Het bericht ‘Bijstandsproef is nep experiment’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijstandsproef is nepexperiment»?1
Bent u bekend met het feit dat Amsterdam 40.000 bijstandsgerechtigden vanaf februari 200 euro per maand laat bijverdienen?
Klopt het bericht dat Amsterdam niet is toegelaten tot het landelijke experiment rondom de regelluwe bijstand en dus op eigen houtje, zonder rugdekking van Den Haag, de regels rondom de bijstand aan het aanpassen is?
Klopt het beeld dat Amsterdam een conflict heeft met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid omdat men weigert een deel van de Bijstandswet, te weten de tegenprestatie, uit te voeren? Zo Ja, kunt u toelichten wat de aard van het conflict is?
Hoe gaat u zorgen dat regels die overal in het land gelden ook in Amsterdam worden nageleefd?
Het bericht ‘bevel rechter leidt niet tot snelle hulp jongere’ |
|
René Peters (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht1 waarin aangetoond wordt dat jongeren van de jeugdrechter verplicht therapie moeten volgen, maar daar veel te lang (soms wel een jaar) op moeten wachten?
Ja, het artikel uit de Volkskrant is mij bekend.
Deelt u de conclusie dat een veroordeling door de jeugdrechter blijkbaar geen garantie is voor een daadwerkelijke plaatsing in therapie?
Nee, die conclusie deel ik niet. Op grond van de Jeugdwet zijn gemeenten verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van jeugdhulp. Dat geldt ook voor de beschikbaarheid van jeugdhulp die voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing. Jeugdhulp opgenomen in een vonnis door een jeugdrechter heeft voor de jeugdige een niet vrijblijvend karakter. Wachttijden dienen dan zo kort mogelijk te zijn. In de praktijk blijkt dat geen eenvoudige opgave. Daarom is het van belang dat reeds in de adviesfase door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) maar ook nadat het vonnis is gewezen een goede afstemming plaatsvindt tussen de betrokken partijen. Hier ga ik in de beantwoording van vraag 3 verder op in.
Deelt u de conclusie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) die in een reactie aangeeft dat dit komt omdat jeugdrechters zeer specifieke trajecten opleggen aan jeugddelinquenten en niet op de hoogte zijn van contracten die gemeenten hebben en eventuele wachtlijsten bij instellingen?
De specificering van de bijzondere voorwaarden in een vonnis dient de rechtszekerheid van de veroordeelde en draagt bij aan de effectiviteit van de jeugdreclassering die toezicht houdt op de naleving van de bijzondere voorwaarden. Als door de jeugdrechter jeugdhulp wordt opgelegd buiten het aanbod van de gemeente, is een specifieke omschrijving voorts van belang zodat de betrokken gemeente precies weet welke jeugdhulp zij alsnog moet inkopen.
Door een goede samenwerking en afstemming tussen gemeenten en de instanties in de justitie-keten kan worden voorkomen dat jeugdhulp wordt opgelegd die niet tijdig beschikbaar is, of die niet is ingekocht terwijl binnen het bestaande aanbod van de gemeente vergelijkbare jeugdhulp, of jeugdhulp waarmee hetzelfde resultaat bereikt kan worden, beschikbaar is. Om zorg te kunnen dragen voor een kwantitatief en kwalitatief toereikend aanbod aan jeugdhulp is het van belang dat gemeenten met de RvdK, de Gecertificeerde Instelling (GI) die de jeugdreclassering uitvoert en de volwassenreclassering in het kader van adolescentenstrafrecht, overleg voeren over het inkoopbeleid voor de forensische jeugdhulp. Daar dient de kennis en ervaring te worden gedeeld over het jeugdhulp-aanbod dat voor de forensische doelgroep nodig is.
Andersom is het belangrijk dat de RvdK, de GI en de volwassenreclassering (laatstgenoemde in het kader van het adolescentenstrafrecht) in hun advies aan de rechtspraak en het Openbaar Ministerie het lokale aanbod betrekken. Ook voor de tijdige inzet van de noodzakelijke jeugdhulp zal in de adviesfase lokaal moeten worden afgestemd welke jeugdhulp beschikbaar is en bij welke aanbieder zich wachtlijsten voordoen. Daaraan kan behulpzaam zijn dat de Staatssecretaris van VWS met gemeenten en aanbieders in gesprek is om op regionaal niveau de wachttijden voor jeugdhulp bespreekbaar en transparant te maken.
Verwacht u dat met het feit dat in de regio Midden-Nederland het Openbaar Ministerie, Jeugdreclassering, Raad voor de Kinderbescherming en gemeenten na de zomer met elkaar in overleg gaan, het probleem uit de wereld zal zijn? Zo ja, hoe gaat u dat monitoren en hoe houdt u ons op de hoogte? Zo nee, wat gaat u doen om dit langer bestaande probleem op te lossen?
Voor een tijdige en passende inzet van jeugdhulp in strafrechtelijk kader is een goede samenwerking tussen gemeenten en de justitie-partners randvoorwaardelijk. Ik juich het daarom toe dat dit gesprek in de regio Midden-Nederland daadwerkelijk gevoerd wordt en reken erop dat dit tot een passend resultaat zal leiden. De Jeugdwet schrijft ook voor dat gemeenten met de RvdK en de GI samenwerken en overleg voeren en dit in een protocol vastleggen. De oplossing moet in de eerste plaats lokaal gevonden worden. De RvdK heeft mij gemeld in de komende gesprekken met gemeenten waar dit een probleem vormt, de beschikbaarheid van forensische jeugdhulp te bespreken en houdt mij daarvan op de hoogte.
Tenslotte wijs ik erop dat ik, om de samenwerking tussen gemeenten en VenJ organisaties te verbeteren, het programma «Samenwerken met de jeugdbeschermings- en jeugdstrafrechtketen» bij de VNG subsidieer dat ondersteuning biedt voor alle jeugdzorgregio’s bij het maken van samenwerkingsafspraken tussen gemeenten en justitiepartners. Ook zal ik het belang van deze samenwerking en afstemming in het bestuurlijk overleg met de VNG onder de aandacht brengen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat ook de andere regio’s de zelfde problemen worden opgelost?
Zie antwoord vraag 4.
Financiële problemen van vrouwen in de knel in de vrouwenopvang (blijf-van-mijn-lijfhuis). |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het rapport van de Nationale ombudsman, waarin wordt geconstateerd dat vrouwen in de vrouwenopvang te maken krijgen met toenemende financiële problemen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot het percentage aan vrouwen is dat tijdens de opvang schulden opbouwt?
Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal vrouwen met schulden in specifiek de vrouwenopvang, noch over toe- of afname van dit aantal. Het is daarom ook niet mogelijk aan te geven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn, welk percentage vrouwen uit de opvang na drie jaar schuldenvrij is wat de bijbehorende kosten zijn.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van schuldhulpverlening. Daarbij dienen zij tot passende en integrale hulpverlening te komen waarvan ook het oplossen van onderliggende problematiek deel uit maakt. Dat is maatwerk, zeker ook bij deze kwetsbare groep vrouwen waarbij meerdere problemen spelen. Vaak gaat het primair om het in evenwicht brengen van inkomsten en uitgaven en het hanteerbaar maken van schulden, gericht op aflossing.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de evaluatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening tot en met 2018 in totaal € 7,5 miljoen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van een pakket aan maatregelen ter verbetering van de schuldhulpverlening. Die zien onder andere op het verbeteren van de toegang en het goed afstemmen van de dienstverlening op de specifieke omstandigheden van mensen, zoals vrouwen in de opvang.
In hoeverre is dit percentage de laatste jaren, dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de vrouwenopvang, toe- of afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bij benadering aangeven hoe groot deze schulden gemiddeld zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de gemaakte kosten om de vrouwen uiteindelijk aan een schone lei te helpen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe groot is het percentage aan vrouwen uit de opvang dat binnen drie jaar inderdaad aan een schone lei kan beginnen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de vrouwen niet verstrikt zouden raken in de bureaucratische regelgeving en de regels meer op elkaar zouden zijn afgestemd?
Over de totale besparingen kan geen inschatting worden gemaakt. In zijn rapport constateert de Nationale ombudsman dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan. Hij pleit voor maatwerkoplossingen. Dit zal betrokken worden bij de beleidsreactie op het rapport (zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10). Daarnaast zullen zowel de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport als ik het rapport onder de aandacht brengen bij gemeenten.
Kunt u een inschatting maken van de totale besparingen wanneer de overheid de schulden over zou nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van de constatering van de Nationale ombudsman dat de onafhankelijke clïentondersteuning, zoals omschreven in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015, tijdens het verblijf in de vrouwenopvang lijkt te ontbreken?
Zoals in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van den Hul (PvdA) en Nijboer (PvdA)2 is aangegeven zullen de Staatssecretaris van VWS en ik een integrale beleidsreactie opstellen. Daarin wordt ingegaan op de onafhankelijke cliëntondersteuning. Ook zal, conform het verzoek van de vaste commissie voor VWS3, specifiek aandacht worden gegeven aan de in het rapport van de Nationale ombudsman geschetste schuldenproblematiek. Uw Kamer ontvangt deze rapportage in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die naar verwachting in oktober 2017 wordt verzonden.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te gaan om te bevorderen dat er meer gebruik gemaakt gaat worden van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Zie antwoord vraag 9.
Het uitsluiten van zelfstandigen van schuldhulp door gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat zelfstandigen in vrijwel alle gemeenten uitgesloten worden van schuldhulp?1
Het geschetste beeld kan ik niet bevestigen. De inspectie SZW heeft vorig jaar een onderzoek gedaan naar de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Dit onderzoek heb ik op 24 november 2016 aan de Tweede Kamer aangeboden . Zij concludeert in dit onderzoek dat het voor haar niet duidelijk geworden is in hoeverre zelfstandigen met privéschulden binnen de schuldhulpverlening wel echt de hulp krijgen die nodig is. Deze doelgroep wordt doorgaans doorverwezen naar externe of gemeentelijke bureaus voor het oplossen van hun bedrijfsschulden. Zij doen dan een beroep op de Bbz. In enkele casegemeenten bleek dat zelfstandigen naast deze verwijzing voor bedrijfsschulden ook een beroep op de gemeentelijke schuldhulpverlening voor hun privé schulden kunnen doen.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven inmiddels zijn geliquideerd om de eigenaar de mogelijkheid te geven gebruik te maken van schuldhulp?
Gegevens op dit vlak ontbreken. Enkel als het gaat om het wettelijk schuldsaneringstraject (de WSNP) worden wel gegevens op landelijk niveau bijgehouden. Op basis van de laatst beschikbare cijfers (WSNP monitor 2016) gaat het in gemiddeld 20% van het totaal aantal wettelijke schuldsaneringen om een (ex-) ondernemer. Dat komt neer op ca. 1.600 gevallen.
Hiervan is verder niet bekend of zij gedwongen werden hun bedrijf voorafgaand aan de sanering te liquideren.
Hoeveel van deze zelfstandige ondernemers zijn na drie jaar daadwerkelijk schuldenvrij?
Het slagingspercentage voor specifiek (ex-)ondernemers wordt niet geregistreerd. In meer algemene zin bedroeg het gemiddelde slagingspercentage binnen het minnelijk traject in 2016 64% en binnen het wettelijk traject 87%.
Hoe groot was de gemiddelde schuld van deze zelfstandige ondernemers?
Hoeveel van hen zitten nu in de bijstand? Hoeveel kost dat per jaar?
Deze gegevens worden niet geregistreerd. In meer algemene zin heeft eerder onderzoek uitgewezen dat de uitkeringsafhankelijkheid na een schone lei afneemt.
Hoeveel geld hadden gemeenten kunnen besparen als ze de schulden met behulp van schuldhulpverlening wel zouden hebben gesaneerd, waardoor de bedrijven van de zelfstandige ondernemers niet zouden zijn geliquideerd?
Gegevens op dit vlak ontbreken.
Wat vindt u van het uitsluiten van zelfstandigen van schuldhulp door gemeenten?
Voor ondernemers geldt hetzelfde als voor burgers die op andere wijze in hun inkomen voorzien, wat inhoudt dat ik van gemeenten verwacht dat zij zorgdragen voor passende dienstverlening. Vaak is die – daar waar het een levensvatbaar bedrijf betreft – in het Bijstandsbesluit zelfstandigen gelegen, maar zeker wanneer privé schulden spelen kan een combinatie met schuldhulpverlening of zelfs enkel schuldhulpverlening de effectiviteit van de dienstverlening bevorderen. Ik heb hier ook reeds meermaals aandacht voor gevraagd en vanuit Divosa is ook – gefinancierd vanuit het ministerie van SZW – in mei 2014 een werkwijzer Dienstverlening aan zelfstandigen met schulden opgesteld.
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan om te bewerkstelligen dat gemeenten zelfstandigen niet langer uitsluiten van schuldhulp?
Die bereidheid is bij mij altijd aanwezig.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven |
|
René Peters (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het weghalen van een BKR-registratie slechts mogelijk is wanneer er bij het registreren technische fouten gemaakt zijn?
Het verwijderen van een negatieve registratie (een betalingsachterstand) kan uitsluitend als deze registratie of de voortzetting daarvan onterecht is. Onterechte registraties worden soms na minnelijk overleg verwijderd en af en toe na tussenkomst van de rechter. Een onterechte registratie kan het gevolg zijn van het niet correct naleven van de regels voor registratie bij het BKR. Zie voor een voorbeeld van een zaak waarbij de rechter heeft geoordeeld dat een registratie niet terecht was omdat het Algemeen Reglement van het BKR door de kredietverlener niet correct was nageleefd de uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2364). Ook moet een registratie proportioneel zijn en noodzakelijk met het oog op het omschreven doel. Dit hangt samen met het feit dat een registratie de verwerking van persoonsgegevens betreft. Kredietregistratie is van belang om een maatschappelijke dienstverlening op financieel gebied te waarborgen. De registratie dient met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens te geschieden. Dit betekent dat hoewel de registratie van een achterstand in beginsel gerechtvaardigd is om consumenten te beschermen tegen een onverantwoorde hoge schuldenlast de verwerking in uitzonderlijke gevallen niet is toegestaan, gelet op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit (zie o.a.: Gerechtshof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1187). Een belangenafweging dient plaats te vinden op basis van beschikbare gegevens. Als de consument nadere gegevens verschaft, kan dit tot een nieuwe en meer volledige afweging door de kredietverstrekker aanleiding geven. Verwijdering of aanpassing van een negatieve registratie is slechts bij uitzondering aan de orde na afweging van alle (bijzondere) omstandigheden.
Kunt u dan ook garanderen dat er via de rechter of anderszins geen registraties zijn weggehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het hebben van een BKR-registratie geen belemmering hoeft te zijn voor het verkrijgen van bijvoorbeeld een hypotheek?
Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Dit geldt ook voor hypotheken. Het is niet bekend hoeveel hypotheekaanvragen worden afgewezen of welk deel daarvan (mede) vanwege een BKR-registratie is afgewezen. De Wet op het financieel toezicht verplicht tot verantwoorde kredietverlening, de AFM houdt daar toezicht op. Kredietverleners die geen krediet willen verlenen, horen zich niet te verschuilen achter het BKR door te stellen dat dit niet mag vanwege de negatieve registratie.
Hoeveel hypotheekaanvragen zijn afgewezen vanwege een BKR-registratie?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen aan bedrijven die de suggestie wekken BKR-registraties te kunnen verwijderen zonder dat er bij de registratie technische fouten zijn gemaakt?
Zoals uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 blijkt, kan onder bijzondere omstandigheden ook een verplichting voor de kredietverstrekker bestaan om een BKR-registratie te verwijderen terwijl er geen sprake is van een «technische fout». In beginsel kan een consument dat zelf aan de kredietverstrekker verzoeken, maar de consument kan daarvoor ook een derde in de hand nemen. Bedrijven die aangeven in bijzondere omstandigheden consumenten te kunnen bijstaan bij aanpassing van de BKR-registratie vertellen dus niet noodzakelijkerwijs onwaarheden. Daarentegen is het niet zo dat alle registraties van consumenten kunnen worden verwijderd. Bedrijven die een dergelijke suggestie wekken verkopen knollen voor citroenen. Het BKR verzet zich tegen bedrijven die dat doen en licht consumenten voor.
Het contracteren van de Kindertelefoon |
|
René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) met betrekking tot de financiering landelijke voorzieningen sociaal domein 2018 e.v.?1
Ja.
Klopt het dat medio mei nog slechts 29 gemeenten contracten met de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd hebben afgesloten? Hoe beoordeelt u dit, ook in het licht van de afspraak dat alle 388 gemeenten nog vóór 1 juni contracten met deze drie instellingen zouden afsluiten?
Op 1 juni 2017 heeft de VNG mij laten weten dat er nog geen financiële garantstelling is voor de drie organisaties per 2018. Dit omdat bij meer dan 100 gemeenten de besluitvorming niet voor 1 juni rond is. Ook blijkt uit een peiling van de VNG dat 78% van de gemeenten van mening is dat deze voorzieningen beter collectief gefinancierd kunnen worden. Het VNG-bestuur geeft per brief wel een garantstelling af voor 2018.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Ik waardeer de garantstelling die het VNG-bestuur biedt voor 2018, maar geef er de voorkeur aan om zo snel als mogelijk een constructie in gang te zetten die langdurig houdbaar is. Daarom zal ik in 2018 zorg dragen voor continuïteit van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor deze taken bij het Rijk komt te liggen en in de komende septembercirculaire van het gemeentefonds een uitname per 2018 zal worden verwerkt. Een en ander is uiteraard in nauw overleg met de VNG. Ik heb de drie organisaties hiervan ook op de hoogte gebracht.
Kunt u toelichten waarom het kabinet wel heeft besloten om de verschillende regelingen (en de uitvoering daarvan) voor de tolkentelefoon samen te voegen tot één landelijke regeling en het kabinet voor de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd niet voor dezelfde oplossing kiest?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom voor het landelijk telefoonnummer voor Advies- en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (Veilig Thuis) gekozen is om met de centrumgemeente Den Haag te overleggen of die gemeente bereid is (via een decentralisatie-uitkering) de kassiersfunctie van de VNG over te nemen, en waarom voor een dergelijke oplossing niet gekozen wordt bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom een aantal andere activiteiten in het sociaal domein zoals Stichting Opvoeden.nl, Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating, Expertisecentrum Kinderopvang en Kenniscentrum Handhaving en Naleving vanaf 2017 gefinancierd kunnen worden door middel van subsidies van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), en dat voor een dergelijke oplossing niet wordt gekozen bij de financiering van de Kindertelefoon, Luisterend Oor en Vertrouwenswerk Jeugd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke andere wijze van financiering overweegt u zodat onder andere de Kindertelefoon niet met elke gemeente afzonderlijk een contract hoeven te sluiten?2 Waar hangt die keuze van af?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten, waarom u pas net voor de deadline van 1 juni in overleg gaat met betrokken partijen, terwijl al begin april de noodklok is geluid over de moeizame contractering van onder andere de Kindertelefoon?3
Gelet op de verantwoordelijkheden van de gemeenten moest vanzelfsprekend het resultaat van de gemeentelijke inspanningen worden afgewacht. Ik heb voortdurend contact gehouden met betrokken partijen.
Kunt u deze vragen, samen met de eerder gestelde vragen over dit onderwerp4, beantwoorden vóór het Algemeen overleg over jeugd voorzien op 8 juni a.s?
Ja.
Het laten verwijderen van de registratie vanuit het Bureau Krediet Registratie (BKR) door bedrijven. |
|
René Peters (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de reclameboodschap van Dynamiet Nederland waarin wordt aangegeven dat mensen hun BKR registratie kunnen laten verwijderen?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben te maken met een negatieve BKR codering?
Op dit moment bevat het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau Krediet Registratie (BKR) 721.000 betalingsachterstanden.2 Registraties met een betalingsachterstand worden in de praktijk negatieve registraties genoemd. De kredietverstrekker is verplicht te melden wanneer een consument zich niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van een overeenkomst houdt. Deze meldplicht is afhankelijk van de vorm van het krediet, de hoogte van de betalingsachterstand en de voorwaarden van het krediet. De coderingen blijven vijf jaar bewaard nadat het krediet is beëindigd. Een negatieve registratie duidt daarom niet altijd op een actuele achterstand. Of het krediet is beëindigd is eveneens zichtbaar in het CKI.
Is bekend bij hoeveel mensen die codering door tussenkomst van bedrijven als Dynamiet Nederland weer worden verwijderd?
Op grond van het algemeen reglement van het BKR zijn kredietverstrekkers primair verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste informatie in het CKI van het BKR. Correctie kan uitsluitend plaatsvinden door de kredietverstrekkers en alleen als de registratie feitelijk niet juist is. Tussenkomst van derden is daarvoor niet nodig. BKR houdt als verantwoordelijke voor de gegevensverwerking hierop toezicht. Onbekend is hoeveel aanpassingen jaarlijks worden doorgevoerd op initiatief van de kredietverstrekker en in welke gevallen dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek van de klant. Van belang is dat een negatieve registratie altijd moet worden aangepast als deze feitelijk niet juist is. Consumenten kunnen zich in zo’n geval rechtstreeks tot de kredietverstrekker wenden. Er zijn geen cijfers bekend over de mate waarin bedrijven zoals Dynamiet Nederland daarbij worden betrokken.
Is bekend hoeveel mensen op die manier daadwerkelijk financiële verplichtingen zijn aangegaan?
Kredietverstrekkers dienen voor de verlening van kredieten vanaf € 250,– te toetsen of kredietverlening verantwoord is. Dit doen zij onder andere door het CKI van het BKR te raadplegen. Een negatieve registratie in het CKI van het BKR staat op zichzelf niet in de weg aan het afsluiten van een krediet. Kredietverlening kan ondanks een negatieve registratie onder omstandigheden immers wel verantwoord zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om na een herstelde betalingsachterstand NHG-garantie te verkrijgen voor een woninghypotheek. En een herstelde betalingsachterstand in het verleden is op zichzelf evenmin reden om een nieuw krediet af te wijzen. Een (verwijdering van een) negatieve registratie zegt dan ook niets over de mate waarin consumenten (weer) financiële verplichtingen kunnen aangaan. Cijfers over het aangaan van financiële verplichtingen na verwijdering van negatieve registraties zijn er niet. Evenmin is bekend hoeveel consumenten niet aan hun betalingsverplichting hebben kunnen voldoen nadat een eerdere negatieve registratie is verwijderd en in welke mate mensen hierdoor in de financiële problemen zijn gekomen.
Is bekend in hoeverre deze mensen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen en in welke mate mensen hierdoor opnieuw in de financiële problemen zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het voortbestaan van de Kindertelefoon |
|
René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Op welke wijze gaat u regelen dat het voortbestaan van de Kindertelefoon «gewoon netjes en praktisch geregeld» wordt? Welke concrete afspraken heeft u hierover gemaakt met gemeenten?1
Op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de kindertelefoon, het vertrouwenswerk jeugd en het «luisterend oor». Een belangrijke overeenkomst tussen deze voorzieningen is de algemene toegankelijkheid en de onafhankelijke positie; zonder tussenkomst van de gemeente kan gebruik gemaakt worden van deze voorzieningen. Daarom worden de kosten voor de gemeenten ook niet gebaseerd op het gebruik van deze voorzieningen, maar op het inwoneraantal.
Gemeenten hebben in de aanloop naar 2015 besloten deze voorzieningen voor drie jaar centraal door de VNG te laten organiseren en financieren. De reden daarvoor was dat de continuïteit van deze functies gewaarborgd diende te zijn, maar dat de tijd ontbrak om een andere constructie uit te werken. Een voorstel van de VNG voor een andere constructie is het afgelopen jaar door de algemene ledenvergadering van de VNG met zeer grote meerderheid aangenomen. Voor de uitwerking heeft de VNG overlegd met de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor. De drie stichtingen hebben een gezamenlijk aanbod gedaan aan alle gemeenten op basis van een prijs die is gebaseerd op het aantal inwoners per gemeente. De VNG heeft op 7 april 2017 alle wethouders een brief gestuurd om hen nauwkeurig te informeren over de uitvoering en daarbij verzocht de meegezonden overeenkomsten ondertekend en wel nog vóór 1 juni 2017 te verzenden, zodat de betreffende organisaties tijdig duidelijkheid zouden hebben over hun toekomst.
Op 1 juni 2017 heeft de VNG mij laten weten dat er nog geen financiële garantstelling is voor de drie organisaties per 2018. Dit omdat bij meer dan 100 gemeenten de besluitvorming niet voor 1 juni rond is. Ook blijkt uit een peiling van de VNG dat 78% van de gemeenten van mening is dat deze voorzieningen beter collectief gefinancierd kunnen worden. Het VNG-bestuur geeft per brief wel een garantstelling af voor 2018.
Ondanks de goede inspanningen van ruim 250 gemeenten die de getekende contracten wel op tijd geretourneerd hebben om zo zekerheid op continuïteit te bieden, acht ik de onzekerheid van de beschikbaarheid van de voorzieningen te groot evenals de lastendruk van de bestaande oplossing.
Met breed draagvlak bij gemeenten en de drie organisaties, concludeer ik daarom dat het beter is als deze voorzieningen onder landelijke verantwoordelijkheid komen te vallen. Ik zal dit zo snel als mogelijk wettelijk regelen.
Ik waardeer de garantstelling die het VNG-bestuur biedt voor 2018, maar geef er de voorkeur aan om zo snel als mogelijk een constructie in gang te zetten die langdurig houdbaar is. Daarom zal ik in 2018 zorg dragen voor continuïteit van de Kindertelefoon, AKJ en Sensoor. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor deze taken bij het Rijk komt te liggen en in de komende septembercirculaire van het gemeentefonds een uitname per 2018 zal worden verwerkt. Een en ander is uiteraard in nauw overleg met de VNG. Ik heb de drie organisaties hiervan ook op de hoogte gebracht.
Heeft u inmiddels gekeken naar andere vormen van financiering van de Kindertelefoon, zoals u tijdens het Wetgevingsoverleg Jeugd van 14 november 2016 heeft aangegeven? Zo ja, welke andere vormen van financiering heeft u onderzocht?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u tevens van mening dat het voortbestaan van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) op een nette en praktische wijze geregeld moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten waarom de overgangsregeling waardoor de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) namens alle gemeenten in één keer vanuit het Gemeentefonds de Kindertelefoon en het AKJ betaalden, niet structureel gemaakt kan worden?
De landelijke functies die door de Kindertelefoon, het AKJ en Sensoor werden uitgevoerd, worden sinds 2015 gefinancierd door de VNG door rechtstreekse uitnames uit het Gemeentefonds. Het gemeentefonds verstrekt de gemeenten algemene middelen ten behoeve van hun taken en verantwoordelijkheden. Betalingen aan derden uit het gemeentefonds zijn niet in overeenstemming met de Financiële-verhoudingswet. Daarom is afgesproken om met ingang van 1 januari 2018 de rechtstreekse betalingen uit het gemeentefonds te beëindigen.
Klopt het dat de VNG en de organisaties van de Kindertelefoon en het AKJ zelf voorstander zijn van recentralisatie, aangezien het hier om de vervulling van een landelijk vastgelegde, wettelijke taak gaat? Zo ja, bent u hierover in gesprek met deze organisaties? Kunt u benoemen wat volgens u de voor- en nadelen van recentralisatie van deze functies zijn?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De aanhoudende problemen in de jeugdzorg |
|
René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de derde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) waarin gewaarschuwd wordt dat de problemen in de jeugdzorg structureel dreigen te worden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de TAJ, dat het voortbestaan van instellingen groot gevaar loopt, en daarmee de continuïteit van de zorg voor onze jeugd?
De TAJ voorziet met name een verslechterde liquiditeitspositie voor bepaalde specialistische jeugdhulpaanbieders. Die waarschuwing neem ik serieus. Mede daarom heb ik besloten de TAJ een jaar langer aan te stellen, tot 1 april 2018.
Ook heb ik de subsidieregeling Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet verlengd. Tot eind 2017 kunnen aanvragen worden ingediend. Hierdoor is er langer een vergoeding mogelijk voor kosten die ontstaan door de transitie en kunnen liquiditeitsproblemen worden voorkomen.
Deelt u de conclusie van het TAJ dat dat grotendeels komt door de manier van factureren (betaling achteraf), onnodige administratieve lasten en onduidelijkheden in afstemming en samenwerking? Zo nee, waarom niet?
Volgens de TAJ is er sprake van een cumulatie van oorzaken die ertoe kan leiden dat de liquiditeitspositie van met name specialistische jeugdhulpaanbieders verslechtert. Soms hebben aanbieders onvoldoende inzicht in realistische kostprijzen en daarop gebaseerde tarieven. Vaker is de oorzaak een gebrek aan werkkapitaal door de omschakeling van subsidiëring of bevoorschotting naar betaling achteraf. Een andere belangrijke oorzaak betreft vermijdbare administratieve lasten – administratieve lasten die verminderd kunnen worden door standaardisatie van de gemeentelijke uitvraag. Als gemeenten en aanbieders in onderling overleg geen oplossingen weten te vinden voor de zojuist genoemde oorzaken, kunnen liquiditeitsproblemen ontstaan.
Op welke wijze vindt u dat de in vraag 3 genoemde problematiek aangepakt moet worden en welke rol ziet u daarin voor de rijksoverheid?
De reguliere betalingstermijn voor facturen is één maand. Het uitgangspunt is dat gemeenten facturen binnen deze termijn te betalen. Als betaling uitblijft, kan de route van de «escalatieladder» worden bewandeld. De escalatieladder is ontwikkeld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de TAJ en de jeugdhulpaanbieders. De escalatieladder biedt gemeenten en aanbieders handvatten om samen tot oplossingen te komen. Daarnaast kan de TAJ bemiddelen tussen jeugdhulpaanbieders en gemeenten.
Voor het beperken van vermijdbare lasten werken de VNG en branches samen. Zij hebben drie uitvoeringsvarianten met standaardartikelen ontwikkeld. Als de navolging bij gemeenten en aanbieders achterblijft bij de verwachtingen, wil ik de mogelijkheid hebben deze navolging af te dwingen. Het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt – «de wijziging van de Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met het verminderen van de uitvoeringslasten» – gaat in mei 2017 in consultatie.
Wat is uw reactie op het idee om instellingen te voorzien van een werkbudget zodat ze de bevoorschotting zelf kunnen regelen?
Gemeenten en jeugdhulpaanbieders dienen gewoon afspraken te maken over tijdige betaling en de wijze van betaling. De TAJ adviseert gemeenten en jeugdhulpaanbieders dan ook afspraken te maken over de wijze waarop de liquiditeitspositie van jeugdhulpaanbieders kan worden versterkt en gewaarborgd, indien de gekozen bekostigingssystematiek niet voorziet in maandelijkse facturatie en betaling van de geboden jeugdhulp en er geen sprake (meer) is van bevoorschotting. Ik deel de mening van de TAJ dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders in gesprek moeten gaan om liquiditeitsproblemen te voorkomen en/of op te lossen. Beide partijen hebben belangen en verantwoordelijkheden om dit goed te laten lopen. Om jeugdhulpinstellingen en gemeenten te ondersteunen heb ik de TAJ en de subsidieregeling Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet ingesteld.
Wat is uw reactie op het idee om te zorgen dat betaling aan instellingen slechts vooraf of in de vorm van een zogenaamde lumpsum plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de TAJ dat het Rijk snel middelen moet heralloceren ten behoeve van een financiële prikkel voor transformatie initiatieven?
De stelselwijziging is sinds 2015 van kracht. In 2015 stond het overgangsrecht en zorgcontinuïteit centraal. Onder andere de TAJ heeft geconstateerd dat er bij de stelselwijziging geen kinderen tussen wal en schip zijn gevallen. Dat was van iedereen een prestatie op zich.
Na deze «zachte landing» is transformatie topprioriteit geworden.
In haar derde jaarrapportage constateert de TAJ dat de filosofie die aan de Jeugdwet ten grondslag ligt, net als de daarmee verband houdende uitgangspunten van de transformatie, kan rekenen op een breed draagvlak.
Daarmee is nog niet gezegd dat de transformatie al voldoende op gang is gebracht. Lokaal en regionaal zijn verschillen zichtbaar. Het algemene beeld is wel dat de transformatie op gang begint te komen, maar wat mij betreft moet dit worden versneld. Hoe deze versnelling het best plaats kan vinden, is onderdeel van het gesprek dat ik met gemeenten en de TAJ voer.
Ik zal er samen met gemeenten alles aan doen om de transformatie zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. Een eerste beeld over de Jeugdwet wordt begin 2018 verwacht, als de tussenevaluatie over de Jeugdwet verschijnt.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de TAJ dat het Rijk in overleg met de VNG moet faciliteren dat brancheorganisaties, wetenschappers en beroepsverenigingen definiëren wat onder (hoog)specialistische jeugdhulp wordt verstaan en wat de visie daarop voor de toekomst moet zijn? Bent u bereid er voor te zorgen dat de uitkomsten hiervan voor het eind van 2017 beschikbaar zijn?
Daar ben ik het mee eens. Met ondersteuning van VWS hebben de VNG en branches samen afspraken gemaakt over een meerjarenaanpak van het specialistische zorglandschap. Belangrijke afspraak daarbij is dat regio’s een regionale visie en agenda opstellen voor de transformatie van het regionale zorglandschap. De VNG stimuleert en ondersteunt dit actief. Daarbij is afgesproken dat de branches een zorginhoudelijke visie formuleren op integrale levering van specialistische jeugdhulp rondom het kind.
De VNG heeft een ambassadeur aangesteld om dit traject te trekken. Gemeenten en aanbieders hebben de gezamenlijke ambitie uitgesproken om de transformatie in 2017 te versnellen, zodat bij de ingang van de nieuwe contracten per 1/1/2018 een betekenisvolle stap is gezet in het getransformeerd inkopen. Dit betekent dat regio’s de komende maanden invulling geven aan een meerjarenvisie voor de inrichting, transformatie en bekostiging van het specialistische zorglandschap. Regio’s zullen samen met aanbieders moeten investeren in het concretiseren van mogelijke innovatiepaden om dit vervolgens zelf te vertalen naar programma’s van eisen en meerjarige afspraken die contractueel worden vastgelegd tussen betrokken partijen.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de TAJ dat het Rijk de stabiliteit van de (boven)regionale samenwerking en de ontwikkeling en continuïteit van de (hoog)specialistische hulpverlening, alsmede de toekomstige beschikbaarheid daarvan, zorgvuldig moet monitoren en indien nodig een vangnetfunctie moet organiseren c.q. passende maatregelen moet nemen?
Zowel de derde jaarrapportage van de TAJ als het advies van de door gemeenten aangestelde kwartiermaker voor het zorglandschap maken duidelijk dat vanuit stabiele regio’s moet worden samengewerkt. De VNG heeft het advies van de kwartiermaker omarmd. De ambassadeur zorglandschap die vanuit gemeenten is aangesteld, heeft nadrukkelijk als opgave om de samenwerking binnen en tussen regio’s te stimuleren. De ambassadeur spreekt regio’s aan waar dit dreigt te stokken.
Daarnaast is een bestuurlijk overleg van de 42 jeugdzorgregio’s gestart. Dit overleg dient er nadrukkelijk toe om bovenregionale vraagstukken onderling af te stemmen.
Ook ik vind het van groot belang dat er stabiliteit is in de (boven)regionale samenwerking en continuïteit van de (hoog)specialistische hulpverlening. Daarom heb ik, om te voorkomen dat er gedurende de omslag essentiële functies in de jeugdhulp verdwijnen en om continuïteit te borgen, de aanstelling van de TAJ en de subsidieregeling Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet verlengd.
Hoe bent u van plan grip te krijgen op de onduidelijkheden in afstemming en samenwerking tussen gemeenten?
Zie antwoord vraag 9.
Onterechte verdenkingen van kindermishandeling |
|
Mona Keijzer (CDA), René Peters (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat de vragenlijsten die artsen moeten gebruiken om kindermishandeling op te sporen, in meer dan 90% tot onterechte verdenkingen leiden?1
Ja, ik ben bekend met het promotie-onderzoek2 van M.C.M. Schouten waar het Volkskrantartikel naar verwijst.
De conclusie die in het artikel wordt getrokken dat bij toepassing van screeningsinstrumenten meer dan 90% daadwerkelijk tot onterechte verdenkingen leidt, komt niet als zodanig uit het onderzoek. Het onderzoek constateert dat toepassing van het screeningsinstrument SPUTOVAMO-R2 in 10% van de gevallen heeft geleid tot een melding bij Veilig Thuis. Dat wil echter niet zeggen dat het in de overige 90% gaat om «onterechte verdenkingen». De screeningsinstrumenten helpen artsen en verpleegkundigen om bij een kind met letsel de mogelijkheid van kindermishandeling mee te nemen in hun handelen. Het heeft een attenderende en signalerende functie. Een positieve uitkomst is een signaal dat aanleiding is voor de betrokken arts om een aantal nadere vragen te stellen. De stappen van de meldcode worden daarmee in werking gezet. In deze stappen worden signalen en vermoedens van kindermishandeling ontkracht of nader onderbouwd. Zo blijkt ook uit het onderzoek dat overleg in multidisciplinaire teams in 22% van de overleggen tot een onderbouwing van het vermoeden van kindermishandeling heeft geleid. Hiervan zijn dus de helft gemeld bij Veilig Thuis. Niet alle onderbouwde vermoedens worden gemeld bij Veilig Thuis als professionals zelf hulpverlening organiseren.
De onderzoeker adviseert om de screening te continueren met de beschikbare verkorte versie van de vragenlijst SPUTOVAMO om zodoende de aandacht voor kindermishandeling en bewustwording bij de professionals te verhogen. De Nederlandse Vereniging van Kinderartsen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg sluiten zich hierbij aan. Voorkomen moet worden dat met het artikel de indruk wordt gewekt dat de vragenlijsten geen belangrijke functie zouden vervullen in het signaleren van kindermishandeling. Het stoppen van kindermishandeling start bij het alert zijn op signalen. De inzet van een screeningsinstrument helpt daar bij.
Kunt u een overzicht geven van alle vragenlijsten die gebruikt worden bij lichamelijk letsel? Kunt u daarnaast een overzicht geven van alle gebruikte signaleringsinstrumenten voor andere vormen van kindermishandeling, zoals psychische mishandeling?
Voor de signalering van kindermishandeling in de spoedeisende medische zorg wordt volgens het onderzoek van M.C.M. Schouten één van de volgende instrumenten ingezet:
Deze instrumenten richten zich op letsel van kinderen. Daarnaast wordt de kindcheck toegepast als signaleringsinstrument bij letsels van volwassenen als gevolg van partnergeweld, verslaving of suicide pogingen.
Ook worden door professionals signaleringsinstrumenten gehanteerd die gericht zijn op andere vormen van kindermishandeling (veelal ook inclusief fysieke mishandeling) en onveilige opvoedsituaties. In de Meldcode-app voor professionals zijn onder andere de volgende instrumenten opgenomen: de Delta Veiligheidslijst, SPARK (Signaleren van problemen en analyse risico’s bij opvoeden en ontwikkeling van kinderen), LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling), (mini-)CARE-NL, (Child Abuse Risk Evaluation) en verschillende checklisten die gehanteerd worden op consultatiebureaus (zoals Samen Starten en Stevig Ouderschap).
Zoals blijkt uit bovenstaande opsomming zijn er diverse vragenlijsten, signaleringlijsten en instrumenten om risico’s in te schatten, maar het belangrijkste om uiteindelijk vast te kunnen stellen of sprake is van kindermishandeling blijft het professioneel handelen van de artsen op basis van vragen en signalen.
Klopt het dat geen een van de gebruikte vragenlijsten ooit wetenschappelijk getoetst is? Zo ja, welke acties worden ondernomen om er voor te zorgen dat er zo spoedig mogelijk wel wetenschappelijk geteste methoden voor screening komen?
Het onderzoek van M.C.M. Schouten geeft een overzicht van het onderzoek dat verricht is naar de instrumenten voor signalering van letsel bij kinderen in de spoedeisende zorg zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. De onderzoeker concludeert dat er geen gouden standaard is voor het vaststellen van kindermishandeling. En dat de onderzoeken naar de validiteit een zeer lage tot lage voorspellende waarde voor kindermishandeling laten zien. De onderzoeker concludeert wel dat een checklist in combinatie met de meldcode zorgt voor consistente acties en zorg voor de kinderen met een vermoeden van kindermishandeling.
In 2015 is een promotieonderzoek gepubliceerd over de toepassing van de kindcheck3 bij de spoedeisende hulp in ziekenhuizen. Hieruit kwam naar voren dat de voorspellende waarde van deze methode uitzonderlijk hoog is (91% van de meldingen). De meeste meldingen kindermishandeling die de Spoedeisende hulpen (SEH) en Huisartsenposten (HAP) doen bij Veilig Thuis, zijn gebaseerd op deze kindcheck.
Herkent u het beeld uit het onderzoek dat artsen het moeilijk vinden om het gesprek met ouders aan te gaan naar aanleiding van de signalen, zoals voorgeschreven staat in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?2
Dat beeld herken ik. Uit de Quickscan meldcode die in juni 2015 is gepubliceerd5, geven artsen aan het gesprek met betrokkenen lastig te vinden. Soms wordt er geen gesprek gevoerd omdat artsen onzeker zijn over hun vermoedens, omdat ze het gesprek te confronterend vinden of omdat ze denken over onvoldoende expertise te beschikken om het gesprek te voeren. Daarom is training en regelmatig oefenen in een goede en niet beschuldigende manier van communiceren met ouders van belang. Deze trainingen die in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zijn ontwikkeld, zijn beschikbaar.
Op welke wijze wordt geïnvesteerd in scholing aan artsen voor meer bewustwording van de echte signalen van kindermishandeling? Welke budgetten zijn hiervoor beschikbaar?
In samenwerking met Augeo heb ik geïnvesteerd in het ontwikkelen van cursussen via e-learning.
In de cursus leren artsen, verpleegkundigen op een SEH, een kinderafdeling, een HAP of huisartsenpraktijk, hoe zij kunnen werken met de meldcode. Daarbij leren ze aan de hand van signaleringsvragen, hoe zij signalen kunnen duiden en bespreken met ouders, collega’s en experts. En hoe zij vervolgens moeten handelen volgens de stappen van de meldcode. Zij krijgen in een e-college tips over communiceren met ouders over signalen en zorgen. Recent is als resultaat van samenwerking tussen Augeo, de Landelijke Huisartsen Vereniging en het Ministerie van VWS een toolkit voor huisartsen ontwikkeld met onder andere een training speciaal voor huisartsen.
De komende jaren is het belangrijk dat (meer) professionals gebruik maken van het aangeboden materiaal of anderszins investeren in deskundigheidsbevordering. Dit is aan de veldpartijen, hiervoor wordt door het rijk geen apart budget gereserveerd. Wel wordt de komende maanden door vier kwartiermakers een ondersteuningsprogramma voor de komende jaren voorbereid. Hiervoor worden gesprekken met wethouders en veldpartijen gevoerd. Naar verwachting zal deskundigheidsbevordering een belangrijk thema zijn. Over eventuele financiering van een dergelijk programma kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan.
Op basis waarvan wordt geconcludeerd dat «er nog veel gevallen van kindermishandeling gemist worden»?3
In het onderzoek is geconstateerd dat bij de groep kinderen waar geen signalen van mishandeling is geconstateerd er later (na tien maanden) toch kinderen bij Veilig Thuis gemeld zijn. In het artikel van de Volkskrant geeft de onderzoeker aan dat de meetmethode niet waterdicht is. De melding kan over iets heel anders gaan dan de klachten waarmee het kind bij de arts is geweest. Ook bleek dat vaak sprake was van emotionele verwaarlozing. Dat is een vorm van mishandeling die bij een eenmalig bezoek aan de SEH of HAP lastig te achterhalen valt. Ook kan in de tien maanden tijd tussen het bezoek aan de SEH of HAP en de melding bij Veilig Thuis de situatie voor een kind veranderd zijn.
Welke procedures zijn er voor ouders die onterecht beschuldigd zijn van kindermishandeling?
Veilig Thuis is wettelijk verplicht om op basis van een melding tot een deskundig oordeel te komen over de vraag of er wel of geen sprake is van enige vorm van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Veilig Thuis kan op basis van onderzoek concluderen dat het vermoeden wordt weerlegd: de inhoud van de melding wordt in het geheel niet bevestigd. Dan zal Veilig Thuis het dossier sluiten en de betrokkenen wijzen op de mogelijkheid een verzoek in te dienen tot vernietiging van het dossier. Bij inwilliging van het verzoek worden de gegevens binnen drie maanden vernietigd. Tevens informeert Veilig Thuis de melder en alle professionals met wie in het kader van het onderzoek contact is gelegd over de resultaten van het onderzoek.
Wat wordt er gedaan met de signalen c.q. meldingen als eenmaal blijkt dat een verdenking van kindermishandeling onterecht is geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat deze gegevens niet opgeslagen worden in de informatiesystemen van Veilig Thuis? Moeten ouders in een dergelijk geval altijd zelf een daartoe strekkend schriftelijk verzoek voor vernietiging van de gegevens indienen, zoals u schreef in uw brief van 2 februari 2017? Worden deze verzoeken gehonoreerd?4
Veilig Thuis is wettelijk verplicht om gegevens in ieder geval vijftien jaar te bewaren. Als Veilig Thuis op basis van het onderzoek concludeert dat het vermoeden van kindermishandeling en of huiselijk geweld is weerlegd, dan zal Veilig Thuis bij het afrondend gesprek de betrokkenen wijzen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om de gegevens te verwijderen. Dat verzoek kunnen de betrokkenen mondeling of schriftelijk doen. In die situatie verwijdert Veilig Thuis altijd de betreffende gegevens. Dat is geregeld in het VNG Model Handelingsprotocol van Veilig Thuis.
Welke gevolgen kan het hebben als de gegevens van de vragenlijsten niet vernietigd worden bij Veilig Thuis, ondanks dat gebleken is dat er geen sprake was van kindermishandeling?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze worden ouders geïnformeerd over de mogelijkheid om de betreffende gegevens te laten vernietigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ouders, die ten onrechte beschuldigd zijn van kindermishandeling, zelf actie moeten ondernemen om de gegevens waarop deze onterechte beschuldiging is gebaseerd, te laten vernietigen?
Een melding van een onderzoek naar kindermishandeling en of huiselijk geweld door Veilig Thuis is in alle gevallen belastend voor betrokkenen. Het kan voor betrokkenen extra belastend zijn dat zij, als blijkt dat het vermoeden is weerlegd, zélf een verzoek tot vernietiging van hun gegevens moeten indienen. Samen met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis vind ik het wenselijk dat Veilig Thuis, als het vermoeden is weerlegd, zélf het initiatief neemt tot vernietiging van het dossier. Veilig Thuis zal hiervoor dan toestemming vragen bij betrokkenen.
Samen met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis zal ik nagaan wat de mogelijkheden zijn om dit te regelen en wat de mogelijke juridische belemmeringen daarbij zijn. Daarnaast wijst het Landelijk Netwerk Veilig Thuis er op dat het bewaren van een dossier voor betrokkenen ook waardevol kan zijn. In het geval dat een vergelijkbare melding binnenkomt bij Veilig Thuis, kan het een voordeel zijn dat gegevens nog beschikbaar zijn zodat de nieuwe melding snel kan worden afgehandeld. Ook dit aspect wordt betrokken bij de verdere uitwerking.