiële vereisten, die zijn neergelegd in de WTO antidumpingovereenkomst.[2] Voor eventuele maatregelen op basis van nationale veiligheid lijkt de enige mogelijkheid voor de Verenigde Staten om zich te beroepen op artikel XXI van de GATT[3] over uitzonderingen voor nationale veiligheid. WTO-leden zijn zeer terughoudend in het gebruik van dit artikel, omdat het is bedoeld als noodrem. Het artikel is bedoeld om aan te geven dat nationale veiligheid altijd prevaleert boven handelsbelangen. Het geeft lidstaten veel vrijheid om maatregelen te nemen vanwege veiligheidsoverwegingen. Wanneer de schade aan de binnenlandse industrie echter ontstaat in het reguliere economische verkeer, ligt het veel meer voor de hand dat een land zich beroept op de andere mogelijkheden die het WTO-recht biedt, zoals boven genomen antidumping-, antisubsidie of vrijwaringsmaatregelen. Het nemen van maatregelen op basis van nationale veiligheid is daarmee zeer politiek beladen en landen maken er weinig gebruik van. Het is de vraag of maatregelen met een beroep op dit artikel in de huidige politieke context stand zouden houden voor het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme. Omdat dit zich nog niet eerder heeft voorgedaan, zijn hier geen precedenten voor.
Wat is uw reactie op het feit dat de Verenigde Staten hun staalindustrie aanmerken als een kwestie van nationale veiligheid? Denkt u dat protectionistische maatregelen hiermee voor de Verenigde Staten makkelijker in te voeren zijn dan voor de Europese Unie, die dit (vooralsnog) niet als een veiligheidskwestie benadert?
Op dit moment wordt nog onderzocht of de importen van staal inbreuk maken op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. Dit is op dit moment nog niet vastgesteld.
Is het mogelijk dat protectionistische maatregelen die eventueel voortvloeien uit de resultaten van het Amerikaanse onderzoek, ook de staalindustrie in Europa en Nederland negatief gaan treffen? Zo ja, aan welke consequenties moet dan worden gedacht? Kunt u in uw reactie rekening houden met actuele marktaandelen?
Het onderzoek richt zich op alle importen van staal en aluminium in de VS. Het is niet specifiek gericht op een land en kan dus ook Nederland treffen. Wanneer het onderzoek uitwijst dat de importen van staal en aluminium een negatief effect hebben op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten, kan de president maatregelen treffen, bijvoorbeeld in de vorm van invoerrechten of quota. Wat de effecten zijn op het Nederlandse marktaandeel is zonder nadere concretisering van een eventuele maatregel niet te zeggen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat legitieme maatregelen tegen (staal)dumping ook de staalindustrie treffen in landen die niets met die dumping te maken hebben en daar vervolgens marktverstorend werken?
Ja. Nederland heeft zich er altijd voor hard gemaakt dat antidumpingmaatregelen niet meer verstorend of protectionistischer zijn dan nodig. Dat geldt zowel voor maatregelen die door de EU als door andere landen worden getroffen. Nederland pleit zowel in de EU, de WTO als in bilaterale contacten voor terughoudendheid in het nemen van protectionistische maatregelen.
Bent u zich bewust van zorgen die hierover leven binnen de staalindustrie in Nederland? En bent u hierover in gesprek met deze bedrijven? Graag een toelichting.
Ja. Er is bijvoorbeeld regelmatig contact tussen de Nederlandse overheid en TATA. Zo heeft de Nederlandse ambassadeur in de Verenigde Staten begin april uitgebreid overlegd met de voorzitter van de Raad van Bestuur van TATA IJmuiden. De VS is een belangrijke markt voor TATA. In 2016 is vanuit IJmuiden voor bijna 700.000 ton staal naar de VS geëxporteerd. Dat is zo’n 10% van de staalproductie in IJmuiden. TATA is in de VS al veroordeeld wegens dumping van warmgewalst staal en er zijn al antidumpingmaatregelen van kracht van 3,73% op deze producten. De VS is daarnaast recentelijk nog een aantal andere antidumpingonderzoeken begonnen tegen staal uit de Europese Unie. Nederland wordt daar vooralsnog niet door geraakt, maar het is niet uitgesloten dat dit in toekomst zal gebeuren. Nederland zal zich hier in bilaterale contacten met de Verenigde Staten tegen blijven uitspreken.
Bent u van plan het onderzoek en de mogelijke negatieve uitkomsten daarvan proactief te bespreken met uw Amerikaanse collega? Zo ja, wanneer bent u van plan dit onderwerp aan de orde te stellen en wat is uw inzet daarbij? Zo nee, waarom niet?
Op 24 april 2017 heb ik in Washington gesproken met Secretary of Commerce Wilbur Ross. Ik heb in dat gesprek mijn zorgen geuit over het toenemende protectionisme in de VS en tevens specifiek mijn zorgen geuit over mogelijke verdere antidumpingmaatregelen of andere handelsmaatregelen op staal uit Nederland. Ik heb daarbij aangegeven dat de oplossing van de mondiale overcapaciteit op de staalmarkt niet is gelegen in vergaand protectionisme, maar in een mondiaal debat over hoe de overcapaciteit het beste kan worden bestreden. Deze dialoog wordt momenteel in G20 verband gevoerd in het Global Forum on Steel Excess Capacity waar Nederland deel vanuit maakt.
Staat dit onderwerp geagendeerd om te worden besproken binnen de Europese Unie? Zo ja, wanneer en wat zal de Nederlandse inzet daarbij zijn?
Vooralsnog staat dit onderwerp niet geagendeerd om te worden besproken binnen de Europese Unie. Op 11 mei vindt een Raad Buitenlandse Zaken/Handel plaats. Ik zal en marge van deze Raad de kwestie met Eurocommissaris Cecilia Malmström bespreken.
Wilt u toezeggen de Kamer tijdig te zullen informeren over de uitkomsten van de gesprekken die u over dit onderwerp voert met Amerikaanse en Europese collega’s en over de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek?
Ja.
Het bericht dat een levenslang gestrafte op verlof mag |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «levenslang veroordeelde Moordenaar Edwin S. mag op verlof»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze moordenaar op verlof mag?
Een verzoek om verlof van de betreffende levenslanggestrafte is door mij afgewezen. Hiertegen heeft betrokkene beroep ingediend bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die bij uitspraak van 12 april 2017 op het beroep heeft beslist. De RSJ onderstreept daarin het belang van deelname van levenslanggestraften aan resocialisatie-activiteiten. Tot deze activiteiten behoort volgens de RSJ ook verlof. De RSJ acht het niet langer redelijk om betrokkene verlof te onthouden, zeker nu het verlof ook onder bewaking of begeleiding plaats kan vinden. De RSJ vernietigt mijn afwijzing van verzoek om verlof en heeft mij opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op het verlof van betrokkene dat (in beginsel) binnen drie maanden na de datum van de uitspraak verlof moet hebben plaatsgevonden. Inmiddels is een nieuwe beslissing aan betrokkene uitgereikt. Na de uitspraak van de RSJ is bekend geworden dat de eerste volwaardige tussenrapportage over het verloop van de door het Pieter Baan Centrum geadviseerde gedragsinterventies pas in september 2017 wordt uitgebracht. Ik heb besloten dat betrokkene pas voor verlof in aanmerking komt indien uit de in september 2017 uitgebrachte rapportages blijkt dat er geen belemmeringen of risico’s kunnen voortvloeien uit verlofverlening. Ik acht dit nodig om zoveel mogelijk garantie te hebben dat het verlof zonder incidenten verloopt.
Hebben andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen ook last van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, welke maatregelen worden er in andere landen genomen tegen uitspraken van deze Europese wereldvreemde rechters?
Andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen zijn ook geboden aan uitspraken van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Indien een schending wordt vastgesteld, kunnen maatregelen worden genomen zoals wijziging van het beleid of aanpassing van wet- en regelgeving.
De in de vraag opgenomen kwalificatie van «wereldvreemde rechter» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en levensgevaarlijk is een moordenaar met nota bene een hoog recidiverisico weer in de maatschappij los te laten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragensteller voor dat deel dat indien door professionals wordt ingeschat dat een levenslanggestrafte een direct hoog risico vormt, dat verlof op dat moment geen optie is.
Het nieuwe beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voorziet in een zorgvuldig proces om zoveel mogelijk te waarborgen dat alleen indien het verantwoord is, een levenslanggestrafte vrijheden krijgt. Het is van groot belang dat dit ook in de praktijk zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Het nieuwe beleid rondom de levenslange gevangenisstraf en de praktijk zijn zoveel mogelijk gericht op voorkoming van recidive en dus op een veilige samenleving. Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege Levenslanggestraften wordt een levenslanggestrafte geobserveerd en onderzocht middels diagnostiek en risicoanalyse in het Pieter Baan Centrum. Op deze wijze worden risico’s zo goed mogelijk ingeschat.
Met het nieuwe beleid is de uitvoeringspraktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland EVRM-proof. Daarnaast biedt dit beleid voldoende houvast voor een zorgvuldig proces, waarin zowel de risico’s in kaart worden gebracht, als de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen. De wijzigingen in het beleid en daarmee de mogelijke terugkeer van een levenslanggestrafte in de maatschappij kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden worden meegenomen in het advies van het Adviescollege Levenslanggestraften. Slachtoffers en nabestaanden kunnen worden gehoord door het Adviescollege Levenslanggestraften zodat hun standpunt wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent indien deze levenslang gestrafte moordenaar weer nieuwe slachtoffers maakt wanneer hij wordt losgelaten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat het voelt voor de nabestaanden van de slachtoffers als zij weten dat deze moordenaar weer vrolijk vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid geen gehoor te geven aan deze beslissing van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en maatregelen te nemen tegen dergelijke gevaarlijke uitspraken van dit clubje dat blijkbaar mijlenver van de maatschappij af staat? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De RSJ is de hoogste rechter in penitentiaire zaken. Tegen een uitspraak van deze rechter staat geen hoger beroep open. Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, is mijn doelstelling dat de Nederlandse strafrechters de levenslange gevangenisstraf kunnen blijven opleggen voor de zwaarste misdrijven. Daartoe heb ik een nieuw beleidskader naar uw Kamer gezonden. Ook hier laat ik de kwalificatie van de uitspraken van de RSJ voor rekening van de vragensteller.
De overname van uitvaartorganisatie De Facultatieve |
|
Maarten Hijink |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De «rücksichtslose» zelfverrijking van een politiek zwaargewicht»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Welke regels zijn van toepassing voor het verwerven van aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf waarvan iemand zelf direct of indirect bestuurder is? Voldoet de in het artikel beschreven transactie aan deze regels? Zo nee, kunt u aangeven op welke vlakken dat het geval is? Is volgens u daarbij sprake van belangenverstrengeling?
Een niet-beursgenoteerd bedrijf met aandelen kan naar Nederlands recht een naamloze of een besloten vennootschap zijn. De op deze vennootschappen toepasselijke regels staan in Boek 2 titel 4 respectievelijk 5 van het Burgerlijk Wetboek. Bij een niet-beursgenoteerde naamloze of besloten vennootschap kan het zijn dat aandelen eerst moeten worden aangeboden aan de andere aandeelhouders, voordat zij kunnen worden overgedragen aan een derde (vgl. artikel 2:87/195 BW). De levering van aandelen op naam vindt plaats bij notariële akte (artikel 2:86/196 BW). Een bestuurder mag tevens aandeelhouder zijn of worden. In zijn hoedanigheid als bestuurder dient hij te handelen in het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de vennootschap (artikel 2:129/239 BW). Of een bestuurder een tegenstrijdig belang heeft ten opzichte van de vennootschap moet worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval.
Welke regels zijn van toepassing voor de waardebepaling in een bedrijf? Heeft de genoemde transactie hieraan voldaan? Acht u het wenselijk dat bij deze waardebepaling negatieve goodwill van bijna twee derde van de aandelenwaarde van het bedrijf ontstaat?
Wanneer aandelen in een niet-beursgenoteerd bedrijf worden verkocht, is het aan de koper en de verkoper van de aandelen om het eens te worden over de prijs. Die prijs kan mede afhangen van de waarde van het bedrijf. Koper en/of verkoper kunnen ervoor kiezen een accountant in te schakelen om een waardering te maken. De waardebepaling van een bedrijf ingevolge het jaarrekeningenrecht is geregeld in titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in het Besluit Actuele waarde en is nader uitgewerkt in de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (zelfregulering). Daarin staat bijvoorbeeld welke waarderingsgrondslagen moeten worden toegepast op bepaalde groepen activa en passiva. De waarde die een onderneming volgens de laatste jaarrekening heeft, hoeft echter niet dezelfde te zijn als de waarde in geval van een overname. De waarde van een bedrijf is immers een momentopname. In geval van een overname kunnen ook andersoortige waardebepalingsmethoden worden gebruikt of bepaalde vuistregels een rol spelen, zoals een bepaald veelvoud van de winst of een percentage van de jaaromzet. Daarmee worden inkomsten en winsten die voor de toekomst verwacht worden en goodwill verwerkt in de overnamesom. Uiteindelijk is de waarde bij een overname de uitkomst van hetgeen de koper ervoor over heeft en wat door de verkoper wordt geaccepteerd. Het is daarom niet aan mij om mij uit te laten over de wenselijkheid van negatieve goodwill.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de accountant zowel de aandelentransactie als de jaarrekeningen van de aankopende partij én de verkopende partij tekent? Acht u het wenselijk dat één accountant op deze manier bij zoveel zakelijke aangelegenheden binnen een bedrijf betrokken is?
Over de onafhankelijkheid en objectiviteit van de accountant worden regels gesteld in twee verordeningen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Zo regelt de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) over objectiviteit dat de accountant zich niet ongepast laat beïnvloeden. De Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) regelt dat de accountant onafhankelijk is in wezen en in schijn. In beide verordeningen is bepaald dat de accountant omstandigheden identificeert en beoordeelt die een bedreiging kunnen zijn voor de objectiviteit of onafhankelijkheid. De accountant moet een controle beëindigen als hij een bedreiging heeft geïdentificeerd en beoordeeld en geen maatregel is of wordt genomen die de onafhankelijke uitvoering waarborgt.
Kunt u ingaan op de volgende in het artikel genoemde uitspraken: «Een ogenschijnlijke viertrapsraket van zelfverrijking waar de schijn van belangenverstrengeling tot een opvallend lage koopprijs heeft geleid», «Dit is geen liefdadigheid, dit is inhaligheid en hebzucht. Een treffend voorbeeld van de graaicultuur» en «Wanneer je deze transactie positief bekijkt, is er sprake van risicoloos ondernemen. Kijk je er met een neutrale blik naar, dan is dit regelrechte diefstal»?
Het kabinet heeft geen bemoeienis met het eigenaarschap en de zakelijke transacties van afzonderlijke private ondernemingen en organisaties, tenzij dit ingevolge de wet een taak van een van de leden van het kabinet is. Ten aanzien van de Koninklijke Facultatieve is dat laatste niet het geval. Om deze reden geef ik daarover geen oordeel.
Hoe groot is het ledenbestand van de Koninklijke Facultatieve en op welke wijze zijn deze leden om hun mening gevraagd over de overname? Zijn deze leden volgens u op enige wijze benadeeld met deze overname?
De Koninklijke Facultatieve is een private organisatie. Informatie over de vereniging, haar bestuur en de verdeling van bevoegdheden is te ontlenen aan de statuten van de vereniging. Een vereniging als de Koninklijke Facultatieve is verplicht haar statuten en jaarstukken bij het Handelsregister te deponeren. Deze gedeponeerde documenten zijn openbaar, een afschrift kan via de Kamer van Koophandel worden verkregen.
De heer Hermans was ten tijde van de overname (december 2012) tevens fractievoorzitter van de VVD in de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Uit dien hoofde beschikt uw Kamer over een overzicht van de nevenfuncties die de heer Hermans op dat moment bekleedde.
Welke inspraakmogelijkheden hebben deze leden via de ledenraad bij een overname? Voldoet de gevolgde werkwijze aan het door de Koninklijke Facultatieve geschetste beeld dat «door op deze wijze te werken ... de voortgang van de werkzaamheden van de Koninklijke Facultatieve op een gedegen grond [is] gebaseerd»?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve samengesteld? Acht u het wenselijk dat leden van deze ledenraad van de vereniging tegelijkertijd lid zijn van de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij van die vereniging? Welke functies bekleedde de heer Hermans ten tijde van de overname naast zijn lidmaatschap van de ledenraad van de Koninklijke Facultatieve en de Raad van Commissarissen van de beheersmaatschappij?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat patiënten langer kunnen leven door een super eenvoudig pompje |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Speciale chemo rekt leven»?1
Uiteraard moedig ik onderzoek naar behandelingen van kanker die het leven van mensen verlengen met minder bijwerkingen en betere kwaliteit van leven altijd zeer aan.
Intra arteriële infusie van de lever is een behandeling voor leveruitzaaiingen bij darmkanker. Het Zorginstituut Nederland heeft hierover in 2009 als onderdeel van een breder advies over levertumoren een standpunt uitgebracht2. De methode van intra arteriële infusie zoals beschreven in het artikel voldoet volgens het Zorginstituut in principe aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en kan dus vergoed worden ten laste van de basisverzekering.
Van belang is echter welk geneesmiddel wordt gebruikt en bij wie de combinatie wordt toegepast. De exacte focus van het onderzoek van het Erasmus MC is mij niet bekend. Het is goed mogelijk dat het betreffende onderzoek betrekking heeft op een niet eerder onderzocht geneesmiddel en/of patiëntenpopulatie, of bijvoorbeeld een vergelijking met andere behandelingen (al dan niet in combinatie toegepast). Zolang niet is vastgesteld of de toegepaste interventie volgens «stand van wetenschap en praktijk» is, kan de behandeling niet worden vergoed ten laste van de zorgverzekeringswet.
Hoe ziek is ons zorgstelsel als een behandeling die kankerpatiënten langer laat leven met minder bijwerkingen en die vele malen goedkoper is dan andere chemokuren, gefinancierd moet worden door het KWF Kankerbestrijding?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is deze succesvolle behandeling in de Verenigde Staten al 20 jaar een feit en zijn we in Nederland nog in het stadium van onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ervoor zorgen dat deze behandeling direct beschikbaar komt voor patiënten met uitgezaaide darmkanker?
Het is aan de beroepsgroepen om de richtlijnen voor de behandelingen actueel te houden en aan het Zorginstituut als pakketbeheerder om te bepalen of de zorg onderdeel uitmaakt van verzekerde zorg. Op het moment dat het Zorginstituut op grond van de onderzoeksgegevens bepaalt dat deze zorg met de betreffende middelen bij een bepaalde patiëntenpopulatie onderdeel is van het verzekerde pakket, hebben zorgverzekeraars zorgplicht en kan deze zorg ten laste van de zorgverzekeringswet vergoed worden.
Hypotheken, echtscheiding en maatwerk |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen die er soms zijn bij echtscheiding en hypotheken? Welke problemen signaleert u?
In het verleden heb ik de Kamer geïnformeerd over fricties bij de hypotheekverstrekking die kunnen ontstaan rondom een relatiebreuk, bijvoorbeeld in het geval van een echtscheiding. Hiervoor verwijs ik graag naar Kamerstuk 21 501-33, nr. 407 en 2014D212801.
Momenteel loopt het traject «platform Maatwerk» waarin stakeholders zoals kredietverstrekkers en (hypotheek)adviseurs knelpunten in de hypotheekverstrekking kunnen aanwijzen. In de enquête die onder kredietverstrekkers en adviseurs is uitgezet en in de besprekingen die met de sector over de knelpunten zijn gevoerd zijn geen nieuwe knelpunten rond hypotheekverstrekking bij echtscheiding naar voren gekomen.
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. De standaardnorm die in de Tijdelijke Regeling is opgenomen, is gebaseerd op gemiddelden waardoor de leennorm voor sommige huishoudens te ruim en voor anderen mogelijk te krap is. Om deze reden stelt de regelgeving kredietverstrekkers in staat om bij individuele huishoudens middels maatwerk meer te verstrekken dan de norm, mits dit verantwoord is en kan worden onderbouwd. Maatwerk is een integraal onderdeel van de regelgeving en het bieden van maatwerk kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden, ook in het klantbelang zijn. Ik heb het Platform Maatwerk opgezet op basis van signalen dat de ruimte die de regelgeving biedt voor maatwerk op dit moment onvoldoende benut wordt. Binnen het platform zijn knelpunten voor maatwerk gesignaleerd en is nagedacht over oplossingsrichtingen. Ik zal u voor de zomer informeren over de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat in het kader van het klantbelang maatwerk mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre gebruiken hypotheekverstrekkers de ruimte die de Autoriteit Financiële Markten (AFM) sinds 2013 biedt voor maatwerk als het gaat om een relatiebreuk? Waarom doen ze dit niet of niet voldoende, gezien de signalen dat niet alle hypotheekverstrekkers de ruimte benutten om maatwerk te leveren? Wat weerhoudt hypotheekverstrekkers om in dit soort gevallen om maatwerk te verlenen?
De Tijdelijke Regeling Hypothecair krediet biedt de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de leennormen indien dit verantwoord is. In 2013 heeft de AFM verduidelijkt hoe kredietverstrekkers kunnen omgaan met de hypotheeknormen bij relatiebreuk. Uitgangspunt is dat financiële problemen en gedwongen verkoop van de woning zoveel mogelijk voorkomen moet worden (mits verantwoord voor de consument). De kredietverstrekker kan hiervoor gemotiveerd afwijken van de normen die bij initiële verstrekking van een hypotheek dienen te worden gehanteerd. De kredietverstrekker dient dan te beoordelen of een houdbare financiële situatie gecreëerd kan worden. Dit kan door middel van een maatwerkbeoordeling, waarbij een toets op basis van de werkelijke woonlasten en het huidige inkomen als redelijk uitgangspunt genomen kan worden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat kredietverstrekkers in dit soort gevallen onvoldoende gebruik maken van de ruimte voor maatwerk bij echtscheidingen.
Bent u bereid om dit punt te bespreken in het Platform Maatwerk (waarin de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het toezicht en de marktpartijen overleggen om eventuele knelpunten rond maatwerkhypotheken in kaart te brengen en naar oplossingen te zoeken) dat u recent naar aanleiding van eerdere vragen heeft ingesteld?
Ik ben uiteraard bereid om knelpunten rondom maatwerk bij echtscheiding met de sector te bespreken. Ik nodig een ieder van harte uit om knelpunten te delen en ik zal ook binnen het Platform Maatwerk met de sector bespreken of problemen rondom echtscheiding ervaren worden.
Wanneer kan de eerste terugkoppeling van het eerste resultaat van het Platform Maatwerk plaatsvinden?
Zoals vermeld onder vraag 2 zal ik de Kamer voor de zomer over de uitkomsten van het Platform Maatwerk informeren.
Hoe gaat de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) om met situaties van hypotheken en echtscheiding? Klopt het dat sommige banken andere c.q. strengere normen hanteren dan de NHG? Zo ja, wat is hiervan de reden en tot welke knelpunten leidt dit?
Echtscheiding is een van de meest voorkomende oorzaken voor het gedwongen moeten verkopen van een woning. Het uitgangspunt bij NHG is een verantwoorde en betaalbare hypothecaire geldlening. In geval van relatiebeëindiging bij een hypothecaire lening met NHG dient de kredietverstrekker of adviseur de betaalbaarheid van de lening te toetsen aan de hand van de inkomens- en vermogenssituatie van de geldnemers. Op basis van aangepaste, ruimere Financieringslasttabellen voor beheersituaties toetst de kredietverstrekker of de hypotheeklasten voor één van de partners betaalbaar zijn. Als het ook onder deze ruimere normen voor beiden niet mogelijk is om de maandelijkse hypotheeklasten individueel te dragen, dan bekijkt de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen wat mogelijk is om de lening wel betaalbaar te maken voor een van de geldnemers. Wanneer blijkt dat het betaalbaar maken van de woning voor de geldnemers niet mogelijk is en de woning moet worden verkocht, dan komen de geldnemers in aanmerking voor kwijtschelding van een eventuele restantschuld bij verkoop.
In de praktijk gaan kredietverstrekkers verschillend om met situaties van hypotheken en echtscheiding bij niet-NHG-leningen. Een deel van de kredietverstrekkers hanteert dezelfde normen voor NHG-leningen en niet-NHG-leningen. Andere kredietverstrekkers passen een eigen beleid of maatwerk toe indien sprake is van een echtscheiding.
Hoe wordt door hypotheekverstrekkers omgegaan met ontslag hoofdelijkheid, bijvoorbeeld bij echtscheiding als iemand de hypotheek overneemt van de hypotheekverstrekker? In hoeverre wordt hierbij gekeken naar het klantbelang? Wat is hiervoor de lijn bij de AFM? Wat is de lijn als iemand elders wel financiering kan krijgen?
Het ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van een van de (ex)partners gaat altijd samen met een inkomenstoets op het inkomen van de achterblijvende partner die in de toekomst de hele hypotheek moet dragen. Ook is bij echtscheiding sprake van levering van de helft van de woning aan de partner die in de woning blijft wonen. De financiering van dit deel van de woning dient in maximaal 30 jaar ten minste annuïtair afgelost te worden om in aanmerking te kunnen komen voor hypotheekrenteaftrek. Op deze onderwerpen wordt ingegaan in de onder antwoord 1 genoemde brieven.
De Wet op het Financieel Toezicht (Wft) schrijft voor dat aanbieders van krediet overkreditering dienen te voorkomen. De AFM heeft in 2013 specifiek aandacht gevraagd om flexibel om te gaan met specifieke situaties zoals echtscheiding om gedwongen verkoop van de woning te voorkomen, mits dat verantwoord is voor de klant. In het geval van echtscheiding kunnen kredietverstrekkers via maatwerk de ruimte benutten die de wet biedt, door bijvoorbeeld te toetsen op werkelijke woonlasten. Het creëren van een bestendige financiële situatie is hier het uitgangspunt. De AFM heeft ook aangegeven dat als consumenten de hypotheeklasten in de nieuwe situatie niet kunnen dragen, het niet in het belang van de consument is om op woningbehoud aan te dringen. Verkoop van de woning kan in die gevallen een adequate oplossing zijn.
De kredietverstrekker heeft een zorgplicht richting de geldnemer. In principe heeft een partner die na een echtscheiding aanvullende financiering wil om de hele woning op één inkomen te dragen, daarom de beste kansen bij de eigen kredietverstrekker. Ik ben dan ook niet bekend met situaties waarin een partner na een echtscheiding de woning niet kan financieren bij de eigen kredietverstrekker, terwijl financiering elders bij een andere kredietverstrekker wel mogelijk is.
De ‘Woonagenda 2017-2021’ |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de «Woonagenda 2017–2021»1 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen»2? Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van de Woonagenda 2017–2021 en het bericht «Woningcorporaties beloven twee keer zoveel sociale huurwoningen».
Met de Woonagenda 2017–2021 beoogt Aedes dat corporaties in samenspraak met lokale partijen, zoals gemeenten en huurdersorganisaties, de komende jaren tot afspraken komen over onder meer nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming van de voorraad. Het maken van afspraken over het lokale volkshuisvestelijke beleid is in lijn met de Woningwet 2015 om gemeenten en huurders meer invloed te geven op het corporatiebeleid.
Deelt u de mening dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen ten goede moet komen van de Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, vaak jarenlang, en door de huisvesting van statushouders nóg langer3 op de wachtlijst moeten staan? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De opgave rond de huisvesting van statushouders heeft in de afgelopen jaren voor extra druk op de woningmarkt gezorgd. De voornaamste oorzaak van de wachtlijsten is echter vooral gelegen in het feit dat op een aantal plaatsen in Nederland de beschikbaarheid van woningen te wensen over laat. Een gebrek aan voldoende doorstroming, huishoudensverdunning en het niet snel genoeg anticiperen op nieuwe ontwikkelingen alsook de verminderde woningbouw als gevolg van de financiële crisis van de laatste jaren, zijn hier mede de oorzaak van4. Het is daarom goed om te zien dat er voornemens zijn die hieraan tegemoet komen, dit zal ten goede komen aan iedereen die voor een sociale huurwoning op een wachtlijst staat. De financiële positie van de corporatiesector biedt de ruimte om een goede bijdrage aan extra investeringen in sociale huurwoningen te leveren, zoals ik eerder heb opgemerkt bij de aanbieding van het financieel sectorbeeld 2016 en de publicatie van de indicatieve bestedingsruimte5.
Bovenstaande laat echter onverlet dat gemeenten een halfjaarlijkse taakstelling krijgen opgelegd voor de huisvesting van statushouders en hiervoor ook gebruik zullen maken van de sociale woningvoorraad.
Gaat u ervoor zorgen dat de (voorgenomen) uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen de wachtlijst voor de Nederlanders daadwerkelijk zal terugdringen en níét door gemeenten zal worden gebruikt om statushouders te huisvesten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat gemeenten (een aantal van) deze woningen, ten koste van de Nederlanders, met voorrang aan statushouders zullen toewijzen? Zo ja, bent u ertoe bereid dit niet langer toe te staan? Zo nee, hoe rijmt u dat met de verwachting van Aedes en de Woonbond dat gemeenten, als gevolg van de taakstelling die zij ten aanzien van de huisvesting van statushouders hebben en de dreigende boete bij niet-tijdige huisvesting4, aan statushouders voorrang zullen blijven geven5?
Eind vorig jaar is het wetsvoorstel inzake het schrappen van de verplichte voorrang voor statushouders voor gemeenten, die een huisvestingsverordening hebben waarin voorrangsgroepen worden aangewezen, aangenomen. Dit wetsvoorstel wordt op 1 juli 2017 van kracht. Met deze wetswijziging is de verplichte voorrangspositie voor vergunninghouders opgeheven en kunnen gemeenten zelf bepalen of ze vergunninghouders als een urgentiecategorie wensen op te nemen in de huisvestingsverordening. De taakstelling voor de huisvesting van statushouders blijft gewoon van kracht.
Het is van groot belang dat statushouders zo kort mogelijk in asielzoekerscentra blijven. Enerzijds omdat zo snel mogelijk met inburgering en participatie kan worden begonnen, waardoor het beroep van deze groep op sociale voorzieningen zo veel mogelijk wordt beperkt. Anderzijds om de relatief hoge kosten van het verblijf van deze groep in asielzoekerscentra eveneens zoveel mogelijk te beperken. Het is uiteindelijk aan gemeenten om tot een afweging te komen over het al dan niet toekennen van de urgentiestatus aan statushouders, uitgaande van de lokale omstandigheden.
Het bericht ‘Voortvluchtige criminelen ontlopen gevangenisstraf’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in NRC Next «Voortvluchtige criminelen ontlopen gevangenisstraf»?1
Ja
Hoe staat u tegenover het principe dat de tenuitvoerlegging van straffen kan verjaren? Welk doel is daarmee gediend?
Van de executieverjaring gaat ontegenzeggelijk een prikkel uit om opgelegde straffen vlot ten uitvoer te leggen.Daarbij komt dat, in het bijzonder bij lichte overtredingen, met de tenuitvoerlegging na verloop van tijd geen redelijk doel meer kan worden gediend. Voor ernstige misdrijven is dat anders. In de wet is daarom gekozen voor een differentiatie van de executieverjaringstermijnen.Per 1 april 2013 zijn de termijnen voor ernstige misdrijven verlengd en voor zeer ernstige misdrijven opgeheven: voor misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van acht jaar of meer geldt nu een verjaringstermijn van ruim 26 jaar, voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer staat en ernstige zedenmisdrijven tegen minderjarigen zijn de executietermijnen opgeheven. De tenuitvoerlegging van opgelegde sancties voor die misdrijven verjaart dus niet.
Verder is van belang dat de verjaringstermijn kan worden gestuit (dat wil zeggen dat deze opnieuw aanvangt), kan worden geschorst (dat betekent dat de verjaringstermijn tijdelijk niet loopt) of kan worden verlengd. Zo vangt de verjaringstermijn onder andere opnieuw aan wanneer een veroordeelde, die zijn straf in een inrichting ondergaat, ongeoorloofd afwezig is. En wordt de verjaringstermijn met twee jaar verlengd wanneer een geldboete bij een overtreding is opgelegd en er uitstel van betaling is verleend of een betalingsregeling wordt getroffen. Eerder heb ik in mijn brief van 29 november 2016 een toelichting gegeven2 op de verlenging van de executieverjaringstermijnen en verslag gedaan van een nadere analyse naar de mate waarin de volledige tenuitvoerleggingsperiode wordt benut voor de tenuitvoerlegging. Voor de vrijheidsstraffen is daaruit naar voren gekomen dat de tenuitvoerlegging in 80% van de gevallen aan het begin van de
tenuitvoerleggingsperiode plaatsvindt3. Daarna vlakt de curve van het aantal
afgedane zaken flink af. Daarmee vind ik dat het stelsel van huidige verjaringstermijnen valide is en zet ik op dit moment in op de verbetering van de tenuitvoerlegging.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat veroordeelden op deze manier de verantwoordelijkheid voor hun daden kunnen ontlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde is gemoeid met het in stand houden van artikel 76 van het Wetboek van Strafrecht? Zou de verjaring niet tenminste moeten kunnen worden gestuit indien deze ontstaat doordat de veroordeelde zich onvindbaar houdt? Zo ja, welke stappen zijn ten aanzien van de wetsredactie op dit punt te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden veroordeelden in een zwaarder strafregime geplaatst indien zij een oproep tot melden bij de gevangenispoort negeren? Aan welk zwaarder strafregime wordt dan gedacht?
Als een zelfmelder zich niet meldt, wordt hij of zij gearresteerd door de politie, met de consequentie de eerste acht weken in een sober regime te worden geplaatst. Iemand die zich daarentegen wel meldt na een oproep, komt in een plusregime terecht.
Het bericht ‘Topsectorenbeleid komt belofte aan onderzoeksinstituten niet na’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Topsectorenbeleid komt belofte aan onderzoeksinstituten niet na»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het niet gelukt is de bezuinigingen op toegepast onderzoek te compenseren door innovatiesubsidies van uw ministerie en opdrachten van het bedrijfsleven? Zo ja, wat is hiervan de verklaring?
Het is mijn beleid om de onderzoeksinstellingen te stimuleren meer te werken in publiek-private samenwerkingsverbanden en onderzoek gezamenlijk met het bedrijfsleven te programmeren. De publiek-private samenwerking stimuleer ik met het gezamenlijk programmeren in meerjarige Kennis- en Innovatieagenda’s van de topsectoren. De concrete financiële inzet hierbij wordt vastgelegd in het Kennis- en Innovatiecontract. Daarmee investeren bedrijven dus mee in de TO2-instellingen. Daarbovenop komt nog de PPS-toeslag die een premie van 25% geeft op de private cash-bijdragen bij publiek-private samenwerking, die grotendeels ten goede komt aan de publieke kennisinfrastructuur.
De TO2-instellingen zijn, sinds de introductie van de TKI-toeslag in 2013 (nu PPS-toeslag), de afgelopen jaren in staat geweest om een deel van de bezuinigingen te compenseren. Het budget van de regeling wordt sinds 2015 geheel verplicht; de bijbehorende kasstroom komt nu goed op stoom doordat de kennisinstellingen de projecten uitvoeren. Verwacht mag worden dat de effecten op de omzet van de TO2-instellingen in de jaren na 2015 beter zichtbaar worden.
Daarnaast heeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) zich samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) ingespannen voor de kredietfinanciering van de grootschalige faciliteiten van onder meer TO2 (via het Toekomstfondskrediet voor Onderzoeksfaciliteiten). In de eerste tender is een aantal projecten van TO2-instellingen gehonoreerd2. Recent is de tweede tender gesloten, daarin hebben TO2-instellingen opnieuw projecten ingediend.
Ook heeft EZ zich samen met OCW ingespannen voor een oplossing van de matchingsproblematiek van onder meer de TO2-instellingen in Europese onderzoeksprojecten. Hiervoor bestaat nu de Stimuleringsregeling voor Europees Onderzoek, waaruit TO2 over 2015 € 6,8 miljoen ontving (13% van de jaarlijks beschikbare € 50 miljoen). Dit heb ik ook aangegeven bij de EZ-begrotingsbehandeling 2017.
Welke rol speelt op dit moment uw ministerie om te stimuleren dat het makkelijker wordt voor onderzoeksinstituten om opdrachten uit de markt te halen? Op welke manier zou volgens u hierbij kunnen worden bevorderd dat onderzoeksinstituten meer met bedrijven gaan samenwerken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven stimuleer ik de onderzoeksinstellingen om in samenwerking met het bedrijfsleven meer te werken in publiek-private samenwerkingsverbanden.
In het topsectorenbeleid komen bedrijfsleven en kennisinstellingen daartoe tot gezamenlijke meerjarige Kennis-en Innovatieagenda’s. Met de toepassingsgerichte onderzoeksinstellingen worden afspraken gemaakt welk deel van de jaarlijkse Rijksbijdrage hier aan besteed wordt.
Daarnaast wordt publiek-private samenwerking gestimuleerd door de PPS-toeslagregeling. Deze regeling is begin dit jaar aangepast zodat het makkelijker wordt voor grote PPS-en om direct PPS-toeslag aan te vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). In de praktijk zal het vaak een kennisinstelling zijn die penvoerder is van het publiek-private samenwerkingsverband. Dit sluit aan bij de aanbeveling van de tussenevaluatie van de PPS-toeslagregeling.
Overigens stimuleert de overheid ook dat kennisinstellingen met hun onderzoek bijdragen aan maatschappelijke thema’s en hun wettelijke taken uitvoeren.
Op welke manier zorgt u ervoor dat er voldoende ruimte blijft voor onderzoeksinstituten om onderzoek te doen naar maatschappelijke thema’s waar geen directe vraag (en daarmee financiering) is vanuit het bedrijfsleven?
Zoals ik heb aangegeven bij de EZ-begrotingsbehandeling op 25 oktober 2016 is er bij het verlenen van de bijdrage aan de TO2-instellingen door mijn ministerie de afgelopen jaren nadrukkelijk en in overleg met de betrokken instellingen op toegezien dat de uitvoering van de wettelijke taken niet onder druk is komen te staan. EZ heeft de bezuinigingen in overleg met de betrokken instellingen laten neerslaan op de ondersteuning van topsectoren en het thematische onderzoek van de departementen. Hierbij zijn de wettelijke onderzoekstaken ontzien.
Zoals aangegeven in mijn brief van 8 maart jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 274) zal ik in een later stadium een reactie geven op de evaluatie van de TO2-instellingen, de nieuwe strategische plannen van de toegepastonderzoeksinstellingen en het TO2 strategisch kader.
In het artikel van het Financieel Dagblad wordt het onderzoek van het Rathenau Instituut aangehaald waaruit blijkt dat universiteiten in sterk toenemende mate toeslagen voor Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) ontvangen; verwacht u dat de TKI-inkomsten van universiteiten de komende jaren verder zullen stijgen? Zou dit gevolgen kunnen hebben voor de omvang van de instituten voor toegepast onderzoek (TO2) en gelijksoortige kennisinstituten? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkeling?
Zoals blijkt uit de factsheet van het Rathenau Instituut komt het grootste deel van de PPS-toeslag (94%) ten goede aan de kennisinstellingen in brede zin. Bijna de helft van de PPS-toeslag ging in de jaren 2013–2015 naar de TO2-instellingen. Naar de overige toegepaste kennisinstellingen (waaronder Wetsus, M2I, Holst, TFIN, KWR) ging vervolgens nog eens bijna een kwart van de PPS-toeslag. Bij de universiteiten kwam iets meer dan een kwart van de PPS-toeslag terecht.
Ik verwacht dat nu het onderzoek mede gefinancierd met PPS-toeslag vol op stoom is gekomen, de financiële (kas)stroom richting de kennisinstellingen de komende jaren groter wordt. Deze stroom zal zowel de universiteiten als de toegepaste kennisinstellingen ten goede komen.
Hoe kijkt u aan tegen de verdeling van de TKI-toeslag over de topsectoren, waarbij in de periode 2013–2015 bijvoorbeeld de topsector High Tech Systemen en Materialen 41% van de TKI-toeslag heeft ontvangen, de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen 14,9%, de topsector Water 6,7% en de topsector Creatieve Industrie en Logistiek respectievelijk 0,2% en 1%? Welke verklaring zit achter deze verdeling en is deze verdeling wat u betreft wenselijk?
De bovenstaande verdeling geeft aan hoeveel de private sector investeert in kennisinstellingen. De toeslag weerspiegelt de private inleg en is dus een extra instroom van financiële middelen die bij de TO2-instellingen wordt besteed aan onderzoek en niet naar bedrijven zelf gaat.
De omvang van de investeringen van een sector in de kennisinstellingen is een weerslag van het private commitment in deze periode en is te relateren aan de omvang, de structuur en de R&D-intensiteit van de topsectoren binnen de Nederlandse economie.
De PPS-toeslagregeling stimuleert de private bijdragen aan publiek onderzoek. Voor elke private euro legt de overheid € 0,25 aan toeslag bij.
Kunt u een actualisatie geven over de prestaties van de huidige topsectoren? Voldoen zij aan de verwachtingen en zijn er topsectoren waar de publiek-private samenwerking achterblijft of de resultaten mager zijn?
Hoewel de cijfers over 2016 nog niet bekend zijn, verwacht dat ik dat de stijgende lijn zoals beschreven in de factsheet van het Rathenau Instituut, zich doorzet, en steeds meer toeslag via een PPS bij de kennisinstellingen terecht komt. Jaarlijks verschijnen de actuele cijfers in de monitorbijlage van de voortgangsrapportage over het bedrijfslevenbeleid die in het najaar aan uw Kamer wordt gestuurd.
Uit het «evaluatieonderzoek organisaties voor toegepast onderzoek» (Kamerstuk 32 637, nr. 274) uit februari 2017 blijkt dat voor (innovatieve) ondernemers uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) de TO2-instituten veelal (te) duur zijn; op welke manier zouden deze instellingen een sterkere en meer proactieve rol richting het (innovatieve) mkb kunnen spelen? Zijn er voorbeelden van instituten die hierin wel goed slagen? Zo ja, wat zouden we hiervan kunnen leren?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 8 maart jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 274) zal ik, namens het gehele kabinet, in een later stadium een reactie geven op de evaluatie, de nieuwe strategische plannen van de organisaties voor toegepast onderzoek (TO2) en het TO2 strategisch kader. Dit geldt ook voor het nog te ontvangen AWTI-advies over de het toepassingsgericht onderzoek.
Klachten over betalingsachterstanden van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat er achterstanden zijn opgelopen in de betaling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken? Zo ja, hoe vaak komt het voor dat het UWV tolken uitbetaalt nadat de betalingstermijn is verstreken en welke redenen liggen hieraan ten grondslag? Mocht de betalingstermijn niet worden gehaald, binnen hoeveel dagen wordt dan alsnog betaald? Op welke manier worden mensen op de hoogte gebracht van een eventuele verlate betaling?
Wat is uw reactie op het signaal dat sommige tolken in financiële problemen raken als gevolg van niet betaalde facturen? Waar kunnen zij zich in dat geval melden en hoe kunnen zij hierin tegemoet worden gekomen?
Wat is uw reactie op de klacht van tolken dat zij omzetbelasting moeten gaan betalen, over facturen die ze nog niet uitbetaald hebben gekregen?
Bent u van mening dat het van belang is dat rekeningen ouder dan 30 dagen met voorrang worden uitbetaald? Wilt u er op inzetten dat eventuele achterstallige facturen zo snel mogelijk worden uitbetaald?
Is het bij u bekend dat er klachten zijn over de slechte bereikbaarheid van het UWV en dat bijvoorbeeld niet op e-mails wordt gereageerd? Wat is uw reactie hierop?
Helaas is het UWV in de afgelopen periode onvoldoende bereikbaar gebleken voor klachten van tolken. Het UWV heeft aangegeven dat het speciale e-mailadres in gebruik blijft om de bereikbaarheid te garanderen voor vragen en klachten over declaraties van tolken. Over de wijze waarop de dienstverlening, waaronder de bereikbaarheid, blijvend kan worden verbeterd gaat het UWV graag in overleg met de belangenorganisaties voor tolken. UWV neemt hiervoor het initiatief aan de hand van de bestaande periodieke overleggen met deze organisaties.
Het UWV zal het Ministerie van SZW op de hoogte houden van de uitkomsten. Op basis hiervan zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd over verbetermaatregelen die hieruit voortvloeien.
Bent u bereid naar aanleiding van de signalen over betalingsachterstanden in gesprek te gaan met het UWV, de Stichting Plotsdoven, de Nederlandse Schrijftolken Vereniging (NSV) en de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (NBTG) en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken te beantwoorden, gezien de financiële onzekerheid die de tolken mogelijk momenteel ervaren?
Mede gelet op het meireces is voor de beantwoording ruim drie weken nodig geweest. Het UWV is herstel van betalingen aan de tolken gestart voordat de vragen zijn ontvangen.