De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Jaco Geurts (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Ernstige gevolgen van de notificatierichtlijn |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stand van zaken bij lopende onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Europese Raad over de herziening van de notificatierichtlijn?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de zorgpunten, zoals de vertraging van het wetgevingsproces door de «standstill clausule» en dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met de impact op lidstaten, zoals geformuleerd in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2314)?
Ja. De Nederlandse inzet is erop gericht om de zogenaamde «standstill periode» van 3 maanden bovenop de consultatieperiode van 3 maanden te voorkomen. Met succes, want in de algemene oriëntatie die afgelopen mei is aangenomen is deze standstill periode niet opgenomen. Ook tijdens de onderhandelingen in de trilogen zal ik mij hiervoor in blijven spannen.
Op voorspraak van Nederland is bovendien een spoedprocedure aan het voorstel toegevoegd. Ik vind het belangrijk dat in onvoorziene situaties waarbij spoedeisen of vergunningstelsels op korte termijn ingevoerd moeten worden ter bescherming van publieke belangen zoals de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu, de spoedmaatregel pas na aanname genotificeerd hoeft te worden.
Deelt u de mening dat het vooraf melden van nieuwe voorstellen die aan het dienstenverkeer raken, nog voordat gekozen volksvertegenwoordigers dit kunnen behandelen, een ondermijning is van het democratisch proces? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wat gaat u daar voor actie op ondernemen?
Nee. De notificatieplicht is een reeds bestaande verplichting op basis van de Dienstenrichtlijn die in december 2006 inwerking is getreden. Een belangrijke wijziging is dat met dit voorstel een voorgenomen maatregel voorafgaand aan de vaststelling moet worden genotificeerd in plaats van achteraf. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, gaat het hier om drie maanden voorafgaand aan aanname van het voorstel. Een uitgebreidere periode is in de Raadspositie voorkomen.
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Wel wordt de Europese Commissie en andere lidstaten in de gelegenheid gesteld om in een ontwerpfase commentaar te geven op een voorgenomen regeling zoals een gemeentelijke verordening die een eis of vergunningstelsel introduceert voor dienstverrichters. De gemeente is dan in de gelegenheid om aan de hand van dit commentaar de voorgenomen verordening indien nodig aan te passen of de motivering te verbeteren. Wel ben ik, zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, geen voorstander van een additionele standstill periode van drie maanden. De Nederlandse inzet is er dan ook op gericht om een dergelijke «standstill»-verplichting te vermijden.
Dat de Commissie erop toeziet dat voorgenomen maatregelen niet strijdig zijn met Uniewetgeving en dat ook lidstaten de mogelijkheid hebben om dit aan te kunnen geven, vind ik een goede zaak. Het kabinet is een groot voorstander van een goed werkende dienstenmarkt. Daar hoort bij dat we ongerechtvaardigde belemmeringen van het dienstenverkeer moeten zien te voorkomen. Daar plukken ook onze burgers en bedrijven de vruchten van.
Erkent u dat de wachttijd tussen de melding aan de Europese Commissie en het behandelen van het voorstel door de bevoegde volksvertegenwoordiger (de «standstill clause») een ernstige inbreuk is op het democratisch proces? Deelt u de mening dat lokaal beleid wordt lamgelegd? Welke stappen bent u bereid te ondernemen om dit te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom u geen problemen ziet met het proportionaliteitsbeginsel, met het oog op de enorme bureaucratische last voor zowel de Europese Commissie als gemeentelijke ambtenaren die deze meldingsplicht met zich mee gaat brengen?
Een vorm van notificatieverplichting geldt al sinds de inwerkingtreding van de Dienstenrichtlijn. Dat is inmiddels al meer dan 11 jaar geleden. Het betreft dus geen geheel nieuwe verplichting. Afgezien van een aanpassing van de procedure en een beperkte uitbreiding van het toepassingsbereik, wordt dan ook geen significante verandering in de lasten voor overheden verwacht.
Is bekend hoeveel lokale, provinciale en nationale overheden met bevoegdheden betreffende dit deel van de interne markt, straks melding moeten maken bij de Europese Commissie? Erkent u dat dit er voor Nederland al geldt voor 380 gemeenten, 12 provincies en vele ministeries?
Wat het exacte aantal overheden in Europa is dat onder de notificatieverplichting valt is niet bekend. Zo heb ik geen overzicht van het aantal overheden in andere lidstaten. Zowel de huidige notificatieverplichting als het voorstel tot wijziging ervan geldt voor alle lokale, regionale en nationale overheden. De getallen die u noemt kan ik dan ook bevestigen.
Is er een inschatting gemaakt van de kosten voor de Europese Commissie om alle meldingen («notificaties») die gedaan worden door de overheden uit alle lidstaten te behandelen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken voordat deze richtlijn wordt ingevoerd?
Deze inschatting is gemaakt ten tijde van de implementatie van de Dienstenrichtlijn. De kosten op basis van dit voorstel zullen niet of nauwelijks stijgen omdat de notificatieverplichting slechts in beperkte mate wordt uitgebreid met dit voorstel. Het gaat hier om vergunningstelsels die enkel van toepassing zijn op zich in een lidstaat vestigende dienstverlener. Dit komt de coherentie van de Dienstenrichtlijn en notificatieverplichting ten goede en maakt ook de uitvoerbaarheid makkelijker.
Onderschrijft u de opinies van het Franse Nationaal Assemblee2 en de Duitse Bundestag3 die stellen dat deze richtlijn in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom? Zo ja, welke stappen bent u bereidt met uw Franse en Duitse collega’s te nemen om dit aan te pakken?
Het voorstel zorgt voor een adequatere werking en handhaving van de bestaande Dienstenrichtlijn, waarbij consultatie tussen de lidstaten en de Commissie belangrijk is om gezamenlijk te toetsen of de wet- en regelgeving die in een lidstaat wordt gehanteerd non-discriminatoir, evenredig en proportioneel is conform de reeds gemaakte afspraken uit de Dienstenrichtlijn. Grensoverschrijdende problemen en belemmeringen die zich op de interne markt voordoen zijn meestal het gevolg van verschillen in nationale regulering door de lidstaten die niet gerechtvaardigd of proportioneel zijn. Deze problemen zijn enkel op te lossen door op het niveau van de EU nadere maatregelen te treffen.
Notificatieverplichtingen zijn daarnaast ook op andere terreinen bekend en geaccepteerd, zie bijv. richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
De opinies van het Franse Nationaal Assemblee en de Duitse Bundestag onderschrijf ik op dit punt dan ook niet.
Kunt u garanderen dat de Europese Commissie voldoende kennis heeft van de lokale situatie, waar het voorgenomen beleid uit voortkomt, meeneemt in haar beoordeling? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Allereerst ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de compleetheid van de informatie die genotificeerd wordt bij de notificerende overheid, niet bij de Europese Commissie. Op basis van de notificatie zal de Commissie beoordelen of een maatregel in overeenstemming is met de kaders die de Dienstenrichtlijn stelt ten aanzien van doel, noodzakelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit. Zolang de wet- of regelgever met de verstrekte informatie aan kan tonen zich hier voldoende rekenschap van te hebben gegeven, is er geen reden tot zorg.
Garanties afgeven over iets wat buiten mijn verantwoordelijkheid ligt, zoals de beoordeling vanuit de Europese Commissie, kan ik overigens nooit geven.
Kunt u uitleggen hoe de Europese Commissie gemeentebesluiten gaat beoordelen die genomen worden om bijvoorbeeld de leefbaarheid van de plaats te garanderen, terwijl zij tegelijkertijd rekening moet houden met de verschillen tussen een gemeentebesluit van een Bulgaars dorp en een besluit van de stad Amsterdam? Deelt u de mening dit een onmogelijke opgave is voor een ambtenaar in Brussel en een «one-size fits all»-beoordeling in de hand gaat werken? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een aantal voorbeelden geven van besluiten die recentelijk genomen zijn die allemaal onder «het dienstenverkeer» vallen en waarvoor onder deze richtlijn eerst een akkoord uit Brussel moet komen? Moeten gemeenten toestemming gaan vragen voor bijvoorbeeld nieuwe regels omtrent veiligheid van bouwplaatsen, vergunningstelsels voor bed en breakfasts of een nieuwe bestemming voor een oude kerk?
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Overheden hoeven alleen maatregelen te notificeren die vallen binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn. Regels omtrent de veiligheid van bouwplaatsen zullen in veel gevallen niet onder het toepassingsbereik van de huidige Dienstenrichtlijn vallen en dus ook niet onder deze notificatieverplichting. Vergunningstelsels en eisen voor bed en breakfasts opgenomen in gemeentelijke verordeningen vallen wel binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn en zowel de huidige als de voorliggende notificatieverplichting. Dat betekent overigens niet dat dergelijke vergunningstelsels of eisen ontoelaatbaar zouden zijn. In tegendeel, een goede onderbouwing van het doel, de noodzakelijkheid, non-discriminatie en van de proportionaliteit zal voldoende zijn om dergelijke eisen en vergunningstelsels te rechtvaardigen. Voor wat betreft het wijzigen van een bestemming van een oude kerk in bijvoorbeeld een speelparadijs: voor zover dat geschiedt door middel van de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, geldt dat dit weliswaar binnen de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, maar dit niet genotificeerd hoeft te worden. Nederland heeft hierover een werkafspraak met de diensten van de Europese Commissie en zet zich in om deze afspraak ook bij dit notificatievoorstel voort te zetten.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze richtlijn omdat deze niets toevoegt aan een eerlijke interne markt en integendeel zal leiden tot ondermijning van democratische processen, bureaucratie en een zogenoemd «one size, fits all»-benadering vanuit de Europese Commissie op lokale en regionale kwesties? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 3, 5 en 6.
De wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stem en geweten van de wetenschap» van Martijn Katan uit de NRC van 9 maart 2018?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de vraag van de auteur «(w)at als we de uitstoot van broeikasgas alleen kunnen halveren door nog maar half zo veel te vliegen, auto te rijden en vlees te eten?»
In het kader van de besprekingen over het Klimaatakkoord wordt ook gekeken naar het reduceren van emissies gerelateerd aan mobiliteit en landbouw. Nationale en internationale analyses laten zien dat er naast de hierboven genoemde mogelijkheden een groot aantal andere opties voor handen zijn om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren.
Hoe beoordeelt u de volgende gedachtegang van de auteur dat « (h)et Planbureau voor de Leefomgeving (...) dat niet van de daken (zal) schreeuwen. Ze zijn onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur [en Waterstaat] en daar schreeuwt men niet, al helemaal niet tegen het kabinet in. Het kabinet wil geen halvering invoeren van vliegen, rijden en vlees eten; dat zou te onplezierig zijn voor Schiphol, de haven van Rotterdam, de landbouw en vooral voor de kiezers»?
De onafhankelijkheid van het PBL is wettelijk verankerd en als onafhankelijk kennisinstituut levert het PBL onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland.
Deelt u de mening dat al voorafgaand aan het opstellen van het regeerakkoord grote sturing is gegeven aan de inhoud van het klimaatbeleid doordat aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de opdracht is gegeven om in de Verkenning van klimaatdoelen al bij voorbaat maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) uit te sluiten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De regering geeft geen aanwijzingen aan het PBL. Het is aan het PBL zelf om bepaalde opties wel of niet in de analyses te betrekken. Overigens betrekt het PBL wel degelijk gedragsmaatregelen, zoals een kilometerheffing, in analyses.
Wie is er verantwoordelijk voor de formulering van de uitgangspunten voor de studie Verkenning van klimaatdoelen en daarmee de keuze om deze studie te richten op louter technische maatregelenpakketten?
Het PBL is hier als onafhankelijk kennisinstituut zelf verantwoordelijk voor.
Bent u bereid alsnog een studie te laten uitvoeren naar de effecten van maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport) en de CO2-reductiemogelijkheden van deze maatregelen?
Nee, in diverse studies – onder meer het PBL – worden al maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering met hun CO2-reductiemogelijkheden in beeld gebracht. Ik zie daarom op dit moment geen noodzaak om een nieuwe studie uit te laten voeren.
Zullen maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering wel aan de sectortafels en binnen het klimaatberaad worden besproken? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De vijf sectorale tafels zijn de belangrijkste platforms waarin afspraken gemaakt zullen worden. Aan de sectortafels nemen partijen deel die een concrete bijdrage kunnen leveren aan de transitie binnen de sector, kennis over de sector kunnen inbrengen en met mandaat afspraken kunnen maken. Het is aan de deelnemende partijen om te bezien welke maatregelen zij wenselijk achten en ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de besprekingen. Overigens heeft het kabinet met betrekking tot de landbouw in het regeerakkoord wel aangegeven dat technische maatregelen (mestverwerking, voedselmix, kas als energiebron, etc.) de voorkeur hebben boven volumebeperkende maatregelen.
Kunt u toezeggen dat u over zult gaan tot maatregelen op het gebied van productievolumes en gedragsverandering (onder andere op het gebied van consumptie en transport), indien deze nodig blijken te zijn voor het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de auteur van het bovengenoemde artikel dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), in vergelijking met het PBL, zich politiek gezien in een gunstigere positie bevindt om onafhankelijk en kritisch tegengeluid te geven als het gaat om de effecten van het klimaatakkoord en de doorrekening daarvan? Zo ja, bent u bereid de KNAW een rol te geven in de wetenschappelijke borging van het klimaatbeleid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op 3.
Op welke wijze zal de wetenschappelijke borging gedurende de totstandkoming van het klimaatakkoord (onder andere aan de sectortafels) en de uitwerking daarvan worden vormgegeven? Welke instanties en/of welke wetenschappers zullen hierbij worden betrokken en op welke momenten?
Het PBL is gevraagd niet alleen rekenmeester te zijn, maar gedurende het proces ook de kennis-aan-tafelfunctie te vervullen. Het is aan PBL, de sectortafels en het Klimaatberaad zo nodig ook andere partijen in te schakelen.
Hoe zal er worden omgegaan met tussentijdse veranderingen, zoals nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van klimaatverandering of wanneer de effectiviteit van gekozen maatregelen tegenvalt, met name wanneer er langlopende akkoorden worden gesloten? Welke ruimte zal hiervoor worden ingebouwd?
In het kader van zowel het Klimaatakkoord als de Klimaatwet zullen afspraken gemaakt worden over de monitoring en borging van de gemaakte afspraken en het doelbereik. Ik wil hier nu dan ook niet op vooruitlopen.
Kunt u reageren op het voorbeeld van de auteur van het artikel waarin hij stelt dat, aangaande CO2-opslag, het kabinet zich baseert op een rapport van het PBL, maar daarbij alle wetenschappelijke bezwaren weglaat? Bent u van mening dat het kabinetsstandpunt daarmee een gebalanceerde wetenschappelijke basis heeft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zoals reeds aangegeven levert het PBL als onafhankelijk kennisinstituut onderbouwde kennis, feiten en analyses ten behoeve van het maatschappelijk debat en de beleidsvorming in Nederland. Ook met betrekking tot Carbon Capture and Storage (CCS).
Bent u bekend met de rapporten van de European Academies Scientific Advisory Council (EASAC) over CO2-opslag?2
Ja.
Deelt u de inschatting van EASAC (rapport3 dat «these technologies offer only limited realistic potential to remove carbon from the atmosphere»? Zo ja, wat is uw plan B om alsnog de beoogde reductiedoelen te realiseren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ik deel de opvatting dat CCS en Carbon capture and utilisation (CCU) geen panacee zijn voor het hele klimaatvraagstuk. We kunnen voor de oplossing van het klimaatvraagstuk echter geen opties uitsluiten en CCS en CCU zullen daarbij ook een rol spelen.
Bent u bereid, gezien de grote rol die wordt toebedeeld aan het afvangen en opslaan van koolstof (CCS) in het kabinetsbeleid en de grote gevolgen voor het klimaatbeleid wanneer dit niet haalbaar of effectief blijkt te zijn, de KNAW te vragen om op korte termijn een analyse te maken van de haalbaarheid is van afvang en opslag van CO2 voor het bereiken van de klimaatdoelen voor 2030? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven zullen CCS en CCU onvermijdelijk onderdeel zijn van de maatregelen voor bedrijven om kosteneffectief hun uitstoot terug te dringen. Insteek van de sectortafel industrie is onder meer om tot afspraken te komen over het realiseren van belangrijke infrastructurele projecten rond CCS/CCU. Ik acht het niet nodig om de KNAW nu te vragen om met een dergelijke analyse te komen, maar het staat de KNAW natuurlijk vrij om daar uit eigen beweging mee te komen.
Zal er, na doorrekening van de plannen door het PBL, sprake zijn van een second opinion door een tweede, onafhankelijke partij? Zo niet, waarom niet?
Nee, de taak van onafhankelijk rekenmeester is neergelegd bij PBL.
Het bericht dat Nederland het verbod op pulsvissen over zich heeft afgeroepen |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland riep het verbod op pulsvissen over zichzelf af»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland jarenlang het onderzoek naar pulsvisserij voor zich uit heeft geschoven? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
Nee. Er is vanaf het begin van de afgifte van toestemmingen onderzoek uitgevoerd. Na zorgvuldige (internationale) afstemming is in 2016 gestart met het fundamenteel meerjarig onderzoek «Impact Assessment Pulsvisserij».
Is er contact geweest met de Europese Commissie over de opgelopen vertraging in het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer heeft dit overleg plaatsgevonden en wat was de reactie van de Europese Commissie?
In de afgelopen acht jaar was er jaarlijks contact tussen Nederland en de Europese Commissie over pulsvisserij en de voortgang van het pulsonderzoek. De Europese Commissie heeft Nederland ook tweemaal bezocht in december 2015 en mei 2017. Hiernaast organiseerde Nederland twee International Dialogue Meetings in juli 2015 en januari 2017 voor internationale betrokkenen. Ook hierbij was de Europese Commissie betrokken. De Europese Commissie heeft bij diverse gelegenheden aangegeven het voortzetten van pulsonderzoek onder praktijkomstandigheden te stimuleren.
Kunt u een (geanonimiseerd) overzicht geven van wanneer welke boten een pulsvisvergunning hebben gekregen en wanneer per boot gestart is met het wetenschappelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de afgifte van de eerste pulstoestemmingen in 2010 heeft een jaarlijks wisselend deel van de pulsvloot deelgenomen aan de diverse onderzoeken, zoals opgenomen in het overzicht van de Kamerbrief van 29 maart 2017 (kenmerk 18057529). Daarnaast heeft in 2012–2013 het grootste deel van de actieve pulsvaartuigen deelgenomen aan een monitoringsonderzoek en sinds 2017 participeert de hele actieve pulsvloot in monitoringsonderzoek als onderdeel van het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Uiteraard participeren de pulsvaartuigen ook verplicht in standaard monitoringsprogramma’s die vallen onder Verordening (EU) 2017/1004 (Uniekader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het GVB). Onderstaand schema geeft inzicht in wanneer vaartuigen een pulstoestemming hebben ontvangen. Voorwaarde voor de toestemming was dat uiterlijk 10 maanden na het verlenen van de toestemming met de pulsvisserij moest zijn begonnen. Het tijdstip waarop toestemmingshouders daadwerkelijk met het pulstuig zijn gaan vissen, is in de praktijk dus enkele maanden later.
Kunt u reageren op de uitspraak van Hoogleraar Duurzaam visserijbeheer en onderzoeker bij Wageningen Marine Research Adriaan Rijnsdorp dat er geen wetenschappelijke reden is om met 84 schepen te vissen voor het onderzoek?
De onderzoeksagenda pulsvisserij omvat veel verschillende elementen en onderzoeksvragen. Voor een groot deel van die vragen (selectiviteit, vangst efficiëntie, bodemverstoring, letsel) volstaat het om onderzoek uit te voeren met een beperkter aantal vaartuigen. Om de impact van de pulsvisserij op ecosysteem niveau vast te kunnen stellen, is het zinvol dat een grotere groep vissers in het onderzoek participeert. Dit effect wordt onderzocht in het meerjarig onderzoeksprogramma «Impact Assessment Pulsvisserij». Hier heeft het onderzoek baat bij een groter aantal vaartuigen. Om het effect van pulsvisserij op het ecosysteem op de schaal van de Noordzee te kunnen doorgronden is kennis nodig over de verdeling van de pulsvaartuigen over de visgronden. Van alle actieve pulsvaartuigen worden de gegevens verzameld over de locatie waar gevist wordt en het vangstsucces van individuele trekken en deze worden beschikbaar gesteld aan Wageningen Marine Research voor analyse. De resultaten die nu verzameld worden zijn gebaseerd op de daadwerkelijke praktijk. Zonder deze praktijkgegevens zou de visserijverspreiding voorspeld moeten worden vanuit de plaatskeuze van een beperkt aantal pulsvaartuigen wat onzekerheden met zich meebrengt.
Welke aanleiding was er destijds om 84 boten een pulsvisvergunning te geven in het kader van het wetenschappelijk onderzoek?
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf. Verder is er in 2014 voor gekozen om de uitbreiding van het wetenschappelijk onderzoek te beperken tot het aantal vissersvaartuigen dat destijds op de zogenoemde wachtlijst stond. Dit onder andere naar aanleiding van verschillende verzoeken vanuit uw Kamer, waarin werd bepleit om de vissers die op de wachtlijst stonden een pulstoestemming te verlenen om het dreigende ongelijke speelveld tussen vissers met en zonder een pulstoestemming op te heffen. Zie onder meer Kamerstukken 21 501-32, nr. 673 en 705.
Het afbreken van een inlichtingenoperatie naar aanleiding van de verklaring van een oud-commando |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat leden van het Korps Commandotroepen recent, vervroegd zijn teruggehaald uit een missiegebied naar aanleiding van de verklaring van oud-commando Kroon over een gijzelingsincident? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
Over inlichtingenoperaties doe ik in het openbaar geen uitspraken.
In hoeverre hebben geheime operaties invloed op lopende, niet geheime, missies zoals in de Tweede Kamer besproken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het de operatie in Kabul betrof?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de juridische basis van deze operatie de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is?3 Welk artikel in de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdienst is daarvoor ingeroepen?4
Operaties op basis van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 moeten passen binnen de taken van de diensten zoals genoemd in de artikelen 6 en 7 van die wet. Voor zover tijdens de uitvoering van een operatie sprake is van het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden, wordt daarvoor de goedkeuringsprocedure toegepast zoals omschreven in de wet.
Wat is het verschil tussen geen toestemming verlenen voor de verklaring van Kroon verlenen en geen verbod opleggen om naar buiten te treden? Hoe verhoudt het niet verbieden van naar buiten treden zich tot de strikte geheimhoudingsplicht zoals geldt voor geheime operaties? Wanneer en onder welke voorwaarden kan worden afgeweken van de geheimhoudingsplicht?
Een ambtenaar dient zelf de afweging te maken of een uitlating past binnen de geldende wet- en regelgeving, waaronder de (Militaire) Ambtenarenwet. Een verbod op het doen van uitlatingen is, indachtig artikel 7 van de Grondwet, slechts mogelijk voor zover daarvoor een wettelijke basis bestaat. Wat betreft de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren, verwijs ik u naar de antwoorden van 26 mei 2015 op de Kamervragen van het lid Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2354). Van een wettelijke geheimhoudingsplicht, zoals ten aanzien van staatsgeheimen, kan alleen worden afgeweken na toestemming van de Minister. De verklaring van majoor Kroon bevatte geen staatsgeheimen.
Is de veiligheid van Nederlandse militairen door de onthullingen in het geding geweest? Zo ja, op welke wijze en welke consequenties heeft dit voor missies?
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarom is, vanuit redenen van compromittering van de operatie alsook bescherming van andere betrokkenen, niet gekozen voor een verbod op naar buiten treden voor betrokken oud-commando?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is met betrokken oud-commando, als Veteraan, contact onderhouden door Defensie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Majoor Kroon is in actieve dienst bij Defensie waardoor er uiteraard contact met hem is.
Kunt u, gezien de verklaringen van de betrokken oud-commando, de veiligheid van uitgezonden militairen en commando’s op missie nu en in de toekomst waarborgen?
Mocht er onrust zijn ontstaan, dan betreur ik dat. Ik kan u echter verzekeren dat Defensie bij alle missies en uitzendingen constant aandacht heeft voor de veiligheid van uitgezonden militairen.
Wat is uw reactie op de ontstane onrust naar aanleiding van Kroon’s verklaring onder militairen en hun familie?
Zie het antwoord op vraag 9.
Op welke wijze wordt het thuisfront op de hoogte gehouden van de veiligheid van de militairen die in desbetreffende missiegebieden waren en zijn?
Bij missies en uitzendingen wordt het thuisfront voor vertrek op een thuisfrontinformatiedag uitgebreid voorgelicht over de missie, het land waar de missie plaatsvindt en over de ondersteuning en informatielijnen waarop het thuisfront kan rekenen. De ondersteuning bestaat uit de Diensten Geestelijke Verzorging, Bedrijfsmaatschappelijk werk, de militaire gezondheidszorg, de situatiecentra, de bureaus thuisfrontzorg en de vrijwilligersorganisatie «Defensie Organisatie Thuisfront». Per missie wordt daarnaast uit de families van de militairen een thuisfrontcomité opgericht. Het thuisfront kan bij deze instanties terecht voor informatie en hulp. Gedurende de missie zijn er ook thuisfrontcontactdagen waarop actuele informatie over de missie wordt verstrekt. Over de actuele situatie in het missiegebied kan het thuisfront echter niet altijd worden geïnformeerd om de veiligheid van de operatie te garanderen.
Klopt het dat tot deze operatie is beslist op basis van het politieke beleid, zoals dat door Minister De Grave in augustus 2000 is vastgesteld?5 In hoeverre verhoudt dit politieke beleidskader uit augustus 2000 zich tot de Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten?6 Kunt u dit toelichten?.
Wat betreft de besluitvorming en verantwoording inzake speciale operaties en geheime operaties en de verhouding tussen het beleidskader en de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten verwijs ik u naar mijn brief van 27 maart jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 88).
Klopt het dat de afgelaste operatie valt onder bijzondere inlichtingenverzameling?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid algemene (dus geen gedetailleerde) informatie aan de Kamer te verstrekken over het aantal operaties dat u sinds 2000 hebt uitgevoerd op basis van het beleidskader van De Grave? Kunt u dat aangeven per ieder van de zes beleidsterreinen afzonderlijk?7
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de opvatting dat de democratische controle, gezien de grote impact van dergelijke missies op samenleving alsmede de onthullingen van majoor Kroon, verbeterd dient te worden? Zo ja, bent u bereid het bestaande beleidskader te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Welke mogelijkheden ziet u om de Kamer beter te informeren over publicaties die de veiligheid van militairen tijdens lopende missies mogelijk in gevaar kunnen brengen?
Ik kan hierover geen algemene uitspraak doen. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet, wordt zorgvuldig bekeken hoe de Kamer zo goed mogelijk kan worden geïnformeerd; dit kan per geval verschillen.
Wanneer verwacht u dat het openbaar ministerie het onderzoek naar de uitlatingen van majoor Kroon afrondt? Bent u bereid de Tweede Kamer hierover te informeren?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft laten weten dat het Openbaar Ministerie de melding omtrent de gebeurtenissen in 2007 zorgvuldig onderzoekt. Zodra het Openbaar Ministerie een besluit heeft genomen, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Het massaproces en de doodstraf voor een persfotograaf in Egypte |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Egypte de doodstraf eist – dood door ophanging – tegen een persfotograaf?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving en maak mij onverminderd zorgen over de toepassing van de doodstraf in Egypte. De openbaar aanklager heeft de doodstraf geëist tegen alle verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case», maar er is nog geen uitspraak gedaan door de rechter.
Klopt het de betreffende fotograaf, Mohammed Abu Zaid, alias Shawkan, sinds augustus 2013 vastzit omdat hij tijdens antiregeringsdemonstraties, waarbij honderden burgerslachtoffers vielen, zijn werk deed en zaken documenteerde die niet gezien mochten worden2?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Deelt u de opvatting van Reporters Without Borders dat de doodstraf tegen een verslaggever als Shawkan volstrekt disproportioneel is, politiek gemotiveerd is en geen rechtspraak?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de opvatting dat de doodstraf tegen fotojournalist Shawkan disproportioneel is. Één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Dit draagt Nederland ook uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Is het waar dat deze vervolging plaatsvindt in een massaproces waarin zeker 500 verdachten terechtstaan? Hoe beoordeelt u de verklaring van Amnesty International, dat van de 330 reeds veroordeelde verdachten, er maar tegen twee van hen echt bewijs was?4
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers.
Betrokken advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Dit zijn zorgelijke berichten.
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat Egypte «mensenrechtentechnisch echt niet oké bezig is op dit moment en dat daarin stappen gezet moeten worden»?5
Ja, ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Egypte. Er is sprake van een aantal zorgelijke ontwikkelingen in Egypte.
Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over de vrijheid van meningsuiting, waaronder vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten en over de vrijheid van vereniging en vergadering in Egypte. Ook zijn er zorgen ten aanzien van gedwongen verdwijningen, martelingen en het toegenomen aantal uitgevoerde doodstraffen. Nederland kaart deze zorgen in contact met de Egyptische autoriteiten aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied.
Bent u het ook eens met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Zeid Ra’ad Al Hussein, dat NGO’s een zeer belangrijke rol spelen in het ter verantwoording roepen van de Egyptische Staat ten aanzien van het nakomen van verplichtingen op het gebied van mensenrechten6?
Ja, die mening deel ik. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol in het versterken van democratische processen en draagt bij aan de ontwikkeling en duurzame stabiliteit van Egypte.
Deelt u de kritiek van de Hoge Commissaris op de nieuwe wetgeving in Egypte, de zogenoemde «Law 70», die de civil society nog verder aan banden legt en mensenrechtenverdedigers nog kwetsbaarder maakt voor repressie en sancties dan ze nu al zijn?
Ja, ik deel de kritiek van de Hoge Commissaris ten aanzien van «Law 70», ofwel «de NGO-wet». Mensenrechtenorganisaties en -verdedigers staan onder druk in Egypte. Op basis van de NGO-wet, is het verrichten van politieke activiteiten en het schaden van de «nationale veiligheid, openbare orde, publieke moraal of publieke gezondheid» verboden voor NGO’s. Een speciaal in het leven geroepen autoriteit ziet hierop toe. De NGO-wet maakt het werk van civil society organisaties, waaronder ook mensenrechtenverdedigers, moeilijk.
Bent u het met de Hoge Commissaris eens dat deze wet in strijd is met de mensenrechten en deelt u diens oproep om de «Law 70» in te trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat een gezonde civil society een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van Egypte. Een NGO-wet zou daarom het werk van civil society organisaties moeten faciliteren in plaats van bemoeilijken. Op dit moment zijn de implementatieregels van de NGO-wet nog niet gepubliceerd, waardoor het nog niet mogelijk is om de precieze implicaties van de wet te beoordelen. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro namens het kabinet meermaals zorgen uitgesproken over deze wetgeving.
In hoeverre is er nog «civil society» over in Egypte, die niet onder controle van de overheid staat? Welke gevolgen heeft de vergaande repressie voor de mogelijkheden van Nederland en de Europese Unie (EU) om van de overheid onafhankelijke «civil society» te steunen, zoals vrije pers en mensenrechtenverdedigers?
Egypte kent civil society organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich ondanks het moeilijke klimaat blijven inspannen voor verbetering van de situatie in Egypte. NGO’s die sociaaleconomische doelen nastreven lijken vooralsnog hun werkzaamheden te kunnen voortzetten.
Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland een aantal van deze organisaties. Ook de EU steunt via het European Instrument for Democracy and Human Rights de civil society in Egypte. Daarnaast steunt de EU ook via European Endowment for Democracy mensenrechtenorganisaties in Egypte. Het huidige klimaat maakt het in toenemende mate moeilijk om deze organisaties te blijven steunen. Het kabinet is vastbesloten om deze steun te blijven voortzetten.
Bent u bereid om Egypte bilateraal en in EU- en VN-verband aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden om de mensenrechten te respecteren?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daartoe binnen het EU-Associatieakkoord met Egypte en de nabuurschapsgelden? Klopt het dat nog maar een klein deel van deze nabuurschapsgelden bestemd zijn voor de «civil society»?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te ondersteunen, zoals ook vastgesteld in het EU-Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin belangrijke zorgpunten direct met Egypte kunnen worden besproken. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten.
Een significant deel van de nabuurschapsgelden is bestemd voor projecten op het gebied van mensenrechten. De projecten die worden ondersteund dragen bij aan het promoten en beschermen van civiele, politieke, sociale, economische en culturele rechten. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten, samen met gelijkgestemde landen, in EU-kader sterk gemaakt voor het belang van het maatschappelijk middenveld in de duurzame ontwikkeling van Egypte. In de Partnerschapsprioriteiten is dan ook vastgesteld dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van deze prioriteiten.
Bent u daarnaast van plan Egypte aan te spreken op de zorgwekkende positie van de Kopten, de christelijke minderheid die op grote schaal gediscrimineerd wordt en geconfronteerd met onder meer aanslagen en vernieling van Koptische gebouwen en eigendommen en gijzelingen van vrouwen7?
De situatie van de Kopten in Egypte heeft de aandacht van het Nederlandse kabinet. Nederland onderneemt concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt Nederland de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
De legionella in een wooncomplex is Amsterdam Zuidoost |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend het artikel «Bewoners boos om Legionella in wooncomplex Zuidoost: «Beter brengen ze een doodskist»»?1
Ja.
Is het waar dat er legionella is aangetroffen in het wooncomplex en wat is de ernst van de situatie?
Woningcorporatie Rochdale fungeert als waterleverancier voor dit complex (in de zin dat bewoners via een verdeelsleutel de waterrekening betalen aan Rochdale) en doet in die hoedanigheid jaarlijks een onderzoek naar de waterleidingen. Uit de analyse van 28 februari 2018 bleek een verhoogde concentratie legionella. Rochdale heeft maatregelen genomen en de GG&GD Amsterdam hiervan op de hoogte gesteld. De GG&GD zag geen reden voor verdere actie van haar kant.
Wat zijn de gevaren van legionella in huis? Klopt het dat legionella in het bijzonder gevaarlijk is voor ouderen?
Legionella kan de veteranenziekte veroorzaken, een ernstige longziekte, of de minder zware legionellagriep. De kans op besmetting is groter voor mensen ouder dan 40 jaar. Ook een verminderde weerstand maakt de kans op ziekte groter.
De ziekte is goed te behandelen met antibiotica, waarbij geldt hoe eerder de behandeling begint, hoe beter.
Uitgebreide informatie over legionella is te vinden op:
Hoe kan worden voorkomen dat legionella ontstaat? In hoeverre zijn in dit complex de juiste voorzorgsmaatregelen getroffen?
Legionellabacteriën leven in meestal in kleine aantallen in de bodem en in drinkwater. De bacterie wordt een probleem als deze kan uitgroeien tot grote aantallen. Dat is vooral het geval in stilstaand water met een temperatuur tussen de 20° en 50° Celsius.
De overheid heeft regels opgesteld om te voorkomen dat mensen besmet raken met deze bacterie. Deze zijn te vinden op de eerder genoemde website. Voor instellingen waar mensen een groter risico lopen op legionella, zoals ziekenhuizen en zwembaden, gelden stengere regels. Het betreffende complex van Rochdale valt overigens niet onder de strengere regelgeving.
Mensen kunnen besmet raken met legionella wanneer zij druppels waternevel inademen. Op 2 maart jl. heeft Rochale de bewoners geïnformeerd en de aanwezige douchekoppen vervangen door douchekoppen met een legionellafilter. Daarmee wordt de kans op besmetting weggenomen. Reiniging en desinfectie van alle leidingen in het complex is voorzien voor 29 maart a.s.
Wat vindt u ervan dat corporatie Rochdale pas over drie weken overgaat tot desinfectie? Is dit niet spelen met mensenlevens? Wat is de gebruikelijke procedure bij legionella? Moet er bij aanwezigheid van kwetsbare personen niet extra zorgvuldig met de veiligheid en gezondheid van mensen worden omgegaan?
Rochdale geeft aan dat conform de gebruikelijke procedures met het plaatsen van de douchekoppen met legionellafilter op 2 maart de kans op besmetting is weggenomen en dat er geen direct gevaar is voor de bewoners.
De reden dat op 29 maart tot reiniging en desinfectie wordt overgegaan, is gelegen in de noodzaak om dit tegelijkertijd voor alle woningen in het complex te doen. Op die datum moet in elke woning iemand aanwezig zijn. Door enige weken te wachten met de aanpak wordt bewoners de gelegenheid gegeven zich voor te bereiden op deze dag, bijvoorbeeld door iemand anders te vragen in de woning aanwezig te zijn wanneer zij dat zelf niet kunnen. De corporatie heeft de gemeentelijke GG&GD op de hoogte gesteld van de maatregelen en deze acht de wijze van ingrijpen afdoende.
Wat vindt u ervan dat de bewoners, inclusief ouderen, voorlopig geen fatsoenlijk sanitair hebben? Bent u het met mij eens dat dit een bijna onmenselijke situatie is en dat het plaatsen van een Dixie-toilet tijdens de reparatie niet alleen beledigend is maar ook volstrekt ontoereikend?
Rochdale geeft aan dat met het plaatsen van douchekoppen met een speciale filter het gevaar voor besmetting is weggenomen en dat de bewoners gedurende deze periode niet ernstig in hun woongenot worden beperkt, waardoor er geen reden is voor vervangende huisvesting van de bewoners. Alle bewoners kunnen tot de dag van reiniging van het toilet gebruik maken en ook douchen is mogelijk vanwege de speciale douchekoppen. Alleen op de dag van reiniging en desinfectie is geen water beschikbaar. Om deze reden worden door Rochdale voor het gebruik op deze dag tijdelijke toiletten inclusief wasbakken geplaats buiten het complex. Voor bewoners die slecht ter been zijn, wordt dagopvang geregeld in een naburig verzorgingshuis. Verder verstrekt Rochdale die dag pakken drinkwater aan de bewoners.
Vindt u ook dat de bewoners zo snel mogelijk een vervangende plek moeten krijgen, al dan niet in een hotel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Rochdale dit netjes oplost en dat de gezondheid van ouderen voorop staat?
Gelet op de maatregelen die Rochdale heeft genomen zie ik thans geen reden voor een actie van mijn kant.
Wat gaat u doen om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
Er is naar aanleiding van deze casus geen reden om de huidige regelgeving verder aan te scherpen.
Kwaliteitsregistraties in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) stelt dat de maat vol is ten aanzien van de vele kwaliteitsregistraties?1
Ja.
Kunt u reageren op de oproep aan u van de voorzitter van de NVZ, Yvonne van Rooy, waarin ze u vraagt de regie te nemen en het registratiesysteem op de schop te nemen?
Ik ben over de genoemde problemen en het aanpakken daarvan met de NVZ – en met de andere betrokken partijen – in gesprek.
Wat gaat u doen met de constatering van de NVZ dat – ondanks alle schrapsessies – er moeilijk indicatoren afgaan die echt leiden tot een verlaging van de administratielast?
Partijen – waaronder de NVZ – maken met elkaar afspraken over de transparantieverplichtingen in het bestuurlijk overleg transparantie onder voorzitterschap van het Zorginstituut. Dat gebeurt tripartiet, dat wil zeggen door zorgaanbieders, patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars gezamenlijk. Het is in eerste instantie aan hen om afspraken te maken over het schrappen van overbodige indicatoren. Dat gaat niet vanzelf en dat is ook niet verwonderlijk: indicatoren zijn niet zonder reden tot stand gekomen. Ik vind wel dat de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. Daarnaast vind ik dat er nog steeds belangrijke informatie mist over door patiënten gerapporteerde uitkomsten. Ik vind ook dat tegelijk de ervaren last in de spreekkamer moet afnemen. En daarom ga ik er ook zelf mee aan de slag. Ik stuur – zoals ik eerder heb toegezegd – voor de zomer mijn plan van aanpak naar de Tweede Kamer, waarin ik deze beide elementen verenig.
Hoe verklaart u dat het aantal indicatoren moeilijk terug te brengen is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat Nederland in vergelijking met andere OESO-landen veel meer gegevensbewerkers heeft die met verschillende systemen werken?
Ik ben in gesprek met de NVZ over de vragen die aan een commissie van deskundigen kunnen worden voorgelegd. De gekozen aanpak zal ik opnemen in het eerder genoemde plan.
Bent u bereid om samen met de OESO in kaart te brengen hoe andere landen het aantal registraties beperkt houden en hoe ze dit hebben georganiseerd, zoals de NVZ u vraagt?
Zie antwoord vraag 5.
Is u bekend hoeveel fulltime medewerkers ziekenhuizen moeten aanstellen voor de kwaliteitsregistraties? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Nee, dat is mij niet bekend. Het rapport van KPMG noemt een spreiding tussen ziekenhuizen van 2,6 tot 12.2 fte voor kwaliteitsregistraties en accreditaties samen. Ik acht het niet zinvol hier nader onderzoek naar te doen. Ook de NVZ vind dat niet zinvol en kijkt net als ik liever vooruit naar het verbeteren van het registratiesysteem.
Wat vindt u ervan dat per ziekenhuis tussen € 658.000 en € 1.281.000 wordt besteed aan externe accreditaties en kwaliteitsregistraties?2 Bent u van mening dat dit bedrag ten goede komt aan de zorg? Kunt u dit toelichten?
Dat is 0.3 – tot 0.6% van de gemiddelde omzet van een Nederlands ziekenhuis. Je zou kunnen zeggen dat valt wel mee maar zo makkelijk wil ik mij er niet van af maken. Ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen hebben er echt last van en waar het minder kan, moet het ook minder. Tegelijk hoort registreren ook bij de professionele verantwoordelijkheid en het belang voor de kwaliteit en voor de keuzemogelijkheden voor de patiënt is dan doorslaggevend. En met succes; het aantal preoperatieve bestralingen bij endeldarmkankeroperaties, is afgenomen met behoud van goede oncologische resultaten: het percentage gevallen waarin geen radiotherapie werd toegepast is gestegen van 20,3% naar 43,9%, dus meer dan 20%. Dit resulteert in meer kwaliteit van leven voor de patiënt en tegelijk een kostenbesparing3.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
Buitenlandse investeringen in Ethiopië |
|
Anne Kuik (CDA), Isabelle Diks (GL), Kees van der Staaij (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Dead donkeys fear no hyenas»?1
Ja.
Herkent u, in algemene zin, het beeld dat buitenlandse investeringen in Ethiopië hebben geleid tot onwenselijke (bij)effecten zoals gedwongen landonteigening, grootschalige ontbossing en vluchtelingenstromen? Wat kan Nederland doen om dit tegen te gaan?
In de documentaire komen investeringen in grootschalige monocultuurprojecten van tienduizenden hectare rijst of suikerriet in het westen van Ethiopië aan de orde. De eigenaars van deze investeringen komen vaak uit Saoedi-Arabië, India of Turkije. Het beeld dat de documentaire schetst is herkenbaar en verontrustend.
Nederlandse investeringen in de landbouwsector beslaan doorgaans «slechts» tientallen hectares, bij uitzondering honderden. Dit verschil in omvang is belangrijk, omdat voor deze kleinschaliger investeringen een ander beeld geldt dan wat de documentaire laat zien.
De Nederlandse overheid vraagt van Nederlandse ondernemers die investeren in de Ethiopische landbouwsector dat zij kritisch nagaan hoe de grond die hen door de Ethiopische overheid wordt toegewezen is verkregen en dat zij niet investeren in land dat gedwongen is onteigend of waar compensatie niet of onvoldoende is uitbetaald. Dit is ook in het belang van de betreffende investering, omdat lokale pijnpunten op langere termijn grote problemen kunnen veroorzaken. De ambassade biedt ondernemers ook hulp bij het maken van een analyse van de geschiedenis van het stuk land en de verwachte maatschappelijk impact van de voorgenomen investering. Op basis van die informatie kan de investering worden aangepast aan de wensen en verwachtingen van de aangrenzende gemeenschappen.
Nederlandse investeerders in Ethiopië creëren banen en inkomens voor vele Ethiopiërs. Dat is belangrijk, maar niet voldoende. De ambassade helpt daarom nieuwe investeerders om gebieden op een geïntegreerde manier te ontwikkelen. Hierbij bekijken ondernemers, in samenspraak met de omwonende gemeenschap, hoe de investering zich verhoudt tot thema’s als gezondheidszorg, scholing, opleidingen en duurzaamheid. De eerder genoemde maatschappelijke analyse is hier onderdeel van, evenals een studie naar de milieutechnische impact van de investering. Een dergelijke studie is overigens verplicht in Ethiopië. Nieuwe gebiedsontwikkeling vindt plaats op land dat al jarenlang in gebruik was door de Ethiopische overheid. Op deze gebieden liggen daarom geen claims van de lokale bevolking. Daarnaast spoort de Nederlandse ambassade bestaande investeerders aan om in hun sector de werkomstandigheden te verbeteren. Zo heeft de bloemensector met Nederlandse financiering een gedragscode opgesteld over werkomstandigheden en milieueisen.
De discussie over fatsoenlijke beloning ligt moeilijk in een land dat juist investeringen aantrekt door de lage lonen. Ethiopië heeft geen minimumloon. Door middel van een discussie tussen vakbonden, bedrijven en maatschappelijke organisaties maakt de Nederlandse ambassade dit moeilijke punt bespreekbaar. Een stimulans hierbij is de toenemende druk om te voldoen aan de hoge eisen van de Europese consument. Keurmerken en certificering spelen hierbij een belangrijke rol.
De Nederlandse overheid verwacht van bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Vermeende schendingen van de OESO-richtlijnen kunnen worden gemeld bij het Nationaal Contact Punt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Als ondernemers gebruik willen maken van het bedrijfsleveninstrumentarium van de Nederlandse overheid wordt het naleven van IMVO-richtlijnen als voorwaarde gesteld. Daarnaast faciliteert de Nederlandse ambassade alleen bedrijven die belang hechten aan een duurzame ontwikkeling van de landbouw in Ethiopië.
Hoe bevordert Nederland dat Nederlandse investeringen in Ethiopië ook naar vermogen bijdragen aan lokale welvaartsontwikkeling, en dat negatieve effecten voor de lokale bevolking en het milieu worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om binnen de Wereldbank een dialoog te stimuleren over het functioneren en verbeteren van ontwikkelingsprogramma’s zoals Promoting Basic Services (PBS)2, teneinde schadelijke effecten op mens en milieu te voorkomen, bijvoorbeeld middels het naleven van de Free Prior Informed Consent (FPIC)3 van inheemse volken?
Dit jaar voert de Wereldbank nieuwe regels in waar projecten aan moeten voldoen zodat schade aan mens en milieu zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij onderhandelingen over deze nieuwe regels heeft Nederland zich ingezet voor participatie van belanghebbenden in projectontwerp en -uitvoering, en een sterkere inbedding van mensenrechten, arbeidsrechten en rechten van inheemse volkeren. Deze elementen zijn opgenomen in de richtlijnen voor projectmanagement van de Bank.
De Wereldbank onderkent de complexiteit van werkterreinen waarop de organisatie opereert en de beperkte capaciteit van veel lenende landen om zorg te dragen voor een adequaat risicomanagement tijdens de projectuitvoering. In samenspraak met andere aandeelhouders zal Nederland er daarom dan ook op blijven toezien dat FPIC en de rechten van inheemse volken worden gerespecteerd bij de wereldwijde uitrol van de nieuwe regels en bij projectbesprekingen van ontwikkelingsprogramma’s zoals PBS in de Raad van Bewindvoerders.
Hoe benut Nederland de partnerschappen in het kader van Samenspraak en Tegenspraak om de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Ethiopië te vergroten, en welke extra mogelijkheden ziet u hier voor Nederland?
Hoewel het werken in Ethiopië voor maatschappelijke organisaties niet altijd even gemakkelijk is, zijn er zeven strategische partnerschappen in het kader van Samenspraak en Tegenspraak actief. De thema’s waarop deze partnerschappen zich richten zijn het beschermen en versterken van kwetsbare gemeenschappen, aandacht voor gemarginaliseerde groepen, armoedebestrijding, veiligheid, sociale gelijkheid, de positie van meisjes en vrouwen, arbeidsomstandigheden (zowel fysiek als de beloning), versterken van de positie van kleine agrarische producenten en een duurzame private sector. Het betreft lange termijn investeringen in de opbouw van lokale capaciteit, zowel op uitvoerend als beleidsmatig terrein. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de steun aan lokale boerenorganisaties en productieketens.
Daarnaast brengt Nederland in gesprekken met Ethiopische autoriteiten regelmatig onder de aandacht dat een breed maatschappelijk middenveld belangrijk is voor inclusieve en duurzame ontwikkeling.
Welke andere mogelijkheden ziet u, ook in het kader van de bijzondere overgangsrelatie tussen Nederland en Ethiopië, om onder meer in de bilaterale dialoog met de Ethiopische overheid te pleiten voor actief toezicht op verantwoord zakendoen door buitenlandse ondernemingen en voor het eerbiedigen van mensenrechten zoals een eerlijke procesgang?
De bilaterale Nederlandse hulp- en handel agenda met Ethiopië biedt diverse aanknopingspunten om met de Ethiopische autoriteiten het gesprek aan te gaan over het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen, effectief toezicht en respect voor mensenrechten voor een gunstig ondernemingsklimaat. Nederland brengt deze zaken regelmatig onder de aandacht bij ontmoetingen met de Ethiopische autoriteiten. Alleen al in 2017 vonden drie ontmoetingen plaats op ministerieel of hoog politiek niveau waarin deze problematiek werd besproken.
Zo bracht bijvoorbeeld de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur van 19 tot 22 juni 2017 een bezoek aan Ethiopië dat in het teken stond van «business and human rights». Tijdens dit bezoek bleek dat de Ethiopische autoriteiten open stonden voor een dialoog over het belang van respect voor mensenrechten voor een gunstig ondernemingsklimaat en het aantrekken van buitenlandse investeringen.
Ook zet Nederland zich in voor een dialoog met Ethiopië over deze onderwerpen op het niveau van de EU. Op 12 april jl. vond een «artikel 8-dialoog» van de EU plaats met de Ethiopische Minister van Financiën en Economische Samenwerking. Tijdens deze bijeenkomst pleitte Nederland voor een op meer intensieve dialoog tussen de EU en Ethiopië over standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Het bericht 'Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging - recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging – recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal wrakingsverzoeken in strafzaken de laatste tijd toeneemt? Kunt u cijfers geven van het aantal wrakingsverzoeken van de afgelopen jaren?
Uit cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat het aantal wrakingsverzoeken dat jaarlijks wordt gedaan redelijk stabiel is. Ook het percentage verzoeken dat is gehonoreerd blijft door de jaren heen nagenoeg gelijk.
659
626
620
713
620
606
42
21
25
32
25
16
Deze cijfers zien op wrakingsverzoeken binnen alle rechtsgebieden en betreffen dus niet alleen het strafrecht. Deze kunnen niet worden uitgesplitst.
Klopt het dat advocaten van verdachten vaker de verdediging neerleggen? Kunt u cijfers geven hoe vaak dit is gebeurd de afgelopen jaren? Hoe vaak vindt dit plaats nadat een wrakingsverzoek ongegrond is verklaard? Valt in algemene zin iets te zeggen over de reden waarom de verdediging wordt neergelegd?
In hoeveel zaken jaarlijks de verdediging in een strafzaak wordt neergelegd, is niet als zodanig bekend. Het neerleggen van de verdediging is het gevolg van een afweging in de individuele zaak en gebeurt daarom om zeer diverse redenen. De belangrijkste redenen zijn het niet betalen van de eigen bijdrage of een verschil van inzicht tussen de verdachte en diens raadsman.
Is het voorgekomen dat de vertraging van het strafproces, door een wrakingsverzoek en/of het neerleggen van de verdediging, zo ver oploopt dat de verdachte op vrije voeten komt? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren gebeurd?
De beslissing over het al dan niet laten voortduren van de voorlopige hechtenis berust op een zelfstandige afweging van de rechter, die los staat van een wrakingsverzoek of het neerleggen van de verdediging. Bij het oordeel over de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt getoetst aan de wettelijke criteria, zoals het bestaan van ernstige bezwaren, en de gronden. De inhoud van deze toetsing wijzigt op zichzelf niet als gevolg van vertraging die ontstaat doordat de verdediging moet worden overgenomen door een andere raadsman.
Tijdsverloop in zijn algemeenheid kan wel een factor spelen bij die toetsing, bijvoorbeeld in het licht van artikel 67a lid 3 Sv. Deze afweging betreft evenwel een correctiegrond waarbij de duur van de voorlopige hechtenis wordt gerelateerd aan de te verwachten vrijheidsstraf.
In de wrakingsprotocollen van de gerechten is bovendien bepaald dat de rechter wiens wraking is verzocht, zich onthoudt van verdere bemoeiingen met de zaak voor zover die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. Op deze manier is gewaarborgd dat er altijd tijdig een beslissing wordt genomen over het al dan niet voortzetten van de voorlopige hechtenis.
Hoe zou de rechtbank met lichtzinnige wrakingsverzoeken om kunnen gaan? Is het mogelijk dat de rechtbank deze naast zich neerlegt? Hoe kan vertraging in het strafproces worden voorkomen?
Binnen de huidige wrakingsregeling bestaat al de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan oneigenlijk gebruik of misbruik van de wrakingsregeling. De wrakingskamer kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen, tenzij nieuwe feiten en omstandigheden worden aangedragen. In geval van misbruik kan zelfs worden bepaald dat een volgend verzoek helemaal niet zal worden behandeld. (artikel 515, vierde lid Wetboek van Strafvordering).
De problematiek die in het door u aangehaalde bericht wordt beschreven is bekend. Uit eerder onderzoek blijkt dat vooral onder rechters het gevoelen bestaat dat daarvan nogal eens sprake is. Zij hebben de indruk dat wraking steeds vaker wordt gebruikt als strategisch middel om de zaak te vertragen of om wraak te nemen op een individuele rechter. Als oneigenlijk gebruik wordt ook aangemerkt de inzet van het wrakingsmiddel als verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige procedurele beslissingen en tussentijdse inhoudelijke keuzes van de rechter, zoals de beslissing om een bepaalde getuige niet op te roepen. Dit is reeds betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. In de conceptmemorie van toelichting op het conceptwetsvoorstel inzake Boek 6 (hoofdstuk 2) van het Wetboek van Strafvordering, dat op dit moment in consultatie is, wordt aangetekend dat het onwenselijk is als een oneigenlijk wrakingsverzoek wordt «beloond» met vertraging in de strafzaak. In de literatuur is daarom wel gepleit voor een aanpassing van de wettelijke regeling in die zin dat oneigenlijke verzoeken buiten behandeling kunnen worden gelaten of zonder zitting kunnen worden afgedaan. Een dergelijke voorziening is echter lastig te treffen, aangezien ook een (kennelijk) ongegrond verzoek inhoudelijk moet worden beoordeeld alvorens die conclusie kan worden genomen. Dat ligt anders bij (kennelijk) niet ontvankelijke verzoeken, waarbij het verzoek alleen op de formele vereisten wordt gecontroleerd. De oplossing om het oneigenlijk indienen van wrakingsverzoeken te ontmoedigen moet daarom veeleer worden gezocht in het voortvarend behandelen van het wrakingsverzoek. De rechtspraak heeft dit als zodanig erkend en verschillende organisatorische maatregelen getroffen. Zo zijn er gerechten die – in afwijking van vooraf ingeplande reguliere wrakingszittingen – vooral bij de behandeling van grote strafzaken ad hoc een wrakingskamer bijeenroepen. Binnen de hogere bestuursrechtspraak is dit reeds de gangbare praktijk. Hierdoor kan een wrakingsverzoek vaak binnen enkele uren of soms zelfs sneller worden behandeld.
Het neerleggen van de verdediging is uiteraard onwenselijk voor de voortgang van het strafproces, maar daarbij kan – anders dan bij wrakingsverzoeken – niet (eenvoudig) worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van procesrecht. Er kan sprake zijn van een van de onder antwoord 3 gegeven redenen voor het neerleggen van de verdediging. Een sanctie op het neerleggen van de verdediging is daarom niet goed denkbaar.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de voorgestelde wrakingsregeling in het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, dat thans in consultatie is, hebben expertmeetings plaatsgevonden met de betrokken ketenpartners. Ik zie de consultatieadviezen met belangstelling tegemoet. Ook overigens zal ik dit onderwerp in gesprekken met Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur tegen het licht houden. Daarbij kan ook het neerleggen van de verdediging worden betrokken.
Bent u van mening dat er een regeling moet komen in het strafrecht over misbruik van procesrecht, om ongewenste vertragingstactieken tegen te gaan? Zo nee, welke wettelijke regelingen zijn hierop dan al van toepassing?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovenstaande problematiek mee te nemen in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Maasvlakte: buitenlanders vrijuit op milieuzone’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Maasvlakte: buitenlanders vrijuit op milieuzone»?1
Ja, ik ken het artikel.
Is er sprake van ongelijke behandeling van verschillende nationaliteiten voor toegang op de Maasvlakte? Zo ja, waarom?
Nederlandse kentekens worden gecontroleerd op basis van de kentekenplaat. De gegevens van de buitenlandse vrachtwagens kunnen niet worden gecontroleerd op basis van identificatie van de kentekenplaat, omdat er geen juridische basis is voor het uitwisselen van voertuiggegevens tussen landen voor deze overtreding. Op dit moment is het alleen mogelijk buitenlandse voertuigen staande te houden en te controleren op basis van de kentekenkaart en voertuigpapieren.
Wordt er nog gehandhaafd?
De gemeente Rotterdam is verantwoordelijk voor de handhaving en organiseert geregeld handhavingsacties in samenwerking met politie en de Inspectie voor Leefomgeving en Transport. De meest recente vond onlangs plaats.
Als de informatie over Euroklasse van buitenlandse vrachtwagens ontbreekt, waarom worden deze vrachtwagens dan wel toegelaten? Zou het niet verstandiger zijn deze milieuzone op te schorten totdat dit goed en eerlijk geregeld is? Of iedereen toe te laten, ongeacht emissienormen?
Informatie over de Euroklasse van buitenlandse vrachtwagens is momenteel niet zoals bij Nederlandse voertuigen automatisch via de kentekenplaat te achterhalen. Dit kan alleen via de kentekenkaart en voertuigpapieren. Deze informatie gebruikt de gemeente Rotterdam bij handhavingsacties die zij samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport en politie uitvoert. De Euro VI zone maakt onderdeel uit van een pakket van maatregelen die het Rijk, gemeente en Havenbedrijf Rotterdam gezamenlijk hebben afgesproken bij de bouw van de Maasvlakte, zodat de luchtkwaliteit tenminste gelijk blijft. Alleen met dit pakket kunnen onder het vigerende bestemmingsplan 2e Maasvlakte bouwvergunningen worden afgegeven.
Als er geen afspraken zijn met derdenlanden waar veel truckers en hun wagens vandaan komen, bent u bereid afspraken te maken met derdenlanden om ook Euro emissieklassen kenbaar te krijgen of in ieder geval de boetes inbaar te laten zijn?
Ik wil de internationale uitwisseling van voertuiggegevens en de gegevens van de kentekenhouder graag regelen. Er wordt momenteel verkend op welke wijze dat kan. Voor zover er ruimte is om dit binnen de EU-richtlijn 2015/413 ter facilitering van grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgrelateerde verkeersovertredingen te regelen, zal ik hierover in overleg treden met de Minister van Justitie en Veiligheid.
De vraag in hoeverre de boetes te innen zijn, is hiervan niet afhankelijk. Wanneer een boete is opgelegd zal ook altijd worden getracht deze te innen. Mocht de inning, ook na twee aanmaningen, niet zijn geslaagd, dan worden de zaken zoveel mogelijk ter inning overgedragen naar het land van inschrijving van de overtreder.
Deelt u de mening dat hier sprake is van meten met twee maten en geen eerlijke concurrentie kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Als er geen gelijke behandeling is en handhaving ontbreekt, hoe lang laten we dit nog voortduren en welke maatregelen zijn op korte termijn denkbaar om een einde te maken aan deze ongewenste situatie?
Handhaving is mogelijk op basis van staande houding. Ik zet mij in voor een structurele oplossing voor de automatische uitwisseling van gegevens van buitenlandse voertuigen.
Wat gaat het kabinet doen aan deze situatie? Welke stappen worden genomen en op welk bestuursniveau?
Ik wil dat internationale uitwisseling van de juiste voertuiggegevens zo snel mogelijk geregeld is. Het kabinet brengt dit in Brussel onder de aandacht en verkent de mogelijkheden voor bilaterale afspraken.
Bent u bereid in contact te treden met belanghebbenden zoals het havenbedrijf, TLN, de gemeente Rotterdam en de ILT om tot een oplossing te komen?
De oplossing op langere termijn ligt in een adequate uitwisseling van de voertuiggegevens. In de tussentijd wil ik met belanghebbenden ervaringen delen en gezamenlijk kijken naar oplossingen voor de korte termijn.
Het tekortschietende toezicht op malafide bewindvoerders |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat malafide bewindvoerders vanwege beperkt toezicht blijkbaar vaak nog lang hun gang kunnen gaan?1
Ik vind het vanzelfsprekend onwenselijk als bewindvoerders financieel kwetsbare mensen benadelen. Bewindvoerders zijn er juist om ondersteuning te bieden aan mensen die hun financiële belangen zelf niet goed kunnen behartigen, bijvoorbeeld vanwege problematische schulden. De kantonrechter beslist of iemands vermogen onder beschermingsbewind (hierna: bewind) wordt gesteld. Onder meer de betrokkene zelf, diens partner en nabije familieleden kunnen verzoeken om bewind in te stellen. Bij het instellen van bewind benoemt de kantonrechter een bewindvoerder, waarbij hij zich ervan vergewist dat de kandidaat-bewindvoerder geschikt is om als bewindvoerder te functioneren. De kantonrechter houdt op grond van het Burgerlijk Wetboek toezicht op het functioneren van bewindvoerders. Bewindvoerders die drie of meer mensen bijstaan (hierna: professionele bewindvoerders) moeten bovendien aan kwaliteitseisen voldoen. Elke bewindvoerder dient jaarlijks rekening en verantwoording af te leggen aan de onderbewindgestelde, ten overstaan van de kantonrechter. Dat geldt ook voor zogenoemde familiebewindvoerders. In geval van problematische schulden richt de bewindvoerder zich primair op het stabiliseren van de situatie en het zekerstellen van basisvoorzieningen, zoals het betalen van huur, gas, water, licht en leefgeld. Voor het toezicht op bewindvoerders verwijs ik ook naar de antwoorden op de volgende vragen.
Hebben de in april 2014 aangescherpte kwaliteitseisen daadwerkelijk geleid tot betere kwaliteit en controle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (hierna: het besluit).2 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het besluit verplicht professionele bewindvoerders bijvoorbeeld een passende beroepsopleiding te hebben, ten minste jaarlijks een bijscholings- of trainingsactiviteit te verrichten, en bevat eisen voor de bedrijfsvoering. Eenmaal benoemd dienen professionele bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen. Bestaande professionele bewindvoerders kregen tot 1 april 2016 de tijd om aan de eisen te voldoen.
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, die de kwaliteitseisen heeft geïntroduceerd, wordt op dit moment geëvalueerd.3 De uitkomsten worden rond de zomer van dit jaar verwacht. In de evaluatie is nadrukkelijk aandacht voor het toezicht op zowel professionele als familiebewindvoerders. Rond de zomer informeer ik uw Kamer bij brief over de evaluatie.
In hoeverre vindt er daadwerkelijk informele informatie-uitwisseling plaats tussen kantonrechters over malafide bewindvoerders en wat wordt met dergelijke informatie gedaan?2 Waarom wordt dit niet geformaliseerd om bijvoorbeeld willekeur te voorkomen?
Navraag bij de Raad voor de rechtspraak levert het volgende beeld op over het delen van informatie over het functioneren van professionele bewindvoerders. Kantonrechters houden voor zichzelf en hun team op de rechtbank bij wat de ervaringen zijn met de bewindvoerders op wiens functioneren zij toezien. Uitgangspunt is dat eens per twee jaar evaluatiegesprekken met de professionele bewindvoerders worden gevoerd. Daarbij worden de bevindingen van de kantonrechters besproken. De kantonrechter kan ook tussentijds gesprekken voeren als hij signalen over het functioneren van een professionele bewindvoerder ontvangt, bijvoorbeeld een klacht van een andere kantonrechter. Hetzelfde geldt als een dergelijke bewindvoerder een achterstand heeft bij het afleggen van rekening en verantwoording. Als blijkt dat er aanleiding bestaat om een professionele bewindvoerder te schorsen, te ontslaan of niet te benoemen in nieuw ingestelde bewinden, gaat de kantonrechter direct met de bewindvoerder in gesprek. Hierover informeert de kantonrechter ook kantonrechters in andere arrondissementen. Het delen van deze informatie is mede van belang omdat een professionele bewindvoerder jaarlijks eenmalig de toetsing aan de kwaliteitseisen moet doorstaan.
Van willekeur bij het delen van informatie is mij niet gebleken. In dit verband is van belang dat de Raad voor de rechtspraak meldt dat kantonrechters feedback krijgen op de informatie die zij met collega’s uitwisselen. Zij delen onderling wat zij laakbaar handelen van een bewindvoerder vinden en of er voldoende grond is om te concluderen dat een bewindvoerder slecht functioneert.
Heeft de centralisering van de kwaliteitscontrole bij de rechtbank Oost-Brabant daadwerkelijk geleid tot een verbetering? Zo nee, waarom niet en wat gaat er nog verbeterd worden? Zo ja, waar blijkt dat uit gezien de berichtgeving over het slechte toezicht op malafide bewindvoerders?
De kwaliteitscontrole geldt voor elke professionele bewindvoerder. De Raad voor de rechtspraak heeft mij gemeld dat zij de centralisering van de kwaliteitscontrole als belangrijk instrument ziet om de kwaliteitseisen zoveel mogelijk op eenduidige wijze toe te passen. Hierdoor wordt verschil in beleid per arrondissement tegengegaan. De kwaliteitseisen en de controle daarop door het Landelijk Kwaliteitsbureau maken deel uit van de lopende evaluatie. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten.
Ik heb aarzelingen bij het gebruik van een online zwarte lijst. Bij een dergelijke lijst bestaat het risico dat bewindvoerders hierop worden gezet door cliënten die het inhoudelijk niet eens zijn met hun bewindvoerder, bijvoorbeeld omdat zij naar hun idee onvoldoende leefgeld krijgen, terwijl de bewindvoerder niet slecht functioneert. Ook lijkt hoor en wederhoor te ontbreken bij de genoemde initiatieven. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat het van belang is dat signalen over slecht functionerende bewindvoerders worden gedeeld. Ik kom hierop terug bij de beantwoording van de vragen 8 en 9.
Hoeveel kantonrechters houden zich per gerecht bezig met het toezicht op professionele bewindvoerders? Hoeveel (al dan niet administratieve) ondersteuning hebben zij? Hoeveel lopende bewinddossiers dienen zij te controleren?
Het aantal kantonrechters dat zich per rechtbank bezighoudt met het toezicht op bewindvoerders is mij niet bekend. Dit aantal groeit mee met het aantal zaken waarop toezicht wordt gehouden en de taken die daarmee samenhangen, zo meldt de Raad voor de rechtspraak mij. De rechtbanken bepalen hoe zij het team kantonrechters inrichten en hoeveel kantonrechters en ondersteuners zich bezighouden met het toezicht op bewindvoerders.
In hoeverre is het aantal onderbewindgestelden de afgelopen jaren gestegen of gedaald? Op welke manier is hierbij rekening gehouden met de werkdruk bij kantonrechters die daarop toezicht moeten uitoefenen? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het aantal bewinden is sinds 2009 toegenomen. In 2009 bedroeg het aantal ruim 96.000. Volgens voorlopige cijfers van de Raad voor de rechtspraak over 2017 bedroeg het aantal bewinden in dat jaar circa 242.000. Het gaat zowel om bewinden waarin een professionele bewindvoerder is benoemd als bewinden waarin een familiebewindvoerder is benoemd. Het aantal nieuw ingestelde bewinden nam tot en met 2014 toe. Sinds 2015 neemt dit aantal af. Het aantal beëindigde bewinden nam tot en met 2015 toe en is daarna afgenomen.
Voor het antwoord op de vraag hoe rekening wordt gehouden met de werkdruk bij kantonrechters verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat de facebookgroep Meldpunt Misstanden Bewindvoering en Budgetbeheerders zich genoodzaakt ziet een zwarte lijst van bewindvoerders op te stellen? Waarom is dit nodig als de rechtspraak en het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Beschermingsbewindvoerders en Mentoren (CBM) erop moeten toezien dat dergelijke malafide bewindvoerders niet of niet meer aan het werk komen, zoals ook toegezegd in een brief hierover van de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe komt het dat gemeenten als Groningen en Deventer hebben moeten besluiten om te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders en om dus professionele bewindvoering in eigen hand te nemen? Kunt u daarbij reageren op de uitspraken van het Groningse SP-raadslid Van Gijlswijk dat commerciële bewindvoerders profiteren van afhankelijke klanten, gemeenten die tijdig betalen en overbelaste kantonrechters?
De betrokkenheid van gemeenten bij bewind komt op verschillende manieren tot uitdrukking. Sinds de wetswijziging van 1 januari 2014 kunnen gemeenten verzoeken tot instelling van bewind vanwege problematische schulden (hierna: schuldenbewind) en kunnen zij de opheffing van schuldenbewind en het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind verzoeken. Daarnaast geldt dat als iemand de kosten van bewind zelf niet kan dragen, de gemeente deze betaalt uit de bijzondere bijstand.
Op dit moment zijn gemeenten vaak niet op de hoogte van verzoeken tot instelling van bewind aan de kantonrechter. Zij ervaren het gebrek aan zicht op de instroom in bewind als problematisch. Daarom is in het regeerakkoord opgenomen dat gemeenten een adviesrecht krijgen bij de procedure rond schuldenbewind. Uw Kamer is hierover eerder bij brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd.6 Naar verwachting wordt een voorontwerp rond de zomer voor consultatie aangeboden.
Het artikel in het Algemeen Dagblad meldt dat de Groningse gemeenteraad heeft besloten te stoppen met het financieren van commerciële bewindvoerders, zoals ze in het artikel worden geduid, en bewindvoering – kort gezegd – in eigen hand te nemen. Als ik het citaat van een van de gemeenteraadsleden goed begrijp, heeft de gemeente hiertoe besloten omdat zij meent dat deze bewindvoerders er geen belang bij zouden hebben om cliënten uit bewind te laten uitstromen. Het raadslid geeft aan dat de gemeente dit wel graag wil. Naar ik begrijp loopt er in elk geval één rechtszaak tussen professionele bewindvoerders en (een) gemeente(n) over het in eigen hand nemen van bewindvoering door gemeenten. Daarom past mij terughoudendheid bij de beantwoording van vragen over dit onderwerp.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen. Gemeenten kunnen hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Ik houd vast aan het uitgangspunt van mijn ambtsvoorganger dat het aan de praktijk is om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Daarbij moet in elk geval rekening worden gehouden met privacy- en mededingingsaspecten.
In het bijzonder in gevallen waarin de betrokkene daartoe zelf niet in staat is, is het van belang dat diens omgeving aan de bel trekt als de bewindvoerder slecht functioneert. Dat kan om te beginnen bij de bewindvoerder zelf en indien deze lid is van een bewindvoerdersvereniging, bij die vereniging. Deze verenigingen hebben een klachtenreglement en verantwoordelijkheid bij het aanspreken van slecht functionerende verenigingsleden. Daarnaast kunnen partners en nabije familieleden ook aan de kantonrechter verzoeken om een slecht functionerende bewindvoerder te ontslaan. De gedachte hierachter is dat de mensen in de nabije omgeving op deze manier ook een zekere invloed hebben op het functioneren van een bewindvoerder.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hechten eraan dat rechtbanken, gemeenten en bewindvoerders waar mogelijk samenwerken. In 2017 en 2018 zijn daarom in drie regio’s pilots gefaciliteerd waarbij de samenwerking tussen rechtbank, gemeenten en bewindvoerders rondom de instroom in bewind centraal staat. In deze pilots krijgen gemeenten de mogelijkheid om de grip op de instroom in bewind te verbeteren. De inzichten uit deze pilots betrekken wij bij de invulling van het voorontwerp over het adviesrecht voor gemeenten bij de procedure rondom schuldenbewind.
Hoe komt het dat de gemeente Maastricht onlangs zelfstandig heeft besloten een witte lijst aan te leggen om inwoners te helpen bij de zoektocht naar een goede bewindvoerder, terwijl dit volgens de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie niet nodig was? In hoeverre deelt u de mening dat dit betekent dat de behoefte aan een witte lijst er derhalve wel degelijk is?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre leidt u uit de verschillende initiatieven die tegen de commerciële bewindvoering zijn genomen af dat de verbetermaatregelen van 2014 onvoldoende hebben gewerkt waar het gaat om toezicht en kwaliteit? Welke lessen trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Van Geuns, lector Armoede Interventies van de Hogeschool van Amsterdam, over het beperkte toezicht van de rechter op de administratie van bewindvoerders? «Onderbewindgestelden moeten zelf regelmatig de rekening en verantwoording goedkeuren. Hun instemming is vaak voldoende voor de acceptatie door de rechter. Bovendien is het toezicht van de rechter een momentopname. Als de bewindvoerder bijvoorbeeld binnen een jaar een huurachterstand laat ontstaan en deze weer wegwerkt, dan heeft de rechter daar geen idee van», aldus de lector.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat kantonrechters zich niet in het beeld herkennen dat een rekening en verantwoording zonder meer zou worden geaccepteerd als deze door de onderbewindgestelde is ondertekend. Op elke rekening en verantwoording voert de rechtbank een basiscontrole uit. De kantonrechter controleert of de onderbewindgestelde in staat is zelf de rekening en verantwoording te beoordelen en in de gelegenheid is gesteld om die beoordeling uit te voeren. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat de onderbewindgestelde zoveel mogelijk wordt betrokken bij het beheer van zijn financiën en de controle daarop. Is de onderbewindgestelde niet in staat de rekening en verantwoording te beoordelen, dan wordt deze afgelegd aan de kantonrechter (art. 1:445 Burgerlijk Wetboek).
Het bericht ‘Alarm om haast vliegtaks’ |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alarm om haast vliegtaks»?1
Ja.
Klopt het dat het ministerie reeds bezig is met het opstellen van de vliegtaks? Zo ja, waarom?
In het regeerakkoord is de volgende passage opgenomen: «Ingezet wordt op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart in het kader van de voor 2019 geplande onderhandelingen over de klimaatdoelen van Parijs. Ook wordt bezien of een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen mogelijk is. Indien beide routes onvoldoende opleveren zal er per 2021 een vliegbelasting worden ingevoerd. De opbrengst van de vergroening wordt teruggesluisd naar lagere lasten voor burgers en bedrijven.»
Uit de financiële bijlage bij het regeerakkoord volgt verder dat met de beprijzing in de vorm van een belasting op luchtvaart in 2021 een opbrengst van € 200 mln. moet worden gerealiseerd. Of de vormgeving van deze belasting op luchtvaart uiteindelijk zal volgen uit Europese regelgeving of Europese coördinatie (spoor 1), uit een heffing op basis van vervuiling en lawaai door de vliegtuigen (spoor 2) of uit een bedrag per ticket afhankelijk van de te reizen afstand (spoor 3), volgt uit de uitkomst van het proces dat nu zorgvuldig wordt doorlopen.
Parallelle uitwerking van deze sporen is noodzakelijk om een vorm van belasting op luchtvaart per 2021 te kunnen introduceren. Voor een ordentelijk wetgevingsproces is tijd nodig. Verder heeft ook de Belastingdienst voldoende tijd nodig om de wetgeving te implementeren. Om te kunnen garanderen dat de budgettaire afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord worden gehaald, is het noodzakelijk om al met de uitwerking van alle drie sporen te starten. Dat betekent dat het nodig is om ook capaciteit in te zetten voor de vormgeving van een nationale vliegbelasting die volgt uit spoor 2 of 3.
In mijn fiscale beleidsagenda heb ik aangekondigd nog voor de zomer een brief over de drie te onderzoeken sporen naar de Tweede Kamer te sturen.2 Daarin worden de resultaten meegenomen van het onderzoek naar de economische en duurzaamheideffecten van de verschillende varianten van deze drie sporen. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen voor de concurrentiepositie en de kwaliteit van het netwerk van verbindingen van de mainport Schiphol. Met de luchtvaartsector is gedeeld dat bij de uitwerking van deze sporen om een reactie en bijdrage van de sector zal worden gevraagd. De sector en andere belanghebbenden worden betrokken bij het onderzoek naar de invulling en de effecten van de verschillende varianten voor een vliegbelasting. Daarnaast volgt een internetconsultatie deze zomer. Daarna zal de gebruikelijke wetgevingsprocedure worden gestart. Dit wetgevingsproces kost tijd.
Een eventuele vliegbelasting moet worden ingepast in de centrale systemen van de Belastingdienst. Deze inpassing vergt tijd vanwege de samenloop met modernisering van automatiseringsystemen en een de overvol automatiseringsportfolio. Implementatie zoals in 2008, met een handmatig proces, is niet meer mogelijk. Dit zou leiden tot meer complexiteit in de uitvoering, met grotere beheersingsrisico’s, en tot meer kosten indien het handmatig proces later weer moet worden omgezet naar een geautomatiseerde opzet. De parameterbrief bevat het overzicht van de implementatietermijnen voor de Belastingdienst bij wijzigingen van fiscale wet- en regelgeving.3
Het voornemen is dat de inwerkingtreding van het wetsvoorstel plaatsvindt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit geeft de nodige flexibiliteit. Indien in 2019 of 2020 blijkt dat beter kan worden gekozen voor een andere uitwerking, hoeft het wetsvoorstel niet in werking te treden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er pas op een later moment tot Europese afspraken wordt gekomen.
Hoe verhoudt zich dit tot de afspraken in het regeerakkoord, waarin eerst een Europese route verkend wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt werkelijk nu al begonnen aan het opstellen van de vliegtaks omdat anders de (mogelijke) invoeringsdatum niet gehaald kan worden? Hoe kan dat? Waarom duurt dat zo lang?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zijn reeds gezet om de Europese route verkennen? Welke stappen worden nog gezet? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gehouden?
Voor de uitwerking van het eerste spoor, de Europese route, zijn inmiddels verschillende stappen gezet, waarbij zowel wordt ingezet op een Europese vliegbelasting als op coördinatie tussen EU-lidstaten.
Aangezien voor Europese regelgeving de Europese Commissie het initiatiefmonopolie heeft, heb ik op 20 februari jl. in een brief aan Eurocommissaris Moscovici voor belastingzaken (in kopie verstuurd aan de Eurocommissarissen Bulc voor Vervoer en Cañete van Klimaatactie en Energie) de positie van Nederland geschetst en de Europese Commissie uitgenodigd het initiatief te nemen tot voorstellen op het gebied van belasting op luchtvaart. Op 5 maart jl. heb ik mijn brief mondeling bij de heer Moscovici toegelicht. In zijn antwoord geeft de heer Moscovici aan dat hij nadenkt over hervorming van EU-regelgeving met betrekking tot vliegbelastingen, waarbij hij rekening wil houden met de evaluatie van de Richtlijn energiebelastingen, de doelen van het vervoerbeleid en het klimaatbeleid van de EU en de positie van lidstaten. Daarnaast is hij van mening dat, gezien de beperkte zittingsduur van de huidige Europese Commissie, zijn opvolger in een betere positie is om na te denken over actie op het gebied van de vliegbelasting. Niettemin blijf ik in gesprek met de Europese Commissie om nu en in de toekomst te pleiten voor de mogelijkheden van een Europese belasting op luchtvaart. Mijn brief aan Eurocommissaris Moscovici en zijn antwoordbrief heb ik als bijlagen bij deze antwoorden gevoegd4.
Naast een Europese vliegbelasting zet ik in op coördinatie tussen lidstaten met als doel gezamenlijk in Brussel op te trekken. De ervaringen in de diverse lidstaten met nationale vliegbelastingen leidt tot een waardevolle uitwisseling van kennis en informatie en vergroot de kans om te komen tot afspraken. Daarvoor zijn op verschillende niveaus bilaterale contacten gelegd met andere lidstaten, waaronder de landen in de nabijheid van Nederland. Daarnaast heeft Nederland een belasting op luchtvaart geagendeerd voor de vergadering van de EU-High Level Working Party on Taxation van 28 februari jl. en de andere lidstaten uitgenodigd tot coördinatie op dit dossier. Verschillende lidstaten hebben hierop positief gereageerd. Nederland zal op korte termijn de lidstaten die naar aanleiding van de diverse contacten hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in coördinatie, uitnodigen voor een gezamenlijk overleg. Ik ben gezien de positieve reactie op het initiatief van Nederland hoopvol dat resultaten kunnen worden geboekt met de coördinatie tussen landen op het gebied van belasting op luchtvaart. Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat dit een bewerkelijk proces is dat een lange adem vereist.
Kunt u inzicht geven in de verschillende overlegmomenten waar de Europese route al aan de orde is geweest en welke overlegmomenten er nog zijn waar dit geagendeerd is en wordt? En kunt u de inzet van Nederland met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u vermelden op welke manier een heffing zou kunnen plaatsvinden op lawaaierige en vervuilende vliegtuigen? Zo nee, waarom niet? Wordt aansluiting gezocht bij het traject van Schiphol om een dergelijke heffing te onderzoeken, als men dit al nodig acht om nu te doen?
Schiphol maakt voor de luchthavengelden gebruik van differentiatie op basis van onder meer geluid en maximaal startgewicht. De luchthaven beziet momenteel of actualisatie van die systematiek gewenst is binnen de daarvoor geldende kaders. Hiervan gaat eveneens een prikkel tot verduurzaming uit. De totale opbrengst van de luchthavengelden is met of zonder eventuele actualisatie echter gelijk. De luchthaventarieven zijn immers bedoeld om investeringen en diensten te bekostigen ten behoeve van de luchtvaartmaatschappijen die gebruik maken van de luchthaven Schiphol. De luchthaventarieven van Schiphol zijn gereguleerd en de Autoriteit Consument en Markt houdt hier toezicht op.
De grondslag voor een overheidsheffing ten behoeve van de algemene middelen op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen (spoor 2) zou kunnen worden gevormd door certificatie-eigenschappen van vliegtuigen op het gebied van geluid en maximaal startgewicht. Dit zijn gegevens waarmee, zoals blijkt uit bovenstaande toelichting, luchtvaartmaatschappijen en luchthavens gewend zijn te werken. De hoogte van de heffing kan zo worden gedifferentieerd dat daar een prikkel tot verduurzaming vanuit gaat. Ook andere elementen, zoals de gevlogen afstand van of naar Nederland, zouden hierbij kunnen worden betrokken.
In het regeerakkoord wordt gedoeld op een overheidsheffing die vanaf 2021 in ieder geval de ingeboekte opbrengst van € 200 mln. moet opbrengen ten behoeve van de algemene middelen. In eerdergenoemd onderzoek naar de effecten van een belasting op luchtvaart wordt inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van een dergelijke overheidsheffing op het gebied van milieu en klimaat, de economie en op de Nederlandse luchtvaartsector. Daarbij wordt rekening gehouden met de kosten die nu voor de luchtvaartsector gelden, inclusief de huidige luchthavengelden.
Welke stappen zetten andere landen om de luchtvaart te verduurzamen?
Zowel mondiaal als Europees wordt samengewerkt aan de verduurzaming van de luchtvaart. Ook Nederland hecht aan een internationale aanpak omdat dit het meest effectief is en verstoring van het gelijke speelveld voorkomt. Landen over de hele wereld, waaronder Nederland, hebben zich binnen de VN-organisatie voor burgerluchtvaart (ICAO) gecommitteerd aan de totstandkoming van een mondiaal CO2-compensatie- en -reductiesysteem (CORSIA) dat in 2021 van start zal gaan. In de tussenliggende tijd is het EU emissiehandelssysteem (ETS) al van toepassing op vliegverkeer tussen Europese landen. Binnen ICAO is ook afgesproken dat vanaf 2020 nieuwe vliegtuigen wereldwijd moeten voldoen aan een certificeringeis op het gebied van brandstofefficiëntie (CO2-standaard). Certificering op het gebied van geluid bestaat al langer. Momenteel werken landen in ICAO-verband aan een methodiek om vliegtuigen (i.c. motoren) in de toekomst ook te certificeren op het gebied van fijnstof. Zowel mondiaal als Europees wordt bekeken welke mogelijkheden er zijn om de toepassing van duurzame biokerosine te stimuleren.
Tevens zetten landen individueel stappen op het gebied van duurzame biokerosine, verbetering van de efficiëntie van het luchtruim en diverse andere technologische innovaties. Voor grote landen geldt bovendien dat ze soms een aanzienlijke hoeveelheid binnenlands vliegverkeer hebben. Uiteenlopende maatregelen – zoals op het gebied van beprijzing, duurzame biokerosine, luchtruim en technologische innovatie – worden genomen om ook binnenlandse luchtvaart te verduurzamen, die niet valt onder de afspraken binnen ICAO. Een aantal andere EU-lidstaten en landen kent op dit moment al een belasting op luchtvaart voor nationaal en/of internationaal vliegverkeer, waaronder Duitsland en Zweden.
Kunt u uiteenzetten hoe de fouten van de vorige invoering van de vliegtaks nu voorkomen worden, nu kennelijk toch al onderzocht wordt hoe men tot een vliegtaks kan komen?
De effecten van de vliegbelasting uit 2008/2009 zijn in de kaart gebracht door het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) in het rapport «Effecten van de vliegbelasting; Gedragsreacties van reizigers, luchtvaartmaatschappijen en luchthavens» uit 2011. Dit onderzoek geeft aan dat het effect van deze vliegbelasting afzonderlijk moeilijk te bepalen is, omdat dit effect werd beïnvloed door verschillende trends en ontwikkelingen toentertijd. De kennis die is opgedaan met de vliegbelasting van toen wordt betrokken bij de vormgeving van de vliegbelasting die nu plaatsvindt.
Wat is uw reactie op de opmerking in het artikel dat de luchtvaart gebruikt wordt «als melkkoe»?
Ik herken me niet in dit beeld.
Vindt u dat het «meenemen van de sector», de kennelijke bedoeling van de bijeenkomst, succesvol verlopen is? Zo ja, waar blijkt dit uit?
Het doel van deze eerste bijeenkomst was het regeerakkoord op het punt van de belasting op luchtvaart toe te lichten en te bespreken met de sectorpartijen en milieuorganisaties. De bijeenkomst had met name een informerend karakter en is in die zin succesvol verlopen. De belanghebbende partijen zullen in de komende maanden nader worden geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de economische en duurzaamheideffecten van de verschillende varianten van de drie sporen van de belasting op luchtvaart. In de zomer zal over de drie te onderzoeken sporen een brief naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Daarin worden de definitieve resultaten van het onderzoek bekend gemaakt. In de zomer gaat vervolgens de internetconsultatie van start, waarbij de sector de gelegenheid krijgt om te reageren op concept wetgeving.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is om eerst de Europese route te verkennen, omdat een vliegtaks in principe negatieve neveneffecten kan hebben voor zowel de persoonlijke koopkracht als de concurrentiepositie? Deelt u de mening dat het dus onwenselijk is om de aandacht prematuur te richten op de vliegtaks?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen de effecten van een vliegtaks op de werkgelegenheid en de concurrentiepositie geschetst worden? Kan hierbij ook ingegaan worden op mogelijke verplaatsing van luchtverkeer naar het buitenland, die milieuwinst weer teniet kan doen? Kan ingegaan worden op de beweringen van het PBL over de winst van deze belasting?
De ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Financiën hebben gezamenlijk een onderzoek uitgezet naar de effecten van een belasting op luchtvaart. In het eerste deel van het onderzoek worden de gevolgen van de verschillende varianten voor de Nederlandse luchthavens, het aantal luchtreizigers, de vliegbewegingen, de hoeveelheid geluid en de emissies voor de jaren 2021 en 2030 in kaart gebracht. Dit gebeurt op basis van het AEOLUS model, dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is ontwikkeld.
In het tweede deel worden de economische en duurzaamheideffecten van een belasting op luchtvaart in kaart gebracht. Dit gebeurt onder meer op basis van een maatschappelijke kosten- en batenanalyse (MKBA), op basis van de MKBA-leidraad die is ontwikkeld door het CPB en het PBL.
Het PBL heeft in haar analyse van het regeerakkoord slechts de effecten van het derde spoor beschreven zoals geformuleerd in het regeerakkoord, omdat van de andere sporen de uitwerking nog niet bekend is.5 Over het derde spoor is opgenomen dat deze heffing naar schatting leidt tot een emissiereductie van 0,3 Mton in 2030. Het gaat hier om een reductie van de emissies van de internationale luchtvaart. Welke omvang de effecten van een dergelijke heffing hebben zal moeten blijken uit het eerder genoemde onderzoek en is mede afhankelijk van de vormgeving van de heffing.
Op welke manier is en wordt de luchtvaartsector betrokken bij de eerste twee stappen die in het regeerakkoord zijn afgesproken?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe wordt rekening gehouden met de systematiek van de luchtvaarttarieven, die binnenkort meerjarig vastgesteld worden?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom staat in de jaarplanning al een veel vroeger moment om de vliegtaks naar de Kamer te sturen dan voortvloeit uit het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 2.
Worden andere belastingmaatregelen, bijvoorbeeld om de belasting te verlagen of het vestigingsklimaat te verbeteren, even voortvarend opgepakt als deze vliegtaks? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
In de brief met de jaarplanning voor 2018 heeft de Minister van Financiën aangekondigd dat voor de uitwerking van het regeerakkoord een omvangrijk fiscaal wetgevingspakket nodig is.6 Op het gebied van belastingwetgeving staat, zoals ook toegelicht in de fiscale beleidsagenda, het regeerakkoord dan ook centraal.7 Met de aangekondigde belastingwetgeving wordt het belastingstelsel hervormd. De verschillen in fiscale behandeling worden verkleind, (meer) werken wordt lonender, vervuiling krijgt een hogere prijs, de belastingontwijking wordt aangepakt en het fiscaal vestigingsklimaat wordt verbeterd voor die bedrijven die hier ook daadwerkelijk economische activiteiten en banen opleveren.
Het pakket Belastingplan 2019 zal op Prinsjesdag 2018 aan uw Kamer worden aangeboden en bestaat uit de maatregelen uit het regeerakkoord, waarvan het wenselijk is dat die op 1 januari 2019 in werking treden of maatregelen die op 1 januari 2019 bekend moeten zijn om op 1 januari 2020 in werking te kunnen treden, bijvoorbeeld vanwege systeemwijzigingen bij de Belastingdienst.
Het bericht ‘Betalen per studiepunt houdt studenten binnenboord’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin Hogeschool Windesheim haar eerste bevindingen deelt over het experiment flexstuderen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de eerste resultaten bemoedigend zijn in relatie tot de initiële doelstellingen van het experiment?
Ja. Windesheim heeft aan de eigen instelling een eerste onderzoek uitgevoerd naar het experiment Flexstuderen. Hierbij is gekeken naar de samenstelling van de groep studenten die geïnteresseerd is in Flexstuderen, de motivatie voor deelname en een eerste beeld van studiesucces. Windesheim geeft in haar onderzoeksrapport onder meer aan dat financiële overwegingen en de noodzaak om nog een paar studiepunten te halen voor het diploma de belangrijkste motieven zijn om aan Flexstuderen deel te nemen. Maar ook andere redenen zoals persoonlijke en gezondheidsredenen of meer tijd voor een baan of eigen onderneming worden genoemd. Voorts is vastgesteld dat het grootste deel van de gestarte Flexstudenten (96%) nog actief is een half jaar na de start, terwijl van de afgewezenen voor het experiment 81% nog actief is.
Deze bevindingen zijn in relatie tot de doelstelling van het experiment relevant. Het onderzoek van Windesheim is uitgevoerd onder een kleine groep studenten. Ik hecht om die reden ook aan de nog te ontvangen resultaten van het tussentijdse onderzoek naar het experiment flexstuderen dat ik heb uitgezet bij het onderzoeksbureau Ockham IPS. Ik verwacht die resultaten in het voorjaar van 2019. Het bureau neemt hierin de bevindingen aan alle deelnemende instellingen mee.
Onderschrijft u het belang van deze mogelijkheid voor studenten om studie te kunnen combineren met ondernemerschap, werk, mantelzorg of hun gezondheid?
Ik onderschrijf dat het van belang is erachter te komen of studenten die hun studie willen of moeten combineren met andere activiteiten zoals de in de vraag genoemde, hierbij gebaat zijn. Dat is de reden dat ik dit experiment ook ondersteun. Ik wil onderzoeken in hoeverre de flexibiliteit die dit experiment biedt door studenten de mogelijkheid te bieden per studiepunt te betalen, leidt tot een toegankelijker aanbod van voltijds hoger onderwijs dat beter aansluit bij de behoeften van studenten. Daarbij wil ik onderzoeken of deze flexibilisering maakt dat het onderwijs leidt tot meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten en minder uitval. Het experiment is in september 2017 gestart aan vier instellingen. Die instellingen kunnen zelf bepalen in welke opleidingen zij deelname van studenten aan het experiment faciliteren.
Krijgt u, net als de leden van deze fractie, signalen dat deze eerste bevindingen ook andere onderwijsinstellingen enthousiasmeren om mee te doen aan het experiment flexstuderen, maar dat dit nu niet mogelijk is? Zo ja, bent u bereid dit te faciliteren?
Behalve het signaal van Windesheim dat andere instellingen geïnteresseerd zijn, heb ik geen signalen ontvangen. Ik zal bij de Vereniging Hogescholen (VH) en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) navraag doen naar de potentiële interesse van instellingen. Als daaruit volgt dat die interesse er inderdaad is, dan wil ik een extra instroommoment mogelijk maken. Het besluit op basis waarvan dit experiment plaatsvindt, laat ruimte voor een beperkt aantal instellingen en één instroommoment. Dat besluit zou dus op punten moeten worden gewijzigd.
Wat zijn de gevolgen voor het experiment, indien een extra instroommoment wordt gecreëerd? Bent u bereid om een extra instroommoment mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Van het onderzoeksbureau dat zich bezig houdt met het onderzoek naar het experiment «flexstuderen» ten behoeve van de tussentijdse monitor, heb ik begrepen dat instroom van nieuwe instellingen mogelijk is binnen het experiment en de evaluatie daarvan. Eén en ander is wel afhankelijk van de termijn waarbinnen het mogelijk is de instroom van nieuwe instellingen te faciliteren. Ik ben gebonden aan de maximale wettelijke looptijd van een experiment.
Het bericht ‘Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Doorstroming van oudere in ziekenhuis ligt plat door griep»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan (voormalig) verzorgingshuisplekken inmiddels geworden? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
In het artikel in de Nationale Zorggids wordt gesproken over «verpleeghuisplekken» waar ouderen na een ziekenhuisopname kunnen aansterken, om vervolgens weer naar huis te gaan. De benaming «verpleeghuisplekken» is echter onjuist. Bij dergelijk tijdelijk verblijf gaat het om het eerstelijnsverblijf (ELV); de langdurige zorg is bedoeld voor mensen die niet meer terug naar huis kunnen.
Eén van de factoren die een rol hebben gespeeld bij de drukte in de ziekenhuizen ten gevolge van de griepepidemie was inderdaad een gebrekkige doorstroming van patiënten richting vervolgzorg. Ik heb onder meer op dat punt dan ook afspraken met het Landelijk Netwerk Acute Zorg, ActiZ en Zorgverzekeraars Nederland gemaakt, voor zowel de korte als de langere termijn.
Wij hebben afgesproken dat de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) sector op korte termijn zou zorgen voor een soepele toegang voor de patiënt en waar nodig en mogelijk gezamenlijk extra capaciteit in de regio zou organiseren, voor extra doorstroom uit de ziekenhuizen richting vervolgzorg. Ik heb geen overzicht over of en zo ja, hoeveel extra capaciteit er per regio nodig was; de Regionale Overleggen Acute Zorg (ROAZen) hebben hierover het gesprek met de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders in hun regio gevoerd. Zorgverzekeraars zijn verplicht ervoor te zorgen dat er voldoende zorg voor hun verzekerden beschikbaar is; de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in het kader van zijn toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars wekelijks contact met alle zorgverzekeraars gehad over de drukte in de ziekenhuizen tijdens de griepepidemie en de maatregelen die de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in dat kader namen.
Belangrijk is dat de aanbieders van vervolgzorg bij het organiseren van een soepele toegang en extra capaciteit geen belemmeringen in de financiering ervaren. Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat zorgverzekeraars in die regio’s waar problemen waren afspraken moesten maken met de partijen om te komen tot verlichting van de keten, en daarbij het voorbeeld van Rotterdam genoemd. Daar hebben de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg aanbieders een acute opname afdeling met extra bedden gerealiseerd; zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft aangegeven garant te staan voor de financiering van deze bedden tijdens de huidige epidemie.
Voor een soepele toegang van patiënten tot vervolgzorg vind ik het ook belangrijk dat er in alle regio’s goed werkende coördinatiepunten voor eerstelijnsverblijf zijn, en dat deze regionale coördinatiepunten eind dit jaar zijn verbreed naar alle vormen van vervolgzorg (tijdelijk, niet medisch-specialistisch, verblijf). Met behulp van dergelijke coördinatiepunten wordt het voor de ziekenhuizen (en ook voor de huisartsen) makkelijker om snel een bed in de regio te vinden voor patiënten die een plaats in eerstelijnsverblijf, respijtzorg of een andere vorm van «vervolgzorg» nodig hebben. De Tweede Kamer ontvangt van mij één dezer dagen een aparte brief over de stand van zaken ten aanzien van deze coördinatiepunten.
Hoe veel groter is het tekort als er zoveel ouderen zoals nu geveld zijn door griep? Wilt u alstublieft een concreet aantal als antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ING Bank wil niet verder met alFitrah vanwege transacties uit Koeweit» en de uitspraak van de rechtbank daarover?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de effectiviteit van maatregelen tegen witwassen, waarin u stelt dat witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de samenleving en dat alles in het werk moet worden gesteld om witwassen tegen te gaan?2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van ING Bank dat het verifiëren van contante transacties een wettelijke taak is, zoals bedoeld in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Banken zijn inderdaad verplicht de transacties van hun cliënten, giraal of contant, te monitoren. Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) zijn banken verplicht adequaat beleid te voeren dat een integere bedrijfsuitoefening waarborgt (artt. 3:10 en 3:17 Wft en artt.10 en 14 Bpr). In aanvulling daarop bepaalt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) dat banken onderzoek moeten doen naar hun cliënten, om onder meer het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen. Daarbij moeten banken een voortdurende controle uitoefenen op die zakelijke relaties en de transacties die door die relaties worden verricht (art. 3 Wwft). Onder transacties vallen zowel girale als contante transacties. Dergelijke «transactiemonitoring» is verplicht voor alle banken en dient risicogebaseerd plaats te vinden. Dat wil zeggen dat de wijze waarop een bank zijn transactiemonitoringproces inricht en uitvoert moet passen bij de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die gelden voor het type cliënt van die bank, zakelijke relatie, product of transactie. Als de risico’s op witwassen of terrorismefinanciering hoger zijn, dient er een verscherpte monitoring plaats te vinden. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft op 19 mei 2017 guidance gepubliceerd met een handleiding, inclusief voorbeelden, voor toepassing van transactiemonitoring door banken.3
Indien een bank constateert dat een verrichte of voorgenomen transactie ongebruikelijk is, dient de bank deze transactie te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland) op grond van artikel 16 Wwft. Als de FIU-Nederland de transactie verdacht verklaart, wordt deze ter beschikking gesteld aan de opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten.
Vindt u het begrijpelijk dat een bank het vertrouwen opzegt in een cliënt als die na herhaaldelijke verzoeken geen goede uitleg geeft over onduidelijke transacties?
Op grond van de Wwft is een bank verplicht de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen (art. 5 Wwft).
Een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is opgenomen in artikel 4:24a Wft. Tevens is het vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen4. Een bank dient steeds, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe de zorgplicht en de verplichtingen ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme zich tot elkaar verhouden en hoe hieraan gevolg moet worden gegeven. DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op de naleving van deze verplichtingen. Banken vallen onder het gedragstoezicht van de AFM, dat onder meer gericht is op zorgvuldige behandeling van cliënten. DNB houdt toezicht op de naleving van deze verplichtingen wanneer het Wwft toezicht op banken betreft.
Hoe beoordeelt u in dit licht de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah na herhaaldelijke vragen over bedragen van € 12.000 en € 12.675?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over een concreet geval, in casu de vertrouwensbreuk tussen ING Bank en de Stichting alFitrah. Bovendien kan DNB, vanwege toezichtvertrouwelijkheid, geen informatie verstrekken over specifieke financiële instellingen.
In algemene zin geldt wel dat DNB jaarlijks een uitvraag doet aan de sector over de integriteitsrisico’s in de financiële sector. Dit vormt de kern van de risicogebaseerd integriteitstoezicht door DNB en is mede bepalend bij het stellen van prioriteiten in dit toezicht. Bij deze uitvraag stelt DNB vragen over onder meer de klanten, producten en transacties van financiële instellingen die hogere integriteitrisico’s met zich brengen. Ook vraagt DNB naar de beheersmaatregelen die financiële instellingen nemen om deze integriteitrisico’s te verkleinen. Daarnaast worden vragen gesteld over het aantal klanten waarvan financiële instellingen om integriteitsredenen afscheid hebben genomen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dient een bank de dienstverlening aan een cliënt te weigeren of te beëindigen, als de bank niet kan voldoen aan de vereisten van het cliëntenonderzoek en daardoor de met een cliënt gepaard gaande risico’s onvoldoende kunnen worden ondervangen. De procedure voor het beëindigen van een klantrelatie kan soms enige tijd duren, bijvoorbeeld omdat civielrechtelijke en andere juridische verplichtingen eisen kunnen stellen aan de correcte afwikkeling van een klantrelatie.
Gebeurt het vaker dat een bank het contact met een klant wil verbreken vanwege mogelijk witwassen of terrorismefinanciering maar dit niet mogelijk blijkt? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de banken zich tot hun plicht om witwassen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Biedt de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn soelaas voor het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering? Zo nee, is aanvullende wet- of regelgeving noodzakelijk? Zijn er belemmeringen in wet- of regelgeving voor banken of financiële instellingen om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken?
De Europese vierde anti-witwasrichtlijn5 die op dit moment in de Nederlandse wet wordt geïmplementeerd, vult het Europese en Nederlandse instrumentarium ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme aan ten opzichte van de derde richtlijn. Ik ben van mening dat hiermee belangrijke stappen worden gezet in de verdere versterking van het instrumentarium ter voorkoming en bestrijding van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De Europese regels worden nog meer in lijn gebracht met de internationale standaarden van de Financial Action Task Force (FATF), wat zal bijdragen aan een effectievere mondiale preventie en bestrijding het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Op onderdelen gaat de vierde anti-witwasrichtlijn verder dan de aanbevelingen van de FATF, zoals de verplichting voor lidstaten om een centraal register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register) op te richten.
De ontwikkelingen staan hierbij niet stil. Eind vorig jaar is politieke overeenstemming bereikt tussen het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie over aanpassingen van de vierde anti-witwasrichtlijn. Platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en «custodian wallet providers» (digitale bewaarportemonnees) worden hiermee onder de verplichtingen van de vierde anti-witwasrichtlijn gebracht. Ook wordt het op te zetten UBO-register, voor zover dat informatie bevat van vennootschappen en andere juridische entiteiten, in alle Europese lidstaten verplicht openbaar en zullen de uiteindelijke belanghebbenden van de Angelsaksische trusts moeten worden geregistreerd. Deze aanpassingen dragen bij aan verdere versterking van het preventie- en handhavingsinstrumentarium met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering.
Ik vind het belangrijk dat het Nederlandse beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering zo effectief mogelijk is. Daarom hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) opdracht gegeven de effectiviteit van het Nederlandse beleid hieromtrent te evalueren. Beoogd wordt eventuele belemmeringen in wet- of regelgeving om witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken hiermee te signaleren. Ik verwacht dat de resultaten van deze evaluaties deze zomer aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Daarop zal het kabinet uw Kamer tevens een beleidsreactie zenden, inclusief suggesties voor mogelijke aanpassingen van het beleid indien daartoe aanleiding bestaat. Ik verwijs in dit verband ook graag naar mijn brieven van 17 december 20176 en 3 april 20187.
Hoe kan een stichting die zich meermaals schuldig heeft gemaakt aan verdachte transacties, invallen heeft gehad van de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en in verband wordt gebracht met uitreizigers, zomaar verder als klant bij Bunq bank?
Ook hier kan ik niet ingaan op de details van dit individuele geval. Het is de verantwoordelijkheid van elke afzonderlijke bank om de verplichtingen uit de Wwft en de Wft na te leven. Hiertoe behoren onder meer het verrichten van risicoanalyses van cliënten en het monitoren van transacties, ten einde ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland te kunnen melden. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat wanneer transacties als verdacht worden aangemerkt, niet altijd sprake hoeft te zijn van witwassen of terrorismefinanciering. De rechtshandhavende instanties doen daartoe verder onderzoek en kunnen handhavend optreden indien inderdaad sprake is van verdenking van een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat de pakkans voor witwassen nog te laag is en dat het dan – op zijn zachtst gezegd – vreemd is dat de bank haar relatie met de stichting niet mag opzeggen vanwege een interne procedurefout?
De implementatie van eerder genoemde (wijzigingen van de) vierde Europese anti-witwasrichtlijn, dragen mede bij aan de verhoging van de pakkans voor witwassen. Daarnaast is, om potentiële plegers van financieel-economische criminaliteit af te schrikken en plegers harder aan te pakken, met de invoering van de Wet versterking bestrijding financieel-economische criminaliteit begin 2015 voorzien in hogere gevangenisstraffen voor onder andere witwassen. Tevens is de capaciteit voor opsporing en vervolging van financieel-economische criminaliteit vergroot en de samenwerking versterkt, onder meer in samenwerkingsverbanden zoals het Financieel Expertise Centrum en het Anti Money Laundering Centre.
Zoals hiervoor beschreven bij de beantwoording van vraag 4 en 7, dienen financiële instellingen op grond van de Wwft afscheid te nemen van klanten in gevallen waarin sprake is van onacceptabele risico’s en het cliëntenonderzoek niet leidt tot het wettelijk voorgeschreven resultaat. Om te waarborgen dat aan deze verplichtingen wordt voldaan kennen de meeste instellingen een cliënt-exitbeleid, waarin onder meer is opgenomen onder welke omstandigheden en volgens welke procedures de relatie met de cliënt wordt beëindigd. Een dergelijk cliënt-exitbeleid dient er tevens toe op een adequate manier afscheid te kunnen nemen van bestaande cliënten, met inachtneming van de zorgplicht. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 4 en 7 is de zorgplicht een belangrijke toetssteen voor de rechter bij de beoordeling of de relatie met een cliënt mag worden beëindigd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die banken in staat stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen?
Op dit moment zie ik geen aanleiding tot het nemen van maatregelen om banken in staat te stellen relaties gemakkelijker en sneller op te zeggen. Het opzeggen door een bank van de relatie met een cliënt is een ingrijpende stap, waarbij zoals gezegd zorgvuldigheid alsook redelijkheid en billijkheid gepast is en waarbij de situatie van geval tot geval moet worden bekeken. Indien opzegging van de relaties al te gemakkelijk zou worden, bestaat het risico dat bepaalde integriteitsgevoelige sectoren in het geheel geen toegang meer zouden kunnen krijgen tot bancaire diensten. Dat zou in mijn ogen een onwenselijke situatie zijn. In dit verband heeft mijn ambtsvoorganger in het verleden met uw Kamer van gedachten gewisseld over de toenemende hinder die integriteitsgevoelige sectoren ondervonden bij het verkrijgen of behouden van een betaalfaciliteit.8 Aanleiding waren toen de zorgen die leefden in uw Kamer over de mogelijk categorale uitsluiting door banken van bepaalde groepen integriteitsgevoelige cliënten van de toegang tot bankdiensten.9 Ik houd de ontwikkelingen evenwel in de gaten, onder meer door middel van de onderzoeken die het WODC uitvoert naar de effectiviteit van het Nederlandse beleid tegen witwassen en terrorismefinanciering en die binnenkort aan uw Kamer zullen worden verzonden, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langer in kliniek door tekort aan thuiszorg»?1
Ja.
Hoe groot is het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden op dit moment (maart 2018), in absolute aantallen en percentagegewijs? Kunt u alstublieft een concreet aantal en percentage noemen en niet verwijzen naar een website?
Volgens het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn werken er naar schatting momenteel circa 15.000 wijkverpleegkundigen (hbo), circa 20.000 verpleegkundigen in de wijk (mbo) en circa 49.000 verzorgenden in de thuiszorg. Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over de tekorten aan personeel in de wijk op dit moment. Dit is alleen bij benadering aan te geven op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Als de ontwikkeling in de wijk vergelijkbaar is aan die van de beroepsgroep als geheel in de huidige trends en ontwikkelingen, zal het in 2018 bij benadering gaan om een tekort aan circa 1.000 hbo wijkverpleegkundigen, 1.000 mbo wijkverpleegkundigen en 550 wijkverzorgenden.
Verder beschikt het UWV over cijfers over het aantal openstaande vacatures voor de brede beroepsgroep gespecialiseerd verpleegkundigen, hieronder valt de wijkverpleegkundige. Deze cijfers geven het totale aantal openstaande vacatures op een bepaald peilmoment en staan daarmee niet gelijk aan de omvang van het tekort. De meest recente cijfers van het UWV (peilmoment vierde kwartaal van 2017) laten zien dat er naar schatting 1.700 vacatures voor gespecialiseerd verpleegkundige openstaan. Ter vergelijk: in het vierde kwartaal van 2016 was dit circa 1.400. Het is niet mogelijk om hierbinnen een nauwkeurige schatting te geven over de wijkverpleegkundige, noch om aan te geven welk aandeel moeilijk vervulbaar is. Wel is bekend dat de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen (en ook specifiek die voor wijkverpleegkundigen) zeer krap is momenteel2 en dat naar verwachting veel van de vacatures moeilijk vervulbaar zijn.
Hoeveel mensen konden in de afgelopen zes maanden door het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden niet thuis sterven? Hoeveel mensen die thuis wilden sterven kregen te maken met een wachttijd van meer dan acht uur voor de zorg thuis?
Ten aanzien van deze gevraagde gegevens zijn mij geen cijfers bekend.
Waarom kan er na berichtgeving in de media wel de benodigde zorg geleverd worden? Moet iedereen voortaan contact opnemen met de media om wel zorg te krijgen? Wat zegt dit over het systeem?
Wanneer een verzekerde aanspraak maakt op zorg, dan moet de zorg geleverd worden die nodig is. Op grond van de zorgverzekeringswet heeft een zorgverzekeraar een zorgplicht tegenover zijn verzekerden. Wanneer een patiënt te maken krijgt met een situatie dat de nodige zorg in eerste instantie niet geleverd wordt, dan raad ik hem/haar aan om contact op te nemen met zijn/haar zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan dan zorgbemiddeling starten. Mocht dit geen soelaas bieden, dan kan door de patiënt contact worden opgenomen met de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza). De NZa houdt toezicht op de rechtmatige uitvoering van de zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. De Nza kan handhavend optreden als blijkt dat een zorgverzekeraar onvoldoende uitvoering geeft aan zijn zorgplicht.
Hoe lang duurt het nog voordat het tekort aan wijkverpleegkundigen en wijkziekenverzorgenden is opgelost? Kunt u een concrete streefdatum noemen?
De tekorten in de wijk staan vanzelfsprekend niet op zichzelf. Voor de gehele zorg en welzijn geldt de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde medewerkers als belangrijke opgave. Daarom heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onlangs het Actieprogramma Werken in de Zorg gepresenteerd. Samen met landelijke en regionale partners zetten we in op drie actielijnen: meer kiezen voor de zorg; beter leren in de zorg en anders werken in de zorg.
Dit vraagt tijd, de opgave die voorligt is immers niet van de ene andere op de andere dag opgelost. De focus ligt daarbij op de regio: daar wonen, leren en werken mensen. In elke zorgregio worden regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) opgesteld waarin werkgevers in zorg en welzijn met onderwijs regionale ambities uitspreken en zich committeren aan de daaruit volgende acties. Bijvoorbeeld door voldoende passende stageplaatsen te bieden, door zorgonderwijs goed te laten aansluiten op de werkpraktijk en door het optimaal inrichten van zorgprocessen en functies. De gezamenlijke ambitie die hierin is geformuleerd is fors: we streven naar het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn naar nul in 2022 of daar dichtbij.
Het bericht ‘Politiechef wil meer agenten in buitenland’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiechef wil meer agenten in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord additioneel geld is vrijgemaakt voor de inzet van extra agenten in het buitenland? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit exact?
Ja. Het regeerakkoord investeert structureel 267 miljoen extra voor onder andere meer agenten in de wijk en versterking van de opsporing. Hieronder valt ook investeren in internationaal opsporingsonderzoek. Het regeerakkoord benoemt onder andere de plaatsing van een vaste politieliaison in bronlanden van mensenhandel.
Criminaliteit houdt zich steeds minder aan landsgrenzen. Het aanpakken van criminaliteit bij de bron is noodzakelijk gezien de huidige mondiale ontwikkelingen en de groei van de georganiseerde criminaliteit, terrorisme, cybercrime en migratie gerelateerde criminaliteit. Door te investeren in de bronlanden – de landen waar grote drugsnetwerken of wapenhandelaren hun wortels hebben – kan effectiever en slimmer worden ingegrepen. Internationale samenwerking en informatie-uitwisseling met buitenlandse politie-en justitiediensten wordt daarbij alleen maar belangrijker. Dit heb ik onlangs ook bij mijn Duitse en Belgische collega’s benadrukt. Het inzetten van politiemedewerkers in het buitenland is daarmee van cruciaal belang om de veiligheid in de Nederland te vergroten. De investering in internationaal opsporingsonderzoek behoeft naast meer inzet van medewerkers in het buitenland en internationale organisaties, nadrukkelijk ook een investering binnen de eigen organisatie in de operationele opvolging en ondersteuning van de internationale inzet.
De uitwerking van de verschillende aspecten uit het regeerakkoord zal de komende periode nader vorm krijgen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verdeling van de extra sterkte over de eenheden, de bestedingsplannen 2019 e.v. en de eventuele actualisatie van de sterkte verdeling.
In mijn brief van 20 december 20172 heb ik reeds toegezegd uw Kamer rond juni 2018 nader over deze aspecten informeren. Hierbij zal ik ook aandacht besteden aan de investeringen in de internationale inzet van de politie.
Deelt u de mening dat het inzetten van extra agenten in het buitenland niet ten koste zou mogen gaan van het budget dat volgens het regeerakkoord aan de nationale politie is toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het eveneens de bedoeling zal zijn dat uitgezonden agenten met de lokale politie onderzoeken uitvoeren die verband houden met Nederland? Deelt u de mening dat deze activiteiten een extra belasting zullen inhouden voor de lokale politie en dat deze ontwikkeling – zeker onder de huidige omstandigheden waarin de werkdruk reeds extreem hoog is – niet wenselijk is? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de activiteiten in het buitenland geen extra belasting zullen inhouden voor de toch al overbelaste lokale agenten?
Het inzetten van Nederlandse politiecapaciteit in bron- en transitlanden van georganiseerde criminaliteit is onderdeel van de totale verstorings- en opsporingsstrategie om de gevolgen van georganiseerde criminaliteit in Nederland te reduceren. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van criminaliteit naar Nederland. De veiligheid in Nederland- ook lokaal- heeft derhalve baat bij inzet van Nederlandse politiefunctionarissen in het buitenland. Daarnaast wordt er ook geïnvesteerd in de operationele opvolging van de internationale inzet om de belasting bij andere politiemedewerkers niet te vergroten.
Fraude met kwarteleieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veluwse scharrelkwarteleitjes van Jumbo kwamen uit Franse legbatterij»? Heeft u ook de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over ditzelfde onderwerp gezien?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen dat kwartels in de Europese veehouderij vrijwel altijd in legbatterijen gehouden worden en dat er geen keurmerk bestaat voor scharrelkwarteleieren, ook niet in Nederland?3
Het is mij niet bekend hoeveel kwartels in de Europese veehouderij in legbatterijen worden gehouden. Conform bijlage II van Verordening (EG) nr. 589/2008 moeten scharreleieren (van kippen) afkomstig zijn van inrichtingen die tenminste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG voldoen. Voor kwarteleieren zijn dergelijke bepalingen er niet. Er is in Nederland ook geen keurmerk voor kwarteleieren. Het enige keurmerk voor kwarteleieren dat mij bekend is, is het Franse Label Rouge. Dit keurmerk wordt door de Franse overheid toegekend en is op het etiket terug te vinden. Het houden van Label Rouge kwartels gebeurt in volières.
Kunt u bevestigen dat het in Nederland überhaupt verboden is om kwartels te houden voor de productie van vlees of eieren, gelet op het feit dat deze dieren niet op de lijst staan van dieren die in Nederland voor productiedoeleinden gehouden mogen worden? Kunt u bevestigen dat de kwartel ook nooit op deze lijst heeft gestaan?4
Ik kan bevestigen dat het zonder ontheffing niet is toegestaan om in Nederland kwartels te houden voor productiedoeleinden. De kwartel heeft nooit op de lijst van dieren die mogen worden gehouden voor productiedoeleinden gestaan.
Had het Nederlandse bedrijf dat kwarteleieren zou hebben geleverd aan Eicom een tijdelijke ontheffing van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken wanneer en onder welke voorwaarden deze ontheffing is verleend en tot wanneer de ontheffing geldig was?
Nee, er is nooit een ontheffing afgegeven aan het betreffende bedrijf. Dit bedrijf hield kwartels op het moment dat het een ontheffingsaanvraag indiende. Het bedrijf is met het afwijzen van de ontheffing een overgangstijd gegund om de dan zittende legperiode af te maken en op uiterlijk 31 december 2016 alle dieren van het bedrijf verwijderd te hebben.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ontheffingen er de afgelopen tien jaar voor het houden van kwartels zijn verleend, aan welke bedrijven en onder welke voorwaarden? Hoe is gecontroleerd of aan de voorwaarden is voldaan en wat waren de uitkomsten van die controles?
Er zijn in het verleden geen ontheffingen verleend voor het houden van kwartels voor productiedoeleinden.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen geldige ontheffing is van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden in Nederland, gelet op het feit dat een dergelijke ontheffing niet vermeld staat op de lijst met tijdelijke ontheffingen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?5
Er zijn op dit moment geen ontheffingen verleend van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden.
Kan ervan worden uitgegaan dat een onverhoopt nog bestaande tijdelijke ontheffing niet wordt verlengd en dat u geen toestemming verleent voor nieuwe aanvragen tot ontheffing van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet en hoe een ruimhartig ontheffingsbeleid zich verhoudt tot de wettelijke bepalingen, zoals ook verwoord door RVO, dat een ontheffing slechts bij hoge uitzondering mogelijk is en dat de activiteit de gezondheid of het welzijn van dieren niet mag schaden?6
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn er op dit moment geen ontheffingen verleend van het verbod op het houden van kwartels voor productiedoeleinden. Een nieuwe aanvraag voor het verlenen van een dergelijke ontheffing zal op zichzelf worden beoordeeld.
Heeft u signalen dat er in Nederland kwartels worden gehouden voor productiedoeleinden zonder ontheffing van het verbod daarop? Zo nee, kunt u uitsluiten dat dit gebeurt?
Op 27 maart 2018 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) drie locaties van de betreffende kwartelboer waar mogelijk kwartels gehouden zouden worden voor productiedoeleinden geïnspecteerd. De NVWA heeft op geen van deze locaties kwartels aangetroffen. De NVWA doet onderzoek naar overige signalen dat er in Nederland kwartels worden gehouden voor productiedoeleinden zonder ontheffing van het verbod daarop.
Wat is er gebeurd met de betreffende kwarteleieren van Eicom die bij Jumbo uit de schappen zijn gehaald?
Jumbo heeft eind februari 2018 de laatste kwarteleieren, geleverd door Eicom, verkocht en heeft daarna voor een andere leverancier van kwarteleieren gekozen.
Zijn of waren er nog andere afnemers van deze kwarteleieren in Nederland? Zo ja, welke en welke acties zijn daar gevolgd op de onthulling dat Eicom legbatterijeieren verkocht als scharreleieren?
Er is contact geweest met andere afnemers van deze kwarteleieren in Nederland, zoals horecabedrijven, die de eieren vaak gebruiken in hun gerechten zonder claims over afkomst en type houderij te geven. Dit onderzoek loopt nog.
Kunt u bevestigen dat Eicom de etiketten op de doosjes pas heeft aangepast nadat de Keuringsdienst van Waarde eind februari om opheldering vroeg?
Het bedrijf heeft de etiketten laten aanpassen. Deze worden sinds 7 maart 2018 door het bedrijf gebruikt.
Hoe vaak zijn Eicom en de betreffende kwartelboer in de laatste tien jaar gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Kunt u nader in gaan op de aanleiding en constateringen tijdens deze eerdere controles? Zijn er in het verleden al boetes opgelegd geweest aan deze bedrijven? Zo ja, voor welk vergrijp? En wat was het bedrag van deze boetes?
Eicom wordt sinds juli 2012 gecontroleerd door de Nederlandse Controle Autoriteit Eieren (NCAE) op de naleving van hygiëne- en dierlijke bijproducten regelgeving en op de naleving van de handelsnormen en daarvoor door het Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE). De NCAE laat weten dat geen gegevens bekend zijn van inspecties door CPE bij Eicom vóór juli 2012. In de periode juli 2012 tot en met maart 2018 zijn in totaal 64 contactmomenten geweest, waarbij toezicht op verschillende aspecten is uitgevoerd. In die periode zijn er drie tekortkomingen geconstateerd op vlak van hygiëneregelgeving en één op het vlak van handelsnormen voor kippeneieren. In dat laatste geval heeft het Tuchtgerecht, dat wordt toegepast bij overtredingen van de handelsnormenverordeningen, een boete opgelegd van € 100,– in verband met het onvoldoende stempelen van kippeneieren. De NVWA en de NCAE hebben op 15 maart 2018 een gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij Eicom. Deze inspectie heeft geleid tot een rapport van bevindingen. Deze zaak loopt nog. De NVWA heeft de betreffende kwartelboer op 27 maart 2018 bezocht voor een inspectie. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 8. Er is een onderzoek ingesteld naar het al dan niet naleven van het verbod op het houden van kwartels als productiedier. Dit onderzoek loopt nog.
Kunt u bevestigen dat kwartels gevoelige, schuwe dieren zijn die zich in het wild het liefst schuilhouden tussen begroeiing? Kunt u bevestigen dat het tot het natuurlijk gedrag van kwartels behoort om een groot deel van de dag te besteden aan het zoeken naar voedsel, zoals zaden, insecten, bessen en jonge bladeren, en om meermalen per dag een stofbad te nemen?7
Uit de literatuurscan die Wageningen Livestock Research in het kader van een ontheffingsaanvraag (zie ook mijn antwoord op vraag 4) heeft uitgevoerd, blijkt inderdaad dat kwartels overdag vooral op de grond tussen begroeiing leven en op en in de grond naar voedsel zoeken gedurende ongeveer 8% per dag. In totaal besteden kwartels circa 10% van de tijd aan verenpoetsgedrag en 4% aan stofbaden.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie jaarlijks zo’n 400.000 kwartels worden gehouden voor de productie van eieren? Kunt u bevestigen dat 90% van deze dieren in krappe kooien zit, ook wel ’s werelds kleinste legbatterijen genoemd?
Ik heb hierover geen informatie tot mijn beschikking.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie ruim 140 miljoen kwartels worden gehouden voor vlees? Kunt u bevestigen dat verreweg de meeste van deze dieren in krappe, kale kooien dan wel in overvolle schuren worden gehouden? Kunt u bevestigen dat kwartels die gehouden worden voor hun vlees al na vijf weken naar de slacht gaan? Hoeveel kwartels worden er in totaal jaarlijks in de EU geslacht?
Ik heb hierover geen informatie tot mijn beschikking.
Kunt u bevestigen dat kwartels in de Europese vee-industrie amper de ruimte hebben om te bewegen en hun natuurlijke gedrag te uiten? Kunt u bevestigen dat de schuwe dieren uit angst vaak opspringen waar de krappe kooien niet eens ruimte voor bieden?
Ik kan bevestigen dat kwartels bij schrikken opvliegen en dat een legbatterij hiervoor geen ruimte laat.
Is het u bekend dat kwartels en kwarteleieren vaak worden aangeprezen als een «natuurproduct», «luxe» en een «delicatesse»? Heeft u de indruk dat Nederlandse consumenten een correct en/of volledig beeld hebben van de omstandigheden waaronder kwartels hebben geleefd en geleden voor de productie van vlees en eieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Kwarteleieren worden inderdaad regelmatig verkocht als «natuurproduct» of «luxeproduct». Hiermee wil de producent de exclusiviteit van deze producten laten zien. Het geeft geen beeld van de leefomstandigheden van de kwartels. Of hiermee consumenten op het verkeerde been worden gezet, hangt ook af van de verdere context (beeld, foto) en is van geval tot geval ter beoordeling door de toezichthouder. Producenten zijn verantwoordelijk voor een juiste etikettering van levensmiddelen. Het is belangrijk dat consumenten op basis van eerlijke en eenduidige informatie een bewuste keuze kunnen maken voor een voedingsmiddel. Consumenten mogen niet op «het verkeerde been» worden gezet. Correcte informatie draagt ook bij aan het vertrouwen van consumenten in voedsel.
Wat is uw oordeel over de leefomstandigheden van kwartels in de Europese houderij?
Ik kan geen oordeel vellen over de leefomstandigheden van kwartels in de Europese houderij, omdat ik daar geen goed beeld heb van heb. Zoals ik ook heb aangegeven op de vragen van het lid De Groot (D66) (kenmerk 2018Z04854) zouden naar mijn mening binnen de Europese Unie nadere restricties moeten worden gesteld aan het houden van kwartels voor de eiproductie. Legbatterijen zullen niet tegemoet komen aan de natuurlijke behoeften van kwartels, zoals de behoeften aan schuilen en stofbadgedrag.
Deelt u de mening dat in elk geval de legbatterij waarin deze dieren mogen worden gehouden, net als de legbatterij voor kippen, verboden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u aandringen op een Europees verbod op de legbatterij voor kwartels?
Zie antwoord vraag 18.