De duurzame maatlat voor veehouderij |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het dat energiebesparende systemen als het ECO200 geen gebruikmaken van zware HFK’s (vanaf 2020 verboden), wat leidt tot winst voor het klimaat en de ozonlaag?
Volgens opgave van de leverancier werkt ECO200 zonder zware HFK koudemiddelen en gebruikt het een water/glycol mengsel als transportmiddel voor koeling.
HFK’s zijn broeikasgassen; het niet toepassen van deze middelen helpt bij het tegengaan van klimaatverandering.
Klopt het dat de Maatlat Duurzame Veehouderij het ECO200 en soortgelijke systemen uitsluit? Zo ja, waarom worden dergelijke systemen niet gestimuleerd via de Maatlat Duurzame Veehouderij?
De Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) sluit geen systemen uit. In de MDV worden echter geen systemen bij (merk)naam genoemd maar op basis van werkingsprincipes en deelmaatregelen gewaardeerd. Ook het ECO200 systeem is op onderdelen geanalyseerd en beoordeeld. Daarbij is nagegaan welke bijdrage de onderdelen van het systeem leveren op het gebied van energiebesparing c.q. duurzame energiebronnen. Deze analyse heeft er in geresulteerd dat de elementaire onderdelen van het ECO200 systeem een plaats hebben gekregen in de themamaatlat energie van de MDV.
Overigens is de directe reductie van broeikasgaseffecten door het niet toepassen van HFK’s geen thema binnen de MDV. De Maatlat Duurzame veehouderij stimuleert wél via de themamaatlat «energie» maatregelen die energie besparen en het gebruik van duurzamere energiebronnen. Hiermee wordt indirect wel een bijdrage geleverd aan de reductie van broeikasgassen.
Klopt de aanname dat op deze manier een verkeerde prikkel ontstaat, waardoor ondernemers geen gebruikmaken van dergelijke energiebesparende systemen, waardoor de facto meer schadelijke (broeikas)gassen worden uitgestoten? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord onder vraag 2. Energiebesparende systemen zoals ECO200 worden gewaardeerd voor hun energiebesparende effecten en de aanschaf en het gebruik ervan wordt gestimuleerd via de MDV. MDV is een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de MIA\Vamil regeling.
Klopt het dat de bestaande fabrikanten van koelmachines op dit moment nog geen nieuwe innovaties c.q. initiatieven tonen om zware HFK’s uit te bannen? Zo ja, wat gaat u doen om deze sector te bewegen, zodat deze klaar is voor 2020?
Op 1 januari jl. is de nieuwe Europese F-gassenverordening in werking getreden. In deze verordening wordt onder andere geregeld dat de hoeveelheid HFK’s die tot 2030 op de markt kunnen worden gebracht sterk wordt gereduceerd en aan quota gebonden. Tevens wordt de toepassing van een aantal koudemiddelen in specifieke producten (waaronder koelinstallaties) in de loop van de komende jaren verboden. De bepalingen in deze Verordening vormen naar mijn idee een voldoende stimulans om de fabrikanten aan te zetten tot innovaties omdat zij anders geen markt meer hebben na 2020. In dit verband merk ik op dat er al koelinstallaties zijn die gebruik maken van natuurlijke koudemiddelen in plaats van HFK’s. Toepassen van natuurlijke koelmiddelen is in het algemeen ook energie-efficiënter.
Het verkopen van statiegeldloze flessen Coca-Cola door de winkel “Gekke Gerrit’ |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de winkel «Gekke Gerrit» zich bekend maakt als dumpwinkel en zich daarbij profileert met het feit dat daarbij A-merken, liefst voor de helft van reguliere prijs, zullen worden aangeboden en daarnaast in de winkel adverteert met Poolse cola met daarbij de vermelding «geen statiegeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van PET-flessen cola voor een lagere prijs en zonder het in rekening brengen van statiegeld het statiegeldsysteem ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zonder het heffen van statiegeld, kan het systeem niet bestaan. Daarom heeft Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen.
Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
Als, zoals in dit voorbeeld, een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt, heft StAV het tarief van € 7,50/kg als afvalbeheersbijdrage.
In dit voorbeeld koopt de consument die frisdrank en levert de lege flessen in bij een supermarkt. Deze consument ontvangt daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt (immers, het statiegeldapparaat heeft vanwege de vorm van de fles deze herkend als Nederlandse statiegeldfles). StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Hiermee blijft het doel, namelijk zoveel mogelijk plastic verpakkingsmaterialen recyclen, overeind.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak.
Op welke wijze en door welke instantie wordt na 1 januari 2015 gecontroleerd dat niet-deelnemers aan de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) inderdaad de in uw brief genoemde € 0,25 per grote frisdrankfles gaan afrekenen, waarmee de StAV stelt het statiegeldsysteem te borgen?2
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er bij het verkopen van grote frisdrankflessen voor 1 januari 2015 waarbij geen statiegeld in rekening wordt gebracht, sprake van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tot 1 januari 2015 was er een productverordening voor het heffen van statiegeld van het Productschap Dranken. Tot die tijd kon dit Productschap in een situatie waarin zij wist dat een producent geen statiegeld heft, dit melden aan de Economische Controledienst. In dat geval was er namelijk sprake van een economisch delict en kon een boete worden geheven.
Vanaf 1 januari is er een nieuwe situatie die beschreven is in het antwoord op vraag 2 en waar geen sprake is van een economisch delict en waar in plaats van een boete een verhoogde bijdrage wordt geheven.
Indien er sprake is van een economisch delict, op welke wijze gaat in dit specifieke geval gehandeld worden?
Als er een melding wordt gemaakt, dan is het aan de Economische Controledienst om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Is er bij «Gekke Gerrit» sprake van een BV-constructie, waarmee mogelijk het deelnemerschap aan de StAV wordt vermeden, waardoor in de toekomst tot wel één miljoen flessen zonder statiegeld op de markt kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat er niet om wat voor constructie een bedrijf heeft, maar om het feit of het bedrijf verpakkingen op de markt brengt. Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt, valt namelijk onder het Besluit beheer verpakkingen (Besluit). Daarmee is elke producent of importeur gebonden aan de verplichtingen in dat Besluit. Een producent of importeur die meer dan 50 ton verpakkingsmateriaal op de markt brengt, betaalt een afvalbeheersbijdrage aan StAV. Deze verplichting is vastgelegd in de Afvalbeheersbijdrage overeenkomst (ABBO) van StAV die door mij Algemeen Verbindend is verklaard.
Bent u van mening dat het verder bevorderen dat ook onder niet-deelnemers aan de StAV het bedrag van € 0,25 per fles geïnd gaat worden, een nog steviger borging van het statiegeldsysteem is? Zo nee, waarom niet?
Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt valt onder het Besluit. StAV is een collectief dat namens alle producenten of importeurs uitvoering geeft aan de verplichtingen uit het Besluit. Dus alle producenten of importeurs die verpakkingen op de markt brengen, vallen onder StAV. In het Besluit beheer verpakkingen en daardoor in de ABBO van StAV zijn de producenten of importeurs die 50 ton en minder aan verpakkingen op de markt brengen, vrijgesteld van afvalbeheersbijdrage en verslaglegging in verband met administratieve lasten.
Ik heb geen exacte cijfers over hoeveelheden die hierdoor buiten het systeem van StAV vallen. Op basis van de informatie van StAV gaat het hier in kilo’s om relatief geringe hoeveelheden. Daarmee is het voor het overgrote deel in aantallen kilo’s voldoende geborgd dat statiegeld geheven zal worden en is het niet nodig om nu acties te ondernemen.
Dient het heffen van statiegeld voor grote PET-flessen niet te worden verplicht? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Over statiegeld zijn afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022. Ik hecht er aan om naar die afspraken te handelen.
Het bericht ‘Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand»?1
Ja.
Is al duidelijk wat de oorzaak van de brand is?
Het politieonderzoek naar de brand loopt nog en hierover kunnen op dit moment geen mededelingen worden gedaan.
Hoeveel asbest is er vrijgekomen en wat zijn daarvan de gevolgen voor de volksgezondheid?
Op dit moment wordt in Roermond nog steeds asbest verwijderd door gespecialiseerde bedrijven. Het is daarom nog niet bekend hoeveel asbest er is vrijgekomen en wat de gevolgen voor de volksgezondheid zijn.
Is er door u en/of de Regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) een inventarisatie gemaakt van locaties waar dergelijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen inventarisatie beschikbaar van alle locaties of gebouwen waar asbest kan vrijkomen. Asbest is tot 1993 toegepast, naar schatting bevat 70% van de gebouwen van voor 1994 asbest. Mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond ben ik voornemens asbestdaken vanaf 2024 te verbieden. Dit betekent dat de asbestdaken voor 2024 gesaneerd moeten zijn. Ik heb uw Kamer hierover ingelicht, recent in antwoord op vragen van het lid Dik-Faber.2 In het kader van het voorgenomen verbod op asbestdaken heb ik in 2012 een algemene inventarisatie uitgevoerd naar het aantal vierkante meter asbestdaken in Nederland. Uw Kamer is hier in 2012 over ingelicht.3 De asbestsituatie van scholen en ziekenhuizen is zichtbaar op de Atlas Leefomgeving.4
Op lokaal of regionaal niveau kan door de gemeente, provincie of omgevingsdienst een inventarisatie worden gemaakt van locaties die asbest bevatten. Ik wijs in dit verband op de inspanningen van de provincie Overijssel en veel Overijsselse gemeenten om alle asbestdaken op bedrijventerreinen te saneren. Ik heb vorig jaar een bijdrage geleverd aan dit initiatief. Tevens werk ik samen met LTO-Nederland in het programma agro-asbestveilig, dat gericht is op het saneren van asbestdaken in de agrarische sector. In het kader van dit programma wordt ook de samenwerking gezocht met het lokale bevoegd gezag om locaties met asbestdaken te inventariseren, om vervolgens de eigenaren te benaderen om het asbest te saneren.
De regelgeving inzake onbemande luchtvaartuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Je vliegt met je drone bij een zendmast. Mag dat»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over initiatieven als de Dutch Drone Academy, waar gebruikers op een verantwoorde wijze leren omgaan met onbemande luchtvaartuigen?
De overheid heeft voor modelvliegen de randvoorwaarden voor het gebruik in de Regeling modelvliegen vastgelegd. Eigen initiatief vanuit de sector om binnen deze randvoorwaarden voor verdere veiligheid te zorgen verwelkom ik.
Waarom is het voor hobbyisten toegestaan om zonder examen of vergunning met een luchtvaartuig tot 25 kilogram te vliegen, terwijl dit voor professioneel gebruik niet is toegestaan? Zou het niet eerder voor de hand liggen om massa en toepassing, in plaats van de aard van het gebruik, de doorslag te laten geven voor het al dan niet nodig hebben van een vergunning?
Door ICAO (International Civil Aviation Organization) is voor internationale operaties vastgelegd dat voor de operator, de piloot en het onbemand systeem bepaalde vergunningen zijn vereist. Dit stelsel van vergunningen wordt ook in Nederland gebruikt. Hiermee komt de Nederlandse regelgeving in lijn met de aanpak in andere landen en wordt het voor de beroepsmatige gebruiker mogelijk om probleemloos ook in andere landen te opereren.
Bij het opstellen van de Regeling modelvliegen in 2005 was de gangbare praktijk op dat moment dat de hobbyist bij het gebruik maken van zijn kostbare model risico’s meed, mede gezien het feit dat er geen sprake was (en is) van een commercieel belang. Tevens was toen de praktijk dat het overgrote deel van de hobbyisten bij een modelvliegvereniging was aangesloten en vloog op daartoe aangewezen modelvliegterreinen.
Voor beroepsmatig gebruik kan niet worden uitgesloten dat er druk kan ontstaan op de operator aangaande de vluchtlocaties en de omstandigheden waaronder wordt gevlogen. Daarnaast speelt mee dat een hele sterke groei van de operaties wordt verwacht, waardoor een breedschaliger gebruik in het luchtruim wordt voorzien. Om deze beroepsmatige groep veilig aan het luchtverkeer te laten deelnemen is het voor de veiligheid noodzakelijk dat de operator op een van tevoren aangegeven manier veilig kan opereren, dat de piloot bekwaam is en dat het onbemande systeem veilig genoeg is om de operatie uit te kunnen voeren.
Deze bekwaamheden moeten aantoonbaar zijn, zodat legale van illegale vluchten onderscheiden kunnen worden door de handhavingsdiensten.
Bent u bereid om de Kamer per brief nader te informeren over de stand van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving met betrekking tot de onbemande luchtvaart en hierbij specifiek in te gaan op de kansen voor burgers en bedrijven aan de ene kant en de waarborgen voor veiligheid en privacy aan de andere kant?
Uiterlijk in februari zal het kabinet het WODC-rapport «Het gebruik van drones; Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen», met een eerste kabinetsstandpunt op hoofdlijnen, aan u doen toekomen. Dit zal worden gevolgd door een uitgewerkt kabinetsstandpunt, dat voor de zomer naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Zowel het rapport als het kabinetsstandpunt zullen ingaan op de in de vraag genoemde aspecten.
Voor wat betreft de regelgeving voor professioneel gebruik is de huidige status dat een AMvB met een onderliggende ministeriele regeling, die kaders neerleggen voor niet complexe operaties, op korte termijn zullen worden gepubliceerd en van kracht worden. Het systeem voor modelvliegen wordt hiermee niet aangepast. Het huidige systeem van ontheffingen voor commerciële operaties zal hierdoor worden vervangen door regels die meer rechtszekerheid bieden.
Ziet u noodzaak tot stroomlijning van de vergunningen terzake, met name om onredelijke verschillen tussen hobbyisten en professionele gebruikers weg te nemen?
Ja, ik zie noodzaak tot stroomlijning van regelgeving: het bestaande verbod voor professioneel gebruik met de mogelijkheid tot ontheffingen daarop wordt, zoals bij vraag 4 aangegeven, vervangen door een helder kader in een AMvB en bijbehorende ministeriële regeling. Tevens zal worden bezien of de Regeling modelvliegen aanpassing behoeft omdat de gangbare praktijk bij modelvliegen dat vooral bij modelvliegverenigingen gevlogen wordt niet meer opgaat, onder andere gezien de sterk groeiende verkoop van drones de laatste tijd. Om bij de gewenste aanpassing van de regelgeving ook concrete ervaringen uit de praktijk te kunnen betrekken, heb ik ILT en de Luchtvaartpolitie gevraagd een rapportage op te stellen over de incidenten met drones het afgelopen jaar.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «bedrijfsverkeer zonder uitstoot in Amsterdam» en «verbod op bevoorraden meubelzaak»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat er inmiddels een wildgroei van verschillende gemeentelijke regimes qua milieuzones aan het ontstaan is, waardoor ondernemers straks per gemeente een nieuw wagenpark moeten aanschaffen en per gemeente verkeersexamens moeten doen om de verschillende regels en verkeersborden überhaupt nog te begrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen of gaat u ondernemen om meer duidelijkheid voor ondernemers en automobilisten te scheppen?
Die mening deel ik niet. De milieuzones die door de gemeenten worden ingevoerd in het kader van de aanpak van luchtkwaliteitknelpunten zoals geïdentificeerd in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn gebonden aan het wettelijke kader van het Reglement Verkeersborden en Verkeersregels. Daarin is het toegangsregime geregeld voor de milieuzone. Deze regels worden afgestemd in een landelijk overleg tussen gemeenten, bedrijfsleven en het Rijk. De milieuzones verschillen alleen in de categorieën van voertuigen waarop de gemeente de milieuzone van toepassing verklaart (vrachtverkeer, personen-, of bestelauto’s).
In de dertien gemeenten met een milieuzone vrachtverkeer geldt een uniform toegangsregime dat is vastgelegd in een convenant tussen de betrokken partijen. Transportbedrijven kennen deze afspraken. Voor personen- en bestelauto’s heeft tot op heden alleen de gemeente Utrecht een formeel besluit genomen tot invoering van de milieuzone. Voorafgaande aan dit traject is er ook over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Indien andere gemeenten de milieuzone willen uitbreiden naar personen- of bestelauto’s dan wordt dit landelijk overleg hervat, waarbij het uitgangspunt zal zijn om te komen tot een uniform toegangsregime.
Voorlichting over milieuzones en het toegangsregime gebeurt in eerste instantie door gemeenten en samen met brancheorganisaties, waarbij een redelijke termijn in acht wordt genomen tussen aankondiging en invoering van de milieuzone. Daarnaast informeert het Rijk het publiek over milieuzones via de site www.milieuzones.nl.
Hoe verhouden de voornemens van Rotterdam en Amsterdam zich tot de afspraken in de recent ondertekende Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie (ZES)? Is hier niet sprake van een stapeling van lasten voor ondernemers? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat de overheid een betrouwbare partner is voor het bedrijfsleven als lokale besturen de afspraken/eisen telkens bijstellen, mede gelet op de scherpe kritiek op de voorgenomen uitbreidingsplannen door de diverse brancheverenigingen, zoals TLN, EVO, BOVAG,?
Een milieuzone heeft tot doel de lokale luchtkwaliteit op korte termijn te verbeteren. De normen moeten worden gehaald en daarom mogen de meest vervuilende voertuigen de zone niet in. Doel van de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek is om op langere termijn toe te groeien naar de vermindering van energiegebruik van voertuigen in de steden via betere benutting van de weg, slimmere logistieke concepten en het naar nul-emissie terug brengen van voertuigen. Hierbij wordt niet uitgegaan van verboden, maar van voordelen binnen de zones voor partijen die bijvoorbeeld al heel snel gaan rijden met hybride of elektrische voertuigen.
Zoals in de landelijke Green Deal is afgesproken, is het aan de lokale overheden om hier de komende jaren lokaal invulling aan te geven in proefprojecten (zogeheten living labs), waarin ervaring wordt opgedaan met innovatieve technologieën. De genoemde brancheverenigingen zijn deelnemer in de Green Deal en kunnen derhalve aanschuiven bij lokale initiatieven en meedenken. In goed overleg zal gekeken worden hoe het pad naar Zero Emissie Stadslogistiek kan worden vormgegeven. Overigens zullen de zuiniger voertuigen naar verwachting ook een positief effect hebben op de luchtkwaliteit.
Hoe verhouden deze gemeentelijke milieuzones zich tot uw uitspraak dat een milieuzone altijd tijdelijk is? Deelt u de mening dat er sprake is van «ondernemer en automobilist pesten» door ondernemers en automobilisten op te zadelen met extra kosten voor een tijdelijke maatregel? Zo nee, waarom niet?
De concentraties fijn stof en stikstofdioxide blijven dalen. Bijna overal in Nederland liggen de concentraties (vaak ruim) onder de Europese grenswaarden. Er zijn echter ook veel plekken waar de concentraties net onder de norm zitten en met schommelingen in de achtergrondconcentraties een knelpunt kunnen vormen. Milieuzones kunnen daarom de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze knelpunten niet opnieuw optreden. Dit is aan de gemeenten. Overigens komt de overheid ondernemers en burgers bij de invoering van milieuzones tegemoet met sloop- en vervangingsregelingen, waarmee de financiële gevolgen worden beperkt.
Ik volg de ontwikkeling in de luchtkwaliteit op de voet en wil nu niet vooruitlopen op de termijn waarop dit instrument kan worden afgeschaft. Daarbij hecht ik veel waarde aan initiatieven zoals de Green Deal Zero Emissie Stadslogistiek waarbij overheid, bedrijven, bestuurders en maatschappelijke organisaties gezamenlijk zoeken naar innovatieve manieren om de transitie naar duurzame mobiliteit met positieve prikkels te stimuleren en daarmee ook kansen voor groene groei te pakken voor het Nederlands bedrijfsleven.
Hoe beoordeelt u de voornemens van Rotterdam en Amsterdam in relatie tot het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Worden hierdoor geen aanvullende eisen bovenop de huidige EU en landelijke normen gesteld? Hoe verhouden deze verplichte kosten voor ondernemers en automobilisten zich tot de effectiviteit van deze maatregel en de inzet op bronbeleid, aangezien de maatregelen van het Rijk en de EU voor ruim 75% invloed hebben op de luchtkwaliteit in de genoemde steden? Zijn de voorgenomen milieuzones dan niet milieutechnisch overbodig en zo nee, waarom niet? Is het terugdringen van roet ook een legitimatie om een milieuzone in te stellen? Zo ja, op welke gronden en met welke streefwaarden?
Uit de monitoring van het NSL blijkt dat met name Rotterdam en Amsterdam nog knelpunten hebben, waardoor het nog onzeker is of in 2015 de norm voor stikstofdioxide (NO2) wordt gehaald. Het niet halen van de norm betekent ook dat er een risico ontstaat voor het uitvoeren van projecten in de steden. Het NSL is er op gericht om in geval van knelpunten te zorgen voor extra maatregelen om deze aan te pakken. Het past dus in de NSL-aanpak dat gemeenten zorgen voor uitbreiding van hun maatregelenpakket.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma. Het bevat maatregelen van rijk, provincies en gemeenten, die allemaal bijdragen aan verbetering van de luchtkwaliteit. Iedere overheid stelt zijn eigen maatregelenpakket samen. Gemeenten maken daarbij ook gebruik van kosten-batenanalyses. Uiteindelijk is het een lokale afweging welke maatregelen gekozen worden.
Ik zet mij in voor Europees bronbeleid (normering en adequate testprocedures) voor voertuigen, omdat dat de meest effectieve manier is om te zorgen voor een landelijke daling van te hoge concentraties stikstofdioxide, en daarmee voor een afname van knelpunten. Voor vrachtwagens heeft de invoering van nieuwe testprocedures inmiddels tot een zeer lage uitstoot van stikstofoxiden geleid. Echter, voor personenauto’s en bestelauto’s blijken de effecten van scherpere Europese normen in de praktijk tot dusver tegen te vallen, waardoor een deel van de stedelijke knelpunten is blijven bestaan.
Op nationaal niveau worden daarnaast stimuleringsmaatregelen en fiscale maatregelen genomen die bijdragen aan een snelle verschoning van het wagenpark.
Het uitgangspunt is om de gezondheidsschade zo snel mogelijk te beperken en de normen op tijd te halen. Daarom is het belangrijk dat, naast het rijk en de provincies, de steden zoveel mogelijk maatregelen nemen die er op korte termijn voor zorgen dat de stedelijke concentraties stikstofoxiden verminderen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zijn milieuzones ook uit het oogpunt van fijnstof, met inbegrip van roet, de komende jaren nodig om ervoor te zorgen dat luchtkwaliteitknelpunten bij de huidige grenswaarde niet opnieuw optreden.
Bent u het ermee eens dat de overheid juist eenduidige regels moet vastleggen en moet inzetten op bronbeleid in plaats van symboolpolitiek? Zo nee, waarom niet? Kunt u de effectiviteit van bronmaatregelen afzetten tegen de effectiviteit van milieuzones, zowel qua kosten als opbrengsten? Kan hierbij ook een overzicht verstrekt worden van alle uitgaven in relatie tot de specifieke maatregel in het kader van het NSL- programma en andere gerelateerde programma's, zoals de green deals?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er landelijke afspraken worden gemaakt over het toegangsregime en de borden voor milieuzones. In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat ik primair inzet op bronbeleid, maar dat dit door tegenvallende praktijkemissies op korte termijn nog onvoldoende effect heeft op de knelpunten in de steden. Milieuzones richten zich specifiek op stedelijke knelpunten. De kosteneffectiviteit op lokaal niveau wordt op een rij gezet door de gemeente zelf. Zij kiezen uit alle alternatieven en innovatieve oplossingen wat het beste past in hun gemeente. Er is geen overzicht beschikbaar van alle uitgesplitste uitgaven in relatie tot specifieke maatregelen in het NSL door rijk, provincies en gemeenten. Provincies en gemeenten richten zelf hun maatregelenpakket in, waarbij het Rijk kan faciliteren waar nodig. Ten behoeve van deze maatregelpakketten heeft het Rijk, in vier verschillende tranches, circa 320 miljoen euro subsidie verleend aan de provincies en gemeenten voor maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. De provincies en gemeenten moeten hier voor een deel cofinanciering tegenover stellen.
In aanvulling op bestaande maatregelen wil ik innovatieve oplossingen benutten die passen in de mobiliteitsbehoeften. Daarom is het ministerie deelnemer aan de Green Deals Zero Emissie Bussen en Zero Emissie Stadslogistiek en stimuleer ik bijvoorbeeld het rijden op waterstof. Als de maatregelen te zijner tijd voldoende effect sorteren, dan kan dat reeds genomen maatregelen overbodig maken.
Bent u bereid om een «nee, tenzij» regel in te voeren en in overleg met de gemeenten andere alternatieven te onderzoeken buiten de uiterste maatregel van een milieuzone, waarbij kosten en baten voor ondernemers worden betrokken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat allereerst op bronbeleid moet worden ingezet en daarnaast op innovatieve oplossingen die passen in de mobiliteitsbehoeften, zoals het toepassen van Open Parkeerdata vanuit Platform Beter Benutten, wat voor aanzienlijk minder zoekverkeer zorgt en daarmee ook schonere lucht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om in ieder geval een kader te scheppen dat bepaalt onder welke condities een gemeente mag overgaan tot het instellen van een milieuzone, en onder welke condities een dergelijke milieuzone weer ongedaan zou moeten worden gemaakt? Deelt u de mening dat – als gemeenten besluiten om aanvullende eisen te stellen in het kader van NSL – het Rijk hier geen bijdrage aan moet leveren in financiële zin dan wel in het kader van wet- en regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bepalen gemeenten op basis van hun eigen afweging en inzicht of ze een milieuzone instellen. Het Rijk faciliteert de uitbreiding van de milieuzone naar personenauto’s en bestelauto’s om de luchtkwaliteit te verbeteren, door aanpassing van de reikwijdte van het milieuzonebord en binnenkort ook door middel van een subsidie voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren.
Kunt u aangeven op welke wijze milieuzones in andere EU-lidstaten zijn vormgegeven en of er binnen die EU-lidstaten vergelijkbare verschillen zijn als die in Nederland ontstaan? Kunt u ook aangeven op welke wijze het voor automobilisten uit andere EU-lidstaten te achterhalen is waar in Nederland een milieuzone geldt en of het voertuig voldoet aan de criteria?
In de Europese Unie zijn meer dan 400 afzonderlijke zogenaamde Low Emission Zones van kracht. Zo zijn er in Duitsland al sinds jaren milieuzones voor personenauto’s in veel grote steden. De Europese Commissie heeft een speciaal platform opgericht waar informatie over de verschillende toegangsregimes wordt uitgewisseld, dat op de volgende website te vinden is: http://urbanaccessregulations.eu/. Hier kunnen automobilisten uit andere landen ook terecht voor informatie over de Nederlandse milieuzones.
Uber |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat Uber zich noch door hoge boetes noch door een gerechtelijke uitspraak laat afschrikken?1
Alle burgers en bedrijven dienen zich aan de democratisch tot stand gekomen wet- en regelgeving te houden, dit geldt ook voor Uber. Met UberPOP heeft Uber een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving, waarin eisen zijn gesteld om de kwaliteit en veiligheid van het taxivervoer voor de consument te waarborgen. Dit blijkt tevens uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2014. De rechter heeft geconstateerd dat Uber de Wet personenvervoer 2000 overtreedt en dat er geen reden is de door ILT aan Uber opgelegde Last onder Dwangsom (LOD) op te schorten. ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor het bepalen van de hoogte van de LOD heeft de ILT een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dat nog niet voldoende blijken, kan de ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Wat vindt u ervan dat Uber onlangs zijn UberPOP-diensten heeft uitgebreid naar Rotterdam en Den Haag?
Alle burgers en bedrijven moeten zich aan geldende regelgeving houden. Het bedrijf Uber mag zich ontwikkelen waar en zoals het wil, zolang het zich aan de wet houdt. ILT blijft optreden waar dat niet het geval is.
Op welke wijze gaat u handhaven dat Uber zich aan de gerechtelijke uitspraak houdt, nu blijkt dat het bedrijf zich niet laat afschrikken door boetes?
De voorzieningenrechter stelt in haar uitspraak van 8 december 2014 vast dat ILT terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat Uber de Wet personenvervoer 2000 heeft overtreden. De rechter oordeelt verder dat er geen reden is de aan Uber opgelegde LOD op te schorten. Dat betekent dat Uber bij elke nieuwe door de ILT geconstateerde overtreding een dwangsom verbeurt, tot een maximum van € 100.000,-. De ILT zal dan ook handhavend blijven optreden. Voor meer informatie verwijs ik u naar mijn brief over de genoemde uitspraak van
14 januari 2015.
Wat vindt u ervan dat Europese bedrijven in de Verenigde Staten voor wetsovertredingen boetes krijgen die oplopen tot meerdere miljarden, maar Amerikaanse bedrijven hier wegkomen met een dwangsom van € 100.000,–?
Verschillende landen hebben verschillende rechtsstelsels, waarbij elk land een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het eigen rechts- en sanctiestelsel. In Nederland kennen we democratisch tot stand gekomen regelgeving en bijbehorende sancties die zorgvuldig worden uitgevoerd. De ILT heeft voor wat betreft de dwangsom een afweging gemaakt in termen van evenredigheid en afschrikwekkendheid. Mocht dit niet voldoende blijken te zijn, kan ILT een hogere last opleggen of denken aan andere zwaardere prikkels.
Bent u ervan op de hoogte dat chauffeurs van UberPOP ruzie hebben met reguliere taxichauffeurs die zich netjes aan de wet houden zoals onlangs in Rotterdam?2 Verwacht u gezien de gerechtelijke uitspraak een toename van spanningen tussen de legale taximarkt en UberPOP? Zo ja, hoe gaat u hier mee om? Zo niet, waar baseert u dit dan op?
Ik ben ervan op de hoogte dat er spanningen zijn. Ik verwacht niet dat deze spanningen toenemen door de gerechtelijke uitspraak, omdat duidelijk is dat op overtredingen wordt gehandhaafd. Handhaving is vanzelfsprekend gericht op zoveel mogelijk naleving. Indien er spanningen optreden tussen personen bij de taxistandplaats, is het in eerste instantie aan de burgemeester en/of de politie om de openbare orde te handhaven.
Vindt u het wenselijk dat sommige bedrijven, zoals KLM en ICS, hun klanten stimuleren om verboden diensten van Uber te gebruiken door bijvoorbeeld gratis tegoed weg te geven? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat voor mij voorop dat alle burgers en bedrijven zich gewoon aan de democratisch tot stand gekomen regelgeving moeten houden. Voor mij is, ook in een dergelijke samenwerking tussen private partijen, alleen relevant dat UberPOP op dit moment niet voldoet aan de regels en dus illegaal is. Hier zal de ILT dan ook op blijven handhaven.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat ze het niet met de wetgeving eens is? Is dit hoe de wet werkt? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Iedereen in Nederland moet zich aan de wet houden. In het geval van UberPOP overtreedt Uber de Wet Personenvervoer 2000. De ILT heeft Uber daarvoor een last onder dwangsom opgelegd.
Wat vindt u van de opstelling van Uber dat het zich niet aan de taxiwetgeving hoeft te houden omdat die verouderd zou zijn? Hoeven mensen en bedrijven zich inderdaad niet aan de wet te houden op het moment dat ze vinden dat de wet verouderd is? Zo niet, kunt u dan (aan Uber) uitleggen hoe het wel werkt?
Zie het antwoord op vraag 7.
In welke lidstaten van de Europese Unie is UberPOP wel toegestaan binnen de taxiwetgeving, en welke voorwaarden worden dan gesteld aan een UberPOP-chauffeur?
Voor zover mij bekend biedt Uber de dienst UberPOP aan in verschillende steden in Nederland, België (alleen Brussel), Spanje, Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen en Tsjechië. Frankrijk heeft via nieuwe regelgeving per 1 januari 2015 alle Uberdiensten verboden. In België (Brussel), Spanje en in diverse steden in Duitsland is de dienst verboden. In Duitsland was UberPOP tevens op nationaal niveau verboden, maar dit verbod is om procedurele redenen (voorlopig) weer opgeheven. In Italië loopt een rechtszaak over de UberPOP diensten. Van Polen en Tsjechië is mij geen informatie bekend over procedures of specifieke eisen die gesteld worden aan UberPOP-chauffeurs.
Ziet u mogelijkheden voor de legale taxibranche om meer gebruik te maken van innovaties zoals mobiele apps, waardoor de taximarkt transparanter wordt voor de klant? Kunt u dat toelichten?
Daar zijn zeker mogelijkheden voor. Het is mij bekend dat verschillende taxibedrijven al langer gebruik maken van apps om vraag en aanbod te combineren. Onder de huidige taxiregelgeving is veel mogelijk. De taxiwetgeving gaat niet over vraag en aanbod, maar stelt slechts regels aan de chauffeur en het voertuig.
Lopen UberPOP-chauffeurs het risico om een strafblad te krijgen na het (stelselmatig) overtreden van de taxiwetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten? Als dat het geval is, hoe gaat u ervoor zorgen dat de UberPOP-chauffeurs weten dat ze het risico lopen op een strafblad? Waarom krijgen alleen de chauffeurs een strafblad en de directie van Uber niet?
Ja, het verrichten van taxivervoer zonder een daartoe verleende vergunning is verboden op grond van artikel 76, lid 1, van de Wet Personenvervoer 2000. Overtreding van dit verbod is een misdrijf (economisch delict). Het mag bekend worden verondersteld dat gegevens van misdrijven worden vastgelegd in de justitiële documentatie. Ten aanzien van de directie van Uber is door het Openbaar Ministerie nog geen beslissing genomen omtrent eventuele strafrechtelijke vervolging.
Kunt u nogmaals bevestigen dat taxidiensten onder het lage btw-tarief van zes procent vallen en dat chauffeurs die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren, dit moeten afdragen? Kunt u ook bevestigen dat dit mede om Europese richtlijnen gaat waar alle taxidiensten onder vallen?
Ja. Zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen, worden voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Dat deze personen dan btw-plichtige personen zijn volgt uit de Europese BTW-richtlijn3 en de Nederlandse wet op de omzetbelasting 1968 die voorschrijven dat een ieder die zelfstandig en regelmatig tegen vergoeding prestaties verricht in het economische verkeer belastingplichtig is voor de btw.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van taxidienst UberPOP geen btw afdragen over hun omzet? Waarom handhaaft de Belastingdienst hier niet op?
In zijn algemeenheid geldt dat de inspecteur van de Belastingdienst aan de hand van de feiten en omstandigheden zal moeten beoordelen of sprake is van btw-ondernemerschap met de daarbij behorende btw-verplichtingen. Als daarvan sprake is, worden deze personen gehouden aan alle daarbij behorende fiscale verplichtingen. De veronderstelling dat de Belastingdienst hier niet op handhaaft is onjuist. Ondernemers die (taxi)vervoersdiensten verrichten vallen onder het reguliere toezicht van de Belastingdienst. Als deze ondernemers ervoor kiezen om zich niet te melden bij de Belastingdienst en zich niet houden aan de fiscale regels, dan lopen zij het risico bij controle te worden geconfronteerd met een naheffing van btw en boeten, en mogelijk zelfs strafvervolging.
Wat vindt u ervan dat chauffeurs van UberPOP hun inkomsten opgegeven als «resultaat uit overige werkzaamheden»? Is dit toegestaan? Moeten taxichauffeurs niet ingeschreven staan als ondernemer en aan de bijbehorende verplichtingen voldoen?
Afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de mate van zelfstandigheid, aanwezigheid van ondernemersrisico, winstverwachting, hoeveelheid uren en de intensiteit van de bestede werkzaamheden kunnen de behaalde inkomsten van chauffeurs van UberPOP voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als loon uit dienstbetrekking, winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of een kwalificatie van de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden op zijn plaats is, is dus afhankelijk van de omstandigheden van het geval en kan hier niet in algemene zin worden beoordeeld.
Indien de behaalde inkomsten fiscaal worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden dan mogen de zakelijke kosten en de afschrijvingen ook in mindering worden gebracht op het resultaat. De resultaatgenieters hebben echter geen recht op specifieke tegemoetkomingen voor ondernemers.
Ondernemingen die in Nederland zijn gevestigd, moeten worden ingeschreven in het handelsregister. Dit geldt voor alle branches, ook voor het vervoer van personen. Soms is het echter lastig om te bepalen of er sprake is van een bedrijfsmatige activiteit (en dus een onderneming). Op basis van artikel 2 van het Handelsregisterbesluit en de Beleidsregel ondernemingsbegrip in het handelsregister beoordeelt de Kamer van Koophandel of er sprake is van een onderneming. Dat inkomsten voor de inkomstenbelasting worden gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden hoeft er overigens niet aan in de weg te staan dat de activiteiten voor het handelsregister als onderneming kunnen worden aangemerkt.
Kunt u aangeven welke fiscale verplichtingen autobezitters hebben die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren?
De fiscale verplichtingen van autobezitters die hun auto als taxi gebruiken en hier inkomsten mee genereren kunnen verschillen per situatie en zijn afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Over de inkomsten van particulieren verkregen uit werkzaamheden verricht voor UberPOP is – afhankelijk van de omstandigheden – inkomsten- en/of loonbelasting (en sociale premies) verschuldigd. Daarnaast worden zelfstandig opererende personen die zich richten op het tegen betaling vervoeren van personen voor de btw-heffing aangemerkt als ondernemer en moeten zij over de ontvangen vergoeding 6% btw afdragen. Voorts kunnen taxivervoerders in de zin van de Wet personenvervoer 2000 onder voorwaarden gebruikmaken van tegemoetkomingen in de BPM en de MRB.
Wat vindt u van de opstelling van UberPOP-chauffeurs dat zij zich niet aan de belastingwetgeving hoeven te houden omdat die verouderd zou zijn, danwel dat ze het er niet mee eens zijn? Is de fiscus hiermee akkoord gegaan? Zo niet, waar blijkt dat dan uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Belastingplichtigen moeten zich aan de geldende belastingwetgeving houden. Dat geldt uiteraard ook voor Uber. Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verbiedt het mij om uitlatingen te doen over de wijze waarop de handhaving van de Belastingdienst bij individuele belastingplichtigen plaatsvindt. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
In hoeverre zijn UberPOP-chauffeurs volgens u van de wettelijke verplichtingen op de hoogte?
Vooropgesteld moet worden dat iedereen in Nederland de wet behoort te kennen. Dit geldt zowel ten aanzien van de WP 2000, fiscale wet- en regelgeving en andere wet- en regelgeving die de UberPOP-chauffeurs aangaat. In de uitoefening van haar taak als toezichthouder heeft de ILT regelmatig contact met chauffeurs. Chauffeurs worden daarbij gewezen op de geldende regels. Ook stuurt de ILT waarschuwingsbrieven naar chauffeurs, waarin hen de regels nog eens worden uitgelegd. Ook de Belastingdienst wijst personen die werkzaam (willen) zijn in (onder andere) de taxibranche regelmatig gevraagd en ongevraagd op hun fiscale verplichtingen. Op de internetpagina van de Belastingdienst is tevens de nodige informatie rond taxi’s voorhanden.
(Potentiële) UberPOP-chauffeurs kunnen dus op verscheidene manieren aan informatie komen over hun wettelijke verplichtingen. Het is belangrijk dat (potentiële) chauffeurs en consumenten goed voorgelicht worden over de regels. Daarom zal ik, naast het blijven voortzetten van bovenstaande acties, tevens de informatie over de taxiregelgeving op de internetpagina’s op www.rijksoverheid.nl en www.ilent.nl uitbreiden.
Bent u van mening dat de overheid voldoende doet om deze chauffeurs, maar ook andere deelnemers aan de zogenaamde «deeleconomie», te informeren over hun verantwoordelijkheden en plichten?
Zie het antwoord op vraag 17. Daarnaast doet ook Koninklijk Nederlands Vervoer aan voorlichting van (potentiële) chauffeurs. KNV taxi geeft in de algemene media regelmatig aan dat UberPOP illegaal vervoer is. Tevens waarschuwt KNV hun leden voor het feit dat ze een boete of strafblad riskeren als ze voor UberPOP gaan rijden.
De import van illegaal gekapt hout |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegaal hout ook hier volop te koop»?1
Ja.
Maakt zich u ook zorgen over de conclusie van het rapport, namelijk 46% van al het hout in Nederland buiten het Europese importverbod valt?
Voor de beantwoording van deze vraag is navraag gedaan bij de opsteller van het rapport, Stichting Probos. De conclusie dat 46% van al het hout in Nederland buiten de Houtverordening valt, berust op een verkeerde presentatie van gegevens.
Niet al het hout dat op de Nederlandse markt wordt aangeboden, wordt geïmporteerd. Een klein deel is afkomstig uit Nederlandse bossen. Van al het hout dat we wel importeren viel in de periode 2008–2013 gemiddeld 6% niet onder de Houtverordening, berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht, en 16% berekend op basis van de geldelijke waarde. Een behoorlijk deel van het hout dat we importeren betreft overigens «transit trade», wat betekent dat het niet wordt aangeboden op de Nederlandse markt.
Van al het hout dat we importeerden in de periode 2008–2013 betrof 66% primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout, plaatmaterialen, houtpulp, e.d.) en 34% secundaire houtproducten (vloeren, meubels, boeken, e.d.). Van de primaire houtproducten viel in die periode 1% niet onder de Houtverordening, van de secundaire houtproducten was dit 16,8% (berekend op basis van de hoeveelheid, in gewicht).
In de publiciteit is een vertekend beeld ontstaan van de hoeveelheid hout in Nederland die niet onder de Houtverordening valt. Desalniettemin vind ik ook een percentage van 16,8% van de hoeveelheid geïmporteerde bewerkte houtproducten die niet gedekt wordt door de Houtverordening een punt van zorg.
Wanneer wordt gekeken naar de geldelijke waarde van de Nederlandse import van buiten de EU, dan hebben de secundaire producten die niet onder de Houtverordening vallen een aandeel van ca. 46% binnen de totale import van secundaire houtproducten van buiten de EU. Echter, de waarde in Euro’s is iets anders dan de hoeveelheid hout die ermee gemoeid is. Daarbij importeert Nederland niet alleen secundaire houtproducten van buiten de EU, maar ook van binnen de EU.
Vindt u het ook zorgelijk dat de stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt tot meer import van illegaal hout en vervolgens meer illegale ontbossing?
Een stijgende trend in de import van secundaire houtproducten leidt niet per definitie tot meer import van illegaal hout, maar maakt het wel lastiger om na te gaan waar het verwerkte hout oorspronkelijk vandaan komt en onder welke omstandigheden het gekapt is. Deze ondoorzichtigheid, gecombineerd met producerende landen die in een aantal gevallen minder belang hechten aan de legaliteit van het hout dat ze importeren en verwerken, zorgt voor een verhoogd risico op illegaal hout. Het is aan bedrijven die dergelijke producten op de markt willen aanbieden om zich bewust te zijn van dit risico en hiernaar te handelen.
Bent u ook van mening dat de import van secundaire houtproducten die van illegale origine zijn moet worden voorkomen?
Ik ben inderdaad van mening dat we het risico op illegaal hout op de Nederlandse markt moeten minimaliseren. Dat doen we onder andere door goed te controleren op de naleving van de Houtverordening.
Welke oplossing stelt u voor om er zeker van te zijn dat er door middel van bewerkte producten geen «fout hout» meer wordt geïmporteerd?
Dit jaar vindt de evaluatie van de EU-Houtverordening door de Europese Commissie plaats, waarbij ook nadrukkelijk de lidstaten worden geconsulteerd.
Ik zal in dat kader de problematiek van de import van bewerkte producten van illegaal hout, zoals genoemd in het rapport van Probos, aan de orde stellen. De Europese Commissie is inmiddels van het rapport op de hoogte.
Bent u bereid om samen met grote Nederlandse meubelbedrijven, die de meeste secundaire houtproducten (stoelen) voor Nederland importeren, afspraken te maken over het waarborgen van het importeren van meubels van gecertificeerd hout?
Verschillende brancheorganisaties van meubelbedrijven hebben zich aangesloten bij de Green Deal Bevorderen Duurzaam Bosbeheer, een deal waar ik zelf ook medeondertekenaar van ben. Het doel van deze Green Deal is dat het gebruik van hout uit duurzaam beheerde bossen gemeengoed wordt in Nederland (zie voor meer informatie de website http://bewustmethout.nl). In het kader van deze Green Deal wordt door de Centrale Bond van Meubelfabrikanten, de Raad Nederlandse Detailhandel en INretail met WNF besproken hoe samengewerkt kan worden om daar waar nodig houtstromen te verduurzamen.
Duurzaamheidscertificaten voor hout zijn overigens geen garantie voor de legaliteit van het hout. Ook producten met een dergelijk keurmerk vallen daarom onder de EU-Houtverordening. Daarnaast worden de duurzaamheidscertificaten voor hout regelmatig onderworpen aan een toets door toetsingscommissie TPAC om te bezien of ze nog voldoen aan de criteria van het duurzaam inkoopbeleid.
Op dit moment is die toets gaande voor het FSC-keurmerk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederlandse importbedrijven een voldoende doorzichtig, en dus traceerbaar, importbeleid van secundaire houtproducten naleven?
In het kader van de Houtverordening zijn bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen verplicht om een stelsel van zorgvuldigheidseisen te hanteren (een «due dilligence»-systeem). Dit stelsel bestaat uit het verzamelen (en 5 jaar beschikbaar houden) van gegevens over de herkomst van het hout, het uitvoeren van risicoanalyses om in te schatten of het hout illegaal gekapt kan zijn en het minimaliseren van het risico op illegaliteit door het nemen van maatregelen.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) controleert Nederlandse bedrijven die hout voor het eerst op de EU-markt brengen op naleving van het verbod om illegaal gekapt hout op de markt te brengen en op de aanwezigheid van een due dilligence systeem, en gaat na hoe dat systeem in de praktijk wordt toegepast. De NVWA controleert alleen bedrijven die producten op de markt brengen die onder de Houtverordening vallen.
Bent u bereid om het probleem van geïmporteerde bewerkte illegaal hout in Nederland en Europa op de Europese agenda zetten?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat is uw mening over de aanbeveling van het Wereld Natuur Fonds (WNF) om de EU-Houtverordening uit te breiden, en daar een importverbod op illegaal hout van niet alleen de primaire, maar ook secundaire houtproducten in op te nemen en wat zijn daarbij uw overwegingen?
De EU-Houtverordening betreft niet een importverbod, maar een verbod op het op de EU-markt aanbieden van illegaal gekapt hout. Onder de Houtverordening vallen nu nagenoeg alle primaire houtproducten (rondhout, gezaagd hout en plaatmateriaal) en een groot deel van de secundaire houtproducten (onder andere kantoormeubilair, bedden en kledingkasten). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om exportlanden, en met name China, die geen wetgeving hebben op illegaal hout aan te sporen tot een beter beleid en wetgeving omtrent houtkap?
Er bestaat sinds 2009 een bilateraal overleg tussen de Europese Commissie en het verantwoordelijk departement voor het bosbeheer in China over het bestrijden van de handel in illegaal hout.
Het gebruik van verboden bestrijdingsmiddelen op sierplanten |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Greenpeace over pesticiden dat op 1 december jl. werd gepresenteerd in het tv programma Kassa Groen?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat 36 procent van de in dit onderzoek geteste bloemen, planten en bollen residuen bevat die verboden zijn in de EU of niet toegestaan in de Nederlandse landbouw of op het betreffende gewas?
Ik deel deze zorgen, daar waar sprake is van illegaal gebruik van in de EU verboden stoffen. De gewasbeschermingsmiddelen die zijn aangetroffen kunnen het gevolg zijn van illegaal gebruik, maar dat hoeft niet. Zoals ik u schreef in de kabinetsreactie op het rapport van Greenpeace «Gifplanten in het tuincentrum» (Kamerstuk 27 858, nr. 271) kunnen residuen ook het gevolg zijn van opslag of afkomstig zijn van stoffen die in andere EU-landen wel toegestaan zijn. Volgens het nieuwe rapport van Greenpeace is het grootste deel van de onderzochte planten, bloemen en bollen in Nederland geteeld. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op het in Nederland gebruiken van niet toegelaten middelen.
In de genoemde kabinetsreactie staat ook dat het aantreffen van residuen van gewasbeschermingsmiddelen op planten niet per definitie tot onaanvaardbare risico’s leidt voor bijen.
Hoe staat u tegenover het feit dat neonicotinoïden werden aangetroffen op sierteeltgewassen die consumenten vervolgens in hun tuin laten bloeien, terwijl er verschillende neonicotinoïden zijn die niet op sierteeltgewassen mogen worden toegepast die in hetzelfde jaar bloeien?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de nalevingsmeting van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2013, de steekproef door de NVWA in het eerste kwartaal van 2014 en het bredere onderzoek van de NVWA in het 2e kwartaal van 2014, die u in uw brief van 2 juni 2014 aanhaalt2, openbaar maken?
Ja. De resultaten van de nalevingsmetingen van de sierteelt onder glas en de akkerbouw worden begin 2015 op de website van de NVWA geplaatst. Dit geldt ook voor de resultaten van het steekproefsgewijze bezoek aan een aantal verkooplocaties van sierteeltproducten en het bredere onderzoek bij de leveranciers.
Welke stappen gaat u nemen om op zo kort mogelijke termijn ervoor te zorgen dat bestrijdingsmiddelen die, ofwel vanuit Nederlandse, ofwel vanuit EU regelgeving, verboden zijn niet langer op planten in tuincentra en supermarkten aangetroffen worden?
Ik heb uw Kamer tijdens het AO gewasbeschermingsmiddelen op 4 december 2014 aangegeven dat ik het illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volstrekt onaanvaardbaar vind. De NVWA ziet toe op het toepassen van illegale middelen en op de handel hierin. Ook in 2015 zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren. Daarnaast heb ik gezegd dat ik structurele overtreders strenger zal gaan straffen. Hierbij denk ik aan hogere bestuurlijke boetes of het intrekken van het bewijs van vakbekwaamheid (de zogenaamde spuitlicentie).
Verder vind ik dat er in de keten, bijvoorbeeld bij de retail, ook een verantwoordelijkheid ligt. Ook de retail moet eisen dat bij de teelt van producten geen illegale middelen worden gebruikt en dat deze niet op een product aanwezig zijn. Ik juich het initiatief «Groen brancheplan» van Tuinbranche Nederland daarom ook toe.
In dit plan wordt certificering ingezet om ongeoorloofd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uit te bannen. Ik zie de resultaten daarvan met veel belangstelling tegemoet.
Het bericht ‘Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen»?1
Ja.
Klopt het dat deze nieuwe supermarkt(keten) onder andere «Poolse» Coca Cola gaat verkopen? Zo ja, wordt op alle grote PET-flessen met betrekking tot deze specifieke cola eveneens statiegeld geheven?
Naar ik heb begrepen, verkoopt deze supermarkt ook Poolse Coca-Cola. Deze supermarkt heeft in een reclameactie aangekondigd frisdrank te verkopen zonder statiegeld op de fles. Ik heb ook begrepen dat deze supermarkt inmiddels besloten heeft om de reclameactie om de flessen zonder statiegeld te verkopen, per direct te stoppen.
Kan worden gegarandeerd dat ook na 1 januari 2015, als het Afvalfonds de verplichting tot statiegeldheffing overneemt, voor alle flessen waarop nu statiegeld wordt geheven deze verplichting in stand blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals voorheen, kan ook nu zich een situatie voordoen dat een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt.
In situaties als deze kon het Productschap Dranken hier een melding van maken bij de Economische Controledienst. De meldingen die in de afgelopen jaren gedaan zijn, hebben zelden geleid tot handhavingsacties.
Nu de Productschappen opgeheven zijn en Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) de afspraken over de borging van statiegeld overgenomen heeft, heeft StAV een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen. Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt.
Voor de consumenten verandert er niets. Als de consument een grote water- en frisdrankfles terugbrengt naar het verkooppunt, ontvangt hij daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt. StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak. Dit is overigens niet anders dan de situatie vóór 2015.
Samenvattend: voorheen kenden we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld sprake kon zijn van een delict en een boete opgelegd kon worden. Nu kennen we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld een aanzienlijk hoger tarief geheven kan worden. Het doel, namelijk het zoveel mogelijk recyclen van plastic verpakkingsmaterialen, blijft in beide situaties overeind.
Het bericht dat de chemiesector laks omgaat met regels |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chemiesector laks met regels» en met het proefschrift «Optic Compliance – Enforcement and Compliance in the Dutch Chemical Industry»?1
Ja.
Herkent u de in het bericht en proefschrift geschetste omvang van het probleem?
De conclusies uit het proefschrift bevestigen het beeld dat uit de onderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over Chemie Pack en Odfjell naar voren is gekomen. Het kabinet heeft dat beeld in de reactie op de rapporten van de OvV ook onderkend. Het proefschrift is gebaseerd op inspectiegegevens uit de periode 1999 t/m 2011. Dat beeld over die periode wordt met dit onderzoek wederom bevestigd.
Herkent u het tekortschietende toezicht dat wordt aangekaart in het proefschrift? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat milieu en veiligheid permanente aandachtspunten moeten zijn binnen chemiebedrijven, in plaats van dat het aangekaart wordt na misstanden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het signaal, dat het toezicht door de Inspectie op de Leefomgeving en Transport op de permanente veiligheid te wensen over laat?
Ja, uiteraard verwacht ik van chemiebedrijven dat zij hun verantwoordelijkheid ten volle nemen. De bedrijven zijn zelf primair verantwoordelijk voor de naleving van de regels voor milieu en veiligheid. De drie kerntoezichthouders voor BRZO (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW en Veiligheidsregio’s) zijn verantwoordelijk voor het toezicht op deze naleving. De Inspectie Leefomgeving en Transport ziet op deze voorschriften niet rechtstreeks toe, maar heeft wel vanuit de stelselverantwoordelijkheid een interbestuurlijke toezichtsrol op het bevoegd gezag.
Deelt u de mening dat er binnen de chemiesector een cultuuromslag moet plaatsvinden, waarbij de sector zelf ook verantwoordelijkheid gaat dragen voor de veiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan bijdragen?
Ik ben van mening dat een chemisch bedrijf zelf primair verantwoordelijk is voor de veiligheid. Dit uitgangspunt is ook geformuleerd in het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de onderzoeken van de OvV over Chemie Pack en Odfjell. Het bedrijfsleven onderneemt ook zelf actie om de veiligheidsprestatie te verbeteren onder andere in het programma Veiligheid Voorop.
Dergelijke initiatieven stimuleer en faciliteer ik bijvoorbeeld in de vorm van Safety Deals.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat bevindingen regelmatig niet gearchiveerd worden? Zo ja, wat voor maatregelen worden genomen om dit te verbeteren?
In het verleden kwam het inderdaad voor dat toezichthouders niet al hun bevindingen vastlegden dan wel dit op verschillende manieren deden. BRZO+ (WABO bevoegd gezag, inspectie SZW, Veiligheidsregio’s, Inspectie Leefomgeving en Transport, OM en Rijkswaterstaat) heeft dit aandachtspunt opgepakt door afspraken te maken over uniforme vastlegging van bevindingen en overtredingen in de gemeenschappelijke rapportages.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat het beleid voor toezicht op de chemiesector te vaag en versnipperd is en dat er vaker en steviger toezicht nodig is om de veiligheid te waarborgen? Bent u bereid een gezamenlijke en heldere strategie voor handhaving van de regelgeving op te stellen?
De door het kabinet ingezette maatregelen richten zich onder andere op het versterken van het toezicht op de majeure risicobedrijven. Zo is er verregaande samenwerking tussen de verschillende toezichthouders in BRZO+ en is de landelijke BRZO-handhavingstrategie vastgesteld. De handhavingstrategie wordt ook al gebruikt door de toezichthouders.
Welke conclusies zijn getrokken in het gezamenlijk overleg dat de inspecties zouden voeren om het versnipperde beleid tegen te gaan, zoals door u aangegeven in het debat over de veiligheid bij Odfjell van vorig jaar?
Sinds 1 januari 2014 is BRZO+ actief waarin de drie kerntoezichthouders (WABO bevoegd gezag, Inspectie SZW en de Veiligheidsregio’s) nauw samenwerken. BRZO+ heeft zich in 2014 gericht op de nadere invulling van integraal toezicht onder andere door middel van de uitrol en toepassing van de landelijke BRZO-handhavingstrategie.
Deelt u de conclusie van het proefschrift dat de chemiesector duidelijker de risico’s en gevaren voor de omgeving openbaar moeten maken? Bent u bereid de bedrijven te verplichten deze informatie te delen met een website als http://www.risicokaart.nl/ zodat omwonenden bekend zijn met de gevaren in hun omgeving?
Het is belangrijk dat de risico’s voor de omgeving voldoende duidelijk zijn. De risicokaart bevat informatie over risicovolle bedrijven. Deze informatie is verstrekt door de bedrijven aan bevoegd gezag. Bevoegd gezag levert deze informatie aan voor de risicokaart. Voorts worden juist om de omgeving te informeren publieksvriendelijke samenvattingen van inspectierapporten openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen met de suggesties in de initiatiefnota van de D66-fractie «Veiliger omgaan met chemie»?2
In de brief van 4 december 20133 is uitvoerig ingegaan op de initiatiefnota van de D66-fractie. Daarin is aangegeven of en hoe de in de initiatiefnota genoemde punten worden meegenomen in de maatregelen die door kabinet en bedrijfsleven zijn ingezet.
Ten behoeve van het komende AO Externe Veiligheid zal ik u een actuele stand van zaken doen toekomen.
Bericht dat duizenden vliegpassagiers onterecht geen compensatie kregen bij vertraging |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden reizigers onterecht geen compensatie hebben ontvangen bij vertraging van een vliegreis?1
Ik herken dit beeld niet.
Wat gaat u voor actie ondernemen zodat deze duizenden reizigers alsnog de compensatie ontvangen waar ze recht op hebben?
Ik heb geen aanleiding te concluderen dat in Nederland duizenden reizigers compensatie zijn misgelopen wegens een onjuiste interpretatie van de regels. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) past elke uitspraak van het Europees Hof van Justitie (verder: het Hof) met onmiddellijke ingang toe. Wat betreft de uitspraak over de vliegtuigtrap («botsing met vliegtuigtrap leidt niet tot een buitengewone omstandigheid») kan ik u melden dat de ILT voor de uitspraak al zo oordeelde in voorkomende gevallen. Passagiers kunnen altijd tot een jaar na de vlucht een klacht indienen bij de ILT. De ILT onderzoekt elke klacht en oordeelt of deze gegrond is of niet. Als een luchtvaartmaatschappij het oordeel van de ILT niet opvolgt, legt de ILT een boete op.
Deelt u de mening dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ook als taak heeft om de reiziger juist te informeren over de passagiersrechten in de luchtvaart en zich ook moet inspannen om de reizigers de compensatie te laten krijgen waar ze recht op hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ILT werkt daarom voortdurend aan ontwikkeling en verdere verbetering van haar website. Het afgelopen jaar heeft ze daarbij ook consumentenorganisaties betrokken. Begin 2015 publiceert de ILT een vernieuwd passagiersrechtendeel van haar website, dat tot stand is gekomen met betrokkenheid van Consumentenbond en ANWB. Behalve de website van de ILT licht ook Consuwijzer consumenten voor over passagiersrechten.
Kunt u zich voorstellen dat nu (nadat de ILT al drie keer op de vingers is getikt door het Europese Hof van Justitie) langzamerhand het beeld ontstaat dat de ILT onterecht de kant van de luchtvaartmaatschappij kiest en daarmee de passagier in de kou laat staan?
Het door u geschetste beeld strookt niet met de werkelijkheid. De ILT is in geen enkele Hofzaak partij geweest en is niet door het Hof op de vingers getikt. In de loop der jaren heeft het Hof inmiddels een groot aantal uitspraken gedaan met een nadere interpretatie van de regels. Deze uitspraken hebben een directe werking en leiden indien nodig tot onmiddellijke aanpassing van het ILT-beleid.
Het artikel noemt drie uitspraken van het Hof. In het antwoord op vraag 2 gaf ik al aan dat ILT voorafgaand aan de uitspraak over de vliegtuigtrap in vergelijkbare gevallen al oordeelde in lijn met de Hofuitspraak, namelijk dat passagiers recht hadden op compensatie. De andere uitspraken, over overstappen en aankomsttijd, heeft de ILT direct overgenomen in haar beleid.
Passagiers die naar aanleiding van deze uitspraken menen toch recht op compensatie te hebben, kunnen eerst een verzoek indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. Weigert deze de compensatie te betalen, kan een klacht worden ingediend bij de ILT. Passagiers kunnen een compensatieaanvraag indienen via de website van een luchtvaartmaatschappij.
Kunt u zich herinneren dat u de Kamer tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg Luchtvaart op 20 februari 2014 toegezegd heeft dat de dienstverlening van de ILT verbeterd zou worden en dat ook consumentenorganisaties betrokken zouden worden, waarop een motie is ingetrokken?2 Wat heeft u tot op heden gedaan met deze toezeggingen?
De ILT heeft in 2014 meerdere keren overleg gevoerd met consumentenorganisaties. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 al aangaf heeft dit overleg onder andere geleid tot een vernieuwd passagiersrechtendeel op de website van de ILT. Het overleg met de consumentenorganisaties wordt in 2015 voortgezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat passagiers weten waar ze recht op hebben?
De ILT houdt toezicht op de informatievoorziening door luchthavens en -maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen zijn, op grond van de Verordening, verantwoordelijk voor goede informatievoorziening aan passagiers. Op alle Nederlandse luchthavens hangen posters van de passagiersrechtencampagne van de Europese Commissie en zijn informatiefolders verkrijgbaar. Ook staat bij de incheckbalies op Nederlandse luchthavens een tekst om passagiers te informeren over hun rechten. Passagiers kunnen tevens terecht op de website van luchtvaartmaatschappijen. Daar staat informatie over de rechten die de Verordening passagiers biedt, waaronder het recht op compensatie. Bijna alle luchtvaartmaatschappijen hebben een digitale procedure voor het aanvragen van compensatie.
De ILT geeft ook op haar eigen website informatie over passagiersrechten. Ook staat daar een klachtenformulier, waarmee een passagier zijn klacht over het niet ontvangen van compensatie kan indienen. Op haar website verwijst de ILT ook naar de passagiersrechten app van de Europese Commissie.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat luchtvaartmaatschappijen in het vervolg niet meer met smoesjes onder de compensatie uit kunnen komen?
Ik herken dit beeld niet. De ILT onderzoekt klachten en houdt inspecties. Daaruit blijkt dat luchtvaartmaatschappijen de Verordening goed naleven. Als een passagier het niet eens is met een oordeel van de luchtvaartmaatschappij, kan hij een klacht indienen bij de ILT en doet de ILT uitgebreid onderzoek naar de toedracht om te bepalen of een luchtvaartmaatschappij al dan niet terecht een beroep doet op buitengewone omstandigheden. Bij het bepalen van dit oordeel betrekt de ILT relevante rechterlijke uitspraken. Verder is er voortdurende afstemming met de Europese Commissie en andere Europese toezichthouders om te komen tot nadere interpretatie van het begrip buitengewone omstandigheden. Luchtvaartmaatschappijen leven het oordeel van de ILT na. Doen ze dat niet, legt de ILT een boete op. Dit is tot op heden nog niet voorgekomen. Luchtvaartmaatschappijen betalen altijd de compensatie uit, als de ILT vaststelt dat een klacht gegrond is.
De berichten 'NS-personeel Den Haag dreigt met staking', ‘Minder treinen van en naar Schiphol’ en ‘Minder treinen rond Den Haag door extra overleg NS-personeel’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «NS-personeel Den Haag dreigt met staking»1, «Minder treinen van en naar Schiphol»2 en «Minder treinen rond Den Haag door extra overleg NS-personeel»?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het zestiental storingen in het treinverkeer op 2 december 2014?4
Naar aanleiding van deze vraag heb ik geconstateerd dat er op de website rijdendetreinen.nl voor 2 december 2014 achttien storingen staan vermeld.
Was er op dinsdagochtend 2 december 2014 naar uw mening nu sprake van een werkoverleg, een staking, een werkonderbreking of een storing? Waarom zijn in de richting van reizigers verschillende termen gebruikt, waaronder het feitelijk onjuiste «storing»?
NS heeft mij desgevraagd gemeld dat rijdend NS-personeel van de vestiging in Den Haag om 04:00 uur in de ochtend van 2 december 2014 een werkoverleg heeft georganiseerd over zaken die onder het personeel leven. Op voorhand was niet duidelijk hoe lang het overleg zou duren en hoeveel NS-medewerkers aanwezig zouden zijn. Er was geen werkonderbreking of staking aangekondigd. Uiteindelijk duurde het overleg van 04:00 uur tot ca. 06.30 uur (vlak voor het begin van de ochtendspits) en waren naar schatting ca. 150 medewerkers aanwezig. Feitelijk betekende dit een werkonderbreking waardoor het treinverkeer rond Den Haag ook in de ochtendspits werd geraakt. Vanaf 06.30 uur kwam het treinverkeer weer op gang en vanaf ca. 11:00 uur reed alles weer volgens dienstregeling.
In de pers, op stations en in treinen heeft NS de ochtend van 2 december uitgebreid gecommuniceerd met als doel reizigers te informeren over de uitval van treinen van en naar Den Haag. Daarbij kunnen ook termen gebruikt zijn als «gebrek aan personeel» en «gebrek aan materieel» afhankelijk van de situatie die zich ter plaatse voordeed door de werkonderbreking.
Een complicerende factor was een storing in de nacht van 1 op 2 december met het bedieningssysteem van de verkeersleiding in Rotterdam. Hierdoor is een deel van het materieel aan het eind van de dienst niet op de gepande locatie terechtgekomen en ontstond op 2 december op sommige plaatsen in Randstad Zuid een materieeltekort in de ochtendspits. Daarom kan in de reisinformatie ook de term storing gebruikt zijn.
Is u bekend hoeveel reizigers nadeel hebben ondervonden van de actie van de werknemers van NS?
Het staat vast dat het treinverkeer van en naar Den Haag dinsdagochtend last heeft gehad van het werkoverleg. NS stelt dat het moeilijk is om nauwkeurig vast te stellen hoeveel reizigers vertraging hebben opgelopen. Op basis van prognosecijfers in de uitgevallen treinseries schat NS in dat circa 40.000 reizigers hierdoor last hebben gehad van een vertraging.
Kunt u van de zestien storingen op 2 december 2014 zoals gemeld door de NS de oorzaken aangeven, alsmede de duiding die het personeel daaraan gegeven heeft of daaraan heeft moeten geven?
Het totaal aantal infrastoringen gemeten door ProRail (28) ligt hoger dan het aantal dat te zien is op rijdendetreinen.nl (18). Dat komt volgens ProRail doordat de cijfers van rijdendetreinen.nl en die van ProRail van karakter verschillen en niet één op één vergeleken kunnen worden. ProRail meet alle storingen op het spoor: zowel storingen die wel impact hebben op de treindienst als storingen die dat niet of zeer beperkt hebben en dus niet leiden tot actieve reisinformatie door de NS.
De makers van de website rijdendeteinen.nl maken uitsluitend gebruik van reisinformatie-gegevens van NS over storingen die impact hebben op de treindienst. Op die manier worden sommige storingen meermalen meegeteld indien ze tot meerdere reisinformatie meldingen leiden.
NS meldt dat diverse treindiensten op 2 december zijn verstoord als gevolg van het uitgelopen werkoverleg in de regio Den Haag, een storing van het bedieningssysteem van de verkeersleiding rond Rotterdam, technische gebreken aan treinen (bijv. een defecte trein op het traject Tilburg-Den Bosch) en infrabeperkingen (bijv. defect aan het spoor Zwolle-Kampen).
De precieze duur en impact van een storing is niet altijd onmiddellijk bekend. Hierdoor kan het voorkomen dat NS personeel niet meteen de juiste duiding en informatie aan reizigers kan geven. Hoewel het NS-personeel reizigers van goede reisinformatie en concrete handelingsperspectieven probeert te voorzien is niet met zekerheid te bepalen welke duiding het NS-personeel heeft gegeven aan de verschillende storingen op 2 december.
Welke andere oorzaken van ontevredenheid zijn tijdens het overleg van dinsdag 2 december om 04.00 uur benoemd dan werkdruk, korte keertijden voor personeel, reservecapaciteit en agressie in de trein? Op welke manier bent u betrokken bij het conflict?
Ik heb geen formele rol of betrokkenheid bij de contacten tussen werkgevers en werknemers, ook niet bij NS.
Desgevraagd meldt NS mij dat een afvaardiging van de directie van NS Reizigers op 2 december naar het overleg is gegaan en heeft gereageerd op de diverse zorgen. De gesprekken met het personeel gingen over een breed scala aan onderwerpen: naast de in de vraag genoemde bijvoorbeeld ook het aantal gewijzigde personeelsdiensten, onlogische diensten, te zware diensten, tussentijdse bijsturing, reiniging treinen, hulpmiddelen voor NS-personeel, cursussen, spoorwegveiligheid en werkomstandigheden.
Hoe gaat u samen met NS en ProRail de stressbestendigheid (vertragingen bij stakingen, sein- en wisselstoringen, ijzel, bladeren, sneeuw et cetera) van het spoorwegennet verbeteren?
In zijn algemeenheid presteert het spoor in Nederland goed, met een relatief hoge betrouwbaarheid en punctualiteit, zeker ook gelet op de hoge frequentie waarin het treinverkeer in Nederland plaatsvindt.
De nieuwe beheer- en vervoerconcessie bevatten diverse voorschriften en programma’s om de robuustheid, flexibiliteit en capaciteit te vergroten. ProRail en NS werken, o.a. met het programma Beter en Meer, hard aan het verbeteren van de robuustheid en de betrouwbaarheid van het spoor. Er loopt in dat kader een aantal deelprogramma’s en maatregelen om het aantal en de gevolgen van verstoringen te verminderen, bijvoorbeeld: (1) be- en bijsturing van de toekomst, (2) terugdringen van de spreiding in de uitvoering, (3) verhogen betrouwbaarheid materieel en (4) verhogen betrouwbaarheid infrastructuur. In het vervoerplan en beheerplan 2015 wordt dit nader toegelicht.
Wat gaat u doen om het toenemende aantal storingen van de afgelopen jaren te keren?5
Uit de cijfers van ProRail blijkt geen toename van het aantal infrastoringen. Volgens deze cijfers is het totaal aantal infrastoringen dat impact heeft op de treindienst de afgelopen vijf jaar niet gestegen, maar ook niet gedaald. Wel is het aantal storingen veroorzaakt door techniek, zoals sein- en wisselstoringen, fors gedaald. Daar staat tegenover dat het aantal verstoringen veroorzaakt door derden (onder andere spoorlopers en aanrijdingen met een persoon) is toegenomen.
Op haar beurt werkt NS onder andere aan het betrouwbaarder maken van het spoorvervoer door het terugdringen van het aantal materieelstoringen.
Zie verder ook het antwoord op de vragen 5 en 7, alsmede de antwoorden op eerdere vragen van het lid De Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, 1739).
Deelt u de mening dat het missen van vliegtuigen, het niet kunnen werken in overvolle treinen en het te laat op het werk komen door storingen en vertragingen veel maatschappelijke kosten met zich meebrengt? Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die deze omstandigheden in 2014 veroorzaakt hebben?
Ja, vertragingen en verstoringen in diverse mobiliteitssystemen (weg, luchtvaart, openbaar vervoer) veroorzaken maatschappelijke kosten. Ze zijn bovendien voor iedere getroffen reiziger buitengewoon vervelend.
Exacte cijfers over maatschappelijke schade door vertragingen, aanrijdingen, storingen op het spoor zijn niet bekend. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van die kosten in 2014 of over gegevens om daarvan een verantwoorde inschatting te maken.
Deelt u de mening dat naast de reiziger ook het hardwerkende personeel, dat steeds meer ontevreden klanten te woord moet staan, de dupe is van het groeiend aantal storingen?
Er lijkt geen sprake te zijn van een groeiend aantal infrastoringen (zie het antwoord op vraag 8).
Elke storing is vervelend voor de getroffen reizigers, maar storingen zijn nooit helemaal te voorkomen. Juist in verstoorde situaties hebben reizigers behoefte aan informatie en hulp en het hoort bij de taak van het rijdend personeel om hun klanten dan zo goed mogelijke service te geven. Dat zou men niet als vervelend moeten ervaren, maar als een uitdaging: hoe beter de klanten geholpen worden, hoe minder ontevreden ze zullen zijn.
Dit neemt niet weg dat storingen ook voor het rijdend personeel vervelend kunnen zijn, bijvoorbeeld doordat hun dienstrooster niet meer klopt en ze soms langer moeten werken voordat ze aankomen op het station waar hun dienst eindigt.
Het schrappen van de OV-chipkaart op Texel |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vanaf 14 december 2014 reizigers geen gebruik meer kunnen maken van de OV-chipkaart voor busvervoer op Texel?1
De provincie Noord-Holland heeft mij op 8 oktober 2014 in een brief op de hoogte gesteld van het pilot-project Texelhopper en gemeld dat de OV-chipkaart gedurende de looptijd van het project niet geldig zal zijn op Texel. Ik vind dit onwenselijk. Desgevraagd heb ik dit ook aan de makers van het televisieprogramma Kassa laten weten, waarnaar het lid Bashir verwijst. De OV-chipkaart is een landelijk systeem dat reizigers in staat stelt om met één betaal- en vervoerbewijs van het openbaar gebruik te maken. Reizigers moeten hierop in alle concessiegebieden kunnen rekenen. Dat is ook de inhoud en intentie van de bestuursovereenkomst die het rijk en provincie Noord-Holland in 2006 hebben gesloten.
Voor de invoering van de OV-chipkaart was geen wettelijke basis nodig. De OV-chipkaart is ingevoerd op basis van concessies en bestuursovereenkomsten waarvan die met de provincie Noord-Holland er één is. Een wettelijke grondslag om regels te stellen aan het functioneren en de landelijke werking van het OV-chipkaartsysteem ontbreekt momenteel in de Wet personenvervoer 2000. Een wetsvoorstel om in deze leemte te voorzien is op 24 september jl. bij uw Kamer ingediend (wetsvoorstel 34 042). Ik ben voornemens om op grond van de in dit wetsvoorstel opgenomen delegatiebepalingen bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen aan de landelijke werking van de OV-chipkaart.
Naar aanleiding van de brief van de provincie Noord-Holland hebben gesprekken plaatsgevonden tussen mijn ministerie en de provincie.
De uitkomst van deze besprekingen is dat de OV-chipkaart, met helaas een korte onderbreking, zo snel mogelijk weer geldig zal zijn op de buslijnen op Texel. De provincie heeft ca. 3–4 maanden nodig om samen met Trans Link Systems het OV-chipkaartsysteem gereed te maken voor het eenheidstarief («flat-fare») dat de provincie wil hanteren. In de tussentijd zal het OV-chipkaartsysteem tijdelijk niet geldig zijn. Ik vind dit geen fraaie oplossing.
Klopt het dat de OV-chipkaart het betaalmiddel is voor het openbaar vervoer in Nederland? Zo ja, waarom is deze straks dan niet meer bruikbaar op Texel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wettelijk toegestaan om als vervoerder te besluiten om geen OV-chipkaart meer te accepteren? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de ritprijs voor alle reizen wordt verhoogd en op hetzelfde bedrag wordt vastgesteld, ongeacht de gereden afstand? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de tarieven in het regionale stads- en streekvervoer is in het decentrale concessiestelsel van de Wet Personenvervoer 2000 de bevoegdheid van de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de kortingen die mensen met de OV-chipkaart krijgen, op Texel komen te vervallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom zouden mensen op Texel van korting uitgesloten moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bizar is dat studenten die recht hebben op gratis reizen straks op Texel ook moeten gaan betalen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoezo wordt studenten dan voorgehouden dat ze recht op gratis reizen hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven blijft de OV-chipkaart op Texel geldig en daarmee ook de zgn. afgekochte reisrechten van abonnementhouders. De provincie heeft toegezegd om in de periode dat het OV-chipkaartsysteem nog niet geschikt is voor het eenheidstarief, coulant en soepel om te zullen gaan met de afgekochte reisrechten van alle abonnementhouders. Dit betekent dat abonnementshouders in die periode niet beboet zullen worden op de buslijn, als ze geen apart Texelhopper-kaartje hebben gekocht.
Deelt u de mening dat het bizar dat mensen met een OV-jaarkaart ook moeten gaan betalen voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u aan deze uitholling van de OV-jaarkaart doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om naar de bevolking in Texel te luisteren en u in te spannen om de OV-chipkaart te behouden voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u voor acties ondernemen?
Zie mijn antwoord onder 1,2 en 3.
De toenemende overlast van ratten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Overlast van ratten neemt toe»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) dat concludeert dat stedelijke gebieden in toenemende mate te kampen hebben met ongedierte en met door ongedierte overgedragen ziekten? Klopt het dat het Kenniscentrum Dierplagen krijgt steeds meer meldingen van overlast door met name de bruine en zwarte rat. Zo ja, herkent u deze signalen? Zo nee, kunt u dit verklaren?
Ik ken het rapport van de WHO. Het klopt dat het Kenniscentrum Dierplagen (KAD) meer meldingen over ratten krijgt. Deze toename is ontstaan vanaf 2012. Dit jaar zijn er tot begin december 17% meer meldingen geweest over de zwarte rat dan in 2013; de bruine rat scoort ongeveer gelijk met vorig jaar. Een melding hoeft overigens niet altijd te betekenen dat er van overlast sprake is. Het KAD geeft bij meldingen adviezen welke acties burgers of gemeenten kunnen ondernemen. De redenen voor de toename zijn niet onderzocht, maar kunnen volgens de KAD onder anderen te maken hebben met een groter voedselaanbod.
Wat is het gevolg van het per 1 juli 2014 geldende verbod op het gebruik van rodenticiden voor het buiten bestrijden van ratten voor het efficiënt kunnen bestrijden van ratten? Kunt u ingaan op de verwachte kostenstijging van het vangen van ratten door middel van klemmen en bent u hierover in overleg met bijvoorbeeld gemeenten, (recreatie)bedrijven en waterschappen?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is bevoegd biociden toe te laten of een aanvraag tot toelating af te wijzen. Dit besluit wordt door het Ctgb genomen op basis van een beoordeling van de risico’s van het middel. Tevens is het Ctgb bevoegd, als onderdeel van een besluit tot toelating, beperkende voorwaarden te stellen aan het gebruik. Zomer 2014 heeft Ctgb besloten het buitengebruik van rodenticiden te verbieden vanwege onaanvaardbare risico’s voor het milieu, met name voor andere dieren, die indirect vergiftigd kunnen worden. Ook treedt er steeds meer resistentie op bij ratten en muizen tegen het gebruikte gif. De bij dit verbod horende opgebruiktermijn loopt tot vijf januari 2015.
Onlangs heeft het Ctgb besloten het buitengebruik van rodenticiden onder voorwaarden toch toe te staan. In een overleg met het Ctgb, de branches van plaagdierbestrijders, de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport ILT), LTO en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt gewerkt aan de invulling hiervan, zodat buitengebruik toch weer mogelijk wordt. Wel moet het gebruik zoveel als mogelijk is worden voorkomen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bredere zorgen die geuit zijn over de beperking op de mogelijkheden om ratten te bestrijden.
Buitengebruik wordt toegestaan onder voorwaarden, waarbij ongediertebestrijders en agrariërs eerst Integraal Plaagdier Management (IPM, Integrated Pest Management) moeten toepassen. Dit betekent dat zij preventieve maatregelen moeten nemen, bij overlast niet-chemische methoden toepassen en pas als laatste redmiddel chemische middelen mogen inzetten. Het juist toepassen van IPM moet worden geborgd door middel van een onafhankelijke certificering voor bedrijven en agrariërs die de middelen buiten willen toepassen. Er is een overgangsperiode tot 1 januari 2017 om een ieder de mogelijkheid te geven te voldoen aan de voorwaarden. In de tussentijd moet een ieder die de middelen buiten wil gebruiken, zich melden bij de ILT.
Gemeenten, bedrijven en waterschappen huren over het algemeen specialistische bedrijven in om plaagdieren te kunnen bestrijden. Daarom heb ik het overleg geconcentreerd op de brancheverenigingen en op LTO. Agrariërs gebruiken ongeveer 70% van het volume van de middelen.
Over de kosten is in zijn algemeenheid aan te geven dat het nemen van preventieve maatregelen kostenbesparend kan werken. Er is nog geen indicatie te geven van de kosten van het volgen van de extra opleiding en de examinering, omdat deze opleiding nog ontwikkeld moet worden. De plaagdierbranches en LTO werken nu aan een protocol, dat voldoet aan de voorwaarden die het Ctgb stelt. Dit protocol dient als basis voor de nog te ontwikkelen opleiding en de exameneisen, waarmee het certificaat behaald kan worden. Ik zal me inspannen om te zorgen dat dit proces efficiënt en kosteneffectief ingericht wordt.
Eind januari 2015 zal tevens een overleg plaatsvinden tussen de opleidingsinstituten, de exameninstituten en de betrokken partijen, om na te gaan hoe de nieuwe opleiding er uit moet zien, en hoe deze zo kosteneffectief mogelijk ontwikkeld en ingevoerd kan worden.
Wat is de stand van zaken van de norm voor plaagdiermanagement, waar sinds december 2010 in Europa aan wordt gewerkt? Waarom loopt u met Nederlandse regelgeving vooruit op deze Europese norm? Hoe rijmt u dit met de ambitie van dit kabinet om een gelijk speelveld binnen Europa te bevorderen?
De Europese norm voor plaagdiermanagement (CEPA/CEN Standard for Pest Management Services (EN16636)) is een private norm, die vermoedelijk eind dit jaar, begin volgend jaar afgerond wordt. De norm zal voor een belangrijk deel gebaseerd zijn op de Nederlandse situatie en inhoudelijk loopt Nederland daarmee in de pas met Europa. Nederland heeft wel binnen Europa een voorsprong omdat Nederland al jarenlang een dergelijke regelgeving heeft om de ratten- en muizenbestrijding professioneel te reguleren, ter voorkoming van problemen voor de volksgezondheid en het milieu.
Daarnaast is de Europese Commissie bezig met een EU-breed project om risicoreducerende maatregelen te inventariseren. Een vorm van certificering is een van de mogelijkheden, die in beeld wordt gebracht.
Zijn de beschikbare bestrijdingsmiddelen toereikend om de gezondheid van mens en dier in de toekomst te waarborgen?
Ja, maar het volledig toepassen van IPM is hierbij wel een voorwaarde.
Deelt u de opvatting dat voorkomen beter is dan genezen? Heeft u een plan van aanpak dat anticipeert op de toenemende invloed van ongedierte in stedelijke gebieden? Zo nee, bent u bereid hiermee aan de slag te gaan?
Ik deel deze opvatting. In IPM is het treffen van preventieve maatregelen het uitgangspunt. Door de aangepaste eisen aan het toepassen van rattengif buitenshuis worden gemeenten, bedrijven en agrariërs gedwongen veel meer aandacht te besteden aan preventie van rattenplagen. Daarnaast is het belangrijk dat iedereen die overlast ondervindt van plaagdieren, zich meer bewust wordt van de verantwoordelijkheid die op hen rust om preventieve maatregelen te treffen. Ik onderzoek momenteel wat partijen kunnen doen om de aandacht voor deze verantwoordelijkheid verder te vergroten. Daarmee worden dus al stappen gezet om ongedierte terug te dringen en te voorkomen. Ik verwacht dat dit toereikend is. Overigens is ongediertebestrijding een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Bent u in de gelegenheid bovenstaande vragen voorafgaand aan of tijdens het Algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen voorzien op 4 december 2014 te beantwoorden?
Ik ben in het Algemeen Overleg van 4 december 2014 al op enkele aspecten ingegaan.
Het bericht "melkvee heeft geen negatief effect op natuur" |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel in V-focus «Melkvee heeft geen negatief effect op natuur»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie gesteld in het artikel van V-focus: «Ook Wageningen UR heeft dergelijk onderzoek op beperkte schaal uitgevoerd in het Dwingelderveld. Uit deze veldonderzoeken blijkt eveneens dat de negatieve effecten van de veehouderij op de natuur beperkt zijn.»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het onderzoek in het Dwingelderveld waarnaar verwezen wordt in het artikel is niet bekend bij Wageningen UR.
In Schotland is volgens het artikel de werkelijke stikstofdepositie op vegetaties uitgebreid gemeten door op vegetaties zelf te meten. Zijn de uitkomsten of methoden van dit onderzoek bruikbaar in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is op zich ook bruikbaar in Nederland, maar zal niet leiden tot andere conclusies over de effecten van stikstof. Bij depositie gaat het namelijk niet alleen om de opname van stikstof in de planten. Een deel van de depositie komt neer op bodem en water en zorgt daar voor verzuring en verhoging van de voedselrijkdom. Dat leidt vervolgens weer tot toename van concurrentiekrachtige soorten («verruiging») en de afname van soorten van voedselarme en zwak gebufferde omstandigheden. Deze effecten blijven buiten beeld als alleen wordt gekeken naar de opname van stikstof in de planten. Overigens heeft het RIVM in oktober 2014 een reactie gegeven op de kritiek die in meerdere artikelen en columns in V-focus is geuit op het depositieonderzoek in Nederland 2.
Bent u bekend met het rapport «Toepassing van stenoeciteit voor ruimtelijke beleidsvraagstukken, een advies aan EZ»?2
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport dat de vervlochtenheid tussen landbouw en natuur (...) niet aanwijsbaar leidt tot een negatief effect op natuur van uit de landbouw bekeken, maar ook niet andersom»? Zo ja, hoe geeft u hiervoor de ruimte? Zo nee, waarom niet?
Nee. De conclusie wekt de indruk dat er geen negatieve relaties bestaan tussen landbouw en natuur. Het stenoeciteitsonderzoek doet echter geen uitspraak over de relatie tussen uitstoot van ammoniak vanuit agrarische bedrijven, de stikstofdepositie en de schadelijkheid daarvan voor natuurgebieden. In het algemeen heeft stikstofbelasting grote effecten op de soortenrijkdom van natuurgebieden. Het is daarmee niet gezegd dat verweving van landbouw en natuur onmogelijk is. Met name soorten van droge, voedselrijke omstandigheden kunnen in het algemeen goed samengaan met een landbouwfunctie van percelen in de omgeving.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport: «We durven te stellen dat er in dit gebied een duidelijke koers is in te slaan om relatief weinig intensieve landbouw(ers) voor de toekomst duurzaam te laten zijn of worden door meer te vergroenen (meer te doen met landschap, natuur, recreatie of toerisme) en dat grotere landbouwers «beter» verder kunnen gaan met intensiveren. Het eerste spoor is niet slecht voor natuur maar wel goed voor de landbouw»? Zo ja, hoe uit zich dit in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er in noordoost-Twente goede kansen liggen voor het combineren van verschillende vormen van landbouw met natuur. Er is ruimte voor diversiteit in agrarische productiewijzen, waarbij een deel van de boeren een intensieve vorm van landbouw en daarbij rekening houdt met omringende natuurwaarden en een deel van de boeren overstapt op agrarisch natuurbeheer. Vergroening van de landbouw is onderdeel van mijn beleid en daarbij zijn er ook kansen voor natuur in de omgeving van de intensieve bedrijven.
Kunt u aangeven wat uw inzet wordt nu uit het rapport blijkt dat er voor landbouw op veel meer plekken goede mogelijkheden (lijken te) zijn voor vervlechting met natuur en dat ook elders er geen aantoonbare negatieve correlatie lijkt te bestaan tussen landbouw en natuur?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat op basis van dit rapport geconcludeerd kan worden dat het volkomen onterecht is dat de overheid aan agrarische bedrijven zware beperkingen oplegt om Natura 2000-gebieden te beschermen? Deelt u de mening dat natuur en landbouw uitstekend samen kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is genoegzaam aangetoond dat een deel van de natuur, met name na 1950, sterk is aangetast door intensivering van het landgebruik. Daarom zijn er na circa 1970 allerlei maatregelen uitgevoerd om de druk vanuit de landbouw te verminderen. Dat heeft zich onder andere geuit in een daling van de stikstofdepositie en een vermindering van de verdroging. In combinatie met een intensivering van het natuurbeheer heeft dat geleid tot een gedeeltelijk herstel van natuurwaarden.
Het regeringsbeleid is erop gericht om dit herstel verder uit te bouwen én ook de landbouw (en andere economische sectoren) ruimte te geven, onder andere door middel van de Programmatische Aanpak Stikstof. En bij het opstellen van de Natura 2000-beheerplannen wordt, met constructieve inbreng van agrariërs en natuurbeheerders, gewerkt aan een zo goed mogelijk samengaan van natuur en landbouw.
Honoreert u het voorstel van de opstellers van het rapport om een onderzoek als dit op te schalen naar meer landschappen in ons land, waar we nu nog veronderstellen dat «kwetsbare natuur» en landbouw elkaar niet lijken te verdragen?
Een vervolgonderzoek acht ik niet zinvol, omdat de onderzoeksopzet niet geschikt was om de getrokken conclusies mee te onderbouwen. Daarnaast is er al veel bekend over hoe bepaalde natuurwaarden kunnen voortbestaan of zelfs kunnen toenemen in verwevingsgebieden.
Welke gevolgen voor natuurbeheer verbindt u aan de uitkomsten van het rapport in de regio Noordoost-Twente?
Met het huidige natuurbeleid wordt in dit gebied ingezet op zowel het beheren en herstellen van gebieden met een natuurfunctie als op het stimuleren van vergroening van het landbouwgebied. Het rapport geeft geen aanleiding om dat beleid te wijzigen. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 6.
Het onderzoek vond plaats in Noordoost-Twente; bent u bereid op korte termijn vergelijkbaar onderzoek te laten doen naar de gebieden Wierdense Veld en Engbertsdijksvenen in Overijssel?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 9.
De Europese Commissie onder leiding van Juncker heeft een grote evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen aangekondigd; hoe gaat u het Nederlandse proces voor deze evaluatie vormgeven? Hoe ziet het nationale en Europese tijdpad van de evaluatie eruit?
De Europese Commissie zal een technisch wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de ervaringen met de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Hierbij zullen de lidstaten worden bevraagd en zo ook Nederland. De input hiervoor zal in de komende maanden worden voorbereid onder aansturing van het Ministerie van EZ in samenwerking met het Ministerie van I&M en het IPO. Hierbij zullen ook stakeholders vanuit het bedrijfsleven en natuurorganisaties worden betrokken. Zeer waarschijnlijk zullen de resultaten van de Europese Fitness Check worden gepresenteerd tijdens het Nederlands voorzitterschap in de eerste helft van 2016.
Welke rol ziet u voor de Tweede Kamer, provincies en gemeenten? Wie krijgen er nog meer een rol in de evaluatie?
Het ligt voor de hand dat de Europese Commissie naar aanleiding van de technische resultaten met beleidsaanbevelingen zal komen. Deze zullen worden besproken tijdens het Nederlands voorzitterschap in 2016. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer nauw betrokken bij de voorbereiding van de Nederlandse positie. Overigens zijn al enkele hoofdlijnen neergelegd in de Rijksnatuurvisie, die ik met uw Kamer heb besproken. Op de betrokkenheid van andere stakeholders ben ik in mijn antwoord op de vorige vraag ingegaan.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen vooraf aan het nog te houden plenaire debat over het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Natuurbeleid te beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Een kranteninterview met NS-topman Timo Huges |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Terug op het spoor; Topman Timo Huges gooit ramen open en wil dat Nederland NS weer omarmt»?1
Ja, ik ken het interview met de heer Huges in de Telegraaf.
Deelt u de mening dat vervoer van deur tot deur centraal moet staan en dat alle vervoerders daarvoor meer moeten samenwerken in plaats van met elkaar moeten concurreren? Zo ja, welke maatregelen bent u, of zijn de vervoerders, van plan de komende jaren nog te nemen om de dienstverlening te verbeteren?
De reizigers moeten op 1, 2 en 3 staan. De dienstverlening van het openbaar vervoer moet voor de reizigers aantrekkelijk en comfortabel zijn. Een belangrijk element daarbij is aandacht voor de reis van deur tot deur. Dat vergt per definitie samenwerking tussen vervoerders, overheden en andere partijen. Deze samenwerking staat centraal in de Lange Termijn Spooragenda. Concurrentie is alleen aan de orde bij aanbesteding van concessies en niet als concessies verleend zijn. Daarom staat concurrentie de samenwerking in deze markt niet in de weg.
Om de samenwerking te bevorderen heb ik de landelijke en landsdelige OV- en spoortafels in het leven geroepen, waar partijen elkaar ontmoeten en eventuele problemen bespreken en oplossen. Daarnaast werken partijen in het NOVB gezamenlijk aan het verder verbeteren van de OV-chipkaart en de toekomst van het OV-betalen.
De regering, andere overheden en vervoerders willen de dienstverlening verbeteren, met name ook de reis van deur tot deur. Daartoe nemen we onder meer de volgende maatregelen.
Hierover wordt uw Kamer met de reguliere rapportages nader geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van NS-topman Huges «We kunnen het reizen van deur tot deur bieden met trein, bus, taxi, scooters en ov-fiets. Dit is het ov van de toekomst»?
De notie dat een reiziger niet van station naar station, maar van deur tot deur reist, is heel belangrijk. Het verbeteren van de deur-tot-deur-reis is een hoofddoel van de Lange termijn Spooragenda. Ik ben blij dat de president-directeur van NS deze notie deelt. NS is de grootste openbaar vervoerder en ik vind het positief dat NS zich verdiept in de vraag hoe het bedrijf een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van de van deur tot deur reis en daarmee van de kwaliteit van het openbaar vervoer. Daarbij moet de focus van NS uiteraard op het hoofdrailnet blijven liggen.
Bent u bereid te stimuleren dat vervoerders op meer stations gezamenlijk een servicewinkel runnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is de taak van de vervoerbedrijven om zo goed mogelijk in te spelen op de wensen en behoeften van hun klanten en om de reizigers een zo goed mogelijke service te verlenen. Gezamenlijke servicewinkels zijn daar volgens mij een goed voorbeeld van. Die komen in het kader van het programma Beter en Meer op initiatief van de vervoerders zelf tot stand (om te beginnen op de stations Den Haag Centraal, Breda, Amsterdam Centraal, Utrecht Centraal). Het is dus niet nodig dat de regering dit specifiek stimuleert.
Kunt u de Kamer informeren over de proef op de Valleilijn om te kijken of het mogelijk is om reizigers per treinreis één keer in en uit te laten checken? Wanneer kunnen reizigers en de Kamer de eerste resultaten van deze proef verwachten? In het geval dat de proef succesvol is, welk traject volgt er om het één keer in- en uitchecken breder uit te rollen?
In de reactie van het NOVB op het Panteia rapport over «Incomplete transacties» OV-chipkaart2 is de proef op de Valleilijn aangekondigd als één van de maatregelen om de incomplete transacties verder terug te dringen. De geplande start van de proef is medio 2015. De resultaten worden besproken in het NOVB waarna besluitvorming over het vervolgtraject plaats zal vinden. Ik kan daar nu niet op vooruit lopen en informeer uw Kamer daarover met de voortgangsrapportages van het NOVB.
Zijn er ook proeven in voorbereiding waar vervoerders van verschillende modaliteiten samenwerken aan één keer in- en uitchecken (bijvoorbeeld proeven van bus- en treinvervoerders gezamenlijk)? Deelt u mening van de NS-topman dat het doel uiteindelijk moet zijn om één keer in en uitchecken per reis (ook in geval de reis bestaat uit reizen met bus, trein en metro) mogelijk te maken? Op welke termijn verwacht u dat dat streven realiteit kan zijn?
Het eindbeeld van enkelvoudig in- en uitchecken in de gehele OV-keten spreekt mij ook aan. Dit bevordert het reisgemak en verkleint de kansen op incomplete transacties. Enkelvoudig in- en uitchecken is niet zomaar in te voeren, zoals ook de heer Meijdam geconcludeerd heeft3. Daarom wordt nu eerst een pilot uitgevoerd voor enkelvoudig in- en uitchecken in de spoorketen. Wat betreft een mogelijke verdere uitrol van enkelvoudig in- en uitchecken verwijs ik naar antwoord 5.
Op welke wijze bereiden u en de NS zich voor op meer reizigers als gevolg van de uitbreiding van de OV-studentenkaart?
Er lopen meerdere programma’s van vervoerders en overheden, die (mede) tot doel hebben de beschikbare OV-capaciteit in de daluren beter te benutten door maatregelen te treffen zodat studenten met name tijdens de spits minder met het OV gaan reizen. Zo werken de ministeries van OCW en IenM in de Taskforce Beter Benutten Onderwijs & OV met de decentrale overheden, vervoerders en onderwijsinstellingen samen aan een gelijkmatigere spreiding van het OV-gebruik door studenten over de dag. Een ander voorbeeld is het Platform Slim Studeren Slim Reizen met als doel het zoeken naar mogelijkheden om de scholieren en studenten buiten de spits te laten reizen.
Deelt u de mening dat het moeten staan in de trein in de spits er in ieder geval tot 2017 «bij hoort» en dat reizigers «er maar beter aan kunnen wennen»?
In elke OV-modaliteit zijn de knelpunten qua capaciteit vooral in de spits merkbaar. Dit geldt voor de bus, de tram en de metro, en ook voor het treinvervoer op korte afstanden. De capaciteit van deze vervoersystemen is niet toegesneden op de maximale piekbelasting. Wel verwacht ik dat NS alles doet wat redelijk en bedrijfsmatig verantwoord is om het staan in de trein zo veel mogelijk te beperken. Zie hiervoor ook het antwoord op de volgende vraag.
Welke acties onderneemt u om het moeten staan in de trein tot een minimum terug te dringen? Deelt u de mening dat hierover in ieder geval eerlijk en duidelijk gecommuniceerd moet worden met de reiziger? Op welke wijze kunt u, of de NS, reizigers die regelmatig moeten staan in de trein – als gevolg van drukte – tegemoet komen?
Staan in de spits is soms onvermijdelijk, maar moet wel zo veel mogelijk beperkt worden. Daarom zijn in de nieuwe vervoersconcessie voorschriften opgenomen over de vervoercapaciteit die NS moet bieden.
In 2014 is NS het programma Vervoercapaciteit naar tevredenheid gestart.
Dit programma heeft zich in eerste instantie gericht op het zoveel mogelijk beperken van klanthinder door te drukke treinen tijdens de herfst (september, oktober, november) van 2014. Dit naar aanleiding van de problemen met te drukke treinen tijdens herfst 2013. Dit heeft er onder meer in geresulteerd dat NS op de trajecten waar zich de grootste capaciteitsproblemen voordeden sinds de afgelopen herfst langere treinen inzet. In het vervoerplan 2015 geeft NS meer gedetailleerd weer welke acties zij in het kader van het programma onderneemt. Ik informeer uw Kamer zeer binnenkort over het vervoerplan.
Op vrijdag 5 december 2014 maakte NS bekend 118 nieuwe Sprinters te hebben besteld. NS is voornemens nog ca. 60 extra Sprinters te bestellen. De eerste Sprinters komen in 2016 beschikbaar. Daarnaast is NS de aanbesteding gestart van nieuwe Intercity’s die flexibel inzetbaar zijn en zowel kunnen rijden op de Hogesnelheidslijn (25 kV) als het Hoofdrailnet (1,5 kV); deze treinen komen naar verwachting vanaf 2021 beschikbaar.
Het is belangrijker dat NS zich richt op het voorkomen van te volle treinen dan de gevolgen daarvan te verzachten. Daar spreek ik NS op aan, ook via de eisen in de concessie en de afspraken over het programma Vervoercapaciteit naar tevredenheid.Er is geen verplichting voor NS tot een (financiële) genoegdoening voor reizigers die moeten staan. Het staat NS natuurlijk vrij om (bijvoorbeeld uit het oogpunt van klantenbinding) een gebaar te maken naar reizigers.
Het bericht ‘Treinstoring? Binnen 45 seconden een nooddienstregeling’ |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Treinstoring? Binnen 45 seconden een nooddienstregeling»?1 Heeft u inmiddels kennisgenomen van het proefschrift «Disruption Management in Passenger Railways: Models for Timetable, Rolling Stock and Crew Rescheduling» van een promovendus van de Rotterdam School of Management?2
Ja, ik ken dit bericht.
Het maken van de dienstregeling behoort tot de taken of verantwoordelijkheid van de vervoerder. Hetzelfde geldt voor het bijhouden van praktische en wetenschappelijke kennis en inzichten op dit terrein.
NS werkt nauw samen met de Erasmus Universiteit, waar het promotieonderzoek heeft plaatsgevonden, en andere wetenschappelijke instellingen om te zorgen dat de nieuwste inzichten worden gebruikt om processen voor de reiziger te verbeteren. In dit specifieke geval heeft NS gegevens en faciliteiten ter beschikking gesteld om dit onderzoek mogelijk te maken en is het onderzoek begeleid vanuit NS. NS is op de hoogte van het proefschrift en heeft geholpen met de inhoudelijke beantwoording van de vragen.
Welke bruikbare aanbevelingen bevat het proefschrift volgens u? Kunt u aangeven of, hoe en binnen welke termijn de aanbevelingen worden geïmplementeerd?
NS meldt dat het proefschrift voortbouwt op eerder onderzoek dat al bijdraagt aan een snellere bijsturing van spoorwegpersoneel op het moment dat zich een storing voordoet. Dit nieuwe onderzoek bevat vooral waardevolle inzichten op het gebied van de bijsturing van het treinverkeer zelf bij verstoringen. De voor NS belangrijkste punten zijn:
Een nieuw wiskundig model waarmee de dienstregeling bij een verstoring snel kan worden aangepast. Bij de vragen 3, 4 en 5 licht ik toe wat de voordelen hiervan zijn en hoe NS dit model in de toekomst denkt te gebruiken.
Het verbeteren van een eerder ontwikkeld algoritme voor de bijsturing van rijdend personeel bij verstoringen zodanig dat er minder treinen hoeven uit te vallen bij grote storingen. Dit eerder door de Erasmus Universiteit ontwikkelde algoritme («Solver») is in opdracht van NS in 2013 geïmplementeerd in de software die NS gebruikt voor de personeelsbijsturing. Recent is een uitgebreide praktijkproef afgerond met het gebruik van Solver. Hoewel de eerste resultaten veelbelovend zijn, is een aantal procesveranderingen nodig om alle mogelijkheden van Solver te kunnen toepassen. Daarna is het mogelijk om de nu door de promovendus, de heer Veelenturf, ontwikkelde suggesties voor aanpassingen aan Solver te realiseren.
Wiskundige modellen en algoritmen kunnen nuttige hulpmiddelen zijn bij acute bijsturing. De operationele mensen van NS schatten in welke opties in een specifieke situatie reëel zijn. Met een computermodel zouden ze de gevolgen van die opties heel snel kunnen doorrekenen. De uiteindelijke beslissing blijft mensenwerk.
Welke meerwaarde bieden automatische «wiskundige modellen» boven «standaard draaiboeken»? Kunnen naar uw mening deze wiskundige modellen ook in de Nederlandse situatie zorgen voor betere dienstverlening bij verstoringen?
NS meldt dat wiskundige modellen de bestaande standaard draaiboeken kunnen aanvullen. Zo kan er bij het maken van de standaard draaiboeken gebruik worden gemaakt van wiskundige modellen die heel snel de optimale uitkomsten uitrekenen. Hier ga ik bij vraag 4 verder op in.
NS verwacht dat het op langere termijn (na 2020) technisch mogelijk wordt om real-time gebruik te maken van deze wiskundige modellen. Hiervoor zijn grote IT-aanpassingen nodig. De praktijk heeft geleerd dat grote IT-projecten zorgvuldig moeten worden aangepakt, zeker als het gaat om een cruciaal proces als bijsturing van de treindienst bij verstoring.
Zijn er reeds plannen om op termijn over te stappen van «standaard draaiboeken» naar automatische «wiskundige modellen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hier al mee getest en op welke termijn verwacht u implementatie?
Er zijn geen plannen om standaard draaiboeken te vervangen door automatische computermodellen. Zoals toegelicht in antwoord 3 beschouwt NS de modellen als aanvullend op de draaiboeken, niet als vervanging.
ProRail en NS hebben ten behoeve van de lange termijn spooragenda gezamenlijk een operationeel spoorconcept uitgewerkt, als basis voor een meerjarige verbeteraanpak. De klanten (zowel reizigers als verladers) moeten tijdig een betrouwbaar handelingsperspectief worden geboden; «rijden wat is beloofd» in verstoorde situaties.
ProRail en NS werken aan de be- en bijsturing van de toekomst en daarbinnen onder andere aan zogenaamde «voorgedefinieerde maatregelen». Deze «voorgedefinieerde maatregelen» zijn standaardoplossingen die direct kunnen worden ingezet. Met behulp van deze oplossingen kunnen grote afwijkingen (bijvoorbeeld door een versperring) effectief worden opgelost en kan bij kleinere afwijkingen «olievlekwerking» worden voorkomen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om aangepaste dienstregelingen, standaard maatregelen voor versperringen en een kaderstellende aanpak bij de vertraging van treinen. De voorgedefinieerde maatregelen zullen ervoor gaan zorgen dat besluitvorming rond de afhandeling van verstoringen sneller, efficiënter en transparanter verloopt.
NS en ProRail werken de vooraf gedefinieerde maatregelen in 2015 uit en toetsen deze. Bij het toetsen maken ze onder andere gebruik van de modellen en algoritmen die ontwikkeld zijn in samenwerking met de Erasmus Universiteit. Het model van de heer Veelenturf zal daarbij ook worden gebruikt.
Is het mogelijk de invloed van verstoringen op de dienstverlening met dergelijke modellen veel beperkter te laten zijn? Kunt u een aantal voorbeelden geven van de wijze waarop dergelijke modellen concreet tot betere prestaties leiden?
Ja, dergelijke modellen kunnen helpen de invloed van verstoringen op de dienstverlening met dergelijke modellen veel beperkter te laten zijn. NS meldt dat met behulp van deze modellen makkelijker scenario’s bepaald kunnen worden voor het omleiden van treinen via een andere route of andere aanpassingen van de treindienst. Daarbij kan sneller een afweging gemaakt worden tussen frequentie (meer treinen dan nu bij een verstoring), rijtijd (afweging tussen aantal Sprinter en IC-treinen per uur) en reismogelijkheden (meer of andere rechtstreekse verbindingen dan nu). Enkele voorbeelden:
Bij een verstoring tussen Den Bosch en Boxtel zouden de Intercity’s Utrecht-Eindhoven vv. omgeleid kunnen worden via Tilburg.
Bij een verstoring tussen Gouda en Den Haag waarbij er minder treinen kunnen rijden dan gepland, kunnen IC-treinen een extra stop maken in Zoetermeer als compensatie van opgeheven Sprinters.
Bij een verstoring tussen Meppel en Zwolle waarbij er minder treinen kunnen rijden dan gepland, kan er een afweging worden gemaakt welke richtingen ten noorden van Meppel het beste rechtstreeks bediend kunnen worden.
Welke waarde kunnen modellen, zoals ontwikkeld door de eerder genoemde promovendus, hebben waar het gaat om het kiezen voor een alternatieve dienstregeling in de winter? Is het met behulp van dergelijke modellen bijvoorbeeld (toch) mogelijk om op dagdelen met een alternatieve dienstregeling te rijden?3
Volgens de berichten gaat het proefschrift over relatief beperkte verstoringen, zoals een defecte trein of wissel. In die gevallen zou het model mogelijk kunnen helpen bij het vinden van een (tijdelijke) oplossing voor de treindienst.
Bij het inzetten van de aangepaste dienstregeling voor de volgende dag (in de winter) gaat het om grotere aanpassingen met een grotere impact op onder andere de materieelinzet. In mijn genoemde brief aan uw Kamer ben ik hierop ingegaan. Het onderzoek van de promovendus biedt naar verwachting geen uitkomst voor de daarin genoemde kritische punten.
De grote brand op het industrieterrein in Maastricht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat bij de grote brand op het industrieterrein in Maastricht op woensdagavond 19 november 2014 mogelijk giftige stoffen en asbest zijn vrijgekomen?
Ja. Rook van elke brand bevat giftige stoffen.1 De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij echter meegedeeld, dat uit metingen van de brandweer en het RIVM (Milieu Ongevallen Dienst) bleek dat er geen schadelijke concentraties aanwezig waren in de rook op leefniveau. Tevens deelde de veiligheidsregio mij mee, dat bij deze brand asbest vrijgekomen is en dat de asbestbesmetting beperkt is gebleven tot de directe omgeving. Dit is in kaart gebracht door een gespecialiseerd bedrijf.
Kunt u tevens bevestigen dat de omwonenden geen melding ontvangen hebben via NL Alert dat ze ramen en deuren moesten sluiten? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren en kunt u uitleggen waarom dat niet gebeurd is?
Omwonenden hebben geen NL-Alert ontvangen. De burgemeester danwel de voorzitter van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het alarmeren en informeren van de bevolking. In onderhavig incident werd besloten om als één van de communicatiemiddelen NL-Alert in te zetten. Helaas is in de uitvoering van dit besluit een vergissing gemaakt en is in plaats van NL-Alert het systeem Burgernet gebruikt. NL-Alert is geospecifiek (in tegenstelling tot Burgernet) en was derhalve het geschikte middel om iedereen in de buurt van het incident te alarmeren. De regio heeft mij laten weten dat de procedure met betrekking tot de inzet van NL-Alert opnieuw met alle betrokkenen in de regio wordt doorgenomen, waardoor de kans op een vergissing in de toekomst wordt geminimaliseerd.
Kunt u uitsluiten dat mensen door het niet of pas veel later ontvangen van het advies om ramen en deuren te sluiten gezondheidsrisico’s gelopen hebben door de mogelijke aanwezigheid van giftige stoffen in de lucht?
De veiligheidsregio sluit op grond van de metingen tijdens de acute fase en de nazorgfase uit dat de bevolking gezondheidsrisico’s heeft gelopen.
Was het bedrijf waar de brand is ontstaan in het bezit van alle benodigde vergunningen? Kunt u aangeven wanneer dit bedrijf voor het laatst is gecontroleerd door het bevoegd gezag en of bij deze controle alles in orde was?
Er zijn diverse bedrijven in meer of mindere mate door de brand getroffen. Niet bekend is bij welk bedrijf de brand is ontstaan. Het betreft bedrijven in de milieuklassen A (niet meldingplichtig voor de milieuwetgeving), B (meldingplichtig) en C (vergunningplichtig), Een overzicht van vergunningen en controles van de bij de brand betrokken bedrijven treft u hieronder aan.
Voor alle bedrijven geldt dat ze waar nodig over een dekkende vergunning beschikten ofwel een melding bij de gemeente hebben gedaan in het kader van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Bij type A bedrijven voert de gemeente Maastricht geen reguliere controles uit, maar wordt wel gereageerd op eventuele klachtmeldingen.
De drie type B bedrijven waarvoor als richtlijn één controle per 5 tot 10 jaar geldt, zijn in 2010 en 2012 gecontroleerd en in orde bevonden.
Het afgebrande type C bedrijf, waarvoor één controle per 3 tot 5 jaar wordt gehanteerd is het laatst gecontroleerd in 2011 en is, nadat enkele tekortkomingen waren verholpen, in orde bevonden.
In hoeverre acht u het verantwoord om hoog brandbare stoffen te bewaren in gebouwen waarin asbest is verwerkt en die in de buurt liggen van woonwijken, gelet op het feit dat in één van de afgebrande bedrijven grote hoeveelheden hoog brandbaar rubber lagen? Welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
Het decentraal bevoegd gezag acht het niet ongewoon of onverantwoord om op een industrieterrein brandbare stoffen die bij de productieprocessen worden gebruikt, voorradig te hebben of voor groothandelsdoeleinden op te slaan. Waar het om gaat is dat de wijze waarop die stoffen worden opslagen in overeenstemming is met de milieueisen die daar krachtens de milieuvergunning of de BARIM-regels aan worden gesteld. Die regels zien er op toe dat opslagruimten voldoen aan eisen ten aanzien van de brandwerendheid. In de praktijk kan aan die eisen bijvoorbeeld worden voldaan door opslagkluizen die in of buiten het bedrijfsgebouw geplaatst worden, of door eisen ten aanzien van de brandwerendheid van wanden of delen van wanden. Het is zeker niet in alle gevallen zo dat de bedrijfsgebouwen in hun geheel die brandwerendheid moeten bezitten.
Rubber is een brandbare stof maar het is geen gevaarlijke stof die in een afzonderlijke ruimte of kluis moet zijn opgeslagen. De opslag van rubberproducten is toegestaan.
In gebouwen van voor 1994 kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, maar niet voor alle gebouwen is bekend of deze asbesthoudende materialen bevatten. Voordat er werkzaamheden aan gebouwen plaatsvinden waarbij mogelijk asbest vrijkomt (breken, slopen e.d.), moet er op asbest worden geïnventariseerd. Voor de omgang met en de verwijdering van asbest gelden strenge regels. Ook bij werkzaamheden na een brand waarbij asbest is betrokken dient men zich aan die regels te houden. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat de gemeente Maastricht zich hiervan terdege bewust is en overeenkomstig zal handelen.
Binnen de geldende regels acht ik de opslag van brandbare stoffen in gebouwen waarin mogelijk asbest is verwerkt verantwoord.
Kunt u uitsluiten dat de tijdens de brand in het nabijgelegen Borgharen neergedaalde deeltjes asbest bevatten? Zo nee, waarom werd omwonenden dan alleen geadviseerd om geen voedsel uit moestuinen te eten terwijl de aanwezigheid van asbest scherpere maatregelen vereist?
Uitgesloten kan worden dat er asbest in de neergedaalde verbrandingsresten/roetdeeltjes aanwezig was. In de nacht van de brand heeft een erkend analysebureau dit middels onderzoek bevestigd.
Kunt u zeggen wat deze deeltjes bevatten en of dit gevaar opgeleverd heeft voor omwonenden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevaar zich in de toekomst niet meer voor kan doen?
Het betrof verbrandingsresten en/of roetdeeltjes. Op verzoek van de brandweer heeft het RIVM monsters genomen en geanalyseerd op diverse chemische componenten. Daarnaast zijn de luchtmonsters geanalyseerd die tijdens de brand zijn genomen. Er blijkt geen sprake te zijn van gezondheids- en/of milieurisico’s.
Hoe beoordeelt u de brandveiligheid van het betreffende bedrijventerrein, gelet op het feit dat de brand zich kon uitbreiden naar zeven omgelegen bedrijven?
Dit is een bedrijventerrein dat gebouwd is in de periode 1950–1970. Destijds is gebouwd conform de eisen van die tijd. Tegen deze achtergrond is er geen sprake van strijdigheid met bouwkundige brandveiligheidseisen.
Naast de bouwregelgeving stelt de milieuwetgeving maatwerkeisen aan de brandwerendheid, bijvoorbeeld ten aanzien van (delen van) wanden of complete opslagkluizen in de gebouwen. De eis is dan bijvoorbeeld dat de kluis of het deel van de wand 30 of 60 minuten brandwerend is. Bij de laatste milieucontroles (zie ook het antwoord op vraag 4) zijn geen gebreken op dit punt vastgesteld, dan wel zijn ze verholpen.
Vindt u het verstandig om dit soort bedrijven zo dicht in de buurt van woningen te hebben liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
De afstand tussen de getroffen bedrijven en de meest nabijgelegen woningen is, gemeten met behulp van Google Earth:
200 meter naar de dienstwoningen bij de voormalige penitentiaire inrichting;
500 meter naar de woonbebouwing van Limmel;
960 meter naar de woonbebouwing van Borgharen;
Dit zijn afstanden die voor dit type bedrijven in relatie tot omliggende woonomgevingen, ruimschoots aan de eisen voldoen.
Het bericht ‘Gevoel dat het heftiger wordt’ |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gevoel dat het heftiger wordt» over de vele storingen en treinvertragingen in het noorden van Nederland?1
Ja.
Herkent u zich in de typering dat spoorbeheerder ProRail op het spoor in het noorden van Nederland «waardeloze kwaliteit» levert? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel «Gevoel dat het heftiger wordt» wordt verwezen naar spoortrajecten van onder meer Arriva in Groningen en Drenthe en naar de lijn Groningen – Zwolle. Uit de cijfers sinds januari 2013 blijkt dat de punctualiteit in 2014 op of boven het niveau van 2013 zit. Ook de uitval is doorgaans vergelijkbaar met 2013, waarbij er af en toe sprake is van verbetering ten opzichte van 2013 en af en toe van een verslechtering. Over het geheel genomen is de prestatie op de lijnen Zwolle-Groningen/Leeuwarden stabiel.
Uit analyse van de punctualiteitscijfers van ProRail op lijnen waar Arriva rijdt blijkt dat er in 2013 en zeker ook dit jaar een duidelijke verbetering zichtbaar is. De punctualiteit op deze spoorlijnen is mede dankzij de goede samenwerking tussen ProRail en Arriva toegenomen.
Zo is de punctualiteit (gemeten als percentage van de treinen dat binnen de 3 minuten aankomt) op de lijn Groningen-Winschoten bijvoorbeeld toegenomen van 90,7% in 2012 en 90,0% in 2013 naar 92,6% dit jaar (t/m 12 november). Ook de lijn Groningen-Leer laat een duidelijke verbetering zien van 77,5% in 2012 en 85,8% in 2013 naar 94,5% in 2014 (t/m 12 november, gemeten tot aan Nieuweschans). Op de lijn Roodeschool-Groningen was de punctualiteit 86,5% in 2013 en tot nu toe 87,7% in 2014.
Ik acht een goede en betrouwbare bereikbaarheid van het noorden via het spoor, net zoals voor de rest van Nederland, van groot belang. Om die reden streef ik samen met de spoorsector en de regionale overheden naar voortdurende verbetering van de prestaties. Dit komt mede tot uiting in de resultaten over 2014 waarbij ik het van belang vind dat de prestaties verder verbeteren. Daar stuur ik NS en ProRail op aan door de vervoer- en beheerconcessie.
Kunt u toelichten wat de oorzaken waren voor de storingen op de lijn Roodeschool-Groningen dit jaar?
De ontsporing bij Hilversum was aanleiding om extra onderzoek te doen naar een bepaald soort wissels, dit leidde tot uitval van treinen nabij Sauwerd. Station Sauwerd maakt onderdeel uit van de lijn Groningen-Roodeschool en de lijn Groningen-Delfzijl. Er waren daarnaast twee aanrijdingen bij Winsum met uitval tot gevolg. Ook problemen met het assenteller systeem bij Sauwerd leidden tot uitval.
Deelt u de mening dat regionale overheden, de aanbestedende partijen in het openbaar vervoer, als gelijkwaardige gesprekspartners van ProRail mee moeten kunnen praten over het beheer en onderhoud door Prorail, nu dit van invloed is op de prestaties in de door hen verleende concessies en het niveau van veiligheid? Zo nee, waarom niet? Welke indicatoren worden op het spoor gehanteerd voor wat betreft punctualiteit en veiligheid en worden deze in samenspraak met de regionale overheden opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat regionale overheden, wanneer zij concessieverlenende overheden zijn, moeten kunnen meedenken en praten over het beheer en onderhoud door ProRail op de lijnen waarvan zij de concessie verlenen. Hiertoe is in de nieuwe beheerconcessie een verplichting opgenomen om bij de uitvoering van deze concessie samen te werken met decentrale overheden. Deze samenwerkingsverplichting geldt onder andere ten aanzien van de werkwijze van het inplannen van beheer en onderhoud. Daarnaast geldt dat decentrale overheden een adviesrecht hebben binnen de beheerplancyclus van ProRail. Ook de halfjaarlijkse landsdelige spoortafels leveren een belangrijke bijdrage aan de afstemming tussen ProRail en decentrale overheden. Op deze manier hebben decentrale overheden invloed op de kwaliteit van de prestaties van ProRail.
Ten aanzien van de indicatoren geldt dat er een reeks aan prestatie- en informatie-indicatoren in de beheerconcessie is opgenomen met betrekking tot punctualiteit en veiligheid.
Ten aanzien van punctualiteit worden de volgende prestatie-indicatoren gehanteerd:
Punctualiteit < 3 minuten, reizigers-verkeer totaal
Reizigers-punctualiteit <5 minuten Hoofd Rail Net
Punctualiteit regionale series (<3 min)
Punctualiteit < 3 min HSL-producten en ICE
Punctualiteit goederenverkeer
Ten aanzien van veiligheid worden informatie-indicatoren gehanteerd, namelijk:
Aantal aanrijdingen overweggebruikers
Aantal botsingen trein-trein
Aantal ontsporingen
Aantal STS-passages
Aantal STS-passages gevaarpunt bereikt
Aantal arbeids-veiligheidsincidenten
Aantal milieuovertredingen
Alle in de beheerconcessie opgenomen prestatie- en informatie-indicatoren zijn ter consultatie voorgelegd aan de concessieverlenende overheden. Daarnaast geldt ten aanzien van veiligheid dat volgens de wet ProRail verantwoordelijk is om te allen tijde de veilige berijdbaarheid van het spoor te borgen. Veiligheid in treinen en op/bij transfervoorzieningen maakt daarnaast expliciet onderdeel uit van de prestatiegebieden zoals deze zijn opgenomen in de beheerconcessie. Hoe ProRail invulling geeft aan deze prestatiegebieden is in de eerste plaats aan ProRail zelf. Zij stelt daartoe veiligheids- en onderhoudsnormen op en rapporteert hier onder andere over in het beheerplan. Ook hier hebben de decentrale overheden invloed op door middel van het adviesrecht. De ILT ziet vanuit haar wettelijke toezichtstaken toe op de veiligheid op het spoor.
Hoe wordt de hogere gebruiksvergoeding doorberekend aan de verschillende vervoerders op het spoor en ondervinden regionale vervoerders hier relatief nadeel van?
Het vorige kabinet heeft besloten om de gebruiksvergoeding met € 50 miljoen te verhogen. Ook de Tweede Kamer heeft hiermee ingestemd. Daarnaast heeft ProRail vernieuwingen in de methodiek ontwikkeld op instigatie van de ACM (Autoriteit Consument en Markt) en conform de EU-richtlijn.
ACM heeft een positief oordeel gegeven over de nieuwe methodiek. Deze wordt voor het eerst toegepast in 2015. De verhoging van de gebruiksvergoeding is evenredig verdeeld over de drie vervoerssegmenten (NS, regionale reizigersvervoerders en goederenvervoerders). Dit resulteert in een stijging van ca. 20% in 2016 t.o.v. 2014 voor alle vervoerssegmenten, waarbij er per vervoerder verschillen kunnen zijn omdat diensten in een andere mate worden afgenomen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Spoorveiligheid/ERTMS op 27 november 2014?
Ja.
Het bericht dat een zwaar gesubsidieerde elektrische auto bijna net zoveel fijnstof produceert als een benzinewagen |
|
Reinette Klever (PVV), Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Elektrische auto produceert bijna net zoveel fijnstof als benzinewagen»?1
Ik deel het inzicht niet dat elektrische en semi-elektrische auto’s bijna net zo veel fijnstof zouden produceren als benzinewagens. Als wordt gekeken naar de totale uitstoot van fijnstof, dat wil zeggen de fijnstofuitstoot door de verbranding van brandstof in de motor en de fijnstofuitstoot door slijtage van banden, remmen en wegdek, dan stoten elektrische auto’s per saldo minder fijnstof uit dan auto’s met een conventionele verbrandingsmotor.
Als gevolg van de steeds strenger wordende Europese normstelling is de uitstoot van fijnstof in de uitlaatgasemissies van nieuwe auto’s de afgelopen jaren sterk afgenomen. Het aandeel fijnstofuitstoot door verbranding van brandstof maakt hierdoor nog maar een klein deel uit van de totale fijnstofuitstoot. Het grootste deel van de fijnstofuitstoot van auto’s wordt veroorzaakt door slijtage van banden, remmen en wegdek.
Auto’s met een (gedeeltelijk) elektrische aandrijving, zoals hybride auto’s, plug-in hybride auto’s en volledig elektrische auto’s, zijn in staat om de elektromotor(en) te gebruiken om af te remmen. Hierdoor wordt remenergie teruggewonnen. Als gevolg daarvan is de slijtage-emissie door remmen van deze voertuigen een stuk minder dan van auto’s met een conventionele aandrijving.
Per saldo ligt de totale uitstoot van fijnstof door een elektrische auto gemiddeld ongeveer een derde lager dan de fijnstofuitstoot door een auto met verbrandingsmotor. Daarnaast draagt het gebruik van elektrische auto’s bij aan vermindering van de emissie van CO2.
Voor het beëindigen van het stimuleren van de elektrische en semi-elektrische auto’s zie ik dan ook geen aanleiding. In het kader van de Autobrief 2.0 – die in de context van de brede herziening van het belastingstelsel tot stand zal komen – zal het kabinet voorstellen doen voor een evenwichtige en efficiënte stimulering van zeer zuinige auto’s voor de jaren 2017 tot en met 2020. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de afspraken die in het Energieakkoord zijn gemaakt over stimulering van duurzame mobiliteit.
Bent u bereid om zo snel mogelijk te stoppen met het subsidiëren van elektrische auto’s, een onnodige verkwisting van geld die de belastingbetaler reeds 6,4 miljard euro heeft gekost, nu wetenschappelijk is bewezen dat elektrische auto’s niets bijdragen aan het verminderen van de uitstoot van fijnstof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de uitstoot van fijnstof is van elektrische auto’s en van de nieuwste benzineauto’s, indien gemeten wordt van «bron tot wiel» in plaats van «tank tot wiel», waarbij rekening wordt gehouden met de fabricage van meestal 2 motoren voor elektrische auto’s (waarbij de elektrische motor nota bene gefabriceerd is van allerlei vervuilende stoffen zoals neodymium) en met de manier waarop de stroom in Nederland wordt opgewekt?
Er is slechts een beperkt aantal studies beschikbaar waarin milieuaspecten (inclusief emissies van fijnstof) van conventionele en elektrische voertuigen over de gehele levenscyclus in beschouwing worden genomen. In een recente studie van de VUB2 wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat elektrische voertuigen over de hele levenscyclus 4 keer minder fijnstof uitstoten dan benzinevoertuigen. Van belang hierbij is dat met het oog op gezondheidseffecten de uitstoot van fijnstof op verschillende plaatsen niet zomaar bij elkaar mag worden opgeteld. Bij fijnstof dat wordt uitgestoten op plaatsen waar veel mensen verblijven, zoals in de stad, worden meer mensen blootgesteld. Dat heeft grotere gezondheidseffecten dan wanneer het fijnstof op afgelegen plaatsen wordt uitgestoten. Om die reden blijft het van belang om in deze discussie vooral ook naar directe emissies in de stedelijke omgeving te kijken.
Deelt u de mening dat het veel verstandiger is om de aanschaf van alle nieuwe auto’s voordeliger te maken door verlaging van BTW en BPM, in plaats van elektrische auto’s met gemiddeld 160.000 euro per elektrische auto te belonen?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaan deze belastingen omlaag?
Ik deel die mening niet. Vanuit het streven naar evenwichtige en efficiënte stimulering van (zeer) zuinige auto’s is een generieke verlaging van alle aanschafbelastingen niet doelmatig om de doelstellingen uit het Energieakkoord ter realiseren. In de Autobrief 2.0 komt het kabinet met voorstellen die evenwichtig en efficiënt zijn en die passen binnen de doelstellingen van het Energieakkoord.
Overigens is het zo dat ik het genoemde bedrag van € 160.000 niet herken. Het lijkt te zijn berekend door de belastingderving ad € 6,4 miljard te delen door het aantal elektrische auto’s. De € 6,4 miljard heeft echter betrekking op alle (zeer) zuinige auto’s in de periode 2008–2013. Daarvan maken elektrische auto’s, die pas vanaf 2012 echt op de markt gekomen zijn, een relatief beperkt deel uit. Het grootste deel van de fiscale maatregelen is dan ook ten gunste gekomen van schone benzine- en dieselauto’s.