De aanval op Nederlandse apparaten door Chinese staatshackers |
|
Hanneke van der Werf (D66), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Weel , Zsolt Szabó (VVD), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden apparaten in Nederland getroffen door Chinese staatshackers»?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen zijn bekend met het bericht.
Sinds wanneer is deze hack bij u bekend? Hoeveel tijd is er verstreken tussen de initiële aanval en het moment dat het onder uw aandacht kwam?
De Nederlandse overheid is enkele dagen voor de publicatie van de FBI op 18 september 2024 in vertrouwen geïnformeerd over deze casus door de VS. De gehackte Nederlandse apparaten waren onderdeel van een botnet dat bekend staat in open bronnen als het Raptor Train-botnet. Dit botnet is in mei 2020 geïnitieerd. Het is niet bekend wanneer de eerste apparaten in Nederland zijn besmet. Het ging hier namelijk om een wereldwijd botnet waarvan ca. 260.000 systemen onderdeel uitgemaakt hebben, waaronder ook ruim 2000 apparaten in Nederland.
Bent u bekend met welk motief Nederlandse apparaten gehackt zijn, naast het kapen van deze systemen voor het uitvoeren van andere cyberaanvallen? Was deze aanval gericht of ongericht?
Bij het opzetten van een botnet worden apparaten besmet die op dat moment eenvoudig over te nemen zijn. Het doel is meestal zo veel mogelijk verschillende apparaten onder controle te krijgen om deze later gericht te kunnen inzetten. Het botnet zelf is dus ongericht. Ook de cybersecurity advisory van de Amerikaanse diensten geeft weer dat deze cyberoperatie ongericht was.
De Chinese cyberactor, een commercieel bedrijf, hackte doorlopend en wereldwijd kwetsbare apparaten om deze toe te voegen aan het Raptor-Train botnet. Vervolgens bood deze het botnet aan als dienstverlening voor obfuscatie doeleinden. Andere Chinese cyberactoren kregen hiermee toegang tot een middel om hun cyberoperaties langs te routeren en zo de herkomst hiervan te verhullen.
Deze activiteit past binnen het normbeeld van het Chinese cyberecosysteem en de rol van commerciële bedrijven daarbinnen. Deze professionaliseerden hun operaties door gebruik te maken van gehackte infrastructuur, waaronder consumentenapparatuur, zo meldden de AIVD2 en MIVD3 in hun jaarverslagen over 2023.
Welke gevolgen verbindt u aan het de aanval van Chinese staatshackers? Trekt u hierin gezamenlijk op met de andere getroffen landen?
De Joint Cyber Security Advisory4 van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024)6. Met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)7 streeft het kabinet naar een digitaal veilig Nederland en verhoogt het de weerbaarheid tegen cyberaanvallen.
De antwoorden op vragen 5, 8, 10 en 11 hieronder geven weer welke mitigerende maatregelen zijn genomen door het National Cybersecurity Centrum (NCSC) en Digital Trust Center (DTC). Over verdere maatregelen tracht het Kabinet zoveel mogelijk naar buiten te treden, in lijn met motie Erkens, maar dit is niet altijd mogelijk. Nederland trekt hierbij zoveel mogelijk op met partners, vooral in EU- en NAVO-verband.
Op welke termijn verwacht u een totaalbeeld te hebben van de gevolgen, de schaal en het motief van deze aanval? Kunt u de analyse (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024). Verder geven de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 hieronder weer wat het huidige, en naar verwachting zo volledig mogelijk nationale totaalbeeld over de gevolgen, de schaal en het vermoedelijk motief is.
Het NCSC heeft door tussenkomst van het Digital Trust Centre (DTC) van het Ministerie van Economische Zaken, waar mogelijk eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is daarbij een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC en het DTC hebben ook op hun websites8 9 algemeen beveiligingsadvies uitgebracht met een verwijzing naar deze Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten over het verhogen van weerbaarheid toegevoegd.
Is er kritische digitale infrastructuur geraakt door deze aanval? Zijn de volledige gevolgen voor de cyberveiligheid van Nederland in beeld?
Nee, voor zover bekend waren de in Nederland besmette systemen geen onderdeel van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur. Het ging met name om besmetting van consumentenapparaten.
Is er mogelijk staatsgeheime informatie geraakt in de aanval? Met welke zekerheid kunt u dat zeggen?
Voor zover bekend waren de besmette systemen geen onderdeel van de kritische infrastructuur, er zijn geen apparaten van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur besmet en onderdeel geweest van het Raptor-Train botnet. Voor zover bekend is het botnet ook niet door andere Chinese cyberactoren gebruikt om cyberoperaties uit te voeren tegen Nederlandse of Europese belangen. Zeer waarschijnlijk is er vanuit het botnet geen dreiging geweest voor Nederlandse staatsgeheimen. Gezien het doel van het netwerk was om cyberoperaties te verhullen, kan echter inherent niet worden uitgesloten dat dit op enig moment het geval is geweest.
Op welk detailniveau is het bekend welke personen, organisaties en apparaten getroffen zijn? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nu bij het informeren en de verdere hulpverlening van getroffenen?
Van de Nederlandse gehackte apparaten is het bekend wat de IP-adressen en MAC-adressen waren. De gebruikers van deze apparaten hebben voor zover bekend geen problemen ondervonden van de malware, omdat deze er op gericht was om internetverkeer op heimelijke wijze via het apparaat te routeren. Voor zover bekend hebben de betreffende gebruikers ook geen problemen ondervonden door de Amerikaanse verstoringsoperatie waarbij deze malware verwijderd is van hun apparaten en waarmee het botnet werd uitgeschakeld.
Het NCSC heeft een lijst gekregen met alle IP-adressen van getroffen apparaten. Partijen zijn, waar mogelijk, via het DTC geïnformeerd. Het gaat hier om een klein deel van de totale hoeveelheid getroffen apparaten in Nederland Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het niet ging om apparaten van organisaties behorende tot de doelgroep van het NCSC (Rijksoverheid of vitale aanbieders). Wel hebben zowel het DTC en het NCSC op hun website algemeen advies gepubliceerd en verwijzingen toegevoegd naar het Joint Cyber Security Advisory en bestaande kennisproducten om de weerbaarheid te verhogen.
Kunt u vaststellen of de getroffen apparaten een gedeelde kwetsbaarheid hadden? Hoe kan deze kwetsbaarheid worden afgedekt? Zou de Cyber Resilience Act (CRA) voorkomen dat dergelijke hacks in de toekomst weer plaatsvinden?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten spreekt over misbruikte kwetsbaarheden in meer dan 70 verschillende typen apparaten, van meer dan 40 fabrikanten. Het betrof zowel apparaten die end-of-lifezijn als apparaten die nog door de fabrikant ondersteund worden.
Aangezien het botnet vat heeft gekregen op veel verschillende type kwetsbare apparaten is er waarschijnlijk sprake van meerdere uitgebuite kwetsbaarheden. De Cyber Resilience Act(CRA) schrijft voor dat producten met digitale elementen (hard- en software) vanaf eind 2027 aan cybersecurityvereisten moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2025 gelden er bovendien op grond van de radioapparatenrichtlijn al cybersecurityeisen voor het op de Europese markt aanbieden van draadloos verbonden apparatuur. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal toezien op de naleving van deze eisen. De kans op kwetsbaarheden in apparatuur wordt met deze cybersecurity-producteisen aanzienlijk verkleind. Toch zullen kwetsbaarheden en hacks die daar misbruik van maken nooit volledig kunnen worden voorkomen. Om die reden krijgen fabrikanten op grond van de CRA ook een zorgplicht voor de cybersecurity van de producten gedurende de verwachte gebruiksduur, waarbij zij een gratis veiligheidsupdate moeten verstrekken zodra er een kwetsbaarheid wordt geïdentificeerd, die in beginsel automatisch wordt geïnstalleerd. Hierdoor zal de impact van een eventuele hack zo veel mogelijk worden beperkt.
Welke rol hebben uw verschillende ministeries bij het verder afhandelen van de gevolgen van deze aanval?
Het NCSC heeft door tussenkomst van het DTC, waar mogelijk, eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is door het DTC een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het voor zover bekend niet ging om apparaten van organisaties binnen de Rijksoverheid of van vitale aanbieders. Ook hebben het NCSC en het DTC op hun websites algemeen beveiligingsadvies uitgebracht om dergelijke apparaten veiliger te kunnen maken. Tevens hebben het DTC en het NCSC organisaties geattendeerd op de Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten die weerbaarheid tegen digitale aanvallen verhogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt contact met partners over mogelijke aanvullende maatregelen. Mochten diplomatieke vervolgstappen t.a.v. het incident in beeld komen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover de coördinatie voeren.
Met welke organisaties en partijen werken uw ministeries en de NCSC samen, zowel landelijk als internationaal, om de aanval verder af te handelen?
De verdere afhandeling van deze cyberoperatie binnen Nederland is beperkt. Er zijn voor zover bekend geen vitale of overheidsbelangen getroffen waar verdere mitigatie nodig is. Door de Amerikaanse verstoringsoperatie is de malware verwijderd van de gehackte Nederlandse apparaten in het botnet. Het kabinet heeft in de communicatie rondom dit incident gewezen op de beschikbare adviesproducten op de website van het NCSC en DTC over cyberdreigingen voor kwetsbare apparaten van particulieren en midden- en kleinbedrijf om eventuele mitigatie van kwetsbaarheden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Deze antwoorden zijn in samenwerking van de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken opgesteld en zijn op een zo kort mogelijk termijn beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drugscriminelen in het hele land actief met hypotheekfraude» in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt het dat er door criminele netwerken grootschalige hypotheekfraude wordt gepleegd? Zo ja, komt het beeld dat u heeft overeen met dat van de politie Amsterdam?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich door de politie nader laten informeren over hun signalen in de media. Het OM herkent het beeld zoals geschetst door de politie. Deze signalen passen bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons financieel systeem misbruiken.
Daarnaast hebben de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Hieruit kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. Vanuit hun positie kunnen zij niet beoordelen of daar criminele netwerken achter zitten.
Hoe is de schatting van landelijk ruim achtduizend woningen tot stand gekomen?
Die schatting van de politie is gebaseerd op aangiftes, meldingen en bevindingen in strafrechtelijke onderzoeken in de regionale eenheden van politie.
Hoe dekkend is het zicht dat de politie hierop heeft en welke factoren van onzekerheden spelen mee?
Daders van criminaliteit, welke delicten dan ook, willen buiten het zicht van politie en OM blijven. Daarom is het zicht op criminaliteit, voor welke delicten dan ook, per definitie nooit dekkend. Daarbij is strafrecht een ultimum remedium en is de capaciteit in de (financiële) opsporing schaars en noopt deze tot keuzes. Tot slot wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit de delicten valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. Buiten de genoemde inschatting van de wijdverspreidheid kunnen er daarom per definitie geen gedetailleerdere uitspraken worden gedaan over de exacte omvang van de hypotheekfraude.
Wat is de invloed van hypotheekfraude door criminele netwerken op de woningmarkt?
Via hypotheekfraude worden in kwetsbare wijken huizen opgekocht om arbeidsmigranten onder slechte leefomstandigheden te huisvesten. Dit is zichtbaar in gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), zoals Zaanstad, waar de woningmarkt sterk wordt aangetast. Woningen aangekocht met behulp van fraude komen immers niet beschikbaar voor mensen met een modaal inkomen, zoals leraren en zorgmedewerkers. Dit is een probleem gezien de huidige krapte op de woningmarkt. Hierdoor komt op locaties waar mensen al moeite hebben om een betaalbare woning te vinden, deze nog verder buiten bereik.
Wat is uw reactie op de het onderzoek van de Amsterdamse financiële recherche naar fraude met hypotheken?
Het signaal vanuit de politie is zorgelijk, vanwege het financieel gewin dat dit oplevert voor georganiseerde criminaliteit, de hiervoor geschetste impact op de woningmarkt en de dreiging die het vormt voor de integriteit van het financiële stelsel. Financieel gewin is het centrale motief van georganiseerde criminaliteit. Het kabinet zet al langer in op de aanpak van criminele geldstromen om zo bij te dragen aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en aan de bescherming van de integriteit van ons financiële stelsel, de democratische rechtsorde en de openbare ruimte. In het antwoord op vraag 12 wordt ingegaan op de stappen die nu worden gezet.
Welke middelen heeft de politie om criminele netwerken die hypotheekfraude plegen op te sporen en aan te pakken?
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige financieel-economische criminaliteit, waaronder hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. Zij leggen criminele geldstromen bloot en verstoren criminele verdienmodellen. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen, en personen en/of criminele netwerken die hierin spilfuncties vervullen. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen.
In welke mate slagen politie en het Openbaar Ministerie erin deze criminele netwerken op te sporen en te veroordelen?
Dat is niet bekend. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en georganiseerde ondermijnende criminaliteit richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit verschillende strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. In de fraudemonitor 2021 en 2022 is een onderverdeling gemaakt naar de categorie krediet-, hypotheek- en depotfraude waarin in 2021 sprake was van 179 zaken en in 2022 100 zaken die voor de rechter zijn gebracht.4 Het Openbaar Ministerie rapporteert tweejaarlijks over de strafrechtelijke prestaties op het terrein van fraudebestrijding. De fraudemonitor over 2023 en 2024 verschijnt eind 2025.
Het adresseren van dit vraagstuk kan echter niet alleen vanuit de opsporing komen, er is bredere inzet nodig, ook ter voorkoming. Bij het antwoord op vraag 12 wordt hier nader op ingegaan.
Wat is er bekend over de aflossnelheid van «fraudehypotheken»?
Het is niet bekend hoeveel hypothecaire leningen door consumenten zijn afgesloten op basis van het aanleveren van frauduleuze gegevens. Het is dus ook niet bekend hoe dergelijke hypothecaire leningen contractueel zijn vormgegeven voor wat betreft de looptijd en aflossnelheid van de lening, en of consumenten extra aflossen op de lening. In het algemeen geldt op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars dat consumenten de aankoop van een eigen woning kunnen financieren met een aflossingsvrije lening van maximaal 50 procent van de woningwaarde. Op het overige leenbedrag moet de consument minimaal aflossen volgens een annuïtair aflosschema. Consumenten die een hypothecaire lening afsluiten voor de financiering van een eigen woning moeten deze minimaal annuïtair in ten hoogste dertig jaar aflossen om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek. Consumenten kunnen naast reguliere aflossingen op basis van een annuïtair of lineair aflossingsschema ook eenmalig of periodiek extra aflossen op de hypothecaire lening.
Klopt het dat criminelen de mogelijkheid hebben vanuit de gevangenis een bedrijf op te richten en een half uur later een hypotheekaanvraag kunnen doen?
Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. In algemene zin is het een gedetineerde dan ook toegestaan om een organisatie op te richten en een hypotheekaanvraag te doen, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Dit kan alleen via de middelen en contacten die voor gedetineerden beschikbaar zijn. Uiteraard is het niet toegestaan dat een opgerichte organisatie strafbare feiten pleegt of dat hiermee een verboden organisatie wordt voortgezet. Of een bank een hypotheek verstrekt of de Kamer van Koophandel een bedrijf inschrijft, is aan die partijen.
Wat is de reden dat er geen geautomatiseerde controle op de deponeringsplicht is?
De KVK heeft op haar website staan welke rechtsvormen verplicht zijn hun jaarrekening te deponeren. Het niet voldoen aan de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken, is een economisch delict. De controle of een organisatie heeft voldaan aan deze deponeringsplicht ligt bij KvK. Bureau Economische Handhaving (BEH) is aangewezen als bevoegde opsporingsinstantie voor onder andere overtredingen van de deponeringsplicht. De KvK verstrekt daartoe aan BEH uit haar systemen een query/bestand van rechtspersonen die wel zijn ingeschreven in het handelsregister, maar niet de verplichte jaarrekening hebben gedeponeerd (voor zover zij daartoe verplicht zijn en ook niet zijn uitgezonderd van die verplichting omdat hun cijfers zijn meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt. De capaciteit in de strafrechtketen is schaars en er moeten keuzes worden gemaakt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de constateringen in het FD-artikel?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.5 Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij eventuele gegevensdeling.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om hypotheekfraude tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Bent u bereid voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor wettelijke grondslagen over hoe banken en de Belastingdienst op proportionele en gerichte wijze dit soort fraude effectief kunnen detecteren?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst uitvoering aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra om een verkenning te doen naar het idee om banken inkomsten te kunnen laten controleren bij de Belastingdienst.6 Hierbij zal onder meer gekeken worden naar doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze verkenning en de eventuele opvolging daarvan worden geïnformeerd.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij de gegevensdeling.
Kunt u deze vragen één voor één, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Vanwege de gevoerde gesprekken en afstemming met alle betrokkenen heeft de beantwoording langer geduurd dan de gevraagde drie weken. Dat was nodig om de beantwoording te kunnen onderbouwen.
Het DNA-spoor op het wapen waarmee Pim Fortuyn is vermoord |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moord op Fortuyn: OM weigert verder onderzoek naar wapenleverancier Volkert» van 16 juli 20241 naar aanleiding van de podcast «Vriend van Volkert» van Argos2 en het bericht «Broer van Pim Fortuyn eist actie na DNA-spoor op wapen»3?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) niet voornemens is om het DNA-spoor op de patroonhouder van het pistool waarmee Volkert van der G. in 2002 Pim Fortuyn vermoordde opnieuw na te slaan in internationale databanken, aangezien enig strafbaar feit dat daarmee zou kunnen worden aangetoond inmiddels verjaard is? Heeft u nog aanvullende context rondom deze beslissing?
Ja, dat klopt. De context waarbinnen het OM tot deze beslissing is gekomen wordt in één van de door u aangehaalde bronnen door het OM uiteengezet. Het OM geeft aan dat verder onderzoek niet opportuun wordt geacht omdat een eventuele positieve match naar aanleiding van internationaal onderzoek niet méér zou aantonen dan dat deze persoon, op enig moment vóór 6 mei 2002, de betreffende patroonhouder voorhanden zou hebben gehad. Het strafrechtelijk onderzoek in 2002/2003 heeft geen enkele aanwijzing opgeleverd dat iemand van het plan van Volkert van der G. om Pim Fortuyn om het leven te brengen op de hoogte was, laat staan daarbij betrokken was. Ook nadien is nooit een signaal dat in die richting wees binnengekomen. Het enige strafbare feit waarvoor een DNA-match dus mogelijk een verdenking zou opleveren is overtreding van artikel 26 van de Wet wapens en munitie (Wwm), het verbod op het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie II en III. Dit feit is verjaard. Een strafrechtelijk verhoor, evenals de inzet van enige andere opsporingsbevoegdheid, behoort om die reden niet meer tot de mogelijkheden.
Ziet u mogelijkheden om, zo niet in het kader van strafrechtelijke vervolging, dan wel in het kader van waarheidsvinding omtrent deze politieke moord, alsnog nader onderzoek naar het onbekende DNA-spoor te laten plaatsvinden?
Nee, die mogelijkheden zie ik niet. De beslissing om al dan niet nader onderzoek naar het betreffende DNA-spoor te laten verrichten is aan het OM. Het OM heeft aangegeven dergelijk onderzoek niet opportuun te achten. Ik treed als Minister van Justitie en Veiligheid niet in die beslissing.
Het verruimen van de mogelijkheden voor het vervolgen van medeplichtigen bij eergerelateerd geweld. |
|
Bente Becker (VVD) |
|
van Weel , Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moordcomplot op Ryan uit Joure besproken in familie-appgroep»: tiener smeekte meermaals om hulp?»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat ruim 8 procent van de moord- en doodslagzaken in Nederland eergerelateerd is en er wekelijks 50 meldingen van geweld binnenkomen bij de Politie, waar eer mogelijk een rol speelt?2 Hoe beoordeelt u deze percentages?
Deze percentages herken ik niet uit de verslagen van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) of de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). In 2023 was het LEC EGG betrokken bij de behandeling van in totaal 619 zaken, waarvan negen betrekking hadden op moord- of doodslagzaken. Deze aantallen betreffen zaken waarbij in het onderzoek rekening wordt gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een eermotief. Ook uit de moord- en doodslagcijfers kan niet worden afgeleid of deze zaken daadwerkelijk eergerelateerd geweld zijn. Ongeacht het precieze aantal of percentage is (fataal) eergerelateerd geweld afschuwelijk. Het kabinet heeft niet voor niets in het regeerprogramma opgenomen dat de aanpak van eergerelateerd geweld versterkt wordt.
Hoe beoordeelt u de stijging van het aantal meldingen van eergerelateerd geweld binnen de Syrische gemeenschap in Nederland en welk overleg heeft u hierover met het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld?
Uit het jaarverslag 2023 van het LEC EGG blijkt inderdaad een toename ten opzichte van voorgaande jaren van het aantal zaken waarbij betrokkenen vermoedelijk een Syrische achtergrond hebben3. Het LEC EGG vermoedt dat zij relatief meer casuïstiek in beeld krijgt waarbij mensen met een Syrische afkomst betrokken zijn omdat die groep de afgelopen jaren groter is geworden in de samenleving en omdat die casuïstiek ook als complex wordt ervaren. Een verkennend onderzoek van het Kennisplatform Inclusief Samenleven laat ook zien dat Syrische meisjes en vrouwen relatief assertiever zijn, waardoor zij sneller een melding maken van (eergerelateerd) geweld4. Het onderzoek benoemt verder dat Syrische asielzoekers vaak getraumatiseerd zijn door oorlogsgeweld, wat een risicofactor kan zijn voor huiselijk geweld. Zowel het LEC EGG als het Ministerie van Justitie en Veiligheid maken deel uit van het Netwerkknooppunt Schadelijke Praktijken, dat door Pharos wordt georganiseerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Binnen dit netwerk wordt regelmatig overleg gevoerd over de aanpak van schadelijke praktijken en actuele trends.
Bent u ermee bekend dat het specifieke karakter van eergerelateerd geweld ervoor zorgt dat het collectief/de groep/de familie van de forensisch dader, weet heeft, dan wel goedkeuring verleent en/of zelfs aanzet tot bedreiging en geweld om de eer van het collectief/de groep/de familie te herstellen? Hoe beoordeelt u dit collectieve karakter in het kader van de strafrechtelijke aanpak?
Ja, het is bekend dat het collectieve karakter van eergerelateerd geweld kan betekenen dat er meerdere personen, waaronder familieleden, betrokken zijn bij het strafbare feit. Dit aspect wordt meegenomen in de strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld. In elke politie-eenheid zijn er één of meer medewerkers aangewezen als eerste aanspreekpunt voor zaken rond eergerelateerd geweld, en daarnaast beschikt elke eenheid over meerdere taakaccenthouders eergerelateerd geweld. Zij werken volgens de methode van het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) en hanteren de bijbehorende checklist5. Door het Openbaar Ministerie (OM) wordt expliciet aandacht besteed aan de mogelijke rol van familieleden en andere betrokkenen bij eergerelateerd geweld middels de aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling van het College van Procureurs-Generaal6, eveneens volgens de methode van het LEC EGG.
Op welke wijze houdt het wetboek van Strafrecht momenteel rekening met het feit dat eergerelateerd geweld iets anders is dan huiselijk geweld en gekenmerkt wordt door goedkeuring, dan wel aansporing /medeweten van de familie c.q. de gemeenschap, om de eer van de groep te herstellen? Welke concrete juridische aanknopingspunten zijn er volgens u om deze collectieve betrokkenheid strafrechtelijk aan te pakken?
De bestaande geweldsmisdrijven – waaronder moord (artikel 289 Sr), doodslag (287 Sr) en (zware) mishandeling (artikel 300 e.v. Sr), in combinatie met verschillende deelnemingsvormen uit het Wetboek van Strafrecht (in het bijzonder medeplegen en uitlokking (artikel 47 Sr) en medeplichtigheid (artikel 48 Sr) – bieden handvatten voor de vervolging van diverse betrokkenen bij eergerelateerd geweld. In een artikel uit 2021 over deelneming bij eergerelateerd geweld, dat eerder met Uw Kamer is gedeeld, stellen de auteurs vast dat het strafrecht ons met deze verschillende deelnemingsvormen een werkbaar stuk gereedschap biedt om de groepsdynamiek te ontleden en in strafrechtelijke zin recht te doen aan de complexiteit van dit soort zaken. Een voordeel van het gebruik van bestaande middelen achten zij dat de rechtspraktijk er kennis van heeft en ze op tal van fenomenen zou moeten kunnen toepassen, waaronder eergerelateerd geweld.7
Bent u bekend met het feit dat het kabinet in eerdere beantwoording3 aangeeft dat uit de registratie niet kan worden afgeleid hoe zwaar eergerelateerd geweld nu wordt gestraft omdat er geen sprake is van eenduidige classificatie bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtbank van geweldsdelicten met een eermotief? Hoe beoordeelt u dit?
Ja, ik ben ermee bekend dat uit de registratie bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak niet kan worden afgeleid hoe zwaar eergerelateerd geweld momenteel wordt bestraft. Zoals aangegeven in de Kamerbrief waar u naar verwijst, komt dit doordat geweldsdelicten met een eermotief vaak deel uitmaken van zaken waarin meerdere feiten ten laste worden gelegd, waarbij niet alle feiten eergerelateerd zijn. Hierdoor kan niet worden vastgesteld welke straf specifiek voor het eergerelateerde geweld is opgelegd en wat de zwaarte daarvan is.
Het OM registreert zaken onder de classificatie «eergerelateerd geweld». In de genoemde brief is aangegeven dat deze classificatie niet altijd eenduidig wordt toegepast. Dit komt omdat de classificaties handmatig worden ingevoerd. Handmatige classificatie kan leiden tot variaties in de registratie, afhankelijk van de interpretatie van de betrokken functionarissen. Deze beperkingen in de registratiepraktijk zie ik als inherent aan de situatie en daardoor niet volledig te vermijden. Het vergroten van kennis over eergerelateerd geweld en het waarborgen van een zorgvuldige registratie blijven belangrijke aandachtspunten zowel voor het OM als voor mij.
Kunt u wel aangeven hoe vaak het tot nu toe is voorgekomen dat in een strafzaak waar sprake is van eergerelateerd geweld ook is overgegaan tot vervolging en bestraffing van medeplichtigheid en andere deelnemingsvormen?
In de periode van 2020 tot en met september 2024 heeft het OM 406 zaken ter vervolging geregistreerd onder de classificatie «eergerelateerd geweld». In 85 van deze zaken is bij een of meer van de geregistreerde feiten een vorm van deelneming (artikel 47 of 48 van het Wetboek van Strafrecht) geregistreerd. Het is belangrijk hierbij op te merken dat dit ook zaken kunnen omvatten die nog niet zijn afgerond.
Als cijfers niet bekend zijn vanwege het ontbreken van eenduidige classificatie van geweldsdelicten met een eermotief binnen het OM en de rechtbank, hoe kunt u dan tot de uitspraak komen dat verruiming van de mogelijkheden om specifiek medeplichtigheid rond eergerelateerd geweld te kunnen straffen niet nodig is?
De conclusie dat verruiming van strafmogelijkheden voor medeplichtigheid niet nodig is, wordt gerechtvaardigd door de al beschikbare strafverzwarende omstandigheden (voorbedachten rade) en de bestaande deelnemingsvormen. Hoewel de registratie niet altijd eenduidig is en het lastig blijft om specifiek te achterhalen hoe zwaar eergerelateerd geweld wordt gestraft, wordt zowel door het OM als door het eerdergenoemde onderzoek Deelneming bij eergerelateerd geweldbenadrukt dat de bestaande richtlijnen en mogelijkheden voor strafverzwaring voldoende zijn om eergerelateerd geweld aan te pakken. De straf wordt opgelegd voor alle bewezen feiten samen, waardoor het moeilijk is om een precieze straf per delict te bepalen, maar dat verandert niets aan de algemene strafzwaarte voor de betrokkenen. Het strafrecht biedt ons met verschillende deelnemingsvormen voldoende instrumenten om de groepsdynamiek te ontleden en in strafrechtelijke zin recht te doen aan de complexiteit van dit soort zaken. Een voordeel van het gebruik van bestaande middelen is dat de rechtspraktijk er kennis van heeft en op verschillende fenomenen zou moeten kunnen toepassen, waaronder eergerelateerd geweld.9
Bent u bereid de registratie en classificatie dusdanig te laten aanpassen dat bij het OM en rechtbank wel specifiek en eenduidig wordt geregistreerd op eerzaken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk om de registratiepraktijk en de classificatie van «eergerelateerd geweld» aan te passen. In plaats daarvan zie ik meer waarde in het vergroten van de kennis over eergerelateerd geweld en het benadrukken van het belang van een zorgvuldige registratie. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het juist dat voor het bepalen van de strafeis bij eergerelateerd geweld momenteel de richtlijn strafvordering huiselijk geweld4 als basis dient, terwijl eergerelateerd geweld volgens deskundigen een geheel ander karakter heeft dan huiselijk geweld? Waarom is er geen aparte richtlijn strafvordering eergerelateerd geweld en bent u bereid deze alsnog te laten opstellen?
Het klopt dat de richtlijn strafvordering huiselijk geweld momenteel als basis dient voor het bepalen van de strafeis bij eergerelateerd geweld. Hoewel eergerelateerd geweld een ander karakter heeft in die zin dat sprake is van een eermotief en de mogelijke betrokkenheid van meerdere plegers, delen beide vormen van geweld de afhankelijkheidsrelatie waarin ze plaatsvinden. De richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld houdt rekening met deze achterliggende problematiek en heeft als doel het stoppen van geweld, waarbij de veiligheid binnen het gezinssysteem centraal staat. De bijhorende aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling, die een kader en regels geeft voor de strafrechtelijke aanpak van het OM en de politie, onderstreept dat eergerelateerd geweld een uniek karakter heeft dat een specifieke aanpak vereist. De aanwijzing benadrukt dat eergerelateerd geweld voortkomt uit geschonden eergevoelens binnen een bredere familiecontext, wat kan leiden tot druk om de familie-eer te herstellen, soms met meerdere daders of intellectueel daderschap binnen de familie. De aanwijzing adviseert daarom het onderzoek te richten op de invloed van familieleden buiten het kerngezin en rekening te houden met de kans op escalatie door strafrechtelijk ingrijpen.11 Er wordt op deze manier aandacht besteed aan de specifieke kenmerken van afhankelijkheidsrelaties en eergerelateerd geweld binnen de huidige richtlijn en aanwijzing, waardoor een aparte richtlijn op dit moment niet van toegevoegde waarde wordt geacht.
Is het juist dat u in eerdere beantwoording stelt dat bij een plan met voorbedachten rade een strafverzwarende omstandigheid aan de orde is, die indien bewezen, kan leiden tot een zwaardere strafeis? Hoe beoordeelt u deze verzwarende omstandigheden gezien het georganiseerde collectieve karakter bij gevallen van eergerelateerd geweld?
Voorbedachte raad is een strafverzwarende omstandigheid bij onder meer de delicten doodslag – als dit met voorbedachte raad is gepleegd, is sprake van moord (artikel 289 Sr) – en mishandeling (artikel 301 Sr). Voorbedachte raad is aan de orde als iemand zich heeft kunnen beraden op het door hem of haar te plegen geweld en getuigt dus van een bewuste en weloverwogen keuze om een strafbaar feit te plegen. Eergerelateerd geweld heeft vaak een georganiseerd en collectief karakter, omdat veelal meerdere personen betrokken zijn met een gezamenlijk plan. In dergelijke gevallen zal over het algemeen sprake zijn van (deelneming aan) een delict dat is gepleegd met voorbedachte raad, hetgeen kan leiden tot een hogere straf(eis). Het strafrecht biedt aldus de mogelijkheid om rekening te houden met aan eergerelateerd geweld specifiek verbonden aspecten, wat kan resulteren in hogere straffen voor de betrokkenen en kan bijdragen aan een effectieve aanpak van eergerelateerd geweld.
Kwalificeert het medeweten en/of goedkeuring verlenen aan het toepassen van eergerelateerd geweld als deelnemen aan een plan met voorbedachte raden vanuit medeplichtigheid, of moet er voor het kunnen vervolgen voor medeplichtigheid echt sprake zijn van mededaderschap waarbij de verdachte daadwerkelijk zelf actief een bijdrage moet hebben geleverd aan het strafbare feit? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om medeplichtigheid zelfstandig vast te kunnen stellen bij het OM?
Een persoon met wiens medeweten eergerelateerd geweld plaatsvindt of die goedkeuring geeft aan een plan daartoe, kan daarvoor in voorkomende gevallen strafbaar zijn op grond van de verschillende deelnemingsvormen die zijn strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Zo kan, wanneer de verdachte een substantiële intellectuele bijdrage12 aan het strafbare feit heeft geleverd (ook zonder dat de verdachte zelf uitvoeringshandelingen heeft verricht) sprake zijn van medeplegen. Medeplichtigheid is aan de orde als door het handelen of medeweten van de verdachte het door de dader begane strafbare feit wordt bevorderd of vergemakkelijkt, bijvoorbeeld door middelen of inlichtingen te verschaffen voor het plegen van het misdrijf. Dat kan voorafgaand aan het misdrijf zijn, maar ook tijdens het misdrijf. Het is ook mogelijk dat medeplichtigheid – met name wanneer sprake is van «gelegenheid verschaffen» – uit een meer passieve bijdrage of een niets doen bestaat, bijvoorbeeld wanneer de verdachte getuige is van (gepland) geweld en niet ingrijpt. Er moet in dit laatste geval wel sprake zijn van een (rechts)plicht tot handelen. Deze plicht tot handelen hoeft niet uit de wet voort te vloeien; het kan ook gaan om een op de omstandigheden van het geval gestoelde rechtsplicht. Ook een combinatie van handelen en nalaten kan tot een veroordeling wegens medeplichtigheid leiden, bijvoorbeeld wanneer de verdachte een huis heeft verlaten zodat er voor de daders gelegenheid is aldaar het geplande misdrijf te plegen. Het strafrecht biedt dus ook handvatten om in voorkomende gevallen op te treden ten aanzien van het medeweten of goedkeuren van een plan om geweld te plegen.
Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van eergerelateerd geweld, oog voor deelnemingsvormen essentieel is? Zo ja, deelt u de mening dat verruiming van de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen medeplichtigen van groot belang is voor het voorkomen van geweld uit naam van de familie-eer in Nederland? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat oog voor deelnemingsvormen van groot belang is voor een effectieve strafrechtelijke aanpak van eergerelateerd geweld. Zoals uiteengezet in de antwoorden op de vragen 5 en 12, biedt het strafrechtelijke kader reeds voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen zowel de daders als de deelnemers (waaronder medeplichtigen) aan eergerelateerd geweld.
De kracht van een effectieve aanpak ligt overigens grotendeels in het voorkomen van dergelijk gedrag, waarvoor meer nodig is dan alleen strafrechtelijke maatregelen. In de aanpak van schadelijke praktijken wordt ingezet op het voorkomen van eergerelateerd geweld en andere schadelijke praktijken, onder meer door de alliantie «Verandering van Binnenuit», die werkt in opdracht van de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en Sociale Zaken en Werkgelegenheid13.
Bent u bereid uit te werken hoe ook medeweten en goedkeuring verlenen aan eergerelateerd geweld als medeplichtigheid en/of voorbedachte raden kan kwalificeren en dus de mogelijkheden voor strafbaarstelling te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 5, 12 en 13.
Welke capaciteit zit er bij OM om gevallen van eergerelateerd geweld waarbij collectieve deelnemingsvormen een rol spelen, in behandeling te nemen?
Officieren van justitie bij het OM worden geworven als «allround» officier van justitie, waarbij een deel van hen specifiek wordt ingezet voor de aanpak van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld. Hoewel een officier van justitie vaak meerdere domeinen behandelt, zijn er binnen het OM ook officieren die zich hebben gespecialiseerd in deze vormen van geweld en hiervoor specifieke trainingen en opleidingen hebben gevolgd. Het aantal officieren dat zich richt op de aanpak van huiselijk en eergerelateerd geweld wordt mede bepaald door de parketten zelf. Dit aantal is afhankelijk van de instroom van zaken en kan per arrondissement variëren.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe het opnemen van een apart artikel voor de strafbaarstelling van eergerelateerd geweld in het wetboek van strafrecht zou kunnen bijdragen aan een verruimde mogelijkheid voor bestraffing? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hiervan de resultaten verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 5, 12, 13.
Het artikel ‘Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Landsadvocaat krijgt waarschuwing voor rol in fraudezaak»?1
Ja. Ik heb de uitspraak van de Raad van discipline en de reactie hierop van de landsadvocaat aan uw Kamer gezonden.2
Is bij u bekend of er ooit een landsadvocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Het is mij niet bekend of er eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd aan een landsadvocaat. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties is de naam van de vorige en huidige landsadvocaat niet terug te vinden.
Is bij u bekend of er eerder een advocaat/notaris van Pels Rijcken tuchtrechtelijk is veroordeeld?
Naar aanleiding van de fraudekwestie waarover uw Kamer bij meerdere gelegenheden is geïnformeerd, zijn twee notarissen en een kandidaat-notaris van Pels Rijcken berispt door de tuchtrechter. Pels Rijcken biedt overigens naar aanleiding van de fraudekwestie sinds 1 juli 2022 geen notariële diensten meer aan. Het is mij niet bekend of er eerder een advocaat van Pels Rijcken een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Uitspraken van de tuchtrechter worden enkel geanonimiseerd gepubliceerd. Schrappingen uitgesproken na 1 januari 2015 en (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke schorsingen uitgesproken na 1 januari 2015 worden wel met naam gepubliceerd. In deze publicaties zijn geen advocaten van Pels Rijcken te vinden. In het landscontract is opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Daartoe behoort ook de oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel als dat van belang is voor de Staat.
Hoe kijkt u naar de integriteit van de landsadvocaat na deze tuchtrechtelijke veroordeling? Vindt u ook dat de landsadvocaat van onbesproken gedrag moet zijn, gelet op zijn positie als voornaamste juridische adviseur van de Staat? Zie ook de eerdere Kamervragen (2022D18362 en 2022Z02611).
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt mijns inziens ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Hoe rijmt u de veroordeling van de landsadvocaat met de kernwaarden van de overheid en de advocatuur (zie artikel 10a Advocatenwet en Gedragsregels)?
Uit de uitspraak volgt dat een beroepsnorm is overtreden. Dit heeft geleid tot de lichtste tuchtrechtelijke maatregel; een waarschuwing.
Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
In de kabinetsreactie van 2 juni 2023 op het rapport-Silvis staat dat de externe advocatenkantoren aan hoge eisen van deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid dient te voldoen; voldoet de landsadvocaat volgens u na deze tuchtrechtelijke veroordeling aan deze hoge eisen? Waarom niet, waarom wel?
Ja. De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Zijn er met de landsadvocaat en/of met Pels Rijcken afspraken gemaakt over een integere dienstverlening, (melding van) integriteitsschendingen of andersoortige afspraken die zien op een betamelijke invulling van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet en bent u dat van plan? Zo ja, welke afspraken?
In het landscontract is opgenomen dat de advocaten van Pels Rijcken als vertegenwoordiger van de Staat zich steeds rekenschap dienen te geven van de in artikel 10a van de Advocatenwet neergelegde kernwaarden. Deze kernwaarden zijn onafhankelijkheid, partijdigheid, deskundigheid, integriteit en vertrouwelijkheid. Daarnaast is in het landscontract opgenomen dat Pels Rijcken ervoor zorgt ervoor dat de contactpersoon bij de Staat onverwijld melding ontvangt van omstandigheden die uitvoering van de overeenkomst of de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar zouden kunnen brengen of die de Staat zouden kunnen raken. Het kantoor heeft de Staat daarom op de hoogte gebracht van de tuchtrechtelijke procedure en de uitkomst hiervan. Daarnaast vindt er regelmatig overleg plaats tussen de verschillende onderdelen van de Staat met de desbetreffende accounthouders bij het kantoor van de landsadvocaat. Daarbij kunnen ook integriteitskwesties worden besproken. Namens de Staat als cliënt wordt er namens mij ook een bestuurlijk overleg gevoerd waar deze zaken aan de orde kunnen komen.3
Waar valt volgens u in de brief van de landsadvocaat van 9 september 2024 enige vorm van reflectie te lezen op zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen? Vindt u dat de landsadvocaat voldoende reflectie toont in deze brief?
Het doel van de brief van 9 september jongstleden was om mij te informeren over de uitspraak. Ik zal de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen in het bestuurlijk overleg met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor.
Bent u van plan om in overleg te treden met de landsadvocaat over (i) zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, (ii) zijn (gebrek aan) reflectie en (iii) hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden?
In de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap4 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie agenderen.
Gaat het Openbaar Ministerie Pels Rijcken in de toekomst nog inhuren voor de juridische dienstverlening? Zo ja, in welke mate ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij hierover bericht dat het in de opgelegde maatregel geen aanleiding zien om het kantoor minder in te huren.
Gelet op de eerdere grootschalige fraudezaak door de topman van het kantoor van de landsadvocaat en de nu tuchtrechtelijke veroordeling van de landsadvocaat zelf, hoe kijkt u naar de houdbaarheid van de positie van landsadvocaat en Pels Rijcken als juridische dienstverlener van de Staat? Zie de eerdere moties-Omtzigt (Kamerstuk 35 925 III, nr. 19 en Kamerstuk 35 927, nr. 81), zie ook motie-Van Nispen/Omtzigt (Kamerstuk 29 279, nr. 695).
De in de vraag aangehaalde kwesties zijn van totaal verschillende aard. Naar aanleiding van de fraudezaak hebben mij voorgangers diverse onderzoeken laten doen. De commissie Silvis constateerde eind 2022 dat het kantoor van de landsadvocaat zich er ambitieus toe heeft gezet verbetermaatregelen te nemen (op het vlak van governance, compliance, dataveiligheid en open werkcultuur).
Met betrekking tot de onderhavige kwestie heb ik aangegeven dat ik niet de indruk heb gekregen dat de landadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Wilt u alle vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?
Ja.
Humanitaire consequenties detentie reddingsschip van Artsen zonder Grenzen Geo Barents door Italië |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV), Caspar Veldkamp (NSC), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy steps up clampdown on boats rescuing migrants in Mediterranean Sea' in de Financial Times?1
Ja.
Bent u ook bekend met de signalen dat de Libische Kustwacht zich bedient van intimidatie, bedreigingen van humanitaire werkers op «Search and rescue-schepen» (SAR-schepen), inclusief het gebruik van vuurwapens?
Uit het genoemde artikel valt niet op te maken dat de Libische kustwacht zich bediend heeft van intimidatie of bedreigingen richting bemanning van schepen die opsporings- en reddingsoperaties op zee uitvoeren. Het kabinet is wel bekend met eerdere publicaties in onder andere The Guardianwaarin de Libische kustwacht door humanitaire werkers beschuldigd werd van intimidatie.
Beschouwt u de Libische Kustwacht als een betrouwbare partner van de EU voor SAR en de strijd tegen mensensmokkel in het licht bovenstaande signalen, evenals van de bewijzen van o.a. het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten over medeplichtigheid aan ernstige schendingen van de mensenrechten, mogelijk misdaden tegen de menselijkheid en samenzwering met mensensmokkelaars?
Het kabinet is bekend met de bevindingen van de Fact Finding Mission van het Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Mensenrechten. De EU verleent verschillende vormen van steun aan actoren in Libië. Zo draagt de EU onder andere bij aan het trainen en versterken van de opsporings- en reddingscapaciteit van de Libische kustwacht. Deze steun vindt primair plaats in het kader van het EU-programma Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL), gefinancierd uit het EU Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) met ca. EUR 57 miljoen sinds 2017. De EU heeft met deze financiering onder andere medewerkers van de kustwacht getraind op navigatie en respect voor mensenrechten. Ook heeft de EU voertuigen en materieel geleverd. Er wordt geen directe financiële bijdrage aan de Kustwacht gegeven. De samenwerking met de Libische autoriteiten heeft tot doel om bij te dragen aan het behartigen van Europese en Nederlandse doelstellingen in Libië en biedt tevens ruimte om de autoriteiten aan te spreken op vermeende misstanden, zoals de genoemde aantijgingen in het rapport van de VN Fact Finding Mission. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route op migratie. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer, het versterken van legale migratie en mobiliteit en het verbeteren van de mensenrechtensituatie voor migranten. Het kabinet acht deze steun relevant en waardevol. Met steun in conflictregio’s gaan risico’s gepaard en het blijft een prioriteit van dit kabinet om dergelijke risico’s te beperken en te voorkomen dat op deze manier onbedoeld bijgedragen wordt aan mensenrechtenschendingen. Eerdere berichten, waaronder de rapportage van de Fact Finding Mission, waren voor Nederland aanleiding om binnen de EU aan te dringen op verbeterde monitoring waarop de Commissie stappen ondernomen heeft. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Wat is uw opvatting over de houding van de Italiaanse regering, die de detentie van de Geo Barents onder andere baseert op de stelling dat het schip een gevaarlijke situatie creëerde door de instructies van de Libische Kustwacht niet op te volgen, hetgeen volgens Artsen zonder Grenzen zou hebben betekend dat mensen die in het water waren gesprongen en/of geduwd dan aan hun lot overgelaten zouden worden en mogelijk zouden zijn verdronken?
Het gaat hier om een afweging van de Italiaanse autoriteiten op basis van Italiaanse wet- en regelgeving. Dit is in de eerste plaats een binnenlandse aangelegenheid en een juridisch oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter. Het is aan de Europese Commissie om te toetsen of de wijze waarop deze wordt toegepast in lijn is met Europese wet- en regelgeving. In algemene zin stelt het kabinet zich op het standpunt dat Staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden.
Erkent u dat de organisatie op basis van humanitaire principes en maritiem recht geen andere keuze had dan mensen die zich in een levensgevaarlijke situatie bevinden te redden?
Het internationaal recht schrijft voor dat staten en daarmee kapiteins van een schip varend onder een vlag van een staat onmiddellijk hulp dienen te verlenen aan mensen in nood op zee. Voorts bepalen de relevante verdragen dat de staat in wiens opsporings- en reddingsgebied (Search and Rescue, SAR-zone) een drenkeling wordt gered de primaire verantwoordelijkheid heeft t.a.v. de coördinatie en samenwerking bij het vinden van een veilige haven na ontscheping.2 Een schip dat een reddingsoperatie uitvoert, dient instructies van de verantwoordelijke Staat op te volgen.
Bent u bekend met de klachten die Artsen zonder Grenzen en andere organisaties hebben ingediend bij de Europese Commissie over de vraag of de Italiaanse wetgeving inzake reddingsactiviteiten op de Middellandse Zee wel of niet in overeenstemming zijn met het internationaal en Europees maritiem recht?
Ja.
Welke termijn staat er formeel voor het behandelen van dergelijke klachten? Kunt u bevestigen dat deze klachten nog niet zijn behandeld door de Commissie? Indien dat het geval is, bent u bereid er bij de Commissie op aan te dringen dat deze klacht met gezwinde spoed wordt behandeld?
De vijf organisaties, één daarvan is Artsen zonder Grenzen, hebben de klacht op 13 juli 2023 ingediend bij de Europese Commissie. Na indiening staat er in beginsel 12 maanden voor de beoordeling van een klacht door de Commissie. Als het vraagstuk dermate gecompliceerd is of de Commissie heeft meer informatie nodig om de klacht te kunnen beoordelen, kan het langer dan 12 maanden duren. Na navraag geeft de Commissie aan dat ze de klacht nog in behandeling heeft. Het kabinet wenst de uitkomst van de beoordeling af te wachten.
Kunt u een overzicht geven van het aantal dodelijke slachtoffers en vermisten op de Middellandse Zee in de afgelopen jaren? Is de constatering juist dat de Centraal-Mediterrane route van Noord-Afrika naar Italië de meest dodelijke migratieroute ter wereld is?
De internationale organisatie voor migratie (IOM) schat dat er sinds 2014 30.396 personen vermist worden ofwel overleden zijn op de Middellandse Zee die Europa probeerden te bereiken. De schattingen laten zien dat de Centraal-Mediterrane route inderdaad de meest dodelijke route is.
Kunt u een overzicht geven van welke SAR-activiteiten er momenteel plaatsvinden op de Middellandse Zee door non-gouvernementele organisaties (ngo's) en hoeveel mensenlevens zij de afgelopen jaren hebben gered?
Het EU-grondrechtenagentschap geeft in een publicatie van juni dit jaar aan dat er eind mei jl. zeventien NGO-schepen actief waren op de Middellandse Zee die SAR-activiteiten zouden uitvoeren.3 Het is bij het kabinet niet bekend hoeveel personen deze schepen in de afgelopen jaren gered hebben.
Welke ngo's worden momenteel getroffen door de Italiaanse wetgeving op gebied van SAR?
De Italiaanse wet- en regelgeving is van toepassing op alle NGO-schepen die SAR-activiteiten uitvoeren in de zones waarvoor Italië verantwoordelijk is en personen in Italiaanse havens ontschepen.
Bent u het eens met de opvatting van de speciale rapporteur voor Mensenrechtenverdedigers van de VN, die in een recente publicatie over Italië grote zorgen uitte over het patroon van detentie van SAR-schepen dat «levens kost op de Middellandse Zee»?
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat staten zich aan internationaalrechtelijke verplichtingen dienen te houden. Een oordeel hierover is voorbehouden aan een rechter en aan de Europese Commissie als hoedster van de EU-verdragen.
Wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van het aan banden leggen van deze SAR-ngo's op dit moment?
NGO’s, die SAR-activiteiten uitvoeren, moeten dit kunnen doen binnen de kaders van vigerende wet- en regelgeving.
Klopt het dat er als gevolg van deze stappen sprake is van een ernstige reductie van SAR-capaciteit op de Middellandse Zee?
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds aangegeven, is op grond van internationale verdragen iedere Staat verantwoordelijk voor het coördineren van opsporings- en reddingsoperaties in wiens SAR-zone een drenkeling wordt gered. Staten zijn op grond hiervan ook verplicht om, indien zij daartoe in staat zijn, individueel of in samenwerking met andere Staten, deel te nemen aan de ontwikkeling van opsporings- en reddingsdiensten om ervoor te zorgen dat hulp wordt verleend aan elke persoon die op zee in nood verkeert. In Nederland wordt deze verplichting, zoals in veel andere Staten, uitgevoerd door de Kustwacht. Kustwachtdiensten voeren momenteel een groot deel van het totale aantal opsporings- en reddingsoperaties uit op de Middellandse Zee. Het Europees Grens- en Kustwachtagentschap Frontex ondersteunt lidstaten hierbij. De nationale kustwachtdiensten spelen daarmee een cruciale rol in het voorkomen van het verlies van levens op de Middellandse Zee. Er zijn bij het kabinet geen cijfers bekend over de reductie of toename van de overheidscapaciteit op het gebied van SAR. Ook zijn er geen signalen bekend dat de kustwachtdiensten van lidstaten niet op orde zouden zijn.
Kunt u een overzicht geven van de SAR-activiteiten van de EU en haar lidstaten in de afgelopen tien jaar? Is hier sprake van reductie of toename van overheidscapaciteit op gebied van SAR? Zo ja, wat zijn volgens u de humanitaire consequenties van deze reductie en hoe verhoudt zich dit tot de verantwoordelijkheid en plichten die lidstaten en de EU zelf hebben volgens internationaal en Europees maritiem recht?
Zie antwoord vraag 13.
Wat zouden de humanitaire consequenties zijn als er uiteindelijk geen SAR-capaciteit van ngo's meer zou overblijven door de Italiaanse opstelling op de Centraal Mediterrane route? Hebben de Italiaanse regering en/of de EU plannen om de verantwoordelijkheid voor SAR in dat geval zelf op zich te nemen en SAR-capaciteit op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet merkt op dat de Italiaanse kustwacht over ruime SAR-capaciteit beschikt en deze ook doorlopend inzet, zie bijvoorbeeld de vele ontschepingen op het eiland Lampedusa. Dit zal naar verwachting niet wijzigen, gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen van Italië op dit vlak. Deze verplichtingen zijn reeds hierboven toegelicht.
Welke stappen zouden Nederland en de EU kunnen nemen om de SAR-capaciteit op de Middellandse Zee, in overeenstemming met humanitaire principes en internationaal en Europees maritiem recht, zodanig op te voeren dat het er een einde wordt gemaakt aan het grote aantal verdrinkingen en verdwijningen? Bent u bereid om in EU verband aan te dringen op dergelijke stappen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet waardeert de inzet van ngo’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd dienen de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bij te dragen aan het in stand houden van criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten. Het kabinet zet in op duidelijke kaders om te komen tot goede afspraken tussen alle betrokken partijen om tot een normalisatie van de ontschepingspraktijk op de Middellandse Zee te komen, inclusief de opbouw van goed werkende kustwachten met voldoende capaciteit en voldoende surveillance capaciteit voor Frontex. Ook dient daarbij altijd het non-refoulement beginsel in acht te worden genomen. Deze afspraken moeten bijdragen aan een voorspelbaar en verantwoordelijk mechanisme voor personen die tijdens een SAR-operatie zijn gered. Hier ligt wat het kabinet betreft een gedeelde verantwoordelijkheid voor alle landen in het Middellandse Zeegebied; het is niet vanzelfsprekend dat SAR-operaties van (commerciële) schepen altijd uitmonden in ontscheping in de EU. Dit geldt temeer omdat verreweg de meeste van deze SAR-operaties plaatsvinden in de SAR-zones van Noord-Afrikaanse landen, soms op slechts geringe afstand van de kust. Het kabinet wijst ten slotte op de politieke richtsnoeren voor de volgende Europese Commissie van Commissievoorzitter Von der Leyen en de inzet voor meer coördinatie van SAR-operaties in de EU, inclusief samenwerking met derde landen en meer capaciteit voor Frontex.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk van elkaar beantwoord.
De tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Wat vindt u van de tuchtrechtelijke veroordeling van de Landsadvocaat, een langslepende zaak, waarin uiteindelijk is geoordeeld dat het verschoningsrecht, een fundamenteel rechtsbeginsel, is geschonden?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak. Ondanks dat het overgrote deel van de klachten is afgewezen, heeft de tuchtrechter geconstateerd dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer 3 maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Die periode was de tijd die was gelegen tussen een onherroepelijke uitspraak van een rechter dat de desbetreffende stukken onder het verschoningsrecht vielen (waarover tot dan toe anders was geoordeeld) en het moment dat deze stukken door de wederpartij zelf in een geding werden ingebracht. In de periode daaraan voorafgaand en de periode daarna kon hij dus wel rechtmatig over deze e-mails beschikken. De Raad van discipline concludeert dat een advocaat niet over verschoningsgerechtigde stukken van een andere advocaat mag beschikken wanneer hij er kennis van draagt dat deze onder het verschoningsrecht vallen. De landsadvocaat had dus kort na kennisname van het onherroepelijk worden van de uitspraak dat de stukken onder het verschoningsrecht vielen, deze (alsnog) uit zijn dossier moeten verwijderen en vernietigen. Hiervoor heeft de tuchtrechter de laagst mogelijke maatregel van een waarschuwing opgelegd. De landadvocaat heeft mij overigens bericht dat de e-mails in deze periode in een afgeschermd dossier zaten, niet zijn ingezien door derden, noch zijn gebruikt.
Ik vind het te betreuren dat deze e-mails niet direct uit het dossier zijn verwijderd, toen duidelijk werd dat het verschoningsgerechtigde informatie betrof. Dat had wel moeten gebeuren.
Op welke momenten is over deze kwestie, door u of vanuit uw ministerie met het kantoor van de Landsadvocaat, overlegd? Heeft u ook overleg gehad over de toon en strekking van de brief van de Landsadvocaat alsmede over uw brief aan de Kamer hierover?2
In de afgelopen jaren is de tuchtrechtelijke procedure in het bestuurlijk overleg ter sprake gekomen. In de week voor de uitspraak en op de dag van de uitspraak is er tussen mijn ministerie en de landsadvocaat gesproken over de op handen zijnde uitspraak. Deze bespreking had ten doel de planning en logistiek (zoals het moment en de wijze van informatievoorziening, beschikbare contactpersonen e.d.) af te stemmen met het oog op de naderende uitspraak.
Op ambtelijk niveau is daarbij ook besproken dat uw Kamer kort na het verschijnen van de uitspraak moest worden geïnformeerd en dat het daarvoor aangewezen was dat de landsadvocaat mij over de uitspraak zou informeren. Daarbij is op de dag van de uitspraak ook besproken dat het wenselijk zou zijn de brief van de landsadvocaat aan mijn ministerie mee te sturen aan uw Kamer.
De landsadvocaat heeft mijn ministerie op de dag van de uitspraak geïnformeerd over de verklaring op de website van het kantoor. Daarbij heeft hij mij gemeld dat de toon en strekking van de brief in lijn zou zijn met deze verklaring. De inhoud van die verklaring is vanzelfsprekend volledig de verantwoordelijkheid van het kantoor en is ook volledig door het kantoor opgesteld. Datzelfde geldt voor de brief aan mijn ministerie. Mijn ministerie is wel kort voor het plaatsen op de site, respectievelijk voor verzending van de brief van de inhoud daarvan, op de hoogte gesteld.
Is voor u werkelijk de kous af door aan de Kamer te schrijven: «De Raad van discipline heeft in deze casusspecifieke situatie duidelijkheid verschaft over de verhouding tussen de vernietigingplicht van verschoningsgerechtigde informatie enerzijds en de bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft mij bericht dat hij daar in toekomstige voorkomende gevallen als landsadvocaat vanzelfsprekend naar zal handelen.»3
Nee, in de bestuurlijke overleggen die mijn ministerie voert met de landsadvocaat en zijn kantoor – overleggen die structureel worden gevoerd in het kader van de versterking van het opdrachtgeverschap3 – zal ik met de landsadvocaat en het bestuur van zijn kantoor de omgang met verschoningsgerechtigde informatie bespreken.
Heeft u zich er van vergewist dat dit de enige keer is geweest dat Pels Rijcken het verschoningsrecht heeft geschonden? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat het kantoor Pels Rijcken in andere gevallen ten onrechte verschoningsgerechtigde informatie heeft verwerkt of het verschoningsrecht heeft geschonden.
De onderhavige zaak heeft geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld. Over de wijze van omgang met informatie wanneer dat definitieve rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht vallen, is nu duidelijkheid gekomen. Daarnaar moet worden gehandeld. Dat zal als gezegd onderwerp zijn van nader (bestuurlijk) overleg met de landsadvocaat en zijn kantoor.
Heeft de Staat betaald voor deze foute gedragingen en onjuiste advisering? Zo ja, hoeveel? Bent u bereid dat terug te gaan vorderen?
Er is niet betaald voor het niet verwijderen van de desbetreffende e-mails. Voor de advisering in 2016 is wel betaald. De Raad van Discipline heeft hierover vastgesteld dat het advies een afgewogen en voldoende genuanceerd beeld schetst van de stand van het recht toentertijd. Er wordt verder vastgesteld dat het advies niet onverdedigbaar of kennelijk onjuist was, beoordeeld naar de destijds in februari 2016 geldende normen in jurisprudentie en wetgeving. Het feit dat een rechterlijk oordeel uiteindelijk anders uitvalt, is voor mij geen reden de kosten daarvoor terug te vragen.
Had Pels Rijcken volgens u op geen enkel moment zelf eerder tot inkeer kunnen of moeten komen dat het onjuist handelde door het verschoningsrecht te schenden?
De tuchtrechter heeft geoordeeld dat de landadvocaat de e-mails waarover het oordeel van de rechter in oktober 2018 definitief was geworden dat deze – anders dan eerder door de rechter-commissaris was beoordeeld – toch onder het verschoningsrecht vielen, had moeten vernietigen. Voordien was er geen aanleiding tot inkeer te komen, omdat het toen nog geldende laatste rechterlijk oordeel was dat de stukken niet onder het verschoningsrecht vielen.
Erkent u dat dit de zoveelste incident keer is dat (het kantoor van) de Landsadvocaat onder vuur komt te liggen?
Er is vanzelfsprekend aandacht voor deze zaak. Ik heb geconstateerd dat nagenoeg alle verwijten aan het adres van de landadvocaat en alle verwijten aan het kantoor en zijn (voormalig) kantoorgenoten gemotiveerd zijn verworpen. Hetgeen wel anders had gemoeten, neem ik serieus. Ik verwijs u daarover naar mijn antwoorden op vragen 3 en 4.
Bent u van mening dat de Landsadvocaat eigenlijk van onberispelijk gedrag zou moeten zijn?
De landsadvocaat dient naar eer en geweten te handelen en daarbij de wet na te leven. Ik heb uit deze zaak niet de indruk gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden. Dat blijkt naar mijn mening ook uit het feit dat hem enkel een waarschuwing is opgelegd.
Deelt u de mening dat de Staat nu dan toch echt afscheid zou moeten nemen van het kantoor van de Landsadvocaat? Zo niet, waarom niet?
De klachten tegen het kantoor van de landsadvocaat zijn afgewezen. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Het antwoord op vragen over de oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Kunt u aangeven hoe vaak Extinction Rebellion (XR) het afgelopen jaar en dit jaar de A10 en A15 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A15 is één keer bezet. Hierbij zijn geen demonstranten aangehouden. XR heeft vier keer geprobeerd om een blokkade te organiseren op de A10. In drie gevallen is dit ook gelukt.
Door de dynamiek van politieoptreden en vermenging met andere lokale werkzaamheden is niet goed mogelijk om precies aan te geven hoeveel politiecapaciteit bij een bepaalde demonstratie betrokken is.
Op basis van een ruwe schatting heeft de politie mij gemeld dat bij de bezetting van de A15 ongeveer 80 politiefunctionarissen zijn ingezet en bij de (gepoogde) bezettingen van de A10 in totaal 800 politiefunctionarissen.
Voor een vollediger beeld van politie-inzet bij demonstraties verwijs ik u naar de analyse handhaving openbare orde die als bijlage bij het Eerste Halfjaarbericht politie 2024 op 19 juni 2024 naar de Kamer is gestuurd.1
Kunt u aangeven hoeveel XR-demonstranten die de A10 of de A12 dreigden te blokkeren preventief zijn opgepakt?
De politie en het OM registreren op delicten, niet op het aantal aanhoudingen bij specifieke demonstraties ten aanzien van bepaalde strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld art. 162 Sr. De gedragingen van demonstranten tijdens demonstraties kunnen onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Deze registraties zijn niet te koppelen aan een specifieke demonstratie. Daar komt bij dat demonstranten soms enkel worden aangehouden ter beëindiging van het strafbare feit, hetgeen niet tot een registratie leidt. Ook komt het voor dat demonstranten op een later moment nog worden aangehouden dan op de dag van de demonstratie. Hierdoor is het voor de politie en het OM niet mogelijk om nauwkeurige landelijke aantallen aan te leveren. Om alle voornoemde redenen zijn deze cijfers evenmin te genereren voor preventieve aanhoudingen, dagvaardingen en sepots.
Kunt u aangeven hoeveel personen er bij de verschillende (snelweg) blokkades van XR, waarbij tientallen demonstranten zijn opgepakt terzake overtreding van artikel 162 Wetboek van Strafrecht, tot vervolging is overgegaan? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er een dagvaarding is uitgereikt aan deze verdachten? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft om deze verdachten niet te vervolgen en op basis van welke sepotgrond?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het met JA21 eens dat door de wijze waarop het demonstratierecht door de Europese en nationale rechter wordt uitgelegd ervoor zorgt dat art. 2 van de Wet Openbare Manifestaties, waarin het belang van het «verkeer» wordt genoemd als grondslag voor een beperking van het demonstratierecht, een dode letter is geworden, dit gelet op het niet vervolgen van veel XR-activisten die zich herhaaldelijk aan het bezetten van auto(snel)wegen schuldig maken?
Het lokale gezag bekijkt en besluit per demonstratie wat nodig en mogelijk is. De burgemeester heeft de bevoegdheid om een demonstratie te beperken, verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak elk van de uitzonderingsgronden wordt toegepast door de burgemeester, maar het belang van het verkeer is een grondslag die door burgemeesters wordt toegepast. Het strafrecht wordt bij demonstraties ingezet ter beëindiging van strafbare feiten en beperkt zich tot de daarvoor noodzakelijke handelingen. Het OM beoordeelt per geval of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit.
De wijze waarop het demonstratierecht door de rechter wordt uitgelegd laat ruimte voor beperking van het demonstratierecht. Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is het kabinet van mening dat scherper onderscheid moet worden gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Er wordt onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om het handelingsperspectief te versterken binnen het kader van bovengenoemde jurisprudentie.
In hoeverre deelt u de mening dat door de wijze waarop het demonstratierecht wordt uitgelegd door de Europese en nationale rechter te ver gaat en dat daardoor in een aantal gevallen, zoals bij een veelvuldige bezetting van belangrijke auto(snel)wegen, «the rights and freedoms of others» (in artikel 11 EVRM als te beschermen belang genoemd dat een beperking van het demonstratierecht kan inhouden) op buitenproportionele wijze worden geschonden en dus tot een beperking van het demonstratierecht zouden moeten leiden als door het EVRM is voorzien?
Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt van autoriteiten enige mate van tolerantie gevraagd, ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt. Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het EVRM, om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan een dergelijke demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.2
Deelt u de mening dat ter waarborging van de zojuist genoemde «rights and freedoms of others» als bedoeld in art. 11 EVRM, art 2 lid 2 van de Wet Openbare Manifestaties dient te worden aangepast in die zin dat aan de beperkingsgronden «de rechten en vrijheden van anderen» dient te worden toegevoegd?
In de brief die op 19 april jl. naar de Kamer is gestuurd,3 is een onafhankelijk onderzoek aangekondigd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader. Bij dit onderzoek worden ook de grenzen die het EVRM aan de regulering van het demonstratierecht stelt betrokken. De gunning van het onderzoek vindt dit najaar plaats via het WODC. Het streven is dat het onderzoek in de zomer van 2025 gereed is.
Kunt u uitleggen, desnoods via uitvraag bij het OM, waarom er bij de XR-blokkades van snelwegen, bruggen, de zeesluis IJmuiden en mogelijk ook de blokkade van het Rijksmuseum niet wordt overgegaan tot vervolging conform artikel 162 Wetboek van Strafrecht, zoals bijvoorbeeld bij de «blokkeerfriezen» wel is gebeurd?
Het opzettelijke versperren van een weg is strafbaar op grond van art. 162 Sr, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is.Dit gevaar moet ten tijde van de versperring naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Het is verder aan het OM om op grond van alle feiten en omstandigheden te besluiten of het in een zaak al dan niet vervolgt voor een bepaald strafbaar feit. Zo maakte het OM in september van dit jaar bekend dertien personen die de A10 hadden geblokkeerd te vervolgen voor artikel 162 Sr.
Kunt u inzichtelijk maken, desnoods middels een schatting, hoeveel schade er is gemaakt door XR, waarbij tenminste de brugblokkades bij Arnhem en Nijmegen, de zeesluisblokkade bij Amsterdam en de blokkade van het Rijksmuseum zijn meegenomen?
Ik betreur de schade die instellingen en bedrijven lijden door demonstraties. Partijen die schade hebben als gevolg van demonstraties kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering of zich als slachtoffer voegen bij lopende strafzaken. Als de rechter de schade toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, wordt het geld door de Staat geïnd. Dit is een keuze voor de betrokken partijen. Mij is niet bekend hoeveel schade is verhaald.
Hoeveel van de schade van eerder onwettige acties van XR is inmiddels verhaald op de daders? Welke extra maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iedere euro aan schade op de daders kan worden verhaald?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om bij de inspecteur van de Belastingdienst de maatschappij-ontwrichtende acties van XR aan te kaarten, zoals het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen, waardoor mogelijk overgegaan kan worden tot het intrekken van de ANBI-status van XR?
Zoals reeds eerder is uitgezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van XR en van 4 juli jl. over de oproep van XR om de A12 te bezetten, is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. Volgens lid 8 van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een instelling niet (langer) als ANBI worden aangemerkt als een instelling, bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon door de Nederlandse rechter onherroepelijk veroordeeld is voor een van de volgende misdrijven: artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering en artikelen 137c lid 1, 137d lid 1 en 266 van het Wetboek van Strafrecht. Verder moet het misdrijf in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon zijn gepleegd, er niet meer dan vier jaar verstreken zijn sinds de veroordeling, en het misdrijf moet gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
De Belastingdienst verkrijgt de informatie over onder meer de onherroepelijke veroordeling en de andere drie voorwaarden niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van externe partijen zoals het OM of de FIOD. Een inspecteur kan daarnaast bij gerede twijfel over de integriteit van de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor de instelling gezichtsbepalende persoon verzoeken om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen. Gerede twijfel bij de inspecteur kan onder andere volgen uit berichten in de media. Zowel het OM als de Belastingdienst doen geen verdere uitspraken over individuele casuïstiek.
Het artikel 'Rijksmuseum kan niet open: demonstranten Extinction Rebellion blokkeren ingang' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rijksmuseum kan niet open: demonstranten Extinction Rebellion blokkeren ingang»?1
Ja.
Onderschrijft u dat de mogelijkheid om het Rijksmuseum en andere culturele instellingen te bezoeken nooit mag worden gefrustreerd of geblokkeerd door demonstraties?
Demonstreren is een groot goed, maar moet plaatsvinden binnen de wettelijke kaders. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Deze afweging vindt op lokaal niveau plaats. Wel merken de Minister van Justitie en Veiligheid en ik op dat wij het een onwenselijke ontwikkeling vinden dat instellingen zoals het Rijksmuseum zich soms genoodzaakt voelen (tijdelijk) te sluiten vanwege demonstraties. Hierdoor worden zowel de bezoekers als de financiële situatie van de instellingen geraakt.
In hoeverre kwalificeert u deze manifestatie als een vreedzame demonstratie en niet als een actie die moedwillig de openbare orde verstoort en hoe maakt u dat onderscheid?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid of mij om te beoordelen welk karakter een demonstratie heeft. De burgemeester is het bevoegde gezag dat afhankelijk van het verloop van een demonstratie en de vraag of daarbij wettelijke regels of voorschriften worden overtreden, kan besluiten om een demonstratie te beëindigen en maatregelen kan treffen met betrekking tot de openbare orde. Wanneer daar naar het oordeel van het Openbaar Ministerie aanleiding voor is, kan de officier van Justitie besluiten de politie te laten optreden in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
In de verzamelbrief demonstratierecht aan uw Kamer van 19 april 2024 is aangegeven dat in de gebeurtenissen van de afgelopen maanden aanleiding werd gezien om mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader. Dit onderzoek is uitgezet bij het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC). Het WODC zal in dit onderzoek in het bijzonder aandacht hebben voor twee typen situaties: 1) de categorie van ontwrichtende demonstraties en 2) de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Elk van deze twee categorieën kent een eigen problematiek en roept andere vragen op. Naar verwachting zal dat dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond zal worden. Het onderzoek van het WODC zal naar verwachting meer inzicht bieden in de handelingsmogelijkheden bij demonstraties zoals bijvoorbeeld de demonstratie van Extinction Rebellion bij het Rijksmuseum. De uitkomsten van het WODC-onderzoek en de reactie van het kabinet zal uiteraard in uw kamer besproken worden.
Zijn er bij deze demonstratie aanhoudingen verricht? Zo ja, op basis van welk artikel of welke artikelen is dat gebeurd?
Er zijn bij deze demonstratie 33 aanhoudingen verricht op grond van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties. Eén persoon is geïdentificeerd.
Indien het antwoord op vraag 4 ja is, zijn de aangehouden personen allemaal geïdentificeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel politiecapaciteit was gemoeid met het optreden bij deze actie?
Door de dynamiek van politieoptreden en vermenging met andere lokale werkzaamheden is niet goed mogelijk om precies aan te geven hoeveel politiecapaciteit bij een bepaalde demonstratie betrokken is.
Op basis van een ruwe schatting is door de politie aangegeven dat sprake is geweest van ongeveer 250 uur aan politie-inzet rondom deze demonstratie.
Voor een vollediger beeld van politie-inzet bij demonstraties verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer naar de analyse handhaving openbare orde die als bijlage bij het Eerste Halfjaarbericht politie 2024 op 19 juni 2024 naar de Kamer is gestuurd.2
Heeft u contact gehad met het Rijksmuseum over deze demonstratie?
Ja.
Gaat het Rijksmuseum schade verhalen op de demonstranten die op 7 september 2024 de ingang hebben geblokkeerd voor haar bezoekers?
Het Rijksmuseum heeft de schade, waaronder de gederfde inkomsten door de blokkade van de ingang van het museum, in kaart gebracht. Dit overzicht is onderdeel van de aangifte, die het museum inmiddels heeft gedaan.
Indien het antwoord op vraag 8 ja is, kunt u daar dan bij helpen?
Erfgoedwetmusea zoals het Rijksmuseum zijn onafhankelijke privaatrechtelijke instellingen, die verantwoordelijk zijn voor het beheer en behoud van de rijkscollectie en de exploitatie van de museumorganisatie. Het is daarom aan het museum zelf om te bepalen welke stappen het zet.
Welke andere musea hebben voor Extinction Rebellion onwelgevallige sponsoren?
Musea voeren een zelfstandig sponsorbeleid. De Rijksoverheid heeft daarom geen overzicht van sponsoren van musea in algemene zin.
Hoe is de reactie van sponsoren van deze musea op de actie van 7 september jongstleden?
ING heeft in reactie op de actie van 7 september in de media aangegeven dat zij de actie te ver vinden gaan en dat Extinction Rebellion zich direct tot ING zou moeten richten.
Bent u het ermee eens dat het terugtrekken van sponsoren kan leiden tot verschaling van ons culturele aanbod?
De culturele sector kent een grote diversiteit aan financieringsbronnen, waarvan sponsoring er één is. Recent onderzoek van de Vrije Universiteit laat zien dat bedrijven jaarlijks ruim 150 miljoen euro via sponsoring in de culturele sector investeren.3 Terugtrekken van sponsoren zou direct een negatieve invloed hebben op de financiering van de culturele sector en daarmee op het culturele aanbod. Overheid, particulieren, bedrijfsleven en de sector zijn samen verantwoordelijk voor het in stand houden van ons culturele aanbod.
Het bericht 'Controversial ‘chat control’ back on EU agenda this week' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het voorstel tot chatcontrole dat op de agenda van de Raad van de Europese Unie staat?1
Ja.
Is u bekend wanneer dit voorstel in de Raad besproken en in stemming gebracht zal worden?
Het voorstel van het Hongaarse voorzitterschap is voor het eerst op hoofdlijnen met de lidstaten besproken tijdens de Coreper-vergadering van 4 september jl. Ten grondslag aan deze bespreking lag een nota van het Voorzitterschap met daarin de kaders voor het voorstel. De compromistekst van het voorstel is vervolgens op 9 september jl. met de lidstaten gedeeld. Tot een vaststelling van een Algemene Oriëntatie is het tot dusver nog niet gekomen. Het Hongaarse voorzitterschap streeft nog steeds naar het bereiken van een algemene oriëntatie over deze Verordening. Om die reden is het de verwachting dat het voorstel geagendeerd zal worden voor de JBZ-raad van 12 en 13 december.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van dit voorstel en van overige maatregelen van chatcontrole waarbij end-to-endversleuteling generiek verzwakt of omzeild wordt?
Het kabinet erkent de urgentie van de bestrijding van kinderpornografisch materiaal volledig en is voorstander van EU-regelgeving voor het tegengaan van de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Deze opgave is ook opgenomen in het regeerprogramma van het kabinet.
Binnen het EU-voorstel voor de CSAM-verordening staat een bepaling die het mogelijk maakt om, als laatste redmiddel en als alle andere middelen onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, een detectiebevel aan een aanbieder van een tussenhandeldienst of interpersoonlijke communicatiedienst op te leggen. Nederland heeft op dit punt altijd gehandeld binnen het kader van de in 2022 aangenomen motie-Van Raan, die inhoudt dat Nederland geen voorstellen ondersteunt die end-to-end encryptie onmogelijk maken.2
Ook stelde het kabinet eerder vast dat client-side scanning ten aanzien van berichtendiensten die gebruik maken van end-to-end encryptie de enige technische manier is om, binnen die diensten, het detectiebevel uit te voeren op een wijze die end-to-end encryptie niet onmogelijk maakt. Dit standpunt en de onderbouwing is met uw Kamer gedeeld.3
Op 29 november jl. heb ik uw Kamer, naar aanleiding van de motie Kathmann c.s.,4 voorzien van een brief welke de uitgangspunten inzake de positie van Nederland voor de onderhandelingen in Brussel, specifiek ten aanzien van het detectiebevel, bepaalt. Met de informatie die nu voorhanden is, zal het kabinet geen voorstellen over verplichte detectie ondersteunen die in de praktijk uitsluitend kunnen worden uitgevoerd door middel van client-side scanning,vanwege de gevolgen voor de digitale weerbaarheid. Het kabinet concludeert dat voorstellen voor verplichte detectie op dit moment niet ondersteund kunnen worden of nadere bestudering vergen. De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein zijn op dit moment onvoldoende weggenomen. De techniek is in ontwikkeling en er is nog weinig studie naar gedaan. Met het oog op de noodzakelijke zorgvuldigheid is meer tijd nodig om het Nederlandse standpunt op dit aspect nader te concretiseren en in te vullen.
Mocht de Verordening voor besluitvorming op de JBZ-Raad agenda van 12 en 13 december a.s. blijven staan, dan zal Nederland de eerder ingenomen positie herhalen. Nederland zal actief kenbaar maken zich te onthouden van stemming en daarmee worden gerekend tot de landen die de algemene oriëntatie niet steunen.
Voor een uitgebreide toelichting over het kabinetsstandpunt bij dit voorstel en, in het bijzonder over het zogeheten detectiebevel, verwijs ik naar de Kamerbrieven van 1 oktober 2024 en 29 november jl.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 10 van de Grondwet: het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Artikel 10 van de Grondwet waarborgt de persoonlijke levenssfeer van individuen. Hoewel het recht op privacy fundamenteel is, is het niet onbeperkt. Beperkingen op dit recht zijn toegestaan wanneer deze bij wet worden vastgesteld en noodzakelijk zijn voor een legitiem doel, zoals de bestrijding van criminaliteit of de bescherming van kinderen, en voldoen aan de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en de specifieke eisen die de Grondwet stelt.
Voor wat betreft privacy-inbreuken zal Nederland geen voorstellen ondersteunen die verplichte detectie in de privécommunicatie van alle burgers inhouden, conform het verzoek aan de regering dat is neergelegd in de voornoemde motie Kathmann c.s.
De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen om met de Verordening in te kunnen stemmen.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 13 van de Grondwet: het recht op eerbiediging van het telecommunicatiegeheim?
De doelstelling van artikel 13 Grondwet betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid van de communicatie. Deze bescherming houdt in dat de overheid en andere partijen niet zonder wettelijke grond en zonder rechterlijke toestemming, of (in het belang van de nationale veiligheid) machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen, privécommunicatie mogen onderscheppen, monitoren of doorzoeken. Die bescherming geldt met én zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om je daartegen te beschermen.
Net als bij artikel 10 van de Grondwet (recht op privacy) staat ook bij artikel 13 Grondwet de vraag centraal in welke mate de staat inbreuk kan maken op dit recht ten behoeve van een legitiem doel, zoals de bestrijding van online kindermisbruik. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Ook hiervoor geldt dat de zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten op dit moment onvoldoende weggenomen.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?2
Zoals benoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems.6 , 7 Het Europese Hof gaf hierin aan dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het EU-Handvest gewaarborgd». Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelden in deze zaak.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, namelijk: «Wetten en wetsvoorstellen waarbij chatdiensten worden verplicht om toegang tot end-to-end versleutelde data te geven, wat kan leiden tot het verzwakken van encryptie, is niet proportioneel en heeft geen plaats in een democratische samenleving»?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van eerdere Kamervragen, waar wordt ingegaan op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland en hoe deze uitspraak zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet.9
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het proportionaliteitsbeginsel uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht?
Het proportionaliteitsbeginsel uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een bestuursorgaan bij het nemen van besluiten een evenwichtige belangenafweging maakt en dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het doel dat ermee wordt gediend. Op het kabinetsstandpunt als zodanig is de Awb niet van toepassing en het hoeft dan ook niet te voldoen aan de eisen van artikel 3:4, eerste lid, Awb.
Voor zover de vraag is of het kabinetsstandpunt evenredig is, benadruk ik nogmaals dat het kabinet van mening is dat op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de impact van het detectiebevel. De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen om met het voorstel in te kunnen stemmen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om uw Kamer binnen de termijn van een beantwoording op deze vragen te voorzien.
Het bericht dat de burgemeester van Amsterdam overwoog activisten op de Universiteit van Amsterdam (UvA) een eigen universiteitsgebouw te geven |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel , Eppo Bruins (CU) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen universiteitsgebouw te geven»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat de Amsterdamse burgemeester tijdens de universiteitsrellen in mei jongstleden onacceptabele adviezen heeft gegeven aan de UvA, door hen voor te leggen een universiteitsgebouw uit te leveren aan de activisten?
Gezien mijn rol als stelselverantwoordelijke voor onderwijs is het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden, in dit geval in nauw overleg met de UvA.
Hoe kijkt u naar de daarop volgende instemmende reactie en hiermee de welwillendheid van het UvA-bestuur om toe te geven aan de eisen van de relschoppers?
In het nieuwsartikel staat dat het college van bestuur een «dialoogruimte» wilde inrichten voor iedereen om tot een veilig debat te kunnen komen, op voorwaarde dat de bezetters vertrokken. Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken van open dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door middel van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken waar je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd op respectvolle wijze. Bezettingen keur ik af maar het aanbod tot het inrichten van een dialoogruimte kan passen binnen de traditie van een open dialoog. Het is in dit specifieke geval aan het bestuur van de UvA om dit te beoordelen.
Hoe reageert u op het voorstel van de UvA om alle banden met Israëlische instituten twee weken te bevriezen, als tegemoetkoming aan de activisten?
Eind mei heeft het college van bestuur aangekondigd het bestaande kader voor samenwerking met derden zodanig aan te vullen dat het beter bruikbaar is voor de beoordeling van samenwerking met partijen in oorlogsgebieden. De universiteit stelt dat de ruimte voor vrije wetenschappelijke samenwerking een groot goed is maar ze wil via samenwerking niet betrokken raken bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdrijven. Daarbij heeft het college ook besloten dat de UvA geen nieuwe samenwerkingen aangaat met instellingen in alle gebieden die in oorlog verkeren totdat het ethisch kader is aangepast. Dit besluit geldt dus niet exclusief voor Israël en is een tijdelijke maatregel totdat het ethisch kader is aangepast. Bestaande samenwerkingen worden gecontinueerd.
Het aangaan, opschorten, pauzeren of stopzetten van samenwerkingen op institutioneel niveau met externe partijen is aan het instellingsbestuur. Dit past bij de autonomie die instellingen hebben om dit soort besluiten zelfstandig te nemen. Daarbij wordt van hen verwacht dat zij deze samenwerkingsverbanden zorgvuldig aangaan en toetsen aan de wettelijke kaders en geldende sanctieregimes. En deze ook beoordelen op mogelijke risico’s in het kader van kennisveiligheid en de uitgangspunten meewegen die ik als bijlage bij mijn brief aan uw kamer heb meegestuurd over de «stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen» van 31 mei jl. Hierin wijs ik onder andere op het belang van landenneutraliteit, ruimte voor science diplomacy, borgen van privacy en het in acht nemen van de gedragscode wetenschappelijke integriteit.2
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er heulende universiteitsdocenten zijn geweest die gedreigd hebben te stoppen met het geven van cijfers en het laten uitvallen van colleges indien de eisen van de relschoppers niet werden ingewilligd?
Ik heb uit het artikel vernomen dat de activisten hiermee zouden hebben gedreigd. Of en zo ja hoeveel docenten dit ondersteunden is mij en de UvA niet bekend. Volgens de UvA betrof het hier een oproep in een nieuwsbrief van de FNV.3
Kunt u ingaan op de schadepost van 1,5 miljoen euro die in het artikel «nattevingerwerk» genoemd wordt en toezeggen dat er een accurate uiteenzetting van de totale schade wordt gemaakt?
De UvA heeft op het moment van dat bericht een eerste grove inschatting moeten maken van de schade en is nog bezig met het inventariseren van de definitieve schade. De totale omvang van de schade was op dat moment moeilijk in te schatten, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het schoonmaken en weghalen van verf of het herstellen van sloten. Ook is er aanvullende beveiliging ingehuurd.
In hoeverre bent u bereid de schade – van iedere omvang – te verhalen op de relschoppers? Hoe bent u van plan dit te realiseren?
Het verhalen van schade is aan de instelling zelf. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteit een polis heeft afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht. Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds, waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, is de Minister van Justitie en Veiligheid bezig met een verkenning van de mogelijkheden.4 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.5
Hoe schat u heden de veiligheid in van alle, en in het bijzonder joodse studenten? Zijn er uws inziens genoeg maatregelen getroffen om deze te waarborgen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Maar dit is niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten en de protesten spelen daarin zeker een rol. In het kader van deze protesten hebben de universiteiten en hogescholen in hun gezamenlijke Richtlijn protesten nogmaals benadrukt dat iedereen zich veilig moet voelen. Wet- en regelgeving en de huis- en gedragsregels van instellingen dienen te allen tijde, dus ook bij protesten, te worden gerespecteerd. Van strafbare feiten, zoals bedreiging en geweld, doen universiteiten en hogescholen altijd aangifte. Ik spreek waar nodig de instellingen ook aan om op deze manier de veiligheid van studenten te borgen.
Kunt u uitweiden over hoe u, mede in het licht van de universiteitsrellen, uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Eerdmans over zich maximaal inspannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde (Kamerstuk 29 240, nr. 144)?
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie6 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee wordt uitvoering geven aan de motie.
Deelt u de mening dat het toegeven van lokale autoriteiten aan ordeverstoorders in toenemende mate voorbijgaat aan de verankerde bepalingen van het demonstratierecht? Kunt u uw zorgen hierover kenbaar maken?
Demonstreren is een grondrecht en daarmee een groot goed, maar het is geen vrijbrief voor het plegen van geweld en vernieling. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Als gestelde voorwaarden worden overtreden, kan het lokale gezag optreden. Het is daarom niet aan mij om daarover te oordelen.
In het regeerprogramma is opgenomen dat er bij demonstreren een scherper onderscheid gemaakt gaat worden tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Demonstreren is een grondrecht maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan zijn onacceptabel. Met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren wordt gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen diegenen die zich niet aan de wet houden. Notoire relschoppers worden hard aangepakt.
Zoals eerder dit jaar is aangekondigd zal het WODC in het kader van het demonstratierecht onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijk kader. In het bijzonder zal aandacht zijn voor twee typen situaties:7 de categorie van ontwrichtende demonstraties en8 de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Naar verwachting zal dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond worden waarna de uitkomsten met de Kamer worden gedeeld.
Het bericht 'Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude' |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
van Weel , Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude» d.d. 2 september 2024? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op onderstaande vragen.
Herkent u het geschetste beeld dat drugscriminelen op grote schaal hypotheken afsluiten met vervalste papieren en vervolgens vooral arbeidsmigranten huisvesten?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich naar aanleiding van de signalen in de media door de politie nader laten informeren over wat de politie ziet op hypotheekfraude. Bij het antwoord op vraag 4 en 5 wordt nader ingegaan op wat de politie ziet. Daarnaast is ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. De signalen vanuit de politie en de private partijen sluiten hier op elkaar aan. Het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de politie schetst. De acties die zullen worden ingezet naar aanleiding van de signalen worden benoemd in het antwoord op vraag 7.
Bij het Ministerie van VRO zijn er binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) en ook bij Justitie en Veiligheid verontrustende signalen vanuit de gemeente Zaanstad over hypotheekfraude binnengekomen. Hierbij zetten criminelen op grote schaal Bulgaarse arbeidsmigranten in om, gebruikmakend van hypotheekfraude, woningen aan te kopen. Deze woningen worden vervolgens benut voor de verhuur van matrassen aan de groep Bulgaarse arbeidsmigranten. Dit leidt tot overbewoning en overlast, met name in het stadsdeel Zaandam-Oost, waar het woon-en leefklimaat al ernstig onder druk staat. Daarnaast bestaat het verdienmodel voor de criminelen naast hypotheekfraude uit de opbrengsten van de verhuur van matrassen in deze woningen. De gemeente Zaanstad treedt handhavend op tegen overlast en misstanden bij het huisvesten van arbeidsmigranten, op basis van de binnengekomen signalen. De Minister van VRO werkt in het kader van het NPLV aan een Rijksbrede aanpak – aanvullend op de lokale inzet in Zaanstad.
Welke signalen heeft u gekregen over grootschalige hypotheekfraude in het hele land? Heeft dit reeds tot actie geleid? Bent u bereid verder onderzoek hiernaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe werkt het witwassen via deze hypotheekfraude precies?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude waarbij er onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt bij het aanvragen van een hypotheek. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De aanvrager verstrekt valse gegevens over zijn/haar inkomen, vermogen of schulden. Dit kan gebeuren door middel van bijvoorbeeld (door een intermediair) vervalste loonstrookjes, belastingaangiftes, bankafschriften of vervalsing jaarcijfers (in geval van inkomen uit een onderneming). Hierdoor lijkt het alsof de aanvrager een hogere hypotheek kan dragen dan in werkelijkheid mogelijk is. Met behulp van de ontvangen hypotheek kunnen deze personen een huis kopen. Het aflossen van de hypotheeklasten zelf kan ook gebeuren met crimineel en/of zwart geld.
Bent u het eens met de Amsterdamse politiechef dat het landelijke beeld «schrikbarend» is en kan aangegeven worden wat het beeld is?
De politie geeft aan dat de werkwijze, zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, door het hele land gezien wordt. De politie schat in dat het landelijk gaat om ruim 8.000 woningen. We vinden dit zorgelijk. Dit signaal past ook bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons (financieel) systeem en (maatschappelijke) structuren misbruiken. Bij het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op de ingezette acties.
De VVD vindt het belangrijk dat verschillende vormen van fraude kunnen worden tegengegaan en drugscriminelen de pas afgesneden kunnen worden, welke aanpak is er op dit moment voor deze fraude?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude, en is in de opzet vergelijkbaar met andere soorten fraude, waarbij het draait om het verstrekken van onjuiste of valse informatie om financieel voordeel te behalen. Fraude, waaronder hypotheekfraude, dient zo veel mogelijk te worden voorkomen en indien nodig en mogelijk te worden bestreden. Wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit dan kunnen hypotheekverstrekkers of andere betrokken partijen aangifte doen bij de politie. De politie en het OM kunnen dan een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met daarin opgenomen financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. In de fraudemonitor van 2021 en 2022 zijn hierover cijfers gegeven. De volgende fraudemonitor ziet op de jaren 2023–2024 en ontvangt uw Kamer eind 2025. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen
Via het bij vraag 3 al toegelichte SFH kunnen hypotheekverstrekkers samenwerken bij fraudeonderzoeken, volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Tot slot geldt ook de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme voor hypotheekverstrekkers. Op grond hiervan dienen zij cliëntonderzoek uit te voeren, en in voorkomende gevallen melding te maken van ongebruikelijke transacties bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL.)
Banken herkennen het probleem en willen overleg over oplossingen, welke oplossingen zien de banken voor dit probleem? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën hebben gesproken met de NVB, VvV en de SFH. Uit het gesprek kwam naar voren dat NVB, VvV en de SFH een check van het inkomen via de Belastingdienst zien als de enige effectieve oplossing voor het voorkomen van hypotheekfraude met inkomensgegevens. Bij het antwoord op vraag 8 wordt geschetst hoe aan dit signaal vervolg wordt gegeven.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om andere vormen van hypotheekfraude, bijvoorbeeld fraude met identiteitsgegevens, tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Hoe kijkt u naar de suggesties in het artikel om banken bij de Belastingdienst te laten controleren of de inkomsten wel kloppen? Hoe kijkt u naar een betere controle op KvK-inschrijvingen en het controleren van de deponeringsplicht? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.4
Zoals de Minister van Economische Zaken ook in de voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister van 8 mei jl. heeft toegelicht, onderzoekt het kabinet mogelijkheden om de Kamer van Koophandel (KvK) meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Op basis van de Handelsregisterwet dienen belangrijke bedrijfsgegevens sowieso te allen tijde juist en volledig te zijn ingeschreven in het handelsregister. Overtreding van deze verplichting is een economisch delict. De opsporing van deze economische delicten is belegd bij Bureau Economische Handhaving (BEH). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt
Het kabinet wijst tevens op de controlerol van de notaris die de entiteit opricht. Vanaf 1 oktober 2024 mogen notarissen zoeken op natuurlijk persoon in het Handelsregister. Dit ter versterking van hun poortwachtersfunctie.
Welke maatregelen kunnen deze vorm van fraude en witwassen tegengaan? Wanneer kunnen die maatregelen effectief ingezet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid in overleg te gaan met de banken en over de uitkomsten van dit overleg de Tweede Kamer op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het gesprek met NVB, VvV en SFH is reeds gevoerd en met de beantwoording van vraag 7 is aangegeven welke stappen, mede naar aanleiding van het gevoerde gesprek, worden gezet.
Gemeenten beschikken ook over veel gegevens waarbij er een link gelegd zou kunnen worden tussen criminele activiteiten en hypotheekfraude. Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen in het kader van informatiedeling met betrokken partijen? Is het mogelijk dat er vanuit lokale driehoeken actiever aan informatiedeling wordt gedaan met banken?
Ik ben bekend met de wens vanuit hypotheekverstrekkers om informatie direct vanuit gemeenten te ontvangen wanneer criminele activiteiten geconstateerd of vermoed worden bij panden waarop een hypotheek berust. Zoals bijvoorbeeld het geval is bij het opleggen van een bestuurlijke sluiting. Tijdens Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), waar ook de NVB en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan deelnemen, is dit vraagstuk omtrent informatiedeling op 27 mei jl. besproken.
Er is toen aan de leden van het NPC toegelicht dat hypotheekverstrekkers via het Kadaster reeds kunnen nagaan of op een pand een beperking rust; gezien de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) voorschrijft dat een beperking (waaronder een bestuurlijke sluiting) publieke informatie is en door gemeenten in het Kadaster moet worden opgenomen.
De wens van SFH is dat hypotheekverstrekkers ook als «belanghebbende» worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit acht ik niet wenselijk. Naast juridische beperkingen (vanwege het subsidiariteitsbeginsel) is het verstrekken van informatie ook onwenselijk, omdat het niet proportioneel is en daarnaast de gevolgen onevenredig hard kunnen uitpakken voor de betrokkene(n). Ook bestaat het risico dat het instrumentarium van de bestuurlijke sluiting onder druk komt te staan, omdat de burgemeester de gevolgen van een sluiting moet meewegen in zijn besluit óm te sluiten.
In Amsterdam is dit jaar gestart met een Integraal Financieel Team. Een team van FIOD, Politie en OM, dat werkt binnen de integrale aanpak door het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Wat zijn de eerste resultaten van dit team? Kan deze werkwijze breder worden uitgerold bij de andere RIEC’s?
Het Integraal Financieel (IFi)-team is een gezamenlijk opsporingsteam van FIOD en politie, onder gezag van het OM, dat medio mei is gestart. Hierover is uw Kamer in juni via de jaarrapportage ondermijnende criminaliteit in meer detail geïnformeerd. Met het team wordt de operationele slagkracht van de RIEC-samenwerking in de regio Amsterdam-Amstelland versterkt. In lijn met de gefaseerde opbouw van de middelen die door JenV beschikbaar zijn gesteld, wordt het IFi-team in 2024 en 2025 opgebouwd. Het team is inmiddels operationeel en heeft een aantal onderzoeken in portefeuille. Op het moment dat de strafrechtelijke financiële onderzoeken zich in een fase bevinden dat resultaten deelbaar zijn, zal ik u daarover informeren en kan door de RIEC’s en JenV gekeken worden naar welke lessen eruit geleerd kunnen worden voor andere RIEC’s.
Het bericht 'Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Wiersma , van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord»?1
Ja.
Was u reeds bekend met het fenomeen dat boeren drugsafval dumpen op de eigen akker? Heeft u inzicht in de precieze omvang van dit probleem of is deze casus in Baarle-Nassau de eerste?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. Buiten deze casus komt het voor dat drugsafval wordt gedumpt op akkers van boeren. Naar aanleiding van een casus in december 2015 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze problematiek2. Drugsafval kan bijvoorbeeld in mestputten worden gedumpt of hierin geloosd door drugslabs die zich in de stal bevinden. De omvang van dit probleem is onbekend (mede omdat criminelen er veel belang bij hebben om onopgemerkt te blijven). Dit werd ook geconcludeerd in een onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) dat in augustus 2023 werd gepubliceerd.3
Waaruit bestaat de huidige aanpak van deze vormen van druggerelateerde milieudelicten? Hoe verloopt de samenwerking met publieke en private partners om beter zicht te krijgen op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten in het buitengebied?
De aanpak van druggerelateerde milieudelicten is verschillend naar gelang de oorsprong van een delict. De aanpak van drugscriminaliteit valt binnen het Ministerie van JenV onder de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Milieudelicten in de agrarische sector worden in eerste instantie opgepakt door de toezichthouders, zoals de omgevingsdiensten en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voordat politie en het Openbaar Ministerie (OM) verder onderzoek doen.
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
Recent bleek opnieuw dat het van belang is om in te zetten op de weerbaarheid en veiligheid van bewoners en ondernemers in het buitengebied. Hier heeft uw Kamer op 23 augustus vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving uit Trouw4. Op basis van een enquête van LTO Noord is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.
Er lopen meerdere initiatieven om de veiligheid van het platteland te vergroten. Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt er actief met de gemeente gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt. Door de samenwerking met het Platform Veilig Ondernemen (PVO) worden zeventig buitengebieden ondersteund bij de aanpak Veilig Buitengebied. Ook het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) richten zich op het versterken van de weerbaarheid van het buitengebied tegen ondermijnende criminaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de netwerkfunctie.
Voor boeren zijn vertrouwenspersonen ondermijnende criminaliteit aangesteld bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersoon door deze te positioneren binnen hun organisaties.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Deelt u dat, ondanks de inzet van de Nederlandse regering, het buitengebied zich nog altijd leent voor ondermijnende criminele activiteiten? Hoe bent u van plan hier meer grip op te krijgen?
Ik herken het beeld dat het buitengebied, dat om verschillende redenen kwetsbaar is, zich nog altijd kan lenen voor ondermijnende criminaliteit. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt ingezet op het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen. Deze middelen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnen komen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Hebben politie maar ook omgevingsdiensten wat u betreft voldoende handvatten en middelen om deze nieuwe vorm van drugscriminaliteit, waarbij drugsafval wordt vermengd met mest, effectief te onderzoeken en te bestrijden?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. In het antwoord op deze vraag zullen dus in zijn algemeenheid de handvatten en middelen worden beschreven.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is dit geen nieuwe vorm van drugscriminaliteit. De inzet van capaciteit tegen deze vorm van criminaliteit is een afweging van het lokale gezag. Verder geldt dat de capaciteit van de politie en omgevingsdiensten5 beperkt is.
Omgevingsdiensten kunnen wanneer zij drugsafval aantreffen namens het voor hen bevoegde gezag (provincies, waterschappen of gemeenten) handhaven, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht van de eigenaar van betreffende percelen. Elke eigenaar van een perceel heeft immers een zorgplicht rondom bodembescherming. Die zorgplicht is vastgelegd in artikel 2.11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Een omgevingsdienst kan namens het bevoegd gezag in dit soort situaties bestuursdwang toepassen. Dit betekent dat de eigenaar van de grond een zeer korte gelegenheid krijgt om het drugsafval te verwijderen en de bodemkwaliteit te herstellen. Wordt dit niet of niet afdoende uitgevoerd dan voert de omgevingsdienst bestuursdwang uit en verhaalt dan de opruimkosten van het drugsafval op de eigenaar van het perceel. Dit is een bestuursrechtelijke vorm van handhaving. De handhaving op grond van dit artikel zorgt ervoor dat de bodemverontreiniging wordt beperkt en hersteld. Dit artikel kan ook via het strafrecht worden gehandhaafd, namelijk via de Wet op de economische delicten (Wed). Er kan afhankelijk van de situatie ook gehandhaafd worden op grond van een aantal andere bepalingen van de Omgevingswet, zoals het op of in de bodem brengen van afvalstoffen zonder vergunning buiten een stortplaats (artikel 3.40c Bal), en het gebruiken van gronden in strijd met het Omgevingsplan (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet).
De gemeente kan ook kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de gemeente zelf de overtreding ongedaan laat maken dan wel herstelt en de kosten daarvan verhaalt op de overtreder. Deze maatregel ligt bijvoorbeeld voor de hand als de gemeente het risico niet kan nemen dat de overtreder zich niets aantrekt van de indirecte financiële prikkel van een dwangsom, waardoor een onaanvaardbare of gevaarlijke situatie ontstaat.
Het komt helaas ook voor dat drugsafval door criminelen wordt gedumpt op publieke of particuliere grond. Terreineigenaren hebben zoals aangeven hiervoor een zorgplicht. Op dit moment kunnen deze grondeigenaren op basis van provinciale regelingen bij BIJ12 subsidie aanvragen voor de opruimkosten van het drugsafval op hun terrein.6 Overigens is het zo dat gelet op de complexiteit van het vraagstuk de landelijke regeling voor het opruimen van drugsafval niet op 1 januari 2025 in werking kan treden. Om die reden wordt de huidige regeling ook in 2025 voortgezet. Over de toekomstige situatie wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
Waaruit bestaan de bestuurlijke maatregelen die de gemeente (in dit geval Baarle-Nassau) kan nemen op het moment dat er sprake is van drugsdumping op het eigen terrein door boeren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 kunnen diverse bestuurlijke maatregelen worden genomen. In dit geval heeft Baarle Nassau ervoor gekozen om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat het in deze casus niet gaat om een willekeurig braakliggend weiland, maar om akkers van akkerbouwers waar onder andere uien en mais worden geteeld. Een verontreiniging met drugs gerelateerde stoffen op akkers leidt naar het oordeel van de gemeente Baarle-Nassau tot een groter risico voor mens, milieu en/of de volksgezondheid.
Zijn er specifieke initiatieven om boeren te informeren over dan wel weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit? Ziet u hierin een rol voor Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, zoals eerder bij modelhuurcontracten voor boeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Daarnaast worden via de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en de LLTB
leden en niet-leden geïnformeerd en weerbaar gemaakt in relatie tot het mogelijke benaderingen van criminelen. Hier wordt ingezet op een breed palet aan maatregelen. Te denken valt aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten, e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten.
Is het wenselijk om in het bericht melding te maken van een anonieme tip? Wat doet dit met de meldingsbereidheid?
Het heeft altijd de voorkeur rechtstreeks bij de politie te melden. Helaas wijst de praktijk uit dat in de meer gesloten gemeenschappen de stap naar de politie niet altijd gemaakt wordt. Een potentiële melder heeft sociaal wat te verliezen, is angstig voor de mogelijke represailles of wil niet bij een rechtszaak betrokken raken als getuige.
In dit geval ging het ook nog eens om zware drugscriminaliteit. Meld Misdaad Anoniem fungeert in die gevallen als laagdrempelig vangnet voor informatie die anders helemaal niet wordt gedeeld. Door te benoemen dat de melding anoniem is gedaan, wordt de aandacht gevestigd op Meld Misdaad Anoniem als serieus handelingsperspectief dat tot resultaten kan leiden.
Wat wordt er gedaan om de handhaving in landelijke gebieden zoals Baarle-Nassau te versterken, zodat dit soort incidenten sneller worden opgespoord en aangepakt?
Wij zetten hierbij in op een betere samenwerking en informatiedeling tussen toezichthoudende organisaties. Door samenwerking en informatiedeling te bevorderen kunnen dit soort incidenten beter en sneller aan het licht komen. Dit helpt bevoegde gezagen om de beschikbare capaciteit efficiënt in te zetten en de handhaving te versterken.
Wordt er in de vervolging van dit soort delicten rekening gehouden met het onderscheid tussen boeren die uit vrije wil samenwerken met criminelen en boeren die gedwongen worden dit te doen?
Ja, in een strafrechtelijk onderzoek wordt altijd gekeken naar de rol en het aandeel van de (afzonderlijke) verdachte(n). Als verdachten aantoonbaar gedwongen zijn om dergelijke delicten te plegen kan het zo zijn dat dit uiteindelijk niet zal leiden tot strafvervolging.
Is er zicht op het criminele netwerk waar deze actie onderdeel van uitmaakt? Wie is verantwoordelijk om dit in beeld te krijgen?
Als Minister past het mij niet om op een individuele casus in te gaan, niet in de laatste plaats vanwege het opsporingsbelang. In dit soort gevallen doet de politie, onder gezag van het OM, onderzoek naar strafbare feiten en worden lopende het opsporingsonderzoek over dergelijke zaken geen mededelingen gedaan.
Welke risico's brengt het uitrijden van mest vermengd met drugsafval met zich voor de gezondheid van gewassen, vee en uiteindelijk consumenten? Zijn er al concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen?
Diverse studies geven aan dat er nog veel onbekend is over het risico van drugsafval op de voedselveiligheid en het wordt aanbevolen om nadere studies hiernaar te doen met zogenaamde stofgedragsstudies (zie verwijzingen naar studies bij het antwoord op vraag 2). Ons zijn geen concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen als gevolg van drugsdumpingen.
Welke stappen worden ondernomen om de controle en monitoring van meststoffen te verbeteren, zodat vergelijkbare incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wordt overwogen om strengere eisen te stellen aan de kwaliteit en herkomst van meststoffen?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven moet het onderzoek eerst worden afgewacht over wat zich precies heeft afgespeeld in deze casus. Als dit duidelijk is kan worden bekeken of aanvullende controle of handhaving nodig is en waar dit in het proces -bij vervoer, opslag of toediening- moet worden ingezet. Aanpassing van de reeds strenge wettelijke kaders van de Opiumwet en de Meststoffenwet, lijkt op dit moment niet aan de orde. Het probleem bij dit type overtredingen is ook niet zozeer dat het wettelijk kader onvoldoende duidelijk is of dat niet duidelijk is wie bij overtreding daartegen kan optreden. Vraag is vooral hoe vergelijkbare incidenten in de toekomst beter kunnen worden voorkomen. Wij zetten er daarom op in de diverse toezichthoudende instanties beter te laten samenwerken en voorlichting te geven aan de landbouwers. Hiermee wordt beoogd dat de landbouwers bewuster en weerbaarder worden om dergelijke overtredingen te voorkomen en te onderkennen.
Het artikel ‘Kindsoldaten uit de polder’ |
|
Dral |
|
Struycken , van Weel |
|
Deelt u de mening dat het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten (criminele uitbuiting), zoals ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, een groot maatschappelijk probleem is dat om creatieve oplossingen vraagt, en dat zowel repressieve als preventieve maatregelen de komende jaren nodig zijn om het ronselen van kwetsbare jongeren tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kabinet de komende jaren hier extra prioriteit aan gaat geven?1
Het bericht dat jongeren worden geronseld en vervolgens worden ingezet voor criminele activiteiten vinden wij zeer verontrustend. Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken steeds meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware criminaliteit zoals ook in het artikel wordt geschetst. Deze kwalijke praktijken dienen te stoppen om te voorkomen dat er nog meer jongeren slachtoffer worden van deze vorm van mensenhandel. De afgelopen jaren heeft ons departement zich hiervoor ingezet.
Het vorige kabinet heeft besloten fors te investeren in de preventie van jeugdcriminaliteit. Zo is er het programma Preventie met Gezag, waarin samen met 27 gemeenten wordt ingezet op een brede, domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het programma biedt jongeren in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het tegengaan van criminele uitbuiting van kwetsbare jongeren is ook onderdeel hiervan. Enkele initiatieven die hieraan bijdragen en vanuit Preventie met Gezag-middelen worden gefinancierd zijn het door Stichting School en Veiligheid ontwikkelde «niet-pluisinstrument» en het online hulpportaal Keerpunt. Waar het «niet-pluisinstrument» een intervisie-instrument is waarmee een beeld van de situatie van een leerling kan worden gevormd en de veiligheid van hem of haar en de school kan worden gewaarborgd, biedt het online hulpportaal een anonieme chat en kennisportaal voor slachtoffers van criminele uitbuiting of andere betrokken partners.
Daarnaast wordt met het versterkt Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., prioriteit gegeven aan het voorkomen van slachtoffers mensenhandel, waaronder kwetsbare jongeren. In het Actieplan wordt breed ingezet op onder meer het creëren van bewustwording, het vergroten van de meldingsbereidheid en het werken aan een betere vaststelling en bescherming van slachtoffers bij alle vormen van mensenhandel, dus ook criminele uitbuiting. In het Actieplan zijn acties opgenomen om de bewustwording te vergroten van onder meer professionals die mensenhandel kunnen zien. Hiervoor wordt een communicatiestrategie opgezet met aandacht voor de rol van social media. Vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van jongeren om slachtoffers van mensenhandel te worden is er bij de acties specifiek aandacht voor jongeren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaren een proces-verbaal is opgemaakt inzake het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten/ criminele uitbuiting?
De politie heeft geen aparte, zogeheten «maatschappelijke klasse» voor jongeren die worden geronseld voor criminele activiteiten. Dit betekent dat de politie deze incidenten niet als zodanig classificeert in de politieregistratie. Het is daarom niet mogelijk om de gevraagde cijfers aan te leveren.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaren iemand veroordeeld voor het ronselen van jongeren?
Op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is vanuit de voor de Rechtspraak beschikbare management-informatiesystemen, is deze vraag niet te beantwoorden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de beslispunten die zijn beschreven in de initiatiefnota «Opvoeden die handel» (36 261, nr. 2), alsmede de aangenomen moties die tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota zijn ingediend?
Bij brief van 20 maart 2023 hebben de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid en de voormalig Minister voor Rechtsbescherming een beleidsreactie gegeven op de initiatiefnota en toelichting verschaft op de vraag of en zo ja, hoe uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen die daarin zijn opgenomen.2
Met betrekking tot het onderwerp criminele uitbuiting (een vorm van mensenhandel) beveelt de genoemde initiatiefnota onder meer aan om vaart te maken met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Wetboek van Strafrecht). Op 13 juni jl. heeft uw Kamer over het ingediende wetsvoorstel verslag uitgebracht. De Minister van Justitie en Veiligheid verwacht de nota naar aanleiding van het verslag dit najaar aan uw Kamer te doen toekomen.
Verder wordt in de nota aanbevolen om in lijn met de strekking van een eerder aangenomen motie de aanpak van criminele uitbuiting onderdeel te maken van de aanpak van ondermijning. Dat is het geval, onder meer via de maatregelen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 1.
Het hebben van een licht verstandelijke beperking (LVB) wordt in de nota aangehaald als een van de risicofactoren voor het plegen van een strafbaar feit. Daarom wordt in de nota de focus gelegd op het inzetten van passende bewezen interventies, door onder meer HALT, die nog gerichter zijn op de behoefte van de groep LVB’ers. Hier blijft ons departement zich voor inzetten. Uw Kamer is in dit kader eerder geïnformeerd over de voortgang van de werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof»3. Daarnaast heeft Halt binnen de aanpak van het programma Preventie met Gezag middelen gekregen om de omgang met LVB-problematiek te verbeteren. Daarnaast wordt in de initiatiefnota aangehaald dat HALT bij alle jongeren een SCIL-test4 dient af te nemen. De screening van LVB binnen de strafrechtketen blijf een continu aandachtspunt. Ten slotte wordt er in de initiatiefnota opgeroepen met een pilot de Halt-leeftijd voor jongeren met een LVB te verhogen. Ook is er een motie aangenomen van de leden Elian en Verkuijlen over een pilot waarbij first offenders in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een LVB-diagnose een Halt-afdoening kunnen kiezen.5 Aan uw Kamer is eerder bericht dat een dergelijke pilot niet wordt opgezet.6 Tijdens het commissiedebat justitiële jeugd van 5 september jl. is toegezegd hier nogmaals naar te kijken en de Kamer hierover nog dit jaar te informeren.
Hoeveel gemeenten hebben via het programma «Preventie met Gezag» extra capaciteit voor wijkrecherche en jeugdboa’s gekregen?
Mede naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Verkuijlen hebben de 27 gemeenten die via het programma Preventie met Gezag structurele middelen hebben ontvangen de mogelijkheid gekregen extra financiële middelen aan te vragen voor de inzet van de (jeugd)boa. Het betreft budget voor ongeveer één tot anderhalve formatieplaats (jeugd)boa. Gemeenten hebben zelf de regie op de aanpak en hebben hiervoor plannen ontwikkeld die passen binnen de lokale context. Van de 27 gemeenten investeren er 20 in extra (jeugd)boa’s. Daarnaast zijn er gemeenten die investeren in straatcoaches.
Dit jaar zijn nog 20 gemeenten met relatief ernstige problematiek toegevoegd aan het programma Preventie met Gezag. Zij ontvangen incidentele ondersteuning voor drie jaar. Ook voor deze gemeenten geldt dat zij zelf de regie op de aanpak hebben en plannen ontwikkeld hebben die passen binnen de lokale context. Van deze 20 gemeenten zetten drie gemeenten een deel van de middelen in ten behoeve van extra jeugdboa’s.
Ook de politie heeft extra structurele middelen ontvangen voor haar bijdrage in de aanpak Preventie met gezag. Dit betekent dat de politiecapaciteit de komende jaren wordt uitgebreid met ongeveer 50 agenten die zich kunnen gaan richten op de lokale aanpak in de 27 gemeenten die langjarig meedoen in de aanpak. De verdeling en precieze invulling van deze extra politiecapaciteit binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. De politie is in het najaar van 2023 gestart met de werving en aanstelling van de extra agenten voor Preventie met Gezag. Door het formele toekenningsproces van de formatie en de rol van het bevoegd gezag (lokaal) hierin verloopt dit proces niet in alle gebieden synchroon.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het jeugdstrafrecht wordt aangescherpt, op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel dat hier uitvoering aan geeft tegemoet zien?
Het verhogen van de strafmaat is een fundamenteel thema dat een zorgvuldig proces vergt, een goede onderbouwing en een onderzoek naar de uitvoerbaarheid. Bovendien moet een eventuele wijziging van de strafmaat worden bezien in het bredere geheel van maximumstraffen binnen het (jeugd)strafrecht. Dit wordt de komende maanden uitgewerkt in samenwerking met de partners in de jeugdstrafrechtketen en andere deskundigen. Naar verwachting wordt de Kamer in het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd.
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de patseraanpak wordt toegevoegd aan het preventiebeleid, hoe en op welke termijn gaat u dat vormgeven?
Dit najaar verkent de Minister van Justitie en Veiligheid samen met de relevante partners (o.a. OM, Politie, gemeenten, CJIB) op welke wijze een aanpak kan worden vormgegeven met als doel criminele rolmodellen hun status in de wijk te ontnemen (patseraanpak). Uw Kamer wordt hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht ondermijning geïnformeerd.
Kunt u zich inspannen om deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Mensenhandel & Prostitutie van 11 september te beantwoorden?
Ja.
Wat is uw reactie op het personeelstekort in vrijwel de gehele justitiële keten in het Caribisch deel van het Koninkrijk, dat kan oplopen tot 50 procent van de formatie? Op welke wijze kan Nederland bijdragen, onderscheid makend naar de politie, het OM, de douane en de veiligheidsdienst? Is het (vaker dan nu) leveren van een bijdrage in menselijk kapitaal een optie, namelijk het (tijdelijk) leveren van mensen uit de zusterorganisaties in Nederland, om niet? Zo niet, waarom niet?
Het Kabinet is bekend met het capaciteitsvraagstuk binnen de justitieketen in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Voor Caribisch Nederland draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Financiën rechtstreeks de verantwoordelijkheid. Er wordt actief met de lokale diensten gekeken naar de balans in de rechtshandhavingsketen aldaar en gesproken over – en waar mogelijk voorzien in – oplossingen voor het capaciteitsvraagstuk in Caribisch Nederland. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben als autonome landen binnen het Koninkrijk een eigen verantwoordelijkheid voor de rechtshandhaving en de grensbewaking. Op grond van artikel 36 van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. Per verzoek wordt gekeken wat mogelijk is, rekening houdend met de capaciteit bij zusterorganisaties in Nederland.
De huidige Nederlandse inzet in Aruba, Curaçao en Sint Maarten richt zich voornamelijk op drie deelgebieden: ten eerste het versterken van de grensbewaking door middelen beschikbaar te stellen aan de Koninklijke Marechaussee en de Douane. Ten tweede het ondersteunen van de recherchecapaciteit door middel van het Recherchesamenwerkingsteam en het in 2016 gestarte team, gericht op ondermijning. Ten derde het versterken van de rechterlijke macht door uitzendingen naar het Openbaar Ministerie voor Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden en het Openbaar Ministerie voor Aruba en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie te faciliteren. Sinds 2022 zijn er meer middelen voor de ondermijningsaanpak (oplopend van € 12 mln. in 2021 tot € 21 mln. in 2024); hiermee is een bestendiging op Curaçao en een uitbreiding naar Aruba mogelijk. Daarnaast is er structureel € 1 mln. vrijgekomen voor het ontwikkelen van bestuurlijke instrumentaria bij de bestrijding van gelegenheidsstructuren van ondermijning.
In het kader van de disbalans wordt nadrukkelijk gekeken of de Nederlandse inzet aansluit bij de draagkracht van de lokale diensten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt scheefgroei of disbalans voorkomen dan wel opgelost, waarmee bedoeld wordt dat investeringen in een bepaald onderdeel (bijvoorbeeld opsporing van drugs) leiden tot problemen aan het einde van de keten zoals bij de landsrecherche en in het gevangeniswezen?
Het Kabinet heeft oog voor de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Dit onderwerp staat vast op de agenda bij het halfjaarlijks Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO). Vanuit het JVO heeft een gezamenlijke werkgroep – waar alle vier de landen in vertegenwoordigd zijn – een advies uitgebracht om de disbalans in de rechtshandhavingsketen(s) te verkleinen.1 Onder voorzitterschap van Aruba zal een nieuwe werkgroep vanaf september 2024 starten met het implementeren en het monitoren van het advies. Ook in deze werkgroep zijn alle vier de landen vertegenwoordigd. Uw Kamer is geïnformeerd over het advies van de werkgroep middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Op grond van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden kunnen de landen verzoeken voor hulp en bijstand indienen. In het verleden heeft Nederland onder andere verzoeken ontvangen m.b.t. het gevangeniswezen. Naar aanleiding van die verzoeken investeert Nederland bijvoorbeeld al € 30 miljoen euro in de gevangenis op Sint Maarten en lopen er gesprekken over hulp- en bijstandsmogelijkheden met Aruba en Curaçao. Nederland levert dus reeds een actieve bijdrage in de versterking van het sluitstuk van de justitieketen.
Herkent u de zorg dat opleidingen voor de beroepen waar grote capaciteitsproblemen zijn, zoals onder andere bij de politie, de brandweer en de KMAR, in het Nederlands zijn en daarmee niet overal aansluiten op de lokale behoefte? Zijn er mogelijkheden om (onderdelen van) de opleidingen te laten vertalen of te doceren in het Engels of Papiamentu, daar waar dat kan?
Ja. Dit blijkt onder andere bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers voor de KMar, die de beheersing van het Nederlands soms als drempel ervaren. Op dit moment is het voor de KMar geen oplossing om (delen van) de opleiding te vertalen, onder andere omdat de opvolging van mutaties in (interne) systemen volledig in het Nederlands is. Vanuit de KMar wordt nu extra ingezet op ondersteuning in de Nederlandse taal, in het bijzonder in de opleiding van lokaal personeel voor de KMar in Caribisch Nederland. Verder zal om beter aan te sluiten bij de lokale context verkend worden verkend worden of er op sommige onderdelen ruimte is voor het Engels.
Bij andere diensten wordt – waar mogelijk – een link gemaakt met het Papiamentu en/of het Engels. Zo is er bij de brandweer op Saba en Sint Eustatius op sommige onderdelen ruimte voor het Engels, om beter aan te sluiten bij de lokale context. Daarnaast biedt de Rijksdienst voor Caribisch Nederland (RCN) vanaf dit jaar een tweedaagse training schrijfvaardigheid Nederlands aan via de CN Academy. Deze training wordt op Bonaire, Saba en Sint Eustatius aangeboden en is toegankelijk voor RCN-medewerkers.
Korps Politie Curaçao heeft naast een personeelstekort ook een tekort aan materialen, zoals wapens, kogelvrije vesten en politiewagens, kan Nederland daar iets in betekenen in samenwerking met de nationale politie?
Het beheer van het eigen politiekorps, waaronder het voorzien in voldoende capaciteit en materieel, betreft een autonome aangelegenheid van ieder land binnen het Koninkrijk. In het JVO vindt tussen de Ministers van Justitie van de landen ieder halfjaar uitwisseling plaats inzake de samenwerking tussen de vier Caribische politiekorpsen.
Nederland heeft vanaf 2022 financiering beschikbaar gesteld ten behoeve van deze regionale politiesamenwerking. Vanaf 2026 wordt de financiering van deze samenwerking structureel gemaakt. Binnen de regionale politiesamenwerking wordt thans bijvoorbeeld verkend hoe bedrijfsmatige voordelen kunnen worden behaald, onder meer door de gezamenlijke (en daarmee kostenefficiëntere) inkoop van middelen.
Het staat het Korps Politie Curaçao (KPC) te allen tijde vrij om daarnaast ook nog hulp in de vorm materieel aan de Nederlandse Politie (NP) verzoeken. Door de Nederlandse Politie is dergelijke collegiale hulp in het verleden ook verleend. Tussen KPC en de NP vinden goede doorlopende contacten plaats, zodat dergelijke verzoeken voortvarend worden opgepakt, uiteraard steeds binnen de (operationele) mogelijkheden van de NP en binnen de kaders van het Statuut.
Is er volgens u een rol weggelegd voor Nederland bij het beter beveiligen van de haven van Curaçao en het beter screenen van havenmedewerkers? Zo ja, welke?
Het veiligheidsbeleid in de havens en de screening van medewerkers is een autonome landsaangelegenheid. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de haven van Curaçao valt daarmee niet onder het Nederlandse Ministerie van Justitie en Veiligheid. Indien de landen in het Koninkrijk dit wensen, is Nederland bereid om meer kennis en expertise op dit onderwerp te delen.
Wat zijn de prioriteiten in het nog op te stellen justitieel beleidsplan Kustwacht voor de periode 2025–2028?
Het Justitieel Beleidsplan Kustwacht wordt opgesteld door de Openbare Ministeries van Aruba en van Curaçao, Sint Maarten en de BES, waarna deze wordt vastgesteld door de Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao, Nederland en Sint Maarten. Het vormt de basis voor het justitieel optreden van de Kustwacht Caribisch Gebied. Het huidige beleidsplan loopt tot en met 2025. Voor de periode 2026–2028 wordt een nieuw plan opgesteld. Op dit moment is het Justitieel Beleidsplan Kustwacht 2026–2028 nog niet gereed waardoor de prioriteiten uit het beleidsplan nog niet bekend zijn.
Wat is uw reactie op de brieven van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 8 juli 2024, met het verzoek om een reactie op de financiële problemen en een verzoek tot (deels tijdelijke) financiële overbrugging en de brief van 21 maart 2023 over de wetgeving?
Nederland hecht grote waarde aan de beschikbaarheid van een onafhankelijke en kwalitatief hoogwaardige rechtspraak in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Er is daarom regelmatig overleg met het Gemeenschappelijk Hof over de financiering daarvan. Hierbij moet opgemerkt worden dat het Gemeenschappelijk Hof gefinancierd wordt door de vier landen binnen het Koninkrijk: Aruba, Curaçao, Sint-Maarten en Nederland (voor wat betreft Caribisch Nederland). Daarmee maakt dit vraagstuk deel uit van het bredere onderwerp van de disbalans. U bent over de status daarvan in vraag 1, 2 en 3 geïnformeerd. Aan de hand van de resultaten van die discussie zal er ook voor het Gemeenschappelijk Hof een vertaling plaatsvinden wat dit betekent voor inzet en bijdragen van de landen, waaronder Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen de problematiek in het gevangeniswezen op Curaçao, onder andere met betrekking tot smokkel van verboden goederen door drones, voortgezet crimineel handelen, de infrastructuur, de onderbezetting, en de humanitaire situatie in het «Sentro de Detenshon i Korekshon Kòrsou» (de SDKK)?
Curaçao is sinds 10 oktober 2010 een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sindsdien is de rechtshandhavingsketen inclusief het gevangeniswezen een landsaangelegenheid van Curaçao. Het is dan ook aan Curaçao om verbeteringen binnen het detentiewezen te bewerkstellingen. Tegelijkertijd erken ik ook de uitdagingen die Curaçao, maar ook de andere autonome landen binnen het Koninkrijk ervaren ten aanzien van het detentiewezen en hecht ik eraan dat – conform Statuut – de mensenrechten voor allen in ons Koninkrijk geborgd zijn.
De Nederlandse regering kan op basis van artikel 36 van het Statuut desgewenst en gevraagd bijstand verlenen aan de landen om hen te ondersteunen bij het detentiewezen. In 2023 heeft Curaçao een bijstandsverzoek inzake het detentiewezen gedaan aan de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op basis van dit verzoek heeft de Nederlandse regering het aanbod gedaan ondersteuning te verlenen bij het vormgeven van een gedegen en onderbouwd Plan van Aanpak om te komen tot duurzame verbeteringen binnen de SDKK. Bijstand wordt verleend indien er capaciteit en middelen zijn om het verzoek te kunnen honoreren. Elk bijstandsverzoek van Curaçao, Aruba en Sint Maarten wordt hierop beoordeeld.
Wiens verantwoordelijkheid is het volgens u om verbeteringen te bewerkstelligen en in hoeverre is daarin een rol voor Nederland weggelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de situatie van vreemdelingendetentie in de gevangenis op Curaçao, de SDKK?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden geldt migratie, waaronder dus het toelatings-, opvang-, terugkeer- en asielbeleid en vreemdelingendetentie, als landsaangelegenheid. De autonome landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten zijn derhalve elk primair voor hun eigen migratiebeleid verantwoordelijk.
Op basis van de hulp- en bijstandsverzoeken vanuit Aruba en Curaçao is er vanaf 2019 op verschillende onderdelen in de vreemdelingenketen ondersteuning door het Nederlandse kabinet geleverd.2De ondersteuning voor Aruba en Curaçao was voornamelijk gefocust op het verder professionaliseren en optimaliseren van de vreemdelingenketen en de vreemdelingenbewaring. In dit verband heeft het Nederlandse kabinet geïnvesteerd in uitbreiding van de vreemdelingenbewaring op Curaçao. Zo is het nieuwe gebouw van de Vreemdelingen Opvang en Detentiecentrum (VODC) in gebruik genomen conform de verplichtingen die volgen uit het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daarnaast zijn in het kader van het optimaliseren van de vreemdelingenketen hostmanship-trainingen gericht op de bejegening van vreemdelingen voor zowel werknemers als leidinggevenden in de vreemdelingenketen gegeven, onder andere ook aan het personeel van de SDKK. Verder zal vanaf september 2024 het nieuw geworven beveiligingspersoneel van het VODC opleidingen en trainingen volgen ten aanzien van het bejegen van vreemdelingen. Ten slotte is het Ministerie van Justitie van Curaçao voornemens een Memorandum of Understanding (MoU) af te sluiten met de Curaçaose Vereniging van Expatraites en Nieuwkomers (VENEX). Deze vereniging zal het VODC gaan ondersteunen bij zowel het bieden van juridisch advies aan de ongedocumenteerden, als het bieden van sociale ondersteuning middels het vormgeven van dagprogramma’s binnen het VODC.
Wat is uw reactie op de al langer durende situatie dat op de zes eilanden nog geen tbs-voorziening bestaat waar criminelen met een psychische stoornis beveiligd en behandeld kunnen worden?
In april 2024 heeft op Curaçao een gezamenlijke driedaagse Koninkrijksconferentie plaatsgevonden: «Zorg met recht – recht op Zorg. Op zoek naar verbetering in het Gedwongen en Forensisch kader». Hier is de urgentie voor forensische zorg en behandeling nadrukkelijk aan de orde gekomen. Naar aanleiding van deze conferentie is tijdens het JVO in juni 2024 uitvoerig gesproken over Forensische Zorg en behandeling, de tbs-maatregel en de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ). Het JVO heeft toen ingestemd met het voorstel van de Koninkrijksbrede werkgroep Forensische Zorg, TBS en PIJ voor ontwikkeling van een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling3.
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de inzet van dit meerjarig programma en reserveert financiële middelen, expertise en ondersteuning voor een periode van 4–5 jaar. Dit heeft betrekking op het aanstellen van een programmamanager en een plaatsvervanger en de inrichting van een projectorganisatie. Aruba, Curaçao en Sint Maarten hebben daarnaast toegezegd dat zij zich zullen inspannen om middelen, expertise en ondersteuning vrij te maken voor landelijke projectteams. Een voorafgaande uitvoeringstoets zal er zorg voor dragen dat de vereiste inzet van de projectteams in lijn is met de beschikbare capaciteit in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Wat vindt u van de rehabilitatie en re-integratie programma’s in het gevangeniswezen op Curaçao? Is dat afdoende? Zo nee, welke risico’s ziet u als gedetineerden (met een Nederlands paspoort) na hun detentie zonder goede resocialisatie naar het eiland dan wel Nederland terugkeren? Ziet u hier een rol voor u weggelegd, zo ja welke?
Detentie is een landsaangelegenheid. Dit betekent dat de autonome landen in het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) aan zet zijn om de detentiesituatie in hun inrichtingen te verbeteren. Wel onderstreep ik het belang van een goed re-integratieprogramma voor alle landen in het Koninkrijk.
De Uitvoeringsorganisatie Reclassering Curaçao adviseert over de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en is verantwoordelijk voor de eventuele begeleiding tijdens de v.i. periode. Daarnaast regelt het «Onderling protocol inzake werkafspraken aangaande de overdracht van toezichten en werkstraffen door reclasseringsorganisaties binnen het Koninkrijk» de voorwaarden waaronder reclassanten hun toezicht kunnen uitvoeren in een ander land binnen het Koninkrijk. Het kan dus voorkomen dat iemand met een toezicht op Curaçao (ook binnen een v.i.) de proeftijd doorbrengt in Nederland. In dat geval kunnen de reclasseringsorganisaties het toezicht van elkaar overnemen.
Welke samenwerking en betrokkenheid is er vanuit Nederland om de jonge aanwas in de criminaliteit te voorkomen en het welzijn van de jeugd te bevorderen in de CAS-landen? Kunt u dit toelichten?
Er is sprake van een toenemende problematiek rondom high impact crimes (HIC) waar Europees Nederland mee te maken heeft, ook terug in het Caribisch deel van het Koninkrijk. We werken daarom, in gezamenlijkheid met onze partners in het Koninkrijk, aan de aanpak van HIC en het voorkomen van daderschap, daders die jong beginnen en met een brede en lange criminele carrière. Het doel is om te komen tot een reductie van dit type delicten (overvallen, straatroven, woninginbraken en expressief en instrumenteel geweld) zowel in het Caribisch deel van het Koninkrijk als in de grote steden van Europees Nederland. Bij de HIC-aanpak op de eilanden geldt dat interventies die in Nederland bewezen effectief en kansrijk zijn, worden geïmplementeerd op de eilanden op een wijze die aansluit op de verschillende elementen in de lokale situatie.
Reeds in 2014, tijdens het JVO heeft de Nederlandse Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven de Ministers van Justitie van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten te willen ondersteunen bij de inzet op de HIC-aanpak. Deze ondersteuning wordt tot op de dag van vandaag voortgezet, mede gelet op het Koninkrijks- en Nederlandse belang dat het goed gaat in de Caribische landen. Zowel positieve als negatieve ontwikkelingen aldaar hebben immers hun weerslag in Nederland.
Op dit moment wordt op Curaçao, Aruba en Sint Maarten de preventieve gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent» ingezet en op Curaçao en Aruba ook de preventieve gedragsinterventie het «Leerorkest» (zie voor een toelichting op deze interventies de beantwoording van vraag 23). Deze interventies worden in gezamenlijkheid uitgevoerd en (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt ondersteuning geboden aan lokale initiatieven en bij de professionalisering van lokale organisaties en bedrijven.
Tijdens het JVO van februari 2022 is ingestemd met de instelling van een werkgroep Preventie jeugdcriminaliteit. De werkgroep, met vertegenwoordigers uit alle landen, werkt aan het in kaart brengen van samenwerkingskansen om jeugdcriminaliteit te voorkomen en adviseert het JVO daarover. Nederland biedt ondersteuning in de vorm van kennis en expertise en neemt deel aan de werkgroep mede namens Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij worden lokale organisaties, zoals het Zorg- en Veiligheidshuis Bonaire betrokken.
Wat is de stand van zaken met het reguleren van de goksector? Is er naar uw mening voldoende oog voor verslavingsproblematiek en de risico’s op vermenging met de onderwereld en witwassen? In hoeverre is hier volgens u het belang van Nederland mee gemoeid en wat zijn de mogelijkheden om ondersteuning te bieden op dit vlak?
De regulering van de (online)kansspelsector in Curaçao is een autonome landsverantwoordelijkheid van Curaçao. In het kader van het Landspakket zijn met Curaçao afspraken gemaakt over de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen. Nederland ondersteunt Curaçao bij de inspanningen op dit vlak en waar mogelijk bij andere vraagstukken op het terrein van het kansspelbeleid door desgevraagd expertise te bieden. De toenmalige Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, Alexandra van Huffelen, heeft aan de hand van het door Curaçao en Nederland vastgestelde plan van aanpak voor de modernisering en hervorming van het aanbod van online kansspelen meermalen overleg gehad met de verantwoordelijke Minister in Curaçao.
Door Curaçao wordt gewerkt aan een nieuwe Landsverordening op de kansspelen (LOK) op basis waarvan toezicht wordt ingesteld, licenties kunnen worden uitgegeven en ingetrokken en inkomsten kunnen worden gegenereerd voor de overheid. De nieuwe Landsverordening geeft de toezichthouder de bevoegdheid op te treden tegen licentiehouders die zich niet houden aan binnenlandse en buitenlandse licentievoorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van Anti-Money Laundering / Countering The Financing Of Terrorism (AML/CFT), consumentenbescherming en verslavingspreventie. Vanuit mijn ministerie en BZK is advies gegeven over de concept verordening aan de verantwoordelijke Minister van Curaçao.
Nu het nieuwe wettelijke kader bijna gereed is, wordt ook gewerkt aan de inrichting van de toezichthouder. De uitkomsten van een onderzoek naar gokverslaving op Curaçao van december 2023 worden meegenomen in de werkwijze van de toezichthouder en in de landsverordening is een artikel opgenomen over overleg met belangenorganisaties, waaronder instellingen voor verslavingszorg.
Wat is de stand van zaken omtrent de ratificatie van het Verdrag van Lanzarote voor Curaçao? Hoe kijkt u aan tegen het aanwijzen van het NFI als Centrale Autoriteit in dit kader?
Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik is goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk en geldt vanaf 1 juli 2010 voor Europees Nederland. Nederland heeft destijds het NFI aangewezen als bevoegde autoriteit, zoals voorzien in artikel 37, tweede lid, van het Verdrag. Momenteel wordt beoordeeld of het NFI deze rol ook kan vervullen voor Curaçao. Na afronding van deze beoordeling kan de gelding van het Verdrag worden uitgebreid naar Curaçao.
Waarom heeft de Kamer het verslag van het laatste Justitieel Vierpartijenoverleg nog niet ontvangen? Kan dat alsnog?
Uw kamer heeft de terugkoppelingsbrief van het laatste JVO op 13 september jl. ontvangen.
Bent u bereid de beleidsinzet voor het Justitieel Vierpartijenoverleg voortaan vooraf met de Kamer te delen én achteraf te informeren hoe het verlopen is? Zo niet, waarom niet?
Het JVO is een besloten overleg tussen de vier autonome landen van het Koninkrijk. Het besloten karakter van het JVO is overeengekomen tussen de vier landen. Gezien het vertrouwelijke karakter, acht ik het van tevoren delen van de Nederlandse beleidsinzet onwenselijk zo lang tussen de vier landen hierover geen overeenstemming bestaat. Wél wordt de Kamer na elk JVO geïnformeerd over de hoofdlijnen van dit overleg middels de JVO-terugkoppelingsbrief.
Hoe beoordeelt u de werkzaamheden van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Caribisch Nederland (RIEC NL) op Bonaire? Wat zijn de criteria om te bepalen of dit succesvol is? Klopt het dat er twee tranches voor financiële bijdrage aan het RIEC CN zijn, namelijk 2024 en 2028, maar dat de subsidie van het RIEC NL afloopt in 2025? Zo ja, op welke wijze kan het RIEC CN dan overbruggen tot 2028?
Ten behoeve van de versterking van de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit in Caribisch Nederland heeft mijn ministerie voor de periode van 2022–2024 een bijdrage verleend voor het inrichten en vormgeven van een Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) in Caribisch Nederland. In het subsidiebesluit voor deze projectsubsidie is opgenomen dat de financiële bijdrage uitbetaald wordt in drie tranches, te weten in 2022, 2023 en 2024. De betaling van deze gelden volgt jaarlijks na de ontvangst van een door het RIEC Caribisch Nederland aangeleverde voortgangsrapportage. Vorig jaar is besloten, vanwege een langere opstartfase van het RIEC, om de projectperiode met een half jaar te verlengen tot medio 2025.
Aan het einde van de projectperiode ontvang ik een eindrapportage over de gehele periode, waarna ik een beter inzicht kan geven in de uitgevoerde activiteiten en de bijdrage van het RIEC binnen de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Met het einde van de projectperiode in zicht zal mijn ministerie de komende tijd gebruiken om samen met RIEC Caribisch Nederland te verkennen of en zo ja hoe de huidige inzet van het RIEC voortgezet kan worden.
Welke onderzoeken zijn tot op heden gedaan naar de praktijk van witwassen op de BES eilanden? Wat is hieruit gekomen?
De aanpak van witwassen en terrorismefinanciering gaat uit van een risico gebaseerde benadering. Om deze risico’s in kaart te brengen heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) in 2017 de eerste National Risk Assessment (NRA) Witwassen en Terrorismefinanciering ten aanzien van Caribisch Nederland opgeleverd. In 2022 is er een geactualiseerde versie van de NRA voor Caribisch Nederland opgeleverd4. Deze geactualiseerde versie van de NRA identificeerde de vastgoed-/onroerendgoedsector als grootste witwasrisico op Caribisch Nederland. Andere witwasrisico’s die naar voren kwamen zijn: witwassen via ondergronds bankieren, het fysiek verplaatsen van contant geld via zee en/of lucht en witwassen via vergunde banken. Voor de volledige uitkomsten verwijs ik u graag naar het rapport en de Kabinetsappreciatie.5De herziening van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) BES van 1 juni 2021 draagt bij aan het reduceren van de risico’s die het WODC heeft geïdentificeerd. De reikwijdte van de Wwft BES6 is bijvoorbeeld uitgebreid naar handelaren in bouwmaterialen, waardoor ook zij verplicht zijn om ongebruikelijke transacties te melden bij FIU-Nederland.
Ook in 2022, is Nederland door de Financial Action Task Force (FATF) beoordeeld op de aanpak van witwassen7. Deze evaluatie geldt ook voor Caribisch Nederland. De Nederlandse aanpak is als positief beoordeeld, maar tegelijkertijd zijn er aantal punten waarop Nederland verbeteringen op Caribisch Nederland door kan voeren. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Financiën en partners in Caribisch Nederland werken nauw samen aan de opvolging van deze aanbevelingen.
Wat is de stand van zaken van het Verdrag inzake voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) en het toewerken naar medegeldigheid van dit Verdrag voor Caribisch Nederland? Wat is de planning, wanneer zal dit Verdrag ook gelden in Caribisch Nederland?
Het kabinet treft momenteel samen met de openbare lichamen voorbereidingen voor bekrachtiging voor Caribisch Nederland van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul), in lijn met de motie Ceder.8 De stand van zaken is als volgt: de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in het Bestuursakkoord aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling met de openbare lichamen afspraken gemaakt over het inrichten en versterken van de aanpak op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Dit Bestuursakkoord loopt tot en met 2024. Met het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling Caribisch Nederland dat op 8 juni 2023 aan uw Kamer is voorgelegd, zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een aantal voor de toepassing van het Verdrag van Istanbul in Caribisch Nederland belangrijke stappen, zoals het vastleggen van de beschermingscode voor professionals en het borgen van de beschikbaarheid van opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld. De inwerkingtreding van het besluit is voorzien voor 1 januari 2025. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels in volle gang. Zo is het implementatietraject voor de verplichte beschermingscode gestart. Ook is de juridische handreiking over de wettelijke bevoegdheden van verschillende beroepsgroepen rondom het melden en het delen van gegevens bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling recent herzien. De openbare lichamen zetten kleine stappen om gendersensitiviteit te bevorderen. De tweejaarlijkse werkconferentie No Mas, No more die Volksgezondheid, Welzijn en Sport samen met de landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk en met de openbare lichamen organiseert vindt in 2025 plaats op Sint Maarten. Tijdens de conferentie op Curaçao in 2023 zijn samenwerkingsafspraken gemaakt die de aanpak in het Caribisch gebied verder moeten bevorderen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereidt momenteel een vervolg voor op bovengenoemd Bestuursakkoord. In het najaar van 2024 zal samen met de openbare lichamen besloten worden hoe de samenwerking na afloop van het huidige Bestuursakkoord vormgegeven wordt. Daarnaast wordt momenteel in opdracht van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van VWS een werkproces voor het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland vormgegeven. Hierbij wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de randvoorwaarden op deze eilanden aanwezig zijn om een doeltreffende inzet van het tijdelijk huisverbod mogelijk te maken en in hoeverre een wettelijke regeling voor de uitvoering van het tijdelijk huisverbod in Caribisch Nederland noodzakelijk is. Het concept-werkproces wordt dit najaar met de openbare lichamen en de betrokken uitvoeringsorganisaties besproken.
Parallel hieraan worden de bredere (beleids)maatregelen en aanvullende uitvoeringswetgeving, inclusief de financiële consequenties, die nodig zijn voor de aanvaarding van het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland, in kaart gebracht. Het kabinet verwacht het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland op zijn vroegst in 2026 te kunnen aanvaarden voor Caribisch Nederland, mede afhankelijk van de voortgang van het benodigde beleids- en wetgevingstraject. Dit vormt het sluitstuk van het proces om de aanpak van geweld tegen vrouwen, huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland in overeenstemming te brengen met de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het verbeteren van de rechtshulp door het totstandbrengen van een rechtshulpvoorziening in Caribisch Nederland? Bent u ook van plan tot een wettelijke verankering en structurele financiering hiervan te komen?
In de brief van 20 december jl. heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming de contouren geschetst voor een rechtshulpvoorziening met inbedding van een anti-discriminatievoorziening in Caribisch Nederland. Sindsdien is er door de kwartiermaker van het Juridisch Loket veel inzet gepleegd om die contouren, op basis van gesprekken met inwoners, partners en andere belanghebbenden op de eilanden, verder uit te werken. Zo is er onder meer gekeken naar de invulling van laagdrempelige en toegankelijke dienstverlening, de mogelijke huisvesting, personeel en de ondersteuning vanuit Europees Nederland («de backoffice»).
Momenteel wordt nog gekeken naar de gewenste vorm van de organisatie, de wijze waarop een praktische start met de dienstverlening kan worden gemaakt en de doorontwikkeling naar een duurzame voorziening voor de langere termijn. Samen met het Juridisch Loket, BZK en lokale partijen wordt verkend hoe er zorgvuldig passende rechtshulp verleend kan gaan worden die recht doet aan de behoeftes van de inwoners.
Om die behoeftes optimaler in beeld te brengen hebben de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming en de toenmalige Staatssecretaris van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar (onder meer) ervaren juridische problemen onder burgers in Caribisch Nederland. Hierbij wordt gekeken naar de aard van deze problemen, de mate waarin burgers in staat zijn deze op te lossen en de wegen die zij bewandelen om tot een oplossing te komen. De bevindingen van dit onderzoek zijn van groot belang bij de besluitvorming over de dienstverlening en inrichting van de rechtshulpvoorziening. Komend najaar wordt de rapportage verwacht. Uw Kamer zal hier uiteraard nader over worden geïnformeerd.
Bij de verdere uitwerking is het zoeken naar de balans tussen snelheid en zorgvuldigheid en dat maakt het in deze fase lastig om een exact moment aan te duiden waarop de voorziening zal starten. Uit de gesprekken die in de verkenningsfase en kwartiermakersfase zijn gevoerd, alsmede uit de gesprekken die in het kader van het onderzoek zijn gevoerd, komt naar voren dat de noodzaak voor een eerstelijns voorziening voor rechtshulp groot is. Tegelijkertijd komt ook nadrukkelijk naar voren dat vertrouwen in zo’n voorziening niet vanzelfsprekend is en gewonnen moet worden door positieve ervaringen. Dit benadrukt nogmaals het belang van een gedegen start van een robuuste voorziening.
Het voornemen is om de voorziening op termijn wettelijk te verankeren en daarmee onderdeel uit te laten maken van een breder wettelijk stelsel van rechtsbijstand. Hierbij zal verkend moeten worden hoe dit met het oog op de toegang tot het recht voor burgers in Caribisch Nederland vormgegeven moet worden. Comply or explain is hierbij een leidend principe.
Er is structurele financiering vanaf 2026. De inspanningen tijdens de kwartiermakersfase worden gefinancierd uit de tijdelijke middelen voor het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand. Vanaf 2026 is er vanuit artikel 32 van de Justitie en Veiligheid-begroting een structureel budget van € 0,3 mln. beschikbaar.
Is er volgens u reden om de systematiek van de vergoedingen voor de sociaal advocatuur te herzien en aan te laten sluiten op Europees Nederland?
Voor burgers in Caribisch Nederland is het van groot belang dat er een goed werkend stelsel van gefinancierde rechtsbijstand is, waarbij de kwaliteit en de beschikbaarheid van sociaal advocaten is gewaarborgd. Daar hoort bij dat de vergoedingen voor de advocatuur op peil zijn. Ook moet de systematiek passen en werken binnen de lokale context.
De huidige wettelijke vergoedingen zijn gebaseerd op de Wet op de kosteloze rechtskundige bijstand en de Regeling kosteloze rechtskundige bijstand, die in 2010 zijn ingevoerd. De vergoeding is geruime tijd geleden eenmaal tussentijds aangepast.
Daarnaast geldt inmiddels het kabinetsbrede uitgangspunt van comply or explain. Wetgevings- en beleidsontwikkeling voor Europees Nederland dient in principe op een gelijkwaardige manier naar Caribisch Nederland vertaald te worden. Dat hoeft overigens niet noodzakelijkerwijs dezelfde systematiek op te leveren als in Europees Nederland.
Het voorgaande vormt aanleiding voor mijn ministerie om de systematiek en de hoogte van de vergoedingen voor de sociale advocatuur opnieuw te bezien. In dat kader zijn er in de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met onder meer sociaal advocaten in Caribisch Nederland. De Staatssecretaris voor Rechtsbescherming zal uw Kamer op de hoogte houden van de ontwikkelingen.
In hoeverre worden er nu middelen aangewend om jeugdcriminaliteit te voorkomen en ouderbetrokkenheid te bevorderen op de BES-eilanden, bijvoorbeeld vergelijkbaar met het programma Preventie met gezag?
Het programma Preventie met Gezag biedt jongeren, jongvolwassenen en hun gezinnen in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of in doorgroeien. Er wordt fors geïnvesteerd in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en daar waar de veiligheid en leefbaarheid onder druk staat. Dat maakt dat ook op Caribisch Nederland middelen (zullen) worden aangewend voor de inzet van bewezen en kansrijke interventies.
De afgelopen jaren heeft de aandacht op Caribisch Nederland zich gericht op de bestendiging en intensivering van de preventieve gedragsinterventies «Alleen jij bepaalt wie je bent» (AJB) en het «Leerorkest».9 Binnen de visie en doelen van deze gedragsinterventies speelt de betrokkenheid van de ouders een belangrijke rol. Bij deelname aan AJB of aan het Leerorkest worden ouders voorafgaand aan de start geïnformeerd over de werking van de interventie. Gedurende de interventieperiode worden ouders op de hoogte gehouden van de voortgang van hun kind. Verder worden de ouders uitgenodigd voor jaarlijkse evenementen, zoals het bijwonen van het (sport)eindtoernooi of het muziekoptreden van hun kind.
Hierna licht ik kort de interventies nog toe. AJB is een preventieve gedragsinterventie voor kwetsbare jongeren van 10 tot 18 jaar en heeft als doel overlastgevend en/of delinquent gedrag te voorkomen dan wel te verminderen. Jongeren krijgen een gestructureerde vrijetijdsbesteding door deelname aan een teamsport (voetbal, basketbal of honkbal) op een sportvereniging in de buurt van hun school, met begeleiding door specifiek geselecteerde en opgeleide trainers. AJB is in maart 2019 erkend door de Erkenningscommissie Justitiële Interventies als effectief volgens eerste aanwijzingen; AJB-deelnemers komen twee keer minder vaak in aanraking met de politie en worden drie keer minder vaak veroordeeld voor een misdrijf dan jongeren uit een controlegroep.
Het Leerorkest is gericht op kinderen van 8 tot 12 jaar en heeft tot doel gedragsverandering teweeg te brengen door een muzikaal en sociaalpedagogisch programma. Het richt zich op kwetsbare en beïnvloedbare kinderen uit achterstandswijken. Het Leerorkest werkt intensief samen met scholen en andere culturele en sociale partners. Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat het maken van muziek (in het bijzonder met muziekinstrumenten) een sterke positieve invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenfuncties die verantwoordelijk zijn voor het reguleren van impulsen, en zodoende de kans op het ontstaan van criminaliteit bij (kwetsbare) kinderen in de basis verkleint.
De gedragsinterventie AJB wordt toegepast op Curaçao, Aruba, Sint Maarten, Bonaire en Saba. Het Leerorkest wordt ingezet op Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Deze interventies worden (mede)gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Om jongeren die een overtreding hebben begaan op een doeltreffende manier te corrigeren en te voorkomen dat ze dieper in crimineel gedrag verzeild raken, wordt ook samengewerkt met de Voogdijraad Caribisch Nederland. Er wordt ingezet op een goede en onderbouwde advisering in strafzaken door de Voogdijraad Caribisch Nederland. Hiervoor is het van belang om te beschikken over een voor de doelgroep in Caribisch Nederland passend instrument voor risicotaxatie. Dit instrument is inmiddels ontwikkeld en wordt momenteel op kleine schaal getest. In oktober 2024 wordt de training over het gebruik gegeven en wordt het instrument geïmplementeerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Voogdijraad Caribisch Nederland werken ook verder aan het versterken van de uitvoering van de wettelijke taken van de organisatie, waaronder die van Halt. Daartoe worden de processen binnen de Voogdijraad en op de eilanden geoptimaliseerd en de kennis vergroot.
Hoe wordt het budget van 500.000 euro dat (naast de 200.000 euro per BES-eiland) jaarlijks beschikbaar is voor ramp- en crisisbeheersing besteed? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ontvangen de openbare lichamen van Bonaire, Saba en Sint Eustatius jaarlijks een uitkering als bijdrage in de kosten die voor hen voortvloeien uit de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en de brandweerzorg. Tot vorig jaar ontvingen de openbare lichamen jaarlijks in totaal € 300.000. Dus € 100.000 per openbaar lichaam en niet € 200.000 per openbaar lichaam, zoals in de vraag staat. Voor de versterking van de crisisbeheersing van de openbare lichamen zijn structureel extra middelen beschikbaar gesteld. In 2023 ging het om een bedrag van € 500.000 extra en met ingang van 2024 gaat het om ongeveer € 800.000 extra.
In 2023 hebben de openbare lichamen van deze extra beschikbare middelen van € 500.000 grond van artikel 3, eerste lid, van het Kostenbesluit Veiligheidswet BES ieder € 90.000,– ontvangen voor de organisatie van de rampenbestrijding, crisisbeheersing en brandweerzorg, waaronder voor reis- en verblijfkosten voor opleidingen, trainingen en oefeningen met andere eilanden. Bonaire kan deze bijdrage ook besteden aan waterpompen, veldbedden en uitrusting crisisbeheersing. Vrijwel het geheel van het resterende bedrag van € 230.000 is besteed aan boveneilandelijke initiatieven ter versterking van de crisisbeheersing en rampenbestrijding zoals het onderzoek naar een versterkte crisissamenwerking met de Caribische (ei)landen, de gezamenlijke organisatie met het Ministerie van BZK van de Week van de Crisisbeheersing Caribische delen van het Koninkrijk, de kosten van de projectleider voor het opzetten van een pool van crisisfunctionarissen ter versterking van de robuustheid van de crisisorganisaties van de openbare lichamen en de verkenning naar een Carribean Civil Protection Mechanism.
Wat is de stand van zaken met het gesprek met de BES-eilanden over de rol van de Rijksvertegenwoordiger in de crisisorganisatie in het licht van de conceptwet WOL BES waarmee deze functionaris komt te verdwijnen?
Wanneer het ambt van Rijksvertegenwoordiger verdwijnt, moeten zijn rol en taken in het kader van de crisisbeheersing worden herbelegd. Hierover spraken mijn ministerie, de openbare lichamen en de waarnemend Rijksvertegenwoordiger ambtelijk. Daarna zijn conceptwetswijzigingen voor de Veiligheidswet BES opgesteld, waarop de Openbare Lichamen afgelopen zomer in een consultatie formeel reageerden. Het openbaar lichaam Bonaire schrijft daarbij de nauwe ambtelijke betrokkenheid van de openbare lichamen als erg prettig te hebben ervaren en spreekt daarvoor zijn hartelijke dank uit. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid duidt de vier consultatiereacties als positief en constructief. Deze worden nu verwerkt. De formele reactie van de regering vindt plaats in het traject van het bredere wetsvoorstel tot herziening van de Wet openbare lichamen BES. Ondertussen zetten we de gesprekken over de uitvoering van de herbelegging van de taken voort, waarbij de consultatiereacties worden betrokken.
Wordt er over nagedacht of elementen uit de Wet tegemoetkoming schade bij rampen ook toepasselijk zouden moeten zijn op Bonaire, Saba en St. Eustatius, om ook een bepaalde vorm van tegemoetkoming bij rampen te organiseren? Zo niet, waarom niet?
Met de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) kan de overheid in geval van een ramp gedupeerden onder bepaalde voorwaarden tegemoet te komen in de niet verhaalbare, niet vermijdbare en de niet redelijkerwijs verzekerbare materiële schade. De Wts wordt op dit moment geëvalueerd onder verantwoordelijkheid van het WODC. Onderzocht wordt of de Wts voldoende toekomstbestendig is, gelet op de bestaande en in ontwikkeling zijnde verzekeringsmogelijkheden met betrekking tot de thans onderkende gevolgen van klimaatverandering. Daarnaast is advies gevraagd of de (herziene) Wts ook van toepassing kan zijn in Caribisch Nederland of dat er sprake moet zijn van bijvoorbeeld afwijkende voorwaarden en reikwijdte. De uitkomsten van de evaluatie door het WODC worden dit najaar verwacht, een beleidsreactie volgt daarna.
Klopt het dat enkele bepalingen in de Wet beginselen gevangeniswezen BES verouderd zijn, zoals bijvoorbeeld het ontbreken van beroep na beklag en het beperkte wettelijke recht om bezoek te ontvangen? Wordt er over modernisering nagedacht, wat is hierin de stand van zaken?
Het recht op bezoek is vastgelegd in het huishoudelijk regelement van de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN). Hierin is opgenomen dat gedetineerden wekelijks één uur bezoek mogen ontvangen. Dit is daarmee in lijn met de Penitentiaire Beginselen Wet. Er is op dit moment geen mogelijkheid tot beroep na beklag. Zowel de JICN als de Commissie van Toezicht van de JICN geven aan dat hier geen behoefte aan is. De Raad voor de Rechtshandhaving heeft echter een aanbeveling gedaan om deze mogelijkheid wel vorm te geven. Om die reden wordt (opnieuw) verkend of en op welke wijze deze beroepsmogelijkheid ingevuld zou moeten worden. Ondertussen blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met de JICN er op toezien dat klachten op correcte wijze worden afgehandeld.
Gegeven bovenstaande is een modernisering van de Wet beginselen gevangeniswezen BES op dit moment niet voorzien.
Klopt het dat het Verdrag van Boedapest inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken nog niet in volle omvang toegepast kan worden omdat er bepalingen in het strafrecht en in strafvordering aangepast zouden moeten worden voor de BES-eilanden? Hoe wordt er voor gezorgd dat dit Verdrag ook in de praktijk gebruikt kan worden?
Ja. Deze aanpassingen worden via het Wetboek van Strafvordering BES gedaan. Voor de laatste stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES verwijs ik u naar het antwoord bij vraag 29.
Waarom is er nog geen spreekrecht voor slachtoffers van misdrijven? Waarom kan de taakstraf nog niet als hoofdstraf worden opgelegd? Waarom is de boetebevoegdheid van de Algemene wet bestuursrecht nog niet geregeld voor Caribisch Nederland? Wat is de stand van zaken met de Wet Bibob op de BES? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering BES?
Kunt u de wetgevingsagenda BES op JenV aan de Kamer sturen? Bent u in gesprek met de BES-eilanden om te bespreken wat voor hen prioritaire wetgeving is? Bent u bereid de Kamer daar een terugkoppeling van te geven?
Voor de wetgevingsagenda BES op JenV verwijst het Ministerie van Justitie en Veiligheid kortheidshalve naar de nrs. 16 t/m 28 van de laatste update van het periodieke wetgevingsoverzicht Caribisch Nederland, die op 1 mei 2024 aan uw Kamer is toegezonden12. Op regelmatige basis worden op politiek en ambtelijk niveau met Caribisch Nederland wensen en prioriteiten besproken op het gebied van beleid en wetgeving op het terrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Asiel en Migratie. Deze wensen vertalen zich in de vijfjaarlijkse Justitie en Veiligheid Beleidsagenda voor Caribisch Nederland en de jaarlijkse voortgangsbrief over deze beleidsagenda13 en in het voornoemde halfjaarlijkse periodieke wetgevingsoverzicht, die aan uw Kamer worden toegezonden.
Wat is uw reactie op de zorg dat rechtshulpverzoeken vanuit onder andere Bonaire lang blijven liggen in Europees Nederland?
Europees Nederland ontvangt jaarlijks een groot aantal rechtshulpverzoeken. Ieder verzoek dat wordt ontvangen, wordt behandeld met de grootst mogelijke snelheid en zorgvuldigheid. Door factoren als complexiteit van verzoeken, hoeveelheid van verzoeken en beperkte capaciteit is de uitvoering soms minder voortvarend dan gewenst.
In hoeverre wordt nu nagedacht over de uitvoering van een TBS-maatregel, de PIJ-maatregel en civielrechtelijke psychiatrische maatregelen op de BES-eilanden?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11, heeft het JVO in 2024 ingestemd met een meerjarig programma Forensische Zorg en behandeling voor het Caribisch deel van het Koninkrijk.14 Met betrekking tot Caribisch Nederland wordt in dit kader de mogelijkheid verkend voor het opzetten van een kleinschalige voorziening voor klinische gesloten en/of besloten opnames. Bezien wordt ook op welke wijze dit aanpassing van wet- en regelgeving vraagt.
Hoe verhoudt de werkwijze van de Shared Service Organisatie (SSO) RCN zich tot de specifieke organisaties waar ze voor werkt, zoals bijvoorbeeld reikwijdte mandaat, invulling opdrachtgeverschap/behoeftestelling bij inkoop van materiaal etc.?
Binnen Caribisch Nederland zijn er een aantal uitvoeringsorganisaties die in de justitiële keten werkzaam zijn en gebruik maken van de diensten die geleverd worden door de SSO CN. Dit zijn de volgende organisaties: Brandweerkorps Caribisch Nederland (BKCN), JICN, Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN), Openbaar Ministerie Bonaire, Sint Eustatius en Saba (OM BES), Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens (CBP) BES en de Voogdijraad. Daarnaast neemt het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf ook nog een aantal werkplekken af bij de SSO CN. Vanuit het Ministerie van Asiel en Migratie maakt de IND gebruik van de diensten van de SSO CN.
De SSO CN is een shared service organisatie die te vergelijken valt met de shared service organisaties in Europees Nederland, bijvoorbeeld ssc-ict. De organisatie levert diensten op het gebied van de bedrijfsvoering. De aansturing van de SSO vindt plaats via het driehoeksmodel: eigenaar/opdrachtgever/opdrachtnemer. In het geval van de SSO CN betekent dit dat de eigenaar de plaatsvervangend Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is. Het interdepartementale Directeurenoverleg Caribisch deel van het Koninkrijk fungeert als het centraal opdrachtgeversberaad voor de ondersteunende dienstverlening aan de RCN-diensten door de Shared Service Organisatie Caribisch Nederland (SSO-CN). De directeur Koninkrijksrelaties Caribisch Nederland fungeert als coördinerend opdrachtgever. De opdrachtnemer is de SSO CN op Bonaire voor heel Caribisch Nederland.
De uitvoeringsdiensten in Caribisch Nederland kennen een diensthoofdenoverleg met de SSO. Daar worden de lokale behoeften en afname van diensten besproken. Dit is te vergelijken met een soort van klantenraad. De diensten die de SSO CN aanbiedt aan de verschillende organisaties in Caribisch Nederland zijn opgenomen in een Producten- en Dienstencatalogus en in het kostprijsmodel wat sinds 2024 is geïmplementeerd. Dit model bestaat uit een drietal componenten waarop de dienstverlening van de SSO is gebaseerd, namelijk, 1) basisdienstverlening, 2) basisplus dienstverlening, en 3) projecten/specifiek. De kostprijs per dienstverlening is onderdeel van de begrotingscyclus van de SSO CN. De begroting van de SSO CN en de tarieven, worden in de bestuurlijke driehoeks-gesprekken vastgesteld, nadat de opdrachtgevers zijn gehoord.
De dienstverlening vanuit de SSO CN is voor de uitvoerende diensten nog niet allesomvattend. Voor bijvoorbeeld de huisvesting is ook de Rijksvastgoedbedrijf nog een speler in Caribisch Nederland. Zo komen er soms voor huisvestingskosten, aanpassingen in de vergaderzalen/kantoren, ook nog aparte rekeningen van het Rijksvastgoedbedrijf terecht bij de uitvoeringsdiensten.
Bent u bekend met de zorgen over het materiaal van het Brandweerkorps Caribisch Nederland, dat eerder slijt vanwege het klimaat en duurder is om naar de BES-eilanden te laten komen? Bent u ook bekend met het tekort aan personeel bij de brandweer, alsmede de zorgen over de pensioenleeftijd? Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met de negatieve effecten van het klimaat in Caribisch Nederland op materialen en gebouwen en dat door onder andere vervoerskosten aanschaf duurder is. Door meerjarige planvorming van het beheer van het grootmaterieel wordt hier bij BKCN rekening mee gehouden.
Hoewel er vacatures open staan bij BKCN, is er geen sprake van een tekort aan personeel voor de noodzakelijke bezetting. Onder verwijzing naar de antwoorden op vraag 1 en 3 geldt ook voor BKCN dat werving van gekwalificeerd personeel een uitdaging is door bijvoorbeeld een krappe arbeidsmarkt en taalbarrières. Ik ben bekend met de zorgen om de pensioenleeftijd en dit heeft onze aandacht. Zo is levensloopbestendig personeelsbeleid een onderwerp dat wordt besproken aan de sectortafel CN, met bijzondere aandacht voor de organisaties met 24-uurs diensten.
Wat is de stand van zaken met de wens om meer en beter gegevens uit te wisselen in het algemeen en in het bijzonder ten behoeve van de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB) en de wetgeving hiervan?
De Wet bescherming persoonsgegevens BES biedt de mogelijkheid om strafrechtelijke gegevens uit te wisselen en te verwerken, voor zover de verwerking geschiedt door organisaties die belast zijn met strafrechtelijke handhaving. Dit biedt voldoende handvatten om ook binnen de MMHB strafrechtelijke gegevens uit te wisselen. Enkele wetten, zoals bijvoorbeeld de Douane- en Accijnswet BES, kennen striktere regels ten opzichte van de Nederlandse regelgeving t.a.v. uitwisselen van andere gegevens. Dit belemmert een effectieve samenwerking en bestrijding van thema’s.
Wat is uw reactie op de zorgen over de personele tekorten voor deze Maritieme Hub en de structurele investeringen in personeel die hiervoor nodig zouden zijn?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven kampen de in de MMHB verenigde diensten met een beperkte capaciteit en met onderbezetting. Daarnaast is de inzet van het kabinet erop gericht de diensten te versterken en maatregelen te treffen de gevolgen van de onderbezetting te mitigeren.
Herkent u de zorgen op met name Bonaire over de explosieve en de ongeremde bevolkingstoename in de afgelopen jaren, onder andere veroorzaakt door forse migratie vanuit Europees Nederland, met allerlei gevolgen in de samenleving – zoals ontoereikende voorzieningen, verdringing, hogere huurprijzen – en de identiteit en cultuur van Bonaire? Wat is uw inhoudelijke reactie hierop?
De zorgen over de bevolkingstoename op met name Bonaire in de afgelopen jaren zijn bekend. Dit is bijvoorbeeld ook uit het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 205015 gekomen. In de afgelopen periode is dit vraagstuk op diverse niveaus met de verschillende partijen en openbare lichamen in CN besproken. In de reactie op het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over het vreemdelingenbeleid in CN is aangegeven dat in samenspraak met verschillende partijen, onder andere met de openbare lichamen, een meerjarige «Integrale beleidsvisie Caribisch Nederland 2035» tot stand is gekomen.16
In deze visie is aangegeven dat voor het bewerkstelligen van een beter gereguleerde en beheersbare groei een integrale aanpak essentieel is. Hierbij is zicht nodig op migratiestromen en verschillende instrumenten die onderdeel zijn van het bereiken van een beheersbare groei. In de visie wordt een aantal mogelijke maatregelen benoemd die moeten bijdragen aan gereguleerde en daarmee duurzame groei. Denk hierbij aan inzetten op het vergroten van de toezicht- en handhavingscapaciteit, het uitbreiden van bestuurlijke bevoegdheden, de introductie van een lokale huisvestingsverordening, het aanpassen van het ruimtelijke ordeningsplan, aanpassing van het beleid ten aanzien van de afgifte van bouw- en vestigingsvergunningen en het expliciteren van maatschappelijke en sociaaleconomische binding als voorwaarde in het kader van toelating.
Kunt u inzicht verschaffen in deze bevolkingstoename in de afgelopen vijf jaar en aangeven hoeveel daarvan in percentages wordt veroorzaakt door Europese Nederlanders, Amerikanen, Venezolanen en anderen?
Voor het meest recente inzicht in de bevolkingsontwikkeling van de afgelopen jaren (waaronder de bevolkingstoename veroorzaakt door migratie(bewegingen)) verwijs ik u graag naar het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen Caribisch Nederland 2050, hoofdstuk 3 «Drijvende krachten achter demografische ontwikkelingen», paragraaf 3.2 «Migratie» (p. 47–59)17. De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 geeft in dit hoofdstuk van het rapport een goed overzicht van migratiebewegingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk, migratie van en naar Europees Nederland én migratie vanuit de Caribische regio en Midden- en Zuid-Amerika. Een kabinetsreactie op dit rapport volgt in het voorjaar 2025.
Wat is de stand van zaken met de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES? Kan de Kamer hierover zoveel mogelijk inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden? Wanneer zal deze herziening naar verwachting gereed zijn?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet Toelating en Uitzetting BES in 2018 zijn eerste conceptteksten van de Wet Toelating en Uitzetting BES en het Besluit Toelating en Uitzetting BES opgesteld. Deze conceptteksten bevatten voornamelijk wetstechnische aanpassingen, waarmee meer handvatten worden gecreëerd om de werkprocessen beter in te richten dan wel te optimaliseren. De startdatum van de formele consultatie is nog niet vastgesteld. Daarnaast hebben onder meer verschillende ketenpartners binnen de vreemdelingenketen in Caribisch Nederland nadere beleidsinhoudelijke wensen tot aanpassing van de vreemdelingenwet- en regelgeving in Caribisch Nederland gedeeld. Op basis van deze beleidswensen worden op dit moment verschillende beleidsvoorstellen nader uitgewerkt in samenspraak met verschillende lokale (keten)partners.
Op basis van de voornemens en ambities die volgen uit het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma, zullen de benodigde wetgevingsinspanningen geprioriteerd worden. Uw Kamer zal op de gebruikelijke wijze inhoudelijk en procedureel geïnformeerd worden over de herziening van de Wet Toelating en Uitzetting BES.
Kunt u in kaart brengen welke toelagen beschikbaar zijn voor mensen en hun partner die vanuit Europees Nederland in overheidsdienst (via Rijksdienst Caribisch Nederland) gaan werken? Wat gebeurt er met die toelage als de partner zelf ook aan het werk gaat?
Medewerkers die in dienst zijn van de Rijksdienst Caribisch Nederland hebben een eigen rechtspositie, die los staat van de CAO Rijk. Voor Rijksambtenaren die voor korte of langere periode, al dan niet vergezeld van het gezin, worden uitgezonden naar het Caribisch deel van het Koninkrijk gelden regelingen die voorzien in de vergoeding van de te maken kosten die met de uitzending gepaard gaan. Deze regelingen zijn opgenomen in de CAO Rijk (hoofdstuk 25). In de voorziening wordt rekening gehouden met de gezinssituatie. Of de partner al dan niet werkt heeft op deze voorziening geen invloed.
Kunt u deze vragen uiterlijk een week voorafgaand aan het commissiedebat over de Justitieketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk beantwoorden?
Ja.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Wiersma |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
De voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega |
|
Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV), Derk Boswijk (CDA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van bovengenoemde leden over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 5 juli 2024, antwoorden ontvangen op 25 juli 2024)?
Ja
Kunt u onderbouwen op grond waarvan de politie (blijkbaar al in 2014, wat u in uw antwoord noemt) tot haar keuze is gekomen het nog in 2008/2009 nieuw opgeleverde bureau in Wolvega te willen sluiten? Waaruit blijkt dat die keuze toen al gemaakt is?
In 2014 zijn er in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) afspraken gemaakt over het meerjarig huisvestingsplan. In dit overleg zijn de Regioburgemeesters vertegenwoordigd. Op 23 februari 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de huisvestingslocaties die per eenheid zijn benoemd in het meerjarige huisvestingsplan.
De verdeling in het meerjarig huisvestingsplan is gekoppeld aan het streven om één teambureau te hebben voor ieder basisteam, waar nodig, ondersteund met politieposten. Deze beweging is, sinds 2015, geleidelijk aan ingezet en past bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). De keuze om een politiebureau te sluiten maakt ruimte vrij voor meer «blauw» op straat. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
In de bijlage bij de brief van 23 februari 2015 staat dat in de periode tot 2025 een aanpassing zal plaatsvinden van een eigen teambureau naar een steunpunt in Wolvega en Oosterwolde (politieposten) en een teambureau in Heerenveen. Voor de transitie is de tijd genomen. Nu het moment komt van sluiting en transformatie naar een politiepost zal ook het gesprek plaatsvinden over de locatie van de politiepost in Wolvega.
Deelt u de mening dat op basis van de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over meer aanwezigheid van politieposten in wijken, buurten en regio’s, het rapport «Elke regio telt» (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur e.a., 2023), de uitkomsten van het onderzoek «Ondermijning in Fryslân" (Van der Torre e.a., 2024) en de notitie «De verantwoordelijkheid van de nationale politie ter discussie (The Hague Centre for Strategic Studies, 10 juli 2024) het kiezen voor het openblijven van een volwaardig politiebureau in Wolvega een logische keuze is? Zo ja, kan dan alsnog op de gemaakte keuze van sluiting worden teruggekomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe duidt u dan de genoemde passage en de conclusies in de genoemde publicaties in het licht van de voorgenomen sluiting?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden. Daarnaast spelen ook overwegingen als doeltreffendheid en doelmatigheid alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. De benoemde passage uit het hoofdlijnenakkoord en rapporten ondersteunen onder meer het belang van de landelijke spreiding en dat de regio-overschrijdende problematiek vraagt om samenwerking.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, maakt de transformatie naar een nieuwe kleinere politiepost in Wolvega onderdeel uit van een beweging die in 2015 is ingezet om in het huisvestingsbeleid te laten aansluiten op ontwikkelingen binnen de dienstverlening van politie en het gebiedsgebonden politiewerk. Deze ontwikkelingen zijn onveranderd actueel. Zo vindt de dienstverlening steeds meer online en/of buiten de traditionele politiebureaus plaats en zijn agenten minder gebonden aan een fysieke politielocatie door het beschikbaar komen van digitale middelen voor het werken op straat. Deze transformatie draagt eraan bij dat de politie meer tijd op straat aanwezig is.
Om die reden ligt het niet in de rede om terug te komen op de voor de locatie Wolvega gemaakte huisvestingskeuze.
Betekent de passage uit uw eerdere antwoord (vraag 4) dat de nieuwe politiepost «op een goed toegankelijke plaats in een gebouw bij een ketenpartner» komt, dat het al bekend is over welke locatie het gaat of dat daar zicht op is? Zo ja, bij welke ketenpartner komt die politiepost en op welke termijn? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel geduid worden?
Er is nog geen definitief besluit genomen door de politie over een concrete locatie. Er is ook nog geen lijst van opties besproken. Bij de locatiekeuze spelen de kansen voor de dienstverlening en samenwerking tussen politie en de betreffende ketenpartner een belangrijke rol. Dit kan leiden tot een politiepost in een gemeentekantoor en samenwerking met de BOA’s, maar bijvoorbeeld ook bij een woningcorporatie. Om de politiepost in Wolvega eind 2025 in gebruik te kunnen nemen wordt binnenkort samen met de gemeente Weststellingwerf gestart met een inventarisatie van de opties.
Kunt u onderbouwen hoe met een transformatie van een politiebureau naar een politiepost klein ertoe gaat leiden dat er netto meer blauw op straat komt in Wolvega en Weststellingwerf?
Fysieke locaties zijn er in algemene zin om het politiewerk op straat en in de wijk te ondersteunen. Deze fysieke locaties hebben daarbij verschillende functies, waaronder het faciliteren van contact met burgers en partners, maar ook administratieve afwerking, opkomstlocatie en briefing. De hoeveelheid en het soort politielocaties moeten daarom vooral worden bezien vanuit deze behoefte.
In het basisteam Zuidoost-Fryslân levert de verdeling van een teambureau in Heerenveen en een politiepost in Oosterwolde en een politiepost in Wolvega een ondersteuning die aansluit op de ontwikkeling van de dienstverlening. Door samenvoeging van opkomstlocaties is minder capaciteit nodig voor de bedrijfsvoering en dus meer mogelijkheid voor de politie om op straat aanwezig te zijn. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
De politie investeert in een wendbare organisatie met meer mobiele vormen van werken. Dit draagt bij aan de mogelijkheden van operationele politiemensen als wijkagenten om meer aanwezig te zijn in hun wijk en zo weer meer tijd krijgen voor hun werk op straat.
Kunt u in dit verband ook reflecteren op het feit dat de agenten die hun dienst nu in Wolvega starten, dat straks in Heerenveen of Oosterwolde moeten doen en dat dat hen per dienst minimaal een halfuur (Heerenveen) of een uur (Oosterwolde) aan reistijd van standplaats naar werkgebied kost? Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking over meer blauw op straat?
Het is correct dat volgens het huidige plan Wolvega geen opkomstlocatie meer zal zijn. Het basisteam Zuidoost-Fryslân bedient drie gemeenten voor zowel incidentafhandeling als andere vormen van politiewerk. De aanwezigheid verdeeld over de drie gemeenten is een operationeel sturingsvraagstuk gekoppeld aan actuele aandachtsgebieden en spreiding van de aanwezigheid.
De aanwezigheid in alle drie de gemeenten zorgt ervoor dat de politie met spoed kan reageren op meldingen. Dat is niet per definitie vanuit één van de politielocaties, maar vanaf de locatie waar tot dat moment een surveillance of noodhulpeenheid aan het werk is. Het basisteam Zuidoost Fryslân beslaat een gebied waarbinnen de maximale reistijden per auto tussen de politielocaties en de grens van het gebied liggen tussen de 10 en 15 minuten.
Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden.
Op welke wijze wordt overleg gevoerd tussen de politie en het lokaal gezag over deze kwestie?
In het Regionaal Bestuurlijk Politie Overleg, waaraan de burgemeesters van de 40 gemeenten in Noord-Nederland en hoofdofficier van Justitie in Noord-Nederland deelnemen, komt de aanpassing van politielocaties regelmatig aan de orde. De basis is de dienstverlening door de politie, waarbij er voortdurend sprake is van ontwikkelingen. De eenheidsleiding van de politie-eenheid Noord-Nederland heeft aan de burgemeester een toelichting gegeven over de effecten voor het basisteam Zuidoost Fryslân. Dergelijke gesprekken hebben plaatsgevonden in juni 2023 en in juni en juli 2024. Daarnaast vinden er reguliere operationele overleggen plaats met de burgemeester waaronder het overleg in de driehoek. Die gesprekken gingen ook over de invulling van het besluit om het huidige teambureau te sluiten en een politiepost te openen.
Wat is de status van het Huisvestingsplan? Wordt dat gedeeld met de burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2
Welk bezwaar zou er kunnen bestaan tegen het openhouden van het politiebureau in Wolvega als de gemeente Weststellingwerf bereid is om het probleem van de huisvestingskosten over te nemen?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, sluit het huisvestingsbeleid aan bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). Het openhouden van de bestaande locatie, via bijvoorbeeld het verkopen aan en weer terug huren van de gemeente Weststellingwerf, past niet binnen de ingezette beweging en de organisatieontwikkeling van de politie.
Zelfs als de gemeente de huisvestingskosten van de politie voor haar rekening neemt, moet de politie voor de bemensing van het bureau zorgen. Dat doet afbreuk aan het idee achter de nieuwe huisvestingsopzet voor het basisteam Zuidoost Fryslân met één teambureau in Heerenveen en twee politieposten in Wolvega en Oosterwolde, waardoor politiemensen meer op straat en in de wijk kunnen werken.
Wat is de stand van zaken betreffende het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord, dat er «meer zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten in de regio» gaan komen? Wordt dit voornemen in het regeerakkoord concreet en met afrekenbare doelen uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerprogramma worden aanvullend middelen vrijgemaakt voor het openen van innovatieve politieloketten op nieuwe en bestaande locaties, zoals stadhuizen, stations en ziekenhuizen. Burgers kunnen daar laagdrempelig in contact komen met de politie door bijvoorbeeld online aangifte te doen of een melding te doen via videobellen. De verwachting is dat deze manieren van werken op termijn mogelijk maken dat operationele politiemensen, zoals wijkagenten, meer tijd krijgen voor het werk op straat. Dit nieuwe concept wordt via pilots nader uitgewerkt, de eerste pilot is reeds gestart.
Het bericht 'Verdachten van mishandeling in zorgboerderij voorlopig op vrije voeten na blunder van justitie' |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Verdachten van mishandeling in zorgboerderij voorlopig op vrije voeten na blunder van justitie»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u uitleggen hoe een dergelijke blunder heeft kunnen plaats vinden?
Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik begrepen dat in deze zaak niet tijdig een vordering gevangenhouding is gedaan.
Op 18 juli 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan in deze zaak en zijn beide verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van ruim vijf jaar. Op het moment van de uitspraak waren de verdachten vrij, omdat de voorlopige hechtenis geschorst was. De rechtbank heeft deze schorsing opgeheven, hetgeen betekende dat de verdachten weer vastgezet moesten worden voor maximaal veertien dagen. Kort na de uitspraak zijn de verdachten daarop opnieuw aangehouden en vastgezet. De verdachten hebben daarna hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Nadat bovenstaande bewaringstermijn van maximaal veertien dagen was geëindigd, bleek bij het OM dat de termijn van veertien dagen was overschreden en de verdachten nog vast zaten. Het OM had tijdig de verlenging van de voorlopige hechtenis moeten vorderen, zodat de verdachten vast konden blijven zitten. Van het OM heb ik begrepen dat door foutieve registratie van de voorlopige hechtenis in de verschillende systemen, dit niet is gebeurd. Van het CJIB heb ik begrepen dat het CJIB het OM had moeten informeren over de aanhouding van de verdachten en het OM had moeten attenderen op het naderen van het einde van de bewaringstermijn van maximaal veertien dagen. Het OM heeft om deze redenen niet tijdig een vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gedaan. Het OM heeft dit na de constatering dat de bewaringstermijn van veertien dagen was afgelopen alsnog bij het gerechtshof gevorderd. Het gerechtshof heeft de vorderingen van het OM enkele dagen later echter afgewezen, waarna de verdachten voorlopig in vrijheid zijn gesteld. Deze invrijheidstelling ziet op de voorlopige hechtenis van de verdachten en staat los van de eventuele gevangenisstraf die het gerechtshof op een later moment zou kunnen opleggen.
Het OM en het CJIB nemen maatregelen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen, waar nodig wordt de Rechtspraak hierbij betrokken.
Deelt u de mening dat dit soort situaties in de toekomst niet meer voor zouden moeten komen en dat degenen die deze knullige fouten bij het Openbaar Ministerie maken, beter ander werk zouden moeten zoeken?
Ik betreur deze gang van zaken en dit had niet zo gemoeten. Het OM heeft de oorzaak van het niet tijdig doen van de vordering gevangenhouding onderzocht en neemt maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de twee weerzinwekkende mannen, die lichamelijk en geestelijk beperkte mensen op hun «zorgboerderij» mishandelden en vernederden, zo snel mogelijk weer achter slot en grendel verdwijnen?
Het is aan het OM om te bepalen of er vorderingen tot gevangenneming dan wel gevangenhouding bij het gerechtshof worden ingediend. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, heeft het OM die vorderingen na constatering ingediend bij het gerechtshof en zijn deze door het gerechtshof afgewezen. Ik treed als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de beslissing van het gerechtshof.
Een brand op een balkon waar een lhbti+ vlag hing |
|
Ines Kostić (PvdD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het akelig gebeuren in Breda waar, waarschijnlijk door brandstichting, een brand uitbrak op een balkon waar een lhbti+ vlag hing en waarbij het appartement volledig uitbrandde?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandstichting volgens politie mogelijk te maken had met de regenboogvlag?
Het is zorgwekkend en boosmakend wanneer een voorwerp zoals een regenboogvlag object van haat wordt. Voor mij staat de regenboogvlag in de eerste plaats voor het idee dat iedereen openlijk moet kunnen houden van wie die wil houden en daar ook in vrijheid uiting aan moet kunnen geven, zonder bang te hoeven zijn voor geweld, vandalisme, discriminatie of andere negatieve of hatelijke uitingen. Wel moet ik hierbij de kanttekening plaatsen dat het onderzoek nog loopt en het voorbarig is om nu al conclusies te trekken uit dit specifieke incident.
Deelt u de mening dat een ieder mag zijn wie hij/zij/die wil zijn en dat als iemand ervoor kiest om een regenboogvlag op te hangen, dat moet kunnen zonder gevaar?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd voelen. Iedereen moet kunnen zijn wie die wil zijn en iedereen moet op een veilige manier kunnen deelnemen aan onze samenleving. Het ophangen van een regenboogvlag is een vrijheid waar niet aan getornd mag worden.
Welke nazorg is geboden aan het betreffende slachtoffer van dit misdrijf?
Na de brandstichting hebben zowel de wethouder als de burgemeester van gemeente Breda een gesprek gevoerd met het slachtoffer om de situatie te bespreken en ondersteuning te bieden. Ook COC Tilburg-Breda e.o. staat in nauw contact met het slachtoffer en onderhoudt regelmatig overleg. Verder worden slachtoffers van strafbare feiten bij het doen van aangifte gewezen op ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland. Vanwege de privacy en de veiligheid van het slachtoffer doe ik geen verdere uitspraken over deze specifieke zaak.
Welke acties worden thans genomen om dit soort haatmisdrijven, die aan het toenemen zijn, richting lhbti+ personen te voorkomen?
Acties vinden op allerlei niveaus plaats. Maatschappelijke organisaties, zoals het COC en andere aan de lhbtiq+ gemeenschap gelieerde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De overheid ondersteunt hen bijvoorbeeld via strategische partnerschappen. Zo werken ze aan maatschappelijke acceptatie, gelijke behandeling en veiligheid van lhbtiq+ personen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt vanuit haar portefeuille aan het bevorderen van veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ personen. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op burgerschapsonderwijs. Scholen moeten via burgerschapsvorming aandacht besteden aan het bijbrengen van kennis van en respect voor verschillen, onder meer voor seksuele diversiteit. Het Expertisepunt Burgerschap biedt handvatten en informatie voor scholen over hoe zij hun burgerschapsopdracht en onderwijs vorm kunnen geven.
Daarnaast steunt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Stichting School en Veiligheid (SSV), een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilig schoolklimaat. Dat doen ze onder andere door het geven van actuele informatie en deskundig advies aan scholen via hun website, trainingen, conferenties en een adviespunt.
Verder biedt COC Nederland ondersteuning aan scholen door bijvoorbeeld het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s), het organiseren van Paarse Vrijdag en het opbouwen van een docentennetwerk. Ook laat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland.
Maakt u zich ook zorgen over de toename van discriminatie en geweld tegen lhbti+ personen, ook nu niet alle gemeenten en provincies regenbooggemeenten zijn en lang niet alle gemeenten en provincies hier beleid op maken?
Ja, ik maak me zorgen en vind het feit dat er nog steeds zoveel discriminatie van en geweld tegen lhbtiq+ personen plaatsvindt onacceptabel.
Op dit moment zijn er 55 gemeenten die meedoen aan het programma regenboogsteden, en het worden er steeds meer. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar belangrijker is dat er in heel Nederland beleid is dat erop gericht is dat iedereen veilig kan zijn, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.
Wat gaat u de komende tijd doen om alle gemeenten en provincies te verleiden en ertoe te bewegen om acties te ondernemen voor de veiligheid van lhbti+ personen en daar beleid op te maken? Wat gaat u doen als ze dat weigeren of daar niet toe in staat zijn?
Laat mij beginnen te stellen, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de 55 gemeenten in het programma Regenboogsteden steunen. De Regenboogsteden zetten zich in voor het verbeteren van de sociale acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen. Zij ontvangen hiervoor een financiële bijdrage, en worden daarnaast ook inhoudelijk geadviseerd door kennisinstituut Movisie.
Daarnaast zijn er nog veel meer gemeenten die zelfstandig lhbtiq+ beleid ontwikkelen en zich tot Regenbooggemeente hebben uitgeroepen. De uitwisseling van kennis en de verbinding tussen de Regenboogsteden en de zelfstandige gemeenten worden gefaciliteerd door Movisie. In totaal komen we daarmee in Nederland op meer dan 100 steden die actief bezig zijn met acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen.
Alle gemeenten kunnen gebruik maken van de vrij toegankelijke handreikingen op de website van Movisie voor het maken van lhbtiq+ beleid op gemeentelijk niveau.
Ik juich toe dat gemeenten zich inzetten voor lhbtiq+ personen, ofwel via het programma Regenboogsteden, dan wel als zelfstandige regenbooggemeente. Het is uiteindelijk aan gemeenten zelf om een Regenboogstad te worden.
Welke aanvullende acties gaat u de komende tijd zelf ondernemen om de veiligheid van lhbti+ personen te waarborgen, zowel preventief als repressief? Meer specifiek, welke investeringen gaat u doen in het onderwijs, juist nu blijkt dat de acceptatie van lhbti+ personen onder jongeren aan het afnemen is?
Uit de GGD Jeugdmonitor blijkt dat in een aantal regio’s in Nederland minder jongeren hebben gezegd dat ze homoseksualiteit normaal vinden dan in voorgaande jaren. Het is belangrijk om te melden dat het om een enkele vraag ging in een deel van de GGD regio’s, en dat dit dus geen uitgebreid onderzoek naar acceptatie van lhbtiq+ personen is geweest, en ook niet representatief is voor heel Nederland.
Dat gezegd hebbende is het duidelijk dat er nog steeds te veel incidenten plaatsvinden richting lhbtiq+ personen in Nederland. Vanaf dit najaar zal ik daarom samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vervolginzet vormgeven, gericht op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. Het is van belang om daarbij naar oorzaken van gedrag te kijken, zodat het ongewenste gedrag bij de wortel aangepakt kan worden. Naar deze zaken gaat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan ook onderzoek doen, in samenspraak met het COC. De onderzoeksopdracht wordt dit najaar door de Staatssecretaris uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer van 2025. Daarnaast gebeurt er al veel in het kader van het onderwijs. Zo wordt er hard gewerkt om het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs uiterlijk 2025 bij uw Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel stelt verschillende maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
Voor de repressieve kant verwijs ik naar het initiatiefwetsvoorstel discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond (35 709) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. De initiatiefnemers hebben beoogd de wettelijke strafverzwaringsgrond die in dat voorstel van toepassing zal zijn bij strafbare feiten met een discriminatie-aspect, nauw te laten aansluiten bij het discriminatie-aspect dat in het huidige strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie aanleiding geeft om een hogere straf te eisen.
Wanneer verschijnt het nieuwe actieplan tegen geweld tegen lhbti+ personen?
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden. Een van de kritiekpunten uit de evaluatie was dat de samenhang in dat actieplan ontbrak. Dat nemen we ter harte. Daarom hechten de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik aan een zorgvuldig proces. Dit najaar wordt een project gestart dat moet resulteren in een vervolgaanpak. Wij verwachten uw Kamer daar komend voorjaar verder over te kunnen informeren.
Bent u voornemens om de afspraken uit het Regenboog Stembusakkoord 2023 over de aanpak van discriminatie en geweld tegen de regenbooggemeenschap uit te voeren, waaronder een toename van 4 naar 40 discriminatierechercheurs, meer tijd en geld voor de roze in blauw- politieteams, verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie en meer tijd, beleid en capaciteit voor de aanpak van online discriminatie? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd dat er maatregelen worden genomen tegen geweld gericht tegen lhbtiq+-personen. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zal ik samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vanaf dit najaar aan een vervolginzet vormgeven. Ten aanzien van online discriminatie zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit najaar een plan van aanpak aan uw Kamer toegestuurd worden.
Ten aanzien van de discriminatierechercheurs, de roze in blauw- politieteams en de verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie kan ik uw Kamer het volgende meegeven. Momenteel worden stappen gezet om het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel in te bedden in de politieorganisatie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet het ECAD-P structureel zal gaan financieren. Met dit besluit wordt ruimte gemaakt voor verdere besluitvorming over de toekomstige vormgeving van deze werkwijze en inrichting van het ECAD-P binnen de politie. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het tweede halfjaarbericht politie 2024. Roze in blauw netwerk is onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap (NDV). Voor alle teams binnen het NDV van de politie is een korpsregeling vastgesteld; hierin staat beschreven hoeveel diensttijd de NDV-leden kunnen inzetten voor hun werkzaamheden van het NDV. Voor wat betreft de politieacademie: de aanpak van discriminatie en racisme is een standaard onderdeel van het curriculum op de politieopleiding.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie van de leden Mutluer en Westerveld over nader onderzoek doen naar intersectionele vormen van discriminatie en oplossingsrichtingen?2
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennistafels georganiseerd over hoe een intersectionele benadering de preventieve aanpak van racisme en discriminatie kan versterken. De inzichten gaven aanleiding om verder te verkennen hoe intersectioneel denken en werken kan worden versterkt bij Rijksambtenaren in het domein van de discriminatie en racisme aanpak. In opdracht van de voormalig Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO) de Pilot intersectionele blik in de discriminatie aanpak ontwikkeld en uitgevoerd.
Op het gebied van emancipatie is de inzet om te kijken naar groepen van mensen die op verschillende assen kunnen afwijken van de geldende norm. Zo hebben de Emancipatiemonitor en Lhbtiq+-monitor expliciet aandacht voor vrouwen en lhbtiq+ personen met- en zonder beperking. Ook voor de monitor over representatie in de media streeft het kabinet ernaar om meerdere achtergrondkenmerken in kaart te brengen. De eerstvolgende editie van de monitor, die begin november 2024 uitkomt, kijkt naar de representatie van vrouwen en personen met een beperking. Bij volgende edities kunnen ook de andere achtergrondkenmerken worden toegevoegd.
Op deze manier is er aandacht voor de raakvlakken van discriminatiegronden. De Alliantie Verandering van Binnenuit richt zich op lhbtiq+ personen en personen met een migratieachtergrond, die zowel vanwege hun gender, hun migratieachtergrond en/of hun godsdienst gediscrimineerd worden.
Er is ook een financiële bijdrage geleverd aan verkennend onderzoek naar de ervaringen en behoeften van oudere queer personen van kleur door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).