De stagnatie in de uitwisseling van belastinggegevens tussen OESO-lidstaten |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat op 21 augustus 2017 is gepubliceerd en waarin de organisatie van ontwikkelde economieën voor de tweede keer onderzocht heeft in welke mate lidstaten voldoen aan de internationale afspraken over transparantie en de uitwisseling van belastinggegevens tussen landen?1
Ja. In het krantenartikel wordt verwezen naar het peer review proces van het OESO Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes (Global Forum) over informatie-uitwisseling op verzoek.2 Het Global Forum is het belangrijkste internationale orgaan dat door middel van het uitvoeren van peer reviews toezicht houdt op de naleving van internationaal overeengekomen standaarden van transparantie en uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden.
Deelt u de mening dat het erg teleurstellend is dat ondanks alle publiciteit in de afgelopen jaren, de stappen in het kader van het BEPS-project (base erosion and profit shifting) en de daarop gebaseerde EU-richtlijnen – er de afgelopen vijf jaar gemiddeld genomen geen vooruitgang is geboekt voor wat betreft transparantie en uitwisseling van belastinggegevens?
Nee, ik deel deze mening niet. Van stagnatie is namelijk geen sprake. Er is – ook volgens het Global Forum – juist sprake van grote vooruitgang wat betreft transparantie en uitwisseling van belastinggegevens.3 Er zijn drie vormen van uitwisseling van belastinggegevens tussen belastingdiensten: op verzoek, automatisch of spontaan. Op elk van deze gebieden is de afgelopen jaren grote vooruitgang geboekt.
In het krantenartikel wordt verwezen naar het peer review proces van het Global Forum over informatie-uitwisseling op verzoek. Bij informatie-uitwisseling op verzoek vraagt een belastingdienst aan een andere belastingdienst gegevens op over een specifieke belastingplichtige of een specifieke groep belastingplichtigen. Sinds 2009 voert het Global Forum peer reviews uit op de uitwisseling van inlichtingen op verzoek. Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie, voor belastingdoeleinden aanwezig is en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden.
De eerste ronde van peer reviews voor informatie-uitwisseling op verzoek vond plaats in de periode 2010–2015. Daarbij zijn 125 landen beoordeeld. Nederland kreeg bij de in 2011 uitgevoerde peer review de één na hoogste beoordeling «largely compliant».4 Voor de tweede ronde van peer reviews zijn de standaarden waaraan wordt getoetst op verschillende punten nog verder aangescherpt.5 Ik noem hier met name de beschikbaarheid van informatie over uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen, de kwaliteit van de uitgewisselde informatie en de mogelijkheid om groepsverzoeken te doen.
Naast informatie-uitwisseling op verzoek heeft ook de spontane en automatische gegevensuitwisseling in de afgelopen jaren een hoge vlucht genomen. Denk met name aan de automatische uitwisseling van financiële rekeninggegevens op grond van de Common Reporting Standard (CRS), de automatische uitwisseling van Country-by-Country rapporten en de spontane en automatische uitwisseling van informatie over rulings. Dit betreffen vormen van informatie-uitwisseling die bestaan naast de informatie-uitwisseling op verzoek. Ik heb uw Kamer daar in verschillende brieven over geïnformeerd.6
Deze standaarden zijn overeengekomen in OESO- en EU-verband. Toezicht op de implementatie van de OESO-standaarden vindt voornamelijk plaats binnen verschillende peer review processen van het Global Forum. De Europese Commissie houdt toezicht op de implementatie van de Europese richtlijnen. Deze vormen van informatie-uitwisseling zijn geen onderdeel van het specifieke peer review proces over informatie-uitwisseling op verzoek waar het krantenbericht naar verwijst.
Wat is volgens u de verklaring voor deze stagnatie?
Zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 2 is er geen sprake van stagnatie. Er is juist sprake van vooruitgang als gevolg van de nieuwe standaarden op het gebied van informatie-uitwisseling en de toegenomen volumes van uitgewisselde informatie. De OESO meldt dat gedurende de eerste review periode het aantal verzoeken om informatie is toegenomen met meer dan 60 procent. Ook verwacht de OESO dat de grote hoeveelheid automatisch- en spontaan uitgewisselde gegevens aanleiding zal geven om nog meer informatieverzoeken te doen bij andere belastingdiensten.7 Voor wat betreft de uitwisseling in het kader van de CRS zullen de eerste resultaten op korte termijn duidelijk worden, want in september 2017 worden de eerste CRS-gegevens over het jaar 2016 uitgewisseld tussen alle 49 «early adopter» jurisdicties (waaronder de EU-lidstaten). In 2018 volgen nog 53 jurisidicties die voor het eerst CRS-gegevens gaan uitwisselen over het jaar 2017.
Omdat het Global Forum voor deze ronde van peer reviews een aangescherpte standaard hanteert, zijn de uitkomsten van deze peer reviews voor informatie-uitwisseling op verzoek niet goed te vergelijken met de uitkomsten van de peer reviews uit de periode 2010–2015. Uit de rapporten maak ik op dat landen ten opzichte van de standaarden uit de eerste ronde van peer reviews grote vooruitgang hebben geboekt. Dit concludeert het Global Forum eveneens.8 Tegelijkertijd hebben sommige landen een lagere rating gekregen dan in de eerste ronde het geval was. Uit de rapporten blijkt dat deze landen met name moeite hebben om aan de standaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van informatie over uiteindelijk belanghebbenden te voldoen. Met name deze standaarden zijn aangescherpt ten opzichte van de eerste ronde van peer reviews, zodat hieraan nog niet eerder in dezelfde mate werd getoetst. Hieruit maak ik op dat landen door het Global Forum ook daadwerkelijk worden aangesproken als zij nog niet aan de verhoogde standaarden voldoen.
Gaat het naar uw oordeel vooral om politieke onwil of zijn er ook technische obstakels die een meer voortvarende implementatie in de weg staan?
Er is zeker geen sprake van politieke onwil. De voorstellen en overeengekomen standaarden in OESO- en EU-verband volgen elkaar in rap tempo op. In korte tijd moeten verschillende richtlijnen geïmplementeerd worden die samen een grote impact hebben op de Belastingdienst, burgers en bedrijven. Systemen en procedures moeten worden aangepast waarbij bij verschillende maatregelen de impact van de implementatie verder reikt dan alleen het fiscale beleidsterrein. Ik verwijs hier ook naar het antwoord op vraag 7 waarin ingegaan wordt op specifieke onderwerpen. Uitdagingen bij implementatie van nieuwe standaarden kunnen liggen op verschillende gebieden, zoals bijvoorbeeld wetgevingscapaciteit, politieke situatie, informatisering, impact op de belastingdienst of maatschappelijke discussies. Uit de rapporten maak ik op dat met name de implementatie van de standaard op het gebied van beschikbaarheid van beneficial ownership informatie voor uitdagingen zorgt.
Welke acties vindt u dat de OESO moet ondernemen om snelle implementatie van afspraken over transparantie en uitwisseling van belastinggegevens daadwerkelijk af te dwingen?
In de praktijk blijkt het peer review proces van de OESO een effectief middel om implementatie en naleving van internationale standaarden te bevorderen. Binnen het peer review proces beoordelen landen elkaars wetgeving en uitvoering om te controleren of aan de internationale standaarden wordt voldaan. Ook Nederland levert experts die deze peer reviews uitvoeren en is een actieve participant in het Global Forum. In de gepubliceerde rapporten staan specifieke aanbevelingen die parlementen, belastingdiensten en andere overheidsorganen kunnen overnemen om beter aan de internationale standaarden te voldoen.
Daarnaast worden veel standaarden die in OESO-verband zijn overeengekomen omgezet in Europese richtlijnen. De Europese Commissie houdt streng toezicht op de implementatie van deze richtlijnen door de lidstaten.
Welke stappen gaat u zelf zetten om te bevorderen dat er in OESO-verband met meer voortvarendheid aan de implementatie wordt gewerkt?
Zie antwoord vraag 5.
Nederland behoort (nog) niet tot de onderzochte landen, maar kunt u inzage geven in de voortgang die Nederland de laatste jaren heeft geboekt op dit terrein? Verwacht u dat de Nederlandse inspanningen straks positief beoordeeld zullen worden door de OESO? Zo nee, welke extra stappen gaat u zetten om er voor te zorgen dat het oordeel over de Nederlandse inspanningen straks positief zal zijn?
Bij het in 2011 uitgevoerde peer review kreeg Nederland de één na hoogste beoordeling «largely compliant».9 De volgende peer review van Nederland staat gepland voor het vierde kwartaal van 2017. Het is de verwachting dat de peer review periode loopt tot en met 30 juni 2017. Mede met het oog op de aanbevelingen uit de eerste ronde en de verscherpte Terms of Reference voor de aankomende peer review heeft het kabinet een aantal initiatieven genomen.
Ik heb in mijn brief aan de Tweede Kamer van 17 januari 201710 het voornemen geuit tot inperking van het wettelijke fiscale verschoningsrecht van de advocaat en notaris. Ik ben het namelijk met het Global Forum eens dat het wettelijke fiscale verschoningsrecht in Nederland op dit moment te breed en ongericht is geformuleerd.11 Ik heb daarom het voornemen om de reikwijdte van het wettelijke fiscale verschoningsrecht te richten op bepaalde juridische werkzaamheden. Dit moet ertoe leiden dat de Belastingdienst over de informatie, niet zijnde de met een bepaald doel en in een bepaalde fase geproduceerde vertrouwelijke communicatie, kan beschikken om het juiste bedrag aan belasting vast te stellen. Het fiscale verschoningsrecht blijft dan gehandhaafd ter zake van bepaalde juridische werkzaamheden van de advocaat en notaris. Over de inhoud en vorm van de aanpassing is en wordt de mening van de beroepsorganisaties de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ingewonnen. Het voorstel tot aanpassing van het wettelijke fiscale verschoningsrecht zal dit najaar ter consultatie worden voorgelegd.
In het Global Forum peer review rapport over Nederland was ook kritiek geuit op de lange duur van de kennisgevingsprocedure voorafgaande aan de uitwisseling van informatie over een specifieke belastingplichtige. In geval van internationale inlichtingenuitwisseling, verplichtte de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen om degene van wie de inlichtingen afkomstig waren voorafgaand aan het verstrekken van de inlichtingen de mogelijkheid te geven zich tegen de inlichtingenverstrekking aan de buitenlandse verdragspartner te verzetten. De belastingplichtige had ook de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan. Omdat in alle landen waarmee Nederland inlichtingen uitwisselt inmiddels voldoende waarborgen bestaan waardoor de geheimhouding van de uitgewisselde gegevens verzekerd is, is in 2013 besloten de kennisgevingsprocedure-vooraf af te schaffen met ingang van 1 januari 2014.12
Ter implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn wordt in Nederland een centraal register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO-register) opgezet. Het UBO-register zal in belangrijke mate gaan bijdragen aan de beschikbaarheid van informatie over uiteindelijk belanghebbenden. Een concept wetsvoorstel voor de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden is dit voorjaar geconsulteerd. Het streven is dat in de zomer van 2018 het Nederlandse UBO-register operationeel is. Naar verwachting kan het concept wetsvoorstel begin 2018 aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Gelet op het voorgaande ziet het er naar uit dat in de peer review van Nederland nog geen rekening kan worden gehouden met deze registratie van informatie over uiteindelijk belanghebbenden.
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 17 januari 2017 wordt het achterhalen van uiteindelijk belanghebbenden ook vergemakkelijkt door het stellen van nadere regels aan de houders van aandelen aan toonder.13 Dit was ook één van de aanbevelingen van het Global Forum bij de eerste peer review van Nederland. In dit kader heeft het kabinet op 11 april tot 11 mei 2017 een internetconsultatie gehouden over een voorontwerp dat de identificatie van alle houders van aandelen aan toonder mogelijk maakt. De Minister van Veiligheid en Justitie streeft er naar het wetsvoorstel nog dit jaar bij de Tweede Kamer in te dienen.
De bovengenoemde initiatieven betreffen voornamelijk veranderingen in de Nederlandse wetgeving om zo te kunnen voldoen aan (toekomstige) informatieverzoeken van buitenlandse belastingdiensten. Het belangrijkste blijft echter dat belastingdiensten zich coöperatief opstellen jegens verdragspartners bij het verstrekken van informatie over belastingplichtigen en dat de verstrekte informatie kwalitatief van goede aard is. Belangrijk daarbij is dus wat andere belastingdiensten kunnen met de informatie die Nederland met hen deelt en andersom. Nederland heeft een lange traditie van fiscale inlichtingenuitwisseling; op verzoek, spontaan en automatisch. Ontvangen informatie naar aanleiding van verzoeken aan buitenlandse belastingdiensten heeft betrekking op concrete belastingcontroles en wordt daarin ook daadwerkelijk gebruikt.
Het artikel ‘Helaas, geen nieuw huis dankzij BKR’ |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Helaas, geen nieuw huis dankzij BKR»?1
Ja.
Is het volgens u redelijk dat zelfs een kleine schuld of betalingsachterstand automatisch leidt tot het niet toekennen van een hypotheek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Bureau Kredietregistratie (BKR) is een private stichting die sinds 1965 het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) beheert waar kredietverstrekkers de kredieten en achterstanden van Nederlandse consumenten registreren. In het algemeen reglement van het BKR zijn registratiegrenzen vastgesteld waarbij is gedefinieerd welke kredieten en welke achterstanden in het CKI dienen te worden geregistreerd en tot welke registraties dit leidt. Deze grenzen zijn afhankelijk van de vorm van het krediet, de duur van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. De registraties in het register blijven vijf jaar bewaard nadat het krediet is beëindigd. Een geregistreerde achterstand (ook wel negatieve registratie genoemd) duidt daarom niet altijd op een actuele achterstand. Of het krediet inmiddels is beëindigd of de achterstand is ingelopen is eveneens zichtbaar in het CKI.
Het CKI biedt feitelijke informatie aan de bij haar aangesloten organisaties (hieronder vallen o.a. banken, thuiswinkelorganisaties en creditcardmaatschappijen) over de lopende en beëindigde kredieten en de betaalhistorie van individuele consumenten. Kredietverstrekkers die een kredietaanvraag beoordelen kunnen deze informatie aanvullen met andere relevante informatie over de consument zoals bijvoorbeeld het inkomen, andere vaste lasten en de gezinssituatie. Hierdoor is het voor zowel de kredietverstrekker als de consument mogelijk om verantwoorde financiële beslissingen te nemen.
Het BKR beslist niet of een consument een aangevraagd krediet krijgt. Dat beslist de kredietverstrekker op basis van zijn eigen beoordeling en het eigen acceptatiebeleid. De kredietverstrekker kan zo’n beslissing pas goed nemen nadat er een volledig klantprofiel is opgesteld. De informatie uit het CKI is een onderdeel van dit klantprofiel.
Een negatieve registratie in het CKI staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Regelgeving vereist dat de kredietverstrekker beoordeelt of kredietverlening verantwoord is gezien de financiële positie van de consument. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om na een herstelde betalingsachterstand een Nationale Hypotheek Garantie (NHG) te verkrijgen voor een woninghypotheek. Een herstelde betalingsachterstand in het verleden is evenmin reden om een nieuw krediet af te wijzen.
Dat hypotheekverstrekkers in de praktijk terughoudend zijn bij het verstrekken van een hypotheek aan een consument met een negatieve registratie bij het BKR, is het gevolg van de acceptatiecriteria en de risicobereidheid van de kredietverstrekker en volgt niet uit de regels van het BKR. Uit recent onderzoek van Vereniging Eigen Huis2 blijkt dat veel kredietverstrekkers op basis van hun acceptatiecriteria consumenten met een BKR registratie niet per definitie uitsluiten. Vaak eist de bank wel dat de achterstand is ingelopen en/of het krediet inmiddels is terugbetaald.
Bent u bereid om met het Bureau Krediet Registratie (BKR) in gesprek te gaan om te bewerkstelligen dat mensen met een kleine betalingsachterstand of een vergeten rekening niet de dupe worden van het terechte beleid om mensen met een slechte financiële positie of een slechte betalingsmoraal via een negatieve BKR-registratie te beschermen tegen nieuwe schulden?
Het registreren van een achterstand van een consument bij het BKR geldt als de verwerking van persoonsgegevens en wordt gereguleerd door de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Kort gezegd houdt dit in dat elke organisatie die persoonsgegevens verwerkt, zich moet kunnen beroepen op een wettelijke grondslag hiervoor (artikel 8 Wbp) en dat voor iedere verwerking van persoonsgegevens een proportionaliteit- en subsidiariteitstoets moet worden uitgevoerd.
Het verwijderen van een negatieve registratie (een betalingsachterstand) kan uitsluitend als deze registratie of de voortzetting daarvan onterecht is. Op grond van de Wbp dient zowel voor de verwerking zelf als voor de beoordeling van een verwijderingsverzoek, een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets te worden gedaan. Onterechte registraties in het CKI worden soms verwijderd na minnelijk overleg tussen de klant en de partij die de achterstand heeft gemeld en zeer af en toe na tussenkomst van de rechter. Dit betekent dat, hoewel de registratie van een achterstand in beginsel gerechtvaardigd kan zijn om consumenten te beschermen tegen overkreditering, de verwerking in bepaalde gevallen niet is toegestaan, gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie o.a.: Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1187). Een belangenafweging dient plaats te vinden op basis van beschikbare gegevens. Als de consument nadere gegevens verschaft, kan dit tot een hernieuwde afweging door de kredietverstrekker aanleiding geven. Indien bij deze afweging geconcludeerd wordt dat de registratie niet proportioneel of subsidiair is, dan is deze onrechtmatig en zal deze verwijderd of aangepast moeten worden. Het BKR geeft aan dat een belangenafweging mogelijk is en blijft en zal dit ook op haar publiekswebsite toelichten en in de handleiding die aan de deelnemers wordt verstrekt expliciteren. De bij het BKR aangesloten partijen en het BKR zelf zijn aan deze jurisprudentie gebonden.
Hierbij moet worden opgemerkt dat er ook signalen zijn dat enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering van registraties indienen of hebben ingediend. Hierdoor bestaat het risico dat terechte registraties van kwetsbare consumenten met een slechte betaalgeschiedenis uit het register worden verwijderd (bijvoorbeeld om de eigen portefeuille «op te schonen» en vervolgens door te verkopen), waardoor het aangaan van nieuwe schulden eenvoudiger wordt. Dit is onwenselijk, uiteindelijk vooral voor die consumenten zelf, en schaadt de kwaliteit en bruikbaarheid van het CKI om op eenvoudige wijze inzicht te krijgen in de betaalhistorie van een consument.
Het BKR houdt risicogeoriënteerd controle op de aangesloten partijen en heeft, als gevolg hiervan, enkele partijen onder verzwaard toezicht geplaatst. Dit betekent onder andere dat een verwijdering moet worden onderbouwd en steekproefsgewijs wordt gecontroleerd voordat deze wordt verwerkt. Voor een zeer beperkt aantal partijen, waar zich misstanden hebben voorgedaan, is verwijdering van registraties tijdelijk niet toegestaan. Dat het BKR optreedt tegen partijen die onterecht op grote schaal registraties verwijderen begrijp ik. Een eventuele sanctie van het BKR moet echter wel proportioneel zijn en in lijn met de vereisten van de Wbp. Ook partijen die nu onder het zwaarste regime vallen, moeten de mogelijkheid hebben om onterechte registraties te verwijderen. Een consument mag niet de dupe worden van een conflict dat speelt tussen zijn kredietaanbieder en het BKR.
Ik verwacht van het BKR dat zij voor het einde van het jaar tot een pragmatische werkwijze komt waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet.
Wat gaat u doen om de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel door het BKR te garanderen en te bewerkstelligen dat het BKR en de banken naar de persoonlijke omstandigheden kijken?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om kleine schulden korter te registreren dan de huidige termijn van vijf jaar?
Het BKR stelt zelf het algemeen reglement op waar de registratiegrenzen en de registratietermijnen in zijn vastgelegd. Vanwege de gekozen governancestructuur acht ik het belangrijk dat de aangesloten partijen betrokken worden bij significante wijzigingen in het algemeen reglement en dat de overgangstermijn van drie maanden voor aanpassingen en wijzigingen in acht wordt genomen, zoals het reglement ook voorschrijft.
De kredietverstrekkers die hun kredieten bij het BKR registreren staan onder toezicht van de AFM. Daarnaast wordt kredietverstrekking gereguleerd in de Wet Financieel Toezicht (Wft) en bij behorende lagere regelgeving.
Het BKR heeft in haar reglement opgenomen dat consumptieve kredieten met een looptijd langer dan 1 maand en een kredietbedrag (of kredietlimiet) vanaf € 250,– in het CKI worden geregistreerd. «Kleine» kredieten die minder dan € 250,– bedragen worden niet bij BKR geregistreerd. Wanneer een achterstand bij het BKR moet worden gemeld is afhankelijk van de vorm van het krediet, de duur van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. Wanneer een achterstand gemeld wordt, resulteert dit in een negatieve registratie in het CKI. Een registratie blijft tot 5 jaar na het beëindigen van het krediet zichtbaar in het register. Wanneer een achterstand wordt terugbetaald, wordt dit eveneens zichtbaar in het CKI.
Het BKR heeft de bewaartermijn op 5 jaar vastgesteld. Bij kredietbureaus in omringende landen worden achterstanden in de regel 7 jaar bewaard, maar er zijn ook landen waar dit korter is (bijvoorbeeld 3 jaar). In Nederland zijn diverse commerciële handelsinformatiebureaus werkzaam die zijn verenigd in de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH). De NVH hanteert in haar gedragscode een bewaartermijn van 8 jaar.
Op dit moment zie ik onvoldoende aanleiding om het BKR te verzoeken een kortere bewaartermijn op te nemen in het algemeen reglement. Een langere betaalgeschiedenis geeft de kredietverstrekker immers een vollediger beeld van de betaalmoraal van een consument dan een korte periode. Indien een kredietverstrekker van mening is dat een (terugbetaalde) achterstand van jaren geleden een nieuwe kredietaanvraag niet in de weg hoeft te staan, dan staat het de kredietverstrekker vrij dit krediet te verstrekken. Daarbij is relevant dat achterstanden waarbij de registratie niet proportioneel is gebleken, kunnen worden verwijderd door de kredietverstrekker.
Hoe is het toezicht op het BKR geregeld?
Het BKR is een onafhankelijke stichting zonder winstoogmerk en staat niet onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank of de rijksoverheid. Omdat het BKR persoonsgegevens verwerkt, staat het onder toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Personen die menen dat hun persoonsgegevens onrechtmatig worden verwerkt, kunnen hierover een verzoek tot handhaving indienen bij de AP en vanaf 25 mei 2018 een klacht indienen bij de AP.
Daarnaast vindt er overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het BKR vanwege de maatschappelijke rol die het BKR vervult in het voorkomen van overkreditering. Ook de AFM spreekt met het BKR over onder andere het voorkomen van betalingsproblemen bij consumenten. Daarnaast staan de kredietverstrekkers die bij het BKR registreren wel onder toezicht van de AFM en wordt kredietverstrekking gereguleerd in de Wet Financieel Toezicht (Wft) en bijbehorende lagere regelgeving.
Bent u bereid het BKR te vragen om voor mensen met weinig geld een ontheffingsmogelijkheid te creëren voor de kosten, à 50 euro, van het in beroep gaan tegen een BKR-registratie?
Een consument die het niet eens is met een registratie kan de (onafhankelijke) geschillencommissie BKR verzoeken een uitspraak te doen. Voor deze procedure wordt een bijdrage van € 50,– gevraagd. Indien de consument in het gelijk wordt gesteld, of indien de kredietverstrekker tussentijds akkoord gaat met het verzoek van de consument, wordt de bijdrage aan de consument gerestitueerd. Ik zie op dit moment onvoldoende aanleiding om het BKR te verzoeken de eigen bijdrage te verlagen.
Deelt u de mening dat het opvragen van de registratie van de eigen gegevens gratis zou moeten zijn? Zo ja, wilt u dit gaan regelen? Zo nee, waarom niet?
Het aanvragen van de eigen gegevens bij het BKR kost een consument nu € 4,95. Indien het overzicht wordt opgestuurd, komen hier nog verzend- & identificatiekosten (€ 12,70) bij. Ik deel de mening dat het opvragen van de eigen gegevens gratis zou moeten zijn. Het BKR zal de deze gegevens vanaf eind mei 2018 gratis toegankelijk maken voor de individuele consument, in lijn met de vereisten van de algemene verordening gegevensbescherming.3
Deelt u de mening dat het BKR en de geschillencommissie maximale transparantie moeten nastreven en dat onder andere uitspraken van de geschillencommissie, desgewenst geanonimiseerd, openbaar horen te zijn?
Alle uitspraken van de Geschillencommissie worden (geanonimiseerd) gepubliceerd op de publiekswebsite van het BKR en zijn daar voor een periode van minimaal 6 maanden inzichtelijk. Het BKR zal bezien of deze termijn kan worden verlengd naar 3 jaar.
Klopt het dat het BKR sinds de vaststelling van zijn nieuwe reglement verzoeken van kredietverstrekkers om een registratie te verwijderen op basis van het proportionaliteitsbeginsel in principe niet meer honoreert, zoals ook blijkt uit een aantal voorbeelden in het NRC-artikel? Zo ja, waarom is dit gewijzigd en is dit wel in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad uit 2011?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het BKR te vragen deze mogelijkheid weer in te voeren en deze aanvragen te beoordelen volgens de menselijke maat en het proportionaliteitsbeginsel?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u het betreffende reglement bij de antwoorden voegen en laten publiceren op de BKR-website?
Omdat de rijksoverheid geen partij is tussen de afspraken die het BKR en de aangesloten leden hebben gemaakt, is het niet aan mij om dit reglement openbaar te maken. Het BKR heeft toegezegd dit reglement opnieuw op haar publiekswebsite te plaatsen.
In welke gevallen wordt rood staan bij de bank geregistreerd of negatief geregistreerd door het BKR?
Wanneer een krediet of een achterstand bij het BKR moet worden geregistreerd is vastgelegd in het algemeen reglement CKI. Kort gezegd moeten alle kredieten met een looptijd langer dan 1 maand en een kredietbedrag (of kredietlimiet) van minimaal € 250,– bij het BKR worden geregistreerd. Dit zijn de zogeheten «positieve registraties». Indien een consument een roodstandfaciliteit heeft van € 250,– of meer, zal dit dus bij BKR zijn terug te vinden.
Bij (positieve) registratie van het contract wordt onder andere het bedrag van het krediet vermeld. Bij zowel de melding van een achterstand als eventueel herstel (indien de achterstand ongedaan is gemaakt) of bij de melding van bijzonderheden, wordt een datum meegegeven in het register. Het verstrekken van informatie over de omvang van een contract in euro, het betalingsgedrag in de tijd en eventuele achterstandsduur geeft kredietverstrekkers handvatten om juiste afwegingen te maken, zowel bij de aanvraag van een krediet als bij het beheer van lopende kredieten.
Wanneer een achterstand bij het BKR moet worden gemeld is afhankelijk van de vorm van het krediet, de duur van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. Een kredietverstrekker is bij een doorlopend krediet, zoals bijvoorbeeld een roodstandfaciliteit, op grond van het reglement verplicht om achterstanden langer dan 3 maanden te melden. Een dergelijke achterstand resulteert in een negatieve registratie.
De kredietverstrekker kan op basis van de verschillende registraties en de aanvullende gegevens in het register een inschatting maken van de «ernst» van de betalingsachterstand en hier proportioneel naar handelen.
Onderschrijft u dat het goed zou zijn als mensen van tevoren weten of ze een negatieve BKR-registratie hebben? Zo ja, bent u bereid om het BKR te verzoeken een keer per jaar mensen met een negatieve registratie actief te informeren of mensen de mogelijkheid te geven om hun eigen gegevens zelf gratis op de website te checken?
Omdat het melden van een positieve of negatieve registratie van een consument bij het BKR de verwerking van persoonsgegevens betreft, zijn hier strikte voorwaarden aan verbonden. Zo is een kredietverstrekker verplicht de consument, voor het aangaan van een krediet van ten minste € 250,–, mede te delen dat de krediet- en persoonsgegevens aan het BKR worden verstrekt.
Daarnaast moet de kredietverstrekker de consument, indien zich een achterstand dreigt voor te doen, van te voren schriftelijk waarschuwen dat het niet betalen leidt tot het melden van een achterstand bij BKR. Ook moet de kredietverstrekker de consument hiervan tijdig in kennis stellen en moet de consument worden gewezen op de mogelijke consequenties van niet tijdige betaling. De waarschuwingsplicht wordt hiermee reeds geborgd.
Indien de kredietverstrekker een hypotheekaanvraag afwijst nadat een stelsel van kredietregistratie is geraadpleegd, is de kredietverstrekker verplicht de consument in kennis te stellen van het resultaat van de raadpleging en van informatie met betrekking tot dat stelsel.
Het BKR heeft toegezegd vanaf eind mei 2018 consumenten de mogelijkheid te geven de eigen gegevens gratis in te zien. Het wordt dan voor consumenten eenvoudiger om kennis te nemen van eventuele registraties bij het BKR.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als mensen van tevoren gewaarschuwd worden indien een product zoals een telefoonabonnement of het missen van een betaaltermijn leidt tot een (negatieve) BKR-registratie? Zo ja, bent u bereid de mogelijkheden tot een waarschuwingsplicht te bestuderen?
Zie antwoord vraag 14.
De oplopende verschillen tussen de melkprijs voor boeren en voor consumenten |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontwikkeling van de melkprijs voor boeren en voor consumenten in de afgelopen zestien jaar?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat de consumentenprijs sterker stijgt dan de prijs die melkveehouders krijgen?
Het is van belang dat van de in Nederland geproduceerde melk slechts circa 7% wordt verwerkt tot consumptiemelk (-producten). Het segment van consumptiemelk biedt de zuivelindustrie lage marges, mede omdat in de supermarkt veel onder private label wordt aangeboden. Het overgrote deel van de Nederlandse melk wordt verwerkt tot kaas (55%) en daarnaast tot melkpoeder, condens, boter en speciaalproducten. De melkprijs die de zuivelindustrie aan de boer betaalt, is afhankelijk van de marges die in dit totale pakket van verschillende producten wordt gerealiseerd en verschilt per zuivelfabriek. Daarom is bij een hogere melkprijs voor consumenten, maar een gedeeltelijk hogere bijdrage mogelijk aan de melkprijs voor de boer. Dit is afhankelijk van de margeverdeling tussen de schakels in de keten van boer tot retail en betreft een marktaangelegenheid.
In de afgelopen jaren is Nederland voor consumptiemelk vrijwel geheel overgeschakeld op weidemelk, waarvoor de consument een hogere prijs betaalt en waarvoor de boer een toeslag ontvangt. Deze extra verwaarding juich ik toe.
Daarnaast geldt dat de sector sterk internationaal georiënteerd is, waardoor de zuivelprijs sterk afhankelijk is van de mondiale markt van vraag en aanbod. Ruim tweederde van de Nederlandse melkproductie wordt geëxporteerd, waarvan 70% export naar EU-landen is. Uit de internationale melkprijsvergelijking (www.milkprices.nl) blijkt dat de Nederlandse boer in vergelijking met andere EU-landen een relatief gunstige melkprijs ontvangt. Deze was de laatste twee jaar circa 2 á 2,5 cent hoger dan het EU-gemiddelde. Ik heb geen aanwijzingen dat het oplopende verschil te wijten is aan de toenemende machtsconcentratie in de retail in combinatie met het afschaffen van het melkquotum.
Is de veronderstelling juist dat het oplopende verschil te wijten is aan de toenemende machtsconcentratie in de retail in combinatie met de toename van de melkproductie door het verruimen en uiteindelijk afschaffen van het melkquotum?
Zie antwoord vraag 2.
Is de veronderstelling juist dat de genoemde ontwikkeling van de melkprijs voor melkveehouders niet bijdraagt aan versterking van het verdienmodel ten behoeve van investeringen in dierenwelzijn, diergezondheid, weidegang en milieu? Hoe waardeert u dat?
De Nederlandse zuivelketen richt zich op een betere verwaarding van de melk door innovaties en ontwikkeling van producten met een hogere toegevoegde waarde. Duurzame melkproductie draagt daar aan bij, vanwege de hogere maatschappelijke waardering.
Individuele ondernemers in de melkveesector en de sector als geheel zijn primair verantwoordelijk voor het realiseren van een adequaat verdienmodel. Zij dienen daarbij rekening te houden met de maatschappelijke randvoorwaarden en te voldoen aan regelgeving op het gebied van verduurzaming zoals dierenwelzijn, diergezondheid, weidegang en milieu. Het kabinet ondersteunt de verduurzaming van de veehouderij met de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de ondersteuning van hierop gerichte kennis en innovatie en de inzet in de GLB-onderhandelingen om het instrumentarium sterker op verduurzaming te richten.
Is het uw inzet om het verdienmodel van melkveehouders, mede vanuit het oogpunt van verduurzaming, te versterken? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Werken bij de Wajong loont niet |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Onderkent u dat mensen die arbeidsbeperkt, ziek of gehandicapt zijn, niet gestimuleerd worden om naast hun uitkering te werken omdat dit vaak niet loont, zoals bij Lilianne, of omdat ze er zelfs op achteruitgaan, zoals Saskia?1 2 Zo ja, bent u bereid hier wat aan te doen?
Uw constatering dat het niet in álle gevallen loont om te gaan werken of meer te gaan werken is juist, maar heel vaak loont werken ook wél. Dit heeft te maken met de wijze waarop de loonaanvullingsystematiek van de Wajong is ingericht. Dit is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd bij de thans lopende beleidsdoorlichting Wajong specifiek aandacht te besteden aan de verschillen in en effecten van de loonaanvullingsystematiek in de Wajong. Deze beleidsdoorlichting wordt eind 2017 aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van wat de verschillende soorten uitkeringsgerechtigden over mogen houden aan werk?
De verschillende uitkeringsstelsels kennen elk een eigen regime van loonaanvulling of vrijlating. Dit komt onder andere omdat mensen verworven rechten hebben die bij aanpassingen van het stelsel zijn gerespecteerd. Hieronder ga ik eerst in op de regimes gekoppeld aan het sociaal minimum: de oude Wajong, de Wajong 2010, de Wajong2015 en de Participatiewet. Vervolgens ga ik in op de verrekeningssystematiek bij de sociale verzekeringen: de WAO en de WIA.
Arbeidsongeschiktheidsklasse
Uitkering per dag
klasse 25–35%
21% van de grondslag
klasse 35–45%
28% van de grondslag
klasse 45–55%
35% van de grondslag
klasse 55–65%
42% van de grondslag
klasse 65–80%
50,75% van de grondslag
klasse 80% of meer
75% van de grondslag1
Met ingang van 1-1-2018 wordt de uitkering per dag 70% van de grondslag
De Participatiewet kent drie voorwaardelijke vrijlatingsregelingen, waarbij geen samenloop mogelijk is:
Onderstaande grafiek brengt de verschillen in beeld tussen de Participatiewet en de verschillende regimes in de Wajong van het bedrag dat iemand er op vooruit gaat, wanneer deze aan de slag gaat.
Grafiek effect loonaanvulling en vrijlatingsregeling op totaalinkomen*
* Met ingang van 1-1-2018
Kunt u uitleggen welke beleidsmatige gedachte schuilt achter het verschil tussen een Wajong-gerechtigde (als Lilianne) die haar gehele bijverdiensten moet inleveren en iemand met een bijstandsuitkering die een kwart van zijn extra inkomsten mag houden met een maximum van 201 euro per maand?
De Wajong heeft het karakter van een activerende regeling voor mensen met een arbeidshandicap, waarbij uitstroom uit Wajong geen expliciet doel is. De Wajong kent in tegenstelling tot de Participatiewet geen partnerinkomens- of vermogenstoets. Bij de totstandkoming van de Wajong2010 was het uitgangspunt dat een jonggehandicapte in de regel meer zal verdienen dan 20% WML en dat het wenselijk was voor hen een sterkere financiële prikkel in te bouwen om de verdiencapaciteit zoveel mogelijk te benutten. Zoals hierboven vermeld gaat (meer) werken lonen boven de genoemde drempel van 20% WML. Van elke extra verdiende euro aan loon, behoudt de Wajonger2010 50 cent, tot een maximum van 100% WML als totale inkomen. Bij inkomsten van 70% WML of meer wordt aangevuld tot 100% WML. Bij instroom in de Wajong2010 vond nog geen definitieve beoordeling plaats. De veronderstelling was dat jongeren zich nog verder konden ontwikkelen. Na het bereiken van de leeftijd van 27 jaar én 7 jaar arbeidsondersteuning was de verwachting dat deze ontwikkeling gereed was en zou een definitieve beoordeling worden uitgevoerd. Deze definitieve beoordeling is geschrapt, maar de loonaanvulling wijzigt wel op dat moment. Het loon boven de drempel van 20% wordt op dat moment aangevuld tot 100% WML.
De Participatiewet heeft het karakter van een vangnet. Hoofddoel van de Participatiewet is mensen die niet met eigen middelen in het levensonderhoud kunnen voorzien te ondersteunen zodat zij niet meer afhankelijk zijn van dit vangnet. Om mensen te stimuleren meer te gaan werken zijn in de bijstand tijdelijke voorwaardelijke vrijlatingsregelingen opgenomen. Na afloop van de periode worden de inkomsten uit arbeid weer verrekend met de bijstanduitkering.
In welke situaties krijgt een Wajong-gerechtigde wel daadwerkelijk meer geld als hij naast de uitkering gaat werken (bij een werkgever of met een eigen bedrijf) dan met de uitkering alleen? Klopt het dat een Wajong-gerechtigde die 350 euro bijverdient, 700 euro moet terugbetalen en er dus netto 350 euro op achteruit gaat?
oWajongers hebben de mogelijkheid om over te stappen naar de Wajong2010 en stromen dan als zij 27 jaar of ouder zijn in de voortgezette werkregeling in. In het bijzondere geval dat een oWajongers gaat werken met verdiensten van meer dan 20% WML en minder dan 24% WML gaat deze er in de oWajong bruto in inkomen iets op achteruit. Er zijn mij geen gevallen bekend van oWajongers die in deze bijzondere situatie verkeren. Indien deze oWajonger overstapt naar de Wajong2010 wordt zijn loon vanwege verdiensten van meer dan 20% WML aangevuld tot 100% WML. Hij gaat er dan in inkomen op vooruit in plaats van achteruit.
Zoals geschetst in mijn antwoord bij vraag 2 gaat een oWajonger die aan het werk gaat er behoudens in onderstaande situatie altijd in totaalinkomen op vooruit. Wajongers in de Wajong2010 (voortgezette) werkregeling gaan er bij werken op vooruit wanneer zij verdiensten hebben van meer dan 20% WML. Wel is meer gaan werken in de oWajong niet altijd lonend. Een oWajonger kan bij meer werken door de uitbreiding van het aantal uren of het inkomen in een volgende arbeidsongeschiktheidsklasse terecht komen, waardoor het totaalinkomen afneemt (zie ook grafiek bij vraag 2).
De door u aangehaalde casus heeft betrekking op een oWajonger. Het klopt niet dat een oWajonger enkel omdat deze € 350 meer verdient er dan € 350 netto op achteruit gaat. Er kan sprake zijn van wisselende inkomsten uit een dienstverband. UWV stelt altijd op voorschotbasis een uitkering beschikbaar op basis van verwachte inkomsten. Hierover worden afspraken gemaakt met de oWajonger. Na afloop van de voorschotperiode, die 3 tot 6 maanden duurt, wordt bekeken wat de definitieve inkomsten van de oWajonger waren. Indien deze inkomsten hoger of lager blijken te zijn dan vooraf ingeschat, wordt de uitkering achteraf bijgesteld. Dit kan, vanwege de zaagtand in de oWajong bij klassenwisselingen, over meerdere maanden leiden tot forse bedragen die moeten worden terugbetaald of worden nabetaald. Ik wil u er nogmaals op wijzen dat een oWajonger ook de mogelijkheid heeft om over te stappen naar de Wajong2010.
Hoeveel Wajong-gerechtigden gaan er netto op achteruit doordat zij naast hun Wajong-uitkering werken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat arbeidsgehandicapten er op achteruit gaan als zij gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de bijverdienmogelijkheden, inclusief het risico er op achteruit te gaan, door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op haar website helder aan de uitkeringsgerechtigden uitgelegd?
Op de website van UWV wordt voor de verschillende Wajong-regimes uitgebreid aandacht besteed aan de vraag wat de gevolgen zijn voor de uitkering als de Wajonger gaat werken of inkomen gaat genieten. Bovendien zijn er voor de oWajong en Wajong2010 rekenhulpen beschikbaar gesteld, waarmee de Wajonger een proefberekening kan maken van de uitkeringshoogte bij een bepaald inkomen. Zo kan de Wajonger een inschatting maken van de gevolgen die het (meer) gaan werken heeft op zijn of haar uitkering.
Hoeveel Wajongers werkten naast hun uitkering in 2017, 2016, 2015, 2014, 2013 en 2012?
Onderstaande tabel geeft inzicht in het aantal werkende Wajongers in de oWajong en Wajong2010. Voor 2017 zijn nog geen gegevens beschikbaar.
2012
2013
2014
2015
20161
oWajong
46.289
44.163
43.368
42.703
42.882
Wajong2010
6.730
8.900
12.228
13.685
14.926
Bron: (bestanden) UWV monitors arbeidsparticipatie
voorlopige cijfers UWV.
Bent u bereid te regelen dat mensen met een Wajong-uitkering of WAO-uitkering ook 25% van hun bijverdiensten mogen houden?
Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik uw Kamer toegezegd bij de thans lopende beleidsdoorlichting Wajong specifiek aandacht te besteden aan de verschillen in en effecten van de loonaanvullingsystematiek in de Wajong. Voor het aanpassen van de loonaanvullingsystematiek is wetgeving nodig. Ik laat de besluitvorming hierover aan een volgend kabinet.
Zoals aangegeven bij vraag 2, is er geen uniform percentage van het inkomen dat WAO-gerechtigden over houden aan inkomen dat boven de resterende verdiencapaciteit uitgaat. In de beleidsdoorlichting WAO is de beleidsoptie opgenomen de verrekeningssystematiek analoog aan de WIA aan te passen, waar 70% van het inkomen verrekend wordt. Het gevolg van deze optie is dat een deel van de werkende WAO’ers er op vooruit zou gaan, maar ook een deel achteruit. In de kabinetsreactie heeft het kabinet aangegeven deze optie niet over te nemen, omdat het de uitkeringsrechten van WAO’ers niet wil aantasten5.
Bent u bereid het maximumbedrag van 201 euro dat mensen in de bijstand mogen bijverdienen aanzienlijk te verhogen en voor alle relevante uitkeringsgerechtigden te laten gelden?
In het kader van het Tijdelijk Besluit Experimenten Participatiewet dat op 1 april 2017 in werking is getreden, krijgen deelnemende gemeenten de mogelijkheid om onder andere te experimenteren met de inkomensvrijlating die afwijkt van de bestaande vrijlatingsregeling in de Participatiewet. In een experiment kunnen gedurende 24 maanden de inkomsten uit arbeid tot 50%, met een maximum van € 199 per maand worden vrijgelaten. Hiermee is de duur van vrijlating verruimd van zes naar 24 maanden. Daarnaast is er ten opzichte van de huidige situatie het percentage dat vrij gelaten kan worden verdubbeld van 25% naar 50%. Afhankelijk van de uitkomsten van de experimenten is het aan een volgend kabinet om te bezien of de aanpassing van de huidige regeling aan de orde is.
Kunt u helder aangeven wat de gevolgen zijn van het werken van een bepaald aantal uren per week voor het recht op een Wajong-uitkering?3
Het voor een aantal uren aan het werk gaan in een dienstbetrekking kan effect hebben op het recht op een Wajong-uitkering. De Wajong kent drie hoofdregimes en voor elk regime kan aan het werk gaan anders uitwerken.
Hoe wilt u voorkomen dat WAO-gerechtigden afgeschrikt worden om te gaan werken of een eigen bedrijf te beginnen, doordat zij na vijf jaar niet meer aanspraak kunnen maken op de WAO-uitkering indien het weer slechter met ze gaat?
Het inkomen wordt de eerste vijf jaar verrekend met de uitkering zonder definitieve gevolgen voor het WAO-recht. Dit heeft voor de uitkeringsgerechtigde als voordeel dat hij de oude uitkering ontvangt zodra de verdiensten uit arbeid (boven de resterende verdiencapaciteit) wegvallen. Na vijf jaar wordt het WAO-recht herzien. Hieruit kan komen dat het recht op een WAO-uitkering eindigt. Als betrokkene binnen vijf jaar na het eindigen van het recht op uitkering echter weer arbeidsongeschikt wordt uit dezelfde oorzaak als waarvoor hij eerder een WAO-uitkering ontving, is er opnieuw recht op de uitkering. Naar mijn mening is hiermee voldoende geborgd dat betrokkenen niet «afgeschrikt worden» te gaan werken of een eigen bedrijf te beginnen.
Het intrekken van het Nederlanderschap |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u al concrete stappen gezet om van personen die zich aangesloten hebben bij een internationaal of nationaal gewelddadig conflict, het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zulks in het belang van de nationale veiligheid? Zo ja, in hoeveel gevallen? Kunt u een toelichting geven omtrent de stand van zaken?
Ik heb in vier gevallen het Nederlanderschap ingetrokken op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap. In een geval heb ik mijn voornemen uitgebracht tot intrekken van het Nederlanderschap onder artikel 14, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Onderkent u dat het nodeloos uitblijven van stappen om in concrete gevallen het Nederlanderschap in te trekken de kans kleiner maakt dit alsnog met succes te doen, aangezien het Openbaar Ministerie (OM) doorwerkt aan haar dossiers en dat dan eerder de strafrechtelijke aanpak zou kunnen prevaleren en zelfs de mogelijkheid bestaat dat door tijdsverloop de jihadist al weer teruggekeerd is binnen de landsgrenzen? Hoe valt het uitblijven van stappen te rijmen met bijvoorbeeld de uitspraken van de Minister-President dat Syriëgangers beter daar kunnen sterven dan terugkomen naar Nederland en met het feit dat het parlement niet voor niets deze wet heeft aangenomen?
Het strafrecht is een belangrijk instrument bij de bestrijding van terrorisme. Waar mogelijk zet het OM in op strafrechtelijke vervolging, maar wanneer dit niet mogelijk of niet opportuun is, kan intrekking van het Nederlanderschap een maatregel zijn die in het belang van bescherming van de nationale veiligheid noodzakelijk is. Van geval tot geval zal het belang dat wordt gediend met de intrekking van het Nederlanderschap moeten worden afgewogen tegen onder meer het belang van de strafrechtelijke handhaving. Als het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken op grond van het nieuwe artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap, betekent dit niet dat intrekking niet zal plaatsvinden. Als betrokkene is teruggekeerd in Nederland en onherroepelijk wordt veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is daarmee een andere grond aanwezig om het Nederlanderschap in te trekken. De mogelijkheid om hiertoe te besluiten beoordeel ik in ieder individueel geval. Zoals hiervoor vermeld zijn er inmiddels concrete stappen gezet om op grond van de nieuwe wettelijke bepaling het Nederlanderschap in te trekken.
Op welke wijze wordt met het OM afgestemd of een bestuurlijke dan wel een strafrechtelijke aanpak moet prevaleren? Aangezien het OM door capaciteitsgebrek nu al niet in staat is alle misdrijven voor de rechter te brengen en helaas soms prioriteiten moeten worden gesteld, acht u het in het kader van de prioriteitstelling nuttig dat het OM enorm veel capaciteit steekt in dit soort zaken, terwijl via een relatief eenvoudige procedure de nationaliteit van de betrokkenen kan worden afgenomen?
Over de inzet van strafrechtelijke bevoegdheden gaat in onze rechtsstaat het Openbaar Ministerie. Het OM start tegen elke onderkende uitreiziger een strafrechtelijk onderzoek. Bij het voornemen de nationaliteit in te trekken van een uitreiziger, zal het OM conform artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap moeten aangeven of dit de strafrechtelijke aanpak niet onaanvaardbaar doorkruist. Dat zal van geval tot geval bekeken moeten worden. Hierbij is het van belang dat strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen elkaar niet hoeven uit te sluiten.
Is het recente voornemen van het OM om in een tiental concrete gevallen tot vervolging (bij verstek) over te gaan met de Immigratie- en Naturalisatiedienst afgestemd? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt en waarom is niet ingezet op de bestuurlijke aanpak?
Zie antwoord vraag 3.
Mocht u nog geen concrete stappen hebben gezet in het kader van bovenvermelde wet, deelt u dan de mening dat het vertrouwen van de bevolking in uw aanpak om jihadstrijders te weren en de speciaal recent daarvoor aangenomen wet uit te voeren, enorm zal afnemen en tot groot onbegrip zal leiden? Realiseert u zich in dat geval voldoende dat de nationale veiligheid hier in het geding is?
Aangezien ik concrete stappen zet is beantwoording van deze vraag niet aan de orde.
De toename van het aantal dakloze jongeren |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe verklaart u dat het aantal dakloze jongeren schrikbarend is gestegen van 8.000 in 2015 naar 12.000 in 2016?1 Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in de afgelopen jaren?
Er is inderdaad sprake is van een zorgelijke stijging. Om die reden lopen er twee trajecten om meer zicht te krijgen op dakloze jongeren. Allereerst heeft de Staatssecretaris van VWS aan de Federatie Opvang gevraagd eind 2017 een rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» op te leveren. De rapportage zal een beeld geven van het aantal jongeren (18–22 jaar en 23–30 jaar) dat in 2016 gebruik heeft gemaakt van de maatschappelijke opvang. De Federatie Opvang bekijkt of zij bij een stijging of daling van het gebruik van een bepaalde doelgroep een verklaring kan geven.
Ten tweede wordt er in opdracht van de Staatssecretaris van VWS, de Minister van OCW en mijzelf onderzoek uitgevoerd naar zwerfjongeren en schulden. Aan het onderzoeksbureau wordt onder andere gevraagd in kaart te brengen hoeveel zwerfjongeren er op dit moment in Nederland zijn.
Het CBS publiceert jaarlijks schattingen van het aantal daklozen. De onderstaande tabel geeft een beeld van het aantal dakloze jongeren in de afgelopen vijf jaar.
Periode
Daklozen absoluut
Daklozen percentage
Leeftijd: 18 tot 30 jaar
2012
6.400
23%
2013
7.200
29%
2014
6.800
25%
2015
8.300
27%
2016
12.400
41%
Bron: Statline CBS
Wat gaat u doen om te zorgen dat het aantal dakloze jongeren snel minder wordt? Wat zijn uw doelstellingen voor 2017 en 2018?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van deze doelgroep en het maken van goed beleid om te voorkomen dat mensen dakloos raken. Zoals de Staatssecretaris van VWS in de brief van 3 juli jl.2 heeft aangegeven, werken gemeenten op dit moment aan een inhoudelijke doorontwikkeling van het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Zij werken in hun regio samen aan een plan over hoe zij de ondersteuning aan de cliënten van beschermd wonen en de opvang vorm gaan geven. Een integrale aanpak op alle probleemgebieden van de cliënt is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten geven hierin aan hoe zij invulling geven aan een aantal inhoudelijke uitgangspunten zoals benoemd in het advies van de commissie Toekomst beschermd wonen. Het gaat bijvoorbeeld om het garanderen van langdurige begeleiding met flexibele intensiteit, maar ook om preventie, het bestrijden van wachtlijsten en het bevorderen van de uitstroom naar passende woningeenheden.
Daarnaast lopen er enkele specifieke trajecten die een bijdrage leveren aan een betere aanpak van deze doelgroep. Zo ondersteunt het Rijk de VNG en gemeenten met een landelijke werkagenda18-/18+ waarin de overgang van kwetsbare jongeren naar volwassenheid centraal staat. Zoals aangegeven bij vraag 1 start er binnenkort ook een onderzoek waarin de problemen rondom zwerfjongeren met schulden in kaart worden gebracht en verbetermaatregelen voor de korte en langere termijn op een rij worden gezet. Dit onderzoek zal eind 2017 worden afgerond.
Bent u van mening u dat de kostendelersnorm een factor is die heeft geleid tot een hoger aantal dakloze jongeren (zoals bijvoorbeeld bij Sander)?
De verwachting is dat de rapportage «Cijfers maatschappelijke opvang 2016» van de Federatie Opvang een verklaring zal geven voor een eventuele stijging van het gebruik van de maatschappelijke opvang. Zodra duidelijk is wat de oorzaken zijn, kan bepaald worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn en zo ja, welke.
Bent u bereid de kostendelersnorm af te schaffen, nu blijkt dat hierdoor meer jongeren dakloos worden, met alle maatschappelijke kosten van dien?
De bijstand is een tijdelijk vangnet voor mensen die niet in hun onderhoud kunnen voorzien. Het doel is te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Als mensen samen in een huis wonen hebben ze schaalvoordelen. Ze hebben bijvoorbeeld lagere woonlasten. Daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Overigens biedt de Participatiewet gemeenten de mogelijkheid om de uitkeringshoogte aan te passen als de individuele situatie hier om vraagt en er geen voorliggende voorzieningen aanwezig zijn. Jongeren tot 21 jaar en studenten tellen niet mee voor de kostendelersnorm.
Vindt u dat de bezuinigingen in de psychiatrische zorg ertoe leiden dat meer jonge probleemgevallen op straat eindigen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de mogelijkheden voor daklozen om een briefadres te krijgen waarmee zij worden opgenomen in de Basisregistratie Personen? Hoe verschilt het beleid hierover per gemeente? Waarom zijn er gemeenten die een briefadres slechts tijdelijk toewijzen en hoeveel zijn dit er?
De essentie van de Wet basisregistratie personen (BRP) en het bijhouden daarvan is dat de overheid haar burgers kent en weet te bereiken. Dit betekent dat een inwoner altijd ingeschreven moet zijn in de BRP op een woonadres of op een briefadres3. Uitgangspunt is dat iedereen ingeschreven is op het adres waar hij/zij woont. Als er geen woonadres is, maar betrokkene wel in Nederland verblijft, moet deze ingeschreven worden op een briefadres. Dit betreft mensen die dakloos zijn. Een briefadres kan ook aan de orde zijn vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bijvoorbeeld in geval iemand verblijft in een psychiatrische instelling of bij verblijf in een huis voor vrouwen/mannenopvang. De college’s van B&W die verantwoordelijk zijn voor de bijhouding van de BRP moeten desnoods ambtshalve overgaan tot inschrijven op een briefadres als de persoon daarvoor in aanmerking komt en zelf geen aangifte doet. Zo nodig gebruikt de gemeente haar eigen adres (of van een andere gemeentelijke instantie) als briefadres. Ons is niet bekend dat er verschillen zijn in de uitvoering van de Participatiewet en de BRP door gemeenten.
Aan een briefadres kan in de BRP geen tijdslimiet worden gesteld, net zomin als aan een woonadres. Wel kan de betrokken persoon van tijd tot tijd worden gevraagd inlichtingen te geven waaruit blijkt of hij of zij nog terecht met een briefadres in de BRP is geregistreerd. Dit valt onder de reguliere bijhoudingstaak van de gemeenten. Om dit te kunnen, moeten gemeenten een administratie bijhouden en aan de hand hiervan controles uitvoeren. Iets meer dan 50.000 inwoners van Nederland staan in de BRP geregistreerd met een briefadres.
Wat is er gebeurd met de afspraak in het kader van het aanjaagteam verwarde personen tussen Rijk en gemeenten dat gemeenten mensen zonder een adres actief traceren en een briefadres verstrekken? Hoeveel meer dakloze personen hebben hierdoor een briefadres gekregen? Kunt u de cijfers geven van dit jaar en voorgaande jaren ter vergelijking?
In november 2016 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de circulaire «Correcte registratie op een briefadres in de BRP» vervangen. In de vernieuwde circulaire is expliciet aandacht gevraagd voor de problematiek van dak- en thuislozen en het belang van het hebben van een briefadres. In maart 2017 is ter ondersteuning van het Programmaplan Aanpak problematiek personen met verward gedrag de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden in werking getreden. Op dit moment zijn nog geen cijfers beschikbaar waaruit kan worden afgeleid in welke mate meldingen hebben geleid tot actief traceren van onverzekerden of het verstrekken van een briefadres. De Staatssecretaris van VWS heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevraagd dit te monitoren. Daarnaast wordt de uitvoering van de genoemde subsidieregeling gemonitord (aantal meldingen, aantal declaraties, aantal toekenningen) zodat te zijner tijd op basis van het aantal meldingen en toegekende declaraties cijfermatige gegevens beschikbaar zullen komen.
Bent u bereid in samenspraak met de gemeenten er voor te zorgen dat het aanzienlijk eenvoudiger wordt voor daklozen om een briefadres te krijgen, aangezien uit het Volkskrant artikel blijkt dat het niet hebben van een briefadres nog steeds een groot probleem is voor dakloze jongeren?
In de afgelopen periode is er veel gedaan om het beleid met betrekking tot het briefadres extra onder de aandacht te brengen bij gemeenten. Behalve de nieuwe circulaire briefadres (met ingangsdatum 1 november 2016) is recent een stappenplan beschikbaar gesteld aan gemeenten met handvatten om de beoordeling4 van de situatie van de persoon en de eventuele hulpvraag beter te kunnen beoordelen. Het geeft onder andere een toelichting op de situaties die niet standaard zijn en dus om maatwerk (binnen de regels van de wet) vragen. Dit stappenplan is het resultaat van de werkbijeenkomsten die in de maanden maart en april 2017 in het land en op het NVVB-congres (Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken) zijn gehouden om de nieuwe circulaire toe te lichten. Aan de hand hiervan kunnen gemeenten een eigen stappenplan c.q. werkproces opstellen.
Wat zijn de mogelijkheden voor daklozen om een uitkering te krijgen en hoe verschilt het beleid hierover per gemeente?
Artikel 40, lid 1 van de Participatiewet biedt de centrumgemeenten5 de mogelijkheid om aan daklozen zonder woonadres een bijstandsuitkering te verlenen. Voortvloeiend uit de Wet Basisregistratie Personen (BRP) moeten daklozen zonder woonadres bij deze gemeenten ingeschreven worden op een briefadres. Dit kan bijvoorbeeld het adres van de sociale dienst zijn. Indien met «postadres» op het briefadres – voortvloeiend uit de BRP – wordt gedoeld, zijn er dus al diverse mogelijkheden waarmee voor daklozen de teruggang naar de maatschappij wordt vergemakkelijkt.
Bij een nieuwe inschrijving controleren gemeenten altijd eerst of de persoon al ingeschreven is, of is geweest. Is dat laatste het geval dan worden de gegevens opgehaald en geactualiseerd. Dit om dubbele inschrijvingen te voorkomen. De centrumgemeenten worden achteraf (na twee jaar) gecompenseerd voor de bijstandsuitgaven aan daklozen. Het is aan gemeenten om – binnen de kaders van de wet – uitvoering te geven aan deze bevoegdheid.
Ziet u mogelijkheden om in bepaalde gevallen een uitkering toe te kennen op een postadres, om zo voor daklozen de gang terug naar de maatschappij te vergemakkelijken?
Zie antwoord vraag 9.
Wilt u met de gemeenten afspreken dat zij ook mensen van een briefadres voorzien die aanspraak maken op een niet gemeentelijke uitkering, zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Iedereen die feitelijk en rechtmatig in Nederland verblijft moet altijd ingeschreven zijn in de BRP, hetzij met een woonadres, hetzij met een briefadres. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6. Dit is de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de uitvoering van de Wet basisregistratie personen. De eventuele mogelijkheid aanspraak te kunnen maken op een voorziening of uitkering (al dan niet uitgevoerd door gemeenten) speelt bij de vraag of iemand al dan niet wordt ingeschreven in de BRP dan ook geen rol.
Wat heeft u gedaan om het recht op opname in Basisregistratie Personen, zoals door de Nationale ombudsman bepleit in «Onderzoek naar (problemen rond) inschrijvingen in de Basisregistratie personen (BRP)», vorm te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Albanese maffia slaat hier zijn tentakels uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Albanese maffia slaat hier zijn tentakels uit»?1
Ja
Klopt het dat het aantal Albanese verdachten verdubbeld is in 2016?
Uit de vertrouwelijke rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330. Deze rapportage leg ik tot het einde van het jaar ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer.2
Klopt het dat er alleen al in Amsterdam 36 onderzoeken zijn tegen Albanees sprekenden?
Ja, dat klopt. Sinds 2016 zijn er in Amsterdam 36 onderzoeken verricht. Een deel van deze onderzoeken is inmiddels afgesloten.
Kunt u een beschrijving geven van de problematiek van de Albanese criminaliteit in Nederland en hoe die zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft?
Het aantal incidenten met personen met de Albanese nationaliteit is in absolute en relatieve aantallen laag. Daarbinnen geldt wel dat het aandeel zware delicten met een georganiseerd karakter relatief hoog is. De problematiek concentreert zich in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten als drugshandel, alsmede om de problematiek rondom de Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van de problematiek rondom de inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden.
Bent u bereid om de suggestie van officier van justitie te volgen en opnieuw een visumplicht in te voeren? Bent u ervan op de hoogte dat onder verordening 2017/371, die op 1 maart 2017 is ingegaan, een land een melding kan doen als in een periode van twee maanden een toegenomen risico voor of een onmiddellijke bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, met name een wezenlijke toename van ernstige strafbare feiten verband houdend met onderdanen van dat derde land en gestaafd door objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten zich heeft voorgedaan?2
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het kabinet tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Het kabinet wil hierbij opmerken dat de samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer goed is, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Bent u ervan op de hoogte dat u op basis van die kennisgeving een onderzoek dient in te stellen, dat onderzoek naar de Raad en het parlement dient op te sturen en de vrijstelling van de visumplicht kan worden opgeschort?
Na een eventuele notificatie door een lidstaat, is het aan de Europese Commissie om onderzoek te doen en vervolgens per uitvoeringshandeling te besluiten om de visumvrijstelling al dan niet op te schorten. De Europese Commissie weegt daarbij de geconstateerde problemen tegen de bredere belangen van de EU af. De lidstaten wordt gevraagd hier akkoord op te verlenen. Indien na negen maanden geen verbetering heeft opgetreden, kan de opschorting worden verlengd door een besluit per gedelegeerde handeling. Zowel de Raad als het Europees parlement kunnen bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling van de Europese Commissie.
Bent u bereid die kennisgeving binnen twee weken te doen? Zo nee, onder welke omstandigheden zou u deze kennisgeving dan wel willen doen?
Zie hiertoe mijn beantwoording van vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de National Crime Agency in het Verenigd Koninkrijk in haar National Strategic Assesment on organanized crime concludeerde dat «Albanian crime groups have established a high profile influence within UK organised crime, and have considerable control across the UK drug trafficking market, with particular impact and high level influence on the cocaine market» en «The threat faced from Albanian crime groups is significant. London is their primary hub, but they are established across the UK.»?3
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat de Franse politie constateert dat «En progression constante depuis 2010, la criminalité organisée albanophone est une menace réelle pour la sécurité intérieure de l'espace Schengen»?4
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het Italiaanse anti-maffia agentschap rapporteert dat Albanezen de grootste groep buitenlanders vormen die opgepakt worden voor misdrijven, gerelateerd aan maffia, verdovende middelen en smokkel?5
Ja.
Hoe beoordeelt u, mede gelet op de huidige situatie, de status van kandidaat-lid van de Europese Unie, voor Albanië, terwijl het land niet voldoet aan de voorwaarden?
De Raad is bij het verlenen van de kandidaat-lidstatus aan Albanië niet over één nacht ijs gegaan. In het uitbreidingspakket van 10 oktober 2012 deed de Commissie de aanbeveling aan de Raad om aan Albanië de status van kandidaat-lid te verlenen, onder de voorwaarde dat Albanië de komende periode een aantal nog openstaande voorwaarden vervult7. De Raad van 11 december 2012 noch de Raad van 17 december 2013 konden met deze aanbeveling instemmen8. De Raad besloot op 24 juni 2014 dat het tussentijdse voortgangsrapport van de Commissie van 4 juni 2014 voldoende voortgang liet zien met betrekking tot de in december 2013 door de Raad geïdentificeerde punten en kende Albanië kandidaat-lidstatus toe9. De hervorming van de justitiële sector en het verder werken aan het opbouwen van een solide track record in het onderzoeken, vervolgen en veroordelen van corruptie en georganiseerde misdaad op alle niveaus zijn twee van de vijf voorwaarden voor verdere stappen in het toetredingsproces.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Wij hebben er naar gestreefd de antwoorden zo snel mogelijk te beantwoorden, maar dit is helaas niet binnen twee weken gelukt.
Bent u bekend met de berichten «Vijf jaar na de aardbeving die Groningen wakker schudde»1 en «Alders in actie tegen afketsen «Groningen-verzekering»»?2
Ja.
Kunt u de stukken waaruit blijkt dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in 2015 het Ministerie van Economische Zaken (EZ) liet weten een jaarlijkse productie onder 20 miljard kuub niet meer rendabel te vinden opsturen naar de Kamer? Waarom heeft u de Kamer daar destijds niet over geïnformeerd?
De door u bedoelde stukken uit het Wob-verzoek zijn als bijlage bij deze brief bijgevoegd3. Ik deel echter niet de conclusie die in het artikel wordt getrokken. De stukken hebben betrekking op een discussie over de manier waarop stikstofinstallaties worden ingezet bij het voldoen aan de vraag naar laagcalorische gas. In 2015 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar een andere benadering van de gaswinning waarbij is gekeken naar de mogelijkheden en effecten van een zo maximaal mogelijke inzet van kwaliteitsconversie om de gaswinning uit het Groningenveld te beperken. Dit onderzoek is op 18 december 2015 naar de Kamer gestuurd. Uit de stukken blijkt dat NAM in de aanloop naar dit onderzoek een kanttekening plaatst bij een systeem dat in eerste instantie op de inzet van stikstof is gebaseerd en waarbij er daarnaast een nieuwe stikstofinstallatie wordt bijgebouwd. De combinatie van deze twee zou in de ogen van NAM kunnen leiden tot een substantiële reductie van de winning uit Groningen zonder dat daar objectieve redenen voor zouden zijn. De mededeling van NAM heeft in het onderzoek verder geen rol gespeeld.
Herinnert u zich het debat over de schadeafhandeling in Groningen van 4 juli 2017 waar u nog zei dat als er minder dan 20 miljard m3 gewonnen zou kunnen worden, dit volgens u geen consequenties zou hebben voor de commerciële belangstelling van de NAM? Hoe verklaart u uw uitspraken tijdens dit debat in het licht van de stukken die de NOS heeft opgevraagd waaruit wel degelijk blijkt dat de NAM een jaarlijkse winning van onder 20 miljard kuub minder commercieel interessant vindt?
In dit debat werd gesteld dat NAM onder de hoeveelheid van 20 miljard m3 niet meer zou willen winnen. Ik heb tijdens het debat van 4 juli aangegeven dat mij dit signaal niet bekend is, en dat geldt nog steeds. Wel is het zo dat bij stijgende kosten en dalende volumes de gaswinning voor NAM minder rendabel wordt door de werking van de afdrachtensystematiek.
Wat zijn de consequenties nu blijkt dat de NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard kuub aardgas wil winnen? Het veld raakt leger en u wilt het aardgasverbruik terugbrengen in lijn met het Akkoord van Parijs? Dan moet toch de gaswinning teruggebracht worden?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 heb ik geen indicaties dat NAM mogelijk niet minder dan 20 miljard m3 zou willen winnen. Dat de gaswinning op termijn verder zal teruglopen staat overigens buiten kijf. Met de energietransitie wordt nadrukkelijk ingezet op de afbouw van het gebruik van fossiele brandstoffen, waaronder gas. Met deze ontwikkeling krijgt niet alleen NAM maar alle producenten van fossiele brandstoffen te maken.
Is het in het licht van de positie van de NAM over het winnen van minder dan 20 miljard kuub per jaar niet verstandig om oriënterende gesprekken te voeren met alternatieve gasexploitanten, zoals ook in de motie-Van Tongeren (Kamerstuk 33 529, nr. 361) wordt voorgesteld?
Nee, zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en in de reactie op de motie geeft de opstelling van NAM daartoe geen aanleiding. Bovendien is het gas dat in het Groningenveld aanwezig is eigendom van NAM.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Verbond van Verzekeraars niet bereid is een collectieve rechtsbijstandverzekering voor het aardbevingsgebied in te voeren? Zult u als reactie hierop dan in ieder geval 200.000 euro uit de begroting van het Ministerie van EZ naar aanleiding van het amendement-Van Tongeren (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 14) beschikbaar stellen voor proefprocessen?
Ik ben op de hoogte van deze berichtgeving. Mijn beleid is er op gericht juridische procedures te voorkomen door in te zetten op kwaliteit vanaf het begin van het traject van schadeafhandeling. De Nationaal Coördinator Groningen heeft mij laten weten op korte termijn in gesprek te zullen treden met het Verbond van Verzekeraars. Ook zal hij in overleg treden met de betrokken departementen.
Dit is in lijn met het gestelde in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. Zoals ik reeds heb toegelicht in het plenaire debat Schadeafhandeling Groningen in uw Kamer op 4 juli 2017, kan ook mijn opvolger nog een besluit nemen over het uitgeven van het beschikbare bedrag van
€ 200.000.
Zorgt u ervoor dat de arbiters beschikbaar blijven voor Groningers, nu een gang naar de rechter financieel buiten bereik is voor veel Groningers?
De Arbiter Bodembeweging is ingesteld om bewoners laagdrempelig en kosteloos toegang te bieden tot onafhankelijke geschilbeslechting. Ik heb grote waardering voor het werk dat de arbiters hebben verricht sinds de start in mei 2016. Momenteel wordt in overleg tussen maatschappelijke en bestuurlijke partijen, onder regie van de NCG, gewerkt aan een nieuw schadeprotocol. Na afronding van dit proces zal moeten blijken welke rol daarin is voorzien voor de arbiters.
Het bericht ‘Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jagersvereniging waarschuwt leden: totaalverbod op het gebruik van lokmiddelen bij landelijke vrijstelling»? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Waarom is er in de Wet Natuurbescherming die op 1 januari 2017 is ingegaan een passage opgenomen waarin het gebruik van lokgeluiden en lokvogels bij de bejaging van soorten op landelijke vrijstelling niet langer is toegestaan? Is dit besluit bewust genomen? Zo ja, kunt u aangeven welke afweging u heeft gemaakt om tot dit besluit te komen?
In artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming is vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor schadebestrijding op hun gronden. In artikel 3.3 van de Regeling natuurbescherming zijn de middelen aangewezen die ter uitvoering van deze vrijstelling mogen worden gebruikt. Voor de vogels ten aanzien waarvan de vrijstelling geldt – te weten Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien – zijn ook de methoden aangewezen die mogen worden gebruikt ter uitvoering van de vrijstelling. Bij de aanwijzing van laatstgenoemde methoden zijn de methoden vangen en doden met gebruikmaking van niet-levende lokvogels en middelen waarmee lokgeluiden kunnen gemaakt en lokvoer niet aangewezen. Dat betekent dat thans deze methoden niet kunnen worden gebruikt ter uitvoering van deze vrijstelling ten aanzien van voornoemde vogelsoorten. In het licht van het feit dat deze methoden onder de Flora- en faunawet wel konden worden gebruikt bij de uitvoering van deze vrijstelling, ligt het in de rede Regeling natuurbescherming op dit punt te wijzigen. Deze wijziging zal op de kortst mogelijke termijn worden gerealiseerd.
Overigens kan voor het gebruik van deze methoden en middelen ontheffing worden aangevraagd bij gedeputeerde staten van de provincies.
Bent u zich bewust van de gevolgen van dit besluit? Bent u ervan op de hoogte dat de Jagersvereniging heeft aangegeven zonder het inzetten van lokmiddelen niet meer op een nette manier te kunnen jagen op soorten op de landelijke vrijstellingslijst? Wat vindt u hiervan? Hoe valt het besluit te rijmen met de regels waaraan jagers willen en moeten voldoen, zoals bijvoorbeeld de weidelijkheidsregels?
Ik verwacht dat de gevolgen beperkt zijn, gezien het feit dat de Regeling natuurbescherming op dit punt op korte termijn zal worden gewijzigd en dat er ontheffing voor het gebruik van deze middelen kan worden aangevraagd.
Realiseert u zich ook wat voor een gevolgen dit besluit heeft voor de landbouw? Erkent u dat het niet bejagen van soorten op landelijke vrijstellingen kan leiden tot grote schade aan bijvoorbeeld gewassen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een schatting maken van de financiële gevolgen van dit besluit? Kunt u in kaart brengen wie er (financieel) voor zullen opdraaien als een kraai, een kauw of een vos grote schade heeft aangericht op bijvoorbeeld een perceel met fruitbomen? Bij wie komt de rekening van de schade te liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Dit besluit heeft toch ook gevolgen voor de predatie op bedreigde diersoorten, zoals de weidevogel en de korenwolf? Is dit wenselijk? Kunt u hierop een reactie geven?
Er zijn geen gevolgen ten aanzien van de vos, aangezien de in het antwoord op vraag 2 beschreven beperking van de bij de vrijstelling te gebruiken methoden enkel gelden ten aanzien van de bestrijding van vogels.
Bent u bereid dit besluit terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Het afsluiten van drinkwater |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Vindt u het ook een slechte zaak dat PWN, het drinkwaterbedrijf in Noord-Holland, een alleenstaande moeder met drie kinderen uit Hoorn af heeft gesloten van drinkwater?1
Afsluiting van drinkwater is voor iedereen ingrijpend en moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Drinkwaterbedrijven volgen daarom een zorgvuldige procedure voordat tot afsluiting kan worden overgegaan. Helaas komt het toch voor dat ook huishoudens met kinderen worden afgesloten.
Bent u bereid met het drinkwaterbedrijf PWN in gesprek te gaan om te bewerkstelligen dat dit soort situaties niet meer voorkomen?
Ik zie dit niet als een oplossing, omdat dergelijke afsluitingen – ondanks de zorgvuldigheid die in acht wordt genomen – niet kunnen worden uitgesloten.
Onderschrijft u dat het recht op toegang tot water een belangrijk mensenrecht en kinderrecht is dat onder andere is vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikelen 3, eerste lid, 24 en 27, en general comment 15) en in VN resolutie 64/292 over de rechten van de mens?2
Ja. Het recht op de toegang tot drinkwater is een belangrijk mensenrecht. De Drinkwaterwet geeft het recht op toegang tot drinkwater en de verplichting voor drinkwaterbedrijven om het afsluiten van een kleinverbruiker zoveel mogelijk te voorkomen. Dat drinkwater een mensenrecht is, betekent echter niet dat het gratis zou moeten zijn. De inzet van het drinkwaterbeleid en regelgeving in Nederland is om drinkwater voor alle huishoudens betaalbaar te houden en afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen.
Sinds de inwerkingtreding van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van drinkwater (Afsluitregeling) op 1 juni 2012 is er op internationaal gebied meer aandacht voor het recht op toegang tot voldoende schoon drinkwater3. Mede naar aanleiding daarvan heb ik onlangs het voornemen gepubliceerd om deze regeling aan te passen. Kern van de aanpassing is dat afsluiting als uiterste middel mogelijk moet blijven. Indien toch wordt afgesloten dient het drinkwaterbedrijf te zorgen voor een tijdelijke beschikbaarheid van drinkwater (bijvoorbeeld via het beschikbaar stellen van flessen met drinkwater). Het gaat om een minimum hoeveelheid van 12 liter per persoon per dag gedurende 4 dagen. Deze periode wordt redelijk geacht om herstel van de aansluiting te bewerkstelligen of te zoeken naar een alternatief.
Het voorstel is onlangs ter internetconsultatie aangeboden. De consultatieperiode is inmiddels afgerond. Op basis van de reacties wordt nagegaan of het voorstel verdere aanpassing behoeft.
Hoe vaak kwamen drinkwaterafsluitingen van particulieren voor in 2017, 2016 en 2015 en 2005? Kunt u voor het afgelopen jaar aangeven welke bedrijven de afsluitingen hebben gepleegd en welk percentage zij ongevraagd afsluiten?
In onderstaande tabel zijn de door u gevraagde gegevens opgenomen. Daarbij moeten enkele kanttekeningen geplaatst worden:
Jaar
2005
2015
2016
2017
Aantal afsluitingen Drinkwater
niet bekend
10.158
7.526
3.602
Bent u bereid onderzoek te doen naar de uitvoeringspraktijk en de implementatie van het NVVK-convenant met de vijf drinkwaterbedrijven die het afgelopen jaar het vaakst tot afsluiting over gingen?
De NVVK en de Vewin hebben laten weten tevreden te zijn over de samenwerking. Schuldhulpverleners en drinkwaterbedrijven komen periodiek bijeen om de uitvoeringspraktijk van het convenant met elkaar te bespreken. Van beide kanten wordt de samenwerking als positief ervaren. Ik zie daarom geen aanleiding om het door u gevraagde onderzoek uit te voeren.
Hoe vaak kwamen afsluitingen van gas en elektra voor in 2017, 2016 en 2015 en 2005? Kunt u voor het afgelopen jaar aangeven welke bedrijven tot afsluitingen zijn overgegaan en welk percentage zij ongevraagd afsluiten?
In de jaren 2015, 2016 en 2017 (onvolledig jaar) zijn er respectievelijk 14.288, 17.829 en 9.633 gas- en elektriciteitsaansluitingen bij kleinverbruikers afgesloten. Dit is circa 0,25 procent van het totale aantal aansluitingen van gas en elektriciteit in Nederland. Gas- en elektriciteitsaansluitingen worden als aparte aansluiting aangemerkt. Een huishouden of bedrijf met beide aansluitingen telt zodoende als 2 aansluitingen. Bij alle regionale netbeheerders4 hebben in deze jaren afsluitingen plaatsgevonden. De netbeheerders, vertegenwoordigd door Netbeheer Nederland, hebben mij laten weten dat er voor het jaar 2005 geen betrouwbare data beschikbaar zijn wegens systeemwisselingen.
In de energiesector zijn het de netbeheerders die daadwerkelijk de afsluiting realiseren. Voor een afsluiting kunnen verschillende redenen zijn. Er kan afgesloten worden vanwege wanbetaling, een verzoek hiervoor komt dan bijvoorbeeld van de energieleverancier. Ook afsluiting vanwege onveilige situaties of fraude komt voor. Voorts is er afsluiting op verzoek van de consument. Net zoals bij het drinkwaterbeleid is het beleid bij gas en elektriciteit erop gericht om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen. Energieleveranciers en netbeheerders volgen daarom een zorgvuldige procedure, voordat tot afsluiting over kan worden gegaan. Deze procedure is vastgelegd in de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas en is vergelijkbaar met de Afsluitregeling voor het drinkwaterbeleid.
Het is niet in alle gevallen te achterhalen wanneer er sprake is van het ongevraagd afsluiten. Het merendeel van de afsluitingen vindt plaats in de situatie waarin het contract op de aansluiting door de leverancier wordt beëindigd (de «einde levering»). Dit wordt door de klant vermoedelijk als ongevraagd aangemerkt. Een afsluiting in verband met de veiligheid kan door de klant eveneens worden ervaren als ongevraagd. Over de data van 2015, 2016 en 2017 (onvolledig jaar) schatten de netbeheerders het totaal aantal «ongevraagde» afsluitingen bij kleinverbruikers, inclusief afsluitingen in verband met «einde levering», in 2015 op 86%, in 2016 op 75% en in 2017 op 69% van het totale aantal afsluitingen.
Jaar
2005
2015
2016
2017
Aantal afsluitingen
gas- en elektriciteit
niet bekend
14.288
17.829
9.633
Percentage «Ongevraagde afsluitingen», inclusief «einde levering»
niet bekend
86%
75%
69%
Aantal afsluitingen gas- en elektriciteit koude seizoen
niet bekend
7.338
8.363
3.956
Hoe vaak betrof dit afsluitingen van gezinnen in het koude seizoen?3
Netbeheerders en energieleveranciers hebben in principe geen gegevens over de gezinssamenstelling van hun consumenten, waardoor er ook geen registratie is van het aantal afsluitingen van gezinnen in het koude seizoen. Gegevens over het totale aantal afsluitingen in het koude seizoen (de periode van 1 oktober – 1 april) zijn er wel.
In de jaren 2015, 2016 en 2017 (onvolledig jaar) zijn er tijdens het koude seizoen respectievelijk 7.338, 8.363 en 3.956 gas- en elektriciteitsaansluitingen bij kleinverbruikers afgesloten. Ook hierbij geldt dat gas en elektriciteit als afzonderlijke aansluitingen worden aangemerkt (zie ook tabel bij antwoord 6).
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen afgesloten worden van basisvoorzieningen, zoals gas, water en elektra?
Huishoudens kunnen niet zomaar worden afgesloten. De huidige regels voorzien in een zorgvuldige incassoprocedure – juist om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen. In aanvulling hierop hebben de drinkwaterbedrijven en de energiesector vrijwillige afspraken met schuldhulpverleningsorganisaties gemaakt.
De koepel van drinkwaterbedrijven Vewin en de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) hebben een convenant afgesloten waarin is afgesproken om, ook in de gevallen waarin de regeling dat wel toestaat, huishoudens niet af te sluiten wegens wanbetaling, in geval van (een aanvraag om) schuldhulp.
Energie Nederland en de NVVK hebben afspraken gemaakt die inhouden dat huishoudens die op grond van de Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas in de winterperiode mogen worden afgesloten, niet worden afgesloten zolang er sprake is van strenge vorst. Dit is aan de orde als het KNMI in De Bilt twee dagen achter elkaar een gemiddelde etmaaltemperatuur onder de nul graden Celsius heeft gemeten.
Op basis van bovenstaand omschreven huidige beleid ben ik van mening dat het afsluitbeleid – in het bijzonder het afsluitbeleid bij kwetsbare huishoudens – zorgvuldig is en geen aanpassing behoeft. In de voorgenomen aanpassing van de Regeling afsluitbeleid drinkwater kleinverbruikers worden minderjarige kinderen dan ook niet als kwetsbare consumenten aangemerkt.
Bent u bereid minderjarige kinderen als kwetsbare consumenten aan te merken in de Regeling afsluitbeleid drinkwater kleinverbruikers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid, gezien het feit dat tijdens een breed moratorium huisontruimingen nog steeds kunnen doorgaan en mensen nog steeds afgesloten kunnen worden van basisvoorzieningen zoals water, het besluit aan te passen, bijvoorbeeld door het mogelijk te maken om het smal en breed moratorium tegelijkertijd aan te vragen zoals bepleit wordt op https://www.schulinck.nl dan wel de wettekst van artikel 5 gemeentelijke schuldhulpverlening aan te passen?4
Het smal moratorium en het breed moratorium zijn onderscheidenlijke instrumenten voor de schuldhulpverlener die in beginsel ieder hun eigen moment binnen het schuldhulpverleningstraject kennen.
Het smal moratorium is met name bedoeld voor de schuldenaar die in een bedreigende situatie verkeert en zich op dat moment meldt bij de schuldhulpverlening. Bij een bedreigende situatie gaat het dan om een situatie waarbij een dreigende ontruiming, afsluiting van gas, water of licht dan wel beëindiging van de zorgverzekering speelt. Het smal moratorium houdt in dat de desbetreffende verhuurder, leverancier van gas, water of licht dan wel de zorgverzekeraar zijn ontruiming, afsluiting of beëindiging voor maximaal 6 maanden opschort. Het biedt de schuldhulpverlening de mogelijkheid om erger (een ontruiming of afsluiting) te voorkomen en orde op zaken te stellen.
Het breed moratorium zit verderop in het traject, wanneer de schuldhulpverlening reeds in volle gang is, maar niet verder komt vanwege schuldeisers die verhaal halen op de goederen van de schuldenaar. Het ziet erop dat de schuldeisers voor maximaal 6 maanden hun verhaals- en executie-activiteiten staken. Omdat de schuldenaar dan reeds door de schuldhulpverlening wordt begeleid, mag worden verwacht dat betaling van vaste lasten geborgd is en een bedreigende situatie zoals bijvoorbeeld afsluiting van water zich in beginsel niet meer voordoet.
De situatie dat het wenselijk is om een breed en een smal moratorium in combinatie aan te kunnen vragen is daarom feitelijk een theoretische. Ik zie dan ook geen noodzaak om aanpassingen te treffen.
Bent u bereid waterleverancier Evides uit Rotterdam aan te spreken op het scherpe incassobeleid, waarbij klanten snel afgesloten worden?5
De situatie zoals beschreven in het krantenartikel vormt voor mij geen aanleiding om dit met Evides te bespreken. Het beleid is er op gericht om afsluiting zoveel mogelijk te voorkomen, maar kan niet garanderen dat huishoudens niet worden afgesloten.
De voorgestelde forse daling van de subsidiebedragen voor duurzame energie productie (SDE+) |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voorgestelde SDE+ tarieven baren zorgen», waaruit blijkt dat de voorgestelde subsidiebedragen in de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) in 2018 onverwacht laag uitvallen ten opzichte van 2017 (een daling van meer dan 15%)?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de doelstelling dat in 2020 14% van de gebruikte energie duurzaam wordt opgewekt? Kunt u aangeven hoe het verlagen van de SDE+ subsidies bijdraagt aan het halen van deze doelstelling?
Ja. Ter voorbereiding van de SDE+ 2018 heb ik de adviesbureaus ECN en DVN GL, net als in voorgaande jaren, gevraagd een advies uit te brengen over de basisbedragen voor de SDE+ 2018. Dit advies wordt onderworpen aan een review door gezaghebbende partijen uit het buitenland, in dit geval Fraunhofer-Institut en TU Wien. Het doel bij de vaststelling van de basisbedragen is om te komen tot bedragen waarmee het merendeel van de projecten uit moet kunnen. Daarbij wordt de markt gevolgd. Met andere woorden, lagere kostprijzen voor hernieuwbare energie in de markt leiden tot lagere basisbedragen. Op deze manier worden de doelstellingen van het Energieakkoord op een kosteneffectieve wijze gerealiseerd en de risico’s op overstimulering beperkt. Als onderdeel van het proces om te komen tot het advies voor de basisbedragen hebben ECN en DVN GL op 25 juli 2017 het conceptadvies basisbedragen gepubliceerd. Dit advies is beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Met dit conceptadvies zijn belanghebbenden uitgenodigd om te reageren op de voorgestelde basisbedragen en verdere informatie aan te leveren over de kosten van hernieuwbare energieprojecten. De consultatieperiode is op 18 augustus 2017 gesloten. Op dit moment worden de reacties die zijn ontvangen op het conceptadvies door ECN en DVN GL verwerkt, waarna het eindadvies wordt opgesteld. Op basis van het eindadvies zal ik samen met de Minister van Financiën besluiten over de openstelling van de SDE+ 2018. Hier zal ik uw Kamer in het najaar over informeren.
Deelt u de mening dat het de taak van de overheid is om aanjager van de energietransitie te zijn en dat de SDE+ regeling momenteel een van de belangrijkste instrumenten daarvoor is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet spant zich samen met de andere partijen uit het Energieakkoord in om in 2020 14% hernieuwbare energie en in 2023 16% hernieuwbare energie te realiseren. De SDE+ is het belangrijkste instrument dat het kabinet hiervoor inzet.
Welk signaal geeft u af aan zowel de maatschappij als het bedrijfsleven die zich inspannen voor de energietransitie indien u besluit tot verlaging van de subsidiebedragen? Deelt u de mening dat u daarmee afbreuk doet aan uw aanjaagfunctie?
Zie voor het proces rondom de basisbedragen voor de SDE+ 2018 mijn antwoord op vraag 2. Indien er in het najaar besloten zal worden tot een verlaging van de basisbedragen, is dit enkel vanwege een verlaging van de kostprijs van hernieuwbare energie in de markt en niet vanwege lagere ambities van het kabinet op het gebied van hernieuwbare energie.
Deelt u de zorg dat de focus van de SDE+ regeling op de goedkoopste technologieën en verlaging ervan ten koste kan gaan van de zorgvuldigheid van duurzame energiewinning en mogelijk kan leiden tot onnodige veiligheids- en milieurisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. De SDE+ heeft als doel om de grootschalige uitrol van hernieuwbare energieproductie op een kosteneffectieve wijze te bespoedigen. Daartoe worden basisbedragen vastgesteld waarvoor het merendeel van de projecten gerealiseerd moet kunnen worden. Hierbij wordt uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving en de meest gangbare technieken. Het is dus niet zo dat de basisbedragen op zo’n manier worden vastgesteld dat projecten enkel kunnen worden gerealiseerd indien er onnodige veiligheids- en milieurisico’s worden genomen. Daarbij blijft de projectontwikkelaar uiteraard verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van het project en het besluit om wel of niet subsidie aan te vragen.
Deelt u de mening dat de transitie naar een duurzame energievoorziening ingrijpende gevolgen heeft voor het landschap en dat daarom bij het plannen, ontwerpen en bouwen van duurzame energieprojecten voldoende rekening dient te worden gehouden met omwonenden, natuur en dieren?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de transitie naar een duurzame energievoorziening heeft aanzienlijke ruimtelijke gevolgen. De kaders waarbinnen ruimtelijke inpassing van specifieke projecten plaatsvindt, liggen vast in wetgeving en beleid op het gebied van ruimtelijke ordening. Deze zijn erop gericht dat onder meer met landschap, natuur en leefomgevingskwaliteit rekening wordt gehouden. De Omgevingswet biedt hiervoor het toekomstig instrumentarium.
Deelt u de mening dat de focus op de goedkoopste technologieën deze zorgvuldige afstemming mogelijk in de weg staat, zoals in het geval van de aan te leggen hoogspanningskabel van de Eemshaven naar Groningen, waar niet gekozen is voor een (gedeeltelijk) ondergronds traject, maar voor de goedkope bovengrondse variant die ten koste gaat van de natuur en het landschap en die belangrijke vogelbroedgebieden verstoort? Zo nee, waarom niet?3 Hoe gaat u bewerkstelligen dat bij het plannen van toekomstige duurzame energieprojecten hier standaard rekening mee gehouden zal worden?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals uiteengezet in mijn brief van 7 december 2016 (Kamerstuk 29 023, nr. 212) heb ik voor het bepalen van een voorkeurstracé tussen de hoogspanningsstations in de Eemshaven en in Vierverlaten de meerwaarde van gedeeltelijke ondergrondse aanleg afgewogen tegen de meerkosten. Om die afweging te kunnen maken, heb ik de gevolgen voor natuur, landschap en leefomgevingskwaliteit van zowel boven- als ondergrondse aanleg in het milieuonderzoek inzichtelijk gemaakt. Mijn afweging daarbij is dat de meerkosten van ondergrondse aanleg in dit specifieke project niet opwegen tegen de maatschappelijke meerwaarde.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 liggen de kaders voor een ruimtelijk besluit voor een energieproject vast in beleid en regelgeving. Dit besluit is daarmee altijd het resultaat van een zorgvuldige belangenafweging.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het dertigledendebat over het aandeel hernieuwbare energie?
Ja.
Het bericht 'Camelia Romer boos op SONA en de pers' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Camelia Romer boos op Sona en de pers»?1
Ja.
Kent u de zorgen geuit door het lid Bosman tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Ja.
In hoeverre komen de destijds geuite zorgen overeen met de huidige situatie? In hoeverre staat u nog achter uw beantwoording van die vragen tijdens de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties 2015?
Zoals indertijd aangegeven volgt het Cft gedurende het hele project de uitvoering kritisch. Het Cft heeft met Curaçao afgesproken dat de business case regelmatig zal worden geactualiseerd.
Kunt u uw reflectie geven op de opmerking van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur (GMN), Suzy Camelia-Römer, dat de businesscase Hospital Nobo Otrobanda (HNO) niet deugt? In hoeverre bent u het eens met die opmerking?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de business case ligt bij het land Curaçao/SONA. Er heeft eind 2016 een algehele evaluatie van het project plaatsgevonden. Volgens het Cft is de business case vooralsnog sluitend, maar een update zal dit moeten bevestigen.
In hoeverre bent u het eens met de opmerking:"Sona «handelt duidelijk niet in het belang» van het land door Ballast Nedam een onnodig hoog bedrag van 13 miljoen dollar te hebben willen toezeggen»?
Het betreft hier een geschil tussen de regering van Curaçao en Sona.
In hoeverre is het wenselijk dat de huidige directeur van de Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen (Sona) tevens de directeur van Berenschot is? Is hier sprake van een toezichthouder die zichzelf geld toekent?
De overeenkomst tussen Sona en Berenschot is beëindigd, waardoor niet langer een relatie bestaat tussen beide organisaties. Daarnaast worden de functies van directeur bij Sona en directeur van Berenschot niet door dezelfde persoon bekleed.
In hoeverre is het nieuwe dynamische exploitatiemodel een noodgreep naar het rendabel exploiteren van het ziekenhuis?
Het nieuwe dynamische exploitatiemodel maakt het volgens Sona mogelijk om diverse scenario’s in de ontwikkeling van de organisatie en de kernactiviteiten van HNO door te rekenen naar kosten en budget. De exploitatie van het nieuwe ziekenhuis valt onder verantwoordelijkheid van Sona en het land Curaçao.
Welke financiële risico's loopt Nederland door het Sona-project?
Indien de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komt of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, zal het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
Het bericht dat meerderheid van de zorgsites onbeveiligd is |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meerderheid zorgsites onbeveiligd, privacy autoriteit dreigt met boetes»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op het feit dat twee op de drie websites van zorginstellingen geen gebruik maken van een veilige verbinding?
De vertrouwelijkheid van medische informatie en de vertrouwelijke omgang met persoonsgegevens in de gezondheidszorg is essentieel en is een kernwaarde voor zowel patiënten als zorgaanbieders. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders hun verantwoordelijkheid moeten en kunnen nemen ten aanzien van informatiebeveiliging.
Zoals aangegeven in mijn eerdere reactie op vraag 2, 4 en 5 van Kamerlid Oosenburg (PvdA) over de beveiliging van ziekenhuiswebsites (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1216) zijn informatiebeveiliging en privacybescherming in de eerste plaats verantwoordelijkheden van de zorgaanbieder zelf. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht de verantwoordelijke het nemen van passende technische en organisatorische maatregelen waarbij het beveiligingsniveau passend moet zijn bij de aard van de te beschermen gegevens. In de gezondheidszorg zijn de NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513 de normen om dit beveiligingsniveau te bereiken. Het versleutelen van het informatieverkeer via een beveiligde (https-) verbinding is een voorbeeld van een maatregel, die uit die norm kan voortkomen. Voor iedere website en dienst zal de verantwoordelijke organisatie moeten bepalen of een beveiligde verbinding nodig is.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) ziet hierop toe en kan zo nodig handhavend optreden. Ook de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ziet toe op de naleving van relevante wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging in de zorg, voor zover die raakt aan kwaliteit en veiligheid van zorg.
Om zorgaanbieders nog beter toe te rusten om hun verantwoordelijkheden ten aan zien van informatiebeveiliging te nemen heb ik aanvullend hierop met branchepartijen het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» opgesteld. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 juni jl. (Kamerstuk 31 765, nr. 275). Het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» benoemt in de praktijk bewezen «good practices». Deze «good practices» hebben betrekking op de cultuur, structuur en compliance aan bestaande regelgeving van zorgaanbieders. Ik ben voornemens het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» uit te breiden naar andere sectoren (zoals bijvoorbeeld apothekers en huisartsen) ter verhoging van informatieveiligheid en de privacybescherming. De NVZ-campagne ZEKER is mijns inziens een mooi voorbeeld van het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid door de zorgsector om de bewustwording op informatiebeveiliging en privacybescherming te verhogen.
Ik wil tot slot benadrukken dat patiënten er op moeten kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische gegevens goed is geregeld. Dit is noodzakelijk voor de vertrouwensrelatie met de zorgverlener. Beveiliging van patiëntgegevens is een doorlopend punt van aandacht en zal altijd een onderwerp blijven waar alle partijen zich voor moeten hardmaken. Met het «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» heeft de sector een belangrijke stap gezet om de bescherming van medische gegevens verder te verbeteren. De Autoriteit Persoonsgegevens kan ook handhavend optreden als een aanbieder de beveiliging desondanks niet op orde heeft.
Heeft u een verklaring waarom minder dan een kwart van de websites van de geestelijke gezondheidszorg, verloskundigen, thuiszorg en fysiotherapie een veilige verbinding afdwingt? Zo ja, wat is deze verklaring? Zo nee, kunt u dit laten uitzoeken?
Ik heb niet een specifieke verklaring waarom de ene zorgsector een hoger percentage beveiligde verbindingen heeft dan de andere zorgsector. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in een conclusie van PBLQ-rapport «Onderzoek naar de beveiliging van patiëntgegevens» (Kamerstuk 31 765, nr. 259). Daarin staat dat er groeiende bewustwording is bij zorgaanbieders als het gaat om informatiebeveiliging en privacybescherming. Dat leidt tot het nemen van maatregelen en beschikbaar stellen van capaciteit door zorgaanbieders op dat terrein. Het bewustwordingsproces is dus gaande, maar nog niet voltooid. In het nieuwsbericht van de NOS van 17 augustus jl. wordt bewustwording ook als verklaring genoemd. Ik wil door middel van de verbreding van het «Actieplan (informatie-) beveiliging patiëntgegevens» bijdragen aan een vergroting van de bewustwording en daarmee betere beveiliging, maar dat is niet een vrijblijvende keuze. Iedere zorgaanbieder zal dit op orde moeten hebben.
Hoe komt het dat ziekenhuizen en huisartsen het relatief gezien goed doen? Is er een «best practice» te destilleren die door andere professionals overgenomen kan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als informatie onderschept wordt via onbeveiligde websites? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de veiligheid van gegevens wordt beschermd en dat de zorgsector voldoende geëquipeerd moet zijn om zich te kunnen wapenen tegen kwaadwillende meelezers?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet toekennen van voldoende financiële middelen aan het ziekenhuis in Den Helder om de acute verloskundige zorg en spoedzorg in de lucht te houden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het onvoldoende toekennen van financiële middelen aan het ziekenhuis in Den Helder om de acute verloskundige zorg en spoedzorg in de lucht te houden?1
De Noordwest Ziekenhuisgroep (NWZ) heeft mij op 25 augustus jl. per brief laten weten dat de ziekenhuisgroep, als het op 1 oktober a.s. geen toezegging heeft voor 9 mln euro aan inkomsten per jaar, voorbereidingen gaat treffen om de Spoedeisende Hulp (SEH) en afdeling acute verloskunde op locatie Den Helder per 2 januari 2018 te sluiten. NWZ heeft deze brief ook in afschrift naar uw Kamer gestuurd. Ik heb NWZ op 4 september een reactie op deze brief toegestuurd, en ook deze in afschrift naar onder meer uw Kamer gestuurd. Ik verwijs u voor mijn reactie naar deze brief.
Erkent u nog steeds dat het om een essentieel ziekenhuis gaat waarbij acute verloskundige zorg en spoedeisende eerste hulp 7 maal 24 uur per week aanwezig moeten zijn?2
De spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde op de locatie Den Helder zijn «gevoelig» voor de zogenaamde «45 minutennorm». Dit betekent dat op de locatie Den Helder minimaal 24/7 een SEH en acute verloskunde beschikbaar moeten zijn.
Wat is de reden dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet zorgt voor een adequate oplossing? Hoe komt het dat deze al jaren durende kwestie nog steeds niet is opgelost?3
Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis en de zorgverzekeraar om gezamenlijk te bepalen welke zorg op een bepaalde locatie wordt verleend (het locatieprofiel), en welke vergoeding van de zorgverzekeraar daar tegenover staat. Aanpassing van de voorwaarden voor het ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage kan alleen op basis van algemeen geldende normen die voor alle instellingen gelden. Ik ben bereid de regeling voor het ontvangen van een beschikbaarheidbijdrage aan te passen op basis van relevante informatie. Ik heb het betreffende ziekenhuis daarom meerdere malen gevraagd maar nog niets ontvangen.
Hoe beoordeelt u de rol van de verzekeraars? Doen ze wat ze moeten doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de Noordwest Ziekenhuisgroep.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de berekeningen van het ziekenhuis, dat stelt dat het 11,3 miljoen euro nodig heeft om de spoedzorg en intensive care unit overeind te houden en de 2 miljoen euro aan beschikbaarheidsgelden die het ziekenhuis krijgt? Heeft het ziekenhuis niet meer middelen nodig dan de twee miljoen die het extra krijgt?
De claim van het ziekenhuis betreft een bedrag dat volgens NWZ nodig is om het nieuwe locatieprofiel, zoals geadviseerd door een externe commissie, op locatie Den Helder door te voeren. Zoals ik in mijn brief aan het ziekenhuis heb aangegeven heb ik NWZ en ook VGZ in mijn brief van 4 september geadviseerd om gelet op de financiële problematiek die NWZ in zijn brief heeft gepresenteerd, gezamenlijk opnieuw naar het door NWZ opgeleverde locatieprofiel te kijken en te bezien of de wensen voor de locatie Den Helder en de beschikbare financiering met elkaar in evenwicht gebracht kunnen worden. Wellicht zijn er andere oplossingen (ook binnen de ziekenhuisgroep) mogelijk. Hoe dan ook zullen minimaal de spoedeisende hulp en acute verloskunde op de locatie Den Helder beschikbaar moeten blijven voor de bevolking uit de regio.
Kunt u vanuit uw verantwoordelijkheid als Minister garanderen dat de acute verloskundige zorg en spoedzorg in het ziekenhuis in Den Helder blijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De SEH en acute verloskunde moeten voor de burgers in de regio van Den Helder beschikbaar blijven. Zoals ik in mijn brief van 4 september aan NWZ heb aangegeven, is NWZ op grond van de beleidsregels bij de Wet toelating zorginstellingen verplicht om zich te houden aan de voorschriften met betrekking tot de spreiding en bereikbaarheid van acute zorg. Met de dreiging van NWZ om de SEH en acute verloskunde in Den Helder te sluiten zou de bereikbaarheid van de acute zorg in Den Helder en omgeving in het gedrang komen. Dat is niet aanvaardbaar. Ik zal mij daarom beraden op het inzetten van de bevoegdheden die in de Wtzi zijn opgenomen. Daarnaast zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) waar nodig actie ondernemen richting zorgverzekeraars. Alle zorgverzekeraars met verzekerden in die regio hebben een zorgplicht jegens hun verzekerden. Vanwege deze zorgplicht moeten zij zorgen dat de SEH en acute verloskunde in Den Helder beschikbaar blijven. De NZa heeft inmiddels zorgverzekeraar VGZ en de NWZ uitgenodigd voor een gesprek op korte termijn.
Het steunen van de fossiele sector door middel van exportkredietverzekeringen |
|
Sandra Beckerman , Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Voor welke periode gelden de cijfers die u noemt in uw eerdere antwoorden op Kamervragen over exportkredietverzekeringen (EKV)?1 Wat is de onderbouwing van deze cijfers? Hoe zijn ze tot stand gekomen? Hoe verhoudt het aantal verzekerde projecten voor hernieuwbare energie zich tot het aantal projecten voor fossiele energie? Op welke manier worden deze cijfers in andere rapportages gepubliceerd?
Bij het berekenen van de cijfers moest een aantal keuzes worden gemaakt: het moment van meten, de gehanteerde obligodefinitie, de toerekening aan de fossiele sector en de vraag of alleen definitieve of ook voorlopige verplichtingen worden meegenomen.
Bij de beantwoording op 12 juli 2017 is de meest actuele stand van de verplichtingen als uitgangspunt genomen – mei 2017 – en zijn de cijfers voor het zogeheten netto reëel obligo gehanteerd. Dat wil zeggen de bedragen op basis van alle verzekerde transacties die de Nederlandse staat eind mei nog maximaal zou hebben moeten uitkeren als de gehele verzekeringsportefeuille volledig in de schade zou lopen. Deze bedragen zijn dus geschoond van reeds ontvangen betalingstermijnen en voor herverzekering. De bedragen zijn de zogeheten maximale schades van transacties, en met name bij transacties met een lange krediettermijn komen deze bedragen hoger uit (tot 1,5 keer) dan de omvang van de onderliggende exportcontracten. De cijfers gelden dus niet over een afgebakende periode, maar zijn gemeten per eind mei 2017. Aangezien transacties voor fossiele projecten doorgaans een (middel)lange looptijd hebben bevonden de meeste van dergelijke transacties die de staat de afgelopen jaren heeft verzekerd zich eind mei 2017 nog in de portefeuille.
In alle (begrotings)stukken van het Ministerie van Financiën wordt het geheel aan verplichtingen van de staat gepresenteerd. Met andere woorden, zowel polissen – definitieve verplichtingen – als dekkingstoezeggingen – voorlopige verplichtingen – worden verantwoord, omdat dit immers ook de verplichtingen zijn die de staat is aangegaan als verzekeraar. Een dekkingstoezegging verschaft alle bij een transactie betrokken partijen zekerheid dat als de transactie daadwerkelijk tot stand komt, de staat een verzekering zal verstrekken. Vaak komen transacties via bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure tot stand, en dan is het nog niet zeker of de Nederlandse exporteur een opdracht gaat krijgen.
In totaal gaat het om alle 513 transacties die in de loop van meer dan tien jaar zijn geaccepteerd en waarop de staat op dit moment nog verplichtingen heeft uitstaan. Het is niet altijd meteen duidelijk of een transactie gerelateerd is aan fossiele projecten. Het gaat bij de verzekerde transacties meestal niet om bedrijven die zelf actief zijn in de olie- en gassector maar doorgaans om baggeraars, scheepsbouwers en aannemers. Om het aandeel fossiele brandstoffen in de portefeuille te kunnen vaststellen moet polis voor polis worden bekeken welke van deze transacties in beslissende mate zijn gerelateerd aan fossiele brandstoffen. De 62 grootste transacties in termen van verzekerd bedrag zijn in de praktijk goed voor meer dan 80% van de totale portefeuille. Daarom zijn deze 62 transacties stuk voor stuk nauwkeurig bekeken en is vastgesteld of deze in beslissende mate gerelateerd zijn aan fossiele brandstoffen. Voor de overige 451 transacties is gekeken naar exporteur, NACE-indeling, debiteur en bestemmingsland; twijfelgevallen onder deze 451 transacties zijn in alle gevallen toegerekend aan de fossiele sector, zodat het berekende percentage voor de fossiele sector in werkelijkheid zeker niet hoger maar wellicht lager is. Het berekenen van deze cijfers gaat dus gepaard met een grote hoeveelheid handwerk.
Zoals ook aangegeven in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van begroting IX van het Ministerie van Financiën vormt de fossiele sector als afnemer van transacties een bijzonder groot aandeel in de verzekerde portefeuille. Deze sector is de grootste «debiteur» bij Nederlandse ekv-gedekte transacties. De vraag naar verzekeringen voor hernieuwbare energie is ondanks het ruime beleid voor dergelijke transacties tot op heden relatief beperkt geweest. Zoals aangegeven in de antwoorden van 12 juli 2017 worden verdere initiatieven genomen, zowel nationaal als internationaal, om het verzekeringsinstrumentarium nog aantrekkelijker te maken voor toepassing op hernieuwbare energie projecten.
Zoals blijkt uit het voorafgaande zijn deze cijfers niet standaard beschikbaar en worden ze dus ook niet gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de omvang van EKV-steun voor fossiel-gerelateerde projecten slecht strookt met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs? Bent u bereid een afbouwplan voor exportkredietverzekeringen voor fossiel-gerelateerde projecten te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het Akkoord van Parijs spreekt niet over exportkredietverzekering, dus ook niet over wat de samenstelling van de verzekeringsportefeuille op dit moment zou moeten zijn. De ekv is een generiek en vraaggestuurd instrument dat ertoe bijdraagt dat Nederlandse exporteurs op gelijke voet kunnen concurreren met het buitenland. Het CBS heeft becijferd dat hiermee jaarlijks gemiddeld 20.000 banen gemoeid zijn. De ekv is beschikbaar voor Nederlandse export in den brede. Er worden geen sectoren uitgesloten, ekv-steun is ook toegankelijk voor sectoren die niet bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van Parijs. Mocht Nederland unilateraal besluiten leveringen aan fossiele projecten uit te sluiten van verzekeringen, dan is het enige effect dat Nederlandse export en werkgelegenheid verschuift naar het buitenland, wat vooral de Nederlandse watersector zou schaden. De uitsluiting door Nederland heeft namelijk geen gevolgen voor de afweging van het buitenlandse bedrijf dat heeft besloten te investeren in de fossiele sector en brengt het behalen van de doelstellingen van Parijs niet dichterbij.
Daar komt bij dat de onderliggende transacties uit de categorie olie- en gassector een grote verscheidenheid kennen wat betreft de effecten op het klimaat. Zo komt het vaak voor dat de verzekerde transacties uit de olie- en gassector ertoe bijdragen dat de afnemer juist schonere, veiligere en milieuvriendelijkere technologieën gebruikt. Voor alle transacties geldt dat de staat alleen verzekeringen afgeeft voor transacties waarvan de milieu en sociale risico’s aanvaardbaar zijn bevonden na beoordeling aan de hand van internationale standaarden.
Omdat de ekv een vraaggestuurd instrument is ligt het voor de hand dat de portefeuille in de komende jaren langs natuurlijke weg, door vraageffecten, zal verschuiven naar meer duurzame projecten. Daarbij is het waardevol dat de bekendheid van de ekv bij exporteurs in de hernieuwbare energiesector wordt vergroot. Ten slotte is het zo dat de bestaande portefeuille zoals eerder vermeld bestaat uit verzekeringsverplichtingen van transacties die in de afgelopen tien jaar zijn aangegaan. Het gaat bij de ekv doorgaans – zeker bij de grotere transacties – om middellange of langlopende verplichtingen. De huidige portefeuille is dus voor het overgrote deel tot stand gekomen voordat het Akkoord van Parijs werd gesloten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voortgang en monitoring van een afbouwplan voor EKV-steun voor fossiel-gerelateerde transacties publiekelijk inzichtelijk is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven wordt er niet gewerkt aan een dergelijk plan.
Deelt u de mening dat EKV's verlenen aan duurzame energieprojecten leidt tot een betere verhouding tussen (economisch) rendement en risico van die projecten? Zo nee, waarom niet?
Bij de ekv worden betalingsrisico’s van transacties verzekerd die bijvoorbeeld door hun lange looptijd of hun omvang, of een combinatie van beide, niet door de private markt kunnen worden verzekerd. Zonder de ekv komen deze transacties in het geheel niet tot stand. Door de unieke eigenschappen van het instrument dat de staat aanbiedt, wordt het risico beheers- en betaalbaar. Zo bezien is het antwoord op de vraag ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering het EKV-instrumentarium dient te gebruiken voor economische sectoren die gestimuleerd moet worden en niet voor sectoren die afgebouwd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2. De ekv is een generiek instrument ter ondersteuning van de Nederlandse export in den brede. Uit de verruimde verzekeringsmogelijkheden voor hernieuwbare energie blijkt dat de Nederlandse staat dergelijke transacties graag met behulp van ekv mogelijk wil maken. Gezien de concurrentie met het buitenland waarin de Nederlandse exporteurs verwikkeld zijn, is het onverstandig om unilateraal binnen het ekv-instrumentarium specifieke economische sectoren af te bouwen. De transacties in deze sectoren gaan namelijk gewoon door, alleen met een niet-Nederlandse leverancier.
Wat is het tijdpad voor het introduceren van een «information disclosure»-beleid bij de EKV? Wanneer verwacht u een definitieve versie van dit beleid met de Kamer te kunnen delen?
Het streven is om de information disclosure policy rond de jaarwisseling publiek te maken. In het najaar is een tweede consultatieronde gepland.
Bent u bereid in het «information disclosure»-beleid van de EKV op te nemen dat Atradius DSB (ADSB) publiekelijk elk jaar in het duurzaamheidsverslag presenteert in welke mate de EKV de fossiele-energiesector ondersteunt, waarbij exact wordt aangegeven hoe gepubliceerde cijfers worden onderbouwd? Deelt u de mening dat hierbij ook moet worden aangegeven welke stappen het ministerie en ADSB hebben gezet om meer duurzame energietransacties te verzekeren? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Atradius DSB publiceert jaarlijks een duurzaamheidsverslag. Hierin wordt uitgebreid ingegaan op het mvo-beleid, de geldende internationale afspraken, beleidsontwikkelingen op alle gebieden van duurzaamheid, een doorkijk naar de toekomst en op de gescreende en beoordeelde aanvragen. Ik blijf u graag informeren over onze inzet om het aandeel van hernieuwbare energie in de ekv-portefeuille te vergroten. Dit zal ook aandacht krijgen in het duurzaamheidsverslag van Atradius DSB. We blijven echter afhankelijk van de kansen die Nederlandse exporteurs op het gebied van hernieuwbare energie zien en krijgen om het aandeel hiervan in de ekv-portefeuille te vergroten. Het kabinet zal aan de Tweede Kamer blijven rapporteren in welke mate de portefeuille blootgesteld is aan risico op de olie- en gassector.
Welke opdracht(en) heeft u aan ADSB gegeven om invulling te geven aan de aangenomen motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?2
In het stelsel van de ekv is de staat verzekeraar en Atradius DSB uitvoerder. Omdat de staat geen financiële instelling is, heeft de motie geen betrekking op de activiteiten van de staat. In tegenstelling tot private instellingen onderneemt de staat als verzekeraar geen beleggingsactiviteiten (en Atradius DSB uiteraard evenmin), dus ook materieel heeft de motie geen betrekking op de ekv. Dit neemt niet weg dat zowel op nationaal als op internationaal niveau initiatieven worden ontplooid om de ekv optimaal in te richten voor toepassing op duurzame projecten. Zie onder andere de antwoorden op Kamervragen die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Wat is het tijdpad voor het nieuwe beleidsdocument maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) voor de EKV? Hoe worden de risico’s van broeikasgasemissies meegenomen in het nieuwe mvo-beleidsdocument?
Naar verwachting zal nog dit jaar een consultatie op het geactualiseerde mvo-beleidsdocument plaatsvinden. Nadat de eventuele input uit deze consultatie is verwerkt kan het kabinet het nieuwe beleidsdocument zo snel mogelijk vaststellen. Er zijn veel inhoudelijke facetten voor de mvo-beoordeling, waaronder broeikasgasemissies, die waar relevant mee worden genomen tijdens het beoordelingsproces. Deze facetten volgen uit de voor de ekv relevante standaarden waaraan wordt getoetst. In het mvo-beleidsdocument wordt beschreven wat het internationale en nationale beleidskader – inclusief de standaarden voor toetsing – is en wat de werkwijze ten aanzien van mvo-beoordeling inhoudt.
Het proces van toetsing en beoordeling van de milieu en sociale gevolgen geschiedt volgens in OESO-verband gemaakte afspraken, de Common Approaches. Deze vormen een relatief streng en voor de ekv op maat gemaakt beoordelingskader. De Common Approaches verwijzen naar de Worldbank and IFC Performance Standards en Environmental, Health and Safety Guidelines en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights, die het inhoudelijke referentiekader vormen voor toetsing. Indien deze standaarden in specifieke gevallen niet (volledig) voorzien in een passend beoordelingskader voor de mvo-toets, wordt er gezocht naar mogelijke andere internationale standaarden die als benchmark kunnen worden gebruikt. We zullen in het nieuwe beleidsdocument nadrukkelijk aangeven welke standaarden (denk hierbij vooral aan mensenrechten en emissies) versterkt worden in de toetsing.
Bent u zich ervan bewust dat het gebruik van de bestaande reserves in de momenteel operationele olie- en gasvelden alleen, ook zonder kolen, de opwarming van de aarde boven de 1,5°C brengt? Bent u er zich van bewust dat voor de 2°C- of de 1,5°C-limiet, respectievelijk ongeveer 68% of 85% van de reserves in de grond moet blijven (ondanks rendementsverbeteringen en innovaties in verbranding en CO2-opslag)?3 Zo nee, waarom niet? Deelt u, aangezien de EKV een instrument is ter ondervanging van langetermijnfinancieringsrisico’s, de mening dat dit vraagt om een afbouw van ondersteuning voor de ontwikkeling van projecten voor het op de markt brengen van nieuwe fossiele brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met publicaties van studies die een verband leggen tussen fossiele reserves en het koolstofbudget behorend bij een scenario van 2°C en 1,5°C klimaatverandering, en wijs graag op de bredere analyses van emissiereductiepaden zoals uitgewerkt door onder andere IPCC en PBL. Een van de doelen van het Akkoord van Parijs is om financieringsstromen in overeenstemming te brengen met de overgang naar een koolstofarme en klimaatweerbare samenleving. Het kabinet richt zich op nationale en internationale initiatieven om de ekv zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor duurzame projecten. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is een afbouwplan geen doelmatige of doeltreffende manier om de doelstellingen van Parijs te halen.
Welke concrete stappen zet u om uw wens om projecten voor duurzame energie, klimaatmitigatie en -adaptatie meer te ondersteunen vanuit de EKV te bereiken?
Zie hiervoor de antwoorden die op 12 juli 2017 naar uw Kamer zijn gestuurd.
Hoe geeft u uitvoering aan Artikel 46 van de Common Approaches? Kunt u eventuele rapportages in dit kader aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) verstrekt met de Kamer delen?
In de mvo-beoordeling van een te verzekeren transactie worden broeikasemissies meegenomen conform het beleid zoals neergelegd in het mvo-beleidsdocument. Indien tot afgifte van een polis wordt overgegaan, wordt volgens een vast format aan de OESO gerapporteerd. Het betreft dus steeds rapportages op transactieniveau, die grotendeels bestaan uit bedrijfsvertrouwelijke informatie. Door de OESO wordt niet op generiek niveau bijgehouden in welke mate verzekerde transacties invloed hebben op emissies. De OESO publiceert jaarlijks een geaggregeerd overzicht van de ondersteunde categorie A- en B-projecten op http://www.oecd.org/trade/xcred/category-a-and-b-projects.htm.
Deelt u nog steeds de mening dat EKV voor kolen gestopt moet worden bij de OESO, de positie die premier Rutte en president Obama innamen in 2014?4
Het kabinet staat nog steeds achter het standpunt van premier Rutte en president Obama, zoals destijds verwoord in het statement: «We emphasize that our work to scale up climate friendly investments in developing countries is most effective when combined with reducing public incentives for high-carbon infrastructure. To this end, the Netherlands is joining the United States, the United Kingdom, and others in agreeing to end support for public financing of new coal-fired power plants abroad except in rare circumstances.» Zie voor het volledige statement: https://www.government.nl/documents/reports/2014/03/24/joint-statement-by-the-united-states-and-the-netherlands-on-climate-change-and-financing-the-transition-to-low-carbon-investmen. In 2015 zijn vervolgens internationale afspraken gemaakt over het beperken van de mogelijkheden om exportkredietverzekeringen af te geven ten behoeve van de export van kolencentrales. Op 1 december 2015 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. Nederland heeft samen met de VS het voortouw genomen om te komen tot een zo sterk mogelijk akkoord. In zijn algemeenheid behoort Nederland tot de meest ambitieuze landen bij het maken van internationale afspraken op het terrein van ekv en duurzaamheid. Het uitsluiten van projecten gerelateerd aan olie en gas zou echter een onrealistische onderhandelingsinzet zijn en is niet in lijn met het kabinetsbeleid.
Bent u bereid om bij de OESO en/of de EU te pleiten voor een uitsluitingslijst voor ondersteuning aan kolen, olie en gas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke concrete manier (of anderszins) heeft het Nederlandse bedrijfsleven kunnen profiteren van de Climate Change Sector Understanding (CCSU) en de Sector Understanding on export credits for coal-fired electricity generation projects (CFSU)?
Aangezien er nog (nagenoeg) geen aanvragen ontvangen zijn voor klimaatrelevante transacties profiteren Nederlandse transacties ook nog niet van de mogelijkheden die het CCSU en CFSU bieden. Overigens is het CFSU pas sinds begin van dit jaar van kracht en zal er daarom in het algemeen nog beperkte ervaring zijn met het gebruik van deze sector understanding. Atradius DSB informeert exporteurs nadrukkelijk over de mogelijkheden die de understandings bieden.
Op welke manier laat het initiatief om in OESO-verband een gezamenlijk systeem te ontwikkelen voor de rapportage over de klimaatrelevantie van de verzekerde transacties ook de negatieve klimaatimpact zien?
Het initiatief is erop gericht om de Participanten van de Arrangement bewust te laten worden van de positieve bijdrage die de ekv kan leveren aan klimaatrelevante projecten. Het gaat niet om een systeem voor rapportages over klimaatrelevantie van de verzekerde transacties. De gedachte is om hierdoor bewustzijn te creëren voor de aanvullende mogelijkheden die ekv wellicht kan bieden aan partijen met een tekort aan financieringsmogelijkheden voor dergelijke projecten. Het kabinet ondersteunt dit initiatief van harte.
Bent u bereid om, net zoals het CBS de economische toegevoegde waarde heeft onderzocht, te laten onderzoeken in welke mate de EKV bijdraagt aan de doelstellingen van Parijs?
Het kabinet zal samen met Atradius DSB bekijken of het mogelijk is in het duurzaamheidsverslag verzekerde transacties te vermelden die bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Akkoord van Parijs in de landen waaraan de Nederlandse goederen of diensten worden geleverd.
Op welke manier bent u van plan om de EKV in te zetten in het nieuwe fonds Climate Investor One?
Climate Investor One richt zich op het bij elkaar brengen van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden enerzijds en (institutionele) investeerders in ontwikkelde landen anderzijds. Het fonds zal naar verwachting een omvang van 1 miljard euro krijgen en beoogt telkens nieuwe projecten te ondersteunen gedurende de looptijd van twintig jaar. De ekv-dekking wordt toegepast om maximaal 200 miljoen euro aan private investeringen te verzekeren (en daardoor te mobiliseren) die door beleggers worden ingebracht in het fonds. De ekv-dekking richt zich hierbij op de (relatief risicovolle) bouwfase van projecten. Het marktfalen dat de ekv hiermee (vergelijkbaar met de «reguliere» operaties) adresseert, is de private onderinvestering in relevante projecten als gevolg van ontbrekende ervaring van veel investeerders met het financieren van hernieuwbare energie projecten in ontwikkelingslanden. De aan dergelijke investeringen verbonden risico’s zijn niet noodzakelijkerwijs te groot, maar onbekendheid maakt dat veel investeerders hier – zonder garanties – niet aan beginnen. Relevant voor de toepassing van de ekv is ook dat de structuur van het fonds de kostendekkendheid van de ekv waarborgt. Door de ekv in te zetten wordt het fonds in de gelegenheid gesteld om private investeringen aan te trekken voor duurzame projecten, waarbij het gaat om een veelvoud van de verzekerde 200 miljoen euro.
Patiënten die onder druk gezet worden om bijzondere persoonsgegevens af te staan in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Kees Verhoeven (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boete van Centiv-GGZ i.v.m. niet invullen ROM-lijsten»?1
Ja.
In hoeverre bent u van mening dat ROM-data (Routine Outcome Monitoring) gebruikt mogen worden voor benchmarkonderzoek? Kunt u aangeven in welke mate u het onderzoek van de Algemene Rekenkamer, en haar conclusies, meeneemt in uw antwoord?2
De data mogen worden gebruikt in benchmarkonderzoek, mits zij op de juiste manier zijn verzameld, onder de geldende wet- en regelgeving.
Ook dienen de data voldoende representatief te zijn om de benchmark voor beoogde doelen te gebruiken. Dit moet per doel beoordeeld worden. Zoals ik al aangaf in mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer3 en in de beantwoording van eerdere Kamervragen4 zullen partijen steeds moeten (blijven) nagaan en benoemen waar de grenzen van het zinvolle gebruik van ROM-gegevens liggen, wat de zeggingskracht is en wat de tekortkomingen zijn van de ROM-informatie.
Is het u bekend dat aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor 50% van de patiënten ROM-gegevens moeten aanbieden aan Stichting Benchmark GGZ (SBG) en zorgverzekeraars? Kunt u aangeven in hoeverre dit een realistisch percentage is? Hebt u signalen ontvangen dat een lager percentage, bijvoorbeeld 30%, meer recht zou doen aan het vrijwillige karakter van ROM-data?
Ja, het is mij bekend dat is afgesproken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat 50% van de data moet worden aangeleverd5. Hoe hoger het percentage ligt, hoe beter de representativiteit van de data is. Daarbij moet een patiënt wel altijd de mogelijkheid hebben te weigeren om mee te werken aan ROM of geen toestemming te geven voor doorlevering van persoonsgegevens aan Stichting Benchmark GGZ (SBG). Zorgverzekeraars hebben aangegeven in het licht van dit toestemmingsvereiste coulant om te gaan met de afgesproken aanleverpercentages.
Deelt u de mening dat het de patiënt vrijstaat om al dan niet ROM-lijsten in te vullen, omdat het hier gaat om bijzondere persoonsgegevens, ook ondanks pseudonimisering? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voorstander van inzetten van ROM in het belang van de patiënt. Ook de patiëntenorganisatie in de GGZ is hier een voorstander van. Daarbij moet de patiënt ook de keuze hebben om niet mee te werken. Het financieel onder druk zetten van patiënten voor het invullen van ROM-vragenlijsten vind ik niet acceptabel.
Deelt u de mening dat het financieel onder druk zetten van de patiënt om ROM-lijsten in te vullen de patiënt de vrijheid ontneemt om zelf te kiezen om al dan niet te participeren aan ROM-lijsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met het gegeven dat patiënten die geen ROM-lijst invullen tijdens hun behandeling bij Centiv BasisGGZ een verzoek kregen om 45 euro te betalen als «afkoopsom»?
Ja, ik heb dit bericht vernomen. Ik vind dit niet acceptabel. Voor de volledigheid verwijs ik u naar het persbericht6 van Centiv BasisGGZ, waarin zij aangeven dat zij nooit daadwerkelijk zijn overgegaan tot het innen van een boete. Inmiddels heeft Centiv BasisGGZ haar beleid veranderd en wordt er ook niet meer gedreigd met een boete.
In hoeverre klopt het dat de zorginstelling per patiënt gekort zou worden door de zorgverzekeraar indien de zorginstelling onvoldoende ROM-data aanlevert? Indien u deze informatie niet heeft, kunt u hierover dan informatie opvragen bij Zorgverzekeraars Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het klopt niet dat zorginstellingen per patiënt gekort worden bij het niet voldoende aanleveren van ROM-gegevens.
Zijn u signalen bekend dat patiënten op een of andere wijze geweigerd worden of onder druk worden gezet om ROM-lijsten in te vullen? Bent u bereid hier navraag naar te (laten) doen?
Nee, deze signalen zijn mij niet bekend. Ik zie op grond van deze ene kwestie geen aanleiding om hier zelf verder navraag naar te doen.
De sluiting van de afdeling cardiologie in ZGT Hengelo |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de zorgen van huisartsen over de tijdelijke sluiting van de afdeling cardiologie van Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) in de locatie Hengelo?1
ZGT heeft laten weten dat besloten is om de Cardio Care Unit (CCU) / EersteHartHulp (EHH) en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Het betreft volgens ZGT een tijdelijke sluiting in verband met de aanwezigheid van onvoldoende personeel tijdens de vakantieperiode. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze beslissing genomen is om de kwaliteit en continuïteit van zorg voor de patiënten tijdens de vakantieperiode te kunnen blijven garanderen.
Ik begrijp dat de huisartsen in Hengelo zich afvragen of er een verband bestaat tussen deze beslissing van ZGT en het eerdere bericht van het ziekenhuis, dat het maatregelen moet treffen om een structurele resultaatsverbetering te kunnen realiseren en in dat kader onder meer kritisch zal bekijken welke zorg op welke locatie zal worden aangeboden. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zoals u weet vind ik het van groot belang dat daarbij sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen waaronder ook de inwoners uit de omgeving betrokken zijn.
Deelt u de vrees van huisartsen dat het sluiten van de afdeling cardiologie een voorbode is voor het verder uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Met welke precieze redenen heeft ZGT Hengelo besloten de afdeling cardiologie tijdelijk te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het personeel van ZGT Hengelo betrokken geweest bij de beslissing om de afdeling cardiologie te sluiten? Zo ja, is het personeel het eens met deze beslissing? Zo neen, waarom is het personeel hier niet naar gevraagd?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat patiënten in deze periode worden verwezen naar de locatie van ZGT in Almelo. Het ziekenhuis heeft aanvullende maatregelen getroffen om in ZGT Almelo extra patiënten te kunnen opvangen. De polikliniek op de locatie Hengelo is wel open tijdens deze vakantieperiode.
Patiënten met een acuut levensbedreigend hartprobleem worden met de ambulance altijd naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht. De eventuele extra reistijd die er voor andere hartpatiënten ontstaat, heeft geen gevolgen voor hun cardiale gezondheid, aldus ZGT.
ZGT geeft aan dat het personeel betrokken is bij het besluit om de CCU/EHH en de verpleegafdeling cardiologie van locatie Hengelo tot en met 1 september 2017 te sluiten. Volgens ZGT zijn de gevolgen voor het personeel beperkt, omdat het personeel al sinds 2015 op beide locaties (in Hengelo en Almelo) werkt.
Wat zijn de gevolgen van de sluiting van de afdeling cardiologie voor patiënten en personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de afdeling cardiologie geslachtofferd wordt vanwege bezuinigingen die het bestuur van ZGT Hengelo doorzet? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3.
ZGT heeft mij laten weten momenteel volop bezig te zijn met de samenstelling van het pakket van maatregelen om te komen tot een toekomstgericht en financieel gezond ZGT. Het uitgangspunt hierbij is behoud van de kwaliteit van zorg, en de toegankelijkheid ervan. ZGT zal keuzes in het zorgpakket maken en kritisch kijken welke zorg op welke locatie wordt aangeboden. Ook wordt de samenwerking gezocht met andere zorgaanbieders, zodat zorg zo doelmatig mogelijk wordt aangeboden. Daarnaast worden interne processen geoptimaliseerd en wordt een slagvaardige organisatie ingericht. Het ziekenhuis verwacht eind oktober meer duidelijkheid te hebben over de te nemen maatregelen.
ZGT heeft medegedeeld dat de besluitvorming over het pakket van maatregelen uiteindelijk plaatsvindt door de Raad van Bestuur, in nauwe afstemming met de Medische Staf. ZGT betrekt hierbij de medewerkers van ZGT en andere interne en externe stakeholders waaronder de Ondernemingsraad en Cliëntenraad, huisartsen, verzekeraars en de gemeentelijke politiek. Inmiddels zijn informatiebijeenkomsten gepland met de stakeholders, waaronder de gemeenteraden van Hengelo en Almelo.
Brengt de sluiting van de afdeling cardiologie problemen met zich mee in verband met langere reistijden voor patiënten met (acute) hartproblemen die nu gedwongen worden naar Enschede of Almelo te reizen? Is dit voldoende onderzocht?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt de Inspectie voor de Gezondheidszorg van de beslissing van het bestuur van ZGT Hengelo om de afdeling cardiologie te sluiten in verband met de kwaliteit van zorg en bereikbaarheid van medisch noodzakelijke zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is door de raad van bestuur geïnformeerd over de tijdelijke sluiting. Het is voor de kwaliteit en veiligheid van zorg vooral van belang dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De IGZ ziet erop toe dat de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig zijn. De bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio is zoals gezegd primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In dit geval kan de bereikbaarheid van deze zorg worden opgevangen door omliggende ziekenhuislocaties. De IGZ heeft er bij ZGT op aangedrongen dat in de keten goed te regelen.
Het bericht 'Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen' |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Greenpeace spant kort geding aan om biomassameestook RWE te stoppen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de partijen die deze zaak hebben aangespannen dat het van groot belang is dat er goede, inhoudelijke afspraken komen over de herkomst van het zaagsel vóórdat wordt begonnen met het bijstoken?
Zoals ik uw Kamer op 18 maart 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 300) heb geïnformeerd zijn er naar aanleiding van het Energieakkoord (waarbij de rijksoverheid partij is) afspraken gemaakt over de duurzaamheidscriteria van biomassa voor energietoepassingen. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen biomassa die direct uit het bos wordt gehaald (primaire residuen) en biomassa die in zagerijen (als zaagsel) vrijkomt bij de productie van bijvoorbeeld bouwmaterialen (secundaire residuen). Deze biomassastromen kunnen beiden worden gebruikt voor de productie van houtpellets die als brandstof in de kolencentrales worden toegepast. De afspraken over de duurzaamheidscriteria heb ik opgenomen in de SDE+ regeling en in de afgegeven subsidiebeschikkingen. Voor zover zij voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de SDE+, is het aan de energiebedrijven zelf om te bepalen bij welke producent zij welke biomassa kopen.
Daarnaast hebben de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties een privaatrechtelijk convenant met aanvullende afspraken afgesloten, om het vertrouwen tussen de partijen te vergroten dat de bij- en meestook op verantwoorde wijze plaatsvindt. De rijksoverheid is geen partij bij dit convenant. Voor de beoordeling of een energiebedrijf voor subsidie in aanmerking komt voor de bij- en meestook van biomassa zijn de afspraken die zijn gemaakt in het private convenant niet relevant.
In het private convenant is een geschillenprocedure opgenomen, die nu wordt toegepast voor het geschil over de bij- en meestook van houtpellets uit zaagsel (secundaire residuen). Dit geschil betreft een verschil van interpretatie ten aanzien van de gemaakte afspraken. Gelet op het privaatrechtelijke karakter van de afspraken uit het convenant, wil ik mij niet mengen in deze discussie. Eventuele niet-nakoming van afspraken uit dit convenant heeft, tenzij daarmee tevens de duurzaamheidscriteria uit de SDE+ worden geschonden, ook geen consequenties voor het publiekrechtelijke subsidieverlening voor de bij- en meestook van biomassa.
Klopt het dat er slechts procesafspraken zijn gemaakt over de herkomst van het zaagsel en dat hier nog geen inhoudelijke overeenstemming over is bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voorbarig was om de subsidie voor biomassabijstook uit te keren voordat er duidelijke, inhoudelijke afspraken waren over de herkomst van het zaagsel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de subsidie voor biomassabijstook terug te trekken totdat er een duidelijke afspraak over de herkomst van het zaagsel is gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse preclearance faciliteiten op Schiphol |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Onbezorgd op vakantie naar de Verenigde Staten» over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance»-faciliteiten op Schiphol?1
Ja.
Weet u inmiddels op welke gronden de Nederlandse cabaretier en leraar Engels Ismael en zijn vriend Othman de toegang tot de Verenigde Staten (VS) zijn ontzegd? Zo nee, wat heeft de regering gedaan om zich hierover te informeren? Zo ja, op welke gronden is deze twee Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze twee reizigers geen contact gehad met Amerikaanse overheidsinstanties, ook niet over de redenen van de niet-toelating. Hierover werd de Kamer eerder geïnformeerd in antwoord op de vragen van het lid Öztürk (DENK) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2551).
Als mensen door de VS de toegang is ontzegd door de Custom Border Protection Agency, wordt de Nederlandse regering dan actief geïnformeerd door de Amerikaanse overheid? Zo ja, ontvangt de Nederlandse regering informatie over de gronden waarop de toegang tot de VS is ontzegd?
De Nederlandse regering wordt niet actief geïnformeerd indien Nederlanders de toegang tot de VS is ontzegd. De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied. De autoriteit voor de grenscontroles van de Verenigde Staten, de Customs and Border Protection (CBP), voert daartoe op basis van het Amerikaanse recht controles uit en bepaalt zelfstandig, behoudens de internationaalrechtelijke verplichtingen, of personen tot Amerikaans grondgebied worden toegelaten.
Wel kunnen Nederlanders die in het buitenland in problemen komen, zich 24 uur per dag en 7 dagen in de week met consulaire hulpvragen wenden tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Afhankelijk van de hulpvraag wordt proactief bekeken of, en hoe, die hulp kan worden geboden.
Hoe vaak is Nederlanders de toegang tot de VS ontzegd? Is dit aantal toegenomen sinds het aantreden van president Trump?
Alleen de Amerikaanse autoriteiten kunnen deze informatie verstrekken. Er zijn evenwel geen indicaties dat het aantal Nederlanders dat de toegang wordt ontzegd toeneemt.
Heeft u bezwaar aangetekend bij de Amerikaanse regering vanwege weigering van Nederlanders met een dubbel paspoort (Iran, Irak, Libië, Somalië, Soedan, Syrië en Jemen)? Zo nee, waarom niet?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (uw referte: 2017Z01406).
Indien de Custom Border Protection Agency Nederlanders toegang tot de VS ontzegt, waar en op welke manier kunnen zij dan bezwaar maken? Informeert u reizigers daarover actief? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om in geval van weigering van toegang aan te geven welke bezwaarmogelijkheden de reiziger heeft.
Indien Nederlandse reizigers zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden, kan het ministerie betrokkenen in contact brengen met relevante
Amerikaanse instanties waar zij een klacht kunnen indienen.
Welke conclusies trekt u uit de recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie over passenger name records (PNR) en Canada? Wat betekent deze uitspraak specifiek voor de uitwisseling van data met de VS?
In de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2017 (Kamerstuk 32 317, nr. 483) is al ingegaan op het Hofadvies ten aanzien van het voorgenomen verdrag tussen de Europese Unie en Canada. De conclusie van het Hof is dat de PNR-overeenkomst niet in de huidige vorm mag worden afgesloten, omdat verschillende bepalingen ervan onverenigbaar zijn met de door de Unie erkende grondrechten (eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens). Volgens het Hof is het weliswaar in wezen toegestaan om stelselmatig alle gegevens van passagiers door te geven, te bewaren en te gebruiken, maar verschillende bepalingen van de ontwerpovereenkomst beantwoorden niet aan de vereisten die voortvloeien uit de grondrechten van de Unie.
De Europese Commissie zal de Raad een voorstel doen voor te nemen vervolgstappen. De verwachting is dat de Commissie hierover informatie zal geven tijdens de JBZ-Raad van 14 september aanstaande.
Het advies van het Hof heeft geen betrekking op de uitwisseling van PNR-data met de VS. Deze uitwisseling zal dan ook worden voortgezet op grond van het ter zake geldende verdrag tussen de EU en de VS inzake de doorgifte van passagiersgegevens. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor andere overeenkomsten over informatie-uitwisseling met de VS, in het bijzonder de TFTP-overeenkomst tussen de EU en de VS.
Bent u op de hoogte van de gang van zaken in Ierland, waar men na de aankondiging van de zogenaamde Muslim ban een «complete review» van het «preclearance»-verdrag met de VS uitvoert? Zo ja, welke conclusies trekt de regering hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering trekt hier geen conclusies uit omdat er geen sprake is van een preclearance verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Er vinden thans technische besprekingen plaats met de VS over preclearance.
Een eventuele overeenkomst dient verenigbaar te zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Daarover is het kabinet altijd zeer helder geweest.
Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet de regering-Trump voldoen om de onderhandelingen over «preclearance» op Schiphol te hervatten? Aan welke voorwaarden op het gebied van mensenrechten moet het «preclearance»-verdrag voldoen voor ondertekening?
Zoals vermeld in de brief van Staatssecretaris Infrastructuur en Milieu van 23 juni 2017 blijft de Nederlandse inzet gedurende de technische onderhandelingen over «preclearance» gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstukken 31 936, nr. 369 en 2016-2017-2196). Daarnaast dient «preclearance» op Schiphol steeds verenigbaar te zijn met het internationaal recht, inclusief de mensenrechten.
Over welke informatie van Nederlanders beschikken de Amerikaanse «ground marshalls» die rondlopen bij de gates op Schiphol? Is er verschil met de voorgestelde «preclearance»-zone? Zo ja, wat zijn de verschillen?
Er zijn geen Amerikaanse ground marshalls actief op Schiphol maar Immigration Liaison officers (ILO’s). Deze ILO’s opereren op Schiphol op basis van een Memorandum of Understanding tussen Nederland en de VS. Zij adviseren luchtvaartmaatschappijen om personen wel/niet mee te nemen naar de VS, daarbij rekening houdend met de eisen omtrent toegang conform Amerikaanse regelgeving. Een mogelijk verschil tussen de huidige ILO’s en Custom Border Protection(CBP)- preclearance officieren is de eventuele bevoegdheid van de CBP om Amerikaanse grens -en douanecontroles uit te voeren.
Gaat u de Tweede Kamer regelmatig en tijdig informeren over (voornemens tot) veranderingen in het Amerikaanse Custom Border Protection beleid in relatie tot Nederlanders die reizen naar de VS, de medewerking van de Nederlandse regering bij de uitvoering van het beleid en de gesprekken die met de VS gevoerd worden over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer wordt periodiek nader geïnformeerd.
Het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco verkopen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat gemeenten hun aandelen Eneco in de verkoop gooien?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het verkopen van deze publieke belangen in de energievoorziening? Deelt u de mening dat een belangrijke taak zoals de energievoorziening en de verduurzaming daarvan in publieke handen dient te blijven?
Voor een aantrekkelijk investeringsklimaat dat bijdraagt aan een CO2-arme energievoorziening is het nodig dat de overheid zorg draagt voor de juiste randvoorwaarden, opererend vanuit een langetermijnvisie. De overheid bevordert de kosteneffectieve energietransitie met een samenhangend pakket aan maatregelen en kaders.
Met de implementatie van de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) is geregeld dat de gas- en elektriciteitsnetten in publieke handen moeten blijven. Hiermee is de onafhankelijkheid van het netbeheer wettelijk gewaarborgd. Dit draagt bij aan een betrouwbare netinfrastructuur en concurrentie op leverings- en groothandelsmarkten en hiermee aan de betaalbaarheid van elektriciteit en gas. De betrokken gemeenten zijn en blijven dus eigenaar van hun aandelen in de beheerder van de lokale elektriciteits- en gasnetwerken. Met het behoud van onafhankelijk netbeheer in publiek eigendom is het belang van de Nederlandse consument beschermd.
Naast de wettelijke borging van de onafhankelijkheid van netbeheer, stelt de rijksoverheid in het publiek belang regels aan het functioneren van de elektriciteitsmarkt, de gasmarkt en de warmtemarkt. Deels gebeurt dit op basis van Europese Richtlijnen en Verordeningen. Deze regelgeving is van kracht op de in de verschillende markten opererende productie- en leveringsbedrijven, ongeacht wie de eigenaar is van die bedrijven.
Ten behoeve van de verduurzaming van de energievoorziening zijn Europese afspraken gemaakt, nationale doelstellingen gesteld en wordt een breed instrumentarium ingezet om deze doelstellingen te halen. Enkele voorbeelden hiervan zijn de instrumenten SDE+, de Energie-investeringsaftrek en ook afspraken als het Energieakkoord en Green Deals dragen hieraan bij.
De huidige aandeelhouders van Eneco, de 53 gemeenten, buigen zich nu over de vraag of ze hun eigendom in Eneco als commercieel productie- en leveringsbedrijf willen houden. Het is aan de aandeelhouders van Eneco is om te besluiten of zij afstand willen doen van hun aandelen.
Hoe ziet u in dit licht de wereldwijde terugdraaiing van privatisering, waaronder ook Duitse energiebedrijven?2
Het artikel van Trouw waarnaar wordt verwezen, is gebaseerd op het rapport van The Transnational Institute getiteld «Reclaiming Public Services, how cities and citizens are turning back privatisation». Er wordt ingegaan op voorbeelden vanuit de gehele wereld waarbij gemeenten activiteiten in onder meer afval, gezondheidszorg, de watervoorziening, elektriciteitsnetwerken en energieproductie (deels weer) in publieke handen namen. De focus van het rapport ligt op lokaal niveau en de rol van steden. De parallel tussen dit rapport en een eventuele verkoop van Eneco die ik zie, is dat het in beide gevallen gaat om een afweging op lokaal niveau van de vraag of het bezien vanuit publieke belangen al dan niet wenselijk is om een bedrijf of dienst in publieke handen te hebben of om de publieke belangen op een andere manier te borgen.
Verder heb ik in mijn brief van 29 juni 2015 aan de Kamer n.a.v. het arrest van de Hoge Raad inzake de wet onafhankelijk netbeheer er melding van gemaakt dat in Duitsland een aantal malen is overwogen een regionaal netwerk weer door de lokale overheid te laten beheren en te ontkoppelen van de grote energieconcerns. Er is een precedent in Hamburg waar het energienetwerk van het geïntegreerde energiebedrijf is aangekocht door de deelstaat. In Nederland zijn de regionale elektriciteitsnetwerken en gasnetwerken al in publieke handen.
Ziet u mogelijkheden om bestaande initiatieven voor publieke energievoorzieningen die worden opgezet door inwoners te ondersteunen en uit te breiden? Kunt een toelichting geven?
Met onder meer de salderingsregeling en de postcoderoos regeling (regeling verlaagd tarief) ondersteunt het kabinet dat lokaal duurzame elektriciteit wordt opgewekt. Voor de salderingsregeling geldt dit uitsluitend voor productie achter de meter van de kleinverbruiker. Met mijn brief van 12 juli (Kamerstuk 31 239, nr. 263) heb ik u op de hoogte gebracht van het onderzoek dat ik heb gedaan naar de toekomst van de salderingsregeling. Voor de postcoderoos regeling dient een VvE of coöperatie te beschikken over een lokale gezamenlijke productie-installatie en ontvangen de leden van de coöperatie een korting op hun energierekening. Een beslissing over de toekomst van deze instrumenten is aan een volgend kabinet.
Deelt u de zorg dat met de verkoop van de aandelen de energietransitie vertraging dreigt op te lopen, omdat er minder invloed uit te oefenen valt op geprivatiseerde bedrijven die ook heel andere belangen hebben dan het behalen van klimaatdoelen? Kunt een toelichting geven?
Eneco levert, net zoals vele andere bedrijven, organisaties, overheden en burgers, een goede bijdrage aan de energietransitie. De doelstellingen met betrekking tot de energietransitie en het reduceren van de uitstoot van CO2 staan vast en zijn niet afhankelijk van individuele bedrijven. Ook het instrumentarium om de energietransitie te ondersteunen is – zoals bij vraag 2 aangegeven – aanwezig. Ook voor eventuele nieuwe eigenaren of aandeelhouders van Eneco is de energietransitie een gegeven en binnen deze transitie zullen ze hun strategie en bedrijfsvoering verder moeten ontwikkelen.
Hoe oordeelt u over de signalen dat Eneco zelf ook de gevolgen van de verkoop vreest en het liefst de aandelen in publieke handen zou willen houden?3
Ik vind het aan de aandeelhouders, in dit geval de gemeenten, om te bepalen of zij hun aandeelhouderschap van Eneco voort willen zetten, welke randvoorwaarden ze stellen aan het vervreemden van hun aandelen en ook om goed contact te onderhouden met Eneco over het proces.
Deelt u de zorg van vakbond CNV dat met de verkoop van de aandelen banen op de tocht komen te staan, gezien het verlies van werkgelegenheid na de verkoop van Essent en Nuon?4 Kunt een toelichting geven?
Of er effecten zullen zijn op de werkgelegenheid, positief of negatief, en op welke termijn en hoe groot deze eventueel zullen zijn, is momenteel niet te zeggen.
In het consultatiedocument van de aandeelhouderscommissie Eneco wordt rekenschap gegeven van mogelijke effecten op de werkgelegenheid. Hierin is de mate waarin een bieder bereid is duidelijkheid te geven over de gevolgen voor de werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en vestigingslocaties en de mate waarin in een eventueel sociaal plan wordt voorzien als beoordelingscriterium opgenomen.