De frauduleuze ondergang van het The Hague Institute for Global Justice |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de ondergang van The Hague Institute for Global Justice (IGJ)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat medio 2010 door de Minister van Economische Zaken een subsidie van 17,45 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor het IGJ? Zo ja, welk maatschappelijk doel diende de toekenning van de subsidie te bereiken en op welke gronden en op basis van welke criteria en voorwaarden is de subsidie toegekend?
In 2010 heeft de Minister van Economische Zaken, namens het Rijk, een subsidie van maximaal € 17,45 miljoen aan de stichting The Hague Institute for Global Justice (IGJ) verleend. Oorspronkelijk voor een periode van vijf jaar (2011 – 2015). In 2014 is, op verzoek van het IGJ, de periode verlengd met 1 jaar tot en met 2016. De subsidie is bedoeld als eenmalige bijdrage in de aanloop- en exploitatiekosten voor het op te richten kennisinstituut The Hague Institute for Global Justice zoals beschreven in het projectplan. Eén van de doelstellingen was het vormen van een instituut dat na de subsidieperiode zijn inkomsten uit de markt haalt. Hiermee rustte er op het IGJ een inspanningsverplichting om met de uit te voeren activiteiten tot een instituut te komen dat na de subsidieperiode financieel op eigen benen staat. Helaas hebben de uitgevoerde activiteiten niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat oorspronkelijk was beoogd. In de verantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden, waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam.
Uit de door mij ontvangen verantwoordingsdocumenten bleek dat de subsidie rechtmatig is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend.
De subsidieaanvraag paste binnen de doelstellingen van het beleidsprogramma Pieken in de Delta. Met dit gebiedsgerichte beleidsprogramma richtte het Rijk zich, samen met decentrale overheden, op het versterken van de pieken van de Nederlandse economie en van de betrokken kennisinstellingen en bedrijven. De oprichting van het IGJ, een internationaal georiënteerde kennisinstelling op het gebied van vrede, recht en veiligheid, sloot goed aan op het versterken van het in Den Haag aanwezige cluster van vrede, recht en veiligheid. Ook droeg het bij aan het verbeteren van de positie van de gemeente Den Haag als «Legal Capital of the World». De subsidie aan het IGJ was bedoeld als een impuls aan de Randstad als duurzame en economisch sterke regio.
De Kamer is over de subsidieverlening geïnformeerd (Kamerstuk 29 697, nr. 15). Het betrof een subsidie in het kader van de FES (Fonds Economische Structuurversterking) enveloppe Sterke Regio’s. De subsidieaanvraag is beoordeeld op de criteria en voorwaarden die bij het FES van toepassing waren. De criteria zijn: aansluiting op excellente wetenschapskernen, maatschappelijke waardecreatie, economische waardecreatie, (juridische) organisatievorm/passende governance, het businessmodel en de financiering
Bent u bereid de subsidiebeschikking openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat ben ik. De beschikkingen treft u, behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens, als bijlage bij de beantwoording van deze vragen aan.2
Op welke wijze is toezicht gehouden op het bereiken van het beoogde maatschappelijk doel en het naleven van de voorwaarden van de subsidie?
Het tijdelijk bestuur (en later de Raad van Toezicht die het toezicht van het tijdelijk bestuur overnam) en de bestuurder van het IGJ waren primair verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het realiseren van de doelstelling waarvoor de subsidie is toegekend en het naleven van de subsidievoorwaarden. De subsidie is in twee tranches toegekend respectievelijk € 12,2 miljoen in 2010 en € 5,25 miljoen in 2014. Ten behoeve van de toekenning van de tweede tranche is door een onafhankelijk bureau, in 2013, een Midterm Review uitgevoerd. Het Ministerie van Economische Zaken werd als budgethouder door het IGJ geïnformeerd over de voortgang van het project en de uitgaven van de middelen via verslagen en rapportages, de financiële jaarrekening inclusief bijbehorende accountantsverklaring.
De taak van het Ministerie van Economische Zaken was om aan de hand van de verantwoordingsdocumenten te beoordelen of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en de subsidie is besteed conform de subsidievoorwaarden. Op grond daarvan werden door het Ministerie van Economische Zaken de voorschotten uitbetaald. Er is op verschillende momenten, zowel tussentijds als naar aanleiding van de jaarlijkse verantwoordingsrapportages, mondeling en schriftelijk contact geweest tussen mijn ministerie en het IGJ. Hierbij is aandacht gevraagd voor het behalen van de doelstelling om financieel op eigen benen te staan en voor het nemen van passende maatregelen op het gebied van de interne organisatie. In mijn brieven van 26 november 2014 en van 30 juli 2015 zijn deze punten opgenomen. Het tijdelijk bestuur, de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ ondernamen acties om hieraan invulling te geven en informeerden mij hierover.
Deelt u de in het artikel gestelde situatie dat bestuur en management zich niet hebben gedragen naar de geschreven en ongeschreven normen voor goed ondernemingsbestuur en mogelijk niet integer hebben geopereerd? Zo nee, op welke onderdelen klopt de berichtgeving van de Volkskrant niet? Zo ja, hoe verklaart u dat het geld bij IGJ toch verkeerd is aangewend en geen basis voor continuïteit is verworven?
Uit de verantwoordingsdocumenten, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, bleek dat de subsidie is gebruikt voor het verrichten van activiteiten ten behoeve van het doel waarvoor deze subsidie is verleend. Dit werd bevestigd door de goedkeurende accountantsverklaringen over de jaarrekeningen en de controleverklaringen van de accountant over de aanvraag tot subsidievaststelling. Op basis hiervan en de eindverantwoording is het subsidiebedrag in 2017 vastgesteld op € 17,45 miljoen.
In 2017 legde IGJ eindverantwoording af. De Raad van Toezicht geeft hierin aan dat door de economische recessie de budgetten bij fondsen en opdrachtgevers verminderden en waarbij de concurrentie tussen (inter)nationale kennisinstituten op het gebied van vrede, recht en veiligheid ten aanzien van deze fondsen toenam. Het tijdelijk bestuur en later de Raad van Toezicht en de bestuurder van het IGJ waren zich bewust van de noodzaak van verwerving van aanvullende financiële middelen. Zo nam het tijdelijk bestuur in 2013 beslissingen om de interne organisatie van het IGJ daarop in te richten. Er werd een executive director aangesteld en de Raad van Toezicht is benoemd ter vervanging van het tijdelijk bestuur. In 2015 werd een herijkte strategie voor het verwerven van externe middelen opgesteld. In de eindverantwoording geeft de Raad van Toezicht aan dat deze strategie niet heeft geleid tot voldoende externe middelen voor de dekking van de kosten. Helaas hebben de activiteiten van het IGJ niet geleid tot een volwaardig en financieel zelfstandig instituut zoals dat was beoogd.
In 2016 voerde de Raad van Toezicht een kostenreductie door en stelde, op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een businessplan 2017–2019 op. Dit businessplan bood het IGJ de mogelijkheid om, met een kleinere omvang, na de subsidieperiode die eindigde in 2016, een doorstart te maken. Op basis hiervan zijn in 2017 activiteiten uitgevoerd maar heeft dit helaas niet geleid tot een levensvatbaar instituut.
Op basis van de ontvangen verantwoordingsdocumenten en de inspanningen van het IGJ om haar interne organisatie aan te passen, kan ik niet constateren dat het bestuur en management zich zouden hebben gedragen zoals in de vraag wordt gesteld.
Bent u bereid te onderzoeken of er een titel is, waaronder de titel wanbeleid, om de verleende subsidie terug te vorderen dan wel te verhalen op de president en/of de raad van toezicht van IGJ? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb toegelicht, waren er gedurende het subsidietraject geen aanwijzingen dat de subsidie niet conform het doel waarvoor en de voorwaarden waaronder deze verleend was, is besteed. Op basis van de verstrekte informatie is de subsidie vastgesteld. Er bestaan slechts beperkte mogelijkheden om een eenmaal verleende en vastgestelde subsidie terug te vorderen of te verhalen. Dat kan in gevallen als deze, alleen als er sprake was van opzettelijk onjuiste of onvolledige informatieverstrekking. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 5, heb ik geen aanwijzingen dat dit het geval is.
Welke overige vervolgstappen gaat u richting IGJ zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Luchtwassers werken veel slechter dan gedacht’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat luchtwassers veel slechter werken dan gedacht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in opdracht van de rijksoverheid een onderzoek naar de effectiviteit van luchtwassers is c.q. wordt verricht?
Ja. Het onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport van Wageningen University & Research met een beleidsreactie op 3 april 2018 naar uw Kamer gestuurd2.
Kunt u toelichten of de inhoud en strekking van het bericht in het Eindhovens Dagblad kloppen, namelijk dat de effectiviteit van luchtwassers geringer is dan werd aangenomen? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
De prestaties van de enkelvoudige luchtwassers kwamen overeen met de in de regelgeving opgenomen waarden. Voor combiluchtwassers was de prestatie echter aanzienlijk lager dan waar in de regelgeving van wordt uitgegaan. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar de beleidsreactie genoemd in antwoord 2.
Indien de effectiviteit inderdaad minder is dan werd aangenomen, kunt u dan toelichten wat de oorzaak hiervan is en welke gevolgen dit heeft voor de emissie van stank en schadelijke stoffen (waaronder fijnstof en ammoniak) en voor de leefomgeving en de gezondheid van omwonenden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom het rapport nog niet is gepubliceerd? Is er een verband, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, met de raadsverkiezingen en is de publicatie van het rapport daarom opgehouden?
De definitieve onderzoeksrapportage is op 26 maart, dus na de gemeenteraadsverkiezingen, opgeleverd. Zoals ik in antwoord 2 al gemeld heb, heb ik het rapport op 3 april met een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd.
Bent u bereid het rapport onmiddellijk vrij te geven en de inhoud van een appreciatie te voorzien?
Dit is inmiddels gebeurd door mijn brief aan uw Kamer van 3 april 2018.
Het bericht ‘Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen Case’ |
|
William Moorlag (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Groningen en Drenthe in gevaar door falende aanpak bij catastrofe kerncentrale Lingen»?1
Ja.
Klopt het dat er bij een kernramp in de kerncentrale in Lingen een verouderd rampenplan wordt gevolgd dat niet is verbeterd sinds de kernramp in Fukushima?
Op dit moment is het rampenbestrijdingsplan van de deelstaat Nedersaksen nog niet volledig in lijn met de laatste federale aanbevelingen uit 2016 van het Bundeministerium für Umwelt, Naturschutz, Bau und Reaktorsicherheit (BMUB). Naar verwachting zullen de aanbevelingen in 2019 ingevoerd zijn door deelstaat Nedersaksen.
Klopt het dat volgens dit oude rampenplan mensen in Nederland niet geëvacueerd zouden hoeven worden, terwijl sommige bewoners van Nederland wel degelijk geëvacueerd zouden moeten worden?
Voor de Nederlandse burgers geldt dat planvorming met betrekking tot evacuatie in relatie tot de kerncentrale Lingen niet aan de orde is. Zowel de oude evacuatiezone van 2 en 10 km als de nieuwe van 5 en 20 km liggen in zijn geheel op Duits grondgebied. Hierdoor zijn er geen gevolgen voor de preparatie voor de bevolking aan Nederlandse zijde.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de relevante autoriteiten hierover in Duitsland en op actualisatie van de rampenplannen aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Afstemming met onze buurlanden over samenwerking bij de crisisbeheersing van kernongevallen vind ik van groot belang. Nederland en Duitsland hebben sinds de jaren »70 een gezamenlijke commissie met betrekking tot de uitwisseling van informatie over de nucleaire installaties alsmede over informatie-uitwisseling gerelateerd aan incidenten bij nucleaire installaties. Uiteraard zullen Duitsland en Nederland blijven afstemmen over de voorbereiding op kernongevallen en volgen we de voortgang van de actualisatie.
Bent u ook bereid om er in gesprekken met de Duitse autoriteiten op aan te dringen dat de samenwerking met betrekking tot de rampenplannen in de grensregio verbetert, zoals experts aanbevelen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn alle relevante rampenplannen in Nederland wel geactualiseerd sinds de ramp in Fukushima?
Ja, sinds 1 januari 2017 is de nieuwe samenwerkingsstructuur in het kader van het beheer van het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) in werking getreden. Dit betreffen het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten en het Responsplan NCS, naast het Crisiscommunicatieplan Stralingsincidenten.
Het huidige rampbestrijdingsplan voor kerncentrale Lingen van Veiligheidsregio Twente «Kernkraftwerk Emsland» is opgesteld in 2012 en herzien in 2015. Eind 2018 wordt een nieuwe versie opgeleverd, waarin tussentijdse wijzigingen vanwege de actualisatie van nationale planvorming zijn verwerkt.
Het bericht 'Gasloos vergt nieuwe regelgeving' |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Gasloos vergt nieuwe regelgeving»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regelgeving hiaten vertoont dan wel dat de bestaande regelgeving gemeenten belemmert om de energietransitie in praktijk te brengen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat de bestaande wet- en regelgeving moet worden aangepast om de energietransitie te kunnen ondersteunen. Zie hierover ook de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 11 december 2017 over de wetgevingsagenda energietransitie2, waarin is ingegaan op aanpassingen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Warmtewet, de Wet windenergie op zee en de Mijnbouwwet. In het kader van de eerste tranche van deze wetgevingsagenda is het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (Wet voortgang energietransitie3) onlangs door uw Kamer aanvaard. Dat geldt eveneens voor het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet4. Om de bouwregelgeving op de Wet voortgang energietransitie af te stemmen, bereid ik tevens een wijziging van het Bouwbesluit 2012 voor, zodat nieuwe gebouwen in bestaand stedelijk gebied niet meer hoeven te worden aangesloten op het gasnet.
Met betrekking tot de verder benodigde aanpassingen geldt het volgende. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat lokaal een integrale aanpak mogelijk wordt. Dan worden ook de huidige rijksregels van het Bouwbesluit 2012 over de aansluiting van gebouwen op de lokale infrastructuur voor elektriciteit, gas en warmte vervangen door gemeentelijke regels, zodat meer ruimte voor lokaal maatwerk ontstaat. Verder is in het Interbestuurlijk Programma (IBP) dat rijk, gemeenten, provincies en waterschappen op 14 februari 2018 hebben bekrachtigd, afgesproken dat rijk en decentrale overheden samen werken aan een gezamenlijk beeld van belemmerende wet- en regelgeving voor de energietransitie en zich inzetten om deze naar vermogen binnen het te sluiten klimaatakkoord op te lossen. Aldus gaat duidelijk worden of de bestaande wet- en regelgeving verdere aanpassing behoeft.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Vos-Van Veldhoven2 waarin de regering opgeroepen wordt om te onderzoeken of het mogelijk is in de Wet ruimtelijke ordening vast te leggen dat in bestemmingsplannen van gemeenten een strategie opgenomen wordt voor CO2-neutraliteit in 2050?
Bij brief van 6 oktober 20166 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiteengezet hoe aan de in de vraag bedoelde motie uitvoering wordt gegeven. Zoals in deze brief is aangegeven worden uitkomsten van het onderzoek meegenomen in de Omgevingswet. De Omgevingswet biedt ruimere mogelijkheden voor een samenhangende aanpak van de fysieke leefomgeving – inclusief het tegengaan van klimaatverandering – dan het huidige stelsel. In de omgevingsvisie die zij op grond van de Omgevingswet straks verplicht moeten opstellen, maken gemeenten strategische inhoudelijke keuzen voor het gemeentelijk beleid over de fysieke leefomgeving, waarbij het tegengaan van klimaatverandering één van de betrokken belangen is. In het huidige stelsel van de Wro biedt overigens de structuurvisie ook al de mogelijkheid om het gemeentelijk ruimtelijk beleid en het duurzaamheidsbeleid op elkaar af te stemmen en daarin strategische keuzes te maken, bijvoorbeeld voor het bereiken van CO2-neutraliteit. Het bestemmingsplan kan vervolgens worden gehanteerd als een van de instrumenten om in de structuurvisie ontwikkelde strategische beleidsdoelen te realiseren door bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te faciliteren of juist te beperken. Die beleidsdoelen moeten dan wel ruimtelijk relevant en voldoende concreet zijn.
Deelt u de mening dat de energietransitie niet kan wachten op de Omgevingswet, zeker nu de inwerkingtreding daarvan vertraagd is? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de energietransitie bij gemeenten ook vertraagt of wordt belemmerd door adequate regelgeving? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De aanpak van de energietransitie hoeft niet te wachten op de Omgevingswet. Uit de praktijk blijkt dat al veel decentrale overheden bezig zijn met de ontwikkeling van een visie op de energietransitie. In het IBP is afgesproken dat overheden, op basis van de landsdekkende integrale regionale energie- en klimaatstrategieën, hun bestuurlijke keuzen in dat verband voor ten minste de periode tot 2030 vastleggen in onder meer omgevingsvisies (NOVI, POVI, GOVI) en omgevingsplannen. Om ten tijde van inwerkingtreding van de Omgevingswet voortvarend aan de slag te kunnen, moeten overheden naar mijn oordeel nu al beginnen met hun voorbereiding op het realiseren van deze afspraken. Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om vooruit te lopen op de Omgevingswet. Zo experimenteren op grond van de Crisis- en herstelwet (Chw) al meer dan 100 gemeenten met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. In dat experiment kunnen door de bredere reikwijdte regels in het kader van de energietransitie in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Om gemeenten voortvarend gebruik te laten maken van de mogelijkheden van de Omgevingswet heb ik op 31 januari 2018 in het Algemeen Overleg over de staat van de woningmarkt reeds toegezegd de Chw aan te passen om de woningbouwproductie te versnellen7. Met die aanpassing versnel en vereenvoudig ik de Chw-aanwijzingsprocedure. Van deze versnelling en vereenvoudiging van de aanwijzingsprocedure kunnen gemeenten die in het kader van de energietransitie aan de slag willen ook gebruik maken.
Wordt door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) te wijzigen door daarin vast te leggen dat alle benodigde maatregelen voor de energietransitie in de fysieke leefomgeving ruimtelijk relevant is en door het belang van de energietransitie daarin te vast te leggen, de regelgeving voor gemeenten verbeterd als het gaat om het vormgeven aan de energietransitie? Zo ja, gaat u dan op korte termijn dit besluit in die zin verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De wijziging van het Bro zoals voorgesteld in het artikel is niet nodig om de energietransitie vorm te geven in het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen – zoals in antwoord op vraag 4 reeds is beschreven – via de Chw werken met het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit biedt de mogelijkheid om in het bestemmingsplan meer regels met betrekking tot de energietransitie vast te leggen. Door de aangekondigde aanpassing van de Chw wordt het gemakkelijker voor gemeenten om deel te nemen aan Chw-experimenten en daardoor nu al gebruik te maken van de instrumenten uit de Omgevingswet. Daarnaast betekent de toevoeging aan het Bro dat in ieder bestemmingsplan aandacht besteed moet worden aan de bijdrage die het bestemmingsplan aan de energietransitie levert, een aanmerkelijke verzwaring van de onderzoeklasten van gemeenten ter onderbouwing van het bestemmingsplan. Dat vind ik onwenselijk. Een dergelijke verzwaring levert met name bij projecten die al in gang zijn gezet problemen op. In deze projecten zijn de keuzen in ontwerpen en contracten al vastgelegd. Dergelijke beslissingen laten zich vaak niet meer terugdraaien, terwijl dan wel moet worden gemotiveerd waarom niet voor (nog) duurzamer wordt gekozen. Ook is het niet mogelijk om in het Bro onverkort vast te leggen dat alle maatregelen ten behoeve van de energietransitie ruimtelijk relevant zijn. De reikwijdte van de Wro (de «goede ruimtelijke ordening») staat dit niet toe. Die reikwijdte kan niet worden verruimd door een Bro-wijziging. Ik zie op dit moment dan ook niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Indien echter tijdens het onder vraag 2 geschetste proces voor het IBP blijkt dat het Bro in zijn huidige vorm belemmeringen oplevert voor de realisatie van de energietransitie, zal ik bezien hoe deze weggenomen kunnen worden.
Deelt u de mening dat bovengenoemde wijziging van het Bro een opeenstapeling van besluiten zoals warmteplannen en andere gebiedsaanwijzingen kan voorkomen en dat dat bijdraagt aan de kenbaarheid en integraliteit van beslissingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zie ik op dit niet voldoende mogelijkheden om het Bro op de voorgestelde wijze aan te passen. Ik wil een ongewenste opeenstapeling van besluiten zoveel mogelijk langs andere weg voorkomen. Onder de Omgevingswet zal het gemeentelijk omgevingsplan tevens fungeren als het gemeentelijk energie- en warmteplan, zodat integrale besluitvorming wordt bevorderd en stapeling van besluiten wordt voorkomen. Het gemeentelijk omgevingsplan is een door de gemeenteraad vastgesteld, voor iedereen kenbaar besluit. Tot de inwerkingtreding vormen warmteplannen of het aanwijzen van gebieden in het kader van de energietransitie, belangrijke stappen of fasen in de gemeentelijke voorbereiding en uitvoering van de energietransitie. Daar waar gemeentelijke beleidsvorming onder de huidige wet- en regelgeving leidt tot ruimtelijk relevante aspecten waarvan het wenselijk is dat die in een bestemmingsplan worden vastgelegd, hebben gemeenten overigens nu ook al de beleidsvrijheid om dat te doen en op grond van artikel 3.1 van de Wro reeds de verplichting om dit in de toelichting op het plan te motiveren. Zodoende is de kenbaarheid en integraliteit van de besluitvorming mijns inziens reeds afdoende gewaarborgd.
Deelt u de mening dat deze wijziging van het Bro het voor gemeenten tevens mogelijk maakt uitvoeringsgerichte doelen op te nemen in het bestemmingsplan, en niet louter te sturen op middel om een doel te bereiken? Zo ja, welke voordelen ziet u hierin? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Ook onder het Bro is het al mogelijk om met doelvoorschriften te werken, mits deze voorschriften ruimtelijk relevant zijn. Een eventuele verbreding van de reikwijdte van het Bro zou er wel toe leiden dat over meer onderwerpen dergelijke voorschriften kunnen worden gesteld. Echter, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de in die vraag bedoelde wijziging van het Bro niet mogelijk omdat de reikwijdte van de Wro daarvoor geen ruimte biedt. Wel kan zoals ook in het antwoord op vraag 4 en 5 is aangeven het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte uitkomst bieden. Daarbij moet de kanttekening worden geplaatst dat er bij het stellen van doelvoorschriften, zowel onder het regime van de Wro als onder het regime van de Chw, niet voorbij mag worden gegaan aan het feit dat ieder voorschrift uitvoerbaar en handhaafbaar moet zijn. Zo zal het bijvoorbeeld niet goed mogelijk zijn om te borgen dat in een gebied een bepaalde toename van het percentage opgewekte duurzame energie moet worden gerealiseerd. En wanneer deze toename niet wordt gerealiseerd wie hier vervolgens op wordt aangesproken. Dit past niet goed bij het karakter van het bestemmingsplan dat in hoofdzaak voorziet in voorschriften over toegestaan gebruik en bouwen.
Bent u van plan het om het Bouwbesluit te wijzigen in lijn met het voorgestelde toekomstige Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waarin geëxpliciteerd is dat gemeenten in toekomstige omgevingsplannen de energieprestatienormen kunnen aanscherpen ten opzichte van het Bbl, zodat ambitieuze gemeenten de mogelijkheid krijgen om verdergaande eisen op te nemen voor nieuwe ontwikkelingen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan de in de vraag bedoelde algemene mogelijkheid om voor nieuwe gebouwen strengere energieprestatie-eisen te stellen, vooruitlopend op het Bbl te introduceren in het huidige Bouwbesluit 2012. Reden daarvoor is dat de wettelijke grondslag voor het Bouwbesluit in de Woningwet het bieden van die mogelijkheid niet toestaat. Bovendien kunnen ambitieuze gemeenten die nu al zulke strengere eisen willen stellen, gebruik maken van de mogelijkheden die de Chw op dat punt biedt. Een aantal gemeenten heeft van die mogelijkheid al gebruik gemaakt en er zijn nog zes verzoeken daartoe in behandeling. Gemeenten die dat willen, kunnen via de Chw-route dus nu al strengere energieprestatie-eisen stellen.
De belemmering van de uitrol van 5G |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Spionnenjacht Burum blokt 5G»?1
Ja.
Is het waar dat als het aan de inlichtingendiensten ligt er boven de lijn Zandvoort – Coevorden «hoogstens een sterk afgezwakte versie van 5G» wordt toegestaan en dat dat dan alleen mogelijk zou zijn met «een kostbaar woud aan antennes»? Zo ja, wat is de aard van de bezwaren van de inlichtingendiensten? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Op dit moment geldt tot 2023 een beperking van de uitrol van 5G-netwerken boven de lijn Amsterdam – Zwolle ter voorkoming van storing op de interceptie van satellietcommunicatie. Dit is vastgelegd in het Nationaal Frequentie Plan uit 2011.
Zowel de ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties als de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zetten zich in om op basis van technisch onderzoek tot oplossingsmogelijkheden te komen voor de beschikbaarstelling van de 3,5 GHz-band. Een belangrijk element daarin is het gebruik van de 3,5 GHz-band door de inlichtingdiensten voor het vergaren van inlichtingen in het kader van de nationale veiligheid. Dit betekent ook dat het om complexe besluitvorming gaat, die niet uit de weg wordt gegaan, maar wel zorgvuldig moet gebeuren. Uw Kamer zal naar verwachting medio dit jaar over de mogelijke oplossingsrichtingen worden geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de 5G van groot belang is voor de verdere ontwikkeling van moderne toepassingen van informatie- en communicatietechnologie (ICT) en dat het noorden van het land daarbij zeker niet achter mag blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u voorkomen dat 5G in het noorden slechts op een dure en gebrekkige manier kan worden uitgerold? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in antwoord op eerdere vragen van het lid Van der Lee al heb aangegeven speelt snelle uitrol van 5G een belangrijke rol om een bijdrage te leveren aan het mogelijk maken van nieuwe diensten en dienstverleningsconcepten die tegemoet komen aan economische en maatschappelijke uitdagingen. Samen met andere technologieën, zoals LoRaWAN en ITS-5G wordt zo de communicatie-infrastructuur ontwikkeld voor innovatie in allerlei sectoren.2 Met 5G wordt nagestreefd dat mobiele netwerken straks ook diensten kunnen leveren waar op dit moment nog eigenstandige netwerken voor bestaan, zoals portofoonnetwerken die onder meer worden gebruikt in de evenementen-, beveiligings- en mediasector. Verder moet 5G diensten en dienstverleningsconcepten mogelijk maken die op dit moment in ontwikkeling zijn, zoals inspecties op afstand, monitoring door middel van grote hoeveelheden sensoren, en zelfrijdende auto’s. Afhankelijk van de precieze toepassing kan dit ook een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Later dit jaar kom ik met een Actieplan Digitale Connectiviteit, zoals aangekondigd in de brief «Digitale connectiviteit» die op 12 februari jl. aan uw Kamer is gestuurd. Daarin zal ik acties aankondigen ten behoeve van de juiste randvoorwaarden voor verdere uitrol van vaste en mobiele netwerken in Nederland, waaronder dus ook 5G.
Sinds wanneer is het bekend dat het gebruik van frequenties door de Nationale Sigint Organisatie (NSO) de uitrol van 5G in het noorden van het land kan belemmeren? Wat heeft u sinds die tijd gedaan om hier uit te komen?
In 2011 is ter bescherming van de satellietinterceptie in Burum in het Nationaal Frequentie Plan vastgelegd dat in de 3,5 GHz-band boven de lijn Amsterdam – Zwolle draadloze of mobiele communicatie niet is toegestaan. In Nederland wordt onder de lijn Amsterdam – Zwolle de 3,5 GHz-band gebruikt voor draadloze of mobiele communicatie. Inmiddels zijn zo’n 130 vergunningen daarvoor verleend. Vanaf 2011 heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden naar de haalbaarheid van het plaatsen van een scherm rond het satellietgrondstation in Burum waarmee storing kan worden afgeschermd. Uit dit onderzoek is echter gebleken dat een scherm niet haalbaar en effectief is. Om deze reden worden nu andere oplossingsmogelijkheden onderzocht.
Welke technische mogelijkheden worden overwogen om 5G uit te rollen zonder dat de werkzaamheden van de inlichtingendiensten daardoor worden gestoord? Is verplaatsing van de grondstations van NSO naar bijvoorbeeld niet meer gebruikte boorplatforms daarbij een optie?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de uitrol van 5G vanwege de activiteiten van de inlichtingendiensten duurder wordt, dat de rekening daarvan niet bij de burger neergelegd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het te vroeg om daar een uitspraak over te kunnen doen. De ministeries van BZK, Defensie en EZK zijn gezamenlijk op zoek naar oplossingsmogelijkheden voor het gebruik in Burum. Rond de zomer zal daar meer duidelijkheid over zijn. Dan kan ook inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van een oplossing voor Burum op toekomstige uitrol van 5G in Nederland.
De procedure rond de aanleg van een hoogspanningsverbinding van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de «Kennisgeving/bekendmaking hoogspanningsverbinding Noord-West 380 kV van Eemshaven Oudeschip naar Vierverlaten»?1
Ja.
Moeten het inpassingsplan dan wel de besluiten ten aanzien van de aanleg van deze 380 kilovolt (kV)-leiding formeel aan de Kamer worden voorgelegd? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Wanneer is dit gebeurd of gaat dit nog gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De verbinding wordt ingepast met de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Deze regeling van artikel 3.35 van de Wet op de ruimtelijke ordening kent de bevoegdheid om een ruimtelijk besluit te nemen toe aan de Minister van EZK en de Minister van BZK. Dit ruimtelijke besluit wordt vastgelegd in een inpassingsplan. Bij toepassing van de RCR wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Dat betekent dat eerst een ontwerpinpassingsplan ter inzage wordt gelegd, waarop zienswijze kunnen worden ingediend. Vervolgens wordt het inpassingsplan, mede op basis van die zienswijzen, definitief vastgesteld en weer zes weken ter inzage gelegd, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep kunnen instellen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In dat stadium is de besluitvorming nu. Het voorleggen van het inpassingsplan aan de Tweede Kamer is geen onderdeel van de wettelijk geregelde procedure.
Eind 2016 is uw Kamer wel uitgebreid over dit project geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212). Aanleiding hiervoor was de tracékeuze voor deze verbinding. Mijn ambtsvoorganger heeft toen ook zijn overwegingen gedeeld om deze verbinding geheel bovengronds aan te leggen.
Naar aanleiding van deze brief heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 30 196, nr. 516) met het verzoek ofwel te besluiten tot gedeeltelijke ondergrondse aanleg ofwel met de regio tot overeenstemming te komen over een ruimhartig maatregelenpakket voor natuur, landschap en cultuurhistorie. Aan deze motie is invulling gegeven met een akkoord met bestuurders van betrokken gemeenten en de provincie Groningen, waarin een maatregelenpakket ter waarde van maximaal € 14,9 miljoen is ogenomen. Uw Kamer is hier op 3 april 2017 over geïnformeerd (Kamerstukken 29 023 en 31 574, nr. 212) en heeft deze brief vanwege de bereikte overeenstemming ter kennisgeving aangenomen. Vervolgens zijn in dit project de benodigde vervolgstappen gezet. Zo kon een ieder dit wilde zienswijzen indienen op het milieueffectrapport en de ontwerpbesluiten. Naar aanleiding van deze procedurestap zijn aanpassingen doorgevoerd om daarmee aan ingediende zienswijzen tegemoet te komen. Ik zag op grond van de ingediende zienswijzen echter geen aanleiding om tot een andere invulling te komen van het tracé. Ik handel daarmee dus in lijn met de eerdere correspondentie met uw Kamer.
Mogen het inpassingsplan en de besluiten voor de aanleg van de 380 kV-hoogspanningsverbinding ter inzage worden gelegd om belanghebbenden in de gelegenheid te stellen beroep in te stellen alvorens het aan de Kamer voor te leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat betekent dat voor het verdere verloop van de besluitvorming rondom dit project en de rol van de Kamer?
Het vastgestelde inpassingsplan en de bijbehorende besluiten liggen tot en met
23 februari 2018 ter inzage. Gedurende die terinzagelegging kunnen belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Met de vaststelling van het inpassingsplan is de besluitvorming afgerond. In de beroepsfase is het oordeel aan de rechter. Het voorafgaand aan de terinzagelegging van het inpassingsplan en de besluiten voorleggen aan uw Kamer is geen onderdeel van wettelijke regeling.
Welke instrumenten of procedures staan u formeel nog ter beschikking voor het geval u van mening zou worden dat de aanleg van deze 380 kV-verbinding alsnog anders dient te worden ingevuld dan het nu in het inpassingsplan en de besluiten staat?
Ik heb de initiatiefnemer TenneT inmiddels formeel op de hoogte gesteld dat het Inpassingsplan en de andere besluiten definitief zijn vastgesteld. Ik overweeg niet om hierop terug te komen, tenzij een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een tegen deze besluiten ingesteld beroep aanleiding geeft om tot een andere invulling te komen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Mijnbouw van 15 februari 2018?
Ja.
Gezelschapsdieren met erfelijke gezondheidsproblemen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de petitie tegen designercats en de raskattenwijzer van Dier&Recht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat uw ministerie al enige jaren in gesprek is met onder meer Stichting Dier&Recht en dierenartsen over het opnemen van normen en criteria in het Besluit houders van dieren (hierna: Besluit) ten aanzien van erfelijke afwijkingen bij gezelschapsdieren? Zo ja, kunt u toelichten waarom het dusdanig lang duurt voordat er overeenstemming is? Zo nee, acht u het wenselijk om nadere normen en criteria op te nemen in het Besluit en hierover in gesprek te gaan met dierenartsen?
Nadat het Besluit houders van dieren in juli 2014 in werking is getreden, heeft de NVWA samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) een pilot over de handhaafbaarheid van artikel 3.4 «Fokken met gezelschapsdieren» opgezet. In een aantal gevallen blijkt de beoordeling of fokkers hun inspanningsverplichtingen voldoende nakomen complex, omdat het hier om een open norm gaat. Ik onderzoek in samenspraak met de NVWA, LID en enkele ngo’s hoe het verbod van het op een schadelijke manier fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Ik streef er naar om medio dit jaar tot resultaten te komen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de toezichthoudende taken betreffende artikel 3.4 van het Besluit inzake het fokken met dieren op dit moment onvoldoende kunnen uitvoeren wegens zowel een gebrek aan capaciteit, het fijnmazige onoverzichtelijke veld van (hobby)fokkers, als het ontbreken van concrete normen en criteria? Zo nee, kunt u toelichten waaruit blijkt dat zij afdoende en effectief handhaven?
Zowel de NVWA als de LID houdt zich actief bezig met de handhaving op artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. In de praktijk is gebleken dat het lastig is om juridisch aan te tonen of een fokker er alles aan heeft gedaan om te voorkomen dat een dier wordt gefokt zonder erfelijke afwijkingen of schadelijke raskenmerken. Dit komt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, door de open normen die in de regelgeving gesteld zijn. In overleg met diverse partijen wordt daarom nu gezocht naar praktisch toepasbare criteria waaraan kan worden getoetst of fokkers voldoen aan de wet. Wanneer deze criteria geformuleerd kunnen worden, dan kunnen deze vervolgens gebruikt worden als handvatten bij handhaving door NVWA en LID.
Kunt u toelichten welke strafrechtelijke stappen volgen, wanneer een fokker na waarschuwing van de toezichthouder zijn leven niet betert? Klopt het dat het vooralsnog niet verder is gekomen dan een waarschuwing? Zo nee, hoe vaak is er reeds overgegaan op strafrechtelijke stappen en met welk resultaat?
Er zijn tot nu toe in het kader van eerdergenoemde pilot zes controles bij hondenfokkers uitgevoerd door twee gemengde inspectieteams van NVWA en LID. Bij de helft van de uitgevoerde inspecties was het oordeel «niet akkoord». Deze fokkers hebben een waarschuwingsbrief ontvangen. Daarnaast heeft naar aanleiding van een handhavingsverzoek ook een inspectie bij andere hondenfokkers plaatsgevonden. Ook bij deze fokkers was het oordeel «niet akkoord». Ook zij hebben een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Er zullen hercontroles worden uitgevoerd.
In geval van overtredingen is de inzet van zowel bestuursrecht als strafrecht mogelijk en wordt gehandeld conform het interventiebeleid van de NVWA. NVWA kan een zaak aan het Openbaar Ministerie (OM) voorleggen, waarbij het OM beslist of strafrecht wordt ingezet. Indien strafrechtelijk wordt gehandhaafd, wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het is dan aan de rechter te beoordelen welke maatregel de houder wordt opgelegd.
Hoe kijkt u aan tegen een voorstel om de bewijslast om te draaien, in die zin dat de controlerende instanties niet hoeven te bewijzen dat doorgefokte raskatten lijden en met gezondheidsproblemen en erfelijke gebreken kampen, maar dat fokkers worden verplicht hun katten te laten keuren, certificeren en chippen door een dierenarts, alvorens zij ter verkoop worden aangeboden?
Ik zet in op het spoor om artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beter handhaafbaar te maken. Bovendien zal bij een omgekeerde bewijslast ook behoefte bestaan aan een eenduidige leidraad, wanneer het welzijn en de gezondheid van een dier door het fokken zijn benadeeld.
Bent u bereid om op korte termijn met Stichting Dier&Recht en dierenartsen van Caring Vets in overleg te treden over een sluitende aanpak om een einde te maken aan het fokken van, en handelen in, te ver doorgefokte katten en honden om zo een einde te maken aan het fokken van dieren met erfelijke gebreken, gezondheidsproblemen en lijden? Kunt u daarbij ook ingaan op de potentiële toegevoegde waarde van een gedragscode in de dierenartsenbranche?
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, onderzoek ik al in samenspraak met de NVWA en de LID en enkele ngo’s (waaronder Stichting Dier&Recht), hoe het verbod op het schadelijk fokken van dieren beter handhaafbaar te maken is. Zinvolle bijdragen van partijen zal ik betrekken bij het verder uitwerken van criteria die invulling moeten geven aan het beter handhaafbaar maken van artikel 3.4.
Een gedragscode voor dierenartsen bestaat al. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) heeft voor haar dierenartsen een richtlijn erfelijke gebreken hond en kat (2015). Daarnaast is er een standpunt over erfelijke gebreken bij honden (2010) en een apart standpunt over schadelijke raskenmerken bij extreem kortsnuitige honden en katten (2017).
Kunt u toelichten hoe de gedoogplicht in de Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) van 1927 zich verhoudt tot de vrije onderhandelingen over schadevergoedingen tussen de beheerder van het hoogspanningsnetwerk en grondeigenaren die hun grond beschikbaar stellen?
Voor de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding moet de netbeheerder gebruik kunnen maken van een strook grond (de zakelijk recht strook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. De breedte van deze strook is onder meer afhankelijk van het masttype, de spanning en het aantal circuits van de verbinding. Voor deze strook spreken grondeigenaren en/of -gebruikers met de netbeheerder een recht van opstal af. Bij de vestiging van dit zakelijke recht dient het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling te worden gehanteerd. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
De Belemmeringenwet Privaatrecht 1927 kan pas ter sprake komen als de netbeheerder en grondeigenaren geen overeenstemming kunnen bereiken over de vestiging van het zakelijk recht. De netbeheerder zal wel eerst een serieuze poging moeten doen om met de eigenaar tot overeenstemming te komen. Als dit zogenoemde minnelijke overleg niet tot overeenstemming leidt kan onder bepaalde vereisten een gedoogplicht worden opgelegd. Voordat een gedoogplicht kan worden opgelegd aan een eigenaar dient de Minister van Infrastructuur en Waterstaat te hebben vastgesteld dat de verzoeker om een gedoogplicht een voldoende serieuze en redelijke poging heeft gedaan om zelf met de eigenaar tot overeenstemming te komen. Tegen het opleggen van een gedoogplicht is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Kunt u de afkoop- en vergoedingsregelingen van alle huidige hoogspanningsmasten in kaart brengen en daarbij ingaan op hoe vaak de netwerkbeheerder aanspraak deed op de gedoogplicht, en in hoeveel gevallen de schadevergoeding is afgekocht? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
De afkoop- en vergoedingsregelingen die betrekking hebben op bestaande hoogspanningsmasten zijn privaatrechtelijke afspraken tussen de netbeheerder en individuele grondeigenaren en/of gebruikers. Ik heb geen overzicht van uitkomsten van onderhandelingen in individuele situaties.
In zijn algemeenheid kan ik hierover wel het volgende melden. De schadevergoeding die grondeigenaren en andere rechthebbenden in het minnelijk overleg door de landelijke netbeheerder TenneT TSO BV wordt geboden, is gebaseerd op het systeem van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Dit houdt in dat volledige schadeloosstelling wordt geboden. Volledige schadeloosstelling betekent dat een grondeigenaar en/of -gebruiker voor en na de vestiging van het recht van opstal in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie moet verkeren.
Met branchevereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) zijn in 2013 daarnaast verschillende soorten andere vergoedingen overeengekomen. Naast de schadeloosstelling ontvangen de rechthebbenden voor het meewerken aan het afsluiten van een zakelijk recht overeenkomst van TenneT eenmalig een afsluitvergoeding voor het zakelijk recht. Voor het meewerken aan het kunnen inrichten van een werkterrein ontvangt de gebruiker van het betreffende perceel de meewerkvergoeding werkterrein. De hoogte van deze vergoedingen zijn in overleg met LTO-Nederland bepaald.
Omdat noch de afsluitvergoeding zakelijk recht noch de meewerkvergoeding werkterrein schadevergoedingen zijn, worden deze na het opleggen van een gedoogplicht niet toegekend. Een en ander is uitgewerkt en toegelicht in het schadebeleid van TenneT (Schade- en vergoedingengids).1
Kunt u inzichtelijk maken in hoeveel gevallen er sinds 2013 overeenkomstig is gehandeld met de in datzelfde jaar met branchevereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) overeengekomen vergoeding? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 zijn met LTO afspraken gemaakt over de hoogte van verschillende soorten vergoedingen. In deze afspraken ligt de borging besloten dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met belangen van agrariërs. TenneT hanteert daarom voor het minnelijk overleg een standaard vergoedingensystematiek en standaard zakelijk recht overeenkomsten met Algemene Bepalingen op basis van de in 2013 met LTO gesloten Bestuursovereenkomst. Individuele grondeigenaren en andere rechthebbenden worden sindsdien dus ook geen andere vergoedingen of andere voorwaarden aangeboden dan nu op grond van de Algemene Bepalingen bestaan.
In welke mate bent u van mening dat, gezien de liberalisering, internationalisering en verzelfstandiging van de hoogspanningsinfrastructuur, de grondeigenaar bij de aanleg van een leiding (op of onder zijn grond) naast de passende schadevergoeding een vergoeding toekomt voor het medegebruik van zijn eigendom ten behoeve van de leiding?
Zoals gezegd is het vestigen van een recht van opstal door de netbeheerder een overeenkomst van privaatrechtelijke aard. Voor de overeenkomst stelt de wet als minimumvereiste dat volledige schadeloosstelling moet zijn geborgd. Het staat partijen echter vrij om bovenwettelijke afspraken te maken over andere soorten vergoedingen. Een deel van de afspraken die met LTO zijn gemaakt over vergoedingen zijn bovenwettelijk. Dat geldt voor de afsluitvergoeding en voor de meewerkvergoeding. Een vergoeding voor medegebruik zou ook vallen in de categorie bovenwettelijke afspraken. Nu de wet hiertoe niet verplicht vind ik het aan de netbeheerder om te bezien of dit past binnen de uitvoering van zijn wettelijke taak. TenneT geeft aan dit niet passend te vinden vanwege de verantwoording die TenneT moet afleggen aan de ACM voor het doelmatig omgaan met middelen.
Is het u bekend dat er grondeigenaren zijn die de destijds overeengekomen afkoopsommen beleven als onder pressie afgedwongen en bent u van mening dat deze, in het licht van de ontwikkelingen nadien, niet meer van deze tijd zijn en redelijkerwijs aangepast dienen te worden naar de actuele maatstaven? Bent u bereid in gesprek te gaan met betreffende grondeigenaren?
Over in het verleden gemaakte afspraken over afkoopsommen zijn eerder vragen gesteld door de leden Çegerek, Leenders en Jacobi (allen PvdA) (ingezonden 24 februari 2017, kenmerk 2017Z03288). In de beantwoording daarvan is aangegeven dat het principe van schadeloosstelling altijd en overal is toegepast, onafhankelijk van de periode waarin de schadevergoeding is afgesproken. De manier waarop de schade is vergoed, bijvoorbeeld via een eenmalige afkoopsom of via een jaarlijkse vergoeding, kan wel verschillen en dat is ook wettelijk toegestaan.
Sinds eind jaren ’80 wordt schade vergoed door middel van een jaarlijkse mastvergoeding. Daarvoor was er in bepaalde gevallen ook wel sprake van eenmalige afkoop. Dit verschil in vergoedingensystematiek is terug te voeren op het feit dat de verschillende netten (150 kV en 220/380 kV) in handen zijn geweest van verschillende netbeheerders. Inmiddels zijn al deze netten in handen van TenneT en wordt bij nieuwe verbindingen dezelfde vergoedingensystematiek gehanteerd.
Nu bij in het verleden gemaakte afspraken het wettelijke principe van volledige schadeloosstelling is gehanteerd zie ik geen aanleiding om afspraken aan te passen. Het staat grondeigenaren uiteraard vrij de destijds gemaakte afspraken door de rechter te laten toetsen.
De milieueffecten van bitcoins |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Produceren van bitcoins is een aanslag op het milieu»1, «Bitcoin Energy Consumption Index»2 en «Het groeiende energieprobleem van de blockchain»?3
Ja.
Acht u een geschat elektriciteitsverbruik van het Bitcoinsysteem van bijna 32 terawattuur op jaarbasis een realistische schatting? Zo nee, waarom niet? Welke schatting acht u dan wel realistisch?
Bitcoin is een vorm van virtuele valuta (cryptocurrency) en een hele specifieke toepassing van blockchain technologie. Het vertrouwen in de werking van bitcoins en het tegengaan van fraude is mogelijk door de inzet van veel rekenkracht in een wereldwijd netwerk. Bij bitcoins worden aanpassingen gedaan door de eerste computer in een netwerk, die een ingewikkelde puzzel oplost met bitcoins als beloning. Dit proces heet minen. De moeilijkheidsgraad van de puzzel, en dus de benodigde rekenkracht en daarmee het energieverbruik, groeit bij toenemend gebruik. Een schatting van het energieverbruik door Digiconomist is gebaseerd op de aanname dat «miners» 60% van hun verdiensten aan «operationele kosten» kwijt zijn. De miners in het netwerk zijn verspreid over de hele wereld en gebruiken niet allemaal dezelfde systemen. Dat maakt het lastig om het energiegebruik wereldwijd goed te kunnen inschatten.
Deelt u de mening dat een elektriciteitsverbruik in de orde van grootte van een land voor een relatief klein systeem zoals Bitcoin een buitenproportionele aanslag op het milieu doet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Door de oplopende koers is de belangstelling voor bitcoin fors gegroeid. Het is daarmee geen klein systeem meer. De energietarieven in Nederland zijn relatief hoog in vergelijking met de tarieven in andere landen, zoals China. Op dit punt zijn we in Nederland niet aantrekkelijk voor mining activiteiten waarvoor veel lokale rekenkracht nodig is. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2.
Worden de energielasten uitsluitend door de gebruikers van cryptocurrencies en blockchaintechnologie gedragen? Zo nee, in welke mate komen deze lasten voor derden?
De energielasten voor het doen van transacties met en het aanmaken van nieuwe bitcoins zijn voor rekening van de zogenaamde miners. Andere zogeheten cryptocurrencies hebben andere verdienmodellen, waarbij geldt dat het minen niet of anders ingericht kan zijn. Een uitspraak over energielasten voor de blockchaintechnologie als geheel kan daarom niet gedaan worden.
Deelt u de mening dat als de blockchaintechnologie verder opkomt dit een grote aanslag op het milieu kan betekenen? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De technologie en experimenten met toepassingen van blockchain zijn nog volop in ontwikkeling. Hier past ook een nuancering door het onderscheid tussen bitcoin en blockchain te maken. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, werkt bitcoin op basis van mining. Maar blockchain voor cryptocurrencies of andere toepassingen kunnen ook werken zonder mining en dus zonder de inzet van veel rekenkracht. Het zijn met name deze toepassingen waarvoor de technologie nog volop in ontwikkeling is. Ook de rijksoverheid experimenteert met blockchaintechnologie voor haar eigen processen, waar mogelijk zonder energie-intensieve mining.
Deelt u de mening dat blockchainvarianten die geen grote processorkracht en dus elektriciteitsverbruik vereisen de voorkeur hebben boven blockchainvarianten zoals Bitcoin die gebruikt? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om te bevorderen dat de energiezuiniger varianten de norm worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het Bitcoin systeem en de technologie voor blockchain zijn wereldwijd en privaat gedreven fenomenen en zijn nog volop in ontwikkeling, waar ik weinig invloed op heb. En ja, als iets bij gelijkblijvende kwaliteit energiezuiniger kan, is dat altijd beter. Daarom is het van belang dat voor grootschalige blockchaintoepassingen door overheden op termijn ook gekeken wordt naar andere technieken, die vertrouwen waarborgen en minder energiekosten. Zoals aangegeven in de reactie op vraag 5 gebeurt dat al.
Voor zover activiteiten in Nederlandse datacenters plaatsvinden, vallen die reeds onder de energiebesparingsregelgeving. In het kader van het Energieakkoord zijn er afspraken gemaakt over energiebesparingsdoelstellingen. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld in het zogenaamde MJA3-convenant afspraken gemaakt over energie-efficiëntie in verschillende sectoren als geheel. Het energiebeleid richt zich niet op één specifieke activiteit, maar op het efficiënter en energiezuiniger maken van processen in datacenters.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de ontwikkeling en de beheersbaarheid van het energieverbruik van cryptocurrencies en blockchaintechnogie en de Kamer daarover te informeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid zet zich al in op het stimuleren van energie-efficiënte processen, ook in datacenters. Specifiek onderzoek naar energiegebruik van cryptocurrencies en technologie is niet aan de orde, omdat de technologie nog in de kinderschoenen staat en de bitcoin een wereldwijde ontwikkeling is, waar ik geen invloed op heb.
Is er bij het formuleren van de klimaatdoelstellingen rekening gehouden met een stijgende vraag naar elektriciteit die voortkomt uit blockchaintechnologieën zoals Bitcoin? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Acht u het nodig hier op nationaal en internationaal niveau aandacht voor te vragen en hoe gaat u dit doen?
Bij het formuleren van de klimaatdoelstellingen is geen rekening gehouden met de opkomst van Bitcoin en onderliggende technologie. Die technologie is slechts één van de vele innovaties, die invloed hebben op het energieverbruik in de wereld.
Daarom zet de Nederlandse regering in op sturen op CO2.
Het lucratief bemesten van andermans grond |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het schering en inslag is dat agrariërs ongeoorloofd en wederrechtelijk mest injecteren in gronden van derden en/of gemeenten?1
Ik ben bekend met het artikel uit Trouw. Zoals aangegeven in mijn brief van 6 december jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 253) is uit contact met de gemeente Berkelland gebleken dat de zaken genuanceerder lijken te liggen dan in de pers is voorgesteld. Met de burgemeester van Berkelland, de heer Van Oostrum, is afgesproken dat op korte termijn gezamenlijk geanalyseerd zal worden wat er speelt en wat daarbij ieders verantwoordelijkheden zijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Deelt u de opvatting dat dit gedrag contraproductief, schadelijk en verwerpelijk is, omdat juist onverstoorde bermen en grondstroken naast zwaar bewerkte agrarische percelen eilandjes van belang zijn voor behoud van de zwaar onder druk staande natuur en biodiversiteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dit gedrag doorgaans onbestraft blijft en wat is daarop uw reactie?
Ondernemers geven via de jaarlijkse Gecombineerde Opgave aan welke grond zij tot hun beschikking hebben. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) controleert of deze grond een landbouwkundige bestemming heeft en of percelen niet door meerdere partijen worden geclaimd. Wanneer er sprake is van brede bermen of grondstroken (meer dan 3 meter breed) kan dergelijke grond als landbouwgrond worden aangemerkt. Een ondernemer is er zelf verantwoordelijk voor om afspraken te maken met de eigenaar van de grond. Grondeigenaren kunnen via open data, bijvoorbeeld Boer & Bunder, zien welke grond door agrarisch ondernemers wordt geclaimd. Wanneer grond onrechtmatig wordt geclaimd en/of gebruikt door een agrarisch ondernemer, kan de eigenaar hiervan melding maken bij RVO.nl. Daarna kan deze grond niet langer worden gebruikt voor het bepalen van de plaatsingsruimte voor mest en subsidieverlening.
Hoe bestempelt u het feit dat de agrarische sector enerzijds financiële steun ontvangt voor het creëren en in stand houden van akkerranden voor natuurdoeleinden en anderzijds grootschalig de natuur en biodiversiteit in bermen aansluitend aan akkers aantast en vernietigt?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Is het op dit moment zo dat mensen worden geverbaliseerd omdat zij de uitwerpselen van hun hond op gemeentelijke gronden niet opruimen, maar dat agrariërs die grote hoeveelheden mest op gemeentelijke gronden lozen niet worden geverbaliseerd? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Wanneer blijkt dat agrariërs onrechtmatig gebruik maken van grond die niet hun eigendom is, worden ook daar (financiële) consequenties aan verbonden.
Bent u bereid om zowel via het spoor van nationale wetgeving, toezicht en handhaving en in samenwerking met gemeenten het ongeoorloofd gebruiken en bemesten van andermans gronden hard aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u preventie, toezicht en handhaving precies uitvoeren?
Zie het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
De plannen voor de aanleg van een eiland voor een internationale energiehub |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw in de Noordzee: een «stroomeiland» voor windenergie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een dergelijk eiland een belangrijke schakel kan zijn en functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel beschrijft een conceptueel plan van enkele partijen die de mogelijkheden van een energie-eiland onderzoeken. Of een dergelijk eiland in de toekomst inderdaad een belangrijke schakel kan zijn en de functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie, zal afhankelijk zijn van economische afwegingen en factoren als ecologie, natuur en visserij. Het onderzoeksproject van de genoemde partijen kan hier naar verwachting meer informatie over opleveren.
Op dit moment richt ik me op ontwikkeling van de windenergiegebieden op zee die al zijn aangewezen.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse overheid, waaronder uzelf, hierin een actieve rol moet gaan spelen, gelet op de grote publieke belangen, zoals de kostprijs en leveringszekerheid van duurzame energie, de economische betekenis, de werkgelegenheid en belangen als natuurbehoud en visserij? Zo ja, wilt u dan in overleg treden met de initiatiefnemers over de rol die de overheid kan spelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toekomstige elektriciteitsproductie dient niet alleen duurzaam te zijn, maar ook betrouwbaar en betaalbaar. Naast het energiebeleid is het Rijk ook verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening van de Noordzee, inclusief de bijbehorende belangenafweging. Het kabinet bouwt met het Regeerakkoord voort op de recent ingezette ontwikkelingen en gaat voortvarend aan de slag met de uitvoering ervan. In de ontwikkeling van het energiebeleid op zee wordt ook gekeken naar natuurbehoud, visserij en scheepvaartveiligheid.
Ik ben op de hoogte van de inspanningen van de initiatiefnemers en heb afgesproken dat ik op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen en uitkomsten van het onderzoek. Ik ben blij om te zien dat partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden nadenken over de toekomst, zeker als het gaat om een zo ingrijpende en complexe ontwikkeling als de energietransitie. De uitkomsten van deze en andere studies zullen betrokken worden bij de voorbereiding van het langetermijnbeleid voor wind op zee.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de publieke belangen en op het gegeven dat het consortium overwegend uit Nederlandse overheidsbedrijven bestaat, het wenselijk is een locatie na te streven waar de positieve effecten voor de Nederlandse economie en ecologie maximaal zijn en bent u bereid hier actief uw invloed voor aan te wenden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het zoeken van een locatie voor een energie-eiland ver op zee is nu niet aan de orde. De mogelijke locatie van een eiland zal afhankelijk zijn van verschillende factoren. Indien het zoeken naar een locatie aan de orde is, zal met alle relevante partijen en overheden worden gesproken en een integrale afweging worden gemaakt.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de potentie en ambities van Noord-Nederland in de energietransitie, het wenselijk is de noordelijke provincies en de Eemshaven, Harlingen en Den Helder te betrekken in het ontwikkelen van het plan voor een energiehub op zee en dat potentiële andere geschikte locaties die voor deze havens gunstig zijn ook in het onderzoek moeten worden betrokken? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het opkopen van emissierechten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak met kopgroep het Europese emissierechtensysteem weer effectief»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat Europees systeem voor emissiehandel (ETS) onvoldoende bijdraagt aan de vermindering van CO2-reductie, vooral omdat de prijs van emissierechten op dit moment te laag is om bedrijven aan te zetten tot schoner produceren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het ETS is een marktinstrument waarmee de EU de uitstoot van broeikasgassen op kosteneffectieve wijze wil verminderen. De emissieruimte waarbinnen gehandeld kan worden, is vooraf gedefinieerd en daalt jaarlijks. Hiermee worden de reductiedoelen binnen de ETS-sectoren voor 2020 en 2030, respectievelijk 21% en 43% reductie ten opzichte van 1990, hoe dan ook gehaald. Doordat vragers en aanbieders handelen in emissierechten, krijgt broeikasgasuitstoot een prijs. Deze prijs is momenteel lager dan vooraf gedacht. De huidige prijs geeft Nederlandse energiecentrales en bedrijven – die relatief efficiënt zijn – een beperkte prikkel om bij te dragen aan CO2-reductie in Nederland. Nederlandse bedrijven worden daarmee als een van de laatste in de EU geprikkeld om hun CO2-uitstoot te verlagen.
Deelt u de mening dat het opkopen van ETS-rechten niet alleen kan dienen als flankerend beleid voor het voorkomen van een hogere CO2-uitstoot elders als een aantal Noordwest Europese landen tot ambitieuzere afspraken komen, maar dat het opkopen van deze rechten ook nodig is om tot een prijs van CO2 te komen waarvan wel een stimulans tot schoner produceren uitgaat? Zo ja, waarom? Deelt u dan ook de mening dat het opkopen van emissierechten door een koplopergroep leidt tot versnelling van de klimaatambities van de regering? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Het opiniestuk uit het Financieele Dagblad (FD) gaat voorbij aan enkele cruciale aanpassingen die worden doorgevoerd in het ETS. Bij de herziening van de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030 zijn namelijk al maatregelen overeengekomen om het overschot aan emissierechten aan te pakken. Met deze maatregelen wordt jaarlijks een deel van het overschot aan emissierechten in de marktstabiliteitsreserve (MSR) opgenomen en vanaf 2023 vernietigd. In de periode 2019–2023 wordt jaarlijks 24% van het aanwezige overschot op de markt aan de MSR toegevoegd, daarna jaarlijks 12%. Met ingang van 2023 wordt jaarlijks een hoeveelheid emissierechten in de MSR vernietigd boven de hoeveelheid emissierechten die in het voorafgaande jaar is geveild. Dit leidt ertoe dat het overgrote deel van het bestaande surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnt. Zodra er een formeel akkoord is over de herziening van de ETS-richtlijn, zal ik uw Kamer een brief toesturen waarin nader ingegaan wordt op de belangrijkste elementen van het akkoord en de consequenties daarvan voor de werking van het ETS. In aanvulling op de wijzigingen van het ETS heeft het kabinet aangekondigd om een minimum CO2-prijs voor de elektriciteitssector te introduceren, die oploopt tot 43 euro per ton CO2 in 2030. Dit draagt bij aan het versterken van de prikkels om te komen tot verdere emissiereductie.
Is het waar dat bij de huidige marktprijs het opkopen van de overschotten aan emissierechten ruim 10 miljard euro zou kosten? Zo nee, wat is het bedrag dan wel?
Ervanuit gaande dat de marktprijs zich blijft bevinden rond de huidige prijs van ongeveer 7 euro per ton CO2, is de schatting juist.
Past het idee om in een koplopergroep emissierechten op te kopen in het streven, dat in het regeerakkoord is verwoord, om samen met buurlanden op te trekken om een extra inzet af te spreken bovenop de EU-afspraken?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord nemen we in de EU het voortouw om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan streeft Nederland ernaar om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen. Door samen op te trekken met onze buurlanden voorkomen we grote concurrentienadelen voor de Nederlandse economie. Zoals hiervoor aangegeven zal als gevolg van de herziening van de ETS-richtlijn een significant deel van het huidige surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnen, wat maakt dat het opkopen van rechten, zoals voorgesteld in het opiniestuk uit het FD, nu niet aan de orde is.
Welk aandeel zou Nederland binnen tien koploperlanden kunnen hebben als het gaat om het opkopen van overschotten aan emissierechten? Welke verdeelsleutel is daarbij denkbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hogere CO2-prijzen er toe leiden dat duurzame energie ten opzichte van niet-duurzame energie rendabeler wordt en daardoor de noodzaak tot subsidiering van windmolenparken op zee zouden met miljarden zou kunnen verminderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een hogere prijs van emissierechten maakt duurzame energie inderdaad aantrekkelijker ten opzichte van andere energiebronnen, waardoor minder subsidiëring van duurzame energie nodig is.
Wat zijn naar uw oordeel de maatschappelijke kosten en baten van het gezamenlijk opkopen van deze emissierechten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 en 6 is het opkopen van emissierechten op dit moment niet nodig. Als gevolg van de herziening van de ETS-richtlijn zal een significant deel van het huidige surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnen. Daarmee beschouw ik het niet als zinvol om een overzicht te geven van de volledige maatschappelijke kosten en baten.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van uw begroting beantwoorden?
Ja.
Het onder druk zetten van consumenten bij de aanschaf van keukens zonder bedenktermijn |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst de enquête van de Consumentenbond dat 37% van de ondervraagden onder druk van een verkoper een keuken aanschaft?1
Bedrijven dienen zich te houden aan de bestaande wet- en regelgeving bij de verkoop van producten. Bij verkoop aan consumenten gelden de regels van het consumentenrecht uit, onder andere, boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waarin ook regels betreffende oneerlijke handelspraktijken zijn opgenomen. Artikel 193a e.v. van boek 6 BW stelt dat oneerlijke handelspraktijken, waarbij de verkoper de consument feitelijk onjuiste informatie verstrekt waardoor de consument een besluit over een overeenkomst neemt dat hij anders niet had genomen, niet zijn toegestaan. Ook agressieve handelspraktijken zijn op grond van deze regels niet toegestaan.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan verkoopmethoden toetsen aan de regels met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en indien zij dit noodzakelijk acht hierop handhaven. De ACM maakt hierin op basis van haar prioriteringsbeleid eigen keuzes. Het is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of de regels zijn overtreden.
Deelt u de wens van de Consumentenbond om een bedenktermijn als een afkoelperiode in te stellen bij de aanschaf van keukens? Zo nee, waarom niet?
Nee, die deel ik niet. Het huidige wettelijk kader biedt al bescherming aan consumenten. Wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, biedt dat kader, zoals geschetst in het antwoord op vraag 1 en 5, voldoende mogelijkheden voor de consument om van de koop af te zien door de overeenkomst te vernietigen en geleden schade op de verkoper te verhalen.
Ik vind het belangrijk dat de sector zelf haar verantwoordelijkheid neemt om misleidende en agressieve praktijken tegen te gaan. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wettelijke bedenktijd in te voeren binnen de keukenbranche.
Bent u bereid met de keukenbranche in gesprek te gaan over de mogelijkheden om de door consumenten ervaren agressieve verkoopmethoden te verminderen en over het in de algemene voorwaarden opnemen van een afkoelingsperiode? Zo ja, op welke termijn en wilt u de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid ligt wat mij betreft bij de sector om eventuele oneerlijke handelspraktijken een halt toe te roepen. Mijns inziens heeft de sector ook zelf een belang bij het actief bestrijden van eventuele oneerlijke handelspraktijken.
De consument wordt wettelijk beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken zoals reeds uiteengezet in het antwoord op vraag 1 en 5. De ACM houdt toezicht op deze regels. Daarnaast kunnen consumenten, indien zij hun producten aanschaffen bij een ondernemer die aangesloten is bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW), hun klachten laten behandelen door de Geschillencommissie Wonen onder de vlag van de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken (SGC).
Welke rol dicht u de overheid toe bij het voorlichten van consumenten wanneer bedrijven, zoals uit de enquête blijkt, de grenzen opzoeken bij het verschaffen van waarheidsgetrouwe informatie met betrekking tot (tijdelijke) kortingen?
Het is belangrijk dat consumenten op de hoogte zijn van hun rechten bij de aanschaf van producten, in dit geval keukens. De overheid heeft hier ook een rol in. Via ConsuWijzer kunnen consumenten uitgebreide informatie vinden over de aankoop van producten en de rechten die zij hierbij hebben.
ConsuWijzer geeft bovendien specifieke informatie over kortingsacties (https://www.consuwijzer.nl/thema/onzinacties-wees-kritisch-en-voorkom-teleurstelling).
Kunt u toelichten hoe de Wet oneerlijke handelspraktijken ten aanzien van agressieve verkoopmethodes zich verhoudt tot de genoemde praktijken in de keukenbranche? Kunt u daarbij ingaan op de rol die de Autoriteit Consument en Markt in dit licht kan spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat België zijn kerncentrales langer zou openhouden |
|
William Moorlag (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «België moet kerncentrales Tihange en Doel mogelijk langer openhouden»?1
Ja.
Kunt u bij uw Belgische ambtsgenoot informeren of het waar is dat onder andere de kerncentrales van Tihange en Doel mogelijk ook na 2025 nog open moeten blijven en kunt u de Kamer hierover informeren?
In het Belgische regeerakkoord is opgenomen dat de regering de noodzakelijke maatregelen zal treffen om de kernuitstap in 2025 mogelijk te maken. Momenteel onderhandelen de federale en gewestelijke ministers van Energie van België over een nieuw af te sluiten energiepact. Deze onderhandelingen worden naar verwachting deze maand afgerond. Onderdeel van het energiepact is het vaststellen van een langere termijn visie (2030 en 2050) van de Belgische energiemix.
Het is nog onduidelijk of en zo ja in hoeverre daarin wordt vastgehouden aan het huidige federale regeerakkoord over de geplande kernuitstap tegen 2025. Nederland wacht de resultaten van deze onderhandelingen af en gaat vooralsnog uit van de afspraken in het regeerakkoord.
In hoeverre wijkt het openhouden van deze kerncentrales na 2025 af van eerdere voornemens of beloften van de Belgische regering om de centrales te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze kerncentrales langer open blijven? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de Belgische regering ertoe aan te zetten om deze centrales wel tijdig te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een veilige exploitatie van kerncentrales is voor Nederland leidend. De veiligheid van de Belgische centrales is op de eerste plaats een Belgische verantwoordelijkheid. Nederland volgt de ontwikkelingen met betrekking tot de veiligheid van de kerncentrale in Tihange op de voet. Ter opvolging van de motie Wassenberg (Kamerstuk 25 422, nr. 189) heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de verantwoordelijke Belgische Minister, Minister Jambon, geïnformeerd over het dringende verzoek van de Tweede Kamer om de kerncentrale in Tihange zo snel mogelijk te sluiten. Daarnaast heeft de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) onlangs zijn samenwerking met de Belgische toezichthouder, het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC),versterkt door het tekenen van een overeenkomst die gericht is op intensivering van samenwerking waar het de grensoverschrijdende veiligheidsgerelateerde aspecten van kerncentrales betreft.
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar Kamerbrief (Kamerstuk 25 422, nr. 206) van 14 september jl. heeft aangegeven is er op dit moment feitelijk geen aanleiding om te twijfelen aan de veiligheid van de reactor in Tihange.
De exacte invulling van de energiemix is op de eerste plaats een nationale bevoegdheid. In België verzorgen de zeven kernreactoren circa 60% van de Belgische elektriciteitsopwekking. Verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit van België met haar buurlanden vergroot de mogelijkheid dat import van elektriciteit de weggevallen productie (deels) kan vervangen. De Nederlandse en Belgische elektriciteitsmarkt zijn al goed met elkaar verbonden door middel van fysieke interconnecties. Daarnaast is verbetering en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit staand beleid.
Hoe verhoudt het langer openhouden van de kerncentrale van Tihange zich tot de wens van de Kamer dat de Nederlandse regering bij de Belgische regering op sluiting van deze kerncentrale aandringt?2 Deelt u de mening dat het mogelijk langer openhouden van deze kerncentrale nog meer dan voorheen het belang benadrukt dat u bij de Belgische regering aandringt op sluiting? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit opnieuw namens de Nederlandse regering duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze problematiek in Europees verband te bespreken? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Conform de EU-verordening inzake de governance van de Energie Unie dienen alle EU-lidstaten een integraal nationale energie en klimaatplan (INEK) op te stellen waarin zij aangeven welke bijdrage zij zullen leveren om de Europese 2030 doelstellingen voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en het verminderen van broeikasgasemissies te behalen. Eén van de verplichtingen die lidstaten bij het opstellen van hun INEK hebben is om buurlanden voorafgaand aan indiening te consulteren over de voorgestelde doelen en maatregelen die zij in hun INEK voorstellen. Lidstaten dienen vervolgens in hun INEK aan te geven wat zijn met de inbreng die uit deze consultatie volgt hebben gedaan. Hiernaast hebben de voorgaande Minister van Economische Zaken en de Belgische Minister van Energie Marghem een Memorandum of Understanding (MoU) ondertekend waarin beide landen onder meer hebben vastgelegd om verder te investeren in marktintegratie en verdere uitbreiding van interconnectiecapaciteit. De Nederlandse en Belgische landelijke hoogspanningsnetbeheerders (TenneT en Elia) werken intensief samen aan projecten om de bestaande interconnectie beter te benutten, maar ook aan een uitbreiding van de interconnectiecapaciteit. Nederland zal deze mogelijkheden komend jaar benutten om ook op Europees niveau en bilateraal het nationaal beleid en maatregelen van onze buurlanden te bespreken.
De mogelijke Amerikaanse import van jachttrofeeën uit Afrika |
|
William Moorlag (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Amerikaanse overheid plannen heeft het importverbod voor jachttrofeeën van olifanten uit Zimbabwe en Zambia op te heffen?1
Ja, het kabinet is bekend met het genoemde artikel d.d. 15 november 2017. Sindsdien heeft President Trump op 18 november 2017 per twitterbericht laten weten een dergelijk besluit op te schorten en eerst de feiten in relatie tot natuurbescherming te onderzoeken: https://www.nytimes.com/2017/11/17/us/politics/trump-elephant-trophy-ban.html.
Deelt u de opvatting dat dit een perverse maatregel zou zijn en een stap terug, gelet op de strijd die al jaren wordt gevoerd om wild in deze Afrikaanse landen succesvol te beschermen?
In Nederland geldt een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën. Echter, onder specifieke voorwaarden (bijvoorbeeld bepaalde diersoorten uit bepaalde landen, jaarlijkse quotum, monitoring en (her)bepaling van het quotum) wordt de import van jachttrofeeën soms toegestaan, ook door de EU. Uitgangspunt is dat de opbrengsten van trofeejacht/toerisme ten goede komen aan het beheer van natuurgebieden.
Bent u bereid na te gaan of de regering Trump daadwerkelijk voornemens is het importverbod op te schorten? Zo ja, kunt u de Kamer hierover inlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om zich in Europees verband of in samenwerking met natuurbeschermingsorganisaties tegen dit voornemen uit te spreken? Op welke termijn bent u bereid hierin actie te ondernemen?
Nederland heeft in aanvulling op de Europese afspraken een importverbod voor dergelijke jachttrofeeën ingesteld2. In Europees en mondiaal CITES-verband zal Nederland aandacht blijven vragen voor adequate maatregelen om illegale handel in wildlife producten tegen te gaan, met het oog op het voortbestaan van bedreigde soorten in het wild. Ook als het gaat om de import van jachttrofeeën.
Bent u bereid deze zorgen ook bij de autoriteiten in de betrokken Afrikaanse landen onder de aandacht te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
De hybride warmtepomp als alternatief voor gasgebruik in woningen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de resultaten van het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport van Stichting Samen Energie Neutraal, waaruit blijkt dat huizen middels onder meer hybride warmtepompen relatief goedkoop energieneutraal gemaakt kunnen worden?1
Om de noodzakelijke verduurzaming van de gebouwde omgeving te realiseren, zijn er meerdere oplossingen mogelijk voor verschillende situaties. Hybride warmtepompen, waarbij ook een CV-ketel op aardgas aanwezig blijft in de woning, kunnen ingezet worden om op korte termijn al een reductie van de CO2-emissies te bereiken. Het potentieel van de hybride warmtepomp als een volledig CO2-arme oplossing is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van hernieuwbaar gas. Op dit moment is hernieuwbaar gas niet grootschalig beschikbaar en zijn de productiekosten hoog.
Bent u bereid een appreciatie van dit onderzoek, inclusief de drie stappen van de zogenoemde «Quick-fit-oplossing», naar de Kamer te sturen?
U kunt mijn beantwoording op deze vragen lezen als mijn appreciatie van het genoemde rapport.
Deelt u de opvatting dat de «Quick-fit-oplossing» een belangrijke bijdrage kan leveren aan uw ambitie voor het energieneutraal maken van woningen, in het licht van de taakstelling dat tot 2050 jaarlijks meer dan 200.000 woningen moeten worden aangepakt? Zo ja, hoe gaat u deze methode bevorderen en toepassen? Zo nee, waarom niet?
De stichting Samen Energie Neutraal geeft als «quick-fit oplossing» om hybride warmtepompen te installeren, meer windenergie en zonne-energie lokaal op te wekken en de groengasproductie te verhogen. Volgens de stichting Samen Energie Neutraal zouden huishoudens de benodigde elektriciteit voor de warmtepompen zelf duurzaam kunnen produceren met zonnepanelen. Hiervoor zou men kunnen aansluiten bij een energiecoöperatie of men kan zelf een energiecoöperatie oprichten. Het groene gas kan, volgens het rapport, worden geproduceerd uit rioolslib door middel van een innovatief proces (AH2PD).
Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 1 kunnen hybride warmtepompen worden ingezet om op korte termijn al een reductie van de CO2-emissies te bereiken. De hybride warmtepomp vergt minder ingrepen in de woning en is daardoor een relatief betaalbare optie, wat kan bijdragen aan de acceptatie en realiseerbaarheid van warmtepompen als vervanging van de Cv-ketel. Bovendien dempen hybride warmtepompen de elektriciteitspiekvraag op strenge winterdagen, omdat de gasketel dan bijspringt. Deze hybride oplossing kan bijvoorbeeld toegepast worden op plekken waar het gasnet nog ruime tijd beschikbaar zal zijn. Het potentieel van de hybride warmtepomp als een volledig CO2-arme oplossing is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van hernieuwbaar gas. Op dit moment is hernieuwbaar gas niet grootschalig beschikbaar en zijn de productiekosten hoog.
Het voorstel van de stichting Samen Energie Neutraal past in het reguliere subsidie-instrumentarium voor duurzame energie. Burgers en bedrijven kunnen een tegemoetkoming krijgen voor de aankoop van hybride warmtepompen middels de ISDE-regeling. Het AH2PD-proces, waarmee groen gas wordt geproduceerd, past bij succesvolle ontwikkeling in de Hernieuwbare Energieregeling van de Topsector Energie. De productie van hernieuwbaar gas en elektriciteit wordt gestimuleerd met SDE+. Met deze generieke instrumenten wordt de ontwikkeling en productie van hernieuwbare energie gestimuleerd tegen zo laag mogelijk maatschappelijke kosten. Daarnaast kunnen huishoudens en bedrijven tot 2020 gebruik maken van de salderingsregeling en zal het kabinet hier een kosteneffectieve opvolger voor ontwikkelen.
Bent u bereid financiële middelen vrij te maken voor het instellen van de door de Stichting Samen Energie Neutraal voorgestelde «Stuurgroep Quick-Fit Oplossing»? Hoe stelt u zich voor dat er een stimulans kan worden gegeven aan de ontwikkeling van deze techniek?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de «Quick-fit-oplossing» het voorstel van de chief executive officer van Enexisom om op korte termijn de CV-ketel te verbieden?2
Voor maatregelen in de gebouwde omgeving is het verstandig om aan te sluiten bij natuurlijke vervangingsmomenten waar mogelijk. Vervanging van de Cv-ketels is zo’n moment. Afhankelijk van het type gebouw zijn er meerdere alternatieven voor gasgestookte ketels mogelijk en wenselijk. Het voorstel van de CEO van Enexis suggereert een one-size-fits-all oplossing. In het pakket aan maatregelen voor verduurzaming van de gebouwde omgeving kunnen dit soort maatregelen overwogen worden, als onderdeel van een consistente aanpak waarbij meerdere opties worden afgewogen. Een verbod op gasketels op termijn nemen we daarbij eveneens in onderzoek.
Gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor omwonenden |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving op RTV Oost over de weigering van de provincie Overijssel om, anders dan de provincies Noord-Brabant en Gelderland, onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen en de weigering om aan de (nieuwe) vestiging van geitenhouderijen beperkingen op te leggen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat in de provincie Overijssel de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking deugdelijk worden onderzocht?
In opdracht van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken is onderzoek uitgevoerd naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen op de gezondheid van omwonenden in een deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg.
Dit onderzoek is verricht onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) en heeft onder andere geleid tot het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies), analyse van gezondheidseffecten, risicofactoren en uitstoot van bioaerosolen».
In het rapport staat onder andere dat mensen die rondom geitenhouderijen wonen een grotere kans hebben om een longontsteking op te lopen. Tot op heden is de oorzaak niet duidelijk. De voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer dit rapport, mede namens de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op 16 juni 2017 toegestuurd (Kamerstuk 28 973, nr. 192) en vervolgonderzoek aangekondigd.
Ik deel de noodzaak om inzicht te krijgen in de oorzaken van verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen, want dit is een zorgelijk signaal. Ik deel ook de opvatting dat daar deugdelijk onderzoek naar gedaan moet worden. Meer informatie over de oorzaak van de verhoogde ziektedruk is nodig om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen. Het heeft niet mijn voorkeur en ik vind het ook niet effectief als iedere provincie eigenstandig onderzoek laat uitvoeren. Het vinden van de oorzaak is van belang voor de gehele Nederlandse bevolking.
Het vervolgonderzoek bestaat uit een aantal deelonderzoeken en behelst onder andere een epidemiologische analyse van huisartsengegevens over de jaren 2014–2016 in het VGO-gebied (deel van Noord-Brabant en het noorden van Limburg) om na te gaan of de eerder gevonden verbanden ook in deze jaren optreden. De verwachting is dat dit deelonderzoek medio 2018 kan worden afgerond. Een van de aanbevelingen uit het laatste onderzoek is om deze analyse ook in andere gebieden uit te voeren om te zien of hetzelfde effect hier ook optreedt. Op dit moment wordt gekeken welke gebieden in andere provincies dan Noord-Brabant en Limburg voldoen aan de randvoorwaarden voor een dergelijke analyse. Dit deelonderzoek kan naar verwachting medio 2019 worden afgerond. Tegelijkertijd vindt er onderzoek plaats naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Het totale onderzoek kan naar verwachting in 2020 worden afgerond. Het onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde ziektedruk is ingewikkeld en kost tijd. Ik realiseer mij dat dit, in het perspectief dat je snel tot een oplossing wilt komen en gepaste maatregelen wilt nemen, spanning oplevert.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat in de ene provincie geen en in de andere provincie wel deugdelijk onderzoek wordt gedaan naar gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om te bewerkstelligen dat in de provincie Overijssel, in navolging van de provincies Gelderland en Noord-Brabant, alsnog deugdelijk onderzoek wordt verricht en heeft u in het geval de provincie dat weigert zelf de bereidheid zorg te dragen voor deugdelijk onderzoek naar de gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor de bevolking van Overijssel?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de ophef, nu in Overijssel, aantoont dat het gewenst en noodzakelijk is op nationaal niveau nadere normen en regels te stellen aan de blootstelling van de bevolking aan de risico’s van veehouderij om ongerijmde verschillen in blootstelling aan risico’s uit te sluiten?
Gelet op de gevonden effecten zoals beschreven in het laatste VGO-rapport lijken maatregelen noodzakelijk, maar zoals aangegeven is meer inzicht in de oorzaken nodig alvorens vastgesteld kan worden welke risicoreducerende maatregelen effectief kunnen zijn.