Het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland de militaire banden met Iran aanhaalt? Zo ja, kunt u uitgebreid aangeven wat Defensie van plan is? Zo nee, waarom niet?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor de westerse wereld? Zo nee, waarom niet?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Erkent u dat Iran een gevaar vormt voor Israël? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de antwoorden op bovenstaande vragen voornamelijk «ja» worden beantwoord, waar bent u dan in hemelsnaam mee bezig?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen |
|
Harm Beertema (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ambassades in Nigeria en India zoveel mogelijk studenten naar Nederland willen halen?1
Ja.
Zijn er nog meer landen waar ambassades studenten werven voor Nederlandse hogescholen en universiteiten?
Er is geen centraal overzicht van de promotieactiviteiten voor het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland. Ambassades nemen daar zelfstandig beslissingen over. In elf landen worden die promotieactiviteiten uitgevoerd in nauwe samenwerking met de daar aanwezige Netherlands Education Support Offices (NESO-kantoren, onderdeel van Nuffic).
Bent u gelukkig met deze krachtige versterking van de internationalisering van ons hoger onderwijs, gezien de weerstand tegen deze ontwikkeling vanuit de samenleving, maar ook van universiteiten, zoals de Universiteit van Amsterdam en de Radboud Universiteit?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we de aantrekkelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs voor buitenslandse studenten willen versterken, met behoud van toegankelijkheid. In mijn visiebrief over internationalisering, die ik u voor de zomer heb toegezegd, kom ik terug op het evenwicht dat ik daarbij nastreef. Daarbij zijn de kwaliteit van het onderwijs, de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten, de borging van de doelmatigheid van het onderwijs en een blijvende verbinding van het hoger onderwijs met de omgeving voor mij ankerpunten.
Deelt u de mening, gezien de huidige capaciteitsproblemen binnen diverse studies, dat deze uit Afrika en Azië afkomstige studenten onze Nederlandse studenten nog verder verdringen dan nu al het geval is?
Van de meer dan 2.500 opleidingen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) zijn er momenteel vier Engelstalige hbo-opleidingen en acht Engelstalige universitaire opleidingen met numerus fixus. In de praktijk doen capaciteitsproblemen zich dus niet op grote schaal voor. Wanneer dat wel het geval zou zijn, zou ik dat problematisch vinden en wil ik kunnen bijsturen. Ik onderzoek momenteel welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat instellingen – daar waar dat nodig is – meer invloed kunnen uitoefenen op de instroom van studenten. Daar kom ik in mijn visiebrief op terug.
Deelt u de mening dat de «brain drain»-strategie die ons hoger onderwijs bewust toepast door talent uit deze landen naar Nederland te lokken, onder meer door goedbetaalde banen in het vooruitzicht te stellen, onwenselijk is?
Internationaal gezien is slechts twee procent van de studenten mobiel. Absoluut gezien neemt het aantal mobiele studenten toe, maar relatief niet. Het lijkt mij dan ook dat geen sprake is van «brain drain». Mijn collega van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is juist ook actief op het gebied van capaciteitsopbouw. Daarbij komen getalenteerde studenten in Nederland studeren en gaan daarna terug naar hun eigen land, waar ze de hier opgedane kennis goed kunnen gebruiken. Deze buitenlandse alumni vormen daarmee ook een relevant en onvervangbaar netwerk aan contacten die voor het bereiken van economische, maar ook andere doelen op vrijwel alle terreinen van het buitenlands beleid, waardevol zijn.
Bent u bereid dit project van onze ambassadeurs in Nigeria en India onmiddellijk te staken?
De ambassadeurs in Nigeria en India hebben aandacht gevraagd voor het hoger onderwijs in Nederland. Nederland is een open en internationale samenleving, daarbij hoort ook een internationaal georiënteerd hoger onderwijs. Buitenlandse studenten dragen op verschillende manieren bij aan de internationalisering van het Nederlands onderwijs. Voor de verdere uitwerking van mijn visie hierop, verwijs ik naar de internationaliseringsbrief. Ik bezie, in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken, hoe het postennetwerk ingezet kan worden bij het bereiken van de doelen van mijn internationaliseringsbrief.
De uitkomsten van het onderzoek uitgevoerd in opdracht van de LHV: werkdruk huisarts bedreigt kwaliteit van zorg |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het – door Newcom uitgevoerde – onderzoek in opdracht van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) waaruit blijkt dat de werkdruk bij huisarts de kwaliteit van de zorg bedreigt?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de LHV, namelijk dat de alsmaar toenemende werkdruk bij huisartsen vooral wordt veroorzaakt doordat er meer ouderen zijn in combinatie met het langer thuis wonen?
Door de hervormingen in de langdurige zorg blijven steeds meer ouderen langer thuis wonen. Hierdoor komt er een toenemende zorgvraag bij de eerste lijn terecht, waaronder bij de huisartsen. Ik vind het belangrijk dat huisartsen zich niet overbelast voelen, voldoende tijd hebben voor de patiënt en dat de kwaliteit van de huisartsenzorg is gewaarborgd. Het onderzoek van de LHV laat zien dat dit bij een deel van de huisartsen in het geding is. Dit vind ik een ernstig signaal dat serieus genomen moet worden.
Welke praktische oplossingen ziet u voor de verschillende problemen in de huisartsenzorg, zoals een tekort van huisartsen in krimpgebieden, grote drukte bij huisartsen in achterstandswijken en de toename van het aantal ouderen in de thuissituatie?
Om ervoor te zorgen dat huisartsen voldoende tijd hebben voor de patiënt, zie ik meerdere oplossingen. Het Ministerie van VWS werkt samen met de LHV aan het uitzetten van een onderzoek om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor huisartsen om wel of niet in een bepaald gebied te willen werken. Op dit moment is daar geen duidelijk beeld van. Doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de motivatie van huisartsen en mobiliteitswensen; niet alleen feiten en cijfers. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen we gezamenlijk inzetten op gerichte oplossingen om de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk te houden.
Bovendien maken we het in de bekostiging mogelijk dat huisartsen een praktijkmanager kunnen aanstellen voor het overnemen van niet-patiëntgebonden taken. Daarnaast hebben we mogelijkheden gecreëerd dat de huisarts bepaalde vormen van zorg binnen de eigen praktijk kan overdragen aan praktijkondersteuners, physician assistants en verpleegkundig specialisten. Ook de inzet op vermindering van regeldruk helpt om meer tijd te hebben voor de patiënt. Tot slot dragen goede samenwerkingsafspraken tussen bijvoorbeeld huisartsen, andere eerstelijnszorgverleners en gemeenten er aan bij dat de huisarts er niet alleen voor staat en de patiënt gericht kan verwijzen naar een andere zorg- of hulpverlener.
Kunt u aangeven of, en in hoeverre, zorgverzekeraars inzicht hebben in de door de LHV geschetste problemen?
De verzekeraars zien dat er sprake is van een ongelijke verdeling van de werkdruk bij huisartsen. De aanpak hiervan verschilt per verzekeraar en per regio, omdat het creëren van meer tijd voor de patiënt gaat om maatwerk. Zo is VGZ bijvoorbeeld gestart met een pilot omtrent praktijkverkleining. Deze pilot laat tot nu toe wisselende resultaten zien. Daarnaast hebben de verzekeraars de afgelopen jaren geïnvesteerd in de huisartsenzorg en de kosten hebben een groei conform verwachting laten zien. Voor dit jaar wordt een aanzienlijke groei voorzien. Verzekeraars zien praktijkverkleining over de hele linie niet als de oplossing voor het eerlijker verdelen van de werkdruk. Voor een oplossing moet er een gedeeld beeld zijn vanuit alle partijen, zowel verzekeraar als aanbieder, om te komen tot gedragen oplossingen waarbij rekening gehouden wordt met de zorgzwaarte van patiënten. De verzekeraars zijn ook betrokken bij het traject van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om de opslag rondom de achterstandswijken voor 2019 te verbeteren.
Kunt u aangeven hoe er – bijvoorbeeld – bij de zorginkoop voor 2019 rekening kan worden gehouden met de problemen die de huisartsen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Slachtoffer discriminatie woningmarkt: Het is vernederend’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slachtoffer discriminatie woningmarkt: «Het is vernederend»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er blijkens het bericht gediscrimineerd wordt op de woningmarkt?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn zorgwekkend en noemde ik eerder al ronduit bedroevend.
Discriminatie is niet toelaatbaar. De gevolgen raken niet alleen de mensen die gediscrimineerd worden, maar ook de samenleving als geheel. Discriminatie op de woningmarkt steekt in het bijzonder, omdat het een elementaire voorziening is in het opbouwen van een bestaan. Zoals ik ook in mijn brief2 aan uw Kamer schreef en heb benadrukt in het dertigledendebat over huisjesmelkers op 28 maart jl., is het belangrijk dat slachtoffers van discriminatie melding maken of een klacht indienen bij lokale antidiscriminatiebureaus of het College voor de Rechten van de Mens. Ik heb aangekondigd het gesprek aan te zullen gaan met de brancheorganisaties om afspraken te maken over goed verhuurderschap.
Heeft u contact opgenomen met het slachtoffer? Zo nee, waarom niet?
Met mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik aandacht geven aan alle slachtoffers. De afdoening van individuele zaken ligt bij de daarvoor aangewezen (overheids)instanties. Het kabinet zet volop in op de aanpak van discriminatie. Het gaat dan vooral om preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt. Uw Kamer ontving recent de kabinetsaanpak van discriminatie3 met de jaarlijkse Voortgangsrapportage over de drie actieplannen tegen discriminatie: het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie, het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie en het Actieplan Zwangerschapsdiscriminatie.
Voor de aanpak van discriminatie is het belangrijk om met de partijen die hierin een rol spelen in overleg te gaan en te bespreken hoe we discriminatie tegen kunnen gaan. Voor de aanpak van discriminatie op de woningmarkt wil ik daarom op korte termijn met verschillende bracheorganisaties afspraken maken. Deze zullen naar aanleiding van diverse ongewenste gedragingen in de huursector – waaronder discriminatie op grond van afkomst- betrekking hebben op goed verhuurderschap in den brede.
Deelt u de mening van het slachtoffer dat steekproefsgewijs controleren een mogelijke oplossing tegen discriminatie op de woningmarkt kan zijn? Zo ja, gaat u dit invoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inzet van steekproefsgewijze praktijktests een bijdrage kan leveren aan de preventie van discriminatie omdat het bijdraagt aan het creëren van bewustzijn. Daarom zie ik graag dat de sector zelf afspraken maakt over de inzet van mystery guests- zoals de Groene Amsterdammer heeft gebruikt in haar onderzoek naar discriminatie op afkomst. Ik zie hier ook een duidelijke rol voor de Woonbond, de LSVb, en andere huurdersvertegenwoordigers. Ik betrek dit bij het overleg over goed verhuurderschap dat ik op korte termijn met de sector voer.
Heeft u al eerder signalen gehad van discriminatie op de woningmarkt? Zo ja, heeft u er toen wat mee gedaan?
Discriminatie komt helaas op vele terreinen voor, ook op de woningmarkt, zoals blijkt uit de jaarlijkse meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen, politie en het College voor de Rechten van de Mens. De antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2016 132 meldingen over huisvesting. (Bij dit cijfer past de kanttekening dat het daarbij gaat om mogelijke gevallen van discriminatie en niet uitsluitend om gevallen waarin discriminatie is vastgesteld.) De Rijksbrede aanpak om discriminatie te voorkomen en bestrijden is uitgewerkt in het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie.4
Bent u bereid om harder op te treden tegen discriminatie en racisme op de woningmarkt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Preventie, bewustwording en het voorkomen van onjuiste beeldvorming die discriminatie in de hand werkt zijn van groot belang. Daarom zal ik waar nodig extra inzetten op voorlichting aan verhuurders, intermediairs en slachtoffers. Zo wil ik stimuleren dat slachtoffers van discriminatie zich melden bij het College voor de Rechten van de Mens voor het indienen van een klacht. De bewijslast ligt in dat geval bij de andere partij. Lokale antidiscriminatievoorzieningen kunnen hierbij bijstand of ondersteuning bieden. Waar discriminatie valt te bewijzen, kan ook het straf- of civielrecht een rol spelen.
Naast het geven van voorlichting, ga ik met de brancheorganisaties en anderen die betrokken zijn bij het verhuren van woningen in overleg om te bespreken hoe we ervoor kunnen zorgen, bijvoorbeeld via zelfregulering, dat er geen discriminatie meer plaatsvindt. Met diverse partijen in de sector verken ik bovendien of aanvullend daarop aanpassing in wet- en regelgeving zinvol is.
Vindt u, gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen, dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden?
De aanpak van discriminatie op de woningmarkt is in eerste instantie een verantwoordelijkheid voor het lokale bestuur, waarbij anti-discriminatievoorzieningen een belangrijke ondersteunende rol kunnen vervullen. Het strafrecht kan als optimum remedium een ondersteunende rol bieden. Zowel politie als OM zijn voldoende uitgerust om aan deze taak ook invulling te geven.
Voor de maatregelen die dit kabinet neemt om discriminatie tegen te gaan en de rol van het strafrecht daarbij verwijs ik u naar het Nationaal Actieprogramma Discriminatie en de Voortgangsrapportage5 die ik recent aan uw Kamer stuurde.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar discriminatie op de woningmarkt zoals de gemeente Den Haag deed naar discriminatie op de arbeidsmarkt?2 Zo nee, waarom niet?
De uitkomsten van het onderzoek van De Groene Amsterdammer naar discriminatie op de woningmarkt zijn helder en bedroevend. Ik toets dit beeld bij het College voor de Rechten van de Mens en de Landelijke Vereniging tegen Discriminatie. De geconstateerde discriminatie op de woningmarkt vraagt om een krachtige aanpak, ook van de lokale overheid. Zoals ik eerder schreef wil ik met de branche afspraken maken over dat zij op regelmatige basis zelf onderzoek gaat doen naar discriminatie door middel van mystery guests. Dit vergroot het bewustzijn en biedt de branche ook de kans om verbetering in haar gedrag te laten zien.
Is er een instantie die toezicht houdt op (discriminatie op) de woningmarkt? Zo ja, welke is dat en zou die niet een actievere rol moeten spelen? Zo nee, zou het niet wenselijk zijn om die er te laten komen?
Discriminatie is niet toegestaan in Nederland. Lokale antidiscriminatievoorzieningen hebben een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van discriminatie. Bovendien kunnen mensen zelf of vertegenwoordigende belangenorganisaties een rol spelen. De brancheorganisaties en andere partijen op de woningmarkt kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door er gezamenlijk op toe te zien dat er geen discriminatie plaatsvindt. Hierover wil ik met de sector tot afspraken komen.
Bent u bereid om, in samenwerking met partijen op de woningmarkt, afspraken te maken over maatregelen die deze partijen kunnen nemen om discriminatie tegen te gaan en om een actieve rol te nemen om deze maatregelen breed onder de aandacht te brengen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Jazeker, zie de brief7 die ik uw Kamer stuurde en ook de beantwoording van vraag 2, 4, 6 en 8 waarin ik mijn voornemens toelicht. Uw Kamer ontvangt voor de zomer een brief met daarin de uitkomsten van het gesprek dat ik met de sector over dit onderwerp zal voeren.
Het bericht ‘Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zieke werknemers zorgaanbieder Carinova moeten werk inhalen»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u van het feit dat medewerkers bij Carinova hun werk moeten inhalen?
Het maakte op mij een merkwaardige indruk dat werknemers die zich ziekmelden hun werk zouden moeten inhalen. Dat heb ik ook aangegeven in reactie op de mondelinge vragen die het Kamerlid Van Kent (SP) hierover aan mij gesteld heeft, tijdens het Vragenuur van de Tweede Kamer op 27 maart jongstleden. Tijdens het Vragenuur heb ik ook vooropgesteld dat er geen oneigenlijke druk uitgeoefend mag worden op mensen die ziek zijn. In zijn algemeenheid geldt immers dat de werkgever een loondoorbetalingsplicht heeft tijdens ziekte. Tijdens ziekte moet de werkgever het loon doorbetalen en hoeft de werknemer niet te verschijnen op het werk. Werkgevers moeten zich aan deze wettelijke verplichting – die geregeld is in het Burgerlijk Wetboek – houden.
Het ligt op de weg van partijen om over de in het nieuwsbericht geschetste situatie het gesprek aan te gaan. Dit gesprek tussen de werkgever (Carinova) en vakbonden heeft inmiddels plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft de werkgever het verzuimprotocol dat ter discussie stond ingetrokken. Zoals ik heb aangegeven tijdens het Vragenuur, is het niet aan mij om actie te ondernemen en is het ook niet aan mij – maar aan de rechter – om te treden in de beoordeling van individuele gevallen. Dat de vakbond CNV hier alert op is geweest en dit heeft aangekaart bij de werkgever, vind ik dan ook een goede zaak. Dat is immers de geëigende route.
Deelt u de mening dat een werknemer niet de probleemhouder mag worden van ziekteverzuim? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er naar uw oordeel in deze situatie gesjoemeld met verzuim, zoals wordt gesteld door vakbond CNV? En is dit in strijd met de wet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in contact te treden met Carinova om dit aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De rechtspraak moet een slag maken naar etnische diversiteit»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de president van het gerechtshof Den Haag dat het aantal rechters met een migratie-achtergrond «veel te laag» is?
De samenstelling van het rechtspraakpersoneel is de verantwoordelijkheid van de rechtspraak zelf. Het is belangrijk dat de samenleving zich kan herkennen in de rechtspraak. Dat kan bijdragen aan het gezag, het draagvlak en het vertrouwen. Een divers samengestelde rechterlijke macht draagt dan ook bij aan het waarborgen van de legitimiteit van de rechtspraak. Meer diversiteit heeft geen invloed op de geldende kernwaarden: onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit.
Rechters dienen onpartijdig te zijn. Daar worden ze ook op geselecteerd en toe opgeleid. Bij de selectie staat kwaliteit altijd voorop. Kwaliteit en diversiteit hoeven elkaar niet te bijten. In de opleiding worden rechters getraind in de vaardigheid om hun persoonlijke politieke en andere opvattingen en hun sociaal-culturele achtergrond zorgvuldig te scheiden van hetgeen functioneel van hen wordt verwacht: onafhankelijke, onpartijdige en integere toepassing van het recht. Dit alles overigens niet door het ontkennen, maar door het onderkennen van die opvattingen en achtergrond. Een rechter hoeft niet een bepaalde cultuur te vertegenwoordigen om deze te kunnen begrijpen.
Wat vindt u van de uitspraak dat er meer rechters moeten komen «die hun cultuur begrijpen»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat rechters neutraal moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, sinds wanneer moeten rechters die een bepaalde cultuur willen begrijpen deze ook vertegenwoordigen? Of bent u van mening dat er ook meer rechters met rood haar moeten komen of meer rechters die de PVV aanhangen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat als een rechter van mening is dat er meer rechters moeten komen met een migratie-achtergrond vanwege het argument dat die «hun cultuur beter begrijpen» hij eigenlijk suggereert dat er blijkbaar ook meer mensen voor de rechter verschijnen met een migratie-achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Nee, die suggestie heb ik in die opvatting niet kunnen herkennen.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke uitspraken eigenlijk ook een pleidooi zijn voor sharia-rechtspraak, aangezien dit een bepaalde cultuur het best vertegenwoordigt? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rechtspraak in Nederland past het alhier geldende recht toe.
Deelt u de mening dat deze president een dwaallicht is en dat de rechters die onder hem ressorteren niet meer objectief kunnen oordelen in de zaak Wilders?
Rechters en raadsheren zijn onafhankelijk en dus heeft een president van een gerecht geen gezag over hen voor wat betreft hun rechtsprekende taak. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat het bestuur van een gerecht zich niet mag mengen in de behandeling van een individuele zaak.
De nieuwe tarieven en het assortiment voor de Intercity Brussel |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «IC Brussel: Weekendretour tot 70% duurder, enkeltjes juist tot 50% goedkoper»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de prijzen voor deze trein veranderen afhankelijk van het tijdstip van het kopen van het kaartje en de reis? Is er daarbij voor de meeste reizigers sprake van een prijsstijging of een -daling?
NS maakt in de nieuwe tariefstructuur op hoofdlijnen onderscheid tussen twee categorieën treinkaartjes, namelijk kaartjes met een standaardtarief en kaartjes met een kortingstarief («Early Bird»-kaartjes). Het nieuwe standaardtarief is grosso modo gelijk gebleven, wel is een aanpassing gedaan vanwege indexatie en vanwege de nieuwe route. Het verschil met de oude tariefstructuur zit met name in de manier waarop NS voordeeltarieven hanteert.
Het standaardtarief blijft, net als het oude standaardtarief, op alle dagen geldig, te koop tot en met de dag van vertrek en te gebruiken in combinatie met abonnementen en kortingskaarten. Nieuw aan het standaardtarief is dat kinderen tot en met elf jaar bij online boeking gratis meereizen en dat reizigers hun boeking gratis kunnen annuleren tot en met de dag van vertrek.
Wat de kaartjes met een kortingstarief betreft, heeft NS ervoor gekozen om reizigers te bewegen om meer doordeweeks te reizen in plaats van in het weekend als de treinen drukker zijn. Daarom geldt voor de «Early Bird»-kaartjes een lagere prijs voor reizen doordeweeks (op maandag tot en met donderdag) dan voor reizen in het weekend (op vrijdag tot en met zondag). Met «Early Bird»-kaartjes reizen reizigers, onafhankelijk van het tijdstip, tegen kortingstarief als zij tot zeven dagen voor vertrek een kaartje kopen. De mogelijkheid vervalt om tot op de dag van vertrek voordeelretourtickets te kopen.
NS kan op dit moment niet zeggen of voor de meeste reizigers sprake is van een prijsstijging of een -daling, omdat dit afhangt van de termijn van het boeken van de reis, en van het moment van reizen. De verwachting is dat meer mensen doordeweeks zullen gaan reizen in plaats van in het weekend, maar dit zal in de praktijk moeten blijken.
Voor een reis van Amsterdam naar Brussel levert de nieuwe tariefstructuur de volgende prijswijzigingen (voor reizen in de tweede klas) op:
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud retourtarief (zonder korting)
€ 90,80
Oud tarief weekendretour
Oud tarief superdagretour**
€ 54,60
€ 58,00
Nieuw retourtarief (zonder korting)
€ 93,60
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (weekend)
Nieuw retourtarief* «Early Bird» (doordeweeks)
€ 66,00
€ 50,00
STANDAARDTARIEVEN
KORTINGSTARIEVEN
Oud enkeltarief (zonder korting)
€ 45,40
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (weekend)
Nieuw enkeltarief «Early Bird» (doordeweeks)
€ 33,00
€ 25,00
Nieuw enkeltarief (zonder korting)
€ 46,80
* Deze tickets worden niet standaard als retourticket aangeboden. De reiziger koopt twee enkele reizen van respectievelijk € 33,00 per enkele reis in het weekend en € 25,00 per enkele reis doordeweeks.
** Te gebruiken op maandag tot en met donderdag na 9:00 uur ’s ochtends.
Hoe plaatst u de timing van de Nederlandse Spoorwegen (NS) om met deze tariefvoorstellen te komen afgezet tegen de introductie van de Intercity Brussel via de hogesnelheidslijn (HSL) die jaren heeft geduurd?
Zoals hiervoor aangegeven is de aanpassing van het standaardtarief ingegeven door de nieuwe route over de HSL-Zuid en indexatie. Voorts heeft NS aangegeven de omklap van de IC Brussel naar de HSL-Zuid een logisch moment te vinden om veranderingen in de tariefstructuur door te voeren en te communiceren richting de reizigers. De afweging over de timing laat ik aan NS.
Deelt u de inschatting dat het begrijpelijk is dat de NS via prijsvoordelen wil toewerken naar een betere benutting van de zitplaatscapaciteit op doordeweekse dagen, maar dat dit vooral ten koste zal gaan van expats en studenten die in Brussel of Nederland werken/studeren en uitsluitend van het weekendticket gebruik kunnen maken?
In de vervoerconcessie is bepaald dat NS (samen met NMBS), de tarieven van de IC Brussel vaststelt binnen de kaders van de Internationale Spoorwegunie. De vervoerders zijn bij het bepalen van de prijs gebonden aan basisafspraken over het tarievenaanbod en bijkomende voorwaarden. De consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov hebben een adviserende rol. De vervoerders hebben conform deze kaders gehandeld.
NS wil met de nieuwe tariefstructuur het gebruik van de IC Brussel aanmoedigen op momenten dat er een overschot aan zitplaatscapaciteit is (maandag t/m donderdag) en omgekeerd treinen ontlasten die overbezet zijn. Ik heb begrip voor dit principe, maar ben kritisch op de uitwerking ervan. Reizen in het weekend wordt altijd duurder. De mate waarin is afhankelijk van het moment van boeken. Op dit moment is het nog onduidelijk of de doelstellingen van NS met de nieuwe tariefstructuur kunnen worden gerealiseerd. Dat moet in de praktijk blijken.
Vindt u dat de termijn waarin vroegboektickets online gekocht dienen te worden (minimaal zeven dagen voorafgaand aan de reis) redelijk is?
Ik hecht aan een evenwichtige en flexibele tariefstructuur. Net als de consumentenorganisaties heb ik mijn bedenkingen bij de vroegboektermijn van zeven dagen. De consumentenorganisaties hebben NS geadviseerd om een termijn van drie in plaats van zeven dagen aan te houden. NS heeft hen laten weten het inkorten van de termijn van zeven naar drie dagen in overweging te willen nemen. NS heeft aan de consumentenorganisaties toegezegd de reacties op de vroegboektermijn van zeven dagen te monitoren en neemt de resultaten daarvan mee in de eerste evaluatie van de nieuwe tariefstructuur. NS heeft aangegeven dat het praktisch niet mogelijk is om per direct veranderingen in de nieuwe tariefstructuur door te voeren. De nieuwe structuur is al in gebruik genomen op 9 april jl. en NS moet wijzigingen in de tariefstructuur afstemmen met NMBS.
De evaluatie stond gepland in het najaar van 2018, maar gezien de aard en mogelijke impact van de veranderingen heb ik NS gevraagd om de evaluatie eerder uit te voeren. NS heeft aangegeven dit te zullen doen en de evaluatie uit te voeren drie maanden na de invoering van de nieuwe tariefstructuur.
De evaluatie moet de feiten over de nieuwe tariefstructuur boven tafel brengen. Ik verwacht van NS dat zij daarbij kritisch kijkt naar de lengte van de vroegboektermijn, het effect op het reizigersgedrag in het weekend en doordeweeks, en de hoogte van de tarieven. De uitkomsten van de evaluatie zal ik in afstemming met de consumentenorganisaties wegen en met NS bespreken.
Deelt u de mening dat spontane daguitstapjes naar de Randstad, Antwerpen of Brussel hierdoor worden ontmoedigd?
Uit de evaluatie zal blijken welke invloed de nieuwe tariefstructuur heeft op het reizigersgedrag.
Welke mogelijkheden ziet u om de trein in de toekomst aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen?
Ik vind het belangrijk om de trein aantrekkelijker te maken voor grensoverschrijdende reizen en daarmee een duurzaam alternatief voor de luchtvaart te bieden op korte afstanden, mede in het licht van motie Kröger (Kamerstuk 34 775 A, nr. 30).
Ik zie de introductie van de Eurostar treindienst naar Londen, waarover ik uw Kamer op 3 april jl. geïnformeerd heb (Kamerstuk 29 984, nr. 762) dan ook als een mooie stap. Daarnaast heb ik uw Kamer in dezelfde brief geïnformeerd over de nieuwe bestemmingen van Thalys naar Charles de Gaulle en Marne la Vallée vanaf april 2019. Ook deze treindienst levert een bijdrage aan de duurzame ambities van het kabinet om de trein een aantrekkelijk alternatief te laten zijn voor het vliegtuig.
In een breder kader heb ik uw Kamer ook toegezegd dat ik voor de zomer kom met een overzicht van de stand van zaken op de belangrijke internationale verbindingen alsook een analyse van de mogelijkheden die internationale spoorverbindingen bieden ten opzichte van de luchtvaart.
De brandbrief van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie |
|
Maarten Hijink , Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brandbrief die de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) heeft gestuurd aan Zorgverzekeraars Nederland?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de tarieven in de eerstelijns logopedie 25% lager liggen dan de tarieven die de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in 2011 vast heeft gesteld aan de hand van onderzoek?2
Één van de taken van zorgverzekeraars is om de zorgkosten in Nederland binnen de perken te houden. Indien zorg goedkoper kan, bijvoorbeeld door onder de NZa vastgestelde maximumtarieven te contracteren, dan vind ik dat een goede zaak. Tegelijkertijd hebben zorgverzekeraars ook een zorgplicht en worden zij geacht voldoende goede zorg voor hun verzekerden in te kopen. Het signaal dat de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) afgeeft, is dat de geboden tarieven door zorgverzekeraars voor eerstelijns logopedie volgens de NVLF zo laag zijn dat de zorgplicht in gevaar komt. De NVLF geeft aan dat eerstelijns logopedisten stoppen of intramuraal aan de slag gaan waardoor een tekort aan eerstelijns logopedisten dreigt. Dit vind ik een zorgwekkend signaal, omdat dat de zorgplicht in het gedrang zou kunnen brengen. Echter, het vraagt wel nader onderzoek om dit signaal goed te kunnen plaatsen. Daarom vind ik het positief dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de zorgplicht, een onderzoek is begonnen in overleg met de betrokken partijen (koepels van zorgaanbieders en zorgverzekeraars) naar de ontwikkelingen van de geboden tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Zoals ik ook heb aangegeven in beantwoording op eerdere Kamervragen worden de resultaten van het onderzoek van de NZa begin 2019 verwacht.3 Ik heb al aan de betrokken partijen aangegeven hierna met hen over de uitkomsten in gesprek te willen gaan.
Hoe verklaart u dat de tarieven in de praktijk zoveel lager liggen dan het door de NZa vastgestelde tarief?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat logopedisten in de praktijk moeten tekenen bij het kruisje en totaal geen onderhandelingsruimte hebben? Wat is uw reactie hierop?
Het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten. In de logopedie speelt, net als in veel andere sectoren binnen de eerstelijnszorg, dat sprake is van een groot aantal relatief kleine aanbieders (er zijn circa 5000 logopedisten) en een klein aantal zorgverzekeraars. Hierdoor is het voor zorgverzekeraars niet praktisch en niet doelmatig om met alle zorgaanbieders een individueel gesprek aan te gaan. Tegelijkertijd is het voor goede zorgverlening van belang dat het perspectief van zorgaanbieders voldoende aan bod komt bij de onderhandelingen.
Zorgverzekeraars hebben mij desgevraagd laten weten hoe zij de onderhandelingen met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven. Voorafgaand aan de contractering wordt er met de vereniging van de beroepsgroep gesproken over het inkoopbeleid en de contractvoorwaarden voor die specifieke beroepsgroep. Daarnaast praten zorgverzekeraars met vertegenwoordigers uit het veld om hun beleid en voorwaarden te spiegelen. Dit leidt tot een contract dat aan de zorgaanbieders kan worden voorgelegd. Vervolgens staat het iedere individuele beroepsbeoefenaar vrij om onderbouwd een tegenvoorstel te doen op het aangeboden contract of met nadere vragen te komen richting de zorgverzekeraar.
Daarnaast merk ik op dat gedurende dit proces de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa van kracht is. Ook moeten zorgverzekeraars voldoen aan de zorgplicht. De NZa ziet toe op de naleving van deze regels en kan ingrijpen indien daartoe aanleiding is.
Ziet u ook in dat bij logopedisten op grote lijnen dezelfde problemen spelen als bij de fysiotherapeuten, waarbij de kern ligt bij het gebrek aan onderhandelingsmacht ten opzichte van de zorgverzekeraar?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars niet op de stoel van de hulpverlener gaan zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Geldt het machtsevenwicht dat er volgens u zou bestaan tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten, blijkens het KPMG onderzoek, ook voor logopedisten? Zo ja, hoe rijmt u de conclusies uit het KPMG onderzoek met de praktijk? Zo neen, hoe beoordeelt u de machtsverhouding tussen logopedisten en zorgverzekeraars?4
Het onderzoek van KPMG betreft een evaluatie van de Zorgverzekeringswet6. Dit omvat geen uitgebreide analyse van de machtsverhoudingen tussen logopedisten en zorgverzekeraars. Echter, zoals ook door KPMG in haar onderzoek wordt benadrukt, hoeft de onderhandelingspositie van zorgverzekeraars niet als bezwaarlijk te worden beschouwd zolang de voordelen daarvan worden doorgegeven aan patiënten en verzekerden en de zorg niet verschraalt. Tegen deze achtergrond vind ik het goed om te zien dat de NZa onderzoek is gestart naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wie mag er nu eigenlijk onderhandelen over tarieven voor logopedisten, gezien het feit dat de NVLF dit niet mag en het individuele logopedisten door de verzekeraar onmogelijk wordt gemaakt om te onderhandelen?
Onderhandelingen vinden plaats tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Overigens kunnen zorgaanbieders over veel verschillende aspecten de samenwerking opzoeken. Dit heeft de ACM beschreven in haar «uitgangspunten toezicht ACM op zorgaanbieders in de eerste lijn». Bepaalde taken die bij zorgverlening horen zoals het voeren van een administratie, ontwikkeling van kwaliteitsindicatoren en inkoop van bureaubenodigdheden kunnen in gezamenlijkheid en daarmee vaak efficiënter worden uitgevoerd. De ACM grijpt alleen in als samenwerking schadelijk is voor de patiënt of verzekerde. Ik kan mij dus voorstellen dat logopedisten ook deze optie verder verkennen.
Verzekeraars geven aan dat maximumtarieven zijn bedoeld om (te) hoge prijzen tegen te gaan, maar wie beschermt de logopedisten tegen te lage tarieven?
Zorgverzekeraars hebben zich onder meer te houden aan de zorgplicht. Zie verder mijn antwoorden op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Staat u toe dat zorgverzekeraars op hun uitgaven besparen over de rug van de logopedist? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom laat u dit toe?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over de brandbrief die fysiotherapeuten hebben gestuurd, waarin u stelt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars elkaar scherp moeten houden? Kunt u precies aangeven welke instrumenten logopedisten in handen hebben om zorgverzekeraars scherp te houden?5
Ja, ik herinner mij het antwoord. In mijn antwoord op vragen 4 en 5 heb ik toegelicht op welke wijze zorgverzekeraars de contractering met logopedisten op hoofdlijnen vormgeven en hoe zorgaanbieders inbreng kunnen leveren. Daarnaast dienen zorgverzekeraars binnen de geldende wet- en regelgeving te blijven, waaronder de «Regeling transparantie van het zorginkoopproces Zvw» van de NZa en de zorgplicht. De NZa ziet op de naleving daarvan toe.
Bent u bereid om uzelf achter de logopedisten en patiënten te scharen door te regelen dat de logopedisten hogere tarieven krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan zorgverleners en zorgverzekeraars om afspraken te maken over de zorgverlening aan patiënten, ook over het tarief. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3 en vragen 4 en 5.
Ziet u in dat er acuut handelen nodig is en er niet gewacht kan worden met ingrijpen tot het NZa rapport over de ontwikkeling van tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg gereed is in 2019?6 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de NZa dient ertoe om eerst een beter beeld van de huidige situatie en eventuele knelpunten te krijgen. Dit betekent echter niet dat de NZa in de tussentijd bij acute situaties geen actie onderneemt. Indien een zorgverlener dus een signaal heeft dat er een acuut probleem met de zorgplicht is in zijn of haar regio dan kan dit nog steeds gemeld worden bij de NZa. De NZa kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is.
Wat vindt u ervan dat door het hanteren van de lage tarieven het moeilijk is om nog logopedisten te vinden voor openstaande vacatures?
Ik heb geen cijfers over het aantal openstaande vacatures voor eerstelijns logopedisten. Wel heeft de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) eind 2017 een enquête onder haar leden laten uitvoeren waaruit naar voren komt dat circa de helft van de eerstelijns respondenten lastig te vervullen vacatures heeft openstaan.
Zoals aangegeven bij de antwoorden op vragen 2 en 3 vind ik het goed, gezien onder andere de signalen van de NVLF, dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures er op dit moment openstaan in de eerstelijns logopedie? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven hoeveel logopedisten er de afgelopen jaar zijn gestopt met hun praktijk? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen cijfers over het aantal logopedisten dat het afgelopen jaar gestopt is met hun praktijk. Echter, in de eerdergenoemde enquête (antwoorden op vragen 13 en9 van de NVLF geeft 23% van de respondenten die voorheen actief waren in de eerstelijn aan nu niet meer werkzaam te zijn in de eerstelijn. Ik ben niet voornemens aanvullend onderzoek te gaan op het onderzoek dat de NZa al is begonnen.
Kunt u aangeven of er een daling waarneembaar is in het aantal studenten dat met de HBO-opleiding logopedie start? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Er is een dalende trend aanwezig. De Vereniging Hogescholen meldt de volgende ontwikkeling in de instroom in de opleiding logopedie:
702
716
687
722
721
705
599
606
587
544
Is er volgens u een verschuiving waarneembaar van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Ik heb geen gegevens om de stelling dat er een verschuiving van logopedisten van de eerstelijn naar de tweedelijn waarneembaar is te bevestigen of ontkrachten. Zoals aangegeven ben ik wel bekend met het signaal van de NVLF op dit punt en ik ben dus positief dat de NZa onderzoek uitvoert naar de ontwikkelingen van de tarieven in relatie tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de paramedische zorg, waaronder logopedie.
Ziet u in dat het voor logopedisten veel aantrekkelijker is om intramuraal in de tweedelijn te werken, gezien er daar een cao geldt?
Het werken in eerste- en tweedelijn heeft verschillende kenmerken die individuen anders zullen beoordelen. Het wel of niet hebben van een CAO kan daarbij een overweging zijn.
Staat volgens u de zorgplicht van zorgverzekeraars onder druk door de lage tarieven die niet voldoende zijn om de praktijkkosten te dekken, waardoor het aantal logopedisten afneemt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?7
Het is aan de NZa om toezicht te houden op de naleving van de zorgplicht. Zie verder mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Vindt u het redelijk dat zorgverzekeraars inzetten op Patient Reported Experience Measures (PREM), zonder logopedisten hier een extra vergoeding voor te geven?8 Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van PREM’s bij een behandeltraject helpt om de door patiënten ervaren kwaliteit van zorg beter in kaart te brengen. Hier ben ik dus in principe voorstander van. Tegelijkertijd moeten verzekeraars ook oog hebben voor de kosten en tijd die kwaliteitsinstrumenten met zich mee kunnen brengen en wat het oplevert.
Wat vindt u ervan dat logopedisten door de wurgcontracten van zorgverzekeraars worden gedwongen om ongecontracteerd te werken, terwijl dit veel onzekerheden met zich meebrengt ten aanzien van inkomsten?
Het is de vrije keuze van een logopedist om geen contract te sluiten. Het kabinet is voorstander van het sluiten van (meerjarige) contracten tussen zorgaanbieders (en dus ook logopedisten) en zorgverzekeraars. Dit is de grootste garantie voor kwalitatief goede, integrale en doelmatige zorg die ook rechtmatig is. Vandaar dat in het regeerakkoord ook is opgenomen dat het onderscheid tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorg verhelderd en versterkt moet worden. De basis hiervoor is een verdere verbetering van de onderlinge relatie tussen logopedisten en zorgverzekeraars.
Hoeveel brandbrieven en petities moeten er nog komen voordat u overgaat tot actie?
Zie mijn antwoord bij 12.
Het bericht dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO landroof in Sierra Leone heeft gefinancierd |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mislukt project FMO treft boeren in Sierra Leone»?1
Ja.
Klopt het dat de boeren in het afgelegen Noordoosten van Sierra Leone niet of nauwelijks geconsulteerd zijn en er dus geen sprake is van zogenaamd «Free, Prior and Informed Consent» bij de overname van 57.000 hectare grond door het Zwitserse energiebedrijf Addax, ondanks dat door betrokken maatschappelijke organisaties vanaf het begin hierover zorgen zijn geuit? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) past bij investeringsbeslissingen onder meer de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC) toe. Deze standaarden besteden aandacht aan Free Prior and Informed Consent (FPIC) en waarborgen een goede uitvoering van het beschermen van landrechten.
Mede op verzoek van de investeerders, waaronder FMO, is Addax in 2009 gestart met het consulteren van stakeholders, waaronder verschillende lokale maatschappelijke organisaties die belangen van lokale boeren behartigen. Deze consultaties hadden als doel om de gevolgen van dit project voor de lokale bevolking inzichtelijk te maken en het project indien nodig aan te passen.
Mede op basis van deze consultaties konden bezwaren van de lokale bevolking en maatschappelijke organisaties worden gedocumenteerd en zijn aanpassingen doorgevoerd in de projectplannen. Zo is het landgebruik bij de start van het project in 2014 teruggebracht van 57.000 ha tot 24.600 ha.
Klopt het dat afspraken met de boeren over financiële compensatie, de bouw van scholen en klinieken en het regelen van watervoorziening niet zijn nagekomen, en 3.000 boeren nu voor niets hun vruchtbare gronden en hun werk zijn kwijtgeraakt? Zo ja, hoe kwalificeert u dit?
Een onafhankelijke studie in opdracht van Bread for All uit Zwitserland en de Duitse ontwikkelingsorganisaties Bread for the World en Evangelischer Entwicklungsdienst (EED) concludeerde in 2016 op basis van veldonderzoek en interviews met de lokale bevolking dat Addax gemaakte betalingsafspraken met de lokale bevolking en landeigenaren is nagekomen. Ook tijdens de uitbraak van Ebola in 2014 in de Makeni regio, is Addax financiële verplichtingen nagekomen.
Voor zover mijn medewerkers hebben kunnen nagaan is Addax ook afspraken nagekomen die zich richtten op verbeterde toegang tot infrastructuur en drinkwater, toename van werkgelegenheid en productie van schone energie. Ook zijn (kleinere) sociale projecten op het gebied van onderwijs en gezondheidszorg in de boerengemeenschappen uitgevoerd.
Na de Ebola epidemie in de Makeni regio waren de vooruitzichten voor het Addax project dermate negatief, mede door de sterk gedaalde prijs voor bioethanol, dat Addax in 2015 heeft besloten om verdere ontwikkelingen te staken. In overleg met haar financiers, waaronder FMO, heeft Addax het project verkocht en de daarbij behorende verplichtingen overgedragen aan de nieuwe eigenaar Sunbird bioenergy.
Vindt u dat FMO voldoende «due diligence» heeft betracht bij het aangaan van de financiering van dit project? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
FMO heeft gehandeld conform de geldende «due dilligence» vereisten bij het aangaan van de financiering van dit project. FMO heeft voorafgaand aan de investering in het Addax project de potentiële gevolgen van de bedrijfsoperaties op betrokken boerengemeenschappen en andere stakeholders geïnventariseerd en maatregelen laten opnemen om deze mogelijke gevolgen te mitigeren, bijvoorbeeld rond landgebruik en landrechten.
FMO vraagt van haar klanten om effectrapportages op te stellen om milieu en sociale gevolgen van hun activiteiten inzichtelijk te maken. Een Environmental Social and Health Impact Assessment (ESHIA) voor dit project is conform FMO beleid door Addax uitgevoerd en een eerste draft is in 2009 aan betrokkenen aangeboden ter consultatie.
In overleg met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en overheid, heeft FMO haar duurzaamheidsbeleid in 2016 verder aangescherpt. Ook heeft FMO in 2016 een disclosure policy opgesteld waarbij nieuwe investeringen vóór contractering worden gepubliceerd. Daarmee worden stakeholders in de gelegenheid gesteld reacties te geven op voorgenomen financieringen.
Deelt u de mening dat FMO in lijn met de «Guiding Principles on Business and Human Rights» van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een verantwoordelijkheid heeft om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project? Hoe beoordeelt u de manier waarop FMO zich heeft teruggetrokken uit het project in Sierra Leone in dit licht?
FMO heeft de verantwoordelijkheid om respect voor mensenrechten te waarborgen, ook wanneer zij zich terugtrekt uit een project. Dit volgt uit de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) van de Verenigde Naties en de richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaraan FMO zich dient te houden. Het kabinet ziet er zelf ook op toe dat FMO zich aan deze principes en richtlijnen houdt.
In geval van beëindiging van een investering, zoals ook het geval bij Addax, is de insteek van FMO dat de direct betrokken gemeenschappen geen onevenredige nadelige gevolgen ondervinden. Dit is in lijn met de UNGPs en de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen die aangeven dat bedrijven bij het besluit tot terugtrekken de mogelijke nadelige gevolgen in ogenschouw moeten nemen.
FMO heeft na terugtrekking uit het Addax project een onafhankelijke specialist gevraagd een onderzoek uit te voeren om de samenwerking en projecten met lokale gemeenschappen op gebied van sociale en milieu criteria zoveel mogelijk te kunnen waarborgen. FMO heeft dit onderzoek ter beschikking gesteld aan de nieuwe eigenaar van het project en de samenvatting van het rapport gedeeld met maatschappelijke organisaties in Nederland en Sierra Leone.
Hiermee heeft FMO zich gehouden aan de principes en richtlijnen voor een verantwoorde terugtrekking.
Bent u bereid FMO te vragen om voortaan standaard een exit-perspectief op te nemen in haar mensenrechten-effectrapportages en contractvoorwaarden met cliënten? Zo nee, waarom niet en hoe wilt u er dan voor zorgen dat FMO zich niet nogmaals op onverantwoorde wijze terugtrekt uit een project met zulke grote negatieve sociale en milieugevolgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO moet worden uitgebreid, zodat ook klachten kunnen worden ingediend over projecten waar geen actieve financieringsrelatie meer bestaat, maar waar deze vroegere relatie wel aantoonbaar tot negatieve impacts heeft geleid? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen ten opzichte van FMO om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening niet dat het klachtenmechanisme moet worden uitgebreid. FMO heeft sinds 2014 als eerste Europese bilaterale ontwikkelingsbank een onafhankelijk klachtenmechanisme ingesteld voor onder meer de lokale bevolking en het maatschappelijk middenveld. Het is een onafhankelijk en transparant klachtenmechanisme en biedt een goede mogelijkheid voor maatschappelijke organisaties en direct betrokken om te laten toetsen of aan alle geldende richtlijnen en standaarden is voldaan. Ook na beëindiging van de investeringsrelatie is het mogelijk een klacht in te dienen bij het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO als deze betrekking heeft op de looptijd van de investeringsrelatie.
Het bericht dat de BelastingTelefoon voor het zesde jaar op rij onder de maat presteert |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de BelastingTelefoon voor inmiddels de zesde keer als onvoldoende wordt gekwalificeerd? Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is?1
Ja. Ik heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond. Maatregelen om de beantwoording van vragen over wet- en regelgeving te verbeteren, zoals specialisatie op deze vragen en het versterken van de tweede lijn, worden voorbereid zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 28 februari jl.2
Hoeveel procent van de vragen zijn in minder dan 75% van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in minder dan de helft van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in minder dan 25% van de gevallen correct beantwoord? Hoeveel vragen zijn in geen enkel geval correct beantwoord?
De Belastingdienst beantwoordt per jaar tussen de 10 en 13 miljoen telefoontjes. Ongeveer 90% van de vragen die aan de Belastingtelefoon worden gesteld zijn zogenaamde proces- en statusvragen. De norm voor de kwaliteit van dit soort antwoorden is dat bij minimaal 90% juiste en volledige antwoorden worden gegeven. De realisatie in 2017 was 92%.
De overige circa 10% van de vragen betreft wet- en regelgevingvragen. Tot en met 2016 is er in opdracht van de Belastingdienst door een extern bureau onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de antwoorden op wet- en regelgevingsvragen. De norm was 80%. In 2016 was de realisatie 86%. Daarbij beperkte het onderzoek zich wel tot de meest gestelde vragen. Deze meest gestelde wet- en regelgevingsvragen vertegenwoordigen ongeveer 7% van alle vragen.
De beantwoording van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (3% van alle vragen) voldoet niet aan de genoemde norm van 80%. Dit blijkt ook uit eigen onderzoek in 2017, zoals gemeld in de 20e halfjaarsrapportage. De Consumentenbond bevestigt dit beeld. Daarmee komen de onderzoeksresultaten met elkaar overeen.
De onderzoeken zijn zo opgezet dat ze representatief zijn voor alle belastingsoorten (burgers en ondernemingen) en Toeslagen. In deze onderzoeken is niet gekeken welke soorten wet- en regelgeving vragen goed respectievelijk minder goed worden beantwoord.
Welke vragen worden het meest accuraat beantwoord (vragen over huurtoeslag/zorgtoeslag/kinderopvangtoeslag, ondernemersvragen (omzetbelasting of vennootschapsbelasting), vragen van particulieren over de inkomstenbelasting of vragen van andere aard)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het huidige Nederlandse belastingstelsel zeer complex is en dat het voor burgers en het midden- en kleinbedrijf (mkb) essentieel is dat zij moeten kunnen vertrouwen op antwoorden van de Belastingdienst?
Burgers en bedrijven moeten kunnen vertrouwen op antwoorden van de Belastingdienst. Daarbij is het van belang dat zij hun eigen situatie en de juiste fiscale context voorleggen. Het hoort tot de taak van een medewerker van de Belastingdienst om vragen te stellen waarmee deze situatie en daarmee de fiscale context zo duidelijk mogelijk wordt, anders kan er al snel sprake zijn van onvolledige antwoorden of zelfs antwoorden die niet van toepassing zijn. Daarom heb ik ook in mijn brief3 van 28 februari jongstleden aangekondigd maatregelen voor te bereiden om de moeilijke inhoudelijke vragen beter te laten beantwoorden.
Bent u het ermee eens dat gedegen kwaliteit van de BelastingTelefoon, voor burgers en het mkb het eerste aanspreekpunt van de Belastingdienst, van groot belang is en dat ontoereikende kwaliteit van medewerkers van de Belastingdienst de belastingmoraal in Nederland alsmede het vertrouwen van de burger in de overheid kan aantasten?
De Belastingtelefoon is ingericht om zoveel mogelijk vragen van burgers goed te beantwoorden, met behulp van gespreksondersteunende systemen. Medewerkers worden geworven op MBO werk- en denkniveau en worden intern inhoudelijk (bij)geschoold. Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de kwaliteit van de beantwoording van het overgrote deel van de vragen op orde. Het betreft proces- en statusvragen (90%) en de meest gestelde wet- en regelgevingsvragen (7%). Ik herken dan ook niet dat er sprake zou zijn van ontoereikende kwaliteit van medewerkers van de Belastingtelefoon. Dat neemt niet weg dat ook de kwaliteit van de antwoorden op de resterende 3% van de vragen op een acceptabele norm moet komen, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief van 28 februari jl.
Bent u van mening dat het essentieel is dat medewerkers van de BelastingTelefoon in uitstekende mate inhoudelijk op de hoogte moeten zijn? Waarom is dat voor de zesde maal op rij niet het geval? Welke acties kunnen en moeten op korte termijn in gang gezet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst op zijn vacaturepagina doorgaans geen vacatures plaatst voor inhoudelijke medewerkers voor de BelastingTelefoon? Hoeveel inhoudelijk geschoolde werknemers heeft u op korte termijn nodig om het probleem met de tekortschietende kwaliteit van de BelastingTelefoon structureel op te lossen? Hoeveel euro denkt u hiervoor nodig te hebben?
Circa 60% van de medewerkers bij de Belastingtelefoon wordt vooral binnen de Belastingdienst geworven, waarbij flexkrachten mee kunnen solliciteren. Voor de piekwerkzaamheden werft de Belastingtelefoon uitzendkrachten. Het betreft circa 40% van de capaciteit. Om ook voor de antwoorden op de genoemde 3% van de vragen bij het huidige aanbod op een acceptabele norm te komen, zijn meer fiscaal geschoolde medewerkers nodig.
Beschikt de Belastingdienst over interne opleidingstrajecten? Zo ja, welke cursussen worden aangeboden en door wie worden deze verzorgd? Hoeveel wordt hier jaarlijks van gebruik gemaakt? Is het succesvol doorlopen van inhoudelijke opleidingen standaardonderdeel van beoordelingsgesprekken bij de Belastingdienst? Is dat ook het geval bij medewerkers van de BelastingTelefoon? Zo nee, bent u bereid dit onderdeel van beleid te maken en strikt na te leven?
Medewerkers van de Belastingdienst maken met hun leidinggevende jaarlijks afspraken over te behalen resultaten en ontwikkeling van vaardigheden. Deze afspraken worden jaarlijks geëvalueerd waarbij door de leidinggevenden met behulp van een samenvattende conclusie een oordeel wordt gegeven over de mate waarin afspraken nagekomen zijn. Deze beoordelingssystematiek wordt rijksbreed toegepast onder de noemer Gesprekscyclus Rijk. Bijscholing vindt plaats als organisatieontwikkelingen of bijvoorbeeld wetswijzigingen daarom vragen. Daarvoor is via de Belastingdienstacademie een uitgebreide opleidingencatalogus beschikbaar.
Medewerkers die een functie hebben waarvoor specifieke aanvullende (fiscale) kennis en vaardigheden vereist zijn, worden gedurende hun aanstelling opgeleid door middel van verplichte startopleidingen. Dat betreft vaak modulair onderwijs. De modules worden zoveel mogelijk onder regie van de Belastingdienstacademie uitgevoerd, vaak met behulp van interne didactisch gecertificeerde trainers van de Belastingdienst. Dat aanbod wordt aangevuld met opleidingsaanbod van externe leveranciers zoals agressie- en weerbaarheidstrainingen. Medewerkers kunnen pas volledig op het takenpakket worden ingezet als ze de daarvoor benodigde startopleidingen hebben gevolgd. Afspraken hierover worden ook meegenomen in de Gesprekscyclus Rijk.
Dit geldt ook voor medewerkers van de Belastingtelefoon. Voordat medewerkers een bepaald type vragen van burgers en bedrijven gaan beantwoorden is de eis dat betreffende startopleidingen succesvol zijn afgerond. Bijscholing is afhankelijk van eventuele (wets)wijzigingen die zich in een bepaalde werkstroom voordoen. Niet alle wijzigingen vragen een aanvullende opleiding. Afhankelijk van de omvang kan volstaan worden met een instructie en/of een wijziging van de gespreksondersteuning voor de medewerker. Daarnaast zijn er maandelijkse kwaliteitsmetingen per medewerker en is kwaliteit een standaard onderwerp in de gesprekken tussen medewerker en leidinggevende.
Welke garanties geeft u over het implementeren van beleid ter verbetering van de kwaliteit van de BelastingTelefoon?
Verbeteringen worden ingevoerd na een zorgvuldig traject. Proeftuinen waarin mogelijke oplossingen eerst op kleine schaal worden getest maken daar onderdeel van uit. De Belastingtelefoon heeft inmiddels ervaring opgedaan met een proeftuin op het thema Nabestaanden en Schenken. Er is besloten het betreffende Serviceteam structureel in te bedden in de Belastingtelefoon, omdat onder meer de antwoorden op minder vaak voorkomende wet- en regelgeving vragen kwalitatief substantieel beter waren dan het gemiddelde van de Belastingtelefoon.
Zoals ik in mijn brief van 28 februari heb aangekondigd, is in de afgelopen aangiftecampagne proef gedraaid met enkele thema’s zoals eigen woning en zorgkosten. De eerste resultaten daarvan zijn ook bemoedigend ten aanzien van de kwaliteit van antwoorden op wet- en regelgeving vragen. De door mij beoogde herinrichting is dan ook doorgaan op deze door mijn voorganger ingeslagen weg van specialisatie op basis van thema’s en het versterken van de tweede lijn bij vragen van burgers.
Heeft u kennisgenomen van het beleidsvoornemen van uw voorganger aangaande de kwaliteit van de BelastingTelefoon? Bent u van mening dat hij hierin voldoende is geslaagd?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en op welke punten heeft hij gefaald? Welke acties pakt u wel op en zet u op korte termijn in gang?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘GBNED: Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst lijkt aan koppelverkoop te doen»?1
Ja.
Kunt u reageren op de suggestie gewekt in het artikel dat de Belastingdienst aan koppelverkoop doet?
Zoals ook vermeld in de Handhavingsbrief Belastingdienst 2018 wil de Belastingdienst komen tot een vorm van vooraf ingevulde aangiften voor zzp’ers. «Automatisch ingevuld» betekent daarbij dat het boekhoudpakket vanuit de administratie van de ondernemer de gegevens voor de aangifte samenstelt. In dit kader wordt de proef «Boekhouden, belastingaangifte en betalen in één» gehouden. De Belastingdienst stelt daarbij eisen aan de wijze waarop de administratie wordt gevoerd. Deze eisen zijn er op gericht bewuste en onbewuste fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Dat betekent onder andere dat de administratie gevoerd wordt met gecertificeerde software. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het keurmerk Zeker-OnLine. Aan de basis van dat keurmerk ligt een accreditatieproces en een normenkader dat in samenwerking tussen verschillende aanbieders van online boekhoudpakketten, ICTRecht (juridisch adviesbureau), NOREA (beroepsorganisatie van IT-auditors), ECP (Platform voor de InformatieSamenleving) en de Belastingdienst is ontwikkeld. Op toepassing van dat normenkader vindt onafhankelijk toezicht plaats. Het keurmerk Zeker-OnLine is in mijn ogen een passende invulling van te stellen waarborgen om de proef tot een succes te maken. Het is voor iedere aanbieder van online boekhoudpakketten mogelijk zich aan te sluiten bij de proef, mits voorzien van het keurmerk Zeker-OnLine. De aanbieder die dat keurmerk nog niet heeft kan accreditatie vragen met het genoemde accreditatieproces. Van koppelverkoop is dan ook geen sprake.
Kunt u aangegeven op basis waarvan het keurmerk Zeker-Online aanbieders van paketten selecteert?
De stichting Zeker-OnLine heeft het proces vastgesteld, waarmee het onafhankelijk toekennen van het keurmerk aan online boekhoudpakketten die door aanbieders zelf bij de stichting worden aangemeld, geborgd wordt. In dit proces zitten de waarborgen dat de toelating op objectieve criteria plaatsvindt en dat het keurmerk geen selectieve toetredingscriteria kent.
Kunt u reageren op de stelling van GBNED dat afgevraagd kan worden of die pakketten wel in alle gevallen de beste oplossingen zijn voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)?
De Belastingdienst doet geen uitspraken over de vraag welke pakketten de beste oplossingen zijn voor zzp’ers. De keuze van een boekhoudpakket is een verantwoordelijkheid van de ondernemer.
De Belastingdienst doet een proef om verbeterde dienstverlening en verbeterde naleving te combineren. De proef is erop gericht om vast te stellen of zzp'ers gemak kunnen hebben van een online boekhoudpakket dat het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen integreert. Ik verwacht dat dit leidt tot minder administratieve lasten, meer inzicht in de eigen financiële en fiscale positie en kwalitatief betere aangiften.
Vindt u dat het antwoord op die vraag überhaupt aan de Belastingdienst is?
Zie antwoord vraag 4.
Is het opmerkelijk dat de Belastingdienst zelf aanbieders aanprijst? Gebeurt dit vaker? Zo ja, waar?
De Belastingdienst prijst geen aanbieders aan. In de communicatie van de Belastingdienst worden de aanbieders niet genoemd. Er wordt enkel en alleen gesproken over het keurmerk en er wordt aangegeven dat de aanbieders van boekhoudpakketten waarmee wordt deelgenomen aan de proef, voorzien zijn van het keurmerk.
Kunt u reageren op de stelling in het artikel dat met de flyer van de Belastingdienst meer beloofd is dan men waar kon maken?
De Belastingdienst heeft aangekondigd om middels deze proef te onderzoeken of het integreren van het voeren van administratie, het doen van aangifte en betalen voor zzp’ers voordelen oplevert. De tekst van de flyer geeft dat weer. Anders dan in het artikel wordt gesteld is er geen sprake van dat de Belastingdienst zou suggereren dat met gebruik de betreffende boekhoudpakketten geen fouten meer worden gemaakt in de belastingaangifte. Wel zal de proef er onder andere op gericht zijn om te bezien of (on)bewuste fouten kunnen worden voorkomen.
Waarom is niet gekozen voor het Ondersteuning SoftWare Ontwikkelaars (OSWO)-kanaal?
OSWO is een ondersteunende dienst van de Belastingdienst voor alle ontwikkelaars van software waarmee belastingplichtigen hun digitaal berichtenverkeer met de Belastingdienst voor de verschillende belastingaangiften uitvoeren. Een team (team Ondersteuning Softwareontwikkelaars = OSWO) voorziet in het op internet publiceren van informatie, zoals informatie over (jaarlijkse) aangiftespecificaties en testfaciliteiten. Ook is voorzien in een helpdesk en ondersteunend overleg.
OSWO is dus een ondersteunend communicatiekanaal van de Belastingdienst voor de software-ontwikkelaars en is daarmee van geheel andere aard dan het Keurmerk Zeker-OnLine dat wordt gevoerd door een stichting met de genoemde betrokken partijen. Het is aan de individuele software-ontwikkelaar om te overwegen het Keurmerk Zeker-OnLine aan te vragen, zodat daarmee gebruikers van het betreffende softwarepakket aan de proef kunnen deelnemen.
Neemt u de uitnodiging aan om rond de tafel te gaan zitten, zoals beschreven in het artikel?
De Belastingdienst is structureel in gesprek met partijen zoals ECP, belangenorganisaties van zzp'ers, belangenorganisaties van fiscaal dienstverleners, Kamer van Koophandel, banken en KING.
Ook aanbieders van online boekhoudpakketten zijn in de gelegenheid om bij dat gesprek aan te sluiten. Tevens zijn de aanbieders van online boekhoudpakketten uitgenodigd om in gesprek te gaan met de Belastingdienst.
Wat is het foutenpercentage voor aangiften van zzp’ers? Hoe vaak worden boetes opgelegd? Met hoeveel verwacht u dat deze beide aantallen naar beneden kunnen na deze proef? Hoe houdt u de Kamer op de hoogte van de resultaten van deze proef?
Zoals ook gepubliceerd in de «Beleidsdoorlichting Toezicht en opsporing en massale processen Belastingdienst2 werden bij steekproefonderzoeken in ongeveer 40% van de aangiften van ondernemers correcties opgelegd. Naar het oordeel van de behandelaar komt ongeveer 60% van deze correcties voort uit onwetendheid, gebrek aan kennis, slordigheid, gemakzucht, of een slechte administratie. De proef is er op gericht na te gaan in hoeverre deze, vaak onbewuste, fouten kunnen worden voorkomen door verbeteringen in de administratie.
Boetes kunnen worden opgelegd wanneer aangiften te laat, onjuist of onvolledig worden gedaan. De aanname is dat als het doen van aangifte eenvoudiger wordt dit ten goede komt aan tijdigheid, juistheid en volledigheid, waardoor het aantal boetes mogelijk zal teruglopen. Ik ben voornemens u over de resultaten van de proef te informeren vanaf de 22e Halfjaarsrapportage.
Kunt u aangeven welke stappen u de laatste jaren zelf gezet hebt met de Belastingdienst om het doen van aangifte voor zzp’ers en kleine mkb’ers eenvoudiger te maken?
Sinds enkele jaren wordt het privé en ondernemersdeel van de online-aangifte inkomstenbelasting geïntegreerd aangeboden via het portaal MijnBelastingdienst. Zzp’ers en kleine ondernemers kunnen bij het doen van aangifte via internet gebruik maken van een helpfunctie die jaarlijks wordt geactualiseerd en antwoord geeft op veel vragen. De informatie op de website is de afgelopen jaren overzichtelijker gemaakt en beter toegankelijk geworden.
Op verschillende manieren heeft de Belastingdienst er de afgelopen jaren op ingezet om zzp’ers en kleine ondernemers te behoeden voor onnodige fouten in de aangifte: mediacampagnes die wezen op vaak voorkomende fouten, toegenomen informatie op de website met concrete checklists en rekenhulpen en webcare via diverse socialmediakanalen. De Belastingdienst ondersteunt starters bij de eerste stappen van hun onderneming door voorlichting op de website en met bijeenkomsten en webinars en werkt daarbij onder andere samen met de Kamer van Koophandel.
Overigens speelt de fiscale dienstverlener vaak een belangrijke rol bij het doen van belastingaangifte.
Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te zetten om het doen van aangifte eenvoudiger te maken voor zzp’ers en kleine mkb’ers?
De proef is een eerste stap op weg naar een beoogde vereenvoudiging. Idealiter is er voor de ondernemer één eenduidige, geautomatiseerde, ononderbroken administratieve keten. De keten bestaat uit het primair vastleggen van transacties, het verwerken daarvan en de output voor verschillende bedrijven en instanties, waaronder voor de Belastingdienst de belastingaangiften en betalingen. De boekhouding wordt geautomatiseerd, veelal online, gedaan. Er wordt in zo’n situatie een administratieve omgeving gecreëerd vóór in de keten die bedrijven faciliteert om het goed te doen. Naleving wordt geïntegreerd in proces en systeem en zaken gaan zoveel mogelijk in één keer goed. De kwaliteit vóór in de keten is hoog zodat fouten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Deze stip op de horizon kan niet met een druk op de knop worden bereikt. Het is ook niet aan de Belastingdienst alleen. Die is partner in een keten. Het komen tot de stip vraagt betrokkenheid en duurzaam commitment van alle betrokken partijen en er moet nog veel worden uitgezocht. De proef legt naar ik verwacht een belangrijke basis voor vervolgstappen.
De consulaire problemen die Venezolanen in Nederland ondervinden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Venezolaanse ambassade in Den Haag geen paspoorten meer verstrekt en verlengt?
Ja.
De Venezolaanse president heeft in oktober 2017 per decreet een nieuwe maatregel voor (bijna) verlopen paspoorten afgekondigd. De Venezolaanse ambassade heeft per Note Verbale de procedure voor verlenging van (bijna) verlopen paspoorten toegelicht. Hierin is aangegeven dat digitaal een verlengingsaanvraag kan worden ingediend bij de Venezolaanse autoriteiten. Zodra de aanvraag verwerkt is krijgt de persoon in kwestie bericht dat bij de consulaire afdeling van de aangewezen diplomatieke post een verlengingssticker kan worden opgehaald. Met deze verlengingssticker kan het (bijna) verlopen paspoort worden verlengd. Volgens de Venezolaanse ambassade in Den Haag moeten Venezolanen woonachtig in Nederland naar de ambassade in Brussel om een paspoort aan te vragen of te verlengen.
Klopt het dat dit eveneens het geval is in andere Europese lidstaten, in het bijzonder Duitsland en België?
Nee. De Venezolaanse ambassade in Berlijn en Brussel verstrekken paspoorten en verlengingen.
Op welke wijze kunt u deze problematiek in zowel bilateraal als Europees verband met Venezuela aankaarten?
De uitgifte van Venezolaanse paspoorten aan Venezolaanse onderdanen is een verantwoordelijkheid van de Venezolaanse regering. In gesprekken met de Venezolaanse ambassade in Den Haag is wel gekeken hoe de gevolgen voor in Nederland woonachtige Venezolanen het beste kunnen worden ondervangen (zie antwoord op vraag 4 en 5).
Bent u bekend met de negatieve consequenties die Venezolanen in Nederland hiervan ondervinden, zoals het niet meer kunnen verlengen van een visum, problemen met verblijfsvergunningen, notariële zaken en reizen van en naar het buitenland?
Ja, deze consequenties zijn bekend. In november is hierover reeds contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de IND en de Venezolaanse ambassade in Den Haag. De Venezolaanse ambassade heeft de IND geïnformeerd over de tijdelijke procedure om paspoorten te verlengen.
De IND biedt de volgende twee, tijdelijke, oplossingen aan Venezolaanse burgers in Nederland die problemen hebben om zich te identificeren met een geldig nationaal paspoort:
(1) Venezolanen die hun verblijfspas willen ophalen of hun biometrische gegevens willen laten afnemen bij het IND-loket kunnen zich legitimeren met hun verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings-)aanvraag van hun paspoort.
(2) Als Venezolanen een verlengingsaanvraag of een aanvraag «wijziging verblijfsdoel» indienen waarvoor het paspoortvereiste geldt, werpt de IND dat vereiste tijdelijk niet tegen. Hiervoor geldt wel de voorwaarde dat de aanvrager zijn verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings)aanvraag van zijn paspoort overlegt en aan alle overige voorwaarden van de verblijfsvergunning voldoet. Bij de eerstvolgende verlenging zal de IND wel weer een geldig nationaal paspoort verlangen.
Deze tijdelijke regeling is gepubliceerd op de website van de IND.1 Dat een Venezolaanse burger problemen zou hebben met het verlengen van zijn visum wordt echter niet herkend. Venezolaanse burgers kunnen visumvrij naar Nederland reizen. Zij mogen maximaal 3 maanden (en met een eventuele verlenging van 3 maanden vanwege bijzondere omstandigheden) in Nederland verblijven. Voor binnenkomst is vereist dat hun paspoort een half jaar geldig is.
Hoe gaat u op korte termijn deze negatieve consequenties waar Venezolanen in Nederland mee te maken krijgen ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
De adviesaanvraag over de sluiting van Siemens Hengelo |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van feit dat Siemens een adviesaanvraag voor sluiting van de vestiging in Hengelo aan de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland stuurt?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op eerdere Kamervragen heeft geantwoord dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, zich verantwoordelijk voelt voor het personeel en alles in het werkt stelt om de gevolgen van het personeel zo beperkt mogelijk te houden?2
Ik heb in eerdere antwoorden op vragen over de voorgenomen sluiting van Siemens Hengelo aangegeven de ontwikkelingen op de voet te volgen. Dit is onverminderd het geval. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland, die me regelmatig bijpraat over de stand van zaken. Ik heb ook enkele malen met Siemens AG contact gehad over de voorgenomen sluiting, waarbij ook Siemens AG haar commitment heeft uitgesproken om de werkgelegenheid zoveel als mogelijk te behouden voor de regio. Mijn aanbod om daarbij te helpen blijft uiteraard overeind. Als er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid, binnen de mogelijkheden die ik heb, die te vervullen.
Kunt u aangeven hoe Siemens AG, Siemens Nederland en de Nederlandse regering samenwerken om de werkgelegenheid te behouden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met de Raad van Commissarissen van Siemens Nederland om hen ervan te overtuigen dat ze geen toestemming hoeven te geven om een winstgevende locatie van Siemens in Hengelo te sluiten?
Ik sta in contact met de directie van Siemens Nederland, niet met de Raad van Commissarissen.
De directies van Siemens Nederland en Siemens AG zijn verantwoordelijk voor het nemen van een strategisch besluit als de voorgenomen sluiting van Hengelo. Dit met inachtneming van de wet- en regelgeving die de belangen van werknemers borgt. De Raad van Commissarissen van Siemens Nederland maakt bij de uitoefening van haar toezichthoudende taak een eigen afweging.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en bent u in staat onzekerheid bij medewerkers van Siemens Hengelo weg te nemen?
De vragen zijn binnen de geldende termijn van drie weken beantwoord.
De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Ernstige gevolgen van de notificatierichtlijn |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stand van zaken bij lopende onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Europese Raad over de herziening van de notificatierichtlijn?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de zorgpunten, zoals de vertraging van het wetgevingsproces door de «standstill clausule» en dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met de impact op lidstaten, zoals geformuleerd in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2314)?
Ja. De Nederlandse inzet is erop gericht om de zogenaamde «standstill periode» van 3 maanden bovenop de consultatieperiode van 3 maanden te voorkomen. Met succes, want in de algemene oriëntatie die afgelopen mei is aangenomen is deze standstill periode niet opgenomen. Ook tijdens de onderhandelingen in de trilogen zal ik mij hiervoor in blijven spannen.
Op voorspraak van Nederland is bovendien een spoedprocedure aan het voorstel toegevoegd. Ik vind het belangrijk dat in onvoorziene situaties waarbij spoedeisen of vergunningstelsels op korte termijn ingevoerd moeten worden ter bescherming van publieke belangen zoals de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu, de spoedmaatregel pas na aanname genotificeerd hoeft te worden.
Deelt u de mening dat het vooraf melden van nieuwe voorstellen die aan het dienstenverkeer raken, nog voordat gekozen volksvertegenwoordigers dit kunnen behandelen, een ondermijning is van het democratisch proces? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wat gaat u daar voor actie op ondernemen?
Nee. De notificatieplicht is een reeds bestaande verplichting op basis van de Dienstenrichtlijn die in december 2006 inwerking is getreden. Een belangrijke wijziging is dat met dit voorstel een voorgenomen maatregel voorafgaand aan de vaststelling moet worden genotificeerd in plaats van achteraf. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, gaat het hier om drie maanden voorafgaand aan aanname van het voorstel. Een uitgebreidere periode is in de Raadspositie voorkomen.
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Wel wordt de Europese Commissie en andere lidstaten in de gelegenheid gesteld om in een ontwerpfase commentaar te geven op een voorgenomen regeling zoals een gemeentelijke verordening die een eis of vergunningstelsel introduceert voor dienstverrichters. De gemeente is dan in de gelegenheid om aan de hand van dit commentaar de voorgenomen verordening indien nodig aan te passen of de motivering te verbeteren. Wel ben ik, zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, geen voorstander van een additionele standstill periode van drie maanden. De Nederlandse inzet is er dan ook op gericht om een dergelijke «standstill»-verplichting te vermijden.
Dat de Commissie erop toeziet dat voorgenomen maatregelen niet strijdig zijn met Uniewetgeving en dat ook lidstaten de mogelijkheid hebben om dit aan te kunnen geven, vind ik een goede zaak. Het kabinet is een groot voorstander van een goed werkende dienstenmarkt. Daar hoort bij dat we ongerechtvaardigde belemmeringen van het dienstenverkeer moeten zien te voorkomen. Daar plukken ook onze burgers en bedrijven de vruchten van.
Erkent u dat de wachttijd tussen de melding aan de Europese Commissie en het behandelen van het voorstel door de bevoegde volksvertegenwoordiger (de «standstill clause») een ernstige inbreuk is op het democratisch proces? Deelt u de mening dat lokaal beleid wordt lamgelegd? Welke stappen bent u bereid te ondernemen om dit te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom u geen problemen ziet met het proportionaliteitsbeginsel, met het oog op de enorme bureaucratische last voor zowel de Europese Commissie als gemeentelijke ambtenaren die deze meldingsplicht met zich mee gaat brengen?
Een vorm van notificatieverplichting geldt al sinds de inwerkingtreding van de Dienstenrichtlijn. Dat is inmiddels al meer dan 11 jaar geleden. Het betreft dus geen geheel nieuwe verplichting. Afgezien van een aanpassing van de procedure en een beperkte uitbreiding van het toepassingsbereik, wordt dan ook geen significante verandering in de lasten voor overheden verwacht.
Is bekend hoeveel lokale, provinciale en nationale overheden met bevoegdheden betreffende dit deel van de interne markt, straks melding moeten maken bij de Europese Commissie? Erkent u dat dit er voor Nederland al geldt voor 380 gemeenten, 12 provincies en vele ministeries?
Wat het exacte aantal overheden in Europa is dat onder de notificatieverplichting valt is niet bekend. Zo heb ik geen overzicht van het aantal overheden in andere lidstaten. Zowel de huidige notificatieverplichting als het voorstel tot wijziging ervan geldt voor alle lokale, regionale en nationale overheden. De getallen die u noemt kan ik dan ook bevestigen.
Is er een inschatting gemaakt van de kosten voor de Europese Commissie om alle meldingen («notificaties») die gedaan worden door de overheden uit alle lidstaten te behandelen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken voordat deze richtlijn wordt ingevoerd?
Deze inschatting is gemaakt ten tijde van de implementatie van de Dienstenrichtlijn. De kosten op basis van dit voorstel zullen niet of nauwelijks stijgen omdat de notificatieverplichting slechts in beperkte mate wordt uitgebreid met dit voorstel. Het gaat hier om vergunningstelsels die enkel van toepassing zijn op zich in een lidstaat vestigende dienstverlener. Dit komt de coherentie van de Dienstenrichtlijn en notificatieverplichting ten goede en maakt ook de uitvoerbaarheid makkelijker.
Onderschrijft u de opinies van het Franse Nationaal Assemblee2 en de Duitse Bundestag3 die stellen dat deze richtlijn in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom? Zo ja, welke stappen bent u bereidt met uw Franse en Duitse collega’s te nemen om dit aan te pakken?
Het voorstel zorgt voor een adequatere werking en handhaving van de bestaande Dienstenrichtlijn, waarbij consultatie tussen de lidstaten en de Commissie belangrijk is om gezamenlijk te toetsen of de wet- en regelgeving die in een lidstaat wordt gehanteerd non-discriminatoir, evenredig en proportioneel is conform de reeds gemaakte afspraken uit de Dienstenrichtlijn. Grensoverschrijdende problemen en belemmeringen die zich op de interne markt voordoen zijn meestal het gevolg van verschillen in nationale regulering door de lidstaten die niet gerechtvaardigd of proportioneel zijn. Deze problemen zijn enkel op te lossen door op het niveau van de EU nadere maatregelen te treffen.
Notificatieverplichtingen zijn daarnaast ook op andere terreinen bekend en geaccepteerd, zie bijv. richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
De opinies van het Franse Nationaal Assemblee en de Duitse Bundestag onderschrijf ik op dit punt dan ook niet.
Kunt u garanderen dat de Europese Commissie voldoende kennis heeft van de lokale situatie, waar het voorgenomen beleid uit voortkomt, meeneemt in haar beoordeling? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Allereerst ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de compleetheid van de informatie die genotificeerd wordt bij de notificerende overheid, niet bij de Europese Commissie. Op basis van de notificatie zal de Commissie beoordelen of een maatregel in overeenstemming is met de kaders die de Dienstenrichtlijn stelt ten aanzien van doel, noodzakelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit. Zolang de wet- of regelgever met de verstrekte informatie aan kan tonen zich hier voldoende rekenschap van te hebben gegeven, is er geen reden tot zorg.
Garanties afgeven over iets wat buiten mijn verantwoordelijkheid ligt, zoals de beoordeling vanuit de Europese Commissie, kan ik overigens nooit geven.
Kunt u uitleggen hoe de Europese Commissie gemeentebesluiten gaat beoordelen die genomen worden om bijvoorbeeld de leefbaarheid van de plaats te garanderen, terwijl zij tegelijkertijd rekening moet houden met de verschillen tussen een gemeentebesluit van een Bulgaars dorp en een besluit van de stad Amsterdam? Deelt u de mening dit een onmogelijke opgave is voor een ambtenaar in Brussel en een «one-size fits all»-beoordeling in de hand gaat werken? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een aantal voorbeelden geven van besluiten die recentelijk genomen zijn die allemaal onder «het dienstenverkeer» vallen en waarvoor onder deze richtlijn eerst een akkoord uit Brussel moet komen? Moeten gemeenten toestemming gaan vragen voor bijvoorbeeld nieuwe regels omtrent veiligheid van bouwplaatsen, vergunningstelsels voor bed en breakfasts of een nieuwe bestemming voor een oude kerk?
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Overheden hoeven alleen maatregelen te notificeren die vallen binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn. Regels omtrent de veiligheid van bouwplaatsen zullen in veel gevallen niet onder het toepassingsbereik van de huidige Dienstenrichtlijn vallen en dus ook niet onder deze notificatieverplichting. Vergunningstelsels en eisen voor bed en breakfasts opgenomen in gemeentelijke verordeningen vallen wel binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn en zowel de huidige als de voorliggende notificatieverplichting. Dat betekent overigens niet dat dergelijke vergunningstelsels of eisen ontoelaatbaar zouden zijn. In tegendeel, een goede onderbouwing van het doel, de noodzakelijkheid, non-discriminatie en van de proportionaliteit zal voldoende zijn om dergelijke eisen en vergunningstelsels te rechtvaardigen. Voor wat betreft het wijzigen van een bestemming van een oude kerk in bijvoorbeeld een speelparadijs: voor zover dat geschiedt door middel van de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, geldt dat dit weliswaar binnen de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, maar dit niet genotificeerd hoeft te worden. Nederland heeft hierover een werkafspraak met de diensten van de Europese Commissie en zet zich in om deze afspraak ook bij dit notificatievoorstel voort te zetten.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze richtlijn omdat deze niets toevoegt aan een eerlijke interne markt en integendeel zal leiden tot ondermijning van democratische processen, bureaucratie en een zogenoemd «one size, fits all»-benadering vanuit de Europese Commissie op lokale en regionale kwesties? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 3, 5 en 6.
De berichten over verontreinigde grond met PFOS en PFOA bij Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Vervuilde grond Schiphol naar Aalsmeerderbrug» en «Vervuilde grond zorgt voor onrust»?1 2
Ja.
Sinds wanneer is bekend dat de grond bij Schiphol-Oost vervuild is met PFOS en PFOA? Had deze grond niet eerder verwerkt moeten worden?
Het is al geruime tijd bekend dat bij Schiphol een verontreiniging aanwezig is3. In juli 2008 was er een incident waarbij blusschuim met PFOS is vrijgekomen. Naar aanleiding daarvan zijn er de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd, waarvan de resultaten openbaar zijn4. In deze onderzoeken is onder meer gekeken naar de (eco)toxiciteit van PFOS, en naar PFOS in waterbodems bij Schiphol. Ook is er sprake van bodemonderzoeken naar locaties op en rondom Schiphol waar (potentieel) ontwikkelingen gaan plaatsvinden zoals het verkennend bodemonderzoek HOV-busbaan. Op de website van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)5 staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties staan aangegeven waar PFOS en PFOA zijn aangetroffen.
Op basis van informatie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft de provincie Noord-Holland op 20 juli 2017 een provinciale beleidsregel opgesteld ter beoordeling van eventuele saneringen. Vervolgens heeft de gemeente Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 een gemeentelijke beleidsregel opgesteld met kwaliteitseisen voor hergebruik van grond waarin PFOS en PFOA is aangetroffen voor verschillende toepassingen. Grond die vrijkomt bij sanering en niet voldoet aan de grenzen voor hergebruik moet worden gereinigd, gestort of in afwachting daarvan tijdelijk opgeslagen. De door het incident in 2008 vervuilde grond is tijdelijk opgeslagen in afwachting van het vinden van een goede reinigingsmethode. Op dit moment wordt ook voor hergebruik geschikte grond tijdelijk opgeslagen in afwachting van het beschikbaar komen van binnen het beleid toegestane hergebruiklocaties. Dit gebeurt ook met de vrijkomende grond van de HOV-busbaan.
Kunt u een overzicht geven om hoeveel vervuilde grond met deze niet-afbreekbare stoffen het gaat, en welke mate van vervuiling deze grond heeft? Wat zijn de risico’s voor het milieu en de volksgezondheid?
OD NZKG heeft een overzicht van alle openbare meetgegevens in zijn werkgebied, waaronder de regio Schiphol6. OD NZKG heeft aangegeven dat het in de door het lid Kröger aangehaalde berichten gaat om 9.150 m3 en in totaal om ca. 50.000 m3. Het beeld op basis van de verzamelde data is dat de gehalten van zowel PFOS als PFOA in meer dan 85% van de gevallen onder de 8 microgram per kilogram droge stof liggen. Deze gehalten liggen ruim onder het niveau dat het RIVM voor humane en ecologische risico’s heeft afgeleid (de humane risicogrenzen zijn lager dan de ecologische risicogrenzen, en zijn voor PFOS 6.600 microgram per kilogram droge stof, en voor PFOA 900 microgram per kilogram droge stof). Ook op locaties waar geen incident heeft plaatsgevonden is een lichte verontreiniging met PFOS en PFOA gevonden. Voor het hergebruiken van dergelijke grond heeft de gemeente Haarlemmermeer, zoals aangegeven in antwoord 2, een gemeentelijke beleidsregel vastgesteld.
Klopt het dat de verontreiniging van deze grond met PFOS/PFOA komt door het gebruik van brandblusmiddelen zoals blusschuim? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van deze verontreiniging?
Bij het incident in 2008 was een lekkage waarbij blusschuim vrijkwam de oorzaak van de verontreiniging, en niet het gebruik van brandblusmiddelen. Aangezien PFOS en PFOA niet alleen werden gebruikt in brandblusmiddelen, maar in een veelheid aan producten (zoals waterafstotende kleding maar ook pannen met een antiaanbaklaag), kan verspreiding in zeer lage concentraties plaatsvinden via verschillende routes, bijvoorbeeld via de lozing van een product in de bodem of op oppervlaktewater bij productielocaties, via luchtemissie of via verwering van producten. Vaak is op plaatsen waar geen incident heeft plaatsgevonden of waar geen productielocatie aanwezig is niet duidelijk via welke route een (lichte) verontreiniging plaats heeft gevonden.
Weet u of er nog meer grond rondom Schiphol vervuild is geraakt en of deze grond gesaneerd dient te worden? Zo nee, bent u bereid samen met de gemeente en de provincie daar aanvullend onderzoek naar te doen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is er sprake van een lichte verontreiniging in de grond rondom Schiphol. Op de website van OD NZKG staat een PFOS-PFOA kaart waarop op basis van openbaar beschikbare informatie de locaties met enige verontreiniging met PFOS en PFOA zijn weergegeven. Voor het overgrote deel gaat het hier om licht verontreinigde locaties, waarbij geen sanering aan de orde is. Grond die bij werkzaamheden vrijkomt, zoals bij de aanleg van de HOV-lijn, kan overeenkomstig de beleidsregel van de gemeente eventueel hergebruikt worden. Het is een taak van provincie en gemeente om, indien zij initiatiefnemer van een project zijn, plaatsen waar verontreinigingen zijn of zijn te verwachten voorafgaand aan een ontwikkeling te onderzoeken, waar nodig te saneren en verantwoord om te gaan met voor hergebruik geschikte grond.
Deelt u de mening van de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland dat er een landelijke norm dient te komen? Klopt het dat de gemeente Haarlemmermeer en provincie Noord-Holland dit verzoek bij u heeft neergelegd? Wanneer heeft u hierover overleg gehad en wat was daarvan het resultaat?
Er is bij mijn voorganger op 2 mei 2013 een verzoek tot een landelijke norm gedaan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik ervan is echter gedecentraliseerd, juist om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving. Het is in dat licht aan de gemeente om een beleidsregel op te stellen voor het hergebruik van grond. In de beleidsregel kan rekening worden gehouden met de functie die de hergebruikte grond mogelijk krijgt (voor grond voor voedselproductie zal een andere norm gelden dan voor grond onder een industriepark). Het RIVM is hierbij een belangrijke partner omdat het op verzoek van de gemeenten risicogrenswaarden afleidt die door gemeenten gebruikt kunnen worden bij de op te stellen beleidsregel(s). Het RIVM kan ook aangeven bij welk niveau van aanwezigheid van een stof in de grond sprake is van een maximaal toelaatbaar humaan en ecologisch risico. Voor PFOS zijn door het RIVM al risicogrenswaarden afgeleid op verzoek van de provincie Noord-Holland, mede namens de gemeente Haarlemmermeer, het Hoogheemraadschap Rijnland en Schiphol. Zowel de gemeente Haarlemmermeer als de provincie Noord-Holland hebben inmiddels een beleidsregel opgesteld voor de omgang met grond waarin PFOA en PFOS is aangetroffen. Op dit moment wordt bekeken in hoeverre de problematiek met verontreiniging door PFOS en PFOA breder aan de orde is in Nederland.
Welke onderzoeken zijn er gedaan naar de risico’s voor milieu, water en gezondheid door hergebruik van vervuilde grond met PFOS en PFOA?
Er worden zowel nationaal als internationaal onderzoeken gedaan naar de effecten van PFOS en PFOA (inclusief het gebruik van met PFOS en PFOA verontreinigde grond). In de publicaties van RIVM vindt u een overzicht van de rapporten die gebruikt zijn door RIVM om risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA vast te stellen7.
Kan er een overzicht worden gegeven hoeveel brandweerkorpsen of blusinstallaties nog blusmiddelen gebruiken met het giftige, niet-afbreekbare PFOA? En in welke blusinstallaties rondom Schiphol worden nog PFOA-houdend blusschuim gebruikt? Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met de brandweerkorpsen in de regio en Schiphol om zo snel mogelijk het gebruik van blusschuim met PFOA te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Kamer in juli 2017 is gemeld3, gebruiken alle 25 veiligheidsregio’s blusschuimen. Er is geen inventarisatie beschikbaar hoeveel daarvan fluorhoudend is en (nog) PFOA bevat. Dat hangt onder meer af van de leeftijd van het schuim en de leverancier ervan en kan voor elke veiligheidsregio anders zijn. De Europese wetgever heeft al een verbod gepubliceerd op het gebruik van PFOA in producten, waaronder blusschuim8. Dit verbod heeft rechtstreekse werking. Blusschuimen die PFOA bevatten, mogen na de inwerkingtreding hiervan in juni 2020 niet meer op de markt worden gebracht. Gelet op de algemene tendens onder leveranciers om de aanwezigheid van PFOA te vermijden, is de verwachting dat specifiek PFOA-houdend blusschuim slechts nog heel beperkt gebruikt wordt.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
Het bericht dat Nederland het verbod op pulsvissen over zich heeft afgeroepen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland riep het verbod op pulsvissen over zichzelf af»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland jarenlang het onderzoek naar pulsvisserij voor zich uit heeft geschoven? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Nee. Er is vanaf het begin van de afgifte van toestemmingen onderzoek uitgevoerd. Na zorgvuldige (internationale) afstemming is in 2016 gestart met het fundamenteel meerjarig onderzoek «Impact Assessment Pulsvisserij».
Is er contact geweest met de Europese Commissie over de opgelopen vertraging in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden en wat was de reactie van de Europese Commissie?
In de afgelopen acht jaar was er jaarlijks contact tussen Nederland en de Europese Commissie over pulsvisserij en de voortgang van het pulsonderzoek. De Europese Commissie heeft Nederland ook tweemaal bezocht in december 2015 en mei 2017. Hiernaast organiseerde Nederland twee International Dialogue Meetings in juli 2015 en januari 2017 voor internationale betrokkenen. Ook hierbij was de Europese Commissie betrokken. De Europese Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven het voortzetten van pulsonderzoek onder praktijkomstandigheden te stimuleren.
Kunt u een (geanonimiseerd) overzicht geven van wanneer welke boten een pulsvisvergunning hebben gekregen en wanneer per boot gestart is met het wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de afgifte van de eerste pulstoestemmingen in 2010 heeft een jaarlijks wisselend deel van de pulsvloot deelgenomen aan de diverse onderzoeken, zoals opgenomen in het overzicht van de Kamerbrief van 29 maart 2017 (kenmerk 18057529). Daarnaast heeft in 2012–2013 het grootste deel van de actieve pulsvaartuigen deelgenomen aan een monitoringsonderzoek en sinds 2017 participeert de hele actieve pulsvloot in monitoringsonderzoek als onderdeel van het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Uiteraard participeren de pulsvaartuigen ook verplicht in standaard monitoringsprogramma’s die vallen onder Verordening (EU) 2017/1004 (Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het GVB). Onderstaand schema geeft inzicht in wanneer vaartuigen een pulstoestemming hebben ontvangen. Voorwaarde voor de toestemming was dat uiterlijk 10 maanden na het verlenen van de toestemming met de pulsvisserij moest zijn begonnen. Het tijdstip waarop toestemmingshouders daadwerkelijk met het pulstuig zijn gaan vissen, is in de praktijk dus enkele maanden later.
Kunt u reageren op de uitspraak van Hoogleraar Duurzaam visserijbeheer en onderzoeker bij Wageningen Marine Research Adriaan Rijnsdorp dat er geen wetenschappelijke reden is om met 84 schepen te vissen voor het onderzoek?
De onderzoeksagenda pulsvisserij omvat veel verschillende elementen en onderzoeksvragen. Voor een groot deel van die vragen (selectiviteit, vangst efficiëntie, bodemverstoring, letsel) volstaat het om onderzoek uit te voeren met een beperkter aantal vaartuigen. Om de impact van de pulsvisserij op ecosysteem niveau vast te kunnen stellen, is het zinvol dat een grotere groep vissers in het onderzoek participeert. Dit effect wordt onderzocht in het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Hier heeft het onderzoek baat bij een groter aantal vaartuigen. Om het effect van pulsvisserij op het ecosysteem op de schaal van de Noordzee te kunnen doorgronden is kennis nodig over de verdeling van de pulsvaartuigen over de visgronden. Van alle actieve pulsvaartuigen worden de gegevens verzameld over de locatie waar gevist wordt en het vangstsucces van individuele trekken en deze worden beschikbaar gesteld aan Wageningen Marine Research voor analyse. De resultaten die nu verzameld worden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke praktijk. Zonder deze praktijkgegevens zou de visserijverspreiding voorspeld moeten worden vanuit de plaatskeuze van een beperkt aantal pulsvaartuigen wat onzekerheden met zich meebrengt.
Welke aanleiding was er destijds om 84 boten een pulsvisvergunning te geven in het kader van het wetenschappelijk onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf. Verder is er in 2014 voor gekozen om de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek te beperken tot het aantal vissersvaartuigen dat destijds op de zogenoemde wachtlijst stond. Dit onder andere naar aanleiding van verschillende verzoeken vanuit uw Kamer, waarin werd bepleit om de vissers die op de wachtlijst stonden een pulstoestemming te verlenen om het dreigende ongelijke speelveld tussen vissers met en zonder een pulstoestemming op te heffen. Zie onder meer Kamerstukken 21 501-32, nr. 673 en 705.
De wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stem en geweten van de wetenschap» van Martijn Katan uit de NRC van 9 maart 2018?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de vraag van de auteur «(w)at als we de uitstoot van broeikasgas alleen kunnen halveren door nog maar half zo veel te vliegen, auto te rijden en vlees te eten?»
In het kader van de besprekingen over het Klimaatakkoord wordt ook gekeken naar het reduceren van emissies gerelateerd aan mobiliteit en landbouw. Nationale en internationale analyses laten zien dat er naast de hierboven genoemde mogelijkheden een groot aantal andere opties voor handen zijn om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
Hoe beoordeelt u de volgende gedachtegang van de auteur dat « (h)et Planbureau voor de Leefomgeving (...) dat niet van de daken (zal) schreeuwen. Ze zijn onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur [en Waterstaat] en daar schreeuwt men niet, al helemaal niet tegen het kabinet in. Het kabinet wil geen halvering invoeren van vliegen, rijden en vlees eten; dat zou te onplezierig zijn voor Schiphol, de haven van Rotterdam, de landbouw en vooral voor de kiezers»?
De onafhankelijkheid van het PBL is wettelijk verankerd en als onafhankelijk kennisinstituut levert het PBL onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland.
Deelt u de mening dat al voorafgaand aan het opstellen van het regeerakkoord grote sturing is gegeven aan de inhoud van het klimaatbeleid doordat aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de opdracht is gegeven om in de Verkenning van klimaatdoelen al bij voorbaat maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) uit te sluiten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De regering geeft geen aanwijzingen aan het PBL. Het is aan het PBL zelf om bepaalde opties wel of niet in de analyses te betrekken. Overigens betrekt het PBL wel degelijk gedragsmaatregelen, zoals een kilometerheffing, in analyses.
Wie is er verantwoordelijk voor de formulering van de uitgangspunten voor de studie Verkenning van klimaatdoelen en daarmee de keuze om deze studie te richten op louter technische maatregelenpakketten?
Het PBL is hier als onafhankelijk kennisinstituut zelf verantwoordelijk voor.
Bent u bereid alsnog een studie te laten uitvoeren naar de effecten van maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) en de CO2-reductiemogelijkheden van deze maatregelen?
Nee, in diverse studies – onder meer het PBL – worden al maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering met hun CO2-reductiemogelijkheden in beeld gebracht. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak om een nieuwe studie uit te laten voeren.
Zullen maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering wel aan de sectortafels en binnen het klimaatberaad worden besproken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De vijf sectorale tafels zijn de belangrijkste platforms waarin afspraken gemaakt zullen worden. Aan de sectortafels nemen partijen deel die een concrete bijdrage kunnen leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector kunnen inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken. Het is aan de deelnemende partijen om te bezien welke maatregelen zij wenselijk achten en ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de besprekingen. Overigens heeft het kabinet met betrekking tot de landbouw in het regeerakkoord wel aangegeven dat technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) de voorkeur hebben boven volumebeperkende maatregelen.
Kunt u toezeggen dat u over zult gaan tot maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport), indien deze nodig blijken te zijn voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de auteur van het bovengenoemde artikel dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), in vergelijking met het PBL, zich politiek gezien in een gunstigere positie bevindt om onafhankelijk en kritisch tegengeluid te geven als het gaat om de effecten van het klimaatakkoord en de doorrekening daarvan? Zo ja, bent u bereid de KNAW een rol te geven in de wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op 3.
Op welke wijze zal de wetenschappelijke borging gedurende de totstandkoming van het klimaatakkoord (onder andere aan de sectortafels) en de uitwerking daarvan worden vormgegeven? Welke instanties en/of welke wetenschappers zullen hierbij worden betrokken en op welke momenten?
Het PBL is gevraagd niet alleen rekenmeester te zijn, maar gedurende het proces ook de kennis-aan-tafelfunctie te vervullen. Het is aan PBL, de sectortafels en het Klimaatberaad zo nodig ook andere partijen in te schakelen.
Hoe zal er worden omgegaan met tussentijdse veranderingen, zoals nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van klimaatverandering of wanneer de effectiviteit van gekozen maatregelen tegenvalt, met name wanneer er langlopende akkoorden worden gesloten? Welke ruimte zal hiervoor worden ingebouwd?
In het kader van zowel het Klimaatakkoord als de Klimaatwet zullen afspraken gemaakt worden over de monitoring en borging van de gemaakte afspraken en het doelbereik. Ik wil hier nu dan ook niet op vooruitlopen.
Kunt u reageren op het voorbeeld van de auteur van het artikel waarin hij stelt dat, aangaande CO2-opslag, het kabinet zich baseert op een rapport van het PBL, maar daarbij alle wetenschappelijke bezwaren weglaat? Bent u van mening dat het kabinetsstandpunt daarmee een gebalanceerde wetenschappelijke basis heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals reeds aangegeven levert het PBL als onafhankelijk kennisinstituut onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland. Ook met betrekking tot Carbon Capture and Storage (CCS).
Bent u bekend met de rapporten van de European Academies Scientific Advisory Council (EASAC) over CO2-opslag?2
Ja.
Deelt u de inschatting van EASAC (rapport3 dat «these technologies offer only limited realistic potential to remove carbon from the atmosphere»? Zo ja, wat is uw plan B om alsnog de beoogde reductiedoelen te realiseren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ik deel de opvatting dat CCS en Carbon capture and utilisation (CCU) geen panacee zijn voor het hele klimaatvraagstuk. We kunnen voor de oplossing van het klimaatvraagstuk echter geen opties uitsluiten en CCS en CCU zullen daarbij ook een rol spelen.
Bent u bereid, gezien de grote rol die wordt toebedeeld aan het afvangen en opslaan van koolstof (CCS) in het kabinetsbeleid en de grote gevolgen voor het klimaatbeleid wanneer dit niet haalbaar of effectief blijkt te zijn, de KNAW te vragen om op korte termijn een analyse te maken van de haalbaarheid is van afvang en opslag van CO2 voor het bereiken van de klimaatdoelen voor 2030? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven zullen CCS en CCU onvermijdelijk onderdeel zijn van de maatregelen voor bedrijven om kosteneffectief hun uitstoot terug te dringen. Insteek van de sectortafel industrie is onder meer om tot afspraken te komen over het realiseren van belangrijke infrastructurele projecten rond CCS/CCU. Ik acht het niet nodig om de KNAW nu te vragen om met een dergelijke analyse te komen, maar het staat de KNAW natuurlijk vrij om daar uit eigen beweging mee te komen.
Zal er, na doorrekening van de plannen door het PBL, sprake zijn van een second opinion door een tweede, onafhankelijke partij? Zo niet, waarom niet?
Nee, de taak van onafhankelijk rekenmeester is neergelegd bij PBL.
De legionella in een wooncomplex is Amsterdam Zuidoost |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Bewoners boos om Legionella in wooncomplex Zuidoost: «Beter brengen ze een doodskist»»?1
Ja.
Is het waar dat er legionella is aangetroffen in het wooncomplex en wat is de ernst van de situatie?
Woningcorporatie Rochdale fungeert als waterleverancier voor dit complex (in de zin dat bewoners via een verdeelsleutel de waterrekening betalen aan Rochdale) en doet in die hoedanigheid jaarlijks een onderzoek naar de waterleidingen. Uit de analyse van 28 februari 2018 bleek een verhoogde concentratie legionella. Rochdale heeft maatregelen genomen en de GG&GD Amsterdam hiervan op de hoogte gesteld. De GG&GD zag geen reden voor verdere actie van haar kant.
Wat zijn de gevaren van legionella in huis? Klopt het dat legionella in het bijzonder gevaarlijk is voor ouderen?
Legionella kan de veteranenziekte veroorzaken, een ernstige longziekte, of de minder zware legionellagriep. De kans op besmetting is groter voor mensen ouder dan 40 jaar. Ook een verminderde weerstand maakt de kans op ziekte groter.
De ziekte is goed te behandelen met antibiotica, waarbij geldt hoe eerder de behandeling begint, hoe beter.
Uitgebreide informatie over legionella is te vinden op:
Hoe kan worden voorkomen dat legionella ontstaat? In hoeverre zijn in dit complex de juiste voorzorgsmaatregelen getroffen?
Legionellabacteriën leven in meestal in kleine aantallen in de bodem en in drinkwater. De bacterie wordt een probleem als deze kan uitgroeien tot grote aantallen. Dat is vooral het geval in stilstaand water met een temperatuur tussen de 20° en 50° Celsius.
De overheid heeft regels opgesteld om te voorkomen dat mensen besmet raken met deze bacterie. Deze zijn te vinden op de eerder genoemde website. Voor instellingen waar mensen een groter risico lopen op legionella, zoals ziekenhuizen en zwembaden, gelden stengere regels. Het betreffende complex van Rochdale valt overigens niet onder de strengere regelgeving.
Mensen kunnen besmet raken met legionella wanneer zij druppels waternevel inademen. Op 2 maart jl. heeft Rochale de bewoners geïnformeerd en de aanwezige douchekoppen vervangen door douchekoppen met een legionellafilter. Daarmee wordt de kans op besmetting weggenomen. Reiniging en desinfectie van alle leidingen in het complex is voorzien voor 29 maart a.s.
Wat vindt u ervan dat corporatie Rochdale pas over drie weken overgaat tot desinfectie? Is dit niet spelen met mensenlevens? Wat is de gebruikelijke procedure bij legionella? Moet er bij aanwezigheid van kwetsbare personen niet extra zorgvuldig met de veiligheid en gezondheid van mensen worden omgegaan?
Rochdale geeft aan dat conform de gebruikelijke procedures met het plaatsen van de douchekoppen met legionellafilter op 2 maart de kans op besmetting is weggenomen en dat er geen direct gevaar is voor de bewoners.
De reden dat op 29 maart tot reiniging en desinfectie wordt overgegaan, is gelegen in de noodzaak om dit tegelijkertijd voor alle woningen in het complex te doen. Op die datum moet in elke woning iemand aanwezig zijn. Door enige weken te wachten met de aanpak wordt bewoners de gelegenheid gegeven zich voor te bereiden op deze dag, bijvoorbeeld door iemand anders te vragen in de woning aanwezig te zijn wanneer zij dat zelf niet kunnen. De corporatie heeft de gemeentelijke GG&GD op de hoogte gesteld van de maatregelen en deze acht de wijze van ingrijpen afdoende.
Wat vindt u ervan dat de bewoners, inclusief ouderen, voorlopig geen fatsoenlijk sanitair hebben? Bent u het met mij eens dat dit een bijna onmenselijke situatie is en dat het plaatsen van een Dixie-toilet tijdens de reparatie niet alleen beledigend is maar ook volstrekt ontoereikend?
Rochdale geeft aan dat met het plaatsen van douchekoppen met een speciale filter het gevaar voor besmetting is weggenomen en dat de bewoners gedurende deze periode niet ernstig in hun woongenot worden beperkt, waardoor er geen reden is voor vervangende huisvesting van de bewoners. Alle bewoners kunnen tot de dag van reiniging van het toilet gebruik maken en ook douchen is mogelijk vanwege de speciale douchekoppen. Alleen op de dag van reiniging en desinfectie is geen water beschikbaar. Om deze reden worden door Rochdale voor het gebruik op deze dag tijdelijke toiletten inclusief wasbakken geplaats buiten het complex. Voor bewoners die slecht ter been zijn, wordt dagopvang geregeld in een naburig verzorgingshuis. Verder verstrekt Rochdale die dag pakken drinkwater aan de bewoners.
Vindt u ook dat de bewoners zo snel mogelijk een vervangende plek moeten krijgen, al dan niet in een hotel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Rochdale dit netjes oplost en dat de gezondheid van ouderen voorop staat?
Gelet op de maatregelen die Rochdale heeft genomen zie ik thans geen reden voor een actie van mijn kant.
Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Er is naar aanleiding van deze casus geen reden om de huidige regelgeving verder aan te scherpen.