Schimmelhuizen aan de Afrikalaan, Amerikalaan in Kanaleneiland, Utrecht |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn aan de Afrikalaan en de Amerikalaan in Kanaleneiland in Utrecht die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Portaal niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen in Dieze Oost, Zwolle |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Dieze Oost in Zwolle die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningstichting SWZ niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid het bestuur van deze woningstichting aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Schimmelhuizen aan de Muylenborchdreef in Utrecht Overvecht |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn aan de Muylenborchdreef in Utrecht Overvecht die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporatie Mitros niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laat en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s l open bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Het bericht dat Defensie gevechtsonderdelen opheft wegens personeelstekort |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend het bericht «legeronderdelen uitgezet»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat alleen al dit jaar 25 mariniers en 35 commando’s de dienst hebben verlaten? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gegevens uit ons personeelssysteem hebben dit jaar 77 mariniers een verzoek tot ontslag ingediend. Van het totaal hebben 43 mariniers Defensie ondertussen verlaten. De overige 34 hebben een ontslagdatum later in 2018.
Bij het Korps Commandotroepen hebben 20 militairen een verzoek tot ontslag ingediend. Twaalf militairen hebben Defensie inmiddels verlaten. De overige acht hebben een ontslagdatum later in 2018.
Kunt u aangeven hoe hoog de ongeplande uitstroom was bij het Korps Commandotroepen en het Korps Mariniers sinds 2010, gespecificeerd naar jaar? Zo, nee waarom niet?
Van irreguliere uitstroom is sprake wanneer een militair zelf een verzoek tot ontslag indient. In onderstaand overzicht staat de irreguliere uitstroom bij het Korps Mariniers en het Korps Commandotroepen. De aantallen omvatten zowel onderofficieren als officieren. Reguliere uitstroom zoals functioneel leeftijdsontslag en beëindiging van de reguliere aanstellingsduur is niet in onderstaande cijfers meegenomen.
42
71
82
77
96
103
127
114
5
17
28
13
15
27
25
26
Uit de uitstroomcijfers blijkt dat de ongeplande uitstroom bij het Korps Mariniers en het Korps Commandotroepen stijgt. Een hoge uitstroom is een probleem binnen heel Defensie. Om de hoge uitstroom tegen te gaan hebben we eerder al maatregelen genomen met het plan van aanpak Behoud en Werving. Door het bieden van bijvoorbeeld meer loopbaanmogelijkheden, behoudpremies en verbeteren van de arbeidsvoorwaarden willen we een aantrekkelijke werkgever blijven voor ons personeel. Ook het lopende herstel van de basisgereedheid moet bijdragen aan het behoud van personeel.
Het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK) en commando Landstrijdkrachten (CLAS) hebben naast de algemene maatregelen uit het plan van aanpak Behoud en Werving, extra maatregelen genomen. Bij het KCT komen militairen nu eerder in aanmerking voor een onbepaalde tijd contract, mogen militairen gedurende hun loopbaan eerder civiele opleidingen volgen en zijn er ruimere toelatingsmogelijkheden voor de korte opleiding voor officier. Ook CZSK biedt mariniers nu veel eerder zekerheid over hun toekomst bij de marine. Mariniers krijgen in een vroeger stadium duidelijkheid over het doorstromen naar een onbepaalde tijd contract, een FPS fase-3 contract.
Kunt u aangeven hoeveel en welke legeronderdelen defensie de afgelopen jaren eerder noodgewongen (tijdelijk)heeft moeten opheffen, on hold heeft gezet of heeft moeten samenvoegen vanwege personeelstekorten? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren zijn er geen eenheden van Defensie opgeheven vanwege personeelstekorten.
Wanneer er sprake is personeelstekort zijn er twee opties. De eerste optie is ondervulling van de eenheid accepteren. De tweede optie is het tijdelijk samenvoegen van eenheden waarbij het beschikbare personeel voor een bepaalde tijd wordt toegevoegd aan de overige eenheden. De commandant Landstrijdkrachten heeft recent besloten om in enkele specifieke gevallen eenheden die een lage personele vulling hebben, tijdelijk samen te voegen. Dankzij deze maatregel kan het CLAS blijven voldoen aan de huidige inzetverplichtingen. Het CZSK heeft vanwege de achterblijvende personele vulling bij het Korps Mariniers besloten om met ingang van augustus 2018 een Raiding Squadron tijdelijk niet meer te vullen en het beschikbaar personeel toe te voegen aan andere eenheden.
Het samenvoegen van eenheden gaat ten koste van de mogelijke inzet, het herstel van de basisgereedheid en, op termijn, het voortzettingsvermogen van missies. Dit is niet wenselijk. We proberen daarom nog verder verloop van personeel tegen te gaan met de verschillende maatregelen die we nemen.
Deelt u de mening dat de grote uitstroom bij deze elite-eenheden de veiligheid van Nederland in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Helaas verlaten meer militairen dan wenselijk voortijdig de defensieorganisatie. Het behoud van personeel bij Defensie is dan ook een prioriteit de komende jaren. Niet voor niets staat het personeel voorop in de recent uitgegeven Defensienota.
In het plan van aanpak Behoud en Werving en de Defensienota staan maatregelen die zijn gericht op zowel de werving als het behoud van personeel. Zo krijgen commandanten meer mogelijkheden om maatwerk te leveren en hiermee tegemoet te komen aan de loopbaanwensen van militairen, wordt de legering verbeterd, het toelagensysteem aangepast, kan personeel langer op een functie blijven, wordt het personeelssysteem aangepast en worden behoudspremies uitgekeerd. Ook het concept van de adaptieve krijgsmacht moet bijdragen aan het op orde krijgen van de personele gereedheid, bijvoorbeeld door de inzet van reservisten.
We werken nu aan de uitvoering van de maatregelen. Het is een continue proces om een aantrekkelijke werkgever te zijn en te blijven waar mensen graag willen en blijven werken.
Ik deel de mening niet dat de uitstroom bij deze eenheden de veiligheid van Nederland in gevaar brengt. Zowel het Korps Commandotroepen als het Korps Mariniers blijven in staat om aan hun huidige inzetverplichting te voldoen. Ik zie geen reden om met militaire missies te stoppen als gevolg van het hierboven geschetste personeelsverloop. Om hier ook in de toekomst aan te kunnen blijven voldoen is het van belang de eenheden weer volledig te vullen.
Deelt u de mening dat de genoemde uitstroom schrikbarend hoog is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland nu eindelijk eens moet stoppen met al die militaire missies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Schimmelhuizen aan de Hoofdweg, Amsterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn aan de Hoofdweg in Amsterdam die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat de verhuurder De Key niets of niet voldoende doet aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Het functioneren van de belastingdienst |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fiscus kampt nog steeds met hausse in btw-opgaven zonnepanelen»?1
Ik heb kennis genomen van het bedoelde artikel.
Kunt u aangeven wat de reden is dat na de hausse in januari de problemen bij afgifte van een btw-nummer nog niet zijn opgelost? Wanneer kunnen mensen weer rekening houden met een afgiftetermijn van vijf dagen?
Als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad was er, naast de reguliere piek aan het begin van het jaar, sprake van een grote hoeveelheid aanmeldingen door zonnepaneelhouders eind december 2017 en januari 2018. Tevens was er sprake van een toename van 8% van het reguliere werkaanbod afgifte btw- en loonheffingnummers in 2018 ten opzichte van 2017. De beschikbare capaciteit om werkaanbod in deze hoeveelheden op te vangen is beperkt aanwezig. Dit komt onder meer door uitstroom van personeel in 2016 en 2017. De verwachting is dat medio mei 2018 weer binnen 5 werkdagen de afgifte van een btw- en loonheffingnummer plaatsvindt.
Kunt u aangeven wat de dagelijkse vraag naar nieuwe btw-nummers is (vorig jaar en dit jaar) en wat op dit moment de doorlooptijd van de aanvraag is?
In 2018 zijn tot nu per werkdag gemiddeld 1.450 aanvragen voor nieuwe btw-nummers ingediend. In 2017 ging het om gemiddeld 1.350 aanvragen per werkdag. In ruim 80% van de gevallen wordt de aanvraag in ruim 7 werkdagen beantwoord, 95% van de aanvragen werd binnen 15 werkdagen afgehandeld.
Klopt het dat startende ondernemers ook vertraging oplopen door de langere doorlooptijd? Zo ja, wat is de doorlooptijd voor deze categorie? Vindt u dit wenselijk? Wat wordt er gedaan om dit risico te beperken?
Het klopt dat een startende ondernemer ook vertraging oploopt door de langere doorlooptijd. De gemiddelde doorlooptijd van ruim 7 werkdagen geldt op dit moment ook voor deze categorie. Dit vind ik niet wenselijk. Daarom is de prioriteit in afhandeling van deze categorie inmiddels verhoogd. Zoals gezegd is de verwachting dat medio mei 2018 de doorlooptijd weer binnen 5 werkdagen zal zijn.
Kunt u aangeven wat de onvoorziene omstandigheden zijn geweest waarom het handboek loonheffingen pas medio maart op de website van de Belastingdienst is gepubliceerd en de PDF van het handboek pas eind maart of begin april beschikbaar is? Wat wordt er gedaan om dit te versnellen en in het vervolg te voorkomen?
De planning was, zoals in alle voorgaande jaren, dat het handboek loonheffingen begin februari gereed zou zijn. Omdat dit jaar ten aanzien van «auto van de zaak» een meer complexe fiscale regelgeving aan de orde was, was er meer tijd nodig om een juiste en leesbare tekst te kunnen formuleren. Hierdoor is de initiële planning niet gehaald. Door onvoorziene technische problemen is de benodigde applicatie voor het converteren van het handboek loonheffingen niet meer beschikbaar. Dit maakt dat de publicatie van de PDF is vertraagd. Dit PDF-bestand is sinds 23 maart 2018 te downloaden2.
Deelt u de mening dat deze informatie tijdig beschikbaar moet zijn zodat ondernemers op een goede manier geïnformeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat informatie tijdig beschikbaar moet zijn zodat ondernemers op een goede manier geïnformeerd zijn. Alle relevante informatie voor loonaangifteplichtigen wordt via een nieuwsbrief gecommuniceerd en op de site van de Belastingdienst gepubliceerd. De eerste nieuwsbrief is 20 juli 2017 verschenen, hierdoor was de informatie tijdig beschikbaar voor ondernemers. De publicatie in het Handboek Loonheffingen, zoals hierboven aangegeven, is op een later dan gepland tijdstip gerealiseerd.
Kunt u aangeven waarom het hulpmiddel «heffingskorting» pas eind maart beschikbaar is terwijl mensen vanaf 1 maart hun aangifte moeten invullen? Voor mensen die het hulpmiddel eerder willen gebruiken wordt verwezen naar de tool uit 2016 omdat er niets veranderd is, wat is de reden waarom op deze manier gecommuniceerd wordt?
Het hulpmiddel heffingskorting is eind april beschikbaar. De vertraging is ontstaan doordat de benodigde expertise niet tijdig geworven kon worden. Het daadwerkelijk aanpassen, testen, fiscaal afstemmen en eventueel aanpassen van het hulpmiddel kost vervolgens een tiental werkdagen. Het klopt dat er inhoudelijk geen wijzigingen zijn ten opzichte van het hulpmiddel heffingskorting 2016, waardoor dit alsnog goed gebruikt kan worden. Op de website wordt hier via een «let op» extra aandacht aan besteed. De optie «let op» wordt in uitzonderingsgevallen op de website gebruikt en wordt specifiek ingezet om gebruikers van het hulpmiddel op bijzondere situaties te wijzen. In dit geval is dit de meest gerichte plek op de website om over het hulpmiddel te communiceren.
Hoe verhouden deze vertragingen zich tot de hervormingen van de Belastingdienst en de voortgang van de Investeringsagenda?
De genoemde aspecten, te weten: btw zonnepanelen, handboek loonheffingen en afgifte btw-nummers, maken geen onderdeel uit van de Investeringsagenda van de Belastingdienst. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 14 december heb ik toegezegd dat ik uw Kamer voor het meireces zal informeren over de keuzes die het kabinet wil maken ten aanzien van de vernieuwing van de Belastingdienst.
Kunt u aangeven of alle betrokken belastingplichtigen inmiddels geïnformeerd zijn over de problemen bij de erf- en schenkbelasting en de vertraging die daarbij komt kijken?
De aangiftetermijn voor belastingplichtigen die een schenking hebben ontvangen en/of hebben gedaan loopt tot 1 maart na afloop van het jaar waarin de schenking is gedaan. Na afloop van de aangiftetermijn start de Belastingdienst met het opleggen van definitieve aanslagen. Bij het opleggen van de definitieve aanslagen over schenkingsjaar 2017 is vertraging opgetreden waar begiftigden na afloop van de aangiftetermijn van op de hoogte worden gesteld. De Belastingdienst legt wel voorlopige aanslagen op.
Voor de schenkbelasting geldt dat begiftigden, die zelf of waarbij iemand anders namens hen aangifte schenkbelasting 2017 hebben gedaan, per brief zullen worden geïnformeerd over de vertraagde behandeling van de definitieve aanslagen schenkbelasting. In de brief maakt de Belastingdienst hier excuses voor. Hiermee is begin april gestart. In aanvulling op de brief zal de informatie op de website van de Belastingdienst worden geplaatst en zal deze informatie ook via de BelastingTelefoon te verkrijgen zijn.
Aan circa 30.000 belastingplichtigen die in 2017 aangifte erfbelasting hebben gedaan zijn excuusbrieven verzonden in verband met de vertraagde verwerking van deze aangiften. Voor zowel de schenk- als erfbelasting geldt dat niet in alle gevallen een excuusbrief is verzonden. De reden hiervoor is gelegen in het niet kunnen verifiëren van de verstrekte gegevens, of in het niet op basis van de verstrekte gegevens kunnen herleiden van de NAW gegevens van de begiftigde.
Kunt u aangeven waarom betrokken belastingplichtigen niet op de hoogte worden gesteld van de duur van de vertraging bij het opleggen van aanslagen voor de erf- en schenkbelasting?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waarom betrokken belastingplichtigen niet actief geïnformeerd zijn/worden over uw besluit om geen belastingrente in rekening te brengen als die rente het gevolg is van vertraging bij de oplevering van het nieuwe systeem van de erfbelasting? Erkent u dat betrokken belastingplichtigen hier vanuit de Belastingdienst actief over geïnformeerd dienen te worden? Zo ja, waarom is dat in de afgelopen maanden niet gebeurd?
Betrokken belastingplichtigen zijn actief geïnformeerd over het besluit om geen belastingrente in rekening te brengen. Circa 1.800 belastingplichtigen die reeds aangifte erfbelasting gedaan hebben en getroffen zijn door de vertraagde afhandeling zijn door middel van een brief op de hoogte gebracht van de vertraging en het stopzetten van de belastingrente en dat de Belastingdienst uitstel van betaling heeft verleend voor de belastingrente. De Belastingdienst vermindert de aanslagen erfbelasting waar al wel belastingrente in rekening was gebracht. Deze verminderingen zijn inmiddels grotendeels verwerkt en de belastingplichtigen ontvangen een verminderingsbeschikking. In de brief is tevens aangegeven dat er geen belastingrente in rekening wordt gebracht.
Deelt u de mening dat er geen ruimte mag zijn voor het niet innen, te laat innen of een andere manier waardoor er geen belasting geïnd wordt? Zijn er situaties waarbij het innen achterloopt of waar om redenen minder of geen belasting geïnd wordt?
In de 21e HJR wordt een beeld gegeven van de stand van zaken met betrekking to inning. Hierbij wordt aangegeven in hoeverre de prestatie-indicatoren daarvoor zijn gehaald. Het is de taak van de Belastingdienst de geheven belastingbedragen te innen, in de 21e HJR kunt u lezen dat nagenoeg de gehele opbrengstenstroom met hooguit enige lichte aandrang binnenkomt.
Schimmelhuizen in Kronenburg, Arnhem |
|
Sandra Beckerman |
|
|
|
Weet u dat er huurders zijn in Kronenburg in Arnhem die langdurig in beschimmelde woningen wonen?
Wat vindt u ervan dat woningcorporaties Volkshuisvesting Arnhem en Vivare niets of niet voldoende doen aan deze ongezonde woonsituatie?
Bent u bereid de directie van deze woningcorporatie aan te spreken op de wijze waarop zij huurders in de steek laten en bent u bereid op zo kort mogelijke termijn oplossingen na te streven?
Deelt u de mening dat – indien de Huurcommissie huurverlaging toekent aan de huurder als gevolg van schimmel of achterstallig onderhoud aan de woning – het logisch is om huurders op grond van die uitspaak het recht te geven om het opknappen en oplossen van de schimmelproblematiek te eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u ook in dit geval dat het «gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk is als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen», zoals u eerder heeft aangegeven?1 Zo ja, bent u bereid om bewoners die mogelijk gezondheidsrisico’s lopen bij te staan?
Deelt u de mening dat het efficiënter en voortvarender is als uw ministerie zelf grootschalig onderzoek doet naar de schaal waarop er in Nederland schimmelwoningen en achterstallig onderhoud is, en dat u op grond daarvan met een landelijk actieplan komt om het opknappen en gezond maken van woningen te stimuleren?
Het bericht dat experts stellen dat de aanpak van topsalarissen in zorg symboolpolitiek is |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat experts de voorstellen van het kabinet om hoge salarissen in de zorg aan te pakken als symbolisch karakteriseren?1
Het voorstel van het kabinet is om de Wet normering topinkomens (WNT) aan te passen, om zo ontwijkconstructies aan te pakken, waarmee de bezoldiging van topfunctionarissen van onderaannemers en gelieerde instellingen ook aan de WNT-norm moeten voldoen. Dat zou ik niet karakteriseren als symbolisch.
Bent u ermee bekend dat topbestuurders in de zorg zichzelf, bijvoorbeeld via winstuitkeringen in besloten vennootschappen (bv's) constructies, extra inkomsten kunnen toe-eigenen bovenop de in de Wet normering topinkomens (WNT) gemaximeerde salarissen?
De WNT en dus ook de voorgestelde wijziging daarvan ziet op het maximeren van de bezoldiging van topfunctionarissen die voortvloeit uit een dienstverband. Bezoldiging uit een dienstverband is uitdrukkelijk iets anders dan winstuitkering. Een winstuitkering van een besloten vennootschap die bij wijze van dividend op aandelen wordt betaald, is geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. Het kan voorkomen dat een bestuurder naast zijn door de WNT gemaximeerde inkomen uit dienstverband aanvullende inkomsten genereert indien over zijn aandelen in een besloten vennootschap dividend wordt uitgekeerd.
Daarbij benadruk ik dat voor winstuitkering een apart wettelijk kader geldt. De Wet toelating zorginstellingen (WTZi) bepaalt dat aan instellingen met een winstoogmerk slechts een toelating wordt verleend indien die instelling een bij algemene maatregel van bestuur gespecificeerde vorm van zorg aanbiedt. Dit is uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WTZi. Op grond van de WTZi en het Uitvoeringsbesluit WTZi kan als vuistregel worden gehanteerd dat winstuitkering is toegestaan voor aanbieders van extramurale zorg maar is verboden voor aanbieders van intramurale zorg. De Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) ziet toe op de naleving van de regels over winstuitkering. Zij kan handhavend optreden indien de regels worden overtreden. Ik zie geen aanleiding zelf verder onderzoek te doen.
Is u bekend hoe vaak van deze constructie gebruik wordt gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat uw aangekondigde voorstel – het voorstel om onderaannemers in de zorg binnen de reikwijdte van de WNT te laten vallen – geen oplossing biedt voor bestuurders die los van hun salaris als bestuurder extra inkomsten ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij directeur-grootaandeelhouder of aandeelhouder zijn van de betreffende bv? Bent u bereid in de uitwerking van uw wetsvoorstel dit lek te dichten? Zo ja, kunt u dit toelichten. Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 2 en 3 heb toegelicht, gaat de WNT over de bezoldiging van topfunctionarissen voortvloeiend uit dienstverband en valt dividend onder de reikwijdte van de WTZi. Ik vind het logisch dit onderscheid in wettelijke kaders te handhaven, omdat het verschillende onderwerpen zijn.
Wanneer komt u met uw voor januari 2018 aangekondigde standpunt over winstuitkering in de zorg? Wanneer ontvangt de Kamer de eveneens voor januari 2018 toegezegde onderzoeken naar de schimmige bv-constructies bij zorginstelling Alliade?
Zoals ik in mijn brief van 13 februari 2018 aan uw Kamer heb toegelicht, streef ik ernaar mijn toegezegde standpunt over winstuitkering in de zorg in het voorjaar naar uw Kamer te sturen.2 Ik zal daarbij ter uitvoering van de gewijzigde motie Leijten ook ingaan op de redenen voor zorgaanbieders om te werken met dochterondernemingen.3 Het aanvullende onderzoek naar zorggroep Alliade loopt nog. De IGJ i.o. verwacht het eindrapport dit voorjaar te kunnen afronden.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Suijs (hoogleraar accountancy Erasmus Universiteit Rotterdam), dat «er genoeg andere manieren zijn te bedenken om toch meer geld te ontvangen», omdat bestuurders tevens eigenaar zijn van een bv?2
Zie mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Hoe kan het dat WNT-toezichthouders niet kijken naar constructies waarmee het maximum toegestane salaris ruim wordt overschreden door bijvoorbeeld het uitkeren van dividend via bv-constructies?
De WNT-toezichthouder is belast met het toezicht op de WNT en daarmee op de bezoldigingsnorm zoals die in de wet is beschreven. Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 2 en 3 is dividend geen inkomen uit arbeid en valt daarmee niet onder de bezoldigingsnorm van de WNT. De WNT-toezichthouders hebben derhalve geen bevoegdheid inzake eventuele constructies aangaande inkomen uit dividend.
Waarom heeft u ervoor gekozen om in uw voorstel de antimisbruikclausule niet mee te nemen? Biedt deze clausule niet juist een goede mogelijkheid om bij alle mogelijk toekomstige constructies de WNT te omzeilen? Is een dergelijke clausule niet juist cruciaal om de permanente zoektocht naar ontwijkingsmogelijkheden van de WNT te verzekeren?3
De afdeling Advisering van de Raad van State heeft in 2017 geadviseerd om af te zien van een anti misbruikbepaling. De argumenten van de Raad van State waren dat de voorgestelde algemene anti misbruikbepaling afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Daarnaast stelde de afdeling dat het stelsel van de WNT nog te veel in ontwikkeling is, nog te weinig gespecificeerd is in welke gevallen sprake kan zijn van toepassing van de bepaling en onevenredige bewijslast bij de instelling legt om aan te tonen dat van een bepaalde constructie geen sprake is. Deze argumenten in combinatie met de constatering dat de diverse WNT-toezichthouders tot dusverre geen concrete situaties melden waarvoor inzet van de algemene anti misbruikbepaling een oplossing zou kunnen bieden, ten aanzien van bovenmatige bezoldiging, brengt het kabinet tot de conclusie dat er op dit moment geen aanleiding is om alsnog een dergelijke bepaling in de WNT op te nemen.
Deelt u de mening dat een antimisbruikclausule zou helpen bij het creëren van een eenduidig kader over de toepassing van de WNT, namelijk dat het in geen enkel geval is toegestaan de wettelijk vastgestelde norm te overschrijden?
Die mening deel ik niet. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan geneesmiddelen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat ziekenhuisapothekers kampen met een chronisch tekort aan medicijnen?1
Het is mij bekend dat zorgverleners, zoals ziekenhuisapothekers, regelmatig geconfronteerd worden met problemen in de levering van geneesmiddelen. Dit vind ik vervelend voor patiënten en zorgverleners.
In het artikel komt naar voren dat het in de meeste gevallen om leveringsproblemen van geneesmiddelen gaat, waarbij de patiënt uiteindelijk een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof krijgt. Dit vergt wel extra inspanningen voor zorgverleners. Apothekers spannen zich in om een ander geneesmiddel te leveren en begeleiden de patiënt bij de overstap naar dat andere geneesmiddel.
Ik vind dat leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Met dit doel overlegt het Ministerie van VWS in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten met alle betrokken partijen: de koepels van (ziekenhuis)apothekers, artsen, patiëntenverenigingen, farmaceutische bedrijven, groothandels, zorgverzekeraars en overheidsorganisaties (College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.). Dit heeft geresulteerd in een lijst van 20 maatregelen en de «routekaart». Een belangrijk onderdeel van het voorkomen van problemen is het per 1 januari 2017 ingestelde Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van het CBG en IGJ i.o.
Welke oorzaken liggen volgens u ten grondslag aan deze tekorten?
Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten van CBG en IGJ i.o. heeft een rapportage2 gepubliceerd waarin het alle meldingen van het jaar 2017 beschrijft. Bij het merendeel van de meldingen over het tijdelijk niet in de handel brengen van een geneesmiddel, was dit het gevolg van een vertraging van de productie of distributie. Een melding betekent niet dat er ook daadwerkelijk een tekort zal ontstaan. Uit de resultaten van het meldpunt over 2017 blijkt dat in de meeste gevallen een alternatief beschikbaar was.
Erkent u dat de chronische tekorten aan geneesmiddelen zeer onwenselijk zijn en kunnen leiden tot zeer gevaarlijke situaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u in gesprek met ziekenhuisapothekers om de problemen te bespreken? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen? Zo nee, bent u bereid in gesprek te gaan met de ziekenhuisapothekers?
Het Ministerie van VWS werkt met alle leden van de Werkgroep Geneesmiddelentekorten aan het oplossen van leveringsproblemen en geneesmiddeltekorten. Ik vind het essentieel dat alle partijen blijvend aandacht houden voor mogelijke leveringsproblemen of geneesmiddeltekorten. De samenwerking in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten verloopt goed. Firma’s komen sneller tot een oplossing omdat via de «routekaart» nu duidelijk is welke mogelijkheden er zijn.
Het is nog te vroeg om de effecten van alle 20 maatregelen te evalueren. Ik onderschrijf het voornemen van het Meldpunt Geneesmiddeltekorten en -defecten om periodiek cijfers over de meldingen te publiceren, zodat in de toekomst vergelijkingen mogelijk zijn.
Wat gaat u verder ondernemen om het probleem van de geneesmiddelentekorten in ziekenhuizen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft u de conclusie uit het rapport van Berenschot dat geneesmiddelentekorten vaker voorkomen bij preferent aangewezen geneesmiddelen dan bij andere geneesmiddelen? Kunt u dit toelichten?2
De conclusie in het rapport heeft betrekking op de hele periode 2009–2016. Over die hele periode is sprake van een stijging van de leveringsproblemen van zowel preferente als niet preferente middelen. In het jaar 2016 is echter sprake van een afname van leveringsproblemen van preferente middelen ten opzichte van niet preferente middelen. Cijfers over 2017 laten behalve een relatieve afname ook een absolute afname zien van leveringsproblemen bij preferente middelen. Het aantal leveringsproblemen bij preferente middelen daalde terwijl het totale aantal leveringsproblemen op gelijk niveau bleef. Zie pagina 25 van de toelichting bij het rapport4.
Om de negatieve effecten van preferentiebeleid te verminderen heeft de Werkgroep Geneesmiddelentekorten een aantal maatregelen met verzekeraars afgesproken. Behalve het eerder aanwijzen van preferente middelen en voor een langere periode aanwijzen, met mogelijkheid van verlenging, geven zorgverzekeraars aan dat zij meer en eerder het gesprek aan gaan met leveranciers in geval van leveringsproblemen. Een gevolg hiervan kan zijn dat die leveranciers in de toekomst worden uitgesloten bij de aanbesteding. Ook is er een zorgverzekeraar die alleen een ander middel als preferent aanwijst, wanneer de prijs substantieel lager is. Het is nog te vroeg om de effecten op lange termijn te kunnen beoordelen, maar de genoemde cijfers zouden een indicatie kunnen zijn dat de ingezette maatregelen om de effecten van het preferentiebeleid op leveringsproblemen te verminderen, effect beginnen te sorteren.
Bedacht moet worden dat niet sprake is van één preferentiebeleid; elke verzekeraar vult dit anders in. Er zijn, zo blijkt mij, ook verzekeraars zonder preferentiebeleid. Behalve het preferentiebeleid van verzekeraars heeft ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen invloed op de markt en op het wisselen van medicatie. Preferentiebeleid kan derhalve niet geïsoleerd worden gezien. Ook bij niet-preferente middelen zijn er leveringsproblemen. Een evaluatie van het preferentiebeleid zou daarnaast ook andere aspecten moeten omvatten, zoals de kostendaling. De generieke geneesmiddelenmarkt heeft mijn aandacht en in de Werkgroep Geneesmiddelentekorten zal het preferentiebeleid van verzekeraars en het voorkeursbeleid van groothandels en apotheken worden geagendeerd.
Wat bent u voornemens te doen om de negatieve effecten van het preferentiebeleid, zoals omschreven in het rapport, in te dammen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het preferentiebeleid op korte termijn te onderwerpen aan een grondige evaluatie? Zo ja, wanneer bent u dit van plan? Zo neen, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat OCW geen standpunt meer inneemt over doorbetalen stakers in het basisonderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Waarom wordt door de woordvoerders van uw Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap kenbaar gemaakt dat geen standpunt wordt ingenomen over het wel of niet doorbetalen van stakende leraren aan hun schoolbesturen? Gaat u ervoor zorgdragen dat dit alsnog geschiedt?1
De werkgever is niet verplicht om de stakende werknemer salaris door te betalen over de gestaakte tijd. Maar het is ook niet verboden. Of de werkgever het salaris daadwerkelijk al dan niet doorbetaalt is een zaak tussen werknemer en werkgever. De beslissing ligt op de werkvloer omdat de arbeidsvoorwaardenvorming in het Primair Onderwijs al jaren is gedecentraliseerd. Ik heb daar geen rol in.
Wat was de reden om bij de stakingen in het basisonderwijs van 5 oktober en 12 december 2017 wel door te betalen? Wat is er sindsdien veranderd, waardoor het ministerie geen standpunt meer inneemt?
Zoals bij vraag 1 is aangegeven besluiten schoolbesturen zelf of ze de stakers doorbetalen of niet. Dat is ook mijn standpunt geweest bij de stakingen van 5 oktober en 12 december. Overigens heb ik van sommige scholen vernomen dat zij bij de stakingen van 5 oktober en 12 december het salaris niet hebben doorbetaald.
Waarom willen de woordvoerders van uw ministerie niets kenbaar maken over een standpunt en laten ze daarmee schoolbesturen in het luchtledige, zoals ook de VOS/ABB aangeeft in haar artikel?
De wet bepaalt dat bij een staking geen loon aan de stakers hoeft te worden betaald. Dat is ook helder voor schoolbesturen en werknemers. Of vervolgens toch het loon bij een staking wordt doorbetaald is een zaak van werkgevers. Zij kunnen hier evt. binnen hun koepel (de PO-raad) ook een afspraak over maken. De arbeidsvoorwaardenvorming is immers gedecentraliseerd. Hoewel ik er niet over ga, wil ik niet de indruk wekken dat ik de praktijk van het doorbetalen van salaris aan een stakende werknemer goedkeur.
Het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het Dagblad Van Het Noorden over het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?1
Ja.
Onderschrijft u de problemen en de gevoeligheden met betrekking het schenden van oorlogsgraven in de Waddenzee en de Noordzee?
Ja. Schendingen van oorlogsgraven zijn, in het bijzonder voor nabestaanden, een zeer gevoelige en emotionele zaak. Het is echter onmogelijk om oorlogsgraven ter zee permanent fysiek te beveiligen. Met het oog op het vergroten van het bewustzijn is samenwerking met betrokken staten van groot belang ten behoeve van preventie.
Bent u op de hoogte van de ophef in de Britse media naar aanleiding van het feit dat duikers de Britse duikboten E5 en E3 uit de Eerste Wereldoorlog hebben geplunderd?
Wij zijn op de hoogte van deze berichtgeving.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Duitse Consulaat-Generaal in 2016 probeerde via een advocaat spullen terug te krijgen die door een duikteam illegaal uit de in 1914 gezonken kruiser SMS Mainz waren gehaald? Zo ja, heeft u enige betrokkenheid gehad bij het zoeken naar een oplossing of het vervolgen van de daders?
Wij zijn hiervan op de hoogte. De duikers in kwestie hebben de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed laten weten dat zij contact hebben gelegd met het Duitse Consulaat om de geborgen vondsten aan de Duitse autoriteiten over te dragen.
Kunt u aangeven hoe de registratie en bescherming van scheepswrakken, waarin vaak nog menselijke resten aanwezig zijn en die dus feitelijk oorlogsgraven zijn, in de Nederlandse wateren op dit moment is geregeld?
Sinds de jaren tachtig is er voor wat betreft de registratie door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en zijn voorgangers samengewerkt met waterbeheerders, gemeenten, provincies en verschillende groeperingen van sportduikers in het beheer van het onderwatererfgoed. Op deze manier wordt veel informatie verkregen over verschillende scheepsvindplaatsen en andersoortige vindplaatsen onder water. De informatie over wrakken wordt beheerd in de Archeologische database ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de wrakkendatabases van Rijkswaterstaat en de Hydrografische Dienst.
Wat betreft de bescherming van oorlogswrakken geldt dat deze vallen onder de staatsimmuniteit en op grond daarvan onschendbaarheid genieten. Handelingen ten aanzien van oorlogswrakken, inclusief de berging van (onderdelen van) deze wrakken, zijn onder internationaal recht zonder toestemming van de vlaggenstaat niet toegestaan. Daarnaast beschermt het internationale humanitaire oorlogsrecht oorlogsgraven, waar zij zich ook mogen bevinden.
Mede hierom zijn met de komst van de Erfgoedwet de regels aangescherpt. Sinds 1 juli 2016 is de reikwijdte van het opgravingsverbod uitgebreid. Het is nu ook expliciet verboden om erfgoed van de zeebodem mee te nemen. De directe aanleiding voor deze aanscherping waren de toename van het aantal objecten dat werd geborgen uit wrakken (niet alleen oorlogswrakken) en de sterke aanwijzingen dat er voor geldelijk gewin (o.a. metaalwaarde) wraklocaties werden verstoord door bergers. Tegelijk met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet is een handhavingsplan van kracht geworden, opgesteld door de Erfgoedinspectie, in samenwerking met de Kustwacht, het Openbaar Ministerie en de RCE.
Nederland heeft de plicht en de wens wrakken van gezonken oorlogsschepen van andere staten te beschermen, in het bijzonder wanneer deze oorlogsgraven vormen. Uit respect voor de bemanning voor wie het oorlogswrak de laatste rustplaats vormt en de nabestaanden, dienen deze plekken met rust gelaten te worden.
Hoe vindt op dit moment het contact met of de zoektocht naar eventuele nabestaanden plaats?
Ten aanzien van in Nederlandse wateren aangetroffen oorlogswrakken van buitenlandse oorlogsschepen, waaronder ook HMS E3 en HMS E5, wordt niet structureel vanuit Nederland gezocht naar nabestaanden van op die schepen omgekomen bemanningsleden. Bij het opsporen van nabestaanden ligt het voortouw bij de vlagstaat, in dit geval dus het Verenigd Koninkrijk.
Wanneer het gaat over de nabestaanden van opvarenden van Nederlandse oorlogswrakken, zowel in Nederlandse als in internationale wateren, onderhouden de Stichting Nabestaanden Onderzeeboten en het Karel Doormanfonds nauw contact met de Koninklijke Marine. De namen van de opvarenden zijn bij ons bekend, net zoals de nabestaanden die zich bij ons hebben gemeld. Op 4 mei is er een jaarlijkse herdenking bij de onderzeedienst in Den Helder waarbij nabestaanden worden uitgenodigd. Ook is er jaarlijks op 27 februari een kleine herdenking in de Kloosterkerk in Den Haag voor de omgekomen opvarenden van de Slag in de Javazee. Elke vijf jaar wordt er een grote herdenking georganiseerd. Ook in Indonesië wordt de Slag in de Javazee jaarlijks herdacht met een kranslegging op de militaire erebegraafplaats Kembang Kuning. Op het ereveld in Loenen is een kapel waar alle gesneuvelden worden herdacht.
Vindt u niet dat naar aanleiding van de verschillende incidenten rond dit thema (zie ook de verdwenen oorlogswrakken in de Javazee) de bescherming van oorlogswrakken op korte termijn beter moet worden geregeld?
Het verbeteren van het beheer en de bescherming van onderwatererfgoed, met inbegrip van oorlogswrakken, heeft inderdaad onze aandacht. In de brief over het cultuurbeleid die uw Kamer recentelijk heeft ontvangen, zijn middelen gereserveerd voor een intensiever beheer en monitoring van onderwatererfgoed. Nadere uitwerking hiervan vindt in het kader van de beleidsbrief Erfgoed Telt plaats. Ook is Nederland gestart met het traject om het Unesco Verdrag ter bescherming van het cultureel erfgoed onderwater te implementeren. Dit verdrag voorziet in een multilateraal beschermingsregime waarmee het onderwatererfgoed buiten Nederlandse wateren beter beschermd kan worden. De verwachting is dat Nederland begin 2021 tot dit verdrag zal kunnen toetreden.
De Nederlandse praktijk is hiermee sterk in ontwikkeling. Een belangrijk onderdeel daarvan vormt, naast de aangescherpte Erfgoedwet, de intensivering van het contact en de samenwerking tussen professionele onderwaterarcheologen en sportduikers. Om binnen deze dynamische omgeving de bekendheid met de wettelijke kaders te borgen zullen de ministeries van OCW en Defensie, samen met de Kustwacht de bestaande afspraken in een brief aan «Duikend Nederland» nog eens op een rij zetten.
Een ander punt van aandacht is de samenwerking tussen de Noordzeelanden. Ook tussen hen is meer uitwisseling gewenst over wettelijke kaders en procedures.
Ondanks alle inspanningen moet bij dit alles worden opgemerkt dat het, gezien het steeds laagdrempeliger beschikbaar komen van technieken als side scan sonar en andere tot voor kort zeer kostbare apparatuur, en ook gezien de onmogelijkheid om met de bestaande capaciteit op zee alles waar te nemen, niet mogelijk is om alle overtredingen van kwaadwillenden op te sporen. Dit maakt inzet op preventie des te urgenter.
Het bericht ‘problemen met vloeren ministerie BZK: honderden inspecties, tijdelijke ontruiming en aanpassingen vereist’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in het gebouw van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Turfmarkt 147) inspecties zijn uitgevoerd naar de vloerconstructies en dat die inspecties hebben uitgewezen dat het gebouw op twee plaatsen moet worden versterkt?1
Naar aanleiding van de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage op Airport Eindhoven heeft de Minister van BZK alle betrokken partijen opgeroepen zich in te zetten om zo snel mogelijk eventuele gebreken in gebouwen met vergelijkbare vloeren op te sporen en waar nodig maatregelen te nemen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163). Hierbij is verwezen naar het informatiedocument «onderzoek constructieve veiligheid breedplaatvloeren in bestaande bouwwerken opgeleverd na 1999» dat het Ministerie van BZK heeft laten opstellen. Ook het Rijksvastgoedbedrijf geeft vanzelfsprekend opvolging aan deze oproep. In antwoord op de Kamervragen van de leden Ronnes en Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) is uw Kamer hierover reeds geinformeerd. Het Rijksvastgoedbedrijf voert in goed samenspel met de gebruikers, waaronder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onderzoeken uit volgens het informatiedocument en het daarin opgenomen stappenplan. Ook bij het gebouw Turfmarkt 147 is een onderzoek opgestart. Inmiddels zijn alle te inspecteren risicogebieden in een tussenrapportage helder geworden en zijn er maatregelen genomen om veranderingen in de belasting tot een minimum te beperken. Het onderzoek naar de risicogebieden loopt nog tot eind april. Dit onderzoek betreft zowel fysieke inspecties als de rekenkundige verwerking.
Wat doet het Rijksvastgoedbedrijf om de problemen, die naar aanleiding van de inspecties zijn geconstateerd, te verhelpen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verloopt de samenwerking in dezen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Rijksvastgoedbedrijf?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre klopt het dat er al eerder een tussenrapport is uitgebracht, waaruit bleek dat de belasting van de vloeren in het gebouw niet mag worden verhoogd? Is er op dat moment actie ondernomen en zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Worden er de komende tijd op meer plekken in het gebouw inspecties uitgevoerd? Zo ja, wanneer zijn die inspecties afgerond en welke inspecties betreft het? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat behelst het toezicht tijdens de inspectieperiode de komende tijd? Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd?
De vloeren zijn veilig voor het bestaande gebruik.
De risico’s worden beheerst door de stappen die conform het informatiedocument van BZK zijn doorlopen en door ervoor te zorgen dat bij ruimten waar maatregelen nodig zijn veranderingen van de vloerbelasting tot een minimum worden beperkt en de belasting door bestaand gebruik niet wordt overschreden. In een aantal gevallen zijn ruimtes voorlopig buiten gebruik gesteld. Naar de medewerkers is over het proces en de uitkomsten open gecommuniceerd via de (openbare) interne mediakanalen en is aan de gebruikers aangegeven dat de belasting op de vloeren niet mag worden verhoogd. Hierop wordt toegezien door het facilitair bedrijf FMHaaglanden in samenwerking met het Rijksvastgoedbedrijf.
Wat betekenen de uitkomsten van de inspecties van de vloerconstructies tot nu toe voor de personen die in het gebouw werkzaam zijn en eventuele bezoekers?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de gebreken in het gebouw?
Dat kan op dit moment nog niet worden aangegeven.
Klopt het dat het gebouw aan De Turfmarkt 147 officieel op 17 oktober 2013 is geopend? Hoe kan het dat er problemen met de vloeren zijn?
Dat klopt. Zoals vermeld in de brief van de Minister van BZK aan alle betrokken partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 163) kan uit de onderzoeksresultaten naar de situatie rond de in aanbouw zijnde parkeergarage in Eindhoven worden opgemaakt dat er vergelijkbare risico’s zich voor kunnen doen bij andere gebouwen met vloeren met geprefabriceerde breedplaten. Het gebouw Turfmarkt 147 kent ook deze toepassing.
In hoeverre is er een kans of is het bekend dat zich soortgelijke situaties bij andere ministeries voor (gaan) doen?
De inspecties worden uitgevoerd bij alle Rijks- en Defensiegebouwen die voldoen aan de onderzoekskenmerken zoals vermeld in het informatiedocument van BZK. Tot op heden zijn bij de volgende gebouwen vloeren geïdentificeerd waarbij op een aantal plaatsen werkzaamheden nodig zijn om zwaardere belasting dan bestaand gebruik in de toekomst mogelijk te maken:
Ook bij deze gebouwen zijn beheersmaatregelen genomen in afwachting van herstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 6 en 7.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitkomsten van de gehouden inspecties en de te ondernemen acties?
Ik zal de Kamer zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken informeren.
Het BTW nummer van ZZP ‘ers dat het BSN nummer bevat |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Harry van der Molen (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat het btw-nummer voor zzp’ers het integrale burgerservicenummer (bsn) op herkenbare wijze bevat, omdat het na de tekens NL integraal opgenomen is in het btw-nummer?
Het btw-identificatienummer bestaat uit de landcode NL, een RSIN/fiscaal nummer of burgerservicenummer (BSN) en een toevoeging van drie posities (B01 t/m B99). Voor ondernemers/natuurlijke personen, waaronder zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), bevat het btw-identificatienummer het BSN.
De vormgeving van het btw-identificatienummer voor natuurlijke personen laat zich – behalve door vereisten uit btw-regelgeving van de EU – verklaren door de historie van dit nummer. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik deze nog eens toe te lichten. De Belastingdienst heeft in het verleden het fiscaal nummer (fi-nummer) geïntroduceerd met het oog op geautomatiseerde afhandeling van fiscale processen. Daartoe is het fi-nummer onderdeel geworden van het btw-identificatienummer en ingevoerd in vele andere processen en systemen, zowel bij de Belastingdienst als bij bedrijven. Het fi-nummer is door de wetgever – in het licht van voorkoming van fraude en van dienstverlening aan burgers – eerst doorontwikkeld tot sofinummer en daarna tot BSN. Inmiddels wordt het overheidsbreed toegepast, wat de communicatie tussen burgers en overheid bij het afhandelen van zaken verbetert en vergemakkelijkt. In de loop van de tijd is echter ook het denken over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) veranderd. Met de toename van het belang van privacy en de door de overheid in dit licht bepleite en gepraktiseerde omgang met het BSN, heeft de doorontwikkeling van het aanvankelijk fiscale identificatienummer tot BSN een andere lading gekregen. Tegelijkertijd compliceert juist de brede toepassing van het BSN en de afhankelijkheid tussen processen waarin BSN en btw-identificatienummer worden gebruikt, een omschakeling naar een andere nummersystematiek. Deze context kan dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten bij het beantwoorden van uw vragen.
Klopt het dat zzp’ers verplicht zijn om hun btw-nummer te vermelden op de website?1
Ja, dat klopt. De EU heeft regels vastgesteld voor ondernemers die producten en diensten aanbieden via een website. Die regels gaan onder andere over welke informatie de ondernemer op de website moet plaatsen, waaronder het btw-identificatienummer. Dit is verwerkt in artikel 3:15d van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel bepaalt – ter implementatie van de genoemde EU-regels – dat ondernemers deze informatie gemakkelijk, rechtstreeks en permanent toegankelijk moeten houden.
Klopt het dat zzp’ers net als andere bedrijven verplicht zijn om hun btw-nummer te vermelden op elke factuur?
Artikel 34c van de Wet op de omzetbelasting 1968 regelt dat ondernemers een factuur moeten uitreiken bij het leveren van goederen of diensten aan andere btw-plichtige ondernemers. Artikel 35a van die wet bepaalt dat op een factuur aan een andere ondernemer het btw-identificatienummer moet staan van de ondernemer die het goed of de dienst levert. Deze verplichting geldt ook voor de ondernemer/natuurlijke persoon. Het btw-identificatienummer hoeft niet vermeld te worden op vereenvoudigde facturen zoals omschreven in artikel 34d van de Wet op de omzetbelasting 1968 of andere facturen.
Welke wettelijke grondslag heeft de Belastingdienst op dit moment voor het verwerken van het bsn in btw-identificatienummers van zzp'ers?
Artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken van het BSN. Eén van de taken van de Belastingdienst is het heffen van omzetbelasting. Om ondernemers te identificeren ten behoeve van het uitvoeren van deze taak kan dus het BSN worden gebruikt. De Belastingdienst doet dat voor de ondernemers die als natuurlijke persoon hun onderneming drijven. De Wabb staat er niet aan in de weg dat aan het BSN elementen worden toegevoegd, bijvoorbeeld voor de bruikbaarheid van het nummer in systemen, of voor het voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen. In geval van het btw-identificatienummer betreft dit het voldoen aan de specificatie van dat nummer in de BTW-richtlijn 2006 (zie artikel 214 en 215 van Richtlijn 2006/112/EG).
Het btw-identificatienummer voldoet in dit licht ook aan de eisen in artikel 24 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), in de zin dat het een nummer is dat bij de Wet op de omzetbelasting 1968 is voorgeschreven en door de Belastingdienst voor bij die wet voorgeschreven doeleinden wordt gebruikt.
Verandert er iets aan de wettelijke grondslag na invoering van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) in mei 2018?
Door het toepasselijk worden van de AVG per 25 mei 2018 verandert er niets aan de wettelijke grondslag voor gebruik van het BSN en het btw-identificatienummer. De AVG stelt geen regels aan het gebruik van persoonsidentificerende nummers. In artikel 46 van het wetsvoorstel voor de Uitvoeringswet AVG2, dat op 13 maart 2018 door de Tweede Kamer is aangenomen, is een regeling voor het gebruik van persoonsidentificerende nummers opgenomen die gelijk is aan de huidige regeling in artikel 24 van de Wbp.
Mag een bedrijf een bsn van een persoon opslaan onder de AVG, indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat?
Dat mag niet indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. Voor de gevallen waarin het noodzakelijk is dat ondernemers een BSN opnemen in hun administratie voor fiscale doeleinden, zijn echter wettelijke grondslagen opgenomen in de belastingwetgeving.
Mag een bedrijf een btw-nummer van een zzp’er met daarin herkenbaar het bsn opslaan onder de AVG, indien daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat?
Voor het door een ondernemer opslaan van een btw-identificatienummer van een andere ondernemer in zijn administratie bestaat een wettelijke grondslag in artikel 35c van de Wet op de omzetbelasting 1968.
Herinnert u zich dat de Kamer twee keer een motie heeft aangenomen om dit probleem op te lossen, door ervoor te zorgen dat nieuwe btw-nummers niet langer het bsn bevatten?2
Ik heb hier kennis van genomen, alsmede van de reactie op de als eerste aangenomen motie, die mijn ambtsvoorganger op 9 juli 2014 aan de Tweede Kamer heeft gezonden.4 In deze reactie is gewezen op de risico’s die wijziging van de nummersystematiek heeft voor de continuïteit van het proces van btw-heffing.
Herinnert u zich dat het bsn sinds 2014 juist niet meer op de standaardpagina van het paspoort staat teneinde identiteitsfraude te voorkomen? Met andere woorden: je moet je wel kunnen identificeren maar je hoeft je bsn niet te laten zien, danwel je hoeft het niet door te strepen op het kopie van het paspoort, rijbewijs of identiteitskaart, omdat het op de achterkant staat.
Dat is mij bekend.
Kunt u aangeven hoe het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens verloopt, dat kennelijk al meer dan acht maanden duurt?3
Over de stand van zaken van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) kan ik geen mededelingen doen. De AP bepaalt zelf de voortgang van het onderzoek en het moment van oplevering van de resultaten.
Kunt u ervoor zorgen dat nieuwe btw-nummers van zzp’ers niet langer het bsn bevatten? Zo nee, waarom niet?
Op zichzelf sta ik open voor een btw-identificatienummer dat niet meer het BSN bevat. Een andere vormgeving van het btw-identificatienummer heeft evenwel een grote impact, mede gelet op de in vraag 1 geschetste historie van het nummergebruik bij de overheid. Dit geldt niet alleen voor de Belastingdienst, maar ook voor de ondernemers. De mogelijkheden op dit gebied worden op dit moment onderzocht. Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer van 2018 hierover informeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt meer tijd gevergd dan drie weken.
Het artikel ‘Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op de eerder gestelde vragen1 over het artikel «Experts luiden de noodklok over falende aanpak tijgermug»?2
Ja.
Zou het beleid niet gericht moeten zijn op het geheel voorkomen van de vestiging van invasieve soorten, zoals de gelekoortsmug, tijgermug en Aziatische bosmug, in plaats van, zoals u schrijft in uw antwoord op vraag 4, de vestiging van deze exoten in Nederland zo lang mogelijk uit te stellen, gelet op het door u in hetzelfde antwoord onderkende gevaar dat zij kunnen vormen voor de volksgezondheid?
De formulering in mijn eerdere antwoord is gekozen omdat in de strijd tegen invasieve muggen internationaal onder vergelijkbare omstandigheden geen successen blijken te worden geboekt, of deze slechts tijdelijk zijn. Desalniettemin adviseert de WHO om de muggen waar mogelijk te blijven bestrijden. Het zou van hoogmoed getuigen, ook in het licht van de klimaatverandering, hier te beloven dat vestiging in Nederland blijvend voorkomen kan worden.
De NVWA roeit dus daar waar mogelijk geïntroduceerde exotische muggen uit en nieuwe introductie is helaas niet te voorkomen omdat deze invasieve exotische muggen niet alleen met gebruikte banden en Lucky bamboo binnenkomen. Met het internationale verkeer van mensen en goederen komen ook buiten deze stromen exotische muggen naar Nederland. Dat blijkt ook uit de vondsten in woonwijken in Veenendaal (2016) en Aalten (2017), deze kunnen niet gekoppeld worden aan de import van voornoemde producten. Omdat de exotische muggen ook op andere manieren ons land weten te bereiken, gaan stringentere maatregelen voor alleen de banden- en Lucky bamboo bedrijven introductie en mogelijk uiteindelijk vestiging niet voorkomen.
Bent u het ermee eens dat de vestiging mogelijk in zijn geheel voorkomen zou kunnen worden door de invoer van exotische muggen(larven) met Lucky bamboo en gebruikte banden te verbieden en daar streng op te controleren, en door gevestigde populaties, zoals van de Aziatische bosmug in Lelystad en mogelijk ook in Zeewolde, geheel uit te roeien?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar daadwerkelijk preventieve maatregelen opleggen aan importeurs van gebruikte banden in navolging van de mogelijkheid die, zoals u aangaf in uw antwoord op vraag 5, daartoe sinds 1 januari 2018 op grond van de Wet publieke gezondheid bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de NVWA gaat dit jaar – namens mij – de importeurs van gebruikte banden uit risicogebieden preventieve maatregelen in de vorm van technisch-hygiënische voorschriften opleggen. Die technisch-hygiënische voorschriften borduren voort op de eisen van het convenant. Het gaat hier bijvoorbeeld om droge opslag en aparte verwerking van banden uit risicogebieden. In speciale gevallen kan de NVWA besluiten aanvullende en strengere voorschriften te geven. Dat hangt sterk af van de situatie die wordt aangetroffen. De wet zelf spreekt niet specifiek over bandenbedrijven en is dus ook toepasbaar in andere situaties waar invasieve exotische muggen gevonden zijn of waar een dergelijk risico bestaat.
Houden die preventieve maatregelen in dat wordt voorgeschreven dat de geïmporteerde banden vrij moeten zijn van exotische muggen (bijvoorbeeld door de banden te verhitten waardoor de eitjes afsterven) en dat er handhavend wordt opgetreden bij bedrijven waar exotische muggen worden aangetroffen, en dat de namen van deze bedrijven bekend worden gemaakt omdat zij een risico opleveren voor hun omgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het niet zinvol om als preventieve maatregel op te leggen dat de geïmporteerde banden vrij moeten zijn van exotische muggeneitjes. De eitjes in deze banden vormen pas een risico als de eitjes onder water komen te staan, uitkomen en via het larvenstadium volwassen worden. Volgens het RIVM is er geen risico, zolang de banden droog worden opgeslagen. Na import is het bedrijfsproces vaak zo ingericht dat verhitting van banden bij het aanbrengen van een nieuw loopvlak of verwerking tot granulaat volgt waarbij ook deze eitjes worden vernietigd.
Tegen bedrijven die de opgelegde technisch-hygiënische voorschriften overtreden, zal de NVWA uiteraard handhavend optreden. De namen van de bedrijven waar exotische muggen gevonden worden, zal ik niet bekend maken. De vondsten vormen immers geen risico voor de omgeving nu de NVWA deze na een vondst onmiddellijk bestrijdt.
Kunt u duidelijkheid geven over wie aansprakelijk kan worden gesteld als één van de genoemde muggensoorten oorzaak is voor een lokale epidemie van een infectieziekte: de rijksoverheid, de gemeente, de importeur, het bedrijf waarop de betrokken planten of de gebruikte banden zijn aangevoerd of de zorgverzekeraar? Zo nee, laat u niet het risico bestaan dat elk van deze partijen erop rekent de kosten op een andere partij te kunnen afwentelen en daardoor minder maatregelen neemt dan redelijkerwijs mag worden verwacht?
Als men een partij aansprakelijk zou willen stellen voor de schade als gevolg van een epidemie, dan moet eenduidig en onomstotelijk een veroorzaker kunnen worden vastgesteld. Dat is op voorhand niet mogelijk, omdat er meerdere introductieroutes kunnen zijn, en omdat niet in alle gevallen van een uitbraak sprake hoeft te zijn van verwijtbaar handelen.
Op grond van artikel 6a en 47a van de Wet publieke gezondheid ben ik bevoegd voor maatregelen ter preventie, waaronder bestrijdingsmaatregelen. Qua preventie kan er echter maar een beperkt aantal (proportionele) maatregelen worden genomen. Ook als ik waar mogelijk deugdelijk preventief optreed, kan er mogelijk schade ontstaan.
Op voorhand is dus niet aan te geven of en wie aansprakelijk is. Om er voor te zorgen dat een ieder zijn verantwoordelijkheid neemt, zijn er extra waarborgen in de Wet publieke gezondheid ingebouwd. De NVWA kan dan in vele situaties maatregelen opleggen en deze afdwingen via last onder dwang of bestuursdwang. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat partijen minder maatregelen nemen dan hetgeen redelijkerwijze van ze mag worden verwacht. Het RIVM geeft aan dat het risico op door muggen overgedragen infectieziekten op dit moment verwaarloosbaar is en de overheid en bedrijven spannen zich in om dat zo te houden.
Het bericht ‘Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toename van spoedposten voor ouderen in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
De laatste jaren is de drukte in de ziekenhuizen, waaronder de Spoedeisende Hulpafdelingen (SEH’s) toegenomen. Dit blijkt ook uit de marktscan Acute zorg van de Nederlandse Zorgautoriteit. Uit deze marktscan blijkt dat er niet één oorzaak is aan te wijzen voor de druk in de acute zorg2.
In het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) worden in de regio’s afspraken gemaakt door partijen om de acute zorgvraag op te vangen. Er wordt in toenemende mate contact gelegd met de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) sector, gemeenten en verzekeraars.
Afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek treffen zorgaanbieders ieder hun eigen maatregelen binnen hun eigen organisatie. Aanvullend hierop zijn samenwerking en afspraken in de regio cruciaal om het hoofd te bieden aan de toenemende druk op de spoedzorg. Het ROAZ fungeert als platform om deze verbeteringen af te stemmen en door te voeren.
De initiatieven die in dit bericht worden genoemd maken onderdeel uit van deze aanpak. Ik vind het positief dat er door ziekenhuizen naar maatwerk oplossingen wordt gezocht om de beste zorg te bieden voor oudere patiënten en tegelijkertijd de druk op de SEH’s te verminderen.
Wat vindt u ervan dat er inmiddels in ziekenhuizen zo’n vijftien aparte ouderenpoli’s naast eerste hulpposten (SEH) zijn?
Oudere patiënten die op de SEH terecht komen hebben vaak meerdere medische aandoeningen. Het is van belang om kwetsbare ouderen te herkennen. Door dit tijdig te doen kan voorkomen worden dat een oudere snel weer op de SEH komt omdat intussen de nodige aanpassingen in de woning zijn gedaan of dat er meer zorg thuis is geregeld. Een ouderenpoli of geriatrische trauma unit heeft zorgverleners met specifieke kennis in huis die kunnen achterhalen welke problemen een oudere heeft en of er sprake is van achterliggende problematiek die heeft gezorgd voor het letsel waarmee de oudere op de SEH terecht is gekomen. Deze kennis kan er tevens voor zorgen dat de vervolgzorg goed geregeld wordt en er een goede overdracht is naar deze vervolgzorg of zorg die thuis nodig is.
Werken deze vijftien ouderenpoli’s allemaal volgens dezelfde systematiek? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Er bestaat voor zover mij bekend geen vaste systematiek voor ouderenpoli’s of geriatrische trauma units. De ziekenhuizen zijn vrij om te bepalen welke aanpak zij kiezen voor de inrichting van deze afdelingen.
Kunt u voor de behandeling van de begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2019 de Kamer informeren over het aantal behandelingen dat tot dan toe op de ouderenpoli’s wordt gegeven?
Het gaat hier om acute zorg, de behandelingen op ouderenpoli’s of geriatrische trauma units worden niet apart geregistreerd.
Kunt u inzichtelijk maken of de aparte poli’s zorgen voor een lagere werkdruk op de «gewone» SEH-posten en zo ja, hoeveel dan?
Er wordt geen onderscheid gemaakt in ziekenhuizen met of zonder een ouderen poli. Het doel van de aparte poli’s of trauma units voor ouderen is om de beste zorg te kunnen geven aan deze patiënten. Ook zorgen deze afdelingen ervoor dat de doorstroom in het ziekenhuis maar ook de uitstroom naar vervolgzorg wordt verbeterd. Het is aannemelijk dat de druk op de «reguliere» SEH hierdoor op termijn lager wordt omdat een deel van de patiënten daar niet meer komt maar op de ouderenpoli wordt behandeld.
Kunt u aangeven of deze ouderenpoli’s in sommige regio’s meer voor komen dan in andere regio’s?
De acute zorgpartijen in de regio, dit zijn niet alleen ziekenhuizen maar ook wijkverpleging, eerstelijnszorg, langdurige zorg, zorgverzekeraars en gemeenten zijn aan zet om de zorg in de regio te organiseren en te coördineren. Hiervoor worden in alle regio’s initiatieven ontplooid. De ouderenpoli is hier één van. Niet in alle regio’s spelen dezelfde problemen op dezelfde schaal. De partijen bepalen in ROAZ verband wat er in de betreffende regio nodig is. Er is geen landelijk overzicht van welke initiatieven waar worden ingezet.
Kunt u aangeven wat de invloed is op de volumes van ziekenhuizen door de komst van de ouderenpoli’s?
De komst van ouderenpoli’s zal niet leiden tot een toe- of afname van de volumes van ziekenhuizen. De patiënten die op deze poli’s worden behandeld zouden anders op de reguliere SEH worden behandeld, het is geen nieuwe groep patiënten, de zorg voor deze groep wordt geconcentreerd en aangepast aan wat deze patiënten specifiek nodig hebben.
Hoe kunt u bevorderen dat substitutie van de tweede naar de eerste lijn gaat plaatsvinden voor ouderdomsklachten die niet op de SEH thuishoren?
Er zijn in verschillende regio’s projecten opgezet waarbij gemeenten, huisartsen, wijkverpleegkundigen en specialisten ouderengeneeskunde patiënten screenen, risico’s inventariseren en structureel overleggen wat deze patiënten nodig hebben om op een verantwoorde wijze thuis te kunnen blijven wonen. Deze aanpak draagt bij aan dat voorkomen wordt dat ouderen op de SEH terecht komen met klachten die, als deze in eerder stadium waren gesignaleerd, in de eerste lijn behandeld hadden kunnen worden.
De beveiliging van mevrouw El-Rhazoui |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Franse schrijfster-journalist Zineb el-Rhazoui op 8 maart in De Balie spreekt?1
Ja
Deelt u de Franse risicoanalyse dat mevrouw el-Rhazoui beveiligd dient te worden? Zo ja, bent u het met mij eens dat Nederland in een vergelijkbaar beveiligingsniveau moet voorzien in het geval de haar toegewezen gewapende Franse beveiliging niet op Nederlands grondgebied wordt toegelaten? Zo nee, waarom niet?
Er is in de aanloop naar het bezoek frequent en uitvoerig contact geweest tussen de politie, De Balie, het lokaal gezag en de NCTV. Hierbij is afgewogen welke maatregelen op basis van dreiging en risico dienden te worden genomen. Relevante informatie uit Frankrijk is meegenomen in deze afweging. Dit heeft ertoe geleid dat het lokaal bevoegd gezag heeft besloten tot het treffen van passende maatregelen. Ook heeft de organiserende instelling een aantal maatregelen getroffen.
Het beveiligingsniveau van een persoon in Nederland is niet automatisch gelijk aan het beveiligingsniveau van deze persoon in een ander land. Uiteraard worden overwegingen die ten grondslag liggen aan het dreigingsniveau van een persoon in een ander land waar mogelijk door de NCTV meegenomen bij het vaststellen van het dreigingsniveau in Nederland.
Is het waar dat de Nederlandse overheid haar geen beveiliging heeft aangeboden? Zo ja; waarom is haar, gezien het feit dat zij ernstig bedreigd wordt, geen beveiliging geboden?
Nee. Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de Nationale Politie beveiliging door de Nederlandse politie niet nodig vonden? Zo ja, op basis waarvan is deze afweging gemaakt? Hoe valt dit te verklaren gezien het feit dat deze persoon in Frankrijk continu beveiligd moet worden?
Er is in aanloop naar het bezoek nauw contact geweest tussen de NCTV en het lokaal gezag over de dreiging en de genomen maatregelen. Daarbij is bezien of de NCTV over relevante aanvullende informatie beschikte. De NCTV heeft ten aanzien van de verzoeken om de wapenverloven van de eigen Franse beveiligers negatief geadviseerd.
De afweging welke lokale maatregelen genomen dienden te worden was in dit geval een verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag dat daartoe in nauwe afstemming stond met de NCTV. Zoals in vraag 2 ook is toegelicht heeft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat mensen die bedreigd worden niet meer vrijuit kunnen spreken omdat zij geen adequate beveiliging van de overheid krijgen? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat mensen te allen tijde ongehinderd gebruik kunnen maken van hun vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Onze democratische rechtsorde en open samenleving zijn gebouwd op fundamenten zoals de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is een essentiële hoeksteen van een pluriforme samenleving en levendige democratie als de onze. Een democratische samenleving veronderstelt de mogelijkheid van een vrij maatschappelijk debat, waarin een ieder zijn of haar gedachten kan verwoorden binnen de grenzen van de wet. De vrijheid van meningsuiting is verankerd in artikel 7 van de Grondwet, dat ook een verbod van censuur kent, en in internationale verdragen en EU-regelgeving. Deze vrijheid geldt onder andere in het geval van debat en toespraken.
Het kabinet, als ook de burgemeester van Amsterdam, achten het een kwalijke zaak wanneer zij die gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting zich onder druk van dreigingen moeten terugtrekken uit het debat. Andermans woorden mogen in elk geval nooit gelden als excuus om geweld te gebruiken of bedreigingen te uiten. Indien daarvan sprake is, wordt behalve de persoonlijke vrijheid van de ander, ook de vrijheid van de samenleving als geheel op onaanvaardbare wijze aangetast. Als er concrete aanwijzingen zijn dat dat gebeurt, dient direct tegen dergelijk gedrag te worden opgetreden. Mensen moeten zich onbedreigd weten bij het uiten van hun mening.
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen door het treffen van beveiligingsmaatregelen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zulke vormen dreigt aan te nemen dat zij daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kunnen bieden. Dit betekent dat, als risico en dreiging daartoe aanleiding geven, door het bevoegd gezag passende maatregelen zullen worden genomen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen om ervoor te zorgen dat mensen in Nederland veilig en ongestoord gebruik kunnen maken van dit recht. Dit is ook gebeurd bij onderhavige casus.
Het bericht ‘Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeentes moeten zich beter voorbereiden op klimaatverandering»?1
Ja
Deelt u de mening dat Nederlandse gemeenten meer kunnen doen om met extreme weersomstandigheden ten gevolge van klimaatverandering om te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten spelen een zeer belangrijke rol bij het aanpassen aan klimaatverandering. Zij hebben taken op het gebied van stedelijk waterbeheer en de ruimtelijke inrichting. Er zijn al veel goede voorbeelden van gemeenten die daarbij rekening houden met het steeds vaker voorkomen van extreem weer. In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie uit 2017, onderdeel van het Nationale Deltaprogramma, hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat deze aanpak wordt versneld en geïntensiveerd en dat partijen landsdekkend aan de slag gaan met ruimtelijke adaptatie.
Kunt u bevestigen dat alle gemeenten direct dan wel indirect te maken (zullen) krijgen met de gevolgen van klimaatverandering2, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd?3 Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten?
Heel Nederland heeft te maken met klimaatverandering en de gevolgen daarvan. We zien nu al dat extreme neerslag steeds vaker voorkomt, evenals langere perioden van droogte en hitte. Het is dan ook van belang ons daaraan aan te passen om schade zo mogelijk voor te zijn. De laatste inschatting van de maatschappelijke kosten door wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen is gedaan door Deltares in 2012. Uit dat onderzoek kwam een geschatte schade van 71 miljard euro tot 2050 in onze steden, als we niets doen aan klimaatadaptatie.
Deelt u de mening dat klimaatadaptatie voor gemeenten vooral een kans is om hun wijken, dorpen en steden mooier, slimmer en aangenamer te maken om in te wonen, werken en recreëren, aangezien veel maatregelen een prettig leefklimaat in een gemeente versterken, zoals groene daken, meer groen in de wijk, de aanleg van nieuwe natuurgebieden om wateroverloop te managen (klimaatbuffers) etc. en aangezien veel maatregelen ook daadwerkelijk kunnen lonen voor particulieren en ondernemers?
Klimaatadaptatie biedt inderdaad ook kansen. Door de opgave te combineren met andere opgaven kan een verbetering van de stedelijke kwaliteit worden bereikt. In veel gevallen, vooral in hoog dynamische stedelijke gebieden, is het bovendien niet efficiënt en niet effectief om alleen voor ruimtelijke adaptatie «de straat open te breken». De komende decennia spelen ook andere grote ruimtelijke opgaven, zoals nieuwbouw, herstructurering, de energietransitie, de transitie naar een circulaire economie, natuurontwikkeling en aanleg en onderhoud van infrastructuur. De inzet van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is om bij al dit soort ontwikkelingen de kansen voor een klimaatbestendige inrichting te benutten.
Deelt u de mening dat om deze kansen in kaart te brengen het cruciaal is dat gemeenten allemaal een klimaatstresstest doen, zoals die is voorgeschreven in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie? Zo nee, waarom niet?
Om de uitdagingen van klimaatverandering goed in beeld te brengen is het inderdaad van belang om door middel van stresstesten inzicht te krijgen in de kwetsbaarheden voor wateroverlast (door zowel hoosbuien als langdurige regen), hittestress, droogte en overstromingen. Daarom hebben gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken om uiterlijk eind 2019 voor hun eigen beheergebied deze stresstesten te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat tijdens het laatste Deltacongres bleek dat de stresstest nog niet breed bekend is, en dat uit de cijfers inderdaad blijkt dat eind 2017 pas de helft van de gemeentes bezig was met «een vorm van» een klimaatstresstest?4 Zo nee, waarom niet? Hoeveel gemeentes hebben inmiddels een klimaatstresstest gedaan, uitgesplitst naar de kwetsbaarheidsscan en de daadwerkelijke klimaatstresstest?
Op dit moment wordt geïnventariseerd hoeveel gemeenten al een stresstest in enige vorm hebben uitgevoerd. De resultaten zullen worden opgenomen in het Deltaprogramma 2019 dat ik op Prinsjesdag 2018 aan uw Kamer zal toesturen.
Bent u bereid om gemeenten die nog geen klimaatstresstest hebben gedaan verder aan te sporen om dit alsnog te doen, aangezien dit een eerste stap is richting een groenere, fijnere en meer leefbare wijk, dorp of stad? Zo ja, welke actie gaat u daarop nemen en op welke termijn, en is een verplichting iets waar u aan denkt? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 6 aangegeven hebben gemeenten, maar ook waterschappen, provincies en het Rijk, zich in het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie gecommitteerd aan het uitvoeren van een stresstest voor eind 2019. Dat is een bestuurlijke afspraak, geen (wettelijke) verplichting. In het Deltaprogramma 2019 zal de Deltacommissaris rapporteren hoe ver gemeenten daarmee zijn. Overigens zie ik in veel gebieden al dat gemeenten, vaak in samenwerking met waterschappen, werken aan stresstesten. Vanuit het Deltaprogramma wordt hiervoor ondersteuning geleverd in de vorm van een handreiking voor het uitvoeren van een stresstest, diverse bijeenkomsten en een stimuleringsprogramma. Ook faciliteert het Deltaprogramma het delen van ervaringskennis tussen gemeenten. Een wettelijke verplichting is mijn inziens niet nodig.
Wat is de stand van zaken van de standaardisatie van en de handreiking voor de klimaatstresstest, zodat gemeenten sneller en beter van elkaar kunnen leren en er geen enkele gemeente meer kan zijn die niet weet hoe om te gaan met klimaatadaptatie?
De «Handreiking gestandaardiseerde stresstest light» is reeds beschikbaar, u vindt deze op https://ruimtelijkeadaptatie.nl/stresstest/handreiking/. Met deze handreiking kan op een eenvoudige, voor iedereen toegankelijke, manier een eerste beeld gekregen worden van de kwetsbaarheden van een gebied voor wateroverlast, hitte en droogte, overstromingen.
Op dit moment wordt in het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie verder gewerkt aan standaardisatie van inputparameters, waarmee overheden de kwetsbaarheid van hun gebied in een stresstest kunnen doorrekenen. Afronding daarvan is in het najaar van 2018 voorzien. De «gestandaardiseerde» stresstest bevat een aantal scenario’s voor de toekomst, die onder andere de kans op extreme buien en zeer warme dagen weergeven. Gebruikmaken van een gestandaardiseerde methodiek heeft verschillende voordelen: niet elke partij hoeft zelf het wiel uit te vinden, de vergelijkbaarheid wordt groter en het wordt gemakkelijker ervaringen uit te wisselen.
Wat is de stand van zaken van (het onderzoek naar) de inzet van financiële instrumenten die kunnen bijdragen aan bewustwording en aan het vinden van mooie oplossingen die lonen voor particulieren en ondernemers? In hoeverre helpen de vrijgekomen middelen uit het interbestuurlijk programma hierbij?
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is de afspraak opgenomen dat het Rijk voor 2020 met waterschappen, gemeenten en provincies verkent of het mogelijk en effectief is om klimaatbestendig handelen door private partijen te stimuleren met financiële prikkels, waaronder differentiatie van heffingen. Inmiddels is een inventarisatie uitgevoerd naar verschillende soorten financiële prikkels, die gemeenten en waterschappen kunnen inzetten om inwoners en ondernemers te stimuleren tot het klimaatbestendig inrichten van hun gebouwen en tuinen, zie https://ruimtelijkeadaptatie.nl/actueel/actueel/nieuws/2018/financiele-prikkels/
In deze inventarisatie is een aantal aanbevelingen gedaan voor vervolgstappen. Komende maanden wordt gewerkt aan een voorstel voor een gezamenlijk ontwikkeltraject. Ik wil dat betrekken bij voorstellen door de Unie van Waterschappen op basis van haar onderzoek naar een toekomstbestendig belastingstelsel van de waterschappen, dat naar verwachting in het najaar wordt afgerond.
In de programmastart van het Interbestuurlijk Programma dat Rijk en medeoverheden op 14 februari jl. hebben getekend, is opgenomen dat, zoals in het Regeerakkoord is aangekondigd, de afspraken over klimaatadaptatie worden vastgelegd in een bestuursakkoord klimaatadaptatie. Verder is in het Interbestuurlijk Programma opgenomen dat voor klimaatadaptatie vanaf 2018 middelen van het Rijk en de medeoverheden worden ingezet. Ik ben daar nu samen met de medeoverheden mee aan de slag en bezie hoe middelen uit het Regeerakkoord daarbij kunnen worden betrokken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kennisinstellingen volop betrokken kunnen worden bij de totstandkoming en toepassing van klimaatstresstesten, zodat deze instellingen ook actief hun kennis kunnen aanbieden, bijvoorbeeld in de vorm van een living lab en goede monitoring?
Bij het proces van doorontwikkeling van de stresstesten is een groot aantal kennisinstellingen betrokken, waaronder RIVM, TNO, Deltares, KNMI, Stowa en Stichting Rioned. Als opdrachtnemer, in expertteams en in begeleidingsgroepen. Verder kunnen deze instellingen hun kennis ook actief aanbieden bij de overheden die de stresstesten gaan uitvoeren.
Deelt u de mening dat het verstandig is om nationale uitdagingen met betrekking tot klimaatadaptatie een integraal onderdeel te laten vormen van de Nationale Omgevingsvisie, en dat het in de rede ligt dat een klimaatstresstest vooraf zou moeten gaan aan het opstellen van omgevingsvisies?
Klimaatadaptatie is één van de nationale uitdagingen die bepalend zijn voor de toekomstbestendige ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatadaptatie is daarnaast is ook een sector overstijgend onderwerp. Dit biedt de mogelijkheid tot meekoppelen met andere grote opgaven en transities, maar daardoor zijn beleidskeuzes soms ook onvermijdelijk. Bijvoorbeeld waar het gaat om toenemende verdichting van steden in relatie tot de bouwopgave enerzijds en de benodigde ruimtelijke aanpassingen voor de gevolgen van klimaatverandering (wateroverlast, hittestress, etc.) anderzijds. Ik zet mij er daarom voor in dat klimaatadaptatie een belangrijk onderdeel vormt van de NOVI.
Met lokale en regionale overheden is in het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie afgesproken dat zij hun ambities voor klimaatadaptie, volgend uit onder andere de stresstesten, zullen vastleggen in de gemeentelijke en provinciale omgevingsvisies en -plannen en -programma’s. Zodoende wordt klimaatadaptatie een integraal onderdeel van afwegingen in de lokale en regionale ruimtelijke inrichting.
De begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor het dienstjaar 2017, inzake de Landbouw, Veeteelt en Visserij (L.V.V.) |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat er op de begroting van het Openbaar Lichaam Bonaire voor bijna 1 miljoen dollar per jaar gereserveerd staat voor de L.V.V. (Landbouw, Veeteelt en Visserij)?
Er is USD 902.970 gereserveerd op de begroting voor het dienstjaar 2017.
Wat is het effect van deze 1 miljoen per jaar op de verbetering van de landbouw op Bonaire?
De dienst Landbouw, Veeteelt en Visserij (dienst LVV) is een onderdeel van het Openbaar Lichaam Bonaire en als zodanig een publieke dienst, die niet primair gericht is op het maken van winst. De verschillende onderdelen van de dienst LVV voeren diverse taken uit, zoals het geven van voorlichting, het beheer van plantsoenen, keuring van vlees, vis en overige dierlijke producten en het beheren en exploiteren van het slachthuis. Naast landbouw worden hierin ook andere maatschappelijke relevante doelen gerealiseerd, zoals kennisoverdracht en het verbeteren van de infrastructuur. De beoordeling van de jaarlijkse effecten van deze taken en investeringen op het gebied van landbouw, zowel maatschappelijk als financieel, is aan het openbaar lichaam Bonaire.
Waarom stijgen de baten niet bij toenemende productie, gezien uit de baten blijkt dat er een batig saldo van 6.200 dollar is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bedrag van structureel 10.000 dollar op de begroting voor onderhoud van machines ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Over hoeveel machines gaat het dan?
De betrouwbaarheid en rechtmatigheid van de bestedingen van de begroting zal tijdens de controle van de jaarrekening 2017 door de accountant worden vastgesteld. Op basis van de wet Financiën Bonaire, Sint Eustatius en Saba moet de vastgestelde jaarrekening van 2017 uiterlijk medio juli 2018 opgeleverd worden. Daarnaast heeft de eilandsraad uiteraard een verantwoordelijkheid om het bestuurscollege van Bonaire te controleren op de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid.
Is het bedrag van structureel 50.000 dollar op de begroting voor In de begroting voor onderhoud aan putten, dammen en waterbakken, ook daadwerkelijk aangewend voor dat doel? Om hoeveel putten, dammen of waterbakken gaat het dan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke andere partijen zijn betrokken bij landbouwprojecten op Bonaire? Kunt u daar een lijst van geven?
Het betreft hier een verantwoordelijkheid van het openbaar lichaam Bonaire. Voor zover mij bekend zijn er diverse partijen actief op het gebied van landbouw. Bij de beleids- en planvorming van landbouwprojecten vanuit de overheid zijn het bestuurscollege, de dienst LVV en het Ministerie van LNV (voorheen Economische Zaken) betrokken. Naast de initiatieven vanuit de dienst LVV, vanuit de markt en een initiatief waar de Kamer van Koophandel bij betrokken is, is er ook sprake van kleinschalige landbouwprojecten. Het betreft hier kassenprojecten bij scholen, moes- en tuinbouwprojecten op privé of overheidsterreinen of kleinschalige landbouw ten behoeve van eigen consumptie.
Welke ontwikkeling is er op het terrein van de landbouw geweest sinds 10-10-2010? Wat is de meeropbrengst van de landbouw geweest in de afgelopen zeven jaar? Kunt u een weergave van de opbrengst per jaar geven?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het bericht ‘Rol België in geheime operatie tegen IS’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rol België in geheime operatie tegen IS» van 8 maart 2018 van het ANP?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over het dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het bericht?
Er is op basis van dit bericht geen contact geweest met de Belgische Minister van Defensie.
Verricht Nederland inlichtingenwerk voor de operatie «Gallant Phoenix»?
Nederland neemt deel aan de door de VS geleide internationale anti-ISIS coalitie. Binnen deze coalitie delen landen inlichtingen met elkaar. Dit is ook in het belang van de veiligheid in Nederland. In het kader van de operationele veiligheid doet het kabinet geen uitspraken over specifieke werkzaamheden in het inlichtingendomein. Nederlanders die zich bij ISIS hebben aangesloten zijn geen expliciet doelwit van de Nederlandse overheid.
Zijn er Nederlanders betrokken bij het doorzoeken van de database in Jordanië?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat Nederland op een andere manier inlichtingen verstrekt die bijdragen aan de operatie «Gallant Phoenix»? Zo ja, gaat u hiertegen stappen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
De kwaliteit van zorg bij en de kennis over hart- en vaatziekten bij vrouwen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «100 vrouwen als hoogleraar erbij in 1 jaar: viermaal zoveel als normaal, maar Nederland blijft nog altijd achter», dat op internationale vrouwendag gepubliceerd is?1 Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de ambitie over het aandeel van vrouwen in de wetenschap en gezondheidszorg nog steeds niet behaald is?
Ja. Het is vooral duidelijk geworden dat er voldoende vrouwelijk talent is voor de wetenschappelijke top. De Westerdijk talentimpuls heeft universiteiten het broodnodige duwtje in de rug gegeven. We hebben nog een lange weg te gaan voor we kunnen spreken over een evenredige verdeling, maar de inzet van de universiteiten het afgelopen jaar geeft vertrouwen. Ze laten zien dat het ze menens is als het gaat om vrouwen aan de top. Met deze 100 nieuwe vrouwelijke hoogleraren, zetten we een stap vooruit. Ik ben blij dat het bij sommige universiteiten ook beter is gegaan dan was afgesproken. En het is belangrijk dat ze het momentum nu niet verliezen en hun ambities concretiseren om de streefcijfers van 2020 te halen.
De suggestie van een laag aandeel van vrouwen in de gezondheidszorg herken ik niet. Het percentage vrouwen in zorgopleidingen ligt al jaren rond de 80%.
Deelt u de mening dat het verminderen van man-vrouwverschillen in de gezondheidszorg langdurige aandacht en inzet vraagt, zoals ook internationale vrouwendag vandaag de dag nog steeds nodig is om die aandacht hierop te vestigen? Zo, nee waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 3.
Wie streeft naar «gendergelijkheid» in de wetenschap moet ook zorgen dat de wetenschap inhoudelijk «gendersensitief» is, dus dat wetenschappelijke kennis van belang is voor zowel mannen als voor vrouwen. Dan hebben we het over de genderdimensie in de inhoud van het onderzoek, of de aandacht die er moet zijn voor verschillen tussen mannen en vrouwen. Dat wordt vooral duidelijk in de medische wetenschap en gezondheidszorg.
Het kabinet blijft zich inzetten voor inclusieve zorg. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt voor de komende jaren de Alliantie Gezondheidszorg op maat (bestaande uit Women Inc, Rutgers en COC), gericht op een gender-sensitieve en lesbian, gay, bisexual, transgender en intersekse (lhbti)-sensitieve gezondheidszorg. Naast sekse/gender hebben meer elementen grote invloed op iemands gezondheid, zoals onder meer seksuele diversiteit en leeftijd. De primaire doelstelling van de alliantie is het bevorderen van gezondheidszorg op maat, waardoor in de spreekkamer verschil de nieuwe norm wordt.
Op welke wijze bent u van plan om, ook na afloop van het ZonMW Kennisprogramma Gender en Gezondheid in 2020, ervoor te zorgen dat er blijvend gewerkt wordt aan de kwaliteit van zorg voor vrouwen met hart- en vaatziekten?
Het ZonMw-kennisprogramma Gender en Gezondheid is in de zomer van 2016 gestart en inmiddels goed van de grond gekomen. Over enkele maanden worden de eindresultaten verwacht van een negental kennissyntheses waarvan vijf syntheses op het gebied van hart- en vaataandoeningen (mede mogelijk gemaakt door financiering vanuit de Hartstichting). Uitkomsten van deze reviews zullen tevens inzicht geven in hoe beter rekening gehouden kan worden met man/vrouw-verschillen in onderzoek. Inzichten die vanuit ZonMw zullen worden opgepakt in afstemming met gezondheidsfondsen en andere onderzoeksfinanciers. Er wordt ingezet op een betere integratie van de sekse/genderdimensie in het onderzoeksproces en de subsidieprocedures. Daarbij zal worden aangesloten bij ervaringen en instrumenten uit andere landen rond dit onderwerp. Uitkomsten van het door het programma geïnitieerde onderzoek zullen ook inzicht geven in welke specifieke sekse en gender gerelateerde aandoeningen extra aandacht behoeven. Zoals bijvoorbeeld hart- en vaatziektes, problemen rondom de overgang en het gebruik van geneesmiddelen tijdens zwangerschap. Daarover gaat ZonMw op korte termijn in gesprek met betrokkenen.2
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat we niet weten of vrouwen, jong en oud, onnodig overlijden aan hart- en vaatziekten, zoals ook blijkt uit uw antwoord op onze eerdere Kamervragen, waarin u schrijft «het verschrikkelijk te vinden als diagnoses worden gemist en de meningen uiteenlopen over de mogelijke sterfte van vrouwen door gemiste diagnoses»?2
Het maken van de vertaalslag tussen de gegevens uit registraties naar optimale zorg is een taak van wetenschappelijk verenigingen. De overheid heeft daarin geen rol. De kwaliteitsregistraties van de Nederlandse Hart Registratie kunnen daarbij een rol spelen. Het is aan de wetenschappelijke verenigingen om de bruikbaarheid van de registraties te beoordelen en te bepalen of gericht onderzoek wellicht meer geëigend is. Er zijn al voldoende contacten tussen de NHR en VWS waarlangs uitwisseling van ideeën zo nodig kan plaatsvinden.
Of vrouwen door gemiste diagnoses onnodig overlijden aan hart- en vaatziekten kan ik niet beoordelen. Hier bestaan verschillende opvattingen over. Wel is zeker dat er een focus moet zijn op het vergroten van kennis over hart- en vaatziekten bij mannen en vrouwen om zo eventuele kennislacunes te overbruggen. Ik stimuleer deze kennisvergroting via het hiervoor genoemde ZonMw programma. Belangrijk is dat die kennis ook indaalt in de curricula van zorgopleidingen en dat er gendersensitief onderwijs gegeven wordt.
Bent u bekend met de oprichting van de Nederlandse Hart Registratie op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Cardiologie en de Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie? Zo ja, bent u van mening dat een kwaliteitsregistratie, die tevens innovatie en onderzoek naar betere zorg stimuleert, een belangrijk hulpmiddel is om de kwaliteit van zorg voor hart- en vaatpatiënten voortdurend te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Hart Registratie een belangrijke rol kan spelen in het continue inzicht geven in de kwaliteit van zorg voor mannen én vrouwen en in de toekomst een belangrijke rol kan spelen bij het sneller landelijk invoeren van nieuwe kennis over hart- en vaatziekten bij vrouwen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om met de Nederlandse Hart Registratie in gesprek te gaan om de Nederlandse Vereniging van Cardiologie, de Hartstichting, de patiëntenvereniging Harteraad en de betrokken zorgverleners te helpen bij het realiseren van de optimaal benodigde zorg?
Zie antwoord vraag 4.