Antwoorden op Kamervragen over risico op hogere prijzen in nieuw kinderopvangstelsel van 17 februari 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Handreiking Diensten van Algemeen Economisch Belang (DEAB) uit 2014?
Ja, daar ben ik mee bekend.1
Als in deze Handreiking staat dat kinderopvang een sociale Dienst van Algemeen Economisch Belang is, betekent dit dan dat de financiering van kinderopvang binnen de staatssteunregels valt? Waarom wel of niet?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang direct aan kinderopvangorganisaties. Hierdoor is er sprake van staatssteun waar een oplossing voor gevonden moet worden. Dit kan door het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) in de sector. Het is dus niet per definitie zo dat kinderopvang een DAEB is. Kinderopvang is ook niet op die manier in de Handreiking DAEB genoemd. In de Handreiking DAEB wordt een verwijzing gemaakt naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit 20122, waarin de voorwaarden voor het rechtmatig vestigen van een DAEB zijn vastgelegd. Zo moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een duidelijk omschreven dienst en er moeten objectieve en transparante criteria zijn voor de berekening van de compensatie. Als een overheid een DAEB compensatiesteun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit verleent, hoeft zij de steun niet eerst bij de Europese Commissie te melden. Voor DAEB-steun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit met betrekking tot sociale behoeften (waaronder ook kinderopvang wordt begrepen) geldt geen compensatieplafond. Dat betekent dat de overheid geen rekening hoeft te houden met het algemene compensatieplafond van het DAEB-vrijstellingsbesluit ter hoogte van 15 miljoen euro per onderneming die een DAEB verricht.
Bent u bekend met het Europese DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) dat het kader bepaalt voor het geven van staatssteun?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Is het juist dat naast de duiding in de Handreiking DAEB 2014, Nederland ook in de manier waarop het kinderopvangstelsel heeft georganiseerd valt onder het Europese Unie (EU)-kader van 2012?
De Handreiking DAEB geeft een overzicht van de huidige mogelijkheden die Europese regelgeving op het gebied van financiering en uitvoering van DAEB biedt. De Handreiking DAEB biedt zelf geen juridische basis voor het vestigen van een DAEB. Voor de nieuwe financiering voor kinderopvang, waarin kinderopvangorganisaties direct vanuit de overheid gefinancierd worden, geldt dat het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 van toepassing is.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoord uit februari jl. waarin u stelt dat Kinderopvang geen Dienst van Algemeen Economisch Belang is?1 Waarom wel of niet?
Ja, ik sta achter het antwoord dat ik eerder heb gegeven. Op dit moment is de kinderopvangsector geen DAEB. In het huidige kinderopvangstelsel ontvangen werkende ouders (natuurlijke personen) een kinderopvangtoeslag vanuit de overheid. Vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang aan kinderopvangorganisaties wordt het vraagstuk ten aanzien van staatssteun nu uitgewerkt. Het vestigen van een DAEB is een manier om staatssteun te voorkomen.
Eerder gaf u tevens aan dat voorkomen kan worden dat sprake is van staatssteun door een activiteit te kwalificeren als dienst van algemeen economisch belang, wat bedoelt u hiermee? Hoe kan dit precies worden voorkomen?
Een steunmaatregel, of te wel een bijdrage die de overheid verstrekt aan ondernemingen, wordt niet als staatssteun aangemerkt wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van een DAEB door een of meerdere ondernemingen. In dat geval is er dus geen sprake van staatssteun.
Is het juist dat er bij een dienst van algemeen economisch belang sowieso sprake is van staatssteun, maar dat het erom gaat of dit wel of niet geoorloofd is?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 6 geantwoord, wordt een steunmaatregel niet als staatssteun aangemerkt, wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van de DAEB. Wanneer de dienst voldoet aan de voorwaarden die o.a. het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist, is er dus geen sprake van staatssteun.
Kunt u bevestigen dat er bij de financiering van kinderopvang in Nederland overheidsgeld gemoeid is?
Dat klopt. De overheid biedt werkende ouders een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang in de vorm van de kinderopvangtoeslag aan ouders4. In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang zal de overheid de vergoeding voor kinderopvang rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties verstrekken.
Kunt u tevens bevestigen dat Nederland wel degelijk rekening moet houden met voorwaarden waaronder dit mag zoals in het kader van 2012 uiteengezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang, voor een ouder die aan de wettelijke voorwaarden voldoet, direct aan de kinderopvangorganisatie die de opvang voor de betreffende ouder verzorgt. Dit leidt ertoe dat er in het nieuwe financieringsstelsel in beginsel sprake is van staatssteun. Zoals eerder aangegeven is staatssteun in beginsel verboden, echter zijn er mogelijkheden om staatssteun te rechtvaardigen danwel te voorkomen. Er is geen sprake van staatssteun, wanneer een DAEB voldoet aan de vereisten die gesteld zijn in de DAEB-vrijstellingsregeling. Concreet betekent dit dat in de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang rekening wordt gehouden met de voorwaarden die het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt aan het vestigen van een DAEB.
Moet Nederland (centraal of decentraal) rapporteren aan de Europese Commissie over staatssteun bij kinderopvang? Waarom wel of niet?
Bij de nieuwe financiering van kinderopvang, zal Nederland moeten rapporteren aan de Europese Commissie. Op basis van artikel 9 van het DAEB-vrijstellingsbesluit moeten (decentrale) overheden tweejaarlijks rapporteren over DAEB-compensaties. Aan de hand van de verslaglegging van (decentrale) overheden, kan de Europese Commissie controleren over de aangewezen DAEB conform de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit is ingericht.
Wilt u uw eerdere antwoord op de vraag of de door u voorgenomen stelselwijziging voldoet aan de voorwaarden voor staatssteun heroverwegen en aangeven of u daar nog steeds achter staat?
Ik heb geen reden om het eerdere antwoord dat ik gegeven heb over het risico op staatssteun in het nieuwe financieringsstelsel te heroverwegen of te herzien. Zoals uit een ambtelijk en informeel overleg met de Europese Commissie is gebleken, ontstaat er in het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang staatssteun vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang vanuit de overheid aan kinderopvangorganisaties.
Als u het voornemen heeft om de wet over het nieuwe financieringsstelsel op 1 januari 2027 in te laten gaan en u bent nu nog bezig met in kaart brengen wat effecten zijn van kinderopvang als DAEB, is die datum dan nog reëel? Waarom wel of niet?
De uitwerking van de voorwaarden waaronder een DAEB rechtmatig gevestigd kan worden, vindt zijn weerslag in het wetsvoorstel inzake het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang en de bijbehorende memorie van toelichting die de regering nu voorbereid. Ik heb geen aanleiding om te denken dat die uitwerking invloed heeft op de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe financieringsstelsel.
Wilt u deze vragen binnen weken, één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Elines dochter (10) kreeg anorexia: ‘gewacht op hulp tot ze letterlijk een ons woog’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Elines dochter (10) kreeg anorexia: «gewacht op hulp tot ze letterlijk een ons woog»»? Hoeveel kinderen, jongeren en jongvolwassenen zitten in soortgelijke situaties en wachten op passende hulp?1
Bent u bekend met de zorgwekkende toename van het aantal kinderen en jongeren met een eetstoornis, met name onder meisjes tussen de tien en veertien jaar? Kunt u hierop reflecteren? 2
Hoe kijkt u terug op de woorden van uw ambtsvoorganger in 2021, die zei dat het «code zwart» was?
Deelt u de mening dat een wachttijd van bijna een halfjaar, terwijl de norm veertien weken is, onacceptabel is voor een ernstige ziekte zoals anorexia nervosa, die een van de hoogste sterftecijfers onder psychiatrische aandoeningen kent?3
Kunt u uitleggen waarom de aanpak wachttijden van uw voorganger, die u noemde in een voortgangsbrief Jeugd van 21 juni 2024, niet heeft geleid tot het terugdringen van de wachttijden in dit jaar?
Vindt u het als stelselverantwoordelijke acceptabel dat niet bekend is hoeveel behandelplekken er zijn? Zo ja, hoe kunt u dan de hulp voor mensen met een eetstoornis monitoren? Hoe wordt bijgehouden of er daadwerkelijk plekken voor nieuwe professionals worden gecreëerd?
Hoe beoordeelt u het belang van vroegsignalering bij eetstoornissen? Welke stappen onderneemt u, naast de initiatieven genoemd ter beantwoording van onze vorige schriftelijke vragen, op dit moment om eetstoornissen eerder te signaleren en te behandelen? In welke mate dragen al deze initiatieven daadwerkelijk bij aan het eerdere signaleren en behandelen van eetstoornissen, zodat langdurige ziekenhuisopnames en ernstige lichamelijke gevolgen kunnen worden voorkomen? Ziet u ook dat op dit moment nog te veel kinderen, jongeren en ouders niet serieus worden genomen totdat de ziekte ernstige gevolgen heeft?4
Wat vindt u van de signalen dat jongeren vaak pas vanaf zestien jaar terechtkunnen in gespecialiseerde klinieken, terwijl eetstoornissen zich al op jongere leeftijd ontwikkelen, zoals onder andere blijkt uit het voorbeeld van Amelie? Welke behandelmethoden zijn er beschikbaar voor kinderen die niet passen binnen de standaard protocollen? Erkent u dat behandelmethoden specifiek voor jongere kinderen tekortschieten (8–12 jaar)?5
Hoe beoordeelt u de kritiek dat patiënten in reguliere zorginstellingen soms primair worden gedwongen te eten, zonder dat er voldoende aandacht is voor de onderliggende psychologische problematiek?6
Bent u bekend met de signalen uit het veld dat kinderen die niet passen bij een van de stoornissen genoemd in de DSM-5, zoals kinderen die hoogbegaafd zijn, daardoor niet de passende behandeling krijgen binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u de zorg dat het gebrek aan kennis over hoogbegaafdheid leidt tot inadequate behandelingen voor kinderen en jongeren met een eetstoornis?
Erkent u dat het huidige zorgstelsel tekortschiet in de aanpak van eetstoornissen bij kinderen en jongeren, en dat dit, gezien de ernst van de problematiek, de hoge sterftecijfers van 5,9 procent (die daarmee de hoogste zijn onder de psychiatrische aandoeningen), de alarmerende berichtgeving, en de noodzaak tot specialistische hulp, meer prioriteit zou moeten hebben?7
Is het cijfer van 5,9 procent accuraat? Klopt de aanname dat als iemand bijvoorbeeld overlijdt aan een longontsteking, maar degene door een eetstoornis een verminderde weerbaarheid heeft, dan de longontsteking als doodsoorzaak wordt aangemerkt en niet de eetstoornis? Zo ja, kan het zijn dat de sterftecijfers onderschat worden?
Wordt er op dit moment daadwerkelijk onderzoek gedaan naar de effectiviteit van behandelmethoden voor kinderen en jongeren met een eetstoornis? Op welke manier worden huidige behandelmethodes wetenschappelijk onderbouwd?
Wat doet u om te voorkomen dat eetstoornissen chronisch worden, met levenslange gevolgen voor de mentale en lichamelijke gezondheid van kinderen en jongeren met een eetstoornis? Zijn er voldoende nazorgtrajecten beschikbaar om terugval te voorkomen?
Wat zijn de concrete opbrengsten van het Integraal Zorgakkoord (IZA), het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) en de Aanpak Mentale Gezondheid voor de beschikbare zorg voor kinderen met een eetstoornis?
Hoe wordt gemonitord of de verbeteringen die u in antwoord op voorgaande Kamervragen noemde ook daadwerkelijk effect hebben? Is er onderzoek/evaluatie naar de effectiviteit van deze initiatieven?
Wat is de stand van zaken van de steunpunten die zijn genoemd in het IZA? Op welke wijze draagt dit initiatief op dit moment bij aan de verbetering in de zorg voor mensen met een eetstoornis?8 9
Bent u bereid steunpunten specifiek voor mensen met een eetstoornis, inclusief al bestaande en niet-gefinancierde steunpunten, te erkennen en financieel te ondersteunen, aangezien er in de praktijk een sterke behoefte is aan gerichte steunpunten die kunnen bijdragen aan vroegsignalering en het opvangen van mensen met een eetstoornis die op een wachtlijst staan?
Kunt u aangeven in hoeverre u bereid bent om te werken aan de aanbevelingen van Stichting Kiem? Kunt u per aanbeveling aangeven waarom wel of niet?10
Deelt u de mening dat ervaringsdeskundigen een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de behandeling en begeleiding van kinderen en jongeren met een eetstoornis? Bent u bereid om dit integraal in te zetten en te faciliteren binnen de reguliere zorg?
Hoe beoordeelt u een «family based treatment» binnen de zorg voor mensen met een eetstoornis, waardoor de verantwoordelijkheid voor de zorg grotendeels bij de ouders wordt neergelegd? Deelt u de mening dat wanneer deze vorm van behandeling wordt ingezet, ouders ook ondersteund moeten worden? Zo ja, wat gaat u concreet doen zodat ouders die deze zorgtaak dragen financieel en persoonlijk worden ondersteund?
Bent u tevreden met de stappen die sociale media, zoals Facebook, Instagram en TikTok, hebben gezet om destructieve effecten voor mensen met een eetstoornis tegen te gaan? Bent u inmiddels van mening dat er strikter moet worden opgetreden als het gaat om sociale media in dit kader?11
De tweemaandelijkse rapportage zero-emissiezones en de gevolgen voor ondernemers en over de vervolgafspraken met brancheorganisaties |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kunt u, als u spreekt over geen noemenswaardige problemen bij de invoering van zero-emissiezones, de term noemenswaardig definiëren?1 2
Met de term «noemenswaardig» wordt bedoeld dat iets belangrijk genoeg is om gemeld te worden in de tweemaandelijkse rapportage die met de Kamer gedeeld wordt.
Hoe rijmt u de bewering dat gemeenten geen noemenswaardige problemen ervaren bij de invoering van zero-emissiezones met uw uitspraak dat de precieze impact op ondernemers die niet aan de eisen voldoen en mogelijk in de knel komen, lastig is vast te stellen?
De monitoring is gebaseerd op data van één maand, waardoor het nog niet mogelijk is de precieze impact van de zero-emissiezones vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de effecten zijn van de zero-emissiezones op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
De eerste rapportage betreft de eerste maand na de invoering van de zero-emissiezones, nl. januari 2025. Tijdens deze periode gold een boetevrije periode waarin slechts waarschuwingsbrieven zijn verzonden en nog geen boetes zijn uitgedeeld. Uit de rapportage blijkt dat er in deze periode geen signalen zijn geweest van impact op de levering van goederen en diensten. Zoals verzocht in de motie-Veltman3 blijven we dit monitoren en zullen we hierover rapporteren in de tweemaandelijkse rapportage als hier effecten optreden.
Verzamelen de gemeenten informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones? Zo nee, hoe weten gemeenten wat de effecten van de zero-emissiezones zijn op ondernemers en op de levering van goederen en diensten in de zero-emissiezones?
Ja, gemeenten verzamelen informatie over de effecten van de zero-emissiezones op ondernemers. Dit doen zij ten eerste door het analyseren van de gegevens over voertuigen vanuit de camerasystemen, het aantal verstuurde waarschuwingsbrieven en het aantal verleende/afgewezen ontheffingen. En ten tweede door gesprekken, bijeenkomsten en (online) communicatiecampagnes. Gemeenten geven aan dat hun ervaring is dat er op dit moment voldoende ruimte is binnen het beleid om ondernemers die zich bij hen melden een oplossing te bieden. De signalen vanuit de gemeenten worden meegenomen in de rapportages.
Heeft u naast informatie van gemeenten ook informatie opgehaald bij ondernemers en ondernemersorganisaties om de gevolgen van de zero-emissiezones voor ondernemers die niet aan de eisen voldoen of ondernemers die anderszins in de knel komen in kaart te brengen? Zo ja, waarom is dit dan niet in uw brief opgenomen? Zo nee, waarom heeft u niet met ondernemers of ondernemersorganisaties gesproken?
Ja, er is structureel overleg met verschillende brancheorganisatie die aangesloten zijn bij het convenant. Hierin zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zero-emissiezones, en ook is de opzet van deze monitoring gedeeld en besproken. Hierbij horen Transport en Logistiek Nederland (TLN), Evofenedex, RAI vereniging, BOVAG, TechniekNL, OnderhoudNL, AannemersfederatieNL (AFNL), Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA) en Vereniging van Hoveniers en Groenvoorzieners (VHG). Verder zijn er losse gesprekken gevoerd met VNO en Ondernemend Nederland (ONL). De signalen vanuit deze organisaties en hun achterban zijn meegenomen in de brief.
Verder is in aanloop naar de invoering van de eerste zero-emissiezones via verschillende kanalen, zoals brieven en online campagnes, gecommuniceerd om ondernemers bewust te maken van de invoering van de zones, hen te helpen in actie te komen en te onderzoeken wat dit voor hen betekent. Zij kunnen voor vragen en informatie terecht op www.opwegnaarzes.nl. Zoals in de brief beschreven, zijn via deze website in januari 2025 ruim 16.000 gesprekken met ondernemers gevoerd via de AI-chatbot. Ook zijn er in diezelfde maand via email 487 vragen van ondernemers binnengekomen en beantwoord.
Bent u het ermee eens dat het cruciaal is om met ondernemersvertegenwoordigers te overleggen over de impact van zero-emissiezones op ondernemers? Zo ja, kunt u in de toekomstige tweemaandelijkse updates over de impact van zero-emissiezones informatie uit gesprekken met ondernemersorganisaties opnemen?
Daar ben ik het mee eens en dat zal net als in de brief over januari 2025 in de komende rapportages worden meegenomen.
Bent u bekend met het feit dat, als gemeenten lokale ontheffingen invoeren boven op de landelijke ontheffingen, zij geen gebruik mogen maken van de landelijke infrastructuur ter afhandeling van aanvragen voor lokale ontheffingen?
Ik ben bekend met het feit dat gemeenten voor eventuele extra lokale ontheffingen een eigen infrastructuur moeten inrichten. Daarbij wil ik benadrukken dat een eigen infrastructuur alleen geldt voor de eventuele extra gehanteerde ontheffingen en niet voor de ontheffingen die voor álle gemeenten gelden en door álle gemeenten via het centraal loket worden verwerkt. We blijven streven naar een zo geharmoniseerd mogelijk beleid, waarin ontheffingen voor alle gemeenten gelden, en blijven hierover met gemeenten in gesprek. Dit is ook onderdeel van de afspraken die worden gemaakt in de Uitvoeringsagenda Zero-emissiezones.
Bent u het ermee eens dat het niet mogelijk maken van een landelijke ontheffing voor marktkooplieden leidt tot een onevenredige last voor marktkooplieden die in meerdere gemeenten actief zijn, maar nu in iedere gemeente een ontheffing moeten aanvragen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Marktkooplieden kunnen, net als andere ondernemers, gebruikmaken van de overgangsregelingen, vrijstellingen, en landelijke geldende ontheffingen. Marktkooplieden kunnen deze ontheffingen bij één Centraal Loket aanvragen. Als extra handreiking hebben sommige gemeenten hier een lokale ontheffing voor de marktkooplieden aan toegevoegd om het hen gemakkelijker te maken waar mogelijk of bijvoorbeeld omdat de lokale politiek dit verzoek heeft gedaan.
Bent u het ermee eens dat dit gemeenten ontmoedigt om lokaal soelaas te bieden aan de ambulante handel in de vorm van ontheffingen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Gemeenten bepalen zelf of zij een extra lokale ontheffing voor de ambulante handel hanteren, maar geven tegelijk ook aan dat juist het landelijke systeem van overgangsregelingen, vrijstellingen en ontheffingen voldoende ruimte biedt om ook deze groep ondernemers te helpen.
Kunt u aangeven wanneer gemeenten van mening zijn dat er «lokaal aanleiding is» om de boetevrije periode te verlengen? Welke mening heeft u hier zelf over?
Dat kan bijvoorbeeld in het kader van de lokale politiek besloten worden, zoals in Nijmegen is gebeurd. De gemeenteraad heeft daar verzocht om een langere boetevrije periode te hanteren. In Leiden is naar aanleiding van afspraken met de lokale ondernemersvereniging bepaald dat de boetevrije periode een maand langer duurt. De afspraak dat vanwege lokale aanleiding een langere boetevrije periode kan gelden, is in goed overleg gemaakt waardoor ik hier achter kan staan.
Het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op de CAS-eilanden |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Wat is de impact van het (tijdelijk) stoppen vanuit de Verenigde Staten met financiering op Curaçao, Aruba en Sint Maarten (de CAS-eilanden) in het algemeen en specifiek op maatschappelijke organisaties? Hoe raakt dit de sectoren zorg en educatie? Hoe raakt dit rechtsbijstand en juridische voorlichting aan ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken? Mocht u hierover nog geen concrete informatie hebben, bent u dan bereid hier op korte termijn onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven welke concrete gevolgen er zijn als de financiering blijvend wordt stopgezet?
Zijn er ook concrete gevolgen merkbaar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) (met name Bonaire) nu belangrijke projecten op Aruba en Curaçao (tijdelijk) geen financiering ontvangen?
Ziet u het belang van projecten die werden uitgevoerd met deze financiering in het algemeen en specifiek door het maatschappelijk middenveld? Zo nee, waarom niet?
Hoe ziet u deze situatie ontwikkelen na de stop van drie maanden die nu is aangegeven vanuit de Verenigde Staten?
Bent u met de CAS-eilanden in gesprek over de gevolgen van de stop van de financiering door USAID? Zo nee, bent u van plan dit alsnog op korte termijn te doen?
Erkent u dat het wegvallen van deze projecten de verantwoordelijkheid van het Koninkrijk raakt, gezien de bijzondere staatkundige relatie met de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Welke rol kan het land Nederland spelen in het opvangen van het wegvallen van deze projecten?
Is Nederland bereid om mee te denken over alternatieve financieringsbronnen voor deze projecten, zoals internationale humanitaire fondsen of Europese subsidies en hier een faciliterende rol op zich te nemen?
Kan Nederland proactief financiële ondersteuning aanbieden in deze uitzonderlijke situatie met inachtneming van de specifieke relatie tussen het Koninkrijk en de CAS-eilanden? Zo nee, waarom niet?
Erkennen Nederland en de CAS-eilanden het cruciale werk van lokale en internationale organisaties die personen die bescherming zoeken op de eilanden ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Gegeven de huidige situatie in Venezuela, beschouwt Nederland Venezolaanse personen op de CAS-eilanden als een groep waarvan een deel specifieke bescherming nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Voelt Nederland zich, als grootste land binnen het Koninkrijk, verantwoordelijk vanwege de impact die dit besluit heeft op de mensenrechten van personen op de CAS-eilanden in het algemeen en ongedocumenteerden, migranten en mensen die bescherming zoeken specifiek? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De wetenschappelijke onderbouwing voor en weerlegging van de zogeheten “hockeystick” grafiek van het IPCC |
|
de Vos |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Kunt u zich herinneren dat tijdens het debat over over de Klimaat-en Energieverkenning op 11 maart 2025 aan u werd gevraagd een inhoudelijke reactie te geven op het onderzoek van McIntyre en McKitrick, waarin zij de onderbouwing voor de zogeheten «hockeystick» grafiek van Mann – zoals overgenomen door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) in 1999 – met wetenschappelijke argumenten weerleggen?1
Ja
Kunt u zich herinneren dat u daarop verwees naar het Global Temperature Report for 2024 van Berkeley Earth, dat volgens u juist een wetenschappelijke onderbouwing voor deze grafiek van het IPCC zou geven?2
Ja
Erkent u dat in het rapport, zoals genoemd in vraag 2, op geen enkele wijze wordt verwezen naar deze grafiek van het IPCC, al was het maar omdat deze grafiek een tijdspanne bestrijkt van duizend jaar terwijl het rapport van Berkeley Earth zich slechts baseert op cijfers vanaf het jaar 1850?
Ja
Waarom verwees u in antwoord op de vraag, zoals genoemd in vraag 1, naar een rapport dat deze vraag niet beantwoordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ook Berkeley Earth concludeert dat de Aarde momenteel de hoogste gemiddelde temperatuur heeft sinds 1850 en Berkeley Earth is opgericht vanuit de wens om een aantal zorgen over de data weg te nemen. Oprichters Richard en Elizabeth Muller geloofden dat rigoureuze wetenschap veel van de vragen rond de nauwkeurigheid van de wereldwijde temperatuurregistraties kon oplossen.
Gedurende de twee jaar na de oprichting heeft een toegewijd team wetenschappers de gegevens over de oppervlaktetemperatuur op aarde opnieuw geanalyseerd en vijf belangrijke punten van zorg aangepakt: dataselectie, gegevensaanpassingen, de kwaliteit van meetstations, het stedelijke hitte-eiland- effect en de afhankelijkheid van complexe klimaatmodellen.
De bevindingen toonden aan dat geen van deze bezwaren een significante invloed had op de opwarmingstrend op lange termijn in de historische temperatuurregistratie.
In plaats daarvan bevestigden de bevindingen dat de opwarmingstrend kan worden verklaard door stijgende CO2-niveaus als gevolg van antropogene koolstofemissies.
Erkent u dat de grafiek van het IPCC een van de belangrijkste pijlers is onder (internationaal) klimaatbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, één specifieke grafiek niet. IPCC-rapporten als geheel zijn wel een belangrijke bron voor klimaatbeleid omdat ze de best beschikbare wetenschap vertegenwoordigen en rigoureuze review ondergaan, en de samenvattingen voor beleidsmakers door overheden worden goedgekeurd.
Bent u het ermee eens dat kritiek op het wetenschappelijk gehalte van de grafiek van het IPCC daarom uiterst serieus zou moeten worden genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gefundeerde kritiek moet uiteraard serieus worden genomen. Kritiek van McIntyre en McKitrick op de hockeystickgrafiek is echter al uitgebreid weerlegd (zie ook het antwoord op vraag 7).
Kunt u alsnog een inhoudelijke reactie geven op de wetenschappelijke kritiek van McIntyre en McKitrick op de grafiek van het IPCC? Kunt u hierbij in elk geval ingaan op de analyse dat in het onderzoek van Mann verouderde en dubbele datareeksen zijn gebruikt; op de analyse dat de statistische methode van Mann zodanig is dat de grafiek de vorm van een hockeystick krijgt, ongeacht welke data men erin stopt; en op de opgeschoonde data van McIntyre en McKitrick, die een grafiek opleveren van temperatuurschommelingen – met inderdaad een toename vandaag de dag, maar een die niet groter is dan een stijging in de vijftiende eeuw?
Het artikel van McIntyre en McKitrick is 20 jaar oud en al uitgebreid weerlegd (onder andere in hetzelfde tijdschrift, Geophysical Research Letters, en hier samengevat: What evidence is there for the hockey stick?).
Een onafhankelijke beoordeling van de hockeystick van Mann et al. werd uitgevoerd door het National Center for Atmospheric Research. Zij reconstrueerden temperaturen met behulp van verschillende statistische technieken (met en zonder de statistische methode van Mann et al.). Hun resultaten wezen op iets andere temperaturen in het begin van de 15e eeuw. Ze bevestigden echter de belangrijkste resultaten van de originele hockeystick – dat de opwarmingstrend en de temperaturen van de afgelopen decennia ongekend zijn in ten minste de afgelopen 600 jaar.
Sinds het artikel over de hockeystick uit 1999, is de wetenschap van de paleoklimatologie bovendien verder gegaan. Sinds 1999 zijn er veel onafhankelijke reconstructies van temperaturen in het verleden gemaakt met behulp van een verscheidenheid aan proxy-gegevens, waaronder koralen, stalagmieten, boomringen, boorgaten en ijskernen, en een aantal verschillende methodologieën. Ze komen allemaal op hetzelfde resultaat uit – dat de afgelopen decennia de warmste waren in de afgelopen 500 tot 2.000 jaar (afhankelijk van hoe ver de reconstructie teruggaat).
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde beantwoordingstermijn beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting’ |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Saris |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting»?1
Deelt u de stelling uit het artikel dat het besluit de noodzaak toont van de herziening van uitkeringen, belastingkortingen en toeslagen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u inzicht geven in de inkomensdaling van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het slechtste scenario bij het schrappen van de arbeidskorting vanaf 2027?
In welke gevallen kan het schrappen van de arbeidskorting gunstig uitpakken voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten?
Welke mogelijkheden ziet u om deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zo goed mogelijk te begeleiden naar de inkomensdaling vanaf 2027?
Wat is uw duiding van de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 sinds 2001?
Hoe verhoudt het afschaffen van de arbeidskorting voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de eenverdienersproblematiek in algemene zin en specifiek ten aanzien van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
Hoe verhoudt het besluit om de arbeidskorting af te schaffen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de geldende Europese wet- en regelgeving over sociale zekerheid?
Bent u bekend met het bericht «Terwijl Hongaarse parlement Pride verbiedt, radicaliseert Orbán: zijn critici betitelt hij als «bedwantsen»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze maatregel in het licht van de fundamentele rechten en vrijheden binnen de Europese Unie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest. Nederland heeft onze zorgen en afkeuring bilateraal geuit en zal dit ook in EU-verband doen. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden.
Welke gevolgen ziet u voor de LHBTI+-gemeenschap in Hongarije en voor de vrijheid van demonstratie in het algemeen?
Het is nu allereerst aan de Commissie om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen met het Unierecht te beoordelen. Voor nu constateert het kabinet dat de wetswijzigingen zeer zorgelijk en kwalijk zijn, omdat ze de positie en gelijke rechten van de lhbtiq+ gemeenschap verder onder druk zetten en omdat fundamentele rechten, zoals demonstratierecht, op het spel komen te staan. Tezamen met retoriek van de regering gericht tegen het kritische maatschappelijk middenveld en de lhbtiq+ gemeenschap, leidt dat tot verdere stigmatisering en negatieve impact op de emancipatiestrijd van lhbtiq+ personen en toenemende zorgen over de beperking van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Welke invloed heeft de recente wetgeving op de bredere emancipatiestrijd van LHBTI+-personen in Hongarije, bijvoorbeeld op hun toegang tot zorg, werk en sociale acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de waarden en verdragen van de Europese Unie, waaronder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt de Minister dat Hongarije nog cohesiegelden zou moeten ontvangen, gezien de recente ontwikkelingen met betrekking tot de rechtsstaat en fundamentele vrijheden?
Op dit moment is er naar aanleiding van aanhoudende zorgen over de rechtsstaat en corruptieproblematiek ca. EUR 19 mld. aan EU-middelen voor Hongarije opgeschort, waarvan ca. EUR 9,4 mld. aan EU-cohesiemiddelen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening (EUR 6,4 mld.) en op basis van de Common Provisions Regulation(CPR) (ca. EUR 3 mld.), onder meer vanwege het niet voldoen aan de horizontale voorwaarden op het gebied van gelijke rechten voor lhbtiq+-personen. Het is aan de Commissie, als hoedster van de Verdragen, om de verenigbaarheid van de wetswijzigingen van 18 maart jl. met het Unierecht te beoordelen. Nederland roept de Commissie op om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden, in lijn met motie Van Campen c.s.2. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 14 maart in het verslag van de Raad Algemene Zaken-Cohesie.
Hoe is de Minister voornemens de motie-Paternotte/Van Campen met betrekking tot de artikel 7-procedure uit te voeren?2
De artikel 7-procedure is een politiek rechtsstaatinstrument, maar kent een zware besluitvormingsprocedure. Om daadwerkelijk over te kunnen gaan tot het opleggen van sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten is eerst een unaniem besluit van de Europese Raad (minus de lidstaat in kwestie) en goedkeuring van het Europees parlement nodig dat er sprake is van een ernstige en voortdurende schending van de Uniewaarden uit artikel 2 VEU (artikel 7(2) VEU). Pas daarna kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten om sancties in de vorm van schorsing van bepaalde Verdragsrechten op te leggen (artikel 7(3) VEU). De inschatting van het kabinet is dat de benodigde meerderheden hiervoor op dit moment niet in zicht zijn. Ook kan de Raad onder artikel 7(1) VEU constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending van de Uniewaarden, zoals bedoeld in artikel 2 VEU, en kan aanbevelingen doen om deze te adresseren. Hier is een meerderheid van vier-vijfde van de Raad en goedkeuring van het Europees parlement voor nodig.
Het kabinet brengt momenteel het krachtenveld in kaart, en informeert de Kamer verder over de mogelijke vervolgstappen ten aanzien van de artikel 7-procedure in aanloop van de Raad Algemene Zaken (RAZ) van 27 mei 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het verslag van de RAZ van 18 maart jl.
Welke stappen onderneemt Nederland om deze kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft Nederland al contact gehad met de Hongaarse regering of andere EU-lidstaten over deze wet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft onze zorgen en afkeuring reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X4 en ik heb deze zorgen ook gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa heeft op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring5 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten. De Nederlandse ambassade in Boedapest heeft eveneens in een gezamenlijke verklaring6 met 21 andere ambassades zorgen uitgesproken en de inzet voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief de lhbtiq+ gemeenschap, herbevestigd. Nederland zal ook in EU-verband zorgen uiten.
Bent u bereid om samen met gelijkgestemde EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring of actie tegen deze wetgeving te initiëren?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze zal Nederland zich diplomatiek en politiek inzetten om de rechten van LHBTI+-personen in Hongarije te beschermen?
Het kabinet zal zich blijven inzetten voor gelijke rechten voor iedereen, inclusief voor de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije. Nederland zal zorgen blijven uitspreken over wetswijzigingen die hier niet mee stroken en in EU-verband via de Commissie inzetten op passende maatregelen indien het Unierecht wordt geschonden (zie het antwoord op vraag 2). Nederland zal de lhbtiq+ gemeenschap in Hongarije in woord en daad blijven steunen.
Hoe kan Nederland maatschappelijke organisaties en activisten in Hongarije ondersteunen die zich inzetten voor LHBTI+-rechten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke gevolgen heeft de veranderde internationale context, zoals de verhouding van de VS, voor de Nederlandse en Europese aanpak van mensenrechten in Hongarije?
Nederland zal zich, ongeacht de inzet van derde landen, blijven inzetten voor mensenrechten wereldwijd, in Europa en in Hongarije, zowel bilateraal als in EU-verband. Gelijke rechten voor lhbtiq+ personen blijft een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid.
Het bericht ‘Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Kunt u de eerder ingediende schriftelijke vragen van het lid Dassen (Volt) over het bericht «Duitsland scherpt reisadvies voor VS aan, Franse wetenschapper met kritiek op Trump geweigerd»1 met spoed, vóór het einde van deze week, beantwoorden?
De vragen worden zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen de gebruikelijke beantwoordingstermijn van drie weken beantwoord.
De bescherming van persoonsgegevens van militairen op apps |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Persoonsgegevens honderden militairen zichtbaar via sportapp Strava»?1
Hoe lang bent u al op de hoogte dat apps zoals Strava de veiligheid van Nederlandse militairen in gevaar brengen?
Met hoeveel zekerheid kunt u zeggen dat er al sprake is van het combineren van openbare of gelekte informatie over militairen door kwaadwillenden? Op welke schaal vindt dit plaats?
Deelt u de mening dat privacybescherming van militairen in direct verband staat met hun persoonlijke veiligheid en de nationale veiligheid?
Deelt u de mening dat, vanuit het veiligheidsperspectief voor Nederlandse militairen, maximale privacybescherming op online platforms noodzakelijk is?
Op welke manier doet u aan advisering en voorlichting voor militairen over online veiligheid? Welke regels gelden er voor zowel werk- als privé telefoongebruik? Verschilt dit tussen militairen in Nederland en uitgezonden militairen?
Bent u bereid tot meer dwingende maatregelen, zoals het verbieden van sportapps en andere apps die de privacy van militairen schaden op militair terrein? Zo nee, waarom niet?
Welke acties heeft u ondernomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen, ook na eerdere berichtgeving en Kamervragen over de privacygevolgen van datingapps en sportapps?2 3
Hebben de acties die u heeft genomen om de online veiligheid van militairen beter te beschermen effect gehad? Kunt u dit onderbouwen?
Bent u bekend met het onderzoek van de KU Leuven uit 2022, waaruit blijkt dat eerdere oplossingen van Strava vooral tot schijnveiligheid leiden?4
Welke technische mogelijkheden ziet u om de veiligheid van militairen beter te beschermen bij het gebruik van sportapps, datingapps of andere apps die hun data verzamelen?
Is het mogelijk om te achterhalen, al dan niet in overleg met Strava, of de openbare profielen van militairen mogelijk door kwaadwillenden zijn bekeken?
In hoeverre zijn militairen die een gesloten account hebben echt veilig? Welke derde partijen hebben toegang tot de informatie die Strava verzamelt, ook als een account gesloten is? Waaruit blijkt dit?
Ziet u gezien de onvoorspelbare geopolitieke situatie aanleiding om het beleid rondom het gebruik van Amerikaanse apps door militairen te heroverwegen en aan te scherpen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk drie dagen vóór het commissiedebat «Hybride dreigingen en maatschappelijke weerbaarheid» beantwoorden?
Het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanscherping van het Duitse reisadvies voor de Verenigde Staten, waarin reizigers worden gewaarschuwd voor «arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, en uitzetting»?1
Ja.
Zijn er gevallen bekend van Nederlanders die sinds 20 januari 2025 door de Amerikaanse autoriteiten gearresteerd zijn, gedetineerd zijn in afwachting van uitzetting, of reeds uitgezet zijn? Zo ja, wat heeft u gedaan om hen bij te staan?
Er zijn geen gevallen bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederlanders die vanwege de verscherpte controle op de inreisregels bij het inreizen naar de Verenigde Staten in de problemen zijn gekomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ziet daarnaast in algemene zin geen toename gevallen van arrestatie, detentie in afwachting van uitzetting, of uitzetting van Nederlanders in de Verenigde Staten sinds 20 januari jl. Indien dit zich voordoet, wordt reguliere consulaire bijstand verleend. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik hier verder geen uitspraak over doen.
Maakt u zich zorgen over de recente gevallen van detentie en uitzetting van Europeanen in de Verenigde Staten? Zo ja, heeft u uw zorgen aangekaart bij de Amerikaanse autoriteiten?
Ik ken de details van deze recente gevallen niet en kan er daarom geen verdere uitspraken over doen of conclusies uit trekken. Wel is het Ministerie van Buitenlandse Zaken alert op risico’s voor Nederlanders en adviseert alle Nederlanders zorgvuldig het aangepaste reisadvies van 25 maart jl. te lezen.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om zorgen bij de Amerikaanse autoriteiten aan te kaarten. De Amerikaanse autoriteiten zijn goed op de hoogte van de Nederlandse positie.
Ik vind het spijtig en een stap achteruit dat de Amerikaanse overheid op 20 januari jl. heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Ziet u aanleiding om, net als de Duitse autoriteiten, het reisadvies voor de Verenigde Staten aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 maart jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor de Verenigde Staten aangepast om Nederlanders onder andere te informeren dat de Amerikaanse overheid de controle op de inreisregels voor buitenlandse bezoekers heeft aangescherpt en heeft besloten alleen een M of V (male of female) als geslachtsvermelding te accepteren bij visum- of Electronic System for Travel Authorization (ESTA)-aanvragen.
Bent u bekend met het bericht «Ruim honderd vrouwen met spiraaltje van Ballerine tóch zwanger, gros klachten niet gemeld bij inspectie»?1 2 3
Ja, daar ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat vrouwen recht hebben op goede informatie? Deelt u de mening dat vrouwen recht hebben op kwalitatief goede voorbehoedsmiddelen, zodat zij een goed geïnformeerde en weloverwogen keuze kunnen maken? Deelt u de mening dat dat hier niet goed is gegaan?
Ja, ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie krijgen. Alleen dan kunnen zij de best passende keuze maken. Voorbehoedsmiddelen moeten kwalitatief goed en veilig zijn. Een ongewenste zwangerschap is een ontzettend ingrijpende gebeurtenis en ik snap de ongerustheid van vrouwen dus goed.
Om erop toe te zien dat medische hulpmiddelen (zoals voorbehoedsmiddelen) veilig zijn, hebben we in Europa strenge wetgeving. Certificerende instanties («notified bodies») controleren of een medisch hulpmiddel voldoet aan regels (de «medical device regulation», ofwel MDR). Ook moeten producenten van deze hulpmiddelen aantonen dat zij een product blijven volgen als het eenmaal op de markt is, door bijwerkingen of gebreken te registeren. Alleen dan mag een hulpmiddel op de markt komen.
Specifiek over de Ballerine spiraal heeft de IGJ in 2021 geoordeeld dat dit systeem van markttoelating goed heeft gefunctioneerd. Wel constateerde de IGJ dat de plaatsing van de spiraal door zorgverleners niet altijd volgens de instructie is uitgevoerd. Het is gebleken dat het aantal problemen afnam nadat de fabrikant de instructie voor zorgverleners had verbeterd.
Overigens is het goed te melden dat er volgens de distributeur inmiddels geen vraag meer is naar het product in Nederland. Ook wordt de Ballerine spiraal niet aangeraden door het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) in hun richtlijnen.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat dergelijke situaties zich in de toekomst niet voor zullen doen? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat vrouwen kunnen vertrouwen op de kwaliteit van voorbehoedsmiddelen?
Zoals gezegd kan ik mij goed voorstellen dat vrouwen zich zorgen hebben gemaakt over de veiligheid van hun spiraal. We hebben een streng systeem in Europa om toe te zien op de kwaliteit en veiligheid van medische hulpmiddelen zoals voorbehoedsmiddelen. Ik heb geen redenen om aan te nemen dat dit systeem op dit moment niet goed functioneert.
De casus van de Ballerine spiraal leert mij wel hoe belangrijk het is dat gebruikers van hulpmiddelen snel en eenvoudig hun klachten kunnen melden en dat deze klachten snel inzichtelijk worden gemaakt. Op dit moment kunnen gebruikers of zorgverleners klachten over een hulpmiddel melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. Bijwerkingen over koperspiralen kunnen zij melden bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) van het RIVM. Voor hormoonspiralen met een geneesmiddel als werkzame stof, kan dit bij het Lareb. Ook kan er rechtstreeks bij de fabrikant gemeld worden. Ik wil kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen.
Hoe reflecteert u op het feit dat meer dan acht duizend Nederlandse vrouwen vertrouwden op de effectiviteitsclaim van de fabrikant? Hoe kan het dat dit product een CE-keurmerk heeft gekregen voor implantaten? Kunt u reflecteren op de mogelijkheid dat het CE-keurmerk verkeerde verwachtingen ten aanzien van veiligheid en effectiviteit in het voorkomen van een zwangerschap zou kunnen creëeren?
Ik vind het belangrijk dat vrouwen erop kunnen vertrouwen dat een spiraal op de Nederlandse markt veilig en effectief is. Hoewel geen enkele vorm van anticonceptie zwangerschap voor 100% kan voorkomen, moet het risico op ongewenste zwangerschap zo klein mogelijk zijn. In haar onderzoek uit 2021 heeft de IGJ geconcludeerd dat de notified body, belast met het verstrekken van een CE-certificaat, haar taak goed heeft uitgevoerd.
Is het inzichtelijk bij de zorgverzekeraars of apotheken welke vrouwen het Ballerine spiraaltje hebben gekregen afgelopen jaren? En zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij proactief benaderd worden met juiste informatie en handelingsperspectief?
Deze informatie is in het patiëntdossier van de betreffende gebruiker opgenomen. Vanzelfsprekend begrijp ik heel goed dat vrouwen met een Ballerine spiraal zich zorgen maken. Ook kan ik mij voorstellen dat zij willen weten wat zij moeten doen als zij nog een spiraal van dit merk dragen. Vrouwen die zich zorgen maken, kunnen het beste contact opnemen met de huisarts.
Zoals gezegd wordt deze spiraal niet geadviseerd in de standaard van het NHG en is er geen vraag meer naar de spiraal in Nederland sinds de aandacht voor het product in 2021. Expulsie (uitstoting) of perforatie vinden vooral plaats in de
eerste maanden na plaatsing. Bovendien wordt een spiraal doorgaans na vijf jaar verwijderd, waardoor veel vrouwen deze inmiddels niet meer hebben. Daarom is er geen reden om vrouwen die een Ballerine spiraal hebben (gehad) proactief te benaderen.
Kunt u reflecteren op de betrouwbaarheidsclaim van het Ballerine spiraaltje, die berust op twee onderzoeken, waar de fabrikanten zelf bij zijn betrokken? Kunt u aangeven of het mogelijk is voor een product als een spiraaltje om toegelaten te worden op de Nederlandse markt zonder onafhankelijk onderzoek naar de effectiviteit? Zo ja, deelt u de mening dat dit potentiële risico’s met zich meebrengt en kunt u deze risico’s ook duiden?
Een fabrikant moet klinische evaluatie uitvoeren om aan te tonen dat een medisch hulpmiddel veilig en effectief is. Onderzoeken maken deel uit van die evaluatie. Dat een fabrikant een rol heeft in dit onderzoek, bijvoorbeeld als financier, is begrijpelijk. Hij wil het immers op de markt brengen en moet daar de kosten voor dragen. Het is aan de certificerende instantie, de eerder genoemde notified body, om de klinische evaluatie van het medisch hulpmiddel te toetsen aan de eisen van de wet. Deze notified body heeft dus een onafhankelijke rol in het beoordelen van deze onderzoeken.
Op welke wijze ziet u erop toe dat het aantal bijwerkingen en de kans op bijwerkingen bij spiraaltjes helder en correct gecommuniceerd wordt?
Het is belangrijk dat vrouwen goed geïnformeerd worden over mogelijke bijwerkingen, wanneer ze kiezen voor een bepaald voorbehoedsmiddel. Om informatie over bijwerkingen zo helder mogelijk te communiceren, hebben verschillende partijen een belangrijke rol. De fabrikant moet mogelijke bijwerkingen duidelijk vermelden in de bijsluiter van het product. De zorgverlener heeft een taak in het bespreken van deze mogelijke bijwerkingen met de gebruiker. Dit is ook opgenomen in de NHG-standaard voor anticonceptie. Daarnaast vind ik het belangrijk dat bijwerkingen worden gemeld bij het MEBI, zodat het MEBI zorgverleners, gebruikers en andere relevante partijen kan informeren als daar aanleiding toe is.
Op welke wijze wordt de kwaliteit en effectiviteit van nieuwe op de markt gebrachte spiralen momenteel gegarandeerd? Deelt u de mening dat deze werkwijze verbeteringen behoeft, gelet op de casus van het Ballerine spiraaltje? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om in de toekomst de kwaliteit en effectiviteit van nieuwe spiraaltjes te garanderen?
Ik heb geen aanleiding om te denken dat het huidige systeem van certificering van medische hulpmiddelen verbetering behoeft. Wel ben ik zoals gezegd van plan te kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen.
Wat is het verschil tussen het toetsingskader bij het op de markt brengen van hormoonspiraaltjes en koperspiraaltjes? Deelt u de mening dat dit toetsingskader idealiter gelijk getrokken hoort te worden, aangezien deze soorten spiraaltes hetzelfde doel dienen? Wat is de rol van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hierin?
De reden voor de verschillende toetsingskaders voor hormoonspiralen en koperspiralen is de verschillende werking. Een hormoonspiraal wordt gezien als geneesmiddel en valt daarmee onder de regelgeving voor geneesmiddelen. Een koperspiraal is een medisch hulpmiddel en valt daarmee onder de MDR. Beide toetsingskaders moeten kwalitatief goede, veilige en effectieve producten opleveren, zodat de gebruikers kunnen vertrouwen op het product. De EMA heeft een rol in de centrale toelatingsprocedure van hormoonspiralen voor de Europese markt.
Kunt u nader toelichten waar vrouwen terecht kunnen met vragen over effectiviteit van verschillende soorten spiraaltjes? Hoe gaat u vrouwen van objectieve informatie voorzien over de effectiviteit en de kans op mogelijke bijwerkingen van verschillende spiraaltjes?
Iedereen die meer wil weten over afwegingen rond anticonceptiemiddelen kan terecht bij de huisarts. De huisartsen hebben ook een online keuzekaart met informatie over voorbehoedmiddelen, die beschikbaar is via www.thuisarts.nl. Product specifieke informatie is te vinden in de bijsluiter.
Gaat u onafhankelijk onderzoek instellen op basis van de gemelde bijwerkingen en ontstane zwangerschappen bij het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI)? Gaat u met de programmamakers van Radar in gesprek om erop toe te zien dat de meldingen die bij hun binnenkomen ook officieel gemeld worden?
Zoals gezegd heeft de IGJ een onderzoek uitgevoerd in 2021. Op dit moment is er geen aanleiding voor aanvullend onderzoek. Tijdens het programma hebben programmamakers de kijkers aangegeven de meldingen te rapporteren bij het MEBI. Zij zijn dus al op de hoogte van de juiste route voor het doen van meldingen en verwijzen meldingen die bij hen binnenkomen hiernaar door. Dat waardeer ik zeer.
Met de kennis van nu, hoe zou u concreet de samenwerking tussen MEBI en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen verbeteren? Welke acties gaat u inzetten?
Mede naar aanleiding van de uitzending van Radar, wil ik kijken hoe ik tot een zo helder mogelijke meldstructuur kan komen voor gebruikers en zorgverleners, zodat zij altijd weten waar zij terecht kunnen voor klachten en bijwerkingen bij medische hulpmiddelen. Vooruitlopend hierop zijn de IGJ en het MEBI al in gesprek over hoe de samenwerking verder te verbeteren. Zo hebben ze recent nadere afspraken gemaakt over het onderling delen van informatie.
Bent u bekend met het feit dat de gynaecologen en verloskundigen op de website verwijzen naar het MEBI bij koperen spiraaltjes en naar het Lareb bij spiraaltjes met medicatie? Is dit ook het geval voor huisartsen? Is dit ook het geval voor de bijsluiter? Hoe staat dit vermeld op algemene websites met betrouwbare informatie over voorbehoedsmiddelen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit is op dit moment logisch gezien de verschillende werking van de spiraaltjes, zoals toegelicht in vraag 10. Ook huisartsen kunnen daaraan bijdragen, zeker omdat zij een belangrijk aanspreekpunt zijn voor de patiënt. Wat algemene websites vermelden, valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat de vrouw centraal dient te staan bij de besluitvorming tot het toelaten van spiraaltjes in Nederland? Zo ja, hoe komt het dat dit niet het geval is geweest bij het toelaten van de Ballerine spiraal en dat hiermee juist vrouwen negatief beïnvloed zijn? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te garanderen dat in de toekomst de vrouw wel centraal staat bij een dergelijk besluit?
Ik ben het zeer met u eens dat de gebruiker centraal moet staan als een medisch hulpmiddel (zoals een spiraal) wordt toegelaten op de markt. Zoals gezegd worden medische hulpmiddelen, waaronder spiraaltjes, onderworpen aan strenge eisen, voortkomend uit Europese wetgeving. Ik heb geen aanleiding te denken dat hier andere factoren in meespelen dan de belangen van de gebruiker.
Het bericht ‘Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren’ en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen bij ziekenhuizen over tekorten aan middelen voor chemokuren» en de WNL-aflevering Stand van Nederland van 21 maart?1
Ja, ik ben bekend met het bericht en de aflevering. Hierbij wil ik graag opmerken dat in de uitzending het aantal geneesmiddelentekorten wordt weergegeven voor de jaren 2021, 2022 en 2023. Maar in het jaar 2024 is het aantal meldingen van tekorten in apotheken met 30% afgenomen. Het is jammer dat dat niet in de uitzending werd getoond. Het betekent natuurlijk niet dat de beschikbaarheidsproblemen zijn opgelost. Ik zet mij daarom, samen met betrokken partijen, volop in om tekorten op te lossen en liever nog te voorkomen.
Wat vindt u van de conclusie dat zelfs een flinke storm al voor leveringsproblemen van medicijnen kan zorgen?
Hoewel er in de uitzending niet verder uitgeweid wordt over deze conclusie, interpreteer ik uw vraag als wat ik vind van kwetsbaarheden in de geneesmiddelenketen. Ik vind het belangrijk dat patiënten in Nederland toegang hebben tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Helaas zitten er (soms) kwetsbaarheden in de productie- en leveringsketen van geneesmiddelen die we hier gebruiken. Dat kan ik jammer genoeg niet allemaal voorkomen. Ik kijk naar waar ik de kwetsbaarheden in de keten wel kan verminderen. Zo versterk ik mijn relatie met India, als groot producerend land van geneesmiddelen, en worden bijvoorbeeld ook voorraden aangelegd van belangrijke geneesmiddelen, zoals antibiotica en salbutamol, om eventuele leveringsonderbrekingen op te kunnen vangen. Daarnaast worden momenteel verschillende nationale en Europese onderzoeken gedaan waarbij de kwetsbaarheden van de productie- en leveringsketen in kaart worden gebracht. Daar waar mogelijk ondersteun ik deze onderzoeken en uiteraard neem ik de resultaten mee in mijn beleidsvorming.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het feit dat de toeleveringsketen van geneesmiddelen zo kwetsbaar is geworden?
Geneesmiddelen komen via een lange complexe keten bij de patiënten in Nederland terecht. De productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen is afhankelijk van een internationaal netwerk van verschillende partijen die elk een rol in deze keten hebben. Veel productielocaties zijn over tijd gevestigd in derde landen mede vanwege het aantrekkelijke vestigingsklimaat zoals lage prijzen. Dat maakt dat Nederland, en de rest van Europa, voor de productie van grondstoffen voor geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen. Dit heeft een positief effect gehad op de betaalbaarheid van geneesmiddelen, maar kan ook kwetsbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat er een goede balans is tussen betaalbaarheid van geneesmiddelen én tijdige beschikbaarheid voor de patiënt. Om deze balans te verbeteren investeer ik bijvoorbeeld in de samenwerking met India als groot producerend land en neem ik actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot tekorten aan oncolytica? Hoeveel patiënten worden hierdoor geraakt?
De afgelopen tijd hebben de leveringen van diverse oncolytica onder druk gestaan. Zo zijn er voor verschillende middelen meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen gedaan bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt). Dit betreft een melding van een verwacht probleem, wat gelukkig niet altijd betekent dat er ook daadwerkelijk een tekort ontstaat. Als handelsvergunningshouders op tijd een melding doen bij het Meldpunt, kan er in veel gevallen op tijd een oplossing gevonden worden.
Om deze reden wordt de beschikbaarheid van oncolytica nauwkeurig gemonitord.
Zo kijkt het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (hierna: CBG) wekelijks, samen met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (hierna: LCG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ), in hoeverre het aanbod in Nederland nog voldoende is of dat alternatieven overwogen moeten worden, zoals import uit andere landen.
Zo valt het oncolyticum fludarabinefosfaat per 27 maart 2025 onder de reikwijdte van de Aanwijzing die ik in november aan de IGJ heb gegeven en heeft het CBG in maart een Tijdelijk Afwijkende Verpakking goedgekeurd voor het oncolyticum clofarabine.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 december jl.2 is het tekort aan etoposide via het solidariteitsmechanisme opgelost en is het middel weer beschikbaar op de Nederlandse markt. Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel patiënten geraakt worden, maar door de nauwkeurige monitoring wordt het effect op de patiënt zo goed als mogelijk beperkt.
Kunt u de gehele toeleveringsketen van oncolytica, zoals etoposide, vincristine en methotrexaat, in kaart brengen?
Geneesmiddelen, waaronder ook oncolytica, kennen een complexe toeleveringsketen. Bij iedere leveringsketen zijn verschillende internationale partijen betrokken, maar op hoofdlijnen wordt onderstaande productie- en toeleveringsketen doorlopen:
Ook vinden er strikte kwaliteitscontroles plaats op zuiverheid, sterkte en stabiliteit van het geneesmiddel.
In het rapport «Footprint studie geneesmiddelenproductie in Nederland»3 wordt de productieketen in meer detail beschreven. Ik kan niet voor elk geneesmiddel, of oncolyticum, precies aangegeven hoe de keten eruit ziet en wie daarbij betrokken zijn.
Deelt u het risico dat medicijnen of grondstoffen voor medicijnen door een land als China als strategisch wapen worden ingezet en dat we hier niet naïef in moeten zijn? In hoeverre heeft u signalen dat dit al gebeurt?
Op dit moment zijn er geen concrete signalen dat landen posities in de waardeketen van geneesmiddelen inzetten om geopolitieke druk uit te oefenen. Wel deelt het kabinet de mening dat risico’s kunnen ontstaan bij een afhankelijkheid van derde landen voor belangrijke producten zoals medicijnen of grondstoffen voor medicijnen. Dit speelt niet alleen in Nederland, maar ook in de EU als geheel. Als kabinet benadrukken we daarom het belang van meer Europese open strategische autonomie en de noodzaak om de productie binnen Europa te vergroten.
Welke stappen zet u, zowel op Nederlands als op Europees niveau, om onze afhankelijkheid van grondstoffen en medicijnen te verminderen?
Ik streef ernaar de risico’s van afhankelijkheden te verminderen door productie in Nederland en Europa te stimuleren en door bij te dragen aan meer diverse toeleveringsketens van geneesmiddelen. In het kader van Important Projects of Common European Interest Med4Cure (IPCEI Med4Cure)4 verleen ik subsidie aan projecten die de productieketens in Nederland versterken, waaronder een project dat zich richt op de ontwikkeling van innovatieve productieprocessen voor geneesmiddelen en werkzame stoffen (active pharmaceutical ingedrients(API’s)).
Daarnaast verken ik de mogelijkheid om API-voorraden aan te leggen om in te zetten voor geneesmiddelenproductie tijdens tekorten. De verkennende gesprekken hierover lopen nog. Ook draag ik binnen de Critical Medicines Alliance bij aan een gezamenlijk plan om productie in Europa te stimuleren en om het aantal aanbieders van geneesmiddelen voor Europa te vergroten. De Europese Commissie heeft op 11 maart jl. de Critical Medicine Act gepubliceerd. Daarin zijn een aantal aanbevelingen uit de Critical Medicines Alliance verwerkt. Het doel van dit voorstel is onder andere om de leveringszekerheid en beschikbaarheid van kritieke geneesmiddelen te verbeteren en de strategische autonomie van de Europese Unie te versterken. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces toegezonden.
Verder werk ik samen met de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken binnen de Taskforce Strategische Afhankelijkheden. Deze Taskforce coördineert de kabinetsbrede aanpak van het verminderen van de risicovolle strategische afhankelijkheden, waaronder voor geneesmiddelen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de Kamerbrief daarover5. Tot slot, werkt het kabinet actief aan het versterken van de betrekkingen met producerende landen, omdat Nederland voor de productie van (bestandsdelen van) geneesmiddelen afhankelijk is van deze landen.
Deelt u de mening dat het niet alleen vanuit strategisch oogpunt, maar ook in het belang van de patiënt noodzakelijk is om te zorgen voor meer eigen Nederlandse en Europese geneesmiddelenproductie? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Het is juist in het belang van de patiënt dat dit kabinet wil dat Europa maximaal onafhankelijk wordt wat betreft geneesmiddelenproductie. Het belang van de patiënt staat namelijk centraal in mijn inzet op de beschikbaarheid.
Het versterken van de productie dichtbij huis moet Europees gecoördineerd gebeuren om efficiënt en effectief te zijn. Ik neem dan ook actief deel aan de Critical Medicines Alliance (CMA), zodat er een gezamenlijk plan binnen de Europese Unie komt voor productie dichtbij huis. De CMA heeft onlangs, middels een strategisch rapport, aanbevelingen gegeven hiervoor aan de lidstaten en de Europese Commissie6. Deze aanbevelingen zijn input geweest voor nieuwe Europese wetgeving, namelijk de Critical Medicines Act. Op 11 maart is dit voorstel gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
Hoe staat het met het aanleggen van extra reserves voor geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen?
Zoals ik uw Kamer heb geschreven7, overweeg ik om de voorraad te verhogen voor bepaalde geneesmiddelen op de Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen. Bij deze verkenning zoek ik onder andere uit voor welke geneesmiddelen dit meerwaarde heeft, hoe groot deze extra voorraad zou moeten zijn en op welke manier de extra voorraad zou kunnen worden gerealiseerd. Zoals uw Kamer zal begrijpen, kost deze verkenning tijd. Wanneer ik mijn verkenning heb afgerond, zal ik uw Kamer vanzelfsprekend over de uitkomst hiervan informeren.
Hoe staat het met uw voornemen om ook te kijken naar het aanleggen van strategische voorraden van grondstoffen en API’s voor geneesmiddelen?
Ik voer op dit moment gesprekken met koepelorganisaties van leveranciers en met bedrijven om te verkennen of het aanleggen van API-voorraden kan bijdragen aan betere beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt.
Hoe beoordeelt u het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening kritieke grondstoffen?
Het kabinetstandpunt op de verordening kritieke grondstoffen is aan uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.8 Deze verordening heeft betrekking op metalen en mineralen die essentieel zijn voor de economie en strategische sectoren, zoals de energietransitie, digitale technologieën, defensie en ruimtevaart. Dit zijn andere grondstoffen dan die nodig zijn voor de productie van geneesmiddelen, zoals genoemd in het artikel en het bericht.
Om onder meer de productie van kritieke geneesmiddelen te stimuleren heeft de Europese Commissie de Critical Medicines Act gepubliceerd. Het kabinetstandpunt hierop wordt uw Kamer via het gebruikelijke Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC)-proces voorgelegd.
De hervatte Israëlische aanvallen op Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Klopt het dat Israël eenzijdig het staakt het vuren met Hamas geschonden heeft?1
Wat houdt het «aandringen», in uw reactie op X van 18 maart, in?2 Welke acties heeft u concreet ondernomen, naast deze tweet, die onder dit «aandringen» worden verstaan? Door wie is dit aandringen gebeurd, bij wie, hoe vaak, en op welke momenten? Kun u daar een compleet antwoord op geven?
Waarom is na deze nieuwe aanval en schending van het staakt het vuren door Israël niet overgegaan op het instellen van sancties n.a.v. het geweld in Gaza? Kunt u dat toelichten?
Wat moet er gebeuren voordat u overgaat op tot het instellen van sancties tegen de Israëlische regering n.a.v. het geweld in Gaza? Zijn hier criteria voor gesteld? Welke criteria zijn dat? Kunt u dat toelichten?
Heeft u op enig moment in het afgelopen jaar overwogen om sancties op te leggen tegen Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over de mogelijkheid tot het instellen van sancties richting Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Bent u het ermee eens dat het inzetten van honger en seksueel geweld als wapen en het collectief straffen van een bevolking oorlogsmisdaden zijn?
Bent u van mening dat de regering van Israël in Gaza honger en seksueel geweld als wapen heeft ingezet en/of de bevolking collectief van Gaza collectief heeft gestraft in het afgelopen jaar? Kunt u dat toelichten?
Heeft u in het afgelopen jaar overwogen om het Europese Unie (EU) Associatieverdrag met de regering van Israël op te schorten n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over de mogelijkheden tot het opschorten van het EU Associatieverdrag met de regering van Israël n.a.v. het geweld in Gaza? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Heeft u in het afgelopen jaar overwogen om wapenexport en import en ander defensiematerieel van en naar Israël op te schorten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Heeft u ambtelijke adviezen ontvangen over risico’s van wapenexport naar Israël en/of de mogelijkheden tot het opschorten daarvan? Zo ja, wanneer? Zo ja, mogen wij die ontvangen?
Wat is uw reactie op protesten van burgers, waaronder familie van gijzelaars, die protesteren tegen het besluit van premier Netanyahu en zijn regering om de oorlog met Hamas te hervatten?3
Deelt u de kritiek van de demonstranten en familie dat hiermee de vrijlating van de gijzelaars in gevaar wordt gebracht? Kunt u dat toelichten?
Constaterende dat u op 19 maart 2025 u op X stelde dat u de situatie heeft «besproken» met uw collega’s van Israël, Egypte, Qatar en Turkije4; hoe lang duurde dit gesprek? Wat is er met wie besproken? Wat was de uitkomst van deze gesprekken? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
De uitvoering van de aanbevelingen van de Commissie- Van Ark en de Hervormingsagenda Jeugd |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Karremans |
|
![]() |
Herkent u de structurele problemen in de jeugdzorg zoals geschetst in het rapport van de Commissie-Van Ark? Welke knelpunten uit het rapport ziet u als meest urgent?
Het beeld dat verbeteringen nodig zijn in het jeugdzorgstelsel om jongeren weerbaar te laten opgroeien en kwetsbare kinderen sneller passende hulp te bieden deel ik. En die verbeteringen zitten zoals de Commissie Van Ark schetst op verschillende thema’s, zoals het versterken van de rol van de lokale teams en toegang, het scherper duiden van de jeugdhulpplicht, het terugdringen van residentiële jeugdhulp, het verbeteren van de inkoop en organisatie van specialistische jeugdzorg en het verbeteren van het inzicht in het stelsel. Verbeteringen op al deze vlakken zijn noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het stelsel beter gaat functioneren en jeugdzorg beter beschikbaar is voor kinderen in kwetsbare situaties. Ook moet de houdbaarheid van het stelsel voor de toekomst worden geborgd. Op basis van de afspraken in de Hervormingsagenda wordt hier door partijen ook hard aan gewerkt. Tegelijkertijd herken ik ook het standpunt van de Deskundigencommissie dat de Hervormingsagenda een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is te zorgen dat jongeren weerbaar opgroeien en de instroom in de jeugdzorg afneemt. Daarvoor moet breder worden gekeken dan naar alleen het jeugdzorgstelsel. Denk bijvoorbeeld aan bestaanszekerheid, de woonsituatie van het gezin en ggz-problematiek bij de ouder(s). Op dit moment zijn wij met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Dit wordt betrokken bij de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeren wij uw Kamer zo spoedig mogelijk, in ieder geval voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Herkent u de conclusie van de onafhankelijke Commissie-Van Ark dat de huidige afspraken over de financiële risicoverdeling tussen het Rijk en gemeenten mogelijk ontoereikend zijn? Zo ja, wat gaat u uw ministerie vragen te doen om de financiële risicoverdeling te verbeteren?
Het was onderdeel van de opdracht van de Deskundigencommissie op basis van de in de Hervormingsagenda genoemde kaders advies uit te brengen over hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. De commissie oordeelt dat de afgesproken principes tussen Rijk en VNG onvoldoende sturend zijn om de verliezen op de jeugdzorg te kunnen toedelen. Ik ken en herken de complexiteit van het voorliggende vraagstuk. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen, zowel inhoudelijk als financieel. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Bent u bekend met de zorgen van de VNG dat gemeenten onvoldoende middelen hebben om hun wettelijke taken adequaat uit te voeren, met name op het gebied van jeugdzorg1? Zo ja, welke stappen onderneemt u om tegemoet te komen aan deze zorgen?
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. De deskundigencommissie heeft hier ook uitspraken over gedaan. Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Deelt u het advies van de Commissie-Van Ark om gemeenten vijftig procent van de financiële tekorten in 2023 en 2024 zelf te laten dragen en dat dit ook doorwerkt in de komende jaren? Zo nee, welke alternatieven voor het dragen van de financiële tekorten overweegt u?
Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Hierop kan ik niet vooruitlopen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Hoe groot zou u inschatten dat de bezuinigingen op de jeugdzorg uitvallen? Welke factoren spelen volgens u een rol bij de uiteindelijke hoogte van de bezuinigingen?
De afgesproken bezuinigingen op de jeugdzorg zijn door dit kabinet stevig verkleind. Een eerdere besparingsopgave op de jeugdzorg van structureel 511 mln is afgeschaft. Wel ligt er nog de al eerder afgesproken besparingsopgave vanuit de Hervormingsagenda die opbouwt tot 1 mrd structureel. De deskundigencommissie heeft hier ook advies over uitgebracht. Ik ben op dit moment met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Op welke onderdelen wilt u de Jeugdwet aanpassen?
Ter ondersteuning van de maatregelen in de Hervormingsagenda wordt gewerkt aan diverse wijzigingen van de Jeugdwet op het gebied van onder andere regionalisering, integere bedrijfsvoering, reikwijdte, data en monitoring en standaardisatie.
Bij uw Kamer zijn ingediend:
Daarnaast zijn in voorbereiding:
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van inkomensafhankelijke bijdragen van jeugdzorgregelingen? Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel? Zo nee, welke risico’s ziet u voor de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid van de jeugdzorg?
Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van de vormgeving van een dergelijke eigen bijdrage. Elke vormgeving kent zijn eigen effecten en voor- en nadelen. Het is dan ook niet zonder meer mogelijk een uitspraak te doen in hoeverre een dergelijke maatregel bijdraagt aan een rechtvaardiger en effectiever stelsel.
Welke concrete stappen zet u om de aanbevelingen uit het rapport van de Commissie-Van Ark te implementeren? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen en in lijn daarmee hoe we de Hervormingsagenda kunnen versterken. Over de uitkomsten informeer ik u uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens op korte termijn te nemen wat betreft de herijking van financiële afspraken? Wat is het tijdspad voor de maatregelen die op korte termijn worden doorgevoerd?
Ik neem de uitkomsten van het advies van de Deskundigencommissie, waaronder de financiële adviezen, serieus. Op dit moment ben ik met partijen in gesprek over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om structurele financiering voor gemeenten te waarborgen? Wordt overwogen om aanvullende middelen voor de Hervormingsagenda Jeugd beschikbaar te stellen vanuit de begroting van uw ministerie? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De financiering van de Jeugdzorg is onderdeel van het Gemeentefonds. Deze middelen zijn in de basis structureel toegevoegd aan het Gemeentefonds. Daarnaast zijn voor de komende jaren ook incidentele middelen beschikbaar. Voor de opvolging van het advies van de Deskundigencommissie geldt dat ik op dit moment met partijen in gesprek ben over hoe we deze gaan opvolgen. Dit loopt ook mee met de Voorjaarsbesluitvorming. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk, uiterlijk voorafgaand aan het debat over het jeugdbeleid op 18 juni a.s.
Wat is de inzet van het kabinet in de gesprekken met medeoverheden?
Ik ben op dit moment nog in gesprek met partijen, waaronder het kabinet en de medeoverheden, over hoe we het advies van de Deskundigencommissie gaan opvolgen. Ik kan hier niet op vooruitlopen.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Inspectie wilde strengere regels voor omstreden staalslak»1 en «800.000 ton staalslakken»2?
Deelt u de mening dat milieu- en gezondheidsschade ten gevolge van opslag van staalslakken én het gebruik ervan als bouwstof, zoals in het Gelderse Eerbeek, te allen tijde voorkomen zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Om welke reden is het advies van de ILT voor strengere regelgeving over staalslakken genegeerd?
Waarom heeft u ervoor gekozen om het advies niet te delen met de Kamer ondanks de groeiende zorgen bij meerdere partijen?
Deelt u de mening dat ter waarborging van een transparante overheid adviezen van toezichthouders als de ILT nooit genegeerd zouden mogen worden om redenen als imagoschade, zoals aangekaart in het advies? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het hergebruiken van secundaire materialen waarmee bodem en water vervuild raken juist een negatief effect heeft op de circulaire economie, omdat de grond en het water daardoor niet meer hergebruikt kan worden? Zo nee, waarop baseert u zich?
Bent u nog steeds van mening dat het gebruik van staalslakken als bouwstof veilig is en dat zij zonder al te veel problemen verhandeld moeten kunnen worden? Zo ja, wat beschouwt u precies onder zonder al te veel problemen?
Bent u van mening dat na aantoning van het RIVM3 in 2023 – een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de ILT – dat het gebruik van staalslakken als bouwstof tot milieuschade kan leiden, het gebruik hiervan strenger gereguleerd had moeten worden?
Hoe verklaart u dat waar de Omgevingsdienst NL opmerkt dat bij het instellen van een informatieplicht niet voldoende toezicht kan worden gehouden op het gebruik van staalslakken door bedrijven die deze toepassen, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkondigt geen aanleiding te zien om te denken dat toepassende bedrijven de omgevingsdiensten niet zullen informeren? Waar is deze aanname van het ministerie op gebaseerd?
Deelt u de mening dat bij het instellen van een informatieplicht voorbij wordt gegaan aan de grip op handhaving? Hoe kijkt u naar het advies van de werkgroep – die bestaat uit vertegenwoordigers van omgevingsdiensten, waterschappen, Rijkswaterstaat, politie en ILT – dat er met een meldplicht veel beter kan worden gereguleerd dan bij een informatieplicht, omdat ze dan bouwprojecten kunnen stilleggen wanneer die meldplicht genegeerd wordt?
Bent u alsnog bereid een meldplicht in te voeren? Zo ja, binnen welk termijn verwacht u dit te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Staat u nog steeds achter uw eerdere beantwoording dat de risico’s bij de toepassing van staalslakken als bouwstof bekend zijn en hier op grond van de zorgplicht rekening mee wordt gehouden? Hoe staat dat antwoord in relatie tot het advies van de ILT waarin staat dat staalslakken vervuilender zijn dan eerder gedacht? Vindt u nog steeds dat u de zorgplicht adequaat naleeft?
Hoe verhoudt de reactie van de voormalig staatsecretaris, waarin wordt gesteld dat het advies van de ILT aansluit bij de lijn van het ministerie om scherp te zijn op mogelijk risico’s, zich tot het nalaten van uitvoering van het betreffende advies?
Bent u bereid, op basis van het genegeerde voornoemde advies van de ILT, staalslakken voortaan als «afval» aan te merken? Zo nee, bent u dan wel bereid om strengere regelgeving te maken voor de toepassing van staalslakken als bouwstof? Zo ja, kunt u schetsen waaruit deze regelgeving bestaat en hoe u waarborgt toekomstig milieu- en gezondheidsschade te voorkomen bij het gebruik van staalslakken als bouwstof?
Het bericht 'Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst' |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal Nederlandse handelsmissies afgenomen, ook fors minder opbrengst»?1
Ja.
Herkent u hetgeen geschetst in het NOS-artikel?
Ja.
Hoe bent u voornemens om de door u genoemde 12 handelsmissies per jaar zo effectief mogelijk vorm te geven en hoe gaat u ervoor zorgen dat de Nederlandse belangen zo goed mogelijk in het buitenland worden vertegenwoordigd?
Er is een zorgvuldig proces om de (economische) reisagenda van het kabinet publiek en privaat af te stemmen, met onder andere werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland, brancheorganisaties, topsectoren en regionale ontwikkelingsmaatschappen. De wensen van het bedrijfsleven en relevante kennisinstellingen wegen zwaar in de besluitvorming naar welke landen en in welke sectoren de missies plaatsvinden. Verder spelen de posten in het buitenland een belangrijke rol om de belangstelling en vraag van bezochte landen in kaart te brengen. Tot slot vindt afstemming plaats binnen het Koninkrijk en met decentrale overheden.
Op welke wijze staan de te organiseren handelsmissies in relatie tot de prioriteiten die u in de beleidsbrief Handel aan de Kamer kenbaar gaat maken en wordt het bedrijfsleven bij deze weging betrokken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal een nauwe verbinding blijven leggen tussen de inzet van het instrument economische missie en relevante beleidsbrieven, inclusief de nog af te ronden beleidsbrief «Buitenlandse Handel». Voor de prioriteiten van de beleidsbrief Handel heeft het kabinet gebruik gemaakt van de tientallen gesprekken, reizen en bezoeken met en naar ondernemers. Voor de wijze waarop de samenwerking met het bedrijfsleven geschiedt, zie vraag 3.
Wordt er voorafgaand aan een kalenderjaar geïdentificeerd op welke manier er een optimale waarde kan worden gegenereerd voor het Nederlandse bedrijfsleven door het organiseren van handelsmissies? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Dit proces vindt eens per half jaar plaats, en de reisagenda wordt dus tweemaal per jaar afgestemd.
Doorgaans worden missies voorafgegaan door marktstudies en verkennende evenementen en/of meer kleinschalige missies, gericht op specifieke sectoren of nichemarkten.
Hoe gaat u de wensen van de Nederlandse handelssectoren in de aard van de handelsmissies incorporeren? Hoeveel inspraak hebben ondernemers in de opzet van handelsmissies?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Economische missies worden voortdurend verbeterd op basis van input van de deelnemende ondernemers. Hiervoor worden gedegen evaluaties uitgevoerd onder deelnemers aan alle economische missies. De uitkomsten van deze evaluaties worden jaarlijks met de Kamer gedeeld in de Kamerbrief «Rapportage economische missies». Op basis van het goede rapportcijfer dat deelnemers aan de missies geven (gemiddeld een 8,1 in 2024) kunnen we concluderen dat deelnemers over het algemeen tevreden zijn met wat de missies hen bieden.
Hoe gaat u meer inzetten op vraaggestuurde en sectorspecifieke handelsmissies? Hoe garandeert u dat er voldoende voorbereiding en nazorg voor de deelnemende ondernemers is?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Er vindt uitgebreide e-mailcommunicatie met de deelnemers voorafgaand aan de missie plaats. Naast deze communicatie, is er een missie-app waarin het programma wordt gedeeld, de gesprekspartners worden toegelicht en de deelnemers aan de missie staan vermeld. Tot slot vindt enkele weken voor de start van de missie een deelnemersbijeenkomst plaats, waar de missie wordt doorlopen, aandachtspunten worden benoemd en vragen worden beantwoord.
Inhoudelijk worden meestal brancheorganisaties of bijvoorbeeld topsectoren aangehaakt bij de voorbereiding, vanwege hun specifieke kennis en netwerk binnen een bepaalde sector.
De deelnemers aan de missie kunnen terecht bij de posten ter plaatse voor nadere ondersteuning en opvolging. Ook staat RVO de bedrijven bij met een breed scala aan instrumenten.
Ten slotte is een economische missie in beginsel altijd onderdeel van een meerjarige programmering met een keten aan activiteiten, met bijv. marktstudies, gezamenlijke deelname aan een relevante internationale beurs, en/of de opzet van een cluster bedrijven dat gezamenlijk een markt wil betreden met behulp van het RVO-handelsinstrumentarium.
Welke rol ziet u voor organisaties als VNO-NCW en MKB-Nederland bij het organiseren van handelsmissies?
VNO-NCW en MKB-Nederland worden actief betrokken bij de keuzes voor markten en sectoren voor economische missies. Daarnaast draagt VNO-NCW bij aan de algehele voorbereiding van missies en reist vaak mee. Voorzitter VNO-NCW is met regelmaat zakelijk missieleider, en VNO-NCW organiseert vaak bepaalde onderdelen, zoals een CEO Roundtable, met als doel om belemmeringen op buitenlandse markten weg te nemen.
Naar welke landen/gebieden bent u voornemens om de komende kabinetsperiode handelsmissies te organiseren? Op wat voor gronden neemt u deze beslissing?
Nog voor het zomerreces geef ik leiding aan economische missies naar Italië en Indonesië, en geven mijn collega’s van EZ en VWS leiding aan economische missies naar Japan in het kader van de Expo.
Momenteel bevindt de besluitvorming voor de economische missies in de tweede helft van 2025 zich in een afrondende fase. De manier waarop deze agenda tot stand komt beschreef ik in de antwoorden op de vragen 3 tot en met 6.
Vind u dat het aantal handelsmissies moet worden geïntensiveerd met meer dan 12 missies per jaar, gezien de geopolitieke situatie in de wereld en het voornemen om nieuwe markten aan te boren? Zo ja, op welke manier bent u voornemens om dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom is specifiek voor het aantal van 12 gekozen, terwijl dit in 2015 bijvoorbeeld nog 21 was?
Ongeveer twaalf missies per jaar lijkt goed aan te sluiten bij de behoeften en mogelijkheden van het bedrijfsleven. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u voornemens om aan een lange termijn agenda voor handelsmissies te werken waardoor ook de komende jaren voor ondernemers meer zekerheid bestaat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsbrief handel en publiek-private samenwerking bestaat er al een meerjarige strategie als basis onder de besluitvorming voor economische missies. Het is een bewuste keuze om voor de daadwerkelijke planning te werken op basis van periodes van zes maanden, omdat dit balans biedt tussen inspelen op de actualiteit en potentiële deelnemers voldoende voorbereidingstijd geven.
Heeft u in overweging genomen om bredere handelsmissies op te zetten, bijvoorbeeld in Benelux-verband of met Duitsland?
Twee keer eerder organiseerden we een economische missie met bewindspersonen in samenwerking met België. De laatste keer was december 2023 naar de Verenigde Staten. De missies werden ongeveer hetzelfde beoordeeld door ondernemers in vergelijking met andere missies. We blijven actief kijken naar verdere samenwerking. Tegelijkertijd zijn dergelijke gezamenlijke missies organisatorisch een stuk complexer, en dat geldt ook voor de coördinatie van bijvoorbeeld markten, thema’s en agenda’s.
Bent u bekend met het rapport «Vervolgonderzoek economische missies onder leiding van bewindspersonen» dat het CBS in 2024 heeft gepubliceerd?2 Deelt u de mening dat de resultaten uit dit rapport overtuigend laten zien dat bestaande handelaren wel degelijk baat hebben bij missiedeelname, de kans dat een structurele handelaar een buitenlandse markt verlaat halveert en daarnaast missiedeelname de kans verhoogt dat incidentele exporteurs uitgroeien tot structurele exporteurs met een factor 1,6?
Ja, daar ben ik mee bekend en ja, die mening deel ik.
Het bericht 'Artsen zien dagelijks gevaar voor patiëntveiligheid door ICT-problemen' |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel van de NOS, en zo ja, hoe kijkt u aan tegen het feit dat vrijwel alle medisch-specialisten (97 procent) zeggen dat patiënten risico's lopen omdat elektronische patiëntendossiers niet met elkaar communiceren?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel. Dit is precies waar de urgentie ligt en waarom ik regie heb genomen op het ontwikkelen van een visie en strategie én op het uitvoeren van de stappen die daarin uitgestippeld staan. Het richt de spotlight op een breed gedragen ambitie in de zorg; het komen tot een betere databeschikbaarheid. Het Ministerie van VWS werkt daarom samen met betrokkenen er hard aan om een toekomstbestendig gezondheidsinformatiestelsel te realiseren. Dat is een stelsel waarin de juiste mensen, op het juiste moment en op de juiste plek over de juiste gezondheidsgegevens kunnen beschikken. Het bouwen van dit stelsel is echter een grote opgave met veel complexe, samenhangende onderdelen. Deze opgave is onder te verdelen in drie blokken: 1. wetgeving, 2. «de basis op orde» (de onderlinge infrastructuur) en 3. eigen regie en zeggenschap voor de burger. Ik neem hierin regie, maar doe dit samen met het veld. Ondertussen spoor ik zorgaanbieders aan om stappen vooruit te nemen; ga bijvoorbeeld al aan de slag met de kwaliteit van de data in de eigen systemen. Het is tijd om gekozen beleid naar de praktijk te brengen en daar heeft VWS de hulp van het zorgveld en Zorg-ICT-leveranciers hard bij nodig.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de risico's op dit soort fouten alleen maar toenemen als er niets verandert vanwege de dubbele vergrijzing die nu gaande is?
Als er niets zou veranderen neemt inderdaad het risico op dit soort fouten vanwege de dubbele vergrijzing toe. Daarom zet ik – samen met het veld – nu al in op de implementatie van de gegevensuitwisselingen uit de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) ten behoeve van interoperabiliteit. En ik zet in op de programma’s voor de Basis op Orde (Landelijk dekkend netwerk, Generieke functies, eenheid van Taal, etc.), zoals genoemd in de Kamerbrief Agenda databeschikbaarheid in de zorg2. Daarmee zetten we de eerste stappen om risico’s op fouten én administratieve lasten te verminderen.
Waarom hebben de diverse afspraken van de afgelopen jaren niet geleid tot compleet beschikbare informatie?
Het Ministerie van VWS heeft in samenwerking met het veld de Nationale visie en strategie op het gezondheidsinformatiestelsel3 ontwikkeld met als doel volledige databeschikbaarheid in 2035. Dat is nog ver weg en om grip te houden op dat proces geeft de NVS structuur en richting aan deze complexe verandering in een drietal stappen, plateaus genoemd. Samen met het veld ben ik nu hard bezig om de diverse afspraken uit plateau 1 van de NVS te realiseren, wat voltooid moet zijn in 2026. Dit houdt onder andere in dat de gegevensuitwisselingen conform de Wegiz geïmplementeerd zijn en de randvoorwaarden hiervoor zoals de prioritaire generieke functies gerealiseerd zijn.
Het huidige gezondheidsinformatiestelsel is mede vanwege de complexe sectorale opbouw met eigen informatiesystemen nu nog onvoldoende geschikt om op een goede manier informatie tussen zorgverleners uit te wisselen. Daarvoor moet eerst de basis op orde worden gebracht. Dit betekent onder andere dat een landelijk dekkend netwerk als basisinfrastructuur moet worden gerealiseerd. Dit kost tijd en daarom realiseren we samen met het zorgveld waar nodig tijdelijke kortetermijnoplossingen, zoals voor de gegevensuitwisseling beeldbeschikbaarheid.
Wat is de voortgang van het «Actieplan zorg-ICT-markt»? Hoe staat het met het streven om eind 2025 de marktwerking op de zorg-ICT-markt verbeterd te hebben?2
Eerder heeft mijn voorganger een voortgangsbrief5 over het Actieplan zorg-ICT-markt aan Uw Kamer gestuurd. De gezamenlijke inzet van zorgverleners, koepels, ICT-leveranciers, brancheorganisaties, toezichthouders en andere partijen in het zorgveld is essentieel om elektronische gegevensuitwisseling en databeschikbaarheid in de zorg te verbeteren. In deze brief wordt de voortgang van een aantal interventies benoemd, onder andere:
Dit zijn ook de acties waarop ik op dit moment met veldpartijen concrete stappen zet. Ik laat mij hierbij onder meer inspireren door de onlangs door de NZa gepubliceerde verkenning Sturing op kwaliteit en betaalbaarheid zorg-ict.
In beginsel heeft het Actieplan zorg-ICT-markt een looptijd van drie jaar, 2023 tot en met 2025. In de voortgangsbrief die dit najaar verstuurd zal worden zal ik een overzicht opnemen van de resultaten. Daarbij zal ook worden ingegaan op het vervolg van het Actieplan en welke nieuwe acties aanvullend nodig zijn om de marktwerking op de zorg-ICT-markt verder te verbeteren.
Hoe kijkt u aan tegen de positie van ICT-leveranciers?
De inzet van ICT-leveranciers is hard nodig om de doelstellingen uit het actieplan zorg-ICT-markt te behalen. Ik vind het belangrijk om samen met de zorg-ICT-leveranciers te kijken naar hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en dit samen met hen te verwoorden in gedragscode/convenant.
Hoe kijkt u aan tegen de administratieve lasten en het onnodig gebruik van zorg die dubbele onderzoeken veroorzaken door geen of te late gegevensdeling?
Ik ben van mening dat de administratieve lasten en het onnodig uitvoeren van dubbele onderzoeken onder andere worden veroorzaakt door geen of te late gegevensdeling. Daarom is mijn doel dat zorgverleners in 2030 maximaal 20% van hun tijd aan zinnige administratie besteden. Dat gaat in brede zin over niet meer onnodig overtypen en in dit geval zelfs om het voorkomen van onnodig gebruik van zorg.
Wat is de stand van zaken van de overgenomen motie van de leden Rikkers-Oosterkamp en Krul over regie houden op de ontwikkeling van gebruiksvriendelijke systemen voor patiëntgegevens?3
Het ontwikkelen van gebruiksvriendelijke systemen voor patiëntgegevens is nadrukkelijk onderdeel van de doelstellingen van de Nationale visie en strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel (NVS). Om dit goed vorm te kunnen geven moet eerst de Basis op Orde op orde zijn. Pas daarna kan echt focus worden gelegd op de gebruiksvriendelijkheid van applicaties. Dit staat dus met name op de agenda voor plateau 2 van de NVS. Het Ministerie van VWS voert regie op het uitvoeren van de NVS, waarbij we het belangrijk vinden om dit in afstemming te doen met betrokken partijen, waaronder zorg-ICT-leveranciers, zorgverleners en patiënten. Met de publicatie van de NVS (de Visie in april 2023 en de Strategie in december 2024) en het regie nemen en houden op de uitvoering ervan, beschouw ik de motie als afgedaan.
Hoe kijkt u naar tijdelijke oplossingen die mogelijk ook al op de korte termijn geïmplementeerd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld de «Landelijke tijdlijn voor beeldbeschikbaarheid», en kunt u toezeggen om ervoor te zorgen dat dergelijke kortetermijnoplossingen worden geïmplementeerd?
Ik werk aan grondige en structurele verbetering ten behoeve van het gezondheids-informatiestelsel en de NVS biedt hiervoor een meerjarig perspectief. Onderdeel hiervan is zeker ook om waar dat mogelijk is ook op de korte termijn de zorg te verlichten. Zo heb ik, voor de Landelijke tijdlijn voor beeldbeschikbaarheid, in lijn met de wens van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) en in afstemming met betrokken partijen, besloten een tijdelijke oplossing voor beeldbeschikbaarheid te faciliteren. Dit heb ik gedaan omdat deze tijdelijke oplossing op korte termijn de problemen in de zorg op beeldbeschikbaarheid voor een groot deel oplost. Daarnaast wordt er ook hard doorgewerkt aan een structurele oplossing voor beeldbeschikbaarheid, die voldoet aan de eisen en standaarden vanuit de WEGIZ en de EHDS en zo mogelijk gebaseerd op internationale standaarden. Tegelijkertijd is het zorgveld aan zet om zowel de tijdelijke als structurele oplossingen samen met hun leveranciers en andere belanghebbenden te implementeren.
Deelt u de mening dat een betere communicatie tussen patiëntendossiers niet alleen de patiëntveiligheid verbetert, maar ook bijdraagt aan betere netwerkzorg, betere communicatie en minder administratieve lasten?
Die mening deel ik zeer zeker. Dit is precies wat ik wil bereiken door te werken aan betere databeschikbaarheid. En ik zou ook graag willen aanvullen dat dit ook bijdraagt aan meer arbeidsplezier, waardoor er een grotere kans is dat zorgverleners ook daadwerkelijk zorgverlener willen blijven.
In hoeverre heeft netwerkzorg, wat tijd en dus personeel kan vrijspelen, een rol in uw doelstelling om de personeelstekorten op te lossen?
Het aanpakken van de personeelstekorten heeft mijn grootste prioriteit. Daarvoor zet ik in langs de drie lijnen uit het regeerprogramma: 1) halveren van de administratietijd tot maximaal 20%, 2) de juiste inzet van medewerkers door gebruik van slimme innovaties en 3) het bevorderen van vakmanschap en werkplezier. Hoewel het stimuleren van netwerkzorg geen expliciete pijler is binnen deze aanpak, erken ik zeker dat netwerkzorg een bijdrage kan leveren aan het optimaal inzetten van personeel. Immers, via netwerkzorg, weten zorgprofessionals elkaar slimmer en efficiënter te vinden door samen te werken. Dit werkt tijdbesparend. Daarbij draagt deze nieuwe manier van werken op veel fronten bij aan kwaliteit van zorg én het werkplezier van professionals.
In welke mate speelt communicatie tussen patiëntendossiers mee in uw doelstelling om de administratieve lasten te halveren?
Dat speelt in zeer grote mate mee in die doelstelling. Doordat het nu vaak niet mogelijk is om zorginformatie over patiënten uit te wisselen tussen zorgverleners, zijn zij tot wel 4 uur per dossier bezig om dit over te typen. Door gegevensuitwisseling tussen zorgverleners mogelijk te maken, wordt dit overtypen verleden tijd en kan dit via een druk op de knop. Daarmee is er meer tijd beschikbaar voor daadwerkelijke zorg.
Kunt u toezeggen om regie te nemen in dit proces en invulling te geven aan het hoofdlijnenakkoord?4
Dat kan ik u toezeggen. Ik neem regie en zie toe op de uitvoering van de NVS door het Ministerie van VWS en in samenwerking met het zorgveld. Dit doen wij door onder andere regie te nemen op de ontwikkeling van de benodigde wetgeving, landelijke infrastructuur, standaardisatie en implementatie. Dit moet ertoe leiden dat de juiste stappen worden gezet en de juiste technische én juridische basis wordt gelegd om te komen tot volledige databeschikbaarheid, die kan rekenen op het vertrouwen van zorgverleners en burgers.
Hoe gaat u borgen dat alle elektronische patiëntendossiers (epd’s) ook daadwerkelijk gebruiksvriendelijk worden en voor zorgprofessionals voelen als één epd?
Voor zorgaanbieders is het belangrijk dat ze beschikken over alle relevante gezondheidsgegevens van een patiënt of cliënt, ongeacht welke zorgverlener deze gegevens heeft vastgelegd. Hiervoor moet data uitgewisseld kunnen worden tussen zorgaanbieders. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om dat mogelijk te maken. Dat doe ik door landelijke afspraken, standaarden en voorzieningen vast te leggen, die de uitwisseling tussen de verschillende ICT-systemen in de zorg tot stand brengt. Daarnaast is gebruiksvriendelijkheid van systemen ook onderdeel van de doelstellingen van de nationale visie en strategie. Bij het realiseren daarvan werk ik nauw samen met zorg-ICT-leveranciers en zorgverleners. Het is uiteindelijk aan de zorgaanbieder zelf te kiezen welk systeem zijn of haar voorkeur heeft om gegevens in te zien en op te slaan. Dat is ook logisch, omdat de zorgaanbieders zelf het beste weten welke systeem het beste werkt voor hun organisatie.
Kunt u toezeggen om een kwartiermaker aan te stellen die met mandaat alle zorgaanbieders en ICT-leveranciers kan dwingen de afspraken na te komen?
Nee. Ik heb geschikte mensen in huis. Ik heb regie genomen over het verbeteren van de informatievoorziening en doe dit vanuit de Nationale visie en strategie voor het gezondheidsinformatiestelsel (NVS). Het Ministerie van VWS zet zich reeds op verschillende manieren in om de beweging te maken naar databeschikbaarheid. We coördineren diverse programma’s, stimuleren de samenwerking tussen sectoren en subsidiëren organisaties die bijdragen aan databeschikbaarheid, zoals de CumuluZ-coalitie en maken keuzes ten aanzien van standaarden en generieke functies. Met deze acties en regie ben ik van mening dat het aanstellen van een kwartiermaker op dit moment niet nodig is en geen toegevoegde waarde zal hebben.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat «Digitale ontwikkelingen in de zorg» van donderdag 10 april a.s.?
Zeker.
Bent u bekend met de brandbrief die Amsterdamse kerken stuurden in verband met het gebrek aan fysieke ruimte om hun diensten en activiteiten plaats te laten vinden? Hoe luidt uw reactie op deze brief?1
Herkent u het beeld dat kerkelijke gemeenschappen in toenemende mate te kampen hebben met ruimtegebrek, door groei van het aantal kerkgangers, doordat huurcontracten van zaalruimte worden opgezegd of doordat noodgedwongen gebruik wordt gemaakt van eigenlijk ongeschikte locaties voor erediensten? Hoe luidt uw reactie hierop?
Erkent u dat kerkelijke gemeenschappen overal in Nederland, maar zeker ook in Amsterdam, een nauwelijks te onderschatten bijdrage leveren aan het functioneren van onze samenleving, bijvoorbeeld op het gebied van vrijwilligerswerk, welzijnswerk, eerstelijnszorg en armoedebestrijding? Hoe waardeert u dit gegeven? Bent u ook bang dat doordat geen ruimte wordt geboden aan kerkelijke gemeenschappen ook dergelijke maatschappelijke initiatieven zullen verdwijnen?
Kunt u bevestigen dat het in vrijheid uitoefenen van het recht op godsdienst (artikel 6 van de Grondwet) óók behelst dat er voldoende fysieke ruimte beschikbaar is om erediensten te houden?
Wat vindt u in het licht van voorgaande vraag van de uitlatingen van het Amsterdamse college van burgemeester en Wethouders «Daarnaast hebben we een scheiding tussen kerk en staat. Ik vind het geen overheidstaak om in de gebiedsontwikkeling in religieuze huisvesting te voorzien» en «principieel vind ik niet dat wij in huisvestingsplannen een x aantal vierkante meters moeten reserveren voor religieuze instellingen»?2
Wat is volgens u een historisch juiste interpretatie van het begrip «scheiding tussen kerk en staat»?
Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om het gesprek aan te gaan en te spreken over uitdagingen op het gebied van fysieke ruimte om samen te komen? Deelt u de mening dat de scheiding van kerk en staat gemeenten niet belemmert om fysieke ruimte aan kerkelijke gemeenschappen te faciliteren?
Bent u bereid het Amsterdamse college aan te spreken op de grote verantwoordelijk die zij heeft om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, ook in de vorm van het faciliteren van voldoende fysieke ruimte om erediensten te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich dat de gemeente Rotterdam in 2017 besloot kerkelijke gemeenschappen uit te sluiten van verhuur van buurthuizen?3 Hoe luidt uw reactie daarop? Deelt u de mening dat het een zorgelijke trend is dat gemeenten onder het mom van «neutraliteit» de uitoefening van de vrijheid van godsdienst onder druk zet?
Ziet u ook in dat het uitoefenen van de vrijheid van godsdienst onder druk komt te staan als meer en meer gemeenten kerkelijke gemeenschappen uitsluiten van het gebruik van hun gemeentelijk vastgoed en weigeren onvoldoende ruimte voor kerkelijke gemeenschappen te reserveren bij stedelijke ontwikkelingen?
Hoe gaat u zich inspannen om gemeenten bewuster te maken van de rol die zij hebben om de uitoefening van het recht op godsdienst te faciliteren door hier ruimte voor beschikbaar te stellen? Kan een herijking van de landelijke handreiking hier een rol in spelen?
Hoe gaat u zich inspannen om voldoende fysieke ruimte voor kerken te waarborgen en kerkelijke gemeenschappen zoals in Amsterdam en Rotterdam perspectief te bieden?
Bent u bereid een verplichting op te nemen om gemeenten in hun Omgevingsvisie of volkshuisvestelijk programma aandacht aan te laten schenken aan voldoende huisvesting voor kerkelijke gemeenschappen? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze geeft u in de rol van Minister van Eredienst invulling aan het waarborgen van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen? Bent u bereid de kwestie van voldoende fysieke ruimte voor kerkelijke gemeenschappen aan te kaarten in het regulier overleg met de vertegenwoordigers van de kerkelijke gemeenschappen?
Het artikel 'Hongarije neemt wet aan die Pride-mars verbiedt' |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Judith Uitermark (NSC), Caspar Veldkamp (NSC), Eppo Bruins (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hongarije neemt wet aan die Pride-mars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verbieden van Pride-marsen in strijd is met de Europese waarden van vrijheid en democratie?
Het kabinet vindt de nieuwe anti-lhbtiq+ wetswijzigingen in Hongarije zeer zorgelijk en is van mening dat deze, net als eerdere Hongaarse anti-lhbtiq+ wetgeving, niet lijken te stroken met diverse grondrechten uit het EU-Handvest en de mensenrechten uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Of de recente wetswijzigingen daadwerkelijk in strijd zijn met het Unierecht, waaronder het EU-Handvest, is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen, om te beoordelen. Nederland zal de Commissie oproepen om dit voortvarend te doen en actie te ondernemen indien zij constateert dat het Unierecht is geschonden. Ook heeft de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Raad van Europa op 19 maart jl. in het Comité van Ministers een BeNeLux-verklaring2 uitgebracht met ernstige zorgen over de recente Hongaarse anti-lhbtiq+ wetswijzingen. Deze verklaring werd gesteund door in totaal 23 landen, waarvan 19 EU lidstaten.
Keurt u het wettelijk verbieden van Pride-marsen in Hongarije af?
Ja.
Keurt u het voornemen van de Hongaarse regering om mensen die Pride bijwonen een boete van 500 euro op te leggen en om gezichtsherkenningssoftware te gebruiken om deelnemers te identificeren af?
Ja.
Welke boodschap heeft u overgebracht of brengt u over aan de Hongaarse regering?
Het kabinet vindt de anti-lhbtiq+ wetswijzigingen die zijn aangenomen zeer zorgelijk en heeft deze zorgen reeds op verschillende manieren overgebracht. Zo heb ikzelf mijn zorgen publiekelijk uitgesproken via X3 en ik heb deze zorgen gedeeld met de Hongaarse ambassadeur. Zie ook het antwoord op vraag 2, voor wat betreft de BeNeLux-verklaring in de Raad van Europa en de oproep aan de Europese Commissie voor benodigde vervolgactie.
Bent u bekend met het voornemen van de burgemeester van Boedapest om Pride dit jaar alsnog doorgang te laten vinden?
Ja.
Bent u bereid om uit protest tegen deze wet zelf deel te nemen aan de Pride-mars in Boedapest? Zo nee, waarom niet?
De Pride staat gepland op 28 juni as., dat geeft voldoende tijd voor een zorgvuldige afweging ten aanzien van deelname namens Nederland, in nauw contact met andere EU lidstaten. Ikzelf ben niet voornemens hieraan deel te nemen.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Nederlandse universiteiten bieden onderdak aan bange onderzoekers en bedreigde gegevens uit de VS' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «Nederlandse universiteiten bieden onderdak aan bange onderzoekers en bedreigde gegevens uit de VS»?1
Ja.
Erkent u dat Europa en Nederland als veilige haven zouden moeten functioneren voor wetenschappers en onderzoekers uit de VS die zich daar niet meer veilig voelen?
Europa en Nederland moeten wereldwijd bekend staan als veilige haven voor wetenschapsbeoefening, waar academische vrijheid hoog in het vaandel staat. Het borgen van de veiligheid en vrijheid van wetenschappers is een van de randvoorwaarden voor een goed functionerend wetenschappelijk ecosysteem. Nederland maakt zich hier internationaal onder andere hard voor als een van de oprichters van het UNESCO Programme for the Safety of Scientists.
Bent u bereid om een actieplan op te zetten samen met andere Europese landen om wetenschappers en onderzoekers naar Europa te halen zodat zij hier verder kunnen gaan met hun onderzoek?
Ik heb contact met andere Europese landen over dit onderwerp. Ik blijf in gesprek met mijn Europese collega’s om een beter beeld te krijgen van hoe landen hiermee nationaal omgaan en of het wenselijk is om hiervoor Europese programma’s in te richten.
Bent u bereid om een nationaal actieplan in samenwerking met de universiteiten op te stellen om wetenschappers en onderzoekers naar Europa te halen?
Ik heb uw Kamer op 20 maart jongstleden geïnformeerd over de oprichting van een afgebakend en gericht financieringsinstrument voor het aantrekken van internationaal wetenschappelijk talent zodat het Nederlandse en Europese concurrentievermogen wordt versterkt.2 Ik werk dit verder uit in samenwerking met NWO en UNL.
Wat vindt u van de oproep van de hoogleraar dat er een speciaal fonds moet worden opgericht om onderzoekers uit de VS hierheen te halen? Welke mogelijkheden ziet u om dit mogelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de zorgen dat kostbaar onderzoek, bijvoorbeeld klimaatmodellen, die nu alleen in de VS zijn opgeslagen verloren gaan? Welke mogelijkheden ziet u om dit kostbare onderzoek te beschermen, bijvoorbeeld door de creatie van extra opslagruimte?
Ik begrijp deze zorgen. Ik heb dit probleem bij UNL, KNAW en NWO onder de aandacht gebracht en zal hierover met hen in gesprek blijven. Ook zal ik dit onderwerp met mijn Europese collega’s bespreken.
Bent u bereid om nationaal en in Europees verband er alles aan te doen om onderzoekers en wetenschappers die zich in de VS niet meer veilig voelen onderdak te bieden in Nederland en Europa? Welke stappen kunt u daarvoor op korte termijn nemen?
Europa en Nederland moeten wereldwijd bekend staan als veilige haven voor wetenschapsbeoefening, waar academische vrijheid hoog in het vaandel staat. Zie verder de antwoorden op voorgaande vragen voor een overzicht van de acties die ik zal nemen op Europees en nationaal niveau.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één, en binnen twee weken beantwoorden?
Uw vragen worden beantwoord binnen de daartoe vastgestelde termijn.