De causaliteit van schade en gaswinning |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er decennia is gedebatteerd over de causaliteit tussen schade en de gaswinning? Erkent u dat het voor gedupeerden met schade uitermate pijnlijk was gewantrouwd te worden en te worden weggezet als potentiële profiteur? Kunt u zich nog steeds vinden in de excuses die premier Rutte in 2019 om die reden aanbod aan Groningen? Bent u het ermee eens dat na die excuses en het publiek maken van de schadeafhandeling er een einde had moeten komen aan het debat over de causaliteit tussen schade en de gaswinning?1
Eén van de grootste knelpunten bij de schadeafhandeling was dat NAM, als schadeveroorzakende partij, niet als onafhankelijk werd ervaren. Gedupeerden voerden met NAM complexe discussies over het verband tussen schade en gaswinning. Ik realiseer me ten zeerste dat de schadeafhandeling door NAM destijds leidde tot grote onvrede onder gedupeerden. Alleen een echt onafhankelijke partij kon bijdragen aan het benodigde herstel van vertrouwen in een goede afhandeling van de schade. Dit was de aanleiding voor het kabinet om in 2018 te besluiten om de afhandeling van schade in publieke handen te plaatsen, zonder inmenging van de NAM. Met de oprichting van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is dit definitief gerealiseerd en zijn er grote stappen gezet, met de publiekrechtelijke schadeafhandeling door het IMG. Inmiddels zijn er 55.738 schademeldingen afgehandeld door het IMG met een totaalbedrag aan schadevergoedingen van € 395.789.738. Ook is er een grote stap gezet met het besluit om de gaswinning te stoppen vanwege de veiligheid van de Groningers. Daarnaast heeft het kabinet met de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en bepaalt, mede op basis van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten, hoe hier in de praktijk invulling aan wordt gegeven. Het is immers inherent onderdeel van de taak van het IMG om het bestaan van die causaliteit te beoordelen. De excuses die Minister-President Rutte maakte in 2019, onder andere over de schade die de gaswinning heeft veroorzaakt, onderschrijf ik nog steeds.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019 van 3.4 op de schaal van Richter het KNMI op 106 kilometer afstand nog steeds een kracht van 3.54 op de schaal van Richter registreerde? Klopt het tevens dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 het KNMI op 107 kilometer afstand nog steeds een kracht van 2.7 op de schaal van Richter registreerde, een kracht even groot als in het epicentrum? Klopt het vervolgens ook dat tijdens de aardbeving van Startenhuizen van 19 juli 2020 van 2.3 op de schaal van Richter het KNMI op 111 kilometer afstand een kracht van 2.4 op de schaal van Richter registreerde, een kracht groter dan in het epicentrum zelf?2
Bij het optreden van een aardbeving komt er energie vrij. Dit wordt uitgedrukt in een getal op de schaal van Richter en wordt de magnitude of grootte van een aardbeving genoemd. Een aardbeving heeft één magnitude en deze informatie zit verpakt in het signaal dat een aardbeving de aarde in stuurt. Meerdere meetstations ontvangen dit signaal en aan de hand daarvan wordt de magnitude bepaald. Bij het bepalen van de magnitude wordt per meetstation gecorrigeerd voor de afstand tot de aardbevingslocatie.
Daarnaast kan een aardbeving grondbewegingen aan het aardoppervlak veroorzaken. De grondbewegingen kunnen op hun beurt tot schade leiden. De magnitude van een aardbeving is echter géén directe maat voor de grondbewegingen die kunnen ontstaan. Naast de magnitude van een aardbeving beïnvloeden ook andere factoren de grondbeweging, zoals de diepte van de aardbeving, de afstand tot het epicentrum en de lokale bodemopbouw. Ter illustratie, de aardbevingen bij Westerwijtwerd (22 mei 2019) en Zeerijp (8 januari 2018) hadden beide een magnitude van 3,4 op de schaal van Richter. De maximaal gemeten grondbewegingen verschillen echter sterk. Bij de aardbeving bij Westerwijtwerd was de maximaal gemeten grondversnelling 0,042 g, en bij Zeerijp was dat 0,108 g. Deze maximale versnellingen zijn gemeten op respectievelijk een afstand van 1,7 km en 2,5 km van het epicentrum.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 er een acuut onveilige situatie ontstond op 40 kilometer van het epicentrum?3
Er zijn in de dagen rond de aardbeving van Loppersum op 14 juli 2020 geen AOS meldingen op 40 kilometer van het epicentrum bij het IMG bekend.
Wanneer het klopt dat aardbevingen op ruim 100 kilometer vanaf het epicentrum een grote kracht hebben en wanneer het klopt dat op 40 kilometer van een epicentrum een acuut onveilige situatie kan ontstaan, is het dan niet juist te veronderstellen dat dit ook daadwerkelijk kan leiden tot schade?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is niet de magnitude van de aardbeving maar de lokale grondbeweging een bepalende factor voor het ontstaan van aardbeving gerelateerde schade. De grondbeweging is afhankelijk van meerdere factoren. Zo neemt de grondbeweging af naarmate de afstand tot het epicentrum groter wordt. Ook voor alle grotere aardbevingen (magnitude groter dan 3,0 op de schaal van Richter) die tot nu toe in het Groningenveld zijn opgetreden, geldt dat vanaf 10 km afstand tot het epicentrum de gemeten grondversnelling over het algemeen al lager is dan 0,01 g.
Vertrouwt u de inwoners die schade melden? Op elke afstand vanaf het epicentrum?
Groningers met schade worden vanuit vertrouwen tegemoet getreden. Met de Tijdelijke wet Groningen heeft het kabinet het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd met als doel de bewoners in Groningen in de schadeprocedure te ontlasten. Het IMG past conform de wettelijke kaders het bewijsvermoeden toe en hanteert binnen het effectgebied ook het bewijsvermoeden. Alle aanvragen voor schadevergoeding worden door het IMG in behandeling genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG kan hierbij, zoals wettelijk bepaald, gebruik maken van onafhankelijke deskundigen in de beoordeling van de schademeldingen.
Wat vindt u ervan dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) opnieuw het debat opent over de relatie tussen schade en de gaswinning?4
Het IMG is onafhankelijk en mag zijn werkwijze voor de beoordeling van schade zelf vormgeven binnen de wettelijke kaders. Ik kan en mag geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders. Eén van de elementen van het wettelijk kader is het vereiste van een causaal verband en het bewijsvermoeden dat daarbij geldt. Het IMG past dit toe. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Er is dus sprake van een vermoeden, dat alleen weerlegd kan worden indien er wetenschappelijke inzichten zijn of komen dat de schade niet «redelijkerwijs door bodembeweging als gevolg van de gaswinning veroorzaakt zou kunnen zijn». Hoe het bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast en wanneer het vermoeden als voldoende weerlegd kan worden beschouwd, moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Deze wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Het IMG blijft daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten om zo zijn wettelijke taak goed en zorgvuldig uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het IMG zich op een hellend vlak begeeft wanneer er opnieuw gesuggereerd wordt dat er geen causaal verband is tussen schade en de gaswinning aan de randen van het gaswinningsgebied en de suggestie wordt gewekt dat Groningers misschien wel bovenmatig profiteren van schadevergoedingen?
Zoals ik aangeef in het antwoord op de vorige vraag, kan het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht te houden en deze zo nodig eventueel aanpassen, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten. Dat er onherroepelijk érgens een afstand tot de aardbevingen bestaat, waarop redelijkerwijs geen bevingsschade meer bestaat, is evident. Het is de taak van het IMG om onafhankelijk te oordelen en recht te doen aan het bewijsvermoeden. Een eventuele afwijzing maakt iemand niet tot «profiteur».
Wat vindt u ervan dat het IMG de afhandeling van schade in een deel van het effectgebied van de gaswinning heeft stilgelegd?5
Het IMG zag een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied. Aan de basis van deze afwijzende besluiten lagen adviezen van onafhankelijke deskundigen in individuele gevallen. Zij hebben in die dossiers geadviseerd de aanvraag af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling- en stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade. Dit gaf voor het IMG aanleiding om de TU Delft en TNO om nader advies te vragen over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het IMG dient immers recht te doen aan het bewijsvermoeden. In afwachting van dat advies worden er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Het IMG wil, voordat het meer besluiten over dergelijke schademeldingen neemt, eerst meer duidelijkheid. Ik heb begrip voor deze handelingswijze van het IMG. Daarbij kan en mag ik geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders.
Vindt u, net als het IMG, dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaken van schade in de randgebieden van de contourlijn? Zo ja, wat vindt u van de vertraging die dat weer met zich meebrengt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wordt hiermee getornd aan het wettelijk bewijsvermoeden? Is bij afgewezen schades onomstoten aangetoond dat deze niet zijn ontstaan door gaswinning?
Het IMG past het bewijsvermoeden toe en blijft het bewijsvermoeden in de toekomst toepassen. Het is inherent aan de toepassing van het bewijsvermoeden dat nog steeds bezien moet worden of de schade niet toch een andere oorzaak heeft dan bodembeweging door mijnbouw. Daarvoor is volgens de Hoge Raad juist geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Een onderzoek naar de wijze waarop wordt beoordeeld of schades door bodembeweging zijn ontstaan past dus bij uitstek binnen de kaders van het bewijsvermoeden.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van gedupeerden in de schade afhandelaar een knauw krijgt wanneer opnieuw de intenties van de schademelders in twijfel worden getrokken?
Het IMG wenst, naar aanleiding van een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied, te onderzoeken of de schades die bij het IMG worden gemeld, veroorzaakt zijn door bodembeweging door gaswinning. Dat betekent niet dat het IMG twijfelt aan intenties van de schademelders.
Kunt u zich voorstellen dat er een andere oorzaak is voor het toegenomen aantal schademeldingen uit de randen van het gebied? Kan dit bijvoorbeeld komen doordat men daar schade lange tijd niet kon melden of niet vergoed kreeg? Is het feit dat er een miljoen schades zijn geconstateerd niet gewoon het levende bewijs dat er hier werkelijk iets aan de hand is?
Ik kan mij voorstellen dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn. Daarom begrijp ik dat het IMG onderzoek doet naar de schademeldingen die in de randen van het gebied worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat de bodem in Groningen en Drenthe meer zakt dan in de rest van Nederland? Wat is daarover uw mening? Bent u ervan op de hoogte dat deze snelle bodemdaling, die mede wordt veroorzaakt door de gaswinning, niet wordt meegenomen door het IMG als oorzaak van schade? Wat is daarop uw reactie?6
Ik ben bekend met het feit dat de gaswinning uit het Groningenveld leidt tot diepe bodemdaling. Deze diepe bodemdaling, en of daardoor schade aan gebouwen ontstaat, is in het verleden al diverse keren onderzocht, bijvoorbeeld door de TU Delft en ook door de Commissie Bodemdaling. Zoals ik hiervoor ook heb aangegeven, heb ik er begrip voor dat het IMG die relatie nu nader laat onderzoeken door de TU Delft en door TNO, zeker als het gaat om de diepe bodemdaling en -stijging die verband houdt met de gasopslag Norg.
Hoe vaak wordt schade aan funderingen niet meegenomen of afgewezen door het IMG? Hoeveel bezwaarschriften van bewoners zijn ingediend over funderingsschade?
Het IMG houdt hierover geen specifieke cijfers bij.
Waarom is de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslag Grijpskerk stilgelegd? Wat is het verschil tussen de gasopslag Norg – waar de schadeafhandeling doorgaat – en de gasopslag Grijpskerk, behalve dat het om de opslag van laag- respectievelijk hoogcalorisch gas gaat? Op welke wijze kan de gasopslag in Grijpskerk met de toename van schademeldingen in het Westerkwartier te maken hebben?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8, worden er in afwachting van een advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe door het IMG voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Dit heeft geen betrekking op de omgeving van de gasopslag Grijpskerk. Het IMG heeft de schadeafhandeling in deze omgeving niet stilgelegd. De gasopslag Grijpskerk ligt binnen het effectgebied van de zwaardere bevingen uit het Groningenveld. Bewoners kunnen voor schade die daardoor is ontstaan, terecht bij het IMG. Het IMG is echter niet belast met de afhandeling van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in de gasopslag Grijpskerk. Indien nodig, worden deze aanvragen doorgeleid naar de Commissie Mijnbouwschade.
Bent u bereid de vragen één voor één te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van 29 oktober 2020?
Ja.
De betaalbaarheid van duurzaamheidsinvesteringen en de leningen die hiervoor moeten worden afgesloten |
|
Julius Terpstra (CDA), Agnes Mulder (CDA), René Peters (CDA), Sandra Beckerman , Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het NIBUD-onderzoek dat in opdracht van Vereniging Eigen Huis is uitgevoerd, waaruit blijkt dat minstens twee miljoen huiseigenaren onvoldoende financiële middelen hebben om de verduurzaming van hun huis te kunnen betalen en daarvoor geld moeten lenen?1
Ja.
Wat is uw reactie op het advies van het NIBUD om terughoudend te zijn met het verstrekken van leningen?
Het Nibud constateert dat er een kwetsbare groep is van 104.000 huishoudens die geen financieringsmogelijkheden heeft. Voor deze groep concludeert het Nibud: «Financiering voor deze kwetsbare groep is alleen mogelijk met subsidie of met een voorschot dat niet voor hogere maandlasten zorgt, bijvoorbeeld via een jaarlijkse draagkrachtmeting en kwijtschelding na/tijdens passende looptijd.»
Ik ben het eens met de conclusie van het Nibud. In mijn brief van 13 mei 20202 heb ik aangegeven dat het Nationaal Warmtefonds voor deze doelgroep een financieringsproduct aan gaat bieden: de energiebespaarhypotheek. De woningeigenaar mag dit product combineren met beschikbare subsidies van rijk en gemeenten.
De energiebespaarhypotheek gaat uit van betalen naar draagkracht, met een periodieke draagkrachtmeting. Wanneer de woningeigenaar gedurende de looptijd van de financiering zijn woning verkoopt, wordt de uitstaande schuld aan het Warmtefonds, na de betaling van hypotheekverstrekkers die voorgaan, voor zover mogelijk voldaan uit de opbrengst van de woningverkoop. Wanneer dit niet mogelijk blijkt, wordt de restschuld kwijtgescholden. Wanneer aan het einde van de looptijd van de financiering nog een schuld openstaat wordt deze ook kwijtgescholden. Op deze manier blijft een woningeigenaar niet met een restschuld aan het Warmtefonds zitten.
In mei 2020 heb ik aan uw Kamer gemeld dat de energiebespaarhypotheek alleen wordt alleen verstrekt als sprake is van een gemeentelijke wijkaanpak of verduurzaming van gespikkeld bezit (koop en huurwoningen) van een corporatie. Door de energiebespaarhypotheek alleen in deze gevallen aan te bieden, wordt naast verantwoorde kredietverstrekking ook terughoudendheid betracht. Ik zal nog bezien hoe om te gaan met de onlangs aangenomen motie Dik Faber-Van Eijs (Kamerstuk 32 813, nr. 605) die verzoekt om de financiering van het Warmtefonds ook aan te bieden buiten wijkaanpakken en aan mensen die in een schuldsaneringstraject zitten.
Overigens blijkt uit onderzoek dat huishoudens met beperkte financiële middelen vaak een relatief groot deel van hun inkomsten aan energielasten kwijt zijn3. Verduurzaming die leidt tot een lager energieverbruik biedt ook een mogelijkheid voor woningeigenaren om deze energielasten te verlagen.
Welke andere mogelijkheden heeft het kabinet onderzocht om verduurzaming voor lagere inkomens financieel mogelijk te maken?
Iedereen in Nederland moet mee kunnen doen aan de energietransitie. Het streven is dat zoveel mogelijk huishoudens hun woning woonlastenneutraal kunnen verduurzamen. Dat geldt in het bijzonder voor kwetsbare groepen en lagere inkomens. Veel maatregelen uit het Klimaatakkoord zijn hierop gericht. Zo is in het Sociaal Huurakkoord afgesproken dat voor de huurders de gemiddelde reële besparing op de energierekening niet lager is dan de stijging in huur of servicekosten bij renovatie. Dit wordt ondersteund met financiële tegemoetkomingen aan verhuurders om een deel van de kosten van verduurzaming te dekken, zoals de Subsidie aardgasvrije huurwoningen (SAH).
Zoals toegelicht bij vraag 2 gaat het Nationaal Warmtefonds voor woningeigenaren zonder leenruimte de energiebespaarhypotheek aanbieden. Daarnaast zijn er algemene maatregelen gericht op het versterken van de betaalbaarheid van de energietransitie. Een overzicht van alle regelingen is opgenomen bij mijn brief van 20 oktober 2020 (Kamerstuk 32 847 en 32 813, nr. 686).
In hoeverre kunnen mensen die genoodzaakt zijn om duurzaamheidsaanpassingen te doen, verplicht worden om geld te gaan lenen?
Banken en andere kredietverstrekkers, zoals het Nationaal Warmtefonds, bieden financiering voor duurzaamheidsaanpassingen aan, maar zij kunnen consumenten nooit dwingen tot het aangaan van een lening voor verduurzaming.
Bent u van mening dat huiseigenaren, die geen ruimte hebben om te lenen, niet tegen hun wil gedwongen kunnen worden om een lening af te sluiten?
Daar ben ik het mee eens.
In hoeverre bent u bereid om de uitkomsten van het NIBUD-onderzoek te betrekken bij maatregelen die het kabinet neemt in het kader van de energietransitie en in het bijzonder in het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW)?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 moet iedereen in Nederland mee kunnen doen aan de energietransitie. Het rijk en de gemeenten dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid dat bewoners, die in het kader van een proeftuin aardgasvrije wijken worden gevraagd verduurzamingsmaatregelen te nemen, hiertoe ook in staat worden gesteld.
Kunt u aangeven welke alternatieven er gebruikt kunnen worden?
In het antwoord op vraag drie heb ik verschillende financiële mogelijkheden geschetst voor lagere inkomens.
In hoeverre bent u bereid om de financiële en psychische gevolgen en effecten voor deze kwetsbare groep in kaart te brengen en ook de mogelijke oplossingen te delen met de Kamer?
Ik zal het Nationaal Warmtefonds vragen om aandacht te geven aan de mogelijke gevolgen van financiering voor woningeigenaren zonder leenruimte bij de mensen die de energiebespaarhypotheek gaan gebruiken. Juist voor deze kwetsbare groep die geen financieringsmogelijkheden heeft, moet worden gezorgd dat zij op een verantwoorde wijze hun woning kunnen verduurzamen en dat deze groep hierover goed wordt voorgelicht. Verantwoord is hierbij het sleutelwoord. Een aanvullend krediet om de woning te verduurzamen mag er niet toe leiden dat deze kwetsbare groep psychische problemen krijgt. Bij de energiebespaarhypotheek betaalt de consument rente en aflossing naar draagkracht. Verder wordt de resterende schuld kwijtgescholden wanneer blijkt dat deze niet kan worden voldaan uit de eventuele overwaarde van de woning bij (tussentijdse) verkoop van de woning en ook wanneer aan het einde van de looptijd van de financiering nog een schuld openstaat.
Bent u bereid om maatregelen te nemen wanneer blijkt dat de financiële stress bij deze kwetsbare groep te ver oploopt?
De inzet van het kabinet is dat de energietransitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. Het kabinet zal hierbij de vinger aan de pols houden en zich beraden op aanvullende maatregelen wanneer blijkt dat de financiële stress bij kwetsbare groepen als gevolg van de energietransitie te ver oploopt.
Hoe de samenleving in het gaswinningsgebied Groningen door de overheid wordt verscheurd |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Zijn de woorden van de Minister tijdens het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni 2020: «ik zie dat er onuitlegbare verschillen en voor bewoners onbegrijpelijke verschillen zijn» juist geciteerd voor het verslag? Is het tevens juist dat de Minister toen heeft aangegeven te zullen onderzoeken: «wat kun je nou doen om die ongelijkheid weg te nemen»? Klopt het dat de Minister in datzelfde debat heeft gesteld «we moeten deze zomer doorwerken» en «zodat we precies in beeld hebben waar de ongewenste verschillen dan zitten en we ook kunnen kijken hoe we dat kunnen aanpakken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dorp Overschild als symbool kan worden gezien voor andere dorpen in Groningen?
De woningen in Overschild worden net als in veel dorpen in verschillende fases versterkt. Gelet op de omvang van de opgave kunnen niet alle woningen gelijktijdig worden opgenomen en beoordeeld. Over de prioritering zijn afspraken gemaakt en deze zijn het uitgangspunt bij het opstellen van de lokale plannen van aanpak die vervolgens voor de NCG leidend zijn bij de uitvoering.
Bent u op de hoogte van de situatie in het dorp Overschild, dat sinds 2015 samen optrok, nu door de overheid is verdeeld in drie delen? Bent u voorts op de hoogte van het feit dat bewoners van de Meerweg in Overschild in batch 1467 zitten, bewoners van de Graauwedijk en Kanaalweg in 1588 en het buitengebied in batch 3260?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Ik ben zelf op werkbezoek in Overschild geweest en heb met bewoners gesproken en een rondleiding gehad van de gemeente met uitleg over de verschillende batches.
Is het u bekend dat bewoners van die drie delen gezamenlijk werden meegenomen in alle voorbereidende gesprekken die door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeente werden georganiseerd? Is het u bekend dat voor deze drie delen nu toch zeer verschillende regels gelden en er zeer verschillende maatregelen worden genomen waardoor er onuitlegbare verschillen zijn?
In 2016 is de versterkingsoperatie gestart in Overschild en zijn bijeenkomsten georganiseerd om de dorpsbewoners hierover te informeren. Ook heeft in dat jaar een eerste bewonersbijeenkomst plaatsgevonden over batch 1467. Bij de toelichting in januari 2019 over het lokale plan van aanpak en het HRA-model zijn het dorp en het buitengebied gezamenlijk geïnformeerd door de NCG en de gemeente. Aldaar is de gefaseerde aanpak van de versterkingsopgave in het dorp toegelicht, namelijk in de batches 1467, 1588 en 3260. Sindsdien worden de bewoners van deze drie delen separaat geïnformeerd.
Is het u bekend dat het steeds terugkerende uitstel dat het versterkingsproces kenmerkt in Overschild heeft geleid tot uitersten, van de bouw van een compleet nieuw huis tot versterking middels klossen en muurankers? Ondanks dat het gaat om vergelijkbare woningen op vergelijkbare funderingen en de woningen in dezelfde jaren geïnspecteerd zijn?
Voor het kabinet staat de veiligheid van de bewoners in Groningen centraal. Om dat zo snel mogelijk te bereiken zijn op basis van voortschrijdend inzicht een aantal belangrijke en noodzakelijke wijzigingen doorgevoerd in de versterkingsaanpak. Ten eerste is in maart 2018 besloten de gaswinning volledig af te bouwen (Kamerstukken II 2019/2020, 33 529, nr. 457). Door de dalende gaswinning en verbeterde technische inzichten is steeds minder versterking nodig. Hierover is uw Kamer door het SodM in de technische briefing van 14 oktober jl. geïnformeerd, waarbij ook het belang van het betrekken van nieuwe inzichten voor de veiligheid aan de orde is gekomen. Daarnaast is naar aanleiding van het «Mijnraadadvies veiligheidsrisico’s en versterkingsopgave Groningen» in 2018 samen met regionale bestuurders een herijkte versterkingsaanpak uitgewerkt (Kamerstukken II 2017/2018, 33 529, nr. 498). Sindsdien is de risicogerichte aanpak van de versterkingsopgave staande praktijk. Ik heb uw Kamer hierover op 5 oktober 2018 geïnformeerd (Kamerstukken II 2018/2019, 33 529, nr. 527). Daarbij wordt de prioritering uit de lokale plannen van aanpak van de aardbevingsgemeenten gevolgd. Bovendien zijn maatregelen genomen om eigenaren meer regie te geven in de versterking van hun woning. Zie ook mijn antwoord op de Kamervragen van de leden Dik-Faber en Van der Graaf d.d. 17 april 2020 (Kamerstukken II 2019–2020, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2510).
Hoewel ik met u deel dat het van belang is om waar mogelijk verschillen te voorkomen, zeker op wijkniveau, is dit helaas onvermijdelijk. Ook met dezelfde norm verschilt het per huis en staat van onderhoud welke maatregelen noodzakelijk zijn. Uiteraard is er altijd contact met gemeenten om te kijken of er bij grote moeilijk uitlegbare verschillen binnen een dorp, wijk of straat via andere middelen een oplossing kan worden bereikt. Zoals ik uw Kamer heb bericht zijn de Minister van EZK en ik namens het kabinet momenteel in gesprek met de regio om te bespreken hoe we ruimte aan maatwerk kunnen bieden. Dit zal echter niet alle verschillen wegnemen.
Is het u bekend dat bij bewoners uit batch 1588 die subsidie hebben aangevraagd en gekregen het bedrag veelal onvoldoende is voor sloop of nieuwbouw van de woning? Klopt het dat de gedupeerden in batch 1588 – in tegenstelling tot die in batch 1467 – niet het aantal vierkante meters terugkrijgen wat ze hadden maar het aantal kubieke meters, waardoor ze door nieuwe bouweisen over plafondhoogtes een (veel) kleiner vloeroppervlak terugkrijgen? Klopt het tevens dat bewoners in batch 1467 € 7.000,– subsidie konden aanvragen bij Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voor verduurzaming maar bewoners uit batch 1588 dat niet meer kunnen?
Bij batch 1588 voert de eigenaar zelf de regie over de versterking. De eigenaar krijgt via een gemeentelijke subsidie een vrij te besteden budget voor de bouw en inrichting van een woning. In sommige gevallen vallen de daadwerkelijke kosten hoger uit dan het subsidiebedrag. Een eigenaar kan zijn begroting altijd op verzoek laten beoordelen door de gemeente en de NCG. Voor dergelijke onvoorziene situaties kent batch 1588 een risicopot.
Bewoners uit batch 1467 hebben inderdaad een subsidie van € 7.000,– kunnen aanvragen bij het SNN. Hetzelfde geldt voor andere woningen die versterkt moeten worden. Bij batch 1588 is die € 7.000,– onderdeel van de dekking van deze batch en maakt zo integraal onderdeel uit van het toe te kennen subsidiebudget. Dit is door Rijk en regio gezamenlijk vastgelegd in het convenant batch 1588 (Staatscourant 2019, nr. 18984) met als oogmerk meer flexibiliteit voor de bewoner en geen dubbele aanvraag. Het blijkt in de praktijk dat dit voor de eigenaren niet altijd voldoende duidelijk is geweest. Met de betreffende gemeenten wordt bezien hoe we dit kunnen verduidelijken.
Klopt het dat voor de bewoners van het buitengebied van Overschild die eveneens vanaf 2015 bezig zijn met de versterking veelal nog steeds moeten wachten en er voor hen veel minder bekend is? Gaan voor deze bewoners andere (Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR)) normen gelden?
De woningen in het zogenoemde buitengebied van Overschild zijn onderdeel van de batch 3260. De opnames voor deze batch zijn gestart in de 2e helft van 2017. Medio 2019 heeft de NCG opdracht gegeven voor beoordeling van de adressen met het profiel «verhoogd risico» (P50). Daarnaast heeft de gemeente met de NCG afspraken gemaakt voor de adressen met het profiel «licht verhoogd risico» (P90) en de adressen met een normaal risicoprofiel. Nog niet alle adressen zijn op dit moment voorzien van een versterkingsadvies.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de bewoners van de Meerweg (batch 1467) minder vrijheid hebben dan de bewoners ingedeeld in de andere batches? Is het juist dat zij niet het heft in eigen hand kunnen nemen?
Bij batch 1467 is in veel gevallen sprake van sloop/nieuwbouw die wordt uitgevoerd conform de kaders Uitvoering Versterking. Een aantal bewoners neemt daarbij deel aan de projecten Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief. De overige bewoners hebben afspraken over de versterking gemaakt met de NCG en voorheen CVW.
Is het u bekend dat naast de voor velen dramatisch verlopende versterking velen ook telkens opnieuw schade aan hun woning krijgen? Is het u bekend dat, doordat schade en versterking aparte trajecten zijn, mensen ook veel extra tijd kwijt zijn met beide trajecten? Waarom worden bij deze schademeldingen schades aan de fundering (veelal) niet meegenomen?
Het kan gebeuren dat er bij een adres gelijktijdig sprake is van opgetreden schade terwijl het huis van bewoner ook versterkt moet worden. Bewoners hebben echter het recht om schade eerder uitgekeerd te krijgen dan dat hun huis versterkt wordt, zodat zij de vergoeding eventueel kunnen betrekken in het bepalen van de werkzaamheden die aan hun huis gedaan worden. NCG en IMG constateerden echter dat in bijna driekwart van de te versterken huizen geen schademelding was gedaan. Als er wel een schademelding was gedaan was deze in driekwart van de gevallen al (bijna) afgehandeld door IMG. Indien bewoners dit wensen worden de twee trajecten uiteraard gezamenlijk opgepakt volgens de werkwijze in het samenwerkingsconvenant. Dit gebeurt echter veel minder dan IMG en NCG hadden verwacht. IMG en NCG stelden in dit verband eerder dit voorjaar vast dat een grootschalige aanpak van samenloop daarmee niet voor de hand ligt.
In september 2019 maakten NCG en de toenmalige TCMG afspraken over het in samenhang oppakken van schade en versterking (zie Kamerstukken II 2019–2020, 35 603, nr. 3). De afspraken hierover zijn vastgelegd in een convenant tussen de NCG en de TCMG, waarmee voor eigenaren helder wordt wat ze mogen verwachten ten aanzien van schade en versterking en alle stappen in het proces.2 Zo is afgesproken dat elke eigenaar door de NCG een vaste begeleider krijgt toegewezen, die de eigenaar gedurende het proces ondersteunt en die, mede omwille van de snelheid, de samenhang in de gaten houdt. Inmiddels is een combinatieteam opgezet met medewerkers van de NCG en het IMG met als doel om de samenwerking tussen partijen op combinatiedossiers te ontwikkelen en te stroomlijnen, en zijn er bewoners benaderd voor een gezamenlijke behandeling van dossiers. Omdat het tempo van de versterking en schadeafhandeling uiteenloopt, is het niet altijd mogelijk beide trajecten gelijk te laten lopen. In sommige gevallen kost dit juist meer tijd. In meerdere gevallen is hier vanuit bewoners dan ook geen behoefte aan.
Bij het overgrote deel van de aanvragen voor schadevergoeding laat het IMG niet alleen de gemelde schade opnemen, maar tevens een «nulmeting light» uitvoeren waarbij in en rond het huis wordt gekeken of sprake is van andere schade. Een deskundige doet hierbij niet standaard onderzoek naar schade in bijvoorbeeld de kruipruimte of de fundering van een woning. Een dergelijk onderzoek bij iedere woning zou vertragend werken en bovendien leiden tot veel overlast voor de bewoner. Indien noodzakelijk kan een deskundige het IMG vragen een nader onderzoek naar bijvoorbeeld de fundering te laten uitvoeren. Hiervoor zal een extra expert worden ingeschakeld en een dergelijk onderzoek gebeurt enkel in overleg met de bewoner. Het IMG bekijkt aan de hand van de deskundige of een aanvullend onderzoek, zoals een funderingsonderzoek, nodig is.
Kunt u zich voorstellen dat deze jarenlange strijd traumatisch is en een impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners? Kunt u zich voorts voorstellen wat deze door de overheid ingestelde driedeling doet met de gemeenschap van Overschild?
Ik ben mij ervan bewust dat de aanpak van de gevolgen van de gaswinning invloed heeft op de bewoners van en gemeenschap Overschild. Juist daarom acht ik het van belang dat er naast de versterking en schadeafhandeling meer gebeurt voor de regio. Bewoners van de aardbevingsregio kunnen stress, wanhoop en onzekerheid ervaren. Om die reden zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor emotionele en sociale ondersteuning, alsmede voor geestelijke verzorging. Voor de bewoners worden onder andere aardbevingscoaches en inwonersbegeleiders ingezet die een luisterend oor bieden aan de bewoners en uitleg geven bij praktische zaken die te maken hebben met de gevolgen van aardbevingen.
Door het Nationaal Programma Groningen wordt geïnvesteerd in het toekomstperspectief van de regio. Daarnaast wordt verkend of aanvullende afspraken over perspectief op investeringen in de toekomst van de regio gewenst zijn.
Bent u het eens dat er in Overschild -in uw woorden- «onuitlegbare verschillen en voor bewoners onbegrijpelijke verschillen zijn»? Bent u het eens dat de situatie in Overschild exemplarisch is voor die in vele dorpen en wijken in het bevingsgebied?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoe staat het met de door u tijdens het algemeen overleg mijnbouw/Groningen van 24 juni 2020 gedane uitspraken «we moeten deze zomer doorwerken» en «zodat we precies in beeld hebben waar de ongewenste verschillen dan zitten en we ook kunnen kijken hoe we dat kunnen aanpakken»? Heeft u inmiddels een precies zicht op de ongewenste verschillen? Zo nee, waarom niet en wanneer wel? Heeft u inmiddels een plan van aanpak om de ongewenste verschillen weg te nemen? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?
Tijdens het zomerreces heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen Rijk en regio. Het overleg heeft als doel de versterkingsopgave te versnellen en zo beheersbaar en uitvoerbaar mogelijk te maken, en om inwoners rust, stabiliteit en voorspelbaarheid te bieden. De regio heeft de afgelopen periode in kaart gebracht in welke straten, wijken of dorpen door wisselende beoordelingsregimes moeilijk uitlegbare verschillen zijn ontstaan of dreigen te ontstaan. In het bestuurlijk overleg wordt gezamenlijk gezocht of tot een passende oplossing voor deze gebieden kan worden gekomen. Over de uitkomst hiervan hoop ik u op korte termijn te kunnen informeren.
Hoe gaat u zorgen dat de door de overheid veroorzaakte scheuren in het dorp Overschild en de gemeenschap van Overschild worden aangepakt? Kunt u per batch c.q. deel van Overschild precies aangeven wat u gaat doen?
Zie mijn antwoord op de vragen 5 en 12.
Kunt u deze vragen één voor één voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van donderdag 29 oktober 2020 beantwoorden?
Het wetgevingsoverleg Mijnbouw Groningen is inmiddels verplaatst naar donderdag 12 november 2020. Ik beantwoord deze Kamervragen voorafgaand daaraan.
Huisuitzettingen in de tweede coronagolf. |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman , Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht over zorgmedewerker Jean-Pierre die tijdens de tweede coronagolf op straat dreigt te worden gezet door verhuurder Staedion en antikraakbureau VPS?1 Wat is hierop uw reactie?
Een betaalbare woning is voor huurders een belangrijke basis om prettig te kunnen wonen. Zeker in deze tijden waarin mensen veel thuis zijn en veel mensen in onzekerheid verkeren over hun inkomen. Dat geldt ook voor mensen die antikraak wonen. Antikraak kan aan de ene kant een goed middel zijn om leegstand te voorkomen en aan de andere kant een tijdelijke oplossing voor woningzoekenden bieden. In de betreffende casus heeft Staedion gevorderde plannen om de woningen op te knappen en heeft VPS de bewoner vroegtijdig laten weten dat hij het pand moest verlaten. Staedion heeft mij desgevraagd ook laten weten dat leegstandbeheerder VPS in samenwerking met Staedion een andere woonruimte heeft gevonden die de betreffende bewoner aansluitend in gebruik heeft genomen. Merel heeft haar sleutels conform de afspraken ingeleverd.
Bent u bekend met het verhaal van de negentienjarige Merel die, net als Jean-Pierre, ook per 1 oktober dakloos dreigt te raken omdat voor haar geen vervangende woonruimte is geregeld door Staedion en antikraakbureau VPS?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk nieuwe wetgeving moet komen om deze en soortgelijke huisuitzettingen te voorkomen, gezien de beëindiging van de Tijdelijke wet Verlenging tijdelijke huurcontracten? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik uw Kamer in bovenliggende Kamerbrief beschrijf, is in deze coronacrisis gebleken dat het wenselijk kan zijn om tijdelijke huurovereenkomsten van 2 jaar of 5 jaar tijdelijk te verlengen. Ik wil daarom de mogelijkheid creëren dat huurders en verhuurders in goed overleg tijdelijke huurovereenkomsten kunnen verlengen. Zo kunnen verhuurders en huurders hierover al op korte termijn afspraken maken over een tijdelijke verlenging wanneer dit gezien de coronacrisis gewenst is. Bij antikraak-constructies zijn de panden waar de antikraak bewoners verblijven, niet in eigendom van de leegstandbeheerder. Een eigenaar kan altijd weer de beschikking over zijn pand vragen. Hier is dan ook geen sprake van een huurovereenkomst, maar van een bruikleenovereenkomst. Mijn voornemen om de mogelijkheid te creëren om tijdelijke huurovereenkomsten te verlengen heeft geen betrekking op dergelijke bruikleenovereenkomsten.
Wat gaat u doen om huisuitzettingen tijdens de tweede coronagolf te stoppen?
De afspraken uit het voorjaar met verhuurdersorganisaties en brancheorganisaties om geen huisuitzettingen als gevolg van de coronacrisis tijdens de crisisperiode van de eerste «coronagolf» te laten plaatsvinden heb op opnieuw met partijen bekrachtigd voor deze tweede «coronagolf». Ditmaal is ook VNG bij de afspraken betrokken. Verhuurders en gemeenten spannen zich maximaal in om binnen hun mogelijkheden te zoeken naar maatwerkoplossingen voor hun huurders die in betalingsproblemen komen door het coronavirus.
Een algeheel verbod op huisuitzettingen acht het kabinet niet wenselijk. De mogelijkheid om iemand in het uiterste geval uit huis te zetten bij wanbetaling is een belangrijke stok achter de deur voor huurders om overlast te beëindigen, hun huur te betalen, of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren. Het kabinet vindt het van belang dat huurders een laatste kans krijgen wanneer het hebben van schulden de hoofdoorzaak is van een dreigende huisuitzetting. In de praktijk is waar te nemen dat verhuurders daar ook veel inspanningen op inzetten. Een wettelijk verbod biedt geen oplossing voor maatwerk, omdat de omstandigheden van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is de rechter het aangewezen orgaan die per geval een afweging tussen het belang van de huurder en dat van de verhuurder kan maken en kan meewegen of een verhuurder in redelijkheid een oplopende betalingsachterstand kan blijven dragen.
Bent u voornemens een algeheel verbod op huisuitzettingen te realiseren om woonzekerheid voor iedereen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor alle huurders een herhuisvestingsgarantie te regelen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aangaan van een tijdelijke huurovereenkomst of een bruikleenovereenkomst is op voorhand bekend dat het gebruik van de ruimte tijdelijk is.
Aan een huisuitzetting gaat een vonnis van een rechter vooraf, die rekening houdt met alle omstandigheden van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald. Het kabinet is van mening dat huisuitzettingen als gevolg van huurschulden zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Veel verhuurders zetten zich daar ook hard voor in. Wanneer huurders desondanks uit hun huis worden gezet en geen vervangende woonplek kunnen vinden, kunnen zij op grond van de Wmo 2015 in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang. Met de brede aanpak van dak- en thuisloosheid «Een (t)huis, een toekomst» zet het kabinet in op preventie van dak- en thuisloosheid en het beperken van de periode in de opvang via doorstroom naar een woonplek met passende begeleiding. Als door tijdige begeleiding en ondersteuning dak- en of thuisloosheid kan worden voorkomen, dan zijn opvang of herhuisvesten overbodig.
Bent u bereid om in overleg te treden met de verschillende flexverhuurders, waaronder antikraakbureaus / vastgoedbeheerders als VPS, om afspraken met hen te maken over het stopzetten van ontruimingen?
De Vereniging Leegstandbeheerders Nederland (VLBN) heeft aangegeven dat het statement van de eerste coronagolf onverkort van kracht blijft om ook tijdens de tweede coronagolf zorgvuldig met opzeggingen om te gaan en extra aandacht te geven om samen met betrokken partijen vervangende woonruimte te zoeken. De VLBN maakt daarbij wel de opmerking dat er naast deze inspanningsverplichting van de bij de VLBN aangesloten leegstandbeheerders ook een verantwoordelijkheid moet zijn van de bewoners om mee te bewegen als er vervangende woonruimte wordt aangeboden. Ik ben eveneens in gesprek met de vertegenwoordiging van de verhuurders in de vrije sector.
Bent u bereid om in overleg te treden met vertegenwoordigers van de vrije huursector om afspraken te maken over het stopzetten van ontruimingen?
Zie antwoord vraag 7.
Worden de afspraken die zijn gemaakt met de verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen tijdens de eerste coronagolf nu opnieuw van kracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
De aanhoudende klachten rond laag frequent geluid bij windturbines |
|
Henk van Gerven , Sandra Beckerman |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het VPRO radioprogramma Argos op zaterdag 26 september 2020 met als titel «Wakker van de windmolen»?1
Ja.
Bent u bekend met de klachten van betrokken omwonenden ontstaan als gevolg van laagfrequent geluid?2
Ja.
Kunt u aangeven hoe het kan dat, ondanks dat al in 2013 in het rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) «Windturbines invloed op beleving en gezondheid van omwonenden» wordt aangegeven dat laagfrequent geluid van windturbines verder draagt dan geluid met een hogere frequentie en trillingen veroorzaakt in nabijgelegen woningen, er nog steeds geen aanvullende normen zijn gesteld aan geluid en afstand tot bebouwing van windturbines?3 Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Vrijwel alle geluidbronnen produceren een mengsel van gewoon geluid (boven 100/125 Hz), laagfrequent geluid (20–100/125 Hz) en infrasoon geluid (< 20 Hz). Hierin wijkt het geluid van windturbines niet noemenswaardig af van andere bronnen, zoals bijvoorbeeld transportgeluid. Er is geen indicatie dat het laagfrequente deel van het geluid andere effecten heeft op omwonenden dan «gewoon» geluid, noch dat infrasoon geluid onder de hoorbaarheidsgrens enig effect kan hebben. Er is vanuit die optiek geen reden om specifiek voor geluid van windturbines aanvullende normen te hanteren.
De normering voor geluid van windturbines is gebaseerd op onderzoek naar de ervaren hinder van windturbines bij een bepaalde geluidbelasting aan de gevel. Het laagfrequente geluid is onderdeel van deze geluidbelasting en draagt bij aan de eventuele hinder door windturbinegeluid. Omdat de norm uitgaat van een maximale geluidbelasting op de gevel, die afhankelijk is van hoe ver het geluid onder de specifieke omstandigheden draagt, biedt een aanvullende norm voor afstand geen meerwaarde. Bij de toepassing van de geluidnormen wordt onder andere gekeken naar het type ondergrond in de omgeving; geluid draagt bijvoorbeeld verder over water dan over land. Ook van een aparte norm voor laagfrequent geluid, zoals in Denemarken, wordt geen meerwaarde verwacht, zoals ik reeds heb aangegeven in antwoord op een vraag in verband met windpark Spui (Aanhangsel van de Handelingen 2019–2020, nr. 2793, p. 8, vraag 30). De Nederlandse normen voor windturbinegeluid blijken in de praktijk ongeveer even streng als de Deense norm voor laagfrequent geluid.
Bent u bereid om een nader onderzoek te starten naar de in deze aflevering van Argos aangehaalde gezondheidsklachten, zoals hart- en herseninfarcten, rond laagfrequent geluid bij windturbines?
Een beperking voor dergelijk onderzoek is dat er relatief weinig mensen rondom windparken wonen, waardoor het niet mogelijk is om causale verbanden aan te tonen tussen de blootstelling aan (deels laagfrequent) geluid van windturbines en hart- en vaatziekten; eventuele effecten worden dan gauw vertroebeld door andere vaak voorkomende oorzaken van hart- en vaatziekten. Toch wil ik in samenspraak met het RIVM verkennen of aanvullend gezondheidsonderzoek of -monitoring bij bestaande windparken nieuwe kennis kan opleveren.
Bent u bereid om, nu in landen zoals Duitsland, Denemarken, Canada en Nieuw- Zeeland, strengere regels (zijn) gaan gelden rond windturbines en de afstand tussen windturbine en bebouwing, de Kamer te informeren over de onderliggende wetenschappelijke onderbouwing van het door deze landen aangescherpte beleid, en waarom dit niet leidt tot een aanpassing van het Nederlandse beleid?
In de meeste landen met bescherming tegen hinder door windturbinegeluid is, net als in Nederland, de normering gebaseerd op geluidniveaus aan de gevel en niet op afstand tot bebouwing. Het geluidniveau aan de gevel is directer te relateren aan de hinder dan een afstandsnorm. Ook de WHO bepaalt de verwachte hinder op basis van geluidniveaus aan de gevel en niet op basis van afstand. Daar waar een onderliggende wetenschappelijke onderbouwing wordt gegeven is de normering net als in Nederland gebaseerd op een bepaalde kans op ernstige hinder. De normering in andere landen is soms strenger en soms ruimer dan in Nederland. Er zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten die aanleiding geven tot een aanpassing van de Nederlandse normering.
Kunt u aangeven welke rol de beperkte ruimte in ons land heeft gespeeld bij het vaststellen van de minimale afstand tussen windturbines en bebouwing en tot welke afweging dit heeft geleid als het gaat om de te verwachten geluidsoverlast en gevolgen voor de volksgezondheid?
De inpassing van windturbines gebeurt niet op basis van een minimale afstand maar op basis van normen voor (o.a.) de geluidbelasting. Bij de bepaling van de huidige milieuregels voor windturbines is in 2010 de geluidnormstelling omgezet naar de Europese dosismaat Lden en is de berekeningsmethodiek op wetenschappelijke gronden verbeterd. De getalswaarde van de normering is daarbij zodanig vastgesteld dat de bescherming tegen geluidhinder correspondeert met de al bestaande uitvoeringspraktijk voor vergunningplichtige windparken onder de eerder gehanteerde normstelling. Hierbij is er expliciet op toegezien dat de normstelling qua verwachte hinder in lijn is met de normstelling voor andere geluidbronnen (zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010–749.html)). De wijziging heeft daarmee destijds noch tot een verruiming, noch tot een beperking voor de mogelijkheden tot plaatsing van windturbines geleid. Verruiming van de mogelijkheden tot plaatsing heeft dan ook geen rol gespeeld bij de vaststelling van de geluidnormering.
Het jaargemiddelde geluidniveau Lden wordt berekend op basis van de geluidproductie zoals gemeten bij de typegoedkeuring van de windturbine. In geval van twijfel kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau en kan hierop worden gehandhaafd. Indien voldaan wordt aan het geaccrediteerde niveau, zal vaststelling van de geluidbelasting op basis van metingen niet leiden tot grotere beperking voor het bouwen van windturbines.
Is het waar dat als we van feitelijke metingen uit zouden gaan – zoals voorheen het geval was – in plaats van modelmatige gemiddelden de mogelijkheden voor het bouwen van windmolens zouden worden beperkt? Kunt u aangeven in welke mate hiervan sprake zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat de huidige geluidsnormering van windturbines de omwonenden voldoende beschermt tegen geluidshinder, en kunt u aangeven hoeveel procent van de omwonenden op dit moment ernstige hinder ondervinden ondanks de gestelde geluidsnormen?
Ja, de huidige normering gaat uit van een percentage ernstige hinder van ongeveer 9% bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Dit is goed vergelijkbaar met de hinder bij toelaatbare niveaus door andere geluidbronnen en met het criterium dat in de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid is gehanteerd voor een relevant gezondheidseffect. Het percentage geeft aan wat de kans is op ernstige hinder onder omwonenden die het dichtst bij de windturbine wonen. Overige omwonenden hebben dus een lagere kans op hinder. Hoeveel procent van alle omwonenden daadwerkelijk ernstige hinder zal ondervinden, is sterk afhankelijk van het aantal omwonenden rond een windturbine.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor de volksgezondheid in Nederland en de bouw van windturbines zouden zijn als de door de wetenschappers in het Argos programma voorgestelde norm van 35 dB (gemiddeld op de gevel) zou worden toegepast?
Bij een norm van 35 dB gemiddeld op de gevel (in Lden, dat wil zeggen met een straffactor voor de avond en nachtperiode) zou de kans op hinder door windturbinegeluid nagenoeg nihil zijn. Een dergelijk beschermingsniveau is echter niet in lijn met de bescherming tegen geluid van andere bronnen. De gezondheidswinst van een strengere norm voor alleen windturbinegeluid is zeer beperkt. Daarnaast zou de plaatsing van windturbines hierdoor nagenoeg onmogelijk worden.
Kunt u aangeven waarom er besloten is om niet langer te werken met een kennisplatform waarin ook de omwonenden vertegenwoordigd zijn, en bent u bereid er voor te zorgen dat er een nieuw platform komt waarbinnen ook omwonenden een inbreng hebben?
Om te onderzoeken of een Kennisplatform Windenergie een goede invulling kon zijn van de behoefte aan geluidexpertise in de regio, is een pilot uitgevoerd naar de geluidaspecten bij windturbines. Na afloop van deze pilot hebben de toenmalige ministers van EZ en IenM gezamenlijk opdracht gegeven aan Twynstra Gudde om deze pilot te evalueren. De resultaten van die evaluatie zijn in het voorjaar van 2016 aangeboden aan de Kamer (Kamerstukken II 2015–2016, 33 612, nr. 61). Op basis van deze evaluatie is besloten deze pilot niet uit te breiden. Er wordt momenteel ingezet op het in stand houden van een open en veilige dialoog (bijv. via bestaande platforms of bij het opstellen van regionale energiestrategieën) en het beschikbaar maken van onafhankelijke kennis en het delen van ervaringen (via het RIVM/Expertisecentrum windenenergie, onderzoeksprogramma laagfrequent geluid). Er bestaan diverse platforms en organisaties waarin omwonenden vertegenwoordigd zijn. Een voorbeeld hiervan is het Lerend Platform Energie en Omgeving (Platform LEO). Ik zie daarom geen aanleiding om een nieuw platform op te richten.
Bij het maken van plannen voor hernieuwbare energie en de realisatie van hernieuwbare energieprojecten is het belangrijk dat de omgeving in een vroeg stadium betrokken wordt. In mijn antwoord op vraag 11 en 12 licht ik dit verder toe.
Kunt u aangeven op welke wijze er straks bij de uitvoering van de Regionale Energie Strategieën (RES), met opnieuw veel windturbines op land, invulling wordt gegeven aan de belangen van de omwonenden in relatie tot het belang van initiatiefnemers, ondernemers en het belang van de regio te voldoen aan de opgave van het Rijk?
De RES-aanpak maakt deel uit van de afspraken in het Klimaatakkoord en valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De kernopgave in de RES-aanpak is het opwekken van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in 2030, de regionale warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de daartoe benodigde energie-infrastructuur. De RES-regio’s maken daarin een zo zorgvuldig mogelijke afweging tussen ruimtelijke inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie. Alle regio’s zijn actief bezig met maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak. Dit doen zij op verschillende manieren, passende bij de kenmerken van de regio, haar inwoners en de stappen in het RES-proces. Hierin worden zij ondersteund door het nationaal programma (NP) RES. Ook bij de borging van de RES in het omgevingsbeleid zal zorgvuldig aandacht worden besteed aan het betrekken van belanghebbenden en inwoners, conform de vereisten van de Omgevingswet. Tot slot zijn volksvertegenwoordigers op lokaal en regionaal niveau, met hun lokale en regionale democratische mandaat, binnen de RES een belangrijke factor in de borging van draagvlak en participatie. Om te zorgen voor een soepele afstemming met en informatieverschaffing aan volksvertegenwoordigers, zijn ze in veel regio’s al vanaf het begin van het RES-proces betrokken. De Minister van EZK zal uw Kamer dit najaar verder informeren over de betrokkenheid van burgers in het RES- proces. In de RES worden ook afspraken gemaakt over hoe participatie in de daaruit volgende projecten eruit zou moeten zien. Bij het realiseren van hernieuwbare energieprojecten hebben zowel het bevoegd gezag als de initiatiefnemer een rol en verantwoordelijkheid waar het gaat om omgevingsmanagement en het verkrijgen van draagvlak bij de omgeving. Het gaat hierbij zowel om het betrekken van de omgeving bij de besluitvorming en het ontwerp van het project, als het maken van afspraken met de omgeving over financiële participatie. Een uitgebreide toelichting over de afspraken uit het Klimaatakkoord over de manier waarop omwonenden betrokken worden bij de realisatie van hernieuwbare energieprojecten kunt u vinden in de beantwoording van vragen van 14 februari 2020 (Kamerstuk 2020D06323).
De belangen van omwonenden zijn daarnaast geborgd in wettelijke normen, bijvoorbeeld normen over de maximale hoeveelheid geluid en slagschaduw die toegestaan is voor windmolens. Ook bij de uitvoering van de Regionale Energie Strategieën (RES) moet bij de totstandkoming van windmolenprojecten getoetst worden of aan deze normen kan worden voldaan.
Kunt u aangeven hoeveel ruimte de RES-regio’s krijgen als er onvoldoende draagvlak is voor de in de RES aangekondigde plannen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Omgevingswet?
Ja.
Vestia en de huurverlaging |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vestia wentelt schulden af op huurders»?1
Ja.
Welke eisen en beperkingen legt het WSW op dit moment op aan Vestia? Welke gevolgen heeft dit voor het plegen van onderhoud, het stijgen van de huren en investeringen in nieuwbouwwoningen in vergelijking met andere corporaties?
Eind vorig jaar heeft Vestia in het kader van de lopende sanering een Herijkt Verbeterplan (HVP) opgesteld. In mijn brief van 9 december 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 496) heb ik u daarover geïnformeerd, evenals over de reactie van de saneerder WSW op het plan. De conclusie was, kort samengevat, dat in de afgelopen jaren door Vestia betekenisvolle stappen zijn gezet op weg naar financieel herstel, maar dat de realisatie van de strategie en het financieel herstel van Vestia aan een aantal risico’s onderhevig blijven. Hierdoor zal Vestia gedurende een lange periode blijvend scherpe keuzes moeten maken in haar volkshuisvestelijke en verduurzamingsopgave.
In het HVP zijn de keuzes opgenomen die Vestia heeft gemaakt. Een overzicht daarvan is in mijn brief van 9 december 2019 opgenomen. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat Vestia de komende tien jaar € 886 mln. investeert in renovatie, verduurzaming, nieuwbouw en herstructurering. Tevens wordt het onderhoudsbudget voor vooral het binnenwerk van woningen verhoogd met € 7,8 mln. per jaar.
Is het waar dat Vestia vanwege de eisen van het WSW geen ruimte heeft voor huurverlaging conform het Sociaal Huurakkoord? Zo nee, waarom niet?
Vestia heeft ruimte om huren te bevriezen of te verlagen, maar dit wel passend binnen de kaders van de sanering. Vestia heeft in overleg met de Huurdersraad gekozen om aan het maatwerkdeel van het Sociaal Huurakkoord invulling te geven door middel van betalingsregelingen voor die huurders die in financiële problemen zijn gekomen. Met Prinsjesdag heb ik een eenmalig recht op huurverlaging aangekondigd voor huurders bij woningcorporaties die een hoge huurprijs betalen in relatie tot hun lage inkomen. Dit gaat ook gelden voor de huurders van Vestia. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Sociaal Huurakkoord.
Vestia moet net als andere corporaties bij huurverhoging voldoen aan de wettelijke grenzen voor de huurprijsstijging en de totale huursom die in lijn met het Sociaal Huurakkoord zijn aangepast. Daarnaast wordt in het HVP ruimte geboden aan Vestia om meer woningen passend toe te wijzen aan de doelgroep.
Vindt u het eveneens onacceptabel dat huurders met een laag inkomen en een hoge huur geen huurverlaging kunnen krijgen?
Zoals gezegd heeft het kabinet met Prinsjesdag aangekondigd dat huurders bij een woningcorporatie die een in verhouding tot hun inkomen hoge huurprijs betalen recht krijgen op een huurverlaging. Dit wetsvoorstel (Kamerstuk 35 578) ligt bij uw Kamer. Met dit voorstel wordt aangesloten bij de werkwijze zoals die ook wordt gehanteerd bij het passend toewijzen: zittende huurders met een inkomen onder de passend toewijzingsgrens en een huurprijs boven de relevante aftoppingsgrens van de huurtoeslag, kunnen een huurprijsverlaging krijgen tot aan die relevante aftoppingsgrens. De beoogde ingangsdatum is 1 januari 2021.
Geldt uw voorstel voor de verplichte huurverlaging ook voor huurders van Vestia? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet? Zo nee, hoe wilt u dat uitleggen?
De verplichte huurverlaging geldt ook voor huurders van Vestia. Vanaf de beoogde ingangsdatum van 1 januari 2021 komen die net als bij andere corporaties in aanmerking voor huurverlaging.
Welke financiële consequenties heeft het sociaal huurakkoord voor Vestia? In welke mate wordt Vestia daarvoor gecompenseerd?
In het Sociaal Huurakkoord zijn o.m. afspraken gemaakt over de maximale huursomstijging. De ruimte om invulling te geven aan de andere maatregelen van het Sociaal Huurakkoord moeten corporaties vinden binnen hun eigen financiële mogelijkheden. Dat geldt ook voor Vestia.
Als het totaal aan maatregelen dat op Prinsjesdag is aangekondigd wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft. Dat neemt niet weg dat te verwachten is dat bij veel corporaties de verlaging van de verhuurderheffing niet helemaal opweegt tegen de kosten van de verlaging van de huur. Gezien de relatief bepekte resulterende bedragen, is het niet aannemelijk dat er corporaties zijn waarbij dit tot financiële problemen leidt.
Bij Vestia zullen naar verwachting relatief veel huurders in aanmerking komen voor de huurverlaging. Goed nieuws voor de huurders, maar dat betekent naar verwachting dat de balans tussen de huurverlaging en de verlaging van verhuurderheffing voor Vestia in eerste instantie licht negatief uitpakt. Samen met WSW (saneerder) beziet Vestia hoe dit in de begroting voor volgend jaar binnen de sanering kan worden meegenomen.
Bent u bereid om Vestia financieel tegemoet te komen, zodat de corporatie meer kan investeren in nieuwbouw en onderhoud, en de huren minder hoeft te verhogen?
Doordat Vestia een saneringscorporatie is, zitten er grenzen aan de financiële mogelijkheden. Ik zet mij daarom in voor Vestia en de regio waar Vestia actief is. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven dat er met het HVP extra ruimte is gekomen voor Vestia om te investeren in onderhoud en betaalbaarheid. Daarnaast ondersteun ik met de bestuurlijk regisseur Hamit Karakus de overdracht van bezit van Vestia naar andere corporaties in een aantal gemeenten. De korting op de verhuurderheffing, de woonimpuls en fonds voor volkshuisvesting dragen ook bij aan de volkshuisvestelijke opgave in deze regio. Ook na afloop van de sanering volgend jaar heeft Vestia nog steeds een grote en langlopende lening portefeuille die het moeilijk maakt haar volkshuisvestelijke taak waar te maken. Ik vind het daarom belangrijk dat er een structurele oplossing komt, zodat Vestia zijn volkshuisvestelijke opgave kan vervullen. Zoals toegezegd in het WGO Wonen en Ruimte van 9 november 2020, informeer ik uw Kamer voor het einde van het jaar over de stappen die ik neem om te zorgen dat er volgend jaar een oplossing op tafel komt. De sector zelf speelt hierin een belangrijke rol. Aedes heeft daarom een adviescommissie ingesteld die naar verwachting begin volgend jaar met een advies komt.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de overdrachtsbelasting voor woningcorporaties? Hoeveel verwacht u dat zij extra gaan betalen? Welke consequenties heeft dit voor woningcorporaties die woningen van Vestia overnemen in de maatwerkgemeenten?
Bij de voorgenomen overdrachtsbelasting van 8% zullen de corporaties naar verwachting op sectorniveau jaarlijks circa € 34 miljoen extra overdrachtsbelasting gaan betalen. In het kader van de voorgenomen overdrachten in de maatwerkgemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden corporaties die de ANBI-status hebben gebruik kunnen maken van de vrijstelling in de overdrachtsbelasting voor taakoverdracht tussen ANBI’s. De casus van de overdracht tussen Vestia en Staedion ligt op dit moment ter beoordeling bij de inspecteur, die aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval zal beoordelen of de vrijstelling bij taakoverdracht van toepassing is. Zoals toegezegd in het WGO belastingplan van 2 november, wordt uw Kamer nog geïnformeerd over de mogelijkheden om de bestande vrijstelling nader in te vullen.
Bent u bereid om woningcorporaties financieel te compenseren voor de hogere overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven geschetst, is het voor de impact op de corporatiesector van belang om te kijken naar het totaal van de maatregelen dat met Prinsjesdag is aangekondigd. Als het totaal aan maatregelen wordt bekeken, ontstaat een neutraal beeld waarbij de investeringscapaciteit van de sector op peil blijft.
Een sinkhole in Kerkrade. |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Moet de schacht genaamd DOM 37, nadat het saneren ervan leidde tot een sinkhole in de Franciscanerstraat in Kerkrade, als instabiel worden aangemerkt, zoals u aangaf in reactie op eerder gestelde Kamervragen?1 Wat is het gevolg daarvan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 8 september 2020 wordt in Kerkrade een programma uitgevoerd om de historische schachten te lokaliseren en daarna te saneren. De verzakking in de Franciscanerstraat vond plaats de avond nadat het onderzoek om de schacht te lokaliseren was afgerond. De verzakking toont aan dat er sprake is van een zekere mate van instabiliteit. Dat is ook de reden waarom de sanering nu direct wordt uitgevoerd. Door de sanering zal de lokale ondergrond en de historische schacht worden versterkt. Na de sanering is deze historische schacht gestabiliseerd en veilig.
Is er geld gereserveerd voor de afhandeling van eventuele schade die ontstaat bij het onderzoek? Zo ja, waar komt dat geld vandaan? Zo nee, waaruit worden schades vergoed?
Hoeveel geld heeft u beschikbaar gesteld voor het gehele onderzoek naar oude mijnschachten en het saneren daarvan? Waar is dat geld precies voor bedoeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het programma voor het opsporen en saneren van historische schachten is een onderdeel van het pakket van maatregelen dat in 2017 in overleg met de regio is afgesproken. Ik heb tot 2027 voor het pakket van maatregelen circa 12 miljoen euro beschikbaar gesteld. Ik verwacht dat hiervan circa 5,4 miljoen euro wordt gebruikt voor het opsporen en saneren van de historische schachten. De andere onderdelen van het pakket van maatregelen betreffen onder andere het monitoren van het mijnwater, mijngas en de bodembeweging in het voormalige mijnbouwgebied. Het pakket van maatregelen zal ook na 2027 door het Ministerie van EZK worden gefinancierd. Met de regio is destijds afgesproken dat indien nodig, het pakket van maatregelen en de benodigde financiering tussentijds kan worden aangepast. Mede naar aanleiding van onder andere deze recente verzakking is onlangs gesproken met de provincie Limburg en is het budget voor het pakket van maatregelen aangevuld met 950.000 euro.
Wie is hier aansprakelijk voor de schade die is opgetreden? Waar kunnen mensen die schade krijgen, als gevolg van dit project zich melden?
Volgens de gemeente Kerkrade is er door de verzakking geen structurele schade ontstaan aan de panden in de Franciscanerstraat. Het is niet uit te sluiten dat er alsnog schade zal ontstaan. De historische schacht DOM37 ligt in het concessie gebied Neuprick. Er zijn geen rechtsopvolgers meer aanspreekbaar en daarom zullen eventuele schades uit het Waarborgfonds Mijnbouwschade moeten worden vergoed. Ik ben beheerder van dit fonds. Burgers met schade aan de woning kunnen zich bij mij melden.
Zijn omwonenden op de hoogte van eventuele risico’s? Hoe worden omwonenden geïnformeerd?
Omwonenden worden door de gemeente Kerkrade middels flyers geïnformeerd over actualiteiten en de voortgang van het project.
Is al bekend welke lessen er zijn geleerd uit de wegverzakking in juli? Welke maatregelen zijn er getroffen om risico’s te minimaliseren?
De gemeente Kerkrade is op dit moment bezig met de sanering van de schacht DOM37. Door het saneren worden de risico’s weggenomen. Zoals aangegeven in mijn brief2 van 8 september 2020 zal na de sanering met de betrokken partijen een overleg plaatsvinden. Tijdens dit overleg zal het opsporings- en saneringsprogramma worden besproken en ook de wijze waarop de mijnbouwkundige risico's in kaart kunnen worden gebracht zodat de veiligheid geborgd blijft. Het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zal mij hierbij adviseren over de mijnbouwkundige aspecten.
Weet u dat voor het pand naast het sinkhole instortingsgevaar bestaat? Wat is de situatie van dat huis? Hoe ernstig is de schade aan dat pand en wat betekent dit? Moet deze woning gesloopt worden? Wordt de woning onbewoonbaar verklaard? Is er zorg voor de bewoners?
De gemeente Kerkrade heeft na het ontstaan van de verzakking de nabij gelegen woningen onderzocht. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat structurele schade aan woningen is opgetreden. Er worden dan ook geen panden gesloopt of onbewoonbaar verklaard. De gemeente heeft voor één woning een noodverordening ingesteld omdat men niet wil dat dit pand tijdens de saneringsperiode wordt gebruikt. Zoals aangegeven in mijn brief2 van 8 september 2020 heeft de gemeente mij laten weten dat dit pand ten tijde van de verzakking niet werd bewoond. Het pand wordt tot op heden nog steeds niet bewoond. De gemeente zal gedurende de sanering alle nabij gelegen woningen in de gaten houden.
Is er naast deze woning nog meer schade aan andere panden in de straat? Wordt dat onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat er structurele schade aan de woningen is opgetreden. Een verzakking heeft doorgaans alleen een mogelijk effect op de direct nabij gelegen panden. De gemeente Kerkrade houdt de woningen in de directe omgeving van de verzakking en de woningen in de straat scherp in de gaten.
Een huisuitzetting van een huurder die herstellend is van corona |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de zaak van een particuliere verhuurder die zijn huurder uit huis wil zetten op 15 september aanstaande ondanks het feit dat deze herstellende is van het coronavirus?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat, omdat het Gerechtshof een spoedappèl in deze zaak niet voor die tijd kan of wil behandelen, de herstellende huurster niet het beroep af kan wachten en dus op straat kan belanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe verhoudt deze geplande huisuitzetting, waarvan een arts heeft verklaard dat het onverantwoord is, zich tot de inzet van het kabinet, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen, die gezamenlijk stelden dat «... door de coronacrisis niemand op straat moet belanden»?2
U verwijst in uw vragen naar het statement van mijn ambtsvoorganger, verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) van maart 2020. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt buiten de reikwijdte van het statement, omdat het ontruimingsvonnis dit voorjaar voorafgaand aan de coronacrisis is uitgesproken. Bovendien is de inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming niet gerelateerd aan huurachterstanden. Wooninfo.nl en de verhuurder melden dat de geplande huisuitzetting van 15 september geen doorgang heeft gehad. De huurder heeft een kort geding ingediend waardoor de ontruiming is opgeschort en het hoger beroep tegen het vonnis kan worden afgewacht.
Hoe komt de «gedeelde verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen voor huurders die door de coronacrisis hard worden geraakt» tot uitdrukking als een herstellende huurster niet een beroep mag afwachten en op straat kan belanden? Kunt u antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze geplande ontruiming zich tot het advies van de KBvG (de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders) om tijdens de coronaperiode met maatregelen niet over te gaan tot ontruiming, waarvan u stelt dat het «in lijn is met het landelijke beleid van de rechtspraak»? Kunt u antwoord toelichten?3
De KBvG heeft bij de start van de coronacrisis haar leden met klem geadviseerd om ontruimingen zoveel mogelijk op te schorten. Dit was in lijn met de richtlijn van de rechtspraak, waarbij ontbinding en ontruiming niet als urgente zaken werden gezien en de behandeling daarvan werden opgeschort. Na 1 juni 2020 heeft de KBvG aangegeven, gegeven de taak waarmee zij binnen ons rechtsbestel als gerechtsdeurwaarders mee zijn belast, weer over te gaan tot ontruimingen indien dit werd uitgesproken door een rechter en de verhuurder opdracht tot uitvoering van het vonnis geeft.
Wanneer u stelt: «Ik ben blijvend met verhuurders in gesprek over huisuitzettingen», bent u dan bereid zo snel mogelijk met verhuurder Hummel in gesprek te gaan om de huisuitzetting uit te stellen, zodat de huurster verantwoord kan herstellen van corona en het spoedappel af te wachten, zodat zij niet op 15 september op straat komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over individuele casussen. Door het kort geding is de huisuitzetting opgeschort tot het hoger beroep gediend heeft. Met het uitspreken van een vonnis dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval van de individuele situatie. Hierbij worden de belangen van de huurder en van de verhuurder gewogen en op basis daarvan wordt de uitkomst bepaald.
Op landelijk niveau ben ik blijvend met de verhuurdersorganisaties in gesprek over het voorkomen van huisuitzettingen. In maart is met verhuurders afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Dit statement is hernieuwd: met verhuurdersorganisaties en de VNG heb ik afgesproken dat de gezamenlijke lijn is om huisuitzettingen door huurachterstanden in tijden van corona zoveel mogelijk te voorkomen en uit te stellen. Ik verwijs u hiervoor naar de bovenliggende Kamerbrief en het «Gezamenlijk statement verhuurders, VNG en BZK over huisuitzettingen tijdens tweede coronagolf».
Hoeveel huisuitzettingen hebben tot nu toe plaatsgevonden tijdens de coronacrisis en met welke reden(en)? Kunt u een overzicht verschaffen?
Ik beschik niet over een uitputtend overzicht met mogelijke huisuitzettingen en de daarbij behorende redenen. Uit de terugkoppeling van de enquêtes, welke zijn uitgezet bij de achterban van Aedes, IVBN, Vastgoedbelang en Kences, blijkt dat huisuitzettingen zijn uitgesteld of opgeschort. In sommige gevallen hebben huisuitzettingen wel plaats gevonden. Voor zover bekend betrof het gevallen die niet onder de reikwijdte van het statement vielen, zoals in gevallen van (extreme) overlast.
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis?
Hoeveel rechtszaken met betrekking tot huisuitzettingen zijn opgeschort vanwege de coronacrisis is bij ons niet bekend. Wel laat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) aan mij weten dat er in de eerste helft van 2020 ongeveer 1.200 huisuitzettingen plaatsvonden, waar dat er in 2019 rond de 2.500 waren. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze eerste helft van 2020 nog 2,5 maanden pré-corona bevat.
De noodzaak tot investeren in wonen voor senioren |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Léonie Sazias (50PLUS), Sandra Beckerman , Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Julius Terpstra (CDA), Vera Bergkamp (D66), Henk Nijboer (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Jessica van Eijs (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de bijeenkomst van 1 september jl. over de inzet op seniorenhuisvesting en woonvormen, georganiseerd door de ledenvereniging voor ouderen ANBO, de branchevereniging voor zorgorganisaties ActiZ en Stichting Knarrenhof?
Ja.
Klopt het dat er nu al een tekort is van 80.000 seniorenwoningen en hoe ontwikkelt dat tekort zich tot en met 2040?
Om de opgave beter in beeld te krijgen hebben wij de opdracht gegeven een monitor ouderenhuisvesting te ontwikkelen waarin op landelijk niveau zowel het aanbod, de vraag en het mogelijke tekort wordt aangegeven. Tevens zal de monitor informatie bevatten voor het lokale niveau omdat op dat niveau de opgave het beste in kaart gebracht kan worden. Wij zenden de monitor ouderenhuisvesting aan het einde van dit jaar aan Uw Kamer.
Daarbij dient al wel te worden aangegeven dat het vaststellen van zowel het aanbod als van de vraag naar seniorenwoningen zeer lastig is, zeker voor de toekomst. Voor de aanbodzijde geldt dat er veel soorten woningen voor senioren bestaan en daardoor geen eenduidige definitie bestaat van een «senioren- of ouderenwoning». Bovendien wonen de meeste ouderen in een reguliere woning. Voor de vraagzijde geldt eveneens dat het lastig is deze vast te stellen omdat de groep zeer divers is en de woonwensen daardoor ook.
Het tekort van 80.000 seniorenwoningen wordt in verschillende publicaties genoemd. Het is ons, ook na navraag, niet duidelijk wat de bron is van dit aantal.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ANBO, ActiZ en Stichting Knarrenhof over dit tekort aan seniorenwoningen en hun 5-puntenplan om dit op te lossen1 en de Kamer te informeren over de resultaten daarvan voor het einde van 2020?
Ja.
Wat zijn de concrete resultaten van de gesprekken die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de taskforce Wonen en Zorg heeft gevoerd en komt er een meerjarige agenda voor wonen en zorg?
Met het programma Langer thuis hebben wij een meerjarig programma opgestart de woon- en zorgopgave voor ouderen op te pakken. De Taskforce Wonen en Zorg, die door de VNG, Aedes, Actiz en de ministeries van VWS en BZK is opgericht, heeft zich tot doel gesteld dat in 2021 alle gemeenten hun opgave ouderenhuisvesting in kaart hebben gebracht en daarover prestatieafspraken maken met woningcorporaties en zorgaanbieders.
De Minister van VWS en de voorzitter van de Taskforce hebben in maart 2020 onder meer gesproken over de werkzaamheden van de Taskforce en de verbinding van de opgave met betrekking tot zelfstandig wonen met de opgave van de verpleeghuiszorg. Tijdens het overleg is besloten te streven naar een bestuurlijk overleg met alle partijen die bij de opgave van wonen en zorg voor zelfstandig wonende ouderen en verpleeghuiszorg zijn betrokken.
Hoeveel gemeenten hebben inzicht in de kwantitatieve opgave op het gebied van huisvesting van senioren?
De Taskforce heeft in het voorjaar een nulmeting gedaan om in kaart te brengen waar gemeenten samen met woningcorporaties en zorgorganisaties staan in het maken van een woonzorganalyse, een woonzorgvisie en prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg. Aan de nulmeting hebben 218 gemeenten (respons 61%) en 152 (respons 55%) woningcorporaties deelgenomen. Een woonzorganalyse is volgens de definitie van de Taskforce een document dat kwantitatief en kwalitatief inzicht geeft in de huidige situatie (demografie, zorg, ondersteuning, woningmarkt, voorzieningen), behoeften, trends en ontwikkelingen. Daarbij gaat de Taskforce uit van een bredere opgave dan alleen huisvesting. Bijna de helft van de gemeenten die hebben gereageerd op de nulmeting beschikt over een woonzorganalyse (109 gemeenten). Eén op de zes gemeenten (39 in totaal) werkt aan de totstandkoming van zo’n analyse.
Hoeveel gemeenten hebben op dit moment een kwalitatieve woonvisie en hoeveel daarvan hebben ook een leefvisie die ingaat op de organisatie van welzijn binnen de woonopgave?
In tweederde van de gemeenten die deelnamen aan de nulmeting van de Taskforce (150 in totaal) zijn tussen de gemeenten en de woningcorporaties afspraken gemaakt over wonen, welzijn en zorg. In minder dan de helft van deze gemeenten ligt aan deze prestatieafspraken een woonzorgvisie ten grondslag. Een derde van de gemeenten (76 in totaal) maakt (nog) geen specifieke prestatieafspraken over wonen, welzijn en zorg met de woningcorporaties.
Bent u bereid te stimuleren of op te leggen dat alle gemeenten inzicht verwerven in de hoeveelheid en de soort woningen die voor de groeiende groep senioren moet worden gebouwd?
Er bestaat een zeer grote diversiteit aan soorten woningen die specifiek geschikt zijn voor senioren. Sommige richten zich op fysieke beperkingen, zoals rolstoeltoegankelijk woningen. Andere hebben extra functies die gericht zijn op sociale interactie, zoals bij de Knarrenhof het geval is. Niet alleen een geschikte woning is belangrijk voor ouderen. Ook de woon- en leefomgeving en de (bereikbaarheid van) voorzieningen bepalen of iemand tot op hoge leeftijd zelfstandig kan blijven wonen. De diversiteit en het daarmee samenhangende maatwerk maakt het lastig om vanuit de landelijke overheid verplichtingen op te leggen.
Vanuit het Rijk zetten wij in op:
We ondersteunen en stimuleren het lokale niveau door de inzet van het ondersteuningsteam Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve Wijk Langer Thuis en de stimuleringsregeling Wonen en Zorg. Daarnaast nemen onze ministeries samen met de VNG, Ades en Actiz deel aan de Taskforce Wonen en Zorg. De Taskforce streeft ernaar dat alle gemeenten hun opgave medio 2021 kaart hebben gebracht en in 2021 hiertoe prestatieafspraken met woningcorporaties en zorgaanbieders maken. Daarbij hebben we in de brief «Stand van zaken programma langer thuis» van juni 2020 aangegeven te streven naar een bestuurlijke afspraak begin 2021 met VNG, IPO, Aedes, Actiz, ZN en de rijksoverheid. De kern van de beoogde afspraken zal zijn hoe de opgaven lokaal en in de regio in samenhang worden vertaald in lokale prestatieafspraken voor wonen, welzijn en zorg. Deze bestuurlijke afspraken volgen op de werkzaamheden die hiervoor reeds zijn verricht door de Taskforce Wonen en Zorg en de zorgkantoren.
Bent u van mening dat er een taakstellende opdracht voor gemeenten moet komen ten aanzien van het aantal seniorenwoningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar de relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De relatie tussen welzijn, wonen en zorgkosten is een erg breed onderwerp voor een gedegen onderzoek. Zowel de maatschappelijke kosten als de baten van zowel welzijn als wonen is van zoveel factoren afhankelijk dat het zeer lastig is dit in harde betrouwbare cijfers weer te geven. Het is echter aannemelijk dat woningen of woonvormen voor ouderen, de kwaliteit van leven van de ouderen zal verhogen en dat dit invloed kan hebben op de ondersteunings- en/of zorgvraag. Wij focussen in de onderzoeksactiviteiten die we financieren daarom op praktische kennis die kan worden gebruikt door de verschillende partijen die bezig zijn met woonvormen of met de opgave van wonen en zorg, zoals in het innovatieprogramma Inclusieve wijk en het kennisprogramma Woonvormen voor senioren.
Bent u bereid de noodzaak tot samenhang tussen het ruimtelijk en het sociaal domein onder de aandacht te brengen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
De VNG is zich volgens ons zeer bewust van de samenhang van het ruimtelijk en het sociaal domein. Zij is samen met Actiz, Aedes en de ministeries van BZK en VWS één van de initiatiefnemers van de Taskforce Wonen en zorg. De voorzitter van de Taskforce, de heer Adriani, is lid van de VNG commissie Wonen, ruimte en mobiliteit.
Gaat u in gesprek met gemeenten over de vraag hoe zij geclusterde woonvormen gaan faciliteren, gelet op het feit dat de Monitor Geclusterd Wonen laat zien dat in een derde van de gemeenten nog geen geclusterde woonvormen aanwezig zijn?
De Taskforce gaat de komende periode in alle regio’s bijeenkomsten organiseren over het belang van het maken van de woonzorganalyse en een woonzorgvisie om daarmee te komen tot afspraken om de woonzorgopgave in te vullen. De opgave zal daarbij deels bestaan uit de vraag naar geclusterde woonvormen. Daarbij ondersteunen we op verschillende wijzen de realisatie van meer geclusterde woonvormen, waaronder de stimuleringsregeling Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve wijk, het kennisprogramma Woonvarianten senioren en het ondersteuningsteam wonen en zorg.
Welke gevolgen voor uw beleid heeft de verwachte vraagstijging naar Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) van 30.000 personen in 2025 en 100.000 personen in 2040 ten aanzien van voldoende seniorenwoningen?2
De verwachte vraagstijging betekent dat het aantal plaatsen voor ouderen met een zorgbehoefte moet worden uitgebreid. Dit kan via een toename van het aantal verpleeghuisplaatsen en deels via toename van het aantal plekken in seniorenwoningen. Zorgkantoren zijn nu bezig met het opstellen van en regionale woonzorgvisie. Zij betrekken daar vaak gemeenten en andere lokale partners bij. Beide activiteiten worden op elkaar afgestemd. Wij willen over dit onderwerp begin 2021 bestuurlijke afspraken over maken met de VNG, IPO, Aedes, ActiZ en ZN.
Heeft de verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg per 4 april jl. daadwerkelijk geleid tot een hoger gebruik van de regeling?
Ja. In 2019 zijn 19 aanvragen voor de initiatieffase ingediend, waarvan er 12 zijn toegekend. In 2020 zijn tot 1 september 38 aanvragen ingediend voor de initiatieffase, waarvan 27 zijn toegekend en nog 8 in behandeling zijn. Er is in 2020 totaal voor een bedrag van 478.000 euro aan subsidie verleend. Er zijn daarnaast 3 leningen voor de planontwikkelfase ingediend. Hiervan is één afgewezen en zijn twee leningen voor een bedrag van in totaal 286.000 euro nog in behandeling. Daarnaast is een lening van bijna 600.000 euro geborgd. We gaan ervan uit dat de komende tijd meerdere aanvragen zullen worden ingediend.
De NAM die geen bemoeienis meer heeft in afhandeling van de bevingsschade. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die aankondigt dat hun taak er op zit bij schadeafhandeling?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik ben bekend met het bericht van NAM. NAM meldt dat zij klaar is met de reguliere schadeafhandeling. Dat beeld herken ik. Voor alle 6.199 oude schadegevallen heeft NAM een aanbod gedaan. Voor bewoners die zich niet konden vinden in het aanbod van NAM, was het mogelijk het geschil aan te melden bij de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna: Arbiter). De Arbiter heeft in juni de laatste uitspraak gedaan. Naar ik begrepen heb van NAM zijn alle uitspraken opgevolgd. Hiermee is voor al deze oude schademeldingen het reguliere schade-afhandelingsproces doorlopen en afgerond.
NAM richt zich momenteel op een goede afronding van enkele resterende oude schades die buiten de reguliere schadeafhandeling vallen. Zo zijn er nog enkele complexe situaties waar NAM nog medewerking verleent om tot een totaaloplossing te komen die meer behelst dan alleen schade. Ook kunnen sommige bewoners zich nog melden bij NAM voor de betaling van een factuur, bijvoorbeeld voor het verzilveren van een voucher of gemaakte bijkomende kosten conform gemaakte afspraken of een uitspraak van de arbiter. In twee zaken geeft de NAM nog opdracht voor het schadeherstel. In deze gevallen zijn de werkzaamheden gestart of ingepland, of op wens van de bewoner gekoppeld aan bijvoorbeeld bouwkundig versterken. Ook zijn er circa 25 zaken waarin door bewoners een procedure aanhangig is gemaakt bij de rechter. Voor schademelders bij wie er geen overeenstemming is bereikt, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Klopt het dat alle «oude schadegevallen» (6199) die nog onder de NAM vielen, zijn afgehandeld? Zo ja, is dit naar tevredenheid van gedupeerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het onderzoek naar de afhandeling van de schade te herhalen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft hier een onderzoek dat is uitgevoerd door marktonderzoeksbureau AHA! in opdracht van de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken en Klimaat, niet in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het onderzoek richtte zich op bewoners die onder de groep «oude»» schadegevallen vielen en die het aanbod van NAM hadden geaccepteerd. Naar aanleiding van het door de Tweede Kamer uitgevraagde onderzoek van AHA! heb ik uw Kamer op 17 december 2019 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 706) over de opgezette «Reparatie herstelkosten acceptanten ruimhartig aanbod NAM». Gezien het feit dat de reparatie inmiddels heeft plaatsgevonden en is afgerond, zie ik geen aanleiding om het eerdere onderzoek te herhalen.
Bent u, net als de NAM, tevreden over de regeling die slechts 54 van de duizenden mensen, met een ontoereikende schadevergoeding, heeft gecompenseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In reactie op vragen van de VVD van het SO Mijnbouw-Groningen op 15 april jl. heb ik uw Kamer op 15 mei jl. geïnformeerd dat het niet de verwachting was dat de ruim 6.000 gevallen een aanvraag zouden indienen. Niet elke bewoner die een aanbod van NAM in het kader van de resterende 6.199 openstaande schademeldingen heeft ontvangen, voldeed namelijk automatisch aan de voorwaarden van de reparatieregeling. Het is positief dat met deze regeling 54 bewoners bij wie het aanbod van NAM ontoereikend is gebleken een aanvullende vergoeding hebben ontvangen.
Waar kunnen mensen terecht die hun schade nog steeds niet of onvoldoende vergoed hebben gekregen? Wat gaat u doen om deze gedupeerden alsnog naar volle tevredenheid te compenseren?
Voor bewoners bij wie er geen overeenstemming is bereikt over de schademelding, of die het niet eens zijn met de uitspraak van de Arbiter, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Hoeveel van de 7.900 vouchers van 1.500 euro die door Centrum Veilig Wonen (CVW) in 2017 zijn aangeboden in «operatie Schone Lei» zijn er inmiddels ingewisseld? Hoe gaat u mensen die nog een voucher hebben en deze toch nog willen verzilveren, helpen?
Op initiatief van de Nationaal Coördinator Groningen heeft NAM in het kader van een «schone lei» een voucher aangeboden aan bewoners met niet erkende schades. Het versturen en afhandelen van de vouchers is uitgevoerd door het CVW. Er zijn volgens de administratie van NAM 6.870 vouchers geaccepteerd met een gemiddeld bedrag van € 1.692,–. Daarvan zijn 88 geaccepteerde vouchers nog niet verzilverd. NAM heeft eind 2019 tweemaal een belronde gedaan om bewoners aan te moedigen de voucher te verzilveren. Wanneer bewoners zich alsnog melden, kunnen de vouchers verzilverd worden.
Daarnaast zijn er ruim 100 schadedossiers waarin een voucher is geaccepteerd, maar waarbij de schade alsnog op andere wijze is vergoed, of anderszins bij CVW of NAM de verwachting is ontstaan dat van de voucher geen gebruik wordt gemaakt.
Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen de NAM? Wat is de stand van zaken van deze rechtszaken?
NAM is nog betrokken bij circa 25 zaken waarin een procedure aanhangig is bij de rechter en waarin schade een onderdeel uitmaakt van het geschil. Deze zaken bevinden zich in verschillende stadia. Ik kan geen uitspraken doen over lopende rechtszaken.
Hoeveel mensen met «oude zaken» zijn er die tot nu toe onvoldoende geld geboden hebben gekregen door de NAM en die nog steeds wachten op een voorstel dat de schade volledig dekt?
NAM heeft voor alle resterende 6.199 schademeldingen een aanbod gedaan. Ruim 5000 bewoners hebben dit aanbod geaccepteerd. Indien bewoners zich niet konden vinden in dat aanbod dan konden zij het geschil voorleggen aan de Arbiter. De zaken die zijn aangemeld bij de Arbiter, zijn inmiddels afgerond. Voor bewoners die zich niet kunnen vinden in de uitspraak van de Arbiter of geen gebruik hebben gemaakt van de arbiterprocedure, bestaat de mogelijkheid de schades ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter.
Welke rol speelt de NAM nog in de zaken die de Arbiter dit voorjaar heeft overgedragen aan de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), inmiddels het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?4
NAM heeft geen rol in de verdere afhandeling van deze zaken. Ten algemene geldt dat de kosten van de door het IMG afgehandelde aanvragen om schadevergoeding op grond van de Tijdelijke wet Groningen via een heffing op NAM worden verhaald.
Waarom zal er geen onafhankelijk onderzoek uitgevoerd worden naar de arbiterprocedure?
De werkwijze van de Arbiter is tussentijds geëvalueerd en op basis daarvan zijn er verbeteringen in het proces doorgevoerd. Nu de Arbiter klaar is, is een evaluatie niet aan de orde.
Is het betalingsconflict met de NAM over de Stuwmeerregeling inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het notaoverleg van 27 mei jl. heb ik uw Kamer gemeld, dat ik met NAM in gesprek ben over de stuwmeerregeling. Zoals ook de Algemene Rekenkamer in haar Rapport bij het Jaarverslag (RJV) 2019 heeft gemeld, bestaat er geen grondslag om de kosten van deze regeling te verhalen op NAM op grond van de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen. Ik ben hierover met NAM in gesprek. Zodra er een uitkomst is, informeer ik uw Kamer.
Staat genoemd betalingsconflict op zichzelf of zijn er meerdere discussies met NAM aangaande betalingen voor schade, versterking en compensatie? Kunt u dit antwoord ook toelichten?
Doordat NAM op afstand staat, heeft NAM geen enkele invloed op de schadeafhandeling en de versterking. De kosten worden achteraf op NAM verhaald. Als er discussies zijn over de kosten, dan worden die door mij met NAM gevoerd en niet door individuele bewoners. De operatie aan de voorkant ondervindt daar geen nadeel van. NAM heeft de schadefacturen over 2018 en 2019 volledig betaald, maar daar bezwaren bij geuit. Hierover ben ik in gesprek. Dit kan op grond van de afspraken die zijn gemaakt in de Tijdelijke overeenkomst schadeafhandeling Groningen uitmonden in een arbitrageprocedure. Met NAM lopen verder gesprekken over welk deel van versterking van zorggebouwen en batch 1588 genoodzaakt wordt door veiligheid en waarvoor NAM moet betalen. Tenslotte ben ik met NAM in gesprek over het afsluiten van een geactualiseerde betaalovereenkomst voor de versterkingsoperatie en een betaalovereenkomst voor de nieuwbouwregeling, versterking van industrie en infrastructuur. Zoals gebruikelijk informeer ik uw Kamer over de uitkomsten en stuur ik, eveneens zoals gebruikelijk, de gesloten overeenkomsten mee.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 10 september 2020?
Vanwege het vergaren van de benodigde informatie is dit helaas niet gelukt.
Het bericht: minister die niet reageert op omstreden vertrekpremie directeur woningcorporatie Woonbron |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Minister reageert niet op provocatie Woonbron»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens is voor zover het de woningcorporaties betreft gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw heeft op 20 augustus jl. gereageerd naar het bestuur van Woonbron op de betreffende tekst in het jaarverslag.
Wat is uw mening over het feit dat de Rotterdamse woningcorporatie Woonbron in haar jaarrekening 2019 vasthoudt aan de opvatting dat zij niet onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het verstrekken van een ontslagvergoeding aan de in juli 2018 vertrokken directeur? Kunt u dit toelichten?
De gang van zaken is voor de Aw aanleiding geweest om in overleg te treden met Woonbron. De Aw geeft aan dat tekst zoals opgenomen in het jaarverslag geen recht doet aan het indringende en constructieve gesprek dat de Aw en de Raad van Commissarissen van Woonbron met elkaar hadden. De tekst doet ook geen recht aan de afspraak dat Woonbron zich committeert aan de beleidslijn van BZK en de Aw inzake de VPL premie.
Waarom wacht u met het geven van een reactie op deze kwestie totdat een eerstvolgende, pas in 2021 te verwachten, beoordelingsbrief over Woonbron verschijnt?
Dat is niet het geval, zie het antwoord op vraag 1.
Overweegt u, net als in januari 2020 gebeurde in de affaire Laurens Wonen, de Autoriteit woningcorporaties een aparte brief te laten sturen waarin u uw ongenoegen over Woonbrons opstelling in de kwestie kunt uiteenzetten?2
Nee, voor een aparte brief is geen noodzaak. Woonbron heeft namelijk na de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde reactie van de Aw op 3 september het volgende bericht op haar website geplaatst:
Wat was de uitkomst van het eerder gevoerde verantwoordingsgesprek tussen de Autoriteit woningcorporaties en de commissarissen van Woonbron?
De uitkomst van het gesprek was voor de Aw op dat moment zodanig dat de kwestie wat haar betreft afgehandeld was.
Het agressief incassobeleid bij woningcorporatie De Key |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Huurders weigeren de huurverhoging per 1 juli»? Wat is hierop uw reactie?1
Ik ken de oproep van de Bond Precaire Woonvormen aan huurders om de aangekondigde huurverhoging door verhuurders voor 1 juli jl. te weigeren. Daarbij richt de Bond zich primair op 800.000 huishoudens die volgens het NIBUD al voor de coronacrisis financieel in de knel kwamen voor wat betreft hun levensonderhoud. Ik vind het een goede zaak dat er organisaties zijn als de Bond Precaire Woonvormen, die bewoners wijzen op hun rechten en hen ook praktisch ondersteunen. Ik heb op 15 september 20204 toegelicht dat ik gerichte maatregelen ga nemen om de betaalbaarheid van het huren voor huurders met een laag inkomen te verbeteren.
Bent u op de hoogte van het feit dat corporatie De Key huurders geautomatiseerde brieven stuurt waarin wordt gedreigd met het inschakelen van een deurwaarder als er niet wordt ingegaan op de voorgestelde huurverhoging? Wat is hierop uw reactie?
Ik heb hierover contact gehad met de betreffende corporatie. Volgens woningstichting De Key ontvangen huurders die bij de corporatie of bij de Huurcommissie schriftelijk bezwaar hebben gemaakt tegen de huurverhoging 2020 geen betalingsherinnering voor de niet betaalde huurverhoging zolang de bezwaarprocedure loopt.
Alleen wanneer de corporatie (nog) niet wist dat de huurder bezwaar zou maken, kon het wel gebeuren dat de huurder een betalingsherinnering heeft ontvangen. Bijvoorbeeld doordat de huurder de voorgestelde huurverhoging per 1 juli niet heeft betaald zonder een bezwaarschrift te hebben ingediend. Deze huurders vallen onder de zogenaamde «rappelprocedure». De huurder moet dan zelf het initiatief nemen tot toetsing van de redelijkheid van het huurverhogingsvoorstel bij de Huurcommissie (voor 1 november 2020) als hij de voorgestelde huurverhoging wil betwisten. De corporatie heeft deze huurders uiterlijk 1 oktober 2020 per aangetekende post een herinnering gestuurd dat een voorstel tot huurverhoging is gedaan en informeerde hen over rechten en plichten. In deze procedure bij de Huurcommissie is de huurder de verzoekende partij en dient de leges te betalen.
Enkele huurders die de huurverhoging niet betaald hebben en hierover een betalingsherinnering hebben ontvangen, hebben naar zeggen van De Key contact gezocht met de corporatie en gezegd dat zij de huurverhoging niet wensen te betalen. De corporatie heeft gesteld dat zij bij deze huurders de huurverhoging als betwist heeft opgevoerd. Dit betekent dat De Key het huurverhogingsbedrag niet in rekening brengt zolang het bezwaar loopt (automatisch). Hierdoor ontstaat ook bij deze huurders geen huurachterstand.
Welke andere corporaties maken gebruik van deze automatisch vervaardigde brieven naar huurders die nog geen besluit hebben genomen om de voorgestelde huurverhoging te accepteren? Is dit een wijdverspreid fenomeen onder woningcorporaties? Wordt deze methode ook toegepast door particuliere verhuurders? Zo ja, kunt u inzicht geven in de schaal waarop dit door particuliere verhuurders wordt toegepast?
Mij is bekend dat veel woningcorporaties bij een gesignaleerde betalingsachterstand snel contact opnemen met de betreffende huurders om de reden van de betalingsachterstand te achterhalen en te kijken hoe voorkomen kan worden dat er een serieuze betalingsachterstand ontstaat. Ik heb signalen dat woningcorporaties incassobrieven sturen naar huurders die niet de (gehele) voorgestelde huurverhoging betalen, maar ik heb geen inzicht in de schaal waarop dit gebeurt bij woningcorporaties of bij particuliere verhuurders.
Hoeveel huurders hebben gebruik gemaakt van hun recht om bezwaar te maken tegen de voorgestelde huurverhoging?
Ik beschik niet over een overzicht in hoeverre de ruim 2,2 miljoen huishoudens in de sociale huursector bezwaar hebben aangetekend tegen de huurverhoging per 1 juli jl.
Hoeveel bezwaren tegen de voorgestelde huurverhoging zijn gegrond verklaard? En wat was hierdoor het effect op de voorgestelde huurverhoging?
Zie antwoord vraag 4.
Is bij huurders die gebruik maken van hun wettelijke recht om niet in te gaan op de voorgestelde huurverhoging volgens u sprake van een betalingsachterstand? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kan het dat verhuurders automatisch vervaardigde herinneringsbrieven sturen aan huurders, waarin gesproken wordt over betalingsachterstand?
Een huurverhogingsvoorstel is een eenzijdig voorstel van de verhuurder om de overeengekomen huurprijs te verhogen. De huurder is niet verplicht in te stemmen met de voorgestelde huurverhoging. Hij kan zijn bezwaar kenbaar maken via een bezwaarschrift (hij mag de voorgestelde huurverhoging dan wel betalen, maar het hoeft niet), of door het niet betalen van de voorgestelde huurverhoging. In dat laatste geval moet de verhuurder de huurder binnen drie maanden na de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging aangetekend een zogenoemde «rappelbrief» sturen. Zie voor een toelichting hierop mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte dat sommige verhuurders dreigen met het doorgeven van contactgegevens van huurders aan gemeenten op grond van huurbetalingsachterstand?2
Steeds meer verhuurders en gemeenten werken samen om huurachterstanden op te lossen en huisuitzetting te voorkomen. Onderdeel is daarvan is vaak dat zowel particuliere als sociale verhuurders een signaal naar de gemeente sturen over betaalachterstanden op het moment dat een betalingsregeling en het zoeken van persoonlijk contact niet tot een oplossing heeft geleid. Gemeenten bieden huurders vervolgens schuldhulpverlening aan.
De juridische borging van deze uitwisseling van persoonsgegevens is opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die daartoe recent is gewijzigd (Stb. 2020, nr. 239, 240 en 241 en Kamerstukken 35 316) en begin 2021 van kracht wordt. De huurder wordt vooraf geïnformeerd door de verhuurder, zodat de huurder de gelegenheid heeft bezwaar te maken tegen het doorgeven van contactgegevens.
In dit kader volg ik met interesse het initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) om met landelijke partijen zoals de VNG en Aedes, een Landelijk Convenant Vroegsignalering tot stand te brengen; doel daarvan is onder andere een meer uniforme aanpak te bevorderen door verschillende organisaties en zo eerder personen met problematische schulden te kunnen helpen. Ondertekening van dit convenant is voorzien dit najaar.
Wat gaat u doen om huurders beter te beschermen tegen het agressieve incassobeleid van corporatie De Key? Kunt u dit toelichten?
Ik verwacht van verhuurders dat zij maatschappelijk verantwoord incasseren. Voor het voorkomen van huisuitzettingen helpt het wanneer woningcorporaties en andere verhuurders bij huurachterstanden in een vroeg stadium contact zoeken met huurders en een betalingsregeling aanbieden. Van huurders mag worden verwacht dat zij bij dreigende financiële problemen hulp zoeken en aangeboden hulp accepteren.
De Key geeft aan dat een van haar doelstellingen is huurachterstanden en huisuitzettingen te voorkomen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Amsterdam, de andere corporaties en de huurdersorganisaties met het project Vroegeropaf.
Bent u bereid om indien nodig ook met andere corporaties dan de Key en particuliere verhuurders die huurders herinneringen, aanmaningen, brieven met dreigementen om een deurwaarder in te schakelen sturen, in gesprek te gaan om dit in de toekomst tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Over de betaalbaarheid van huren en het voorkomen van huurachterstanden en huisuitzettingen ben en blijf ik in gesprek met huurders en verhuurders. Ook met Aedes heb ik hier contact over. Allen zijn doordrongen van de noodzaak dat verhuurder en huurder bij betalingsachterstanden in vroeg stadium contact hebben, zowel schriftelijk als persoonlijk contact. De mogelijkheid een deurwaarder in te schakelen is een stok achter de deur om de huur te betalen of om ondersteuning bij het oplossen van problemen te accepteren.
Bent u bereid om het incassobeleid van corporaties ook met Aedes te bespreken?
Zie antwoord vraag 9.
Wat gaat u doen om huurders beter te informeren over wat hun rechten zijn rondom bezwaar maken tegen de voorgestelde huurverhoging?
Het informeren van huurders over hun rechten rondom het maken van bezwaar tegen de voorgestelde huurverhoging is primair een taak van de verhuurder.
Op de websites www.rijksoverheid.nl6 en www.huurcommissie.nl7 staat toegelicht dat huurders bezwaar kunnen maken tegen een huurverhogingsvoorstel, hoe zij dat kunnen doen en in welke gevallen zij dat (met succes) kunnen doen. Ook de Woonbond geeft op zijn website8 informatie over hoe en in welke gevallen een huurder (met succes) bezwaar kan maken tegen een voorgestelde huurverhoging.
Wilt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik ga ervan uit dat ik met het bovenstaande op adequate wijze uw vragen heb beantwoord.
Het bericht ‘Absurditeit op Amsterdamse huizenmarkt: mini-hotelkamer te huur als woning’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Absurditeit op Amsterdamse huizenmarkt: mini-hotelkamer te huur als woning»? Wat is hierop uw reactie?1
Ja
Is er bekend hoeveel personen gebruik maken van dit aanbod zoals aangeboden op Kamernet?2
Het is mij niet bekend hoeveel personen gebruik maken van dit concept en wie hier gebruik van maken. Volgens Cityhub hotel wordt er zeer beperkt gebruik gemaakt van dit aanbod en geeft zij aan dat zij geen onderscheid maakt in de gebruikers van de aangeboden ruimten en de door u gevraagde uitsplitsing niet aan kan leveren.
Ziet u dit aanbod als woonverblijf of als hotelverblijf? Kunt u dit uitleggen?
Of er sprake is van een woonverblijf hangt in eerste instantie af van de bestemming. In deze casus is er sprake van een hotelbestemming waarbij de gebruiker een bepaald bedrag betaalt per nacht of per termijn. Het gebeurt vaker dat mensen om uiteenlopende redenen een wat langere periode in een hotel verblijven. Voorts is er bij wonen sprake van een huurovereenkomst waardoor de huurder meer rechten heeft dan een gebruiker van een hotelkamer. In sommige situaties kan er huurrecht ontstaan zonder dat er sprake is van een huurovereenkomst. Het is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of er sprake is van reguliere huur.
Voldoet dit aanbod volgens u aan het bouwbesluit? Kunt u dit toelichten?
Het Bouwbesluit 2014 is ook van toepassing op hotelkamers. Het is aan de gemeente Amsterdam om te controleren of in deze casus aan het Bouwbesluit 2014 is voldaan.
Is er bekend of dit aanbod voornamelijk internationale studenten betreft of ook Nederlandse studenten? Kunt u dit achterhalen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het concept «flexible living? Wat is hierover uw oordeel?3
Ik heb kennis genomen van het door u genoemde concept. CityHub hotel biedt kamers aan voor kortstondig verblijf onder een hotelbestemming. Hoewel ik de voorkeur geef aan reguliere bewoning voor mensen die opzoek zijn naar een woning, kunnen dergelijke aanlandplekken uitkomst bieden voor een woningzoekende die kortstondig onderdak nodig heeft in afwachting van een woning. Het is echter aan gemeenten om te bezien of dergelijke aanlandplekken een bijdrage kunnen leveren voor bijvoorbeeld studenten.
Hoeveel studenten maken op dit moment gebruik van deze zeer korte termijn verblijven? Kunt u dit uitsplitsen in Nederlandse en internationale studenten?
Hiervan worden geen cijfers bijgehouden.
Vindt u een huurprijs van 799 euro per maand voor zes vierkante meter, waarvan twee vierkante meter woonoppervlakte een redelijke huurprijs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is er geen sprake van een huurprijs maar van een hotelkamerprijs. Het is aan de sector zelf om een overnachtingsprijs te bepalen en aan een gebruiker om deze prijs wel of niet te betalen.
Kunt u verklaren op basis van welke criteria deze verhuurder tot dit bedrag is gekomen?
Zie antwoord vraag 8.
Is het volgens het woningwaarderingsstelsel ook mogelijk om tot dit bedrag te komen? Kunt u dit toelichten?
Huurprijsbescherming is in beginsel niet van toepassing op de verhuur van hotelkamers. In het geval van huur van woonruimte is in beginsel huurprijsbescherming en huurbescherming van toepassing, behalve wanneer het gaat om huur «welke een gebruik van woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is» (artikel 7:232 lid 2 BW). In dat geval geldt de huurprijsbescherming en huurbescherming van woonruimte niet, en geldt slechts wat tussen partijen is overeengekomen. Bij de beoordeling of van dit «gebruik dat naar zijn aard van korte duur is» sprake is, zijn blijkens de jurisprudentie een aantal criteria van belang, waarvan de duur van de huurovereenkomst er (slechts) een is. Er geldt daarbij dus geen harde grens van 6 maanden. Het is aan de huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van reguliere huur van woonruimte en of daarbij vervolgens de huurprijsregelgeving wordt overschreden.
Kunnen huurders zich in dit geval ook wenden tot de Huurcommissie om een lagere huurprijs af te dwingen?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dit aanbod wenselijk? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, op welke wijze bent u van plan om dit soort praktijken tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er meer navolging gegeven aan de motie Asscher / Heerma over bestuurlijke boetes voor verhuurders die doelbewust te hoge huren vragen?4
Over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de door u genoemde motie, wordt u bij brief separaat geïnformeerd.
Op welke wijzen kunnen (buitenlandse) studenten extra worden beschermd tegen de uitwassen van zogenaamde studentenhotels en «short stay» contracten, waarbij er weinig tot geen sprake is van huur(prijs)bescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ambtelijk is met de gemeente Amsterdam gesproken over de wenselijkheid van dergelijke constructies. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat zij hotelkamers als aanlandplekken voor studenten beschouwen maar dat dit in geen enkel opzicht de norm mag worden. Volgens de gemeente Amsterdam zijn hotels in beginsel niet om in te wonen. Ik sta achter dit uitgangspunt. Ambtelijk wordt er samen met de gemeente Amsterdam bezien wat passende maatregelen zijn om langdurig verblijf in hotels niet de norm te laten worden.
Ik vind het belangrijk dat voor studenten voldoende en passende huisvesting beschikbaar is. Daarom heb ik samen met betrokken partijen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting ondertekend. Samen zetten we ons in op het in evenwicht brengen van vraag en aanbod naar studentenhuisvesting. De ambities die de studentensteden de afgelopen jaren hebben uitgesproken worden meer en meer ondersteund door concrete plannen waarmee het tekort lokaal zal teruglopen. Zo zijn er vorig jaar in verschillende studentensteden bijna 8.000 woningen gerealiseerd. Daarnaast zijn verschillende acties ingezet om studenten te informeren over hun rechten en mogelijkheden, zoals het laten checken van hun huurprijs bij de Huurcommissie.
Bent u bereid om met gemeenten, studentenhuisvesters en studentenorganisaties in overleg te treden om te waarschuwen tegen nadelige kanten van constructies als studentenhotels?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gaat u aan deze situatie doen? Bent u niet bang dat straks een hele generatie studenten zonder huurrechten komt te zitten?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u alle vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
De vragen zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
Het bericht dat de grootste vervuilers amper betalen aan klimaatbeleid |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) is dat betaalt voor klimaatbeleid en niet de zware industrie, zodat het in de praktijk kleine bedrijven zoals fietsen- en koekjesfabrikanten zijn die 80% van de subsidiepot voor industriële vergroening opbrengen?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat juist de zware industrie, zoals de olieraffinaderij van Shell en Tata Steel, niet of nauwelijks meebetaalt aan klimaatbeleid terwijl zij wel verantwoordelijk is voor zoveel CO2-uitstoot? Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig is en steun voor klimaatbeleid ondermijnt, dat juist de grootste veroorzakers van de klimaatcrisis weer de dans ontspringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. De zware industrie betaalt op verschillende manieren mee aan het klimaatbeleid. Het kabinet zet erop in om de fiscale prikkels op die manier in te richten dat zij de energie- en klimaattransitie ondersteunen, met behoud van de internationale concurrentiepositie.
In 2020 is de lastenverdeling van de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie (ODE) tussen huishoudens en bedrijven aangepast om deze evenwichtiger te maken, ten gunste van huishoudens. Huishoudens dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst in plaats van 50% terwijl bedrijven nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. De ODE wordt opgebracht om de subsidies voor verduurzaming, de SDE++, te betalen. Om het kleine mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien en de nadruk te leggen op grootverbruikers is afgesproken om alleen de tarieven in de twee hoogste schijven, de 3e en 4e schijf voor aardgas en elektriciteit fors te verhogen. Daardoor zijn de lasten voor de zware industrie, waaronder de bedrijven in de basischemie en de aardolie-industrie, fors verhoogd in 2020 t.o.v. 2019.
Voor een beperkt aantal industriële processen geldt een vrijstelling van de ODE-heffing. Deze vrijstelling hangt samen met de Europese Richtlijn Energiebelastingen en heeft betrekking op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Vrijwel alle EU-landen gebruiken dan ook de ruimte die de Europese Richtlijn Energiebelastingen biedt om vrijstellingen te verlenen om weglek te voorkomen. Het afschaffen of inperken van deze vrijstellingen heeft dus vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
De Europese Commissie zal in het kader van de Europese Green Deal naar verwachting in de eerste helft van 2021 met concrete voorstellen komen om de Richtlijn Energiebelastingen te hervormen. Het kabinet verwelkomt deze hervorming, omdat die ruimte kan bieden om specifieke uitzonderingen voor bedrijven of sectoren te beperken, met behoud van het gelijke speelveld. Overigens geldt dat het internationale bedrijfsleven veelal op mondiale markten opereert, waardoor aandacht voor de internationale concurrentiepositie op die markten bij de herziening van de Richtlijn Energiebelastingen nodig blijft.
Naast de aangekondigde herziening van de Europese Richtlijn Energiebelastingen vindt in Nederland een evaluatie van de nationale energiebelasting plaats. Bij deze evaluatie zal onder meer aandacht worden geschonken aan de vrijstellingen in de energiebelasting en de mogelijkheden om daar veranderingen in aan te brengen, teneinde het gebruik van fossiele brandstof te ontmoedigen. Voor meer details hierover verwijs ik graag naar een Kamerbrief over de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland die ik binnenkort aan uw Kamer zend.
Daarnaast treedt naar verwachting op 1 januari 2021 de Wet CO2-heffing industrie in werking, waardoor bedrijven geprikkeld worden om in CO2-reductiemaatregelen te investeren. De CO2-heffing draagt zodoende bij aan het waarborgen van de substantiële bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen.
Op basis van bovenstaande oordeel ik dat de zware industrie wel degelijk meebetaalt aan het klimaatbeleid.
Hoe oordeelt u over het feit dat van deze opbrengsten door het mkb, onderwijsinstellingen en zelfs ziekenhuizen, de duurzaamheidssubsidies worden betaald die rechtstreeks ten goede komen aan die grootste uitstoters die hiermee hun CO2 onder de grond kunnen stoppen?
Conform de afspraken in het Klimaatakkoord zal de sector industrie in zijn geheel in 2030 een bijdrage aan de ODE betalen van circa 550 miljoen euro. De sector in zijn geheel – waaronder ook de chemie en de raffinaderijen – kan in 2030 een beroep doen op de SDE++ voor CO2-reducerende technieken voor ongeveer hetzelfde budget. In die zin betaalt de sector industrie voor het beslag dat zij voor CO2-reducerende technieken naar verwachting in 2030 kan leggen op de totale SDE++-middelen. Het beslag dat de industrie kan leggen op de SDE++ is niet exclusief voorbehouden aan de zogenoemde zware industrie, noch zijn de in de vraag genoemde bedrijven en instellingen uitgesloten om een beroep te doen op de SDE++. De regeling staat open voor bedrijven en instellingen. Daarnaast is er een plafond ingesteld voor de subsidiëring van de afvang en opslag van CO2-uitstoot (CCS) om te voorkomen dat er daardoor te weinig ruimte overblijft voor andere technieken om voor SDE++-subsidie in aanmerking te komen. Mede hierdoor zijn er ook voor het mkb, onderwijsinstellingen en ziekenhuizen volop middelen beschikbaar om met behulp van de SDE++ te verduurzamen.
Op welke wijze geeft deze praktijk volgens u uitvoering aan de aangenomen motie-Beckerman c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 351), die oproept huishoudens en mkb niet op te laten draaien voor klimaatbeleid van de industrie? Op welke wijze gaat u wél uitvoering geven aan deze door de Kamer breed gedeelde wens om de lasten evenredig bij de zware uitstoters neer te leggen en niet voor rekening te laten komen van het mkb en huishoudens?
Het kabinet heeft in het kader van het Klimaatakkoord besloten om vanaf 2020 de ODE-bijdrage van huishoudens en bedrijven te verschuiven, ten gunste van huishoudens. Huishoudens dragen nu nog circa 1/3 bij aan de ODE-opbrengst in plaats van 50% terwijl bedrijven nu 2/3 van de ODE-opbrengst betalen. Om het mkb hierin zoveel mogelijk te ontzien en de nadruk te leggen op grootverbruikers is afgesproken om hiervoor de tarieven in de 3e en 4e schijf aardgas en elektriciteit fors te verhogen.
Ook is afgesproken om de ODE bijdrage van de industrie sector op te laten lopen naar 550 miljoen euro in 2030, wat ongeveer gelijk is aan het SDE++ budget waar de sector in 2030 een beroep op kan doen ter subsidiëring van CO2-reducerende technieken. Dit betekent dat huishoudens en het mkb niet betalen voor het klimaatbeleid van de industrie via een hogere ODE-bijdrage, maar dat de sector dit zelf financiert. Daarnaast resulteert de aangekondigde CO2-heffing in een verdere waarborg van de bijdrage van de industrie aan de klimaatdoelen.
Gaat u een einde maken aan de vele vrijstellingen van milieuheffingen en energiebelastingen die de zware industrie geniet? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De nieuwe vertragingen van de versterking |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van nieuwe vertragingen binnen de versterkingsoperatie in het aardbevingsgebied die als gevolg heeft dat dat mensen nog langer in onzekerheid zitten en in een onveilig huis wonen? Wat is daarop uw reactie?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) rapporteert via het dashboard over de voortgang van de versterkingsoperatie. Op de website van NCG zijn de cijfers tot en met 31 juli 2020 te zien. Er is met name bij opnames een achterstand opgelopen. NCG doet er alles aan om die in te halen en de bestuurlijk afgesproken doelstellingen te behalen. Tegelijkertijd moeten we onderkennen dat de maatregelen in verband met corona voor vertraging heeft gezorgd. Halverwege maart zijn de opnames stilgelegd. In april heeft NCG alternatieve wijze van opnames getest, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. In mei is in grotere schaal weer begonnen met opnames. Wel blijven er adressen waarvan de bewoner/eigenaar aangeeft vanwege de coronamaatregelen op dit moment niet verder te willen of te kunnen in het traject. Op 31 juli 2020 betrof dit 188 adressen waarvan de bewoners/eigenaren hebben aangegeven het traject vanwege de coronamaatregelen te willen uitstellen.
Het beleid ten aanzien van de versterking is niet aangepast. Wel wordt versnelling in de aanpak aangebracht met het versnellingspakket (TK 2019–2020, 33 529, nr. 718). Het pakket bestaat uit acties en maatregelen die te relateren zijn aan drie hoofdthema’s: versnelling versterkingsoperatie, vergroten regie gemeenten en verbeteren bewonersperspectief.
Waar is deze vertraging precies ontstaan? Zijn er bijvoorbeeld bepaalde batches waar vertraging is opgetreden? Onder welke gemeenten vallen deze? Is het beleid ten aanzien van de versterking aangepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat weet u van vertragingen binnen batch 1467 en binnen Ten Post?
Bij het merendeel van de woningen in Ten Post is geen sprake van vertraging. Bij één project (29 eigenaren) wordt enige vertraging voorzien. De geselecteerde aannemer heeft een voorlopig ontwerp gemaakt. Bij dit voorlopig ontwerp hoort een begroting die – voordat verder gegaan kan worden – goedgekeurd moet worden door NCG. NCG heeft inmiddels de begroting van de aannemer ontvangen en beoordeelt deze op dit moment. Als gevolg hiervan kan de aannemer na de bouwvakvakantie met de eigenaren in gesprek over het voorlopig ontwerp.
Batch 1.467 omvat meerdere projecten in het aardbevingsgebied. Bij het merendeel is geen sprake van vertraging. In Appingedam zijn de versterkingsadviezen ontvangen en gedeeld met de bewoners. De bewoners waren niet akkoord met de voorgestelde versterking. Hierop is onderzocht of het mogelijk was om voor alle woningen in het gebied Plan Zuid te kiezen voor sloop-nieuwbouw. Verder heeft de keuze voor een aannemer meer tijd in beslag genomen. De gemetselde woningen fase 1 worden in het najaar opgeleverd en fase 2 start met uithuizen na de zomer. Voor de vliesgevel woningen zijn in augustus bewonersbijeenkomsten en starten bewonersgesprekken.
Wat is de reden van de vertraging in Ten Post?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) niet betaalt? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u daar aan doen?
NCG heeft zich als uitvoeringsorganisatie te houden aan de wet- en regelgeving en betaalt binnen die kaders uit. In het kader van rechtmatigheid worden nota’s gecontroleerd. Wanneer blijkt dat zaken niet in overeenstemming zijn met de afspraken kan zich vertraging in de betaling voordoen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de aannemer(s) niet rond zijn? Zo ja, waar ligt dat aan? Wat gaat u hier aan doen? Bent u bereid hier volledig transparant in te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elk project dat NCG in opdracht heeft of neemt voert NCG onderhandelingen met aannemer(s) over onder andere prijsniveaus en constructieve methodieken. Over de inhoud van deze onderhandelingen doet NCG geen uitspraak in verband met bedrijfsgevoelige informatie en het feit dat een uitspraak hierover de onderhandelingen kan beïnvloeden.
Kunt u in een grafiek of tijdlijn uiteen zetten hoe de planning per batch was, hoe de uitvoering nu loopt en hoe de verwachting voor de toekomst is? Zo nee, waarom niet?
Het versterken van panden is maatwerk. Hoewel panden in één batch kunnen zitten, betekent dit niet dat alle panden in de batch dezelfde mate van versterking nodig hebben. Wat er moet gebeuren is afhankelijk van de opname en beoordeling. Daarnaast kunnen eigenaren vragen om bepaalde zaken mee te nemen of bezwaar maken tegen de voorgestelde aanpassingen. Hierdoor kan geen planning per batch worden gemaakt.
Onderdeel van het versnellingspakket is dat er een Meerjaren Versterkingsplan (MJVP) wordt gemaakt. Het MJVP moet op basis van de lokale plannen van gemeenten een overkoepelend meerjarig overzicht geven van de versterkingsopgave. Op dit moment wordt door NCG onderzocht of hier ook, aan de hand van scenario’s, een raming kan worden gegeven voor de gehele operatie.
Bent u op de hoogte van de vertraging van versterking aan de Kollerijweg in Woltersum?1 Wat is daarop uw reactie?
Conform de toezegging van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft NCG 20 woningen in Woltersum met voorrang opgepakt. Door NCG is de opdracht gegeven aan ingenieursbureaus om deze woningen als eerst te beoordelen. NCG heeft de bewoners/eigenaren van deze 20 adressen in november 2019 laten weten dat naar verwachting het versterkingsadvies voor hun woning voor de zomer van 2020 beschikbaar zou zijn. De eigenaren van de «vier-op-een rijwoningen» hebben regelmatig contact met een medewerker van NCG. De medewerker heeft hierbij aangegeven dat voor de zomer waarschijnlijk in de zomer zou worden. Eén eigenaar heeft op 24 juli 2020 een e-mailbericht gestuurd naar NCG en gevraagd naar de stand van zaken over het versterkingsadvies. Op basis van een interne planning is aan deze eigenaar per e-mail op 27 juli 2020 geantwoord dat het versterkingsadvies in het vierde kwartaal 2020 of het eerste kwartaal 2021 beschikbaar zou komen. Deze informatie van 27 juli 2020 bleek niet juist te zijn. In de planning is per ongeluk bij deze adressen een foutieve periode ingevoerd. De bewoners/eigenaren van de vier adressen zijn hierover op 30 juli jl. per brief geïnformeerd door NCG. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 8 en 10 zijn ontvangen en worden in de laatste week van augustus met de eigenaren besproken. De versterkingsadviezen voor Kollerijweg 4 en 6 zijn inmiddels door de NCG ontvangen. Deze versterkingsadviezen zijn op 17 augustus met de eigenaren besproken.
Ik vind het belangrijk dat bewoners/eigenaren duidelijkheid hebben over hun versterkingsopgave. Naar aanleiding van de open brief heeft NCG direct actie genomen om betreffende eigenaren- per brief te informeren. Dit gaat NCG ook doen ten aanzien van de overige 16 bewoners die de toezegging hebben gekregen dat ze voor de zomer 2020 een versterkingsadvies zouden ontvangen.
Hoe verklaart u dat hier zonder opgaaf van reden de versterking wordt uitgesteld? Welke rol spelen het ministerie, de gemeente en de NCG hierin?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de open brief van deze gedupeerden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat vorig jaar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) deze groep mensen heeft beloofd voorrang te zullen krijgen van de NCG, zoals de briefschrijvers benoemen? Hoe gaat u deze mensen een oplossing te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoeveel klankbordgroepen voor de versterking zijn er? Wanneer en met welk doel zijn deze opgericht? Wat is de status hiervan? Wie zitten in die klankbordgroepen? Welke procedure is er gevolgd bij de samenstelling van deze groepen? Dragen deze bij aan het herstel van vertrouwen bij gedupeerden? Zo ja, hoe dan?
In het aardbevingsgebied zijn meerdere klankbordgroepen en dorpstafels actief: onder andere in Loppersum, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen. Het initiatief voor dergelijke groepen ligt vooral bij burgers en gemeenten. Op verzoek van de gemeenten sluit NCG in sommige gevallen aan.
Het Versterkingspunt Groningen heeft een klankbordgroep voor de Nije Buurt in Ten Post (specifiek voor de Jan Zijlstraat). Deze klankbordgroep heeft maandelijks een overleg, het meest recente overleg was op 27 juli jl. Deelnemers zijn 4 bewoners en 2 projectleiders. Doel van het overleg is om te bespreken welke wensen bewoners hebben en wat NCG kan betekenen. Ook worden algemene zaken besproken rondom de nieuwe woningen.
Klopt het dat bewoners die lid zijn van een klankbordgroep hun buren moeten informeren over de versterking en vertragingen in deze trajecten? Zo ja, waarom moeten buren elkaar informeren en worden niet alle bewoners tegelijk geïnformeerd? Wat denkt u dat de gevolgen van kunnen zijn van buren die elkaar informeren?
NCG informeert alle eigenaren in een bepaald project via nieuwsbrieven, bijeenkomsten, brieven, e-mails en via individuele contacten met de bewonersbegeleider over wat er gaat gebeuren in de versterkingsopgave. Dit is niet aan de leden van de klankbordgroep.
Bewoners die deelnemen in de klankbordgroep kunnen hun buren informeren over datgene wat besproken is tijdens de klankbordgroep. Deze leden zijn voor de buren het aanspreekpunt om in de klankbordgroep wensen en eventuele problemen van eigenaren aan te kaarten.
Hoe verloopt de communicatie tussen de NCG en inwoners van het aardbevingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bewoner centraal is het belangrijkste uitgangspunt van NCG. De communicatie naar eigenaren/bewoners is maatwerk en gebeurt in samenwerking met de gemeente. We kiezen voor een persoonlijke benadering: één-op-één gesprekken aan de keukentafel, maar ook bijeenkomsten met de inwoners van een straat of wijk. De bewonersbegeleider heeft het directe persoonlijke contact met de eigenaar/bewoner. Wanneer bewoners vragen hebben kan altijd contact worden gezocht via het algemene nummer van de NCG.
Wat zegt u tegen mensen die al jaren het onderhoud aan hun huis uitstellen omdat bewonerbegeleiders zeggen dat ze snel naar een wisselwoning zullen gaan terwijl dat steeds niet gebeurt? Vindt u het terecht dat ze nu opnieuw weer zo lang moeten wachten? Wat gaat u hier aan doen?
Het proces van de versterking is als volgt. Aan de eigenaren wordt verteld dat na een opname een beoordeling nodig is om vast te stellen of de woning wel/niet voldoet aan de veiligheidsnorm. Deze beoordeling kost tijd. Als de beoordeling beschikbaar is en de woning voldoet niet aan de norm, dan wordt uitleg gegeven over maatregelen die nodig zijn. Afhankelijk van de benodigde maatregelen moet een eigenaar tijdelijk uit zijn woning. In het geval van sloop-nieuwbouw is duidelijk dat de eigenaar zijn woning voor langere tijd moet verlaten. Om een nieuwe woning te kunnen bouwen moeten diverse stappen doorlopen worden: van een schetsontwerp via een voorlopig ontwerp naar uiteindelijk een definitief ontwerp. Wanneer eigenaren het definitieve ontwerp hebben goedgekeurd, tekenen de eigenaren en NCG een vaststellingsovereenkomst. Dan is ook duidelijk wanneer de eigenaren verhuizen naar tijdelijke huisvesting en de sloop van de huidige woningen start.
Begrijpt u dat het leven van deze mensen stilstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp goed dat bewoners willen weten waar zij aan toe zijn. Dit inzicht willen we bewoners zo snel mogelijk bieden. Dat is de reden dat in het bestuurlijk overleg van 23 januari jl. het Versnellingspakket is overeengekomen. In het Versnellingspakket staat onder meer een aantal maatregelen waarmee de versterkingsopgave wordt versneld zoals bijvoorbeeld de praktijkvariant, de typologieaanpak en de bouwimpuls (Zie Kamerstuk 33 529, nr. 718). Naast de versnelling worden bewoners door deze maatregelen centraal gesteld in de versterkingsopgave door ze beter te betrekken.
Begrijpt u dat steeds meer mensen verder vastlopen omdat keer op keer beloftes worden gebroken? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u gedupeerden tegemoet komen nu deze vertraging opnieuw tot uitstel en dus tot stress leidt?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe staat het met de belofte van de Minister van EZK uit 2018 dat het zijn hoogste prioriteit heeft stress en onzekerheid zo snel mogelijk weg te nemen? Welke acties zijn daaruit voortgekomen?
Regio en Rijk geven gezamenlijk prioriteit aan het organiseren van sociale en emotionele ondersteuning. De aardbevingsgemeenten hebben middelen gekregen om extra capaciteit in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning van inwoners. De kosten (5,4 miljoen euro voor een periode van twee jaar) zijn 50/50 verdeeld tussen het Nationaal Programma Groningen en het Rijk. Hiervan zijn bijvoorbeeld aardbevingscoaches aangesteld in sommige gemeenten. Daarnaast zijn sinds 2019, naast de reguliere zorg, geestelijk verzorgers beschikbaar in het aardbevingsgebied om mensen thuis op te zoeken. Geestelijk verzorgers luisteren naar de verhalen van mensen en zijn geschoold om hen te begeleiden en ondersteunen bij gevoelens van onmacht, stress, levensvragen etc. Op 4 februari 2020 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige uitvoering van de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 721). Het Ministerie van VWS is samen met de ministeries van BZK en EZK in overleg getreden met de partijen die zijn betrokken bij het leveren van geestelijke verzorging in het aardbevingsgebied om te bezien hoe kan worden bijgedragen aan het opvangen van de behoefte aan geestelijke zorg in het aardbevingsgebied en hoe dit kan worden vormgegeven. Naast de in de motie genoemde partijen zijn daarbij ook de partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de uitvoering van de subsidie voor geestelijke verzorging thuis.
Gelooft u dat mensen met gezondheidsproblemen als gevolg van de manier waarop de Staat met hen omgaat, automatisch genezen door de gaskraan verder dicht te draaien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen gaan op verschillende manieren om met aanhoudende onzekerheid en stress. Niet bij iedereen zullen klachten vanzelf verdwijnen op het moment dat de gaskraan dicht gaat en de aardbevingen stoppen. Het is belangrijk dat mensen de hulp en de zorg krijgen die bij hen past om gezondheidsklachten te verminderen en te voorkomen. Mensen die door de aardbevingen zijn getroffen en kampen met stress of andere gezondheidsklachten als gevolg van de aardbevingen kunnen via de huisarts passende zorg krijgen. Daarnaast is de GGD verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in de regio.
Welke maatregelen denkt u dat er extra nodig zijn voor volledig herstel van gezondheid en vertrouwen?
We monitoren de uitwerking van de maatregelen die in gang zijn gezet, zo nodig kan bezien worden of extra maatregelen nodig zijn.
Welke prioriteit hebben de gezondheidsproblemen van deze mensen voor u? Waar blijkt dat uit? Welke stap extra gaat u voor deze gedupeerden zetten?
Zie het antwoord op vraag 18 en vraag 20.
Hoe staat het met de uitvoering van het plan van aanpak uit 2018 van de GGD dat zorgt voor een samenhangend hulpaanbod door verschillende betrokken organisaties, zoals de Minister van EZK in 2018 aangaf in zijn beantwoording?2 Hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zijn er al positieve resultaten te melden? Zo nee, waar ligt dit aan?
In 2019 en 2020 zetten de aardbevingsgemeenten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Denk bijvoorbeeld aan het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. GGD Groningen ondersteunt gemeenten in de hele provincie met het delen van kennis, het volgen van de ontwikkelingen en de evaluatie. Ook wordt ingezet op het trainen van diverse professionals in de aardbevingsgemeenten. Er wordt onder andere getraind op het herkennen van de problematiek achter de voordeur en het ervoor zorgen dat mensen voor zichzelf opkomen en zo nodig hulp durven te vragen. Door problemen beter en eerder te herkennen kan een zorgaanvraag zoveel mogelijk worden voorkomen. In het najaar zal de Minister van VWS een voortgangsbrief sturen.
Hoe zorgt u ervoor dat gedupeerden in het aardbevingsgebied niet nog zieker worden?
Het kabinet erkent de zorgen in Groningen en pakt het probleem bij de kern aan door de gaswinning uit het Groningenveld versneld af te bouwen. Hiermee neemt het kabinet de oorzaak van de bevingen weg en zullen de aardbevingen en de hieraan gerelateerde klachten op termijn afnemen. Daarnaast zet het kabinet zich maximaal in voor duidelijkheid voor bewoners over de versterking van hun woningen en een soepele en snelle schadeafwikkeling.
In de tweede plaats moet goede zorg voorkomen dat mensen zieker worden. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Wilt u deze vragen separaat beantwoorden voor het einde van het zomerreces van 2020?
Waar mogelijk zijn de vragen separaat beantwoord.
De drie aardbevingen in Groningen de afgelopen week. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de drie aardbevingen die deze week in Groningen plaatsvonden?1
Groningen is in korte tijd drie keer opgeschrikt door een aardbeving. De aardbevingen zijn de reden dat het kabinet de gaswinning zo snel mogelijk wil stoppen, volgens de huidige planning zal dat medio 2022 zijn. Daarmee vermindert de kans op zware bevingen, maar is de onrust in de ondergrond niet voorbij. Het blijft belangrijk om bodembeweging te monitoren en schades voortvarend af te handelen. Daarnaast is een snelle uitvoering van de versterkingsoperatie van groot belang. Ook blijft het nodig om te investeren in de toekomst van Groningen en de Groningers. Hiervoor blijft het kabinet zich inzetten.
Kunt u aangeven waarom u nog steeds geen enkele inhoudelijke reactie hebt gegeven op deze voor veel Groningers zeer aangrijpende gebeurtenissen?
Uiteraard hebben wij direct contact gehad met het lokale gezag, dat op zijn beurt het contact met bewoners heeft onderhouden. Kort na de bevingen hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik via onder meer sociale media ons medeleven overgebracht. Via diverse kanalen is aan bewoners duidelijk gemaakt dat zij terecht kunnen bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) voor het melden van schade en mogelijk Acuut Onveilige Situaties. Het IMG heeft besloten ook op zondag zijn telefoonlijn te openen, zodat bewoners schade konden melden en eventueel hun verhaal kwijt konden.
Klopt het dat er in 2020 nu al meer seismische energie uit aardbevingen met een magnitude onder de 3.0 is vrijgekomen dan in heel 2019?
De seismiciteit in Groningen wordt doorlopend gemonitord aan de hand van een protocol dat is vastgelegd in de mijnbouwregeling waarbij ingegaan wordt op het aantal aardbevingen, de magnitude van de bevingen en de aardbevingsdichtheid. Seismische energie is niet één van de parameters die wordt gemeten en gemonitord. Op advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) wordt wel gekeken naar het aantal aardbevingen en de lokale aardbevingsdichtheid (Kamerstuk 33 529, nr. 676 en Kamerstuk 34 957, nr. 53). Daarin worden ook aardbevingen met een magnitude boven 3.0 meegenomen en eveneens aardbevingen met een relatief lage magnitude, waarvan de bijdrage aan de totale seismische energie verwaarloosbaar is. Het is in 2020 nog niet voorgekomen dat een grenswaarde van deze parameters is overschreden. Evenmin heeft in 2020 een aardbeving plaatsgevonden waarmee de grenswaarden voor magnitude of maximale bodembeweging zijn overschreden. Mocht met een toekomstige aardbeving wel een grenswaarde worden overschreden dan is NAM verplicht een analyse te maken. SodM zal hierop toezien en mij op basis van de analyse nader adviseren.
Welke consequenties heeft het voor uw beleid dat het vrijkomen van seismische energie nog steeds groot blijkt?
De afgelopen jaren is de gaswinning sterk afgenomen door de reeds getroffen maatregelen. De definitieve beëindiging van de winning is in zicht. Met het beëindigen van de winning neem ik de oorzaak van de aardbevingen weg. Daarnaast wordt voortdurend gezocht naar mogelijkheden om de gaswinning verder te verlagen, ook als de actuele situatie ten aanzien van seismiciteit daar geen directe aanleiding toe geeft. SodM, KNMI en andere experts geven aan dat de seismiciteit door de afbouw van de winning is afgenomen en uiteindelijk zal verdwijnen na beëindiging van de winning. Dat neemt niet weg dat na de beëindiging van de gaswinning nog aardbevingen zullen plaatsvinden en de seismiciteit niet direct zal stoppen. Daarom blijft een adequate schadeafhandeling nu en ook in de toekomst van groot belang, evenals een goedlopende versterkingsoperatie. Ook op dit punt is de inzet van het kabinet onverminderd.
Bent u op de hoogte van het feit dat er nu al ruim 600 schademeldingen zijn gedaan naar aanleiding van de aardbeving bij Loppersum en dit aantal nog verder zal oplopen?2 Heeft u kennis van het feit dat in de week voor deze aardbeving er bijna twee keer zoveel (1077) schademeldingen zijn gedaan dan dat er schades zijn afgehandeld (539)?3 Is u bekend dat de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (nu opgegaan in het Instituut Mijnbouwschade Groningen) een recordaantal van ruim 25.000 niet afgehandelde schades heeft openstaan? Wat gaat u doen nu er opnieuw een grote achterstand ontstaat in het afhandelen van schades en gedupeerden lang moeten wachten?
Ik ben op de hoogte van het aantal schademeldingen dat binnenkomt bij het IMG. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en aanvullende maatregelen. Het is hierbij voor een bewoner met name van belang te weten wanneer zijn of haar melding afgehandeld kan zijn, niet hoeveel meldingen er wekelijks binnenkomen of afgehandeld worden. Het IMG kijkt daarom naar de doorlooptijd van meldingen. Het is de ambitie van het IMG en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat om reguliere schadedossiers binnen een half jaar te behandelen. Van de laatste 2.500 besluiten was 63% van de meldingen niet ouder dan een half jaar. Op dit moment is slechts 8% van alle lopende meldingen ouder dan een jaar. Het IMG spant zich in om het percentage meldingen dat binnen een half jaar afgehandeld wordt te verhogen door meer opnames te plannen. De afgelopen weken zijn er ruim 1.000 opnames ingepland. Deze opschaling zal de komende periode verder doorgevoerd worden. Het IMG is een zelfstandig bestuursorgaan en bepaalt zijn eigen werkwijze voor de afhandeling van schademeldingen. Vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid volg ik dit op de voet.
Bent u bekend met het feit dat twee woningen dreigden in te storten door de aardbeving met het epicentrum bij Loppersum deze week? Is het u bekend dat deze woningen zich op respectievelijk 20 en 40 km van het epicentrum bevinden?4 Welke consequenties heeft het optreden van (ernstige) schade in zo’n groot gebied voor uw beleid?
Er zijn in de week van de 3 opeenvolgende aardbevingen in totaal 15 meldingen van acuut onveilige situaties (AOS) gedaan. Het IMG heeft hier, zoals hun werkwijze voorschrijft, binnen 48 uur een expert naar deze meldingen gestuurd. Ik ben bekend met het feit dat er bij 2 van deze meldingen inderdaad sprake was van een acuut onveilige situatie. Er zijn direct maatregelen getroffen om deze gebouwen zo spoedig mogelijk veilig te stellen.
Een bewoner doet een AOS-melding als hij of zij zich zorgen maakt over zijn of haar veiligheid. Vervolgens wordt er gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie.
Het optreden van een beving kan, ook in een groter gebied, reden zijn voor een bewoner om een Acuut Onveilige Situatie (AOS) te melden. Vervolgens wordt er binnen 48 uur gecontroleerd of er daadwerkelijk sprake is van een AOS. De oorzaak van een AOS kan gelegen zijn in de gaswinning, maar bijvoorbeeld ook in de staat van onderhoud van het huis. Bij de behandeling van een AOS wordt, ongeacht de oorzaak, per situatie bepaald of het nodig is om de situatie veilig te stellen en worden de eventueel noodzakelijke maateregelen toegepast. Het dichtdraaien van de gaskraan en het hiermee bij de oorzaak aanpakken van de gevolgen van de gaswinning, leidt ertoe dat de veiligheidssituatie in het gebied naar de toekomst toe verbetert.
Ontstaan er nog steeds achterstanden vanwege de coronamaatregelen? Waarom krijgt het Instituut Mijnbouwschade Groningen langer de tijd vanwege coronamaatregelen, maar krijgen gedupeerden die bezwaar willen maken dat niet? Kunt u zich voorstellen dat dit gedupeerden in problemen brengt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen?
Vóór corona werd het merendeel van de meldingen bij het IMG binnen een half jaar afgehandeld. Door de coronamaatregelen is er, ondanks de inspanningen en creatieve oplossingen van het IMG, onvermijdelijke vertraging ontstaan in de schade-opnames. Het is nog niet mogelijk om met zekerheid te zeggen welke vertraging optreedt als gevolg van de coronacrisis. Om de vertraging zo veel mogelijk te beperken, werkt het IMG aan de verdere ontwikkeling van digitale schadeopnames en andere aanvullende maatregelen.
De termijn om bezwaar te maken voor bewoners is volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Het IMG is gebonden aan de termijnen zoals beschreven in de Awb. Het IMG zoekt echter naar zo veel coulance als binnen de wettelijke kaders mogelijk is. Zo kunnen bewoners voor wie het niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn een volledig bezwaarschrift in te dienen een zogenaamd pro forma bezwaar aantekenen. De bewoner heeft op deze manier meer tijd voor de indiening van het volledige bezwaarschrift.
Welke stappen heeft u inmiddels gezet om de vastgelopen versterking op gang te krijgen, aangezien in de eerste drie maanden van dit jaar slechts elf onveilige woningen werden versterkt? Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie-Beckerman/Moorlag (Kamerstuk 35 328, nr. 10) en de aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 746), waarin u wordt opgedragen alle gedupeerden in 2020 duidelijkheid te geven of hun woning in aanmerking komt voor versterking en wanneer?
Uw Kamer is geïnformeerd over het Versnellingspakket met maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen, zoals de praktijkaanpak, de Bouwimpuls en de typologiebenadering (Kamerstuk 33 529, nr. 718). In het Notaoverleg Mijnbouw/Groningen van 27 mei jl. heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds toegelicht er naar te streven om inwoners zo snel mogelijk te laten weten of versterking van hun huis nodig is, en dat met dat doel de aantallen uitgevoerde opnames en beoordelingen fors zijn opgeschroefd. Daarbij is de verwachting dat het binnenkort te sluiten Bouwakkoord ook in de uitvoering zal brengen. In dit overleg heeft zij tevens aangegeven dat, naast tempo, zorgvuldigheid van groot belang is, vooral voor de bewoners over wiens huis en veiligheid het gaat. Tegen deze achtergrond is de verwachting dat het niet zal lukken om naar de letter te voldoen aan het verzoek in deze motie.
Bij de opnames in het kader van de versterkingsoperatie zijn de coronamaatregelen een vertragende factor geweest. Inmiddels is weer op grote schaal gestart met het uitvoeren van opnames binnen de mogelijkheden van de geldende coronamaatregelen, uiteraard indien de bewoner/eigenaar daarmee instemt. In de praktijk blijkt dat ongeveer de helft van de bewoners hieraan wil meewerken. Naar verwachting zal dit aantal in de loop van de tijd toenemen.
Bent u, gezien de recente aardbevingen, nog steeds van plan een nieuwe versterkingsnorm in te voeren gebaseerd op de aanname dat het aantal aardbevingen zal afnemen? Zo ja waarom, zo nee waarom niet? Bent u inmiddels wel bereid de norm pas in te voeren wanneer de Kamer hierover heeft kunnen debatteren?
Zoals toegelicht in de brief over toepassing van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) van 30 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 795) hebben wij op advies van de Mijnraad en SodM met de regionale bestuurders afgesproken steeds de meest actuele norm te hanteren bij de beoordeling van de veiligheid van gebouwen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ziet SodM geen aanleiding te adviseren om de beoogde toepassing van de nieuwste NPR-versie te heroverwegen. De Nationaal Coördinator Groningen treft samen met ingenieursbureaus voorbereidingen zodat vanaf 1 september 2020 gerekend kan worden met de nieuwe update van de NPR, waar dit uitvoeringstechnisch en zonder veel tijdverlies redelijkerwijs kan. Parallel hieraan brengen wij samen met de regio in kaart waar mogelijk ongewenste breuklijnen ontstaan om hierover nadere afspraken te maken in het kader van clustering en maatwerk.
Hoe verloopt het overleg met de regio over de versterkingsoperatie? Welke afspraken zijn gemaakt? Over welke aspecten moet nog overeenstemming worden bereikt?
Zoals besproken in het Algemeen Overleg Mijnbouw/Groningen van 24 juni jl. zijn wij in overleg met de regionale bestuurders over de versterkingsaanpak, gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben en over de toepassing van maatwerk en clustering in de uitvoering van de versterkingsoperatie om ongewenste verschillen en breuklijnen binnen wijken en buurten zoveel mogelijk te voorkomen. Conform onze toezegging zullen wij uw Kamer na het zomerreces informeren over de uitkomsten.
Hoe reageert u op de in een rapport van de Rijksuniversiteit Groningen getrokken conclusie dat de overheid meer schade heeft aangericht dan de aardbevingen zelf?5
Uw vraag refereert aan het gespreksverslag «Critical Review #5; over de benutting van kennis in de versterking» dat ik op 26 juni aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 787). Tijdens de review is onder meer aandacht geweest voor de gevolgen die het beleid van de overheid ten aanzien van het veilig maken van Groningen heeft gehad. De door u aangehaalde stelling is echter geen gezamenlijke conclusie, maar een uitspraak die op enig moment in de discussie door een deelnemer is gedaan, en ter illustratie wordt geciteerd in het gespreksverslag.
Dit neemt niet weg dat wij – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 – in overleg zijn met de bestuurders in de regio onder meer gericht op het zo snel mogelijk bereiken van de veiligheid en duidelijkheid waar de inwoners van Groningen behoefte aan hebben.
Kunt u gedetailleerd aangeven welke stappen u gedurende het zomerreces van de Kamer gaat zetten om tot een oplossing te komen voor de vastgelopen versterkingsoperatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zijn wij op dit moment in overleg met bestuurders in de regio om tot aanvullende afspraken te komen over onder meer de uitvoering van de versterkingsoperatie. Wij informeren uw Kamer zo snel mogelijk over de uitkomsten.
Kunt u deze vragen één voor één en op zo'n kort mogelijke termijn, doch tenminste binnen één week, beantwoorden?
Als gevolg van de interdepartementale afstemming is het helaas niet mogelijk gebleken om binnen een week de benodigde informatie in te winnen voor zorgvuldige beantwoording van uw vragen.
De winsten van zonneparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Zonneparken: goud voor de ontwikkelaars, nauwelijks verdiensten voor inwoners»1, waaruit naar voren komt dat inwoners niet of nauwelijks meeprofiteren van de winsten gemaakt door de ontwikkelaars van de zonneparken?
Maatschappelijk draagvlak geldt als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Participatie bij hernieuwbare energieprojecten is hiervoor een belangrijke sleutel. Daarom zijn er in het Klimaatakkoord afspraken opgenomen over op welke manier afspraken gemaakt worden met de projectomgeving over procesparticipatie en financieel meeprofiteren van projecten. Zoals ook wordt benoemd in het artikel waar u naar verwijst, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud. De effecten van de afspraken uit het akkoord zullen daarom nog niet overal even sterk zichtbaar zijn.
SDE-subsidie gaat niet naar de winsten van projectontwikkelaars, maar vergoedt de onrendabele top van duurzame energieprojecten die anders niet gerealiseerd zouden worden. Jaarlijks wordt de SDE aangepast om tegen de laagste kosten duurzame energie – en daarmee CO2-reductie – te realiseren. Hiervoor berekent het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) onder meer het redelijk rendement, waarmee oversubsidiëring wordt voorkomen. Daarbij is er binnen de SDE+ concurrentie tussen projecten, om de kosten zo laag mogelijk te houden.
Het kabinet streeft naar een evenwichtige lastenverdeling ten behoeve van versterking en behoud van het draagvlak voor de energietransitie. De SDE+ wordt betaald vanuit de opslag duurzame energie (ODE), waaraan zowel bedrijven als huishoudens bijdragen. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt waardoor de lasten substantieel verschuiven van huishoudens naar bedrijven.
Deelt u de mening dat het feit dat huishoudens betalen voor de winsten van projectontwikkelaars en hierdoor hun energierekening zien stijgen, het draagvlak voor de energietransitie wordt ondermijnd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zonneparken op Nederlands grondgebied zijn in buitenlandse handen? Hoeveel subsidiegeld, uit de SDE+-regeling, verdwijnt hiermee naar het buitenland?
SDE-subsidie is geen cadeau dat wordt toegekend om (buitenlandse) producenten blij te maken. De SDE wordt ingezet ter dekking van de onrendabele top van duurzame energieprojecten in Nederland die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden. Daarbij is de nationaliteit van de projectontwikkelaar of financier irrelevant. Gegevens over zonneparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn, heb ik niet tot mijn beschikking en het is ook niet mogelijk om dit te controleren. Bovendien maakt de Nederlandse energievoorziening onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. Het uitsluiten van buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Het doel van de SDE+-regeling is om de productie van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren in Nederland. De SDE+ zorgt er zo mede voor dat zonneparken gerealiseerd kunnen worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugverdiend kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie subsidiegelden naar het buitenland verdwijnen.
Deelt u de mening dat het enerzijds versoberen van de subsidieregeling voor zon-op-dak voor huishoudens en anderzijds het verdwijnen van de opbrengsten van de Opslag Duurzame Energie naar projectontwikkelaars, grotendeels opgebracht door diezelfde huishoudens, goed laat zien hoe onrechtvaardig het huidige klimaatbeleid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het kabinet vindt het belangrijk dat de transitie haalbaar en betaalbaar is voor iedereen. Daarom zijn er verschillende regelingen voor huishoudens en bedrijven om actief mee te doen aan de transitie.
De kosten voor zonnepanelen zijn de afgelopen jaren sterk gedaald en naar verwachting zullen deze blijven dalen, waardoor zonnepanelen steeds rendabeler worden en dus steeds minder fiscale stimulering nodig hebben. Op termijn is naar verwachting geen subsidie meer nodig om zonnepanelen rendabel te laten zijn. Zowel de SDE+ als de afbouw van de salderingsregeling leiden tot een kosteneffectieve prikkel om te investeren in zonnepanelen en zorgen voor een financieel aantrekkelijk perspectief. Zo blijft de energietransitie haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het beloofde gedeelde eigenaarschap niet van de grond komt?
In hernieuwbare energieprojecten die nu tot stand komen, wordt op verschillende manieren participatie toegepast. Deze praktijk is sterk in ontwikkeling en groeiende. De afspraken uit het Klimaatakkoord over participatie en de inzet van alle betrokken partijen zijn hiervoor van groot belang.
Overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector worden op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met kennis en expertise, het realiseren van het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties, en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Ook wordt momenteel in interbestuurlijk verband in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden decentrale overheden hebben om te sturen op participatie. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Dit betekent dat de omgeving van een project financieel kan participeren door mee te investeren, waar ook risico’s bij horen. Er zijn ook andere manieren voor de projectomgeving om financieel mee te profiteren, zoals via een omgevingsfonds. De uiteindelijke keuzes over financiële participatie zijn onder meer afhankelijk van de kenmerken en mogelijkheden van de omgeving en het project.
De afspraken uit het Klimaatakkoord over (financiële) participatie zijn onder meer gemaakt om lusten en lasten eerlijk te verdelen tussen projectontwikkelaars en de projectomgeving. De afspraken zijn niet gericht op het terug laten vloeien van belastinggeld naar inwoners van specifieke gebieden. Met het streven naar 50% lokaal eigendom wordt naast financiële participatie de zeggenschap van de omgeving in een energieproject versterkt.
Zoals eerder gezegd, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud en zijn de effecten van de inspanningen op het gebied van participatie naar verwachting pas over enkele jaren volledig zichtbaar. Een oordeel over het van de grond komen van participatie is daarom nu nog niet te geven. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen heb ik, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. In de Klimaatnota zal ik u dit najaar informeren over de uitkomsten van de nulmeting van deze monitor; dat zal het referentiepunt zijn voor volgende metingen. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Hoe oordeelt u over het feit dat gemeenten geen inzicht hebben in hoe en hoeveel geld er terugvloeit naar de regio? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het bevoegd gezag erop toeziet dat initiatiefnemers en de omgeving het gesprek aangaan over de verschillende manieren waarop de omgeving kan en wil participeren in het project. Deze afspraken worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Ik vind het van belang dat, daar waar het nog niet gebeurt, initiatiefnemers het bevoegd gezag inzicht geven in de afspraken die gemaakt zijn over financiële participatie – en dat de omgevingsovereenkomst hiervoor benut wordt.
De mate waarin bedrijven inzicht geven in het delen van projectspecifieke financiële informatie is aan henzelf. In de praktijk zijn bedrijven open over hun verdiensten richting partijen waarmee zij samenwerken, zoals energiecoöperaties. Energiecoöperaties bieden het voordeel dat de financiële informatie voor de leden van de coöperatie transparant en beschikbaar is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat huishoudens wel degelijk meedelen in de opbrengsten van zonne-energie en de inbreng van hun belastinggeld op een of andere wijze weer terugzien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat van de hernieuwbare-energieprojecten wel 50% eigendom wordt van de omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
De projecten 'Heft in Eigen Hand' en 'Eigen Initiatief' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meerdere bewoners in het aardbevingsgebied die in 2016 zijn gestart met de projecten «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief», waarbij zij zelf de regie zouden hebben om hun huis veilig te maken, vastlopen vanwege verschillende oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (hierna: Heft/EI) stelt de NCG bewoners in de gelegenheid als particulier opdrachtgever de versterkingsmaatregelen en eventuele andere verbouwingen aan hun huis of gebouw zelf uit te laten voeren. Daarmee hebben zij zelf de regie over de versterking. De bewoner kiest zelf de aannemer en wordt gedurende het traject geadviseerd door een bouwbegeleider vanuit de NCG. Tijdens het proces wordt in bouwteamverband gewerkt. In zo’n bouwteam zit naast de aannemer en de bouwbegeleider ook een constructeur.
Het programma kent een aantal complexe projecten met hele specifieke vraagstukken. Binnen de kaders en mogelijkheden van het programma wordt intensief gewerkt aan een uitkomst die voor de bewoner passend is. Het uitgangspunt is altijd een veilige woning. Een sloop-nieuwbouwsituatie of vertrek naar een ander adres is daarbij in sommige situaties mogelijk.
Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen en behoeften van de bewoners. In de meeste gevallen lukt het om hier overeenstemming over te bereiken. Bij de adressen waar dat niet direct lukt, wordt bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. Het klopt dat er met een aantal bewoners nog gesprekken lopen. Het beeld dat er adressen zijn waar de versterking vastloopt herken ik niet.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de stand van zaken is van de deelnemers in deze projecten? In welk stadium bevinden zij zich? Hoeveel mensen wonen inmiddels in een veilig huis? Hoeveel mensen zitten momenteel in een andere woning, omdat hun huis nu wordt versterkt? Hoeveel mensen zijn vastgelopen? Om welke redenen?
In het programma Heft/EI zitten 272 adressen. Deze adressen hebben op vijf adressen na een opname en beoordeling gehad. Op dit moment is voor 26 adressen het hele proces afgerond, wat betekent dat de bewoners van die adressen inmiddels een woning op norm hebben. Voor 62 adressen is reeds tijdelijke huisvesting geregeld. Deze adressen zijn in uitvoering. De overige adressen zijn in overleg met de bewoner in voorbereiding op uitvoering.
Welke regels en instructies hebben bouwbegeleiders, architecten en constructeurs meegekregen bij aanvang van deze projecten? Hoe vaak zijn die veranderd in de afgelopen jaren? Hoe komt het dat bewoners steeds te maken krijgen met verschillende regels? Waarom zijn de kaders en regels niet helder en transparant en worden deze niet met de bewoners op papier gedeeld?
De bouwbegeleiders, architecten en constructeurs werken volgens de kaders versterken. Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. Daarnaast heeft Heft/EI nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Dit ziet bijvoorbeeld op de te hanteren NPR.
De overgang van de versterkingsopgave van de private organisatie CVW naar de publieke NCG heeft ertoe geleid dat een aantal aanpassingen in het administratieve proces zijn doorgevoerd, aangezien de publieke organisatie aan andere regels en processen is gehouden dan een private partij. Dat heeft begin dit jaar in ca. 15 à 20 dossiers tot vertraging geleid. Waar die vertraging voor bewoners tot budgettaire problemen dreigde, is gewerkt met voorschotten en garantstellingen door de NCG. Inmiddels is het publieke proces ingeregeld. Tijdens de overgang zijn de inhoudelijke kaders niet aangepast.
Welke achtergrond hebben bouwbegeleiders? Zijn allen in het bezit van voldoende kennis om bewoners goed bij te staan? Zijn zij onafhankelijk? Voor wie zouden zij zich moeten inzetten? Voor de bewoners of de veroorzakers/betalende partij? Kunt u uitleggen waarom bewoners het gevoel krijgen dat sommige aannemers en bouwbegeleiders elkaar goed kennen? Waarom lijkt het soms dat er onderlinge afspraken worden gemaakt?
De bouwbegeleiders hebben een bouwkundige opleiding en veel praktijkervaring met het begeleiden van particuliere bewoners in bouwprojecten. Door hun ervaring kennen zij de bouwwereld in het Noorden goed. De opdracht van de bouwbegeleiders is de deelnemende bewoners bij te staan, inhoudelijk te adviseren en in de uitvoering te begeleiden. Daarnaast is hun opdracht de kaders versterken adequaat toe te passen.
De bouwbegeleiders zijn sinds 1 januari jl. contractueel verbonden met de NCG. Voor die tijd waren zij contractueel verbonden met de NAM. Sinds de start van het programma in 2017 worden de bouwbegeleiders functioneel door de NCG aangestuurd. De bouwbegeleiders hebben geen zakelijke verbindingen met betrokken marktpartijen in het project. De bouwbegeleider is er voor de bewoner.
Begrijpt u dat bewoners het vertrouwen kwijt raken wanneer bouwbegeleiders of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dingen zeggen als «Dit is het voorstel: Take it or leave it», «Jullie zijn te persoonlijk betrokken, gelukkig vliegen wij het rationeel aan», «Regel maar vast een extra ton bij de bank, je krijgt tenslotte een nieuw huis» of «Als je geen eigen bijdrage van een ton levert, krijg je een kleiner huis»?
Het is de taak van de bouwbegeleider om bewoners de kaders die bij Heft/EI van toepassing zijn goed uit te leggen, en daarbij aan te geven waar mogelijkheden liggen en ook wat niet mogelijk is. Uiteraard met begrip voor de situatie en standpunt van de bewoner. Ik herken de geciteerde uitspraken en toonzetting daarvan dan ook niet als de manier waarop de NCG en bouwbegeleiders bewoners tegemoet treden.
Wel kan ik mij goed voorstellen dat het voor bewoners teleurstellend is als blijkt dat hun wensen niet zijn in te passen binnen de kaders versterken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, wordt in die gevallen bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Hoeveel bouwbegeleiders zijn er die geen contractverlenging krijgen omdat zij niet bereid zijn mee te werken aan het uitwringen van bouwbudgetten? Hoeveel van deze bouwbegeleiders hebben aangegeven dat zij het gevoel hebben gedupeerden in de steek te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien bouwbegeleiders werkzaam in het programma Heft/EI. Eén van hen neemt binnenkort afscheid van de NCG om redenen die losstaan van het project. De in uw vraag besloten suggestie dat sprake zou zijn van het «uitwringen van bouwbudgetten» herken ik niet.
Deelt u de mening dat alle gedupeerden recht hebben om terug te krijgen wat ze hadden? Wat vindt u ervan dat mensen het gevoel hebben dat naarmate de jaren vorderen, zij steeds minder krijgen? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat mensen ook krijgen wat ze hadden?
Eén van de uitgangspunten bij Heft/EI is dat bewoners terugkrijgen wat ze hadden. Dit uitgangspunt is en blijft ongewijzigd. Ik hecht daar waarde aan.
Hoe loopt het proces van de berekening van de bouwkosten? Waarop worden de kosten gebaseerd? Wie maakt die berekening? Wordt er door verschillende aannemers een berekening gemaakt, dus is er sprake van marktwerking? Klopt het dat de aannemer die de versterkingskosten berekent, ook automatisch de opdracht gegund krijgt? Kunt u uw antwoord toe lichten?
De bewoner kiest binnen Heft/EI zelf de aannemer. De bouwbegeleider adviseert daarin. Nadat een aannemer is gekozen, wordt in een bouwteamverband gewerkt. In het bouwteam zit ook een constructeur die de versterkingsmaatregelen heeft bepaald conform de NPR. De gekozen aannemer stelt een uitgebreide, open begroting op. Die begroting wordt in eerste instantie door de bouwbegeleider getoetst. De NCG toetst de begroting op juistheid en marktconformiteit. Als de begroting akkoord is bevonden, kan de gekozen aannemer het werk uitvoeren.
Wat gebeurt er met de kosten die inmiddels steeds hoger worden, simpelweg omdat de berekening van een tijd geleden is en alles duurder is geworden?
Budgetberekeningen die al enige tijd geleden zijn gemaakt worden geïndexeerd. Hierin zit geen risico voor de bewoner.
Klopt het dat mensen vanuit de NCG opdracht krijgen hun verhaal niet te delen? Dus dat zij hun verhaal geheim moeten houden? Waarom is dat?
De NCG werkt niet met geheimhoudingsverklaringen. Het staat deelnemende bewoners vrij om hun verhaal te doen.
Klopt het dat de NCG opdracht heeft gekregen van het ministerie om heel scherp te calculeren? En dat bijgebouwen niet mogen worden versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de versterkingsopgave worden reële en marktconforme budgetten vastgesteld, waarbij ook ruimte is voor onvoorziene posten. De wijze van calculatie en beoordeling is niet gewijzigd. Uit een interne toetsing door de NCG blijkt dat gedurende de laatste jaren werkenderweg kleine interpretatieverschillen zijn ontstaan bij toepassing van de kaders door de bouwbegeleiders. Door de kaders en uitgangspunten voor Heft/EI nogmaals vast te stellen, borgt de NCG dat deze kaders intern en extern uniform worden toegepast.
Vrijstaande schuren zonder agrarische bestemming worden niet automatisch meegenomen in de versterkingsoperatie. Omdat dit in de vigerende kaders van Heft/EI voorheen niet helder was vastgelegd, heeft de NCG in 2018 ingestemd met een expliciet verzoek van deelnemers om een vrijstaande schuur wel mee te nemen.
Klopt het dat het budget voor deelnemers van deze projecten voor het betrekken van een tijdelijke woonruimte, meer dan gehalveerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli jl. geldt een uniforme regeling tijdelijke huisvesting. Voorheen gold bij Heft/EI een werkafspraak dat bewoners zelf tijdelijke huisvesting dienden te regelen. De werkelijke kosten hiervan werden dan op declaratiebasis vergoed, tot een maximum van € 750,– per week.
De huidige uniforme regeling is opgesteld voor alle bewoners die in de versterkingsopgave te maken krijgen met tijdelijke huisvesting en dit zelf regelen. Deze nieuwe regeling werkt met een lumpsum vergoeding van € 1.400,– per maand, ongeacht of deze kosten zijn gemaakt. Maatwerk voor specifieke omstandigheden blijft mogelijk. In de nieuwe situatie blijft voor bewoners die deelnemen aan het programma Heft/EI gelden dat zij zelf tijdelijke huisvesting organiseren. Lukt hen dat niet, dan kunnen zij in de nieuwe regeling gebruikmaken van speciaal gebouwde wisselwoningen. Eerder gedane toezeggingen binnen Heft/EI worden gestand gedaan.
Wat gebeurt er met een project als de aannemer failliet gaat? Hoe worden gedupeerden dan verder geholpen?
Als een aannemer failliet gaat, heeft de NCG de taak en verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk afspraken te maken met een vervangende aannemer die het project vervolgens conform de gemaakte afspraken afrondt. Eventuele financiële risico’s zijn niet voor de bewoner.
Is er een verzekering die ervoor zorgt dat een woning altijd afgebouwd wordt, zodat men niet tussen wal en schip raakt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te zorgen dat dergelijke regeling er wel komt?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat het enige eigen initiatief dat bewoners hebben, het zoeken naar een wisselwoning is omdat zij geen gebruik mogen maken van speciaal gebouwde (leegstaande) wisselwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan het programma Heft/EI zijn op meerdere onderdelen van de versterkingsopgave aan zet. Zie de antwoorden op de vragen 8 en 12.
Waar kunnen deelnemers van Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief hun klachten kwijt? Wanneer zij nergens terecht kunnen, bent u bereid dat te initiëren?
Het programma Heft/EI is gebaseerd op een intensieve relatie tussen de bewoner en de bouwbegeleider. Bewoners die onvoldoende gehoor krijgen bij de bouwbegeleider, kunnen contact opnemen met de programmaleider Heft/EI. De programmaleider nodigt de betreffende bewoners dan uit voor een gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Bewoners kunnen daarnaast altijd met hun klacht terecht bij de Onafhankelijke Raadsman.
Bent u bereid met de bewoners en betrokken instanties in gesprek te gaan en deze zomer te zorgen dat er een oplossing komt?
Om uitvoering te geven aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 776) is de NCG in gesprek met deelnemers van Heft/EI, om te kijken waar knelpunten zijn en wat eventueel nodig is voor een passende oplossing. Vanuit mijn ministerie wordt op ambtelijk niveau bij dit gesprek aangesloten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.
De gevolgen voor huurders tijdens en na gedwongen verhuizing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven wie er precies in aanmerking komt voor de compensatie van verhuiskosten, voor mensen die gedwongen moeten verhuizen omdat hun onveilige huis versterkt moet worden, en wie niet?1
Deze zomer is er gewerkt aan zowel een set afspraken om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast zet ik in op een eenmalige tegemoetkoming voor huurders die reeds in een wisselwoning hebben gezeten of op dit moment zitten en niet met de bovengenoemde voorstellen zijn geholpen. In mijn Kamerbrief «HEFT/EI en vergoedingen voor huurder van 7 september 2020 staat opgenomen hoe de afspraken en de regeling worden vormgegeven. Het voornemen is om de afspraken die toezien op het zoveel als mogelijk gelijktrekken van vergoedingen voor eigenaren en huurders in de versterkingsopgave alsmede de tegemoetkomingsregeling per 1 oktober aanstaande in te laten gaan.
Op welke termijn wordt er invulling gegeven aan genoemde voorstellen voor een rechtvaardige verhuiskostenvergoeding? Bent u bereid een uiterste datum te noemen van bijvoorbeeld 1 oktober 2020? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de regeling gelden met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat ook deze bewoners worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat het nodig is dat mensen naar de rechter moeten stappen om zo hun verhuiskostenvergoeding te bevechten, zoals nu het geval is in Appingedam? Wie draait er op voor de kosten die daar gemaakt worden?
Zoals vermeld in Kamerbrief (Kamerstuk 33 529, nr. 716) vind ik het van belang dat een gang naar de rechter wordt voorkomen. De afspraken die worden gemaakt om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken beogen juist dergelijke geschillen te voorkomen.
Weet u dat het binnenklimaat van de inmiddels versterkte en verduurzaamde huurwoningen in bijvoorbeeld Middelstum en Loppersum, als te warm, benauwd en vochtig wordt bestempeld door meerdere huurders? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de corporaties die deze woningen in beheer hebben leert dat bij sterk geïsoleerde woningen (nul op de meter) dit soort klachten (te warm, benauwd en vochtig) incidenteel voorkomen. De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat dit een andere benadering qua stoken en ventileren vergt. Als dat niet gebeurt dan kan het snel te warm of te vochtig worden omdat de lucht niet weg kan via kieren en gaten. Door middel van coaching van een energiecoach en/of begeleiding vanuit de woningcorporatie leren bewoners hiermee om te gaan. In een incidenteel geval is in overleg met de bewoner gezocht naar een andere woning.
Te warm, benauwd en vochtig zijn klachten die vaker voorkomen bij sterk geïsoleerde woningen. Dat zien we landelijk terug en staat los van de versterking van de woningen.
Bent u op de hoogte van de gezondheidsklachten van veel mensen als gevolg van dat binnenklimaat? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de KR8-corporaties leert dat één bewoner zich bij hun heeft gemeld met zware klachten. Uit meting van de woning is gebleken dat de klachten niet gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van de woning. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf wordt er veel aandacht besteed aan het leren omgaan met het binnenklimaat in de nieuwe woningen.
Is er inmiddels onderzoek geweest naar de verhouding gezondheidsklachten en verduurzaamde woningen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid zo’n onderzoek in te stellen? Wilt u dat baseren op het onderzoek waar GGD-Groningen inmiddels mee gestart is?
Ik heb bij de GGD Groningen navraag gedaan naar het in deze vraag genoemde onderzoek. De GGD Groningen heeft mij gemeld dat er geen onderzoek is gestart. Voor wat betreft de gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6. Voorts heeft de Gezondheidsraad op 14 juli 2020 een advies uitgebracht «Gezonde energietransitie in de gebouwde omgeving». De Gezondheidsraad schetst in dit advies mogelijkheden om de positieve gezondheidseffecten van de energietransitie in de gebouwde omgeving uit te breiden en de onbedoelde negatieve gezondheidseffecten te beperken. Het kabinet zal dit najaar op het advies van de Gezondheidsraad reageren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk in een gezonde woning leven?
Zie antwoord vraag 7.
Onterechte huurverhogingen door foutieve huishoudverklaringen door de Belastingdienst |
|
Sandra Beckerman , Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe is bij de Belastingdienst aan het licht gekomen dat bij 932 huishoudens een verkeerde huishoudverklaring is afgegeven waardoor deze huishoudens een hogere huurverhoging kunnen krijgen? Kunt u dit verklaren?1
Bij de Belastingdienst zijn door twee verhuurders vragen gesteld over de AOW-gerechtigde leeftijd (6 mei en 25 mei 2020). Hierop is een onderzoek gestart en daaruit is gebleken dat voor 932 huishoudens een foutieve AOW-Ieeftijd is gehanteerd bij het genereren van de huishoudverkiaring. Daarnaast zijn bij de klachtenafdeling van de Belastingdienst ook twee klachten van huurders binnen gekomen.
Zijn er alleen foutieve huishoudverklaringen afgegeven voor mensen met de AOW-leeftijd, of ook voor grote huishoudens van vier of meer personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, er zijn enkel onjuiste verklaringen afgegeven met betrekking tot de AOW-leeftijd. In de programmatuur waarmee de huishoudverkiaringen worden geproduceerd, is dit jaar de parameter van de AOW-leeftijd abusievelijk niet aangepast. Er zijn maatregelen genomen om dit in de toekomst to voorkomen. Met de parameter met betrekking tot de grootte van huishoudens (de uitzondering op de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voor huishoudens van vier of meer personen) is niets gebeurd en er is ook niet zover nu bekend gebleken dat er onjuiste huishoudverkiaringen afgegeven zijn voor huishoudens van vier of meer personen.
Hoeveel foutieve huishoudverklaringen per jaar zijn door de Belastingdienst afgegeven sinds de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging tijdens het kabinet Rutte-II? Kunt u schematisch weergeven in welke categorie deze foutieve huishoudverklaringen vielen (inkomensgroepen en uitzonderingsgroepen)?
De fout zoals deze nu is opgetreden, is alleen in 2020 voorgekomen doordat de jaar-parameter voor de AOW-leeftijd niet is aangepast.
In de voorgaande jaren zijn geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de Beiastingdienst een foutieve huishoudverkiaring heeft afgegeven. De inkomensafhankelijke huurverhoging is een jaarlijks uitvoeringsproces dat wordt afgesloten met een evaluatie. Jaarlijks komen er gemiddeld 150 vragen/klachten binnen, maar deze klachten zijn tot nu toe niet gerelateerd aan foutieve huishoudverkiaringen. (In 2019 hebben ongeveer 2.800 verhuurders in totaal 1.759.789 huishoudverklaringen ontvangen.)
Bij hoeveel huishoudens van de 932 huishoudens met een foutieve huishoudverklaring heeft de verhuurder een onrechtmatige extra huurverhoging voorgesteld? En om hoeveel verhuurders gaat het?
Het betreft 139 verhuurders. Het is de Belastingdienst niet bekend aan hoeveel van deze huishoudens deze verhuurders een onrechtmatige hogere huurverhoging hebben voorgesteld.
Dat de Belastingdienst op verzoek van verhuurders huishoudverklaringen moet verstrekken aan verhuurders voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging en wat die huishoudverkiaring moet verkiaren, staat geregeld in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek. Als de verhuurder een huishoudverkiaring ontvangt waarin staat dat het desbetreffende huishouden in aanmerking komt voor een hogere huurverhoging, kan de verhuurder de hogere verhoging aan de huurder voorstellen. Of de verhuurder dit daadwerkelijk doet Iigt bij de verhuurder en wordt niet teruggekoppeld aan de Belastingdienst.
Wat gebeurt er als verhuurders niet op uw vraag ingaan om de extra huurverhoging terug te draaien? Bent u bereid om betreffende verhuurders op te dragen per direct de extra huurverhoging ongedaan te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken verhuurders zijn over de fout ingelicht en zijn verzocht om de hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen, indien van toepassing. Huurders zijn met een brief geInformeerd over de verplichting van de verhuurder om de hogere huurverhoging (van meer dan 5,1% en maximaal 6,6%) naar beneden bij te stellen (naar maximaal 5,1%) en wat zij kunnen doen als de verhuurder dat nalaat. Het huurprijzenrecht (civiel recht tussen verhuurder en huurder) biedt de huurder een voorziening indien zijn verhuurder een volgens de regelgeving te hoog huurverhogingsvoorstel heeft gedaan. De huurder kan dan een bezwaarschrift tegen de voorgestelde huurverhoging bij de verhuurder indienen. Als de verhuurder het bezwaar gegrond vindt, past hij de huurverhoging conform de wens van de huurder aan. Indien de verhuurder het bezwaar van de huurder ongegrond vindt, mag hij het bezwaar niet eigenhandig ongegrond verkiaren maar moet hij een uitspraak van de Huurcommissie vragen over de redelijkheid van zijn huurverhogingsvoorstel.
Waarom kiest u ervoor om het aan huurders over te laten om de extra huurverhoging ongedaan te maken als de verhuurder niet meewerkt, hoewel huurders er geen schuld aan hebben? Waarom komt u als kabinet niet op voor huurders en helpt hen om de door de overheid gemaakte fout te herstellen?
De Belastingdienst laat het niet over aan de huurders. De Belastingdienst heeft de verhuurders via diverse kanalen ingelicht en verzocht om deze mogelijk onrechtmatige hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen.
De 139 verhuurders hebben een brief ontvangen (4 juni), die daarnaast ook geplaatst is op hun persoonlijke omgeving van het webportaal waarop zij huishoudverklaringen kunnen aanvragen. Op de brief aan de verhuurders zijn geen reacties ontvangen. Wel weet de Belastingdienst dat verhuurders recentelijk nieuwe huishoudverklaringen hebben aangevraagd (en verkregen). Daarnaast heeft de Belastingdienst om vervelende gevolgen voor de huurder te voorkomen, een belactie uitgevoerd of de verhuurders de brief hebben ontvangen en gevraagd of de voorgestelde hogere huurverhoging naar beneden is bijgesteld.
De Belastingdienst weet namelijk niet of een verhuurder aan de hand van de huishoudverklaring die aangeeft dat het huishouden in aanmerking kan komen voor een hogere huurverhoging daadwerkelijk een hogere huurverhoging heeft voorgesteld. Dit is de verantwoordelijkheid van de verhuurder.
Niettemin heeft de Belastingdienst de betrokken huurders/bewoners van het adres per brief ingelicht over deze fout, zoals hiervoor toegelicht.
De Belastingdienst gaat bovendien alle betrokken huurders, van wie een telefoonnummer bekend is, bellen om to vragen of zij de brief ontvangen hebben en of zij nog vragen hebben over het eigen handelingsperspectief.
In de gevallen waarbij gebleken is dat er sprake is van een sterfgeval op het desbetreffende adres, is direct telefonisch contact gezocht met de verhuurder en zijn maatwerkafspraken gemaakt over het inlichten van de huurder.