Het bericht ‘Zwaarst getroffen UWV-gedupeerden worden door minister niet geholpen, en dat mag volgens juristen niet’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Kunt u inhoudelijk reageren op de serieuze waarschuwing in het artikel dat het niet bekijken van andere fouten dan rekenfouten en het beperken van een hersteloperatie tot de periode 2020 tot 2024 juridisch onhoudbaar is?1
Bent u van plan de hersteloperatie bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) net als in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag zo ver te laten komen dat gedupeerden regelmatig met succes naar de rechter stappen om alsnog hun recht te halen?
Kunt u toelichten waarom u het een rechtvaardige keuze vindt om fouten bij sociaal-medische beoordelingen buiten beschouwing te laten vanwege de beperkte capaciteit, aangezien fouten bij deze beoordelingen de grootste gevolgen hebben voor gedupeerden en hun bestaanszekerheid direct raakt?
Kunt u inmiddels wel een duidelijk antwoord geven op de vraag of de door het Kabinet gemaakte keuze juridisch houdbaar is, in tegenstelling tot de Kamerbrief van 22 november waarin wel twijfels worden geuit maar een duidelijk antwoord uitblijft?
Bent u bereid, gezien het dilemma met betrekking tot de capaciteit, de Kamer voorstellen te doen wat wel kan?
Bent u bereid bij deze oplossingen verder te kijken dan capaciteit binnen het UWV zelf?
Bent u van mening dat de huidige keuzes van het kabinet over de inrichting van de hersteloperatie getuigen van een betrouwbare overheid, mede gezien het rapport «Blind voor mens en recht» van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening, waarin juist het onvoldoende oog hebben voor consequenties voor mensen als één van de belangrijke conclusies beschreven wordt?2
Het artikel 'Deze man nooit je opvang binnenlaten’. Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen' |
|
Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Deze man nooit je opvang binnenlaten». Hoe één asielzoeker een heel overheidsapparaat op stang kon jagen»?1
Hoe beoordeelt u dit relaas? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat iemand op deze manier misbruik maakt van het asielsysteem, grote overlast en ellende veroorzaakt en de overheid op enorme kosten jaagt?
Welke manieren ziet u om dergelijk misbruik beter te bestrijden?
Hoe vaak is vastgesteld dat asielzoekers liegen over hun identiteit, en welke consequenties kunnen daaraan worden verbonden?
Hoe vaak komt het voor dat asielzoekers weigeren mee te werken aan een taaltest?
Indien op basis van een taaltest is vastgesteld dat een asielzoeker waarschijnlijk uit een ander land komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, welke handelingsmogelijkheden heeft de regering dan?
Indien wordt vastgesteld op basis van een taaltest dat iemand waarschijnlijk uit Marokko komt maar dat zelf ontkent en een valse naam en geboortedatum opgeeft, zijn er andere manieren om herkomst uit Marokko vast te stellen? Op welke manier wordt de Marokkaanse regering gemaand om haar eigen onderdanen te erkennen? Zijn er mogelijkheden om te komen tot een betere gegevensdeling of samenwerking en zo ja, welke?
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het artikel onaangekondigd naar het hoofdkantoor van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) te rijden en daar neer te zetten en weer weg te gaan?
Welke werkinstructie of juridische basis was er om de betrokken persoon uit het verhaal naar de daklozenopvang te rijden en daar achter te laten? Hoe vaak worden mensen uit Ter Apel naar een daklozenopvang gereden en op basis van welk beleid?
Hoeveel mensen bevinden zich in Nederland die geen verblijfsvergunning hebben maar niet gedwongen kunnen worden uitgezet?
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dergelijke deals gesloten waarbij overlastgevende en liegende asielzoekers extra geld krijgen om terug te keren naar het land van herkomst? Welke bedragen zijn daarbij uitgekeerd?
Hoe verhouden deze deals zich tot de regel dat terugkeerders met criminele antecedenten geen gebruik kunnen maken van de vertrekpremie?
Zijn er andere manieren om ervoor te zorgen dat wangedrag en bedrog wordt ontmoedigd en te voorkomen dat het wordt beloond?
Hoe beoordeelt u het gegeven dat in dit geval verschillende instanties de zorg over deze persoon steeds naar elkaar hebben doorgeschoven?
Ziet u noodzaak om te komen tot een betere, meer eenduidige aanpak van dergelijke personen die overlast en zelfs gevaar veroorzaken maar niet kunnen worden uitgezet?
Hoe vaak is de afgelopen twee jaar een schadevergoeding betaald omdat mensen onrechtmatig hebben vastgezeten in de vreemdelingendetentie, en voor welk bedrag, in totaal en gemiddeld per geval?
Waarom kon de man, toen uiteindelijk is ontdekt en vastgesteld dat hij inderdaad uit Marokko komt en een zus daar heeft wonen, niet alsnog worden uitgezet en waarom was het blijkbaar nodig om hem «om te kopen» met duizenden euro’s en giften? Werkte de Marokkaanse regering op dat moment nog steeds niet mee een uitzetting en zo ja, waarom niet?
Het bericht ‘Omwonenden Rossum-Agelo langer in onzekerheid over mogelijk munitiedepot: "Kan maart worden"' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Wat zijn de consequenties en concrete beperkingen die de verschillende veiligheidszoneringen (A, B en C-zones) rondom een grootschalig munitiedepot met zich meebrengen?1
Rondom militaire munitieopslagen gelden drie explosieaandachtsgebieden: A, B en C. De afstanden voor deze explosieaandachtsgebieden tot het munitiedepot zijn afhankelijk van de hoeveelheid opgeslagen explosieven. De regels hiervoor zijn beschreven in artikel 5.32 van het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving).
Binnen explosieaandachtsgebied A rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Binnen explosieaandachtsgebied B rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Binnen explosieaandachtsgebied C rondom het munitiedepot zijn niet toegestaan:
Een toelichting op wat wordt verstaan onder de termen (beperkt) kwetsbare locaties en gebouwen is in de bijlage opgenomen.
Klopt het dat waardevolle landbouwgronden niet voor een grootschalig munitiedepot worden opgeofferd?
De afwegingen voor het voorkeursalternatief voor een grootschalig munitiedepot worden gemaakt op basis van de uitkomsten van het planMER, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en operationele noodzaak. Daarbij worden bij voorbaat geen potentiele locaties uitgesloten en volgt de voorkeurslocatie uit een transparante en navolgbare afweging, waarbij landbouwgrond, maar ook natuur tot opties behoren.
Wat verstaat u onder waardevolle landbouwgronden?
In het Regeerprogramma worden de voedselproductie en landbouwkundige waarde als uitgangspunten genomen voor de definiëring van «hoogwaardige» landbouwgrond. De kwaliteit en waarde van landbouwgronden verschillen van locatie tot locatie. In de ontwerpbeleidsvisie zal de impact op o.a. landbouw inzichtelijk worden gemaakt voor de verschillende locaties om de locatiealternatieven onderling goed te kunnen vergelijken. Deze uitkomsten worden onderdeel van de bovengenoemde beoordeling op basis waarvan het kabinet een integraal en onderbouwd besluit zal nemen over het voorkeursalternatief. Het Ministerie van LVVN werkt momenteel aan een nieuw afwegingskader voor de bescherming van hoogwaardige landbouwgrond.
Wat verstaat u onder agrarische activiteiten die een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen vereisen en in welke veiligheidszonering(en) wordt dit beperkt?
Binnen explosieaandachtsgebied A zijn agrarische activiteiten zoals stallen of tuinbouw niet toegestaan, omdat daarbij meer dan incidenteel personen aanwezig zijn. Akkerbouw en veeteelt zijn binnen explosiegebied A wel toegestaan, zolang dit niet een meer dan incidentele aanwezigheid van enkele personen vereist. Binnen explosieaandachtsgebieden B en C gelden ten aanzien van agrarische activiteiten geen beperkingen.
Wat verstaat u onder cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten en hoe worden deze in het onderzoek naar geschikte locaties voor een grootschalig munitiedepot meegenomen?
Onder cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten wordt verstaan rijks-, provinciale- en gemeentelijke monumenten, UNESCO-werelderfgoed en andere door de provincie aangewezen beschermde gebieden, zoals landgoederen. In het planMER worden de cultuurhistorische waardevolle gebieden/objecten rondom de drie locatiealternatieven die nog in onderzoek zijn in beeld gebracht en wordt de impact van een mogelijk munitiedepot op die locaties beschreven. In de ontwerp Beleidsvisie Ruimte voor Defensie wordt de impact daarvan op de verschillende locaties vergeleken en ten opzichte van de andere onderzochte thema’s gewogen. Het kabinet zal hier uiteindelijk een integraal besluit over nemen.
Hoe wordt de impact op een gemeenschap in het onderzoek naar geschikte locaties voor een grootschalig munitiedepot meegenomen?
In het planMER worden diverse aspecten onderzocht die invloed hebben op de sociale cohesie binnen een gemeenschap, zoals het aantal woningen dat mogelijk moet worden geamoveerd, de impact op recreatiemogelijkheden, de impact op bouwmogelijkheden en de bijdrage aan de lokale economie. Op basis van dergelijke aspecten zal met het planMER inzicht worden gegeven in de impact van een grootschalig munitiedepot op de gemeenschap.
Kunt u het proces tot het vaststellen van het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) zo concreet mogelijk beschrijven?
Na bestuurlijk overleg door Defensie met de provincies en gemeenten in het voorjaar van 2025 zal het kabinet een besluit nemen over de voorlopige voorkeursalternatieven voor het NPRD. Deze voorkeursalternatieven worden als onderdeel van het ontwerp van de Nationale Beleidsvisie Ruimte voor Defensie ter inzage gelegd. Ook uw Kamer ontvangt de ontwerp Beleidsvisie. Iedereen kan zienswijzen indienen op de ontwerp Beleidsvisie. Deze zienswijzen zullen worden meegenomen in de besluitvorming over de definitieve locaties door het kabinet. Ook hierover zal uw Kamer worden geïnformeerd. Na vaststelling van de voorkeursalternatief zal – ook dan in nauw contact met andere overheden en met de omwonenden van betreffende locaties – verdere uitwerking van de plannen plaatsvinden.
Hoe en op welke momenten worden directbetrokkenen en medeoverheden over de voortgang tot het vaststellen van het NPRD geïnformeerd?
Zie het antwoord op vraag 7. In aanvulling hierop informeert Defensie kaveleigenaren persoonlijk indien de locatie waar zij grond in bezit hebben, wordt aangewezen als voorkeursalternatief. Dit gebeurt voorafgaand aan de openbare bekendmaking.
De effectiviteit van medische genderbehandelingen bij kinderen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
Kent u het artikel «Gender-affirming medical treatment for adolescents: a critical reflection on «effective» treatment outcomes» van vijf Amsterdamse wetenschappers, waaronder de hoofdbehandelaar van de genderkliniek van het Amsterdam UMC?1
Ik heb naar aanleiding van deze Kamervragen kennisgenomen van het bovenstaande artikel.
Wat vindt u van de volgende conclusie en stellingname van de onderzoekers: «Instead of solely focusing on substantiating the «effectiveness» of GAMT [gender-affirming medical treatment] with empirical evidence and justifying its provision by showing overall improvement, we should explore how to better support healthcare providers and TGD [trans and gender diverse individuals] in navigating negative feelings throughout and post-GAMT.»? Wat vindt u van hun suggestie dat aangetoonde verbeteringen met de betrekking tot de mentale gezondheid niet noodzakelijkerwijs vereist zijn om deze behandelingen voort te zetten?
In Nederland wordt pas na uitgebreide psychologische evaluatie en ondersteuning medische behandeling ingezet op gebied van transgenderzorg voor kinderen en jongeren. Kinderen en adolescenten die een medische behandeling ondergaan, worden gedurende het traject nauwlettend gemonitord om hen te ondersteunen, de voortgang te volgen en eventuele negatieve gevolgen van de behandeling tijdig te herkennen. Daarnaast wordt, in samenwerking met ouders/verzorgers en betrokken behandelaren regelmatig gereflecteerd op de voortgang van de behandeling. Ik verwijs hiervoor ook naar de brieven over dit onderwerp van juni en november 20242,3.
Het genoemde artikel onderzoekt ethisch de uitkomstmaten4 die in wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt om de zorg voor transgender jongeren te rechtvaardigen, waarbij zowel de waarde van de huidige uitkomstmaten als de mogelijke kanttekeningen daarbij worden besproken. Het doel van het artikel is om te reflecteren op de verschillende uitkomstmaten die tot nu toe gebruikt zijn in wetenschappelijk onderzoek om een vollediger en meer genuanceerd beeld te krijgen van uitkomsten en effectiviteit van behandeling. Uw vraag over de suggestie dat aangetoonde verbeteringen in de mentale gezondheid niet noodzakelijk zijn voor het voortzetten van behandelingen, kan ik niet beoordelen. Er wordt in dit artikel nergens definitief stelling genomen of een antwoord geformuleerd op deze vraag.
Aangezien de onderzoekers een normatieve discussie willen starten over hoe de effectiviteit van genderbehandelingen bij minderjarigen gezien moet worden, wat is uw reactie op de vraag die zij opwerpen: «(…) if GAMT does not necessarily require demonstrating improvement to justify its provision, what should its objectives be? In other words, what ethical and philosophical justifications should underpin GAMT for adolescents, and what does good GAMT for adolescents entail?»
Het is een terechte vraag wat goede transgenderzorg voor kinderen inhoudt. De Gezondheidsraad is gevraagd de Nederlandse aanpak te vergelijken met de aanpak in andere landen met andere zorgstandaarden en geldende wet- en regelgeving. De Gezondheidsraad5 is verzocht om daarbij onder andere ook in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over de (langetermijn-) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid. Ik ga ervan uit dat het bovenstaande artikel ook wordt meegenomen in het nog uit te brengen advies.
Wat vindt u van de mogelijkheid die in het artikel wordt opgeworpen om, analoog aan bijvoorbeeld abortus of anticonceptie, genderbehandelingen bij minderjarigen te gaan bezien en rechtvaardigen vanuit persoonlijke wensen («personal desire») en autonomie? Hoe beoordeelt u deze suggestie vanuit het perspectief van de bescherming van de rechten van het kind en de professionele verantwoordelijkheid van artsen, waarbij onder meer een toets op noodzaak, zorgvuldigheid en het kiezen van de minst belastende, en zo mogelijk omkeerbare, ingreep een belangrijke plaats heeft?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke benadering haaks staat op de empirische benadering die in Nederland tot op heden geldt ten aanzien van de effectiviteit van medische behandelingen, zeker bij kinderen?
Het is aan de wetenschap en het zorgveld zelf om te werken aan kennis- en expertiseontwikkeling. In het veld vindt (inter)nationale samenwerking plaats op het gebied van kennis- en expertiseontwikkeling. Het is vervolgens aan veldpartijen om gezamenlijk richtlijnen op te stellen, die dienen als kwaliteitsstandaard of onderdeel van de professionele standaard, en daarin invulling te geven aan de vraag wat goede transgenderzorg is. Zorgaanbieders moeten deze richtlijnen vervolgens toepassen, zoals voor alle vormen van zorg in Nederland geldt, op grond van artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch6. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen.
Erkent u dat een dergelijke benadering gebaseerd op de persoonlijke wensen en autonomie van een kind risicovol is, gelet op de onomkeerbaarheid van bepaalde medische genderbehandelingen, de onduidelijkheid over effecten op de langere termijn en het voorkomen van transitiespijt?
De zorg aan transgender personen staat beschreven in de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch7. Deze is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, medische praktijkervaring, input van patiënten en internationale richtlijnen. Vanuit de expertisecentra wordt genderzorg zodanig ingericht dat het risico op transitiespijt, door een zorgvuldige en persoonlijke aanpak, zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd.
Als een empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen ontbreekt, hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsdoel (bijvoorbeeld vastgelegd in het Integraal Zorgakkoord) om passende zorg te bevorderen en niet-passende zorg tegen te gaan?
Passende zorg is waardegedreven. Dit betekent dat zorg op de eerste plaats effectief is, oftewel voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk, en daarmee meerwaarde heeft voor de patiënt. Daarnaast betekent het ook een doelmatige inzet van mensen, middelen en materialen. Empirische onderbouwing voor de effectiviteit van medische genderbehandelingen is daarbij uiteraard belangrijk. De stand van de wetenschap en praktijk is het wettelijke criterium dat bepaalt dat de te verzekeren zorg in voldoende mate bewezen effectief moet zijn. Naast de wetenschappelijke onderbouwing zijn ook de ervaringen uit de praktijk van zorgverleners en patiënten van grote waarde (Evidence-Based Medicine).
Zorgbreed geldt dat niet alle behandelingen met hoge bewijslast kunnen worden onderbouwd. Kennis van zorgverleners en patiënten is nodig om te bepalen of zorg klinische meerwaarde heeft. Het is wettelijk bepaald dat alle te verzekeren zorg in de Zorgverzekeringswet dient te voldoen aan het criterium «de stand van de wetenschap en praktijk». De Zorgverzekeringswet kent voor het grootste deel een open systeem van het basispakket. Geneeskundige zorg die bewezen effectief wordt geacht, stroomt automatisch in het te verzekeren pakket. Voor de open instroom van zorg geldt dat er een grote verantwoordelijkheid ligt bij het veld. Wetenschappelijke en beroepsverenigingen maken de effectiviteit van zorg inzichtelijk en of deze voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk. Genderincongruentie is opgenomen in de «International Classification of Diseases (ICD-11)». Volgens het internationaal verschenen rapport «Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8», bestaat voor een deel van deze transgender personen een medische noodzaak tot zorg. Nederland volgt deze internationale consensus. De individuele beoordeling van noodzakelijkheid gaat om de afweging of in het individuele geval de zorg, bijvoorbeeld een genderbevestigende operatie, het aangewezen middel is voor de verzekerde.
Kunt u toelichten aan welke criteria en/of normen medische genderbehandelingen bij minderjarigen op dit moment worden getoetst als het gaat om effectiviteit en passende zorg? Kunt u daarbij in ieder geval ingaan op het pakketcriterium «noodzakelijkheid» en de door Zorginstituut Nederland gehanteerde definitie van «effectiviteit»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn, bijvoorbeeld voor de vergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet, als medische genderbehandelingen bij kinderen niet blijken voldoen aan deze normen?
Voor het vergoeden van medische genderbehandelingen bij kinderen gelden dezelfde criteria/normen als bij elke andere vorm van medisch specialistische zorg. Zie hiervoor verder de beantwoording van vraag 8.
Wat is de status van het traject «Probleemanalyse psychologische zorg bij transgenderzorg» vanuit de Pakketagenda passende zorg 2023–2025 van Zorginstituut Nederland?
Een van de onderwerpen op de pakketagenda 2023–2025 is «Transgenderzorg afbakening».Samen met betrokken partijen kijkt het Zorginstituut welk deel van de psychologische zorg aan transgender personen valt onder de ggz-aanspraak en welk deel hoort bij het somatische traject. Het Zorginstituut voert op dit moment verkennende gesprekken met partijen in de transgenderzorg om de huidige situatie in kaart te brengen. De opleverdatum van het eindrapport is nog niet bekend. Dit is afhankelijk van diverse ontwikkelingen zoals de doorontwikkeling van de richtlijn transgenderzorg-somatisch en -psychisch en de oprichting van het Landelijk Platform Transgenderzorg.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over medische ethiek (15 januari 2025)?
Ja.
Zou u willen reageren op de bevindingen in de berichten «Hypermoderne Tesla Cybertruck van rapper Kosso rijdt via omweg tóch op de Nederlandse weg» in het AD, en «Eerste legale Tesla Cybertruck in België rijdt rond: Nederlandse rapper vindt achterpoortje» in Het Nieuwsblad?
Deelt u de opvatting dat het zeer onwenselijk is dat er op Nederlandse wegen wordt rondgereden in de Tesla Cybertruck? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen?
Deelt u de zorgen over de risico's en onveiligheid voor andere weggebruikers van het gebruik van de Tesla Cybertruck, onder andere vanwege het gewicht, de gebruikte materialen in onder meer de carrosserie, maar ook de scherpe en hoekige vormgeving van het voertuig?
Zou u een precieze analyse willen maken welke verkeersonveiligheid het gevolg is en kan zijn, van het gebruik van dit voertuig, op verschillende typen wegen, waaronder snel- en provinciale wegen, maar ook op eigen terrein? Zou u daarbij bijzondere aandacht willen besteden aan alle risico’s en vormen van onveiligheid voor andere weggebruikers door het gebruik van de Tesla Cybertruck?
Deelt u de opvatting dat het gebruikmaken van de Tesla Cybertruck nooit, op geen enkele wijze, toegestaan zou moeten worden op de Nederlandse wegen? Zo nee, waarom niet?
Zou u per categorie willen omschrijven welke verantwoordelijkheid eigenaars, gebruikers, producenten, leveranciers, importeurs, garages, de RDW, politie en handhaving, de regering en de samenleving in den brede, dragen om het gebruik van de Tesla Cybertruck op de Nederlandse wegen, met alle risico’s en verkeersonveiligheid voor anderen tot gevolg, tegen te gaan en regels niet te (laten) omzeilen?
Deelt u de opvatting dat het aanbrengen van rubberen strips op de scherpe randen van de auto niet voldoende zou moeten zijn om goedkeuring te krijgen voor toelating van de Tesla Cybertruck op de Europese wegen?
Bent u bekend met, en zou u willen reageren op de bevindingen in de open brief van de European Transport Safety Council waarin zij oproepen om dit achterpoortje te sluiten, omdat dit een sluiproute zou betekenen voor het massaal importeren van Cybertrucks?
Bent u bekend met het gebruik van sluiproutes via andere landen, voor het importeren en het gebruik van voertuigen die in Nederland niet zijn toegestaan op de weg?
Zou u al deze sluiproutes in kaart willen brengen?
Wat gaat u eraan doen om het ontstaan van dit soort sluiproutes te voorkomen en wat gaat u eraan doen om bestaande sluiproutes aan te pakken?
Zou u in kaart willen brengen of een inschatting willen maken van hoeveel niet-toegestane voertuigen er in 2023 hebben rondgereden op de Nederlandse wegen?
Deelt u de urgentie en het belang van stevige handhaving op het gebruik op Nederlandse wegen van al deze voertuigen?
Welke acties worden al ondernomen op het gebied van opsporen van en handhaven op deze voertuigen?
Welk nieuw beleid gaat u ontwikkelen om te voorkomen dat er gebruik wordt gemaakt van deze voertuigen op Nederlandse wegen en opsporing en handhaving te versterken?
Het bericht 'Bijna vijftig strijders en zes jihadisten uit buitenland benoemd tot officieren in Syrië' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Bijna vijftig strijders en zes jihadisten uit buitenland benoemd tot officieren in Syrië»?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Zonder af te willen doen aan de grote behoefte aan hulp en bescherming voor alle verschillende bevolkingsgroepen, zoals onder andere de Christenen, Alavieten en Koerden binnen de Syrische bevolking in deze voor hen dynamische tijden, kunt u zich voorstellen dat met name deze passage leidt tot verontwaardigde reacties van Nederlandse burgers: «De de facto leider van Syrië, Ahmed al-Sharaa, had maandag een ontmoeting met een Oekraïense delegatie, geleid door de Oekraïense buitenlandminister Andrii Sybiha. Sybiha zei dat Oekraïne meer voedsel en hulpgoederen naar Syrië zal sturen»?
Hoe rijmt u het feit dat Nederland als een van de trouwste bondgenoten van Oekraïne tot nu toe ruim 12 miljard euro heeft uitgegeven aan (de oorlog in) Oekraïne en heeft aangegeven de steun aan Oekraïne «onverminderd voort te zullen zetten», met het bericht dat Oekraïne nu heeft toegezegd meer voedsel en hulpmiddelen aan Syrië te zullen sturen?
Kunt u aangeven of hieruit te concluderen valt dat de Oekraïne eigenlijk zelf geen behoefte meer heeft aan Nederlandse steun of in ieder geval genoeg heeft ontvangen?
Kunt u aangeven hoe u denkt de Nederlandse bevolking deze steun van Oekraïne aan Syrië te kunnen uitleggen, in een periode waarin Nederland zich (anders dan andere lidstaten van de EU) wel aan de begrotingsregels (zoals die van de Europese Monetaire Unie) houdt en Nederland om die reden minder investeringen kan doen in bijvoorbeeld infrastructuur, koopkracht en verlaging van energietarieven, accijnzen en andere voor onze eigen bevolking zeer belangrijke zaken?
Wilt u toezeggen dat u de Oekraïense regering gaat vragen hoe zij dit zelf denkt te kunnen verantwoorden aan hun belangrijkste geldschieters en bondgenoten?
Kunt u deze vragen uiterlijk voor het eerstvolgende debat van de commissie Buitenlandse Zaken (over het Midden-Oosten) op 14 januari 2025 beantwoorden?
Bent u bekend met de artikelen «Energieminister Qatar dreigt gaslevering EU te stoppen»1 en «Topman Boskalis «verketterd» om kritiek op vestigingsklimaat»2?
Ja.
Deelt u de zorgen over de impact van de EU-verordening CSDDD die in beide artikelen worden geuit? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze u dit, al dan niet in EU-verband, gaat mitigeren? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom niet?
De zorgen die worden geuit neemt het kabinet serieus. De CSDDD-richtlijn vereist echter niet van bedrijven dat zij oneindig onderzoek doen, maar biedt juist de mogelijkheid om de focus te leggen op de ernstigste risico’s op mensenrechtenschendingen en milieuschade en op haalbare stappen ter verbetering. Bedrijven kunnen prioriteiten stellen bij het aanpakken van risico’s in de toeleveringsketen. De richtlijn biedt bovendien ruimte voor bedrijven om verbeteringen door te voeren voordat sancties in beeld komen. De manier waarop het toezicht wordt ingericht, en de toezichtstijl van de toezichthouder kunnen hierbij ook helpen de genoemde zorgen te adresseren. Zo heeft de ACM, in Nederland de beoogd toezichthouder, ervaring met positief toezicht. Het doel van positief toezicht is het stimuleren van positief handelen door ondernemingen. Uitgangspunt is dat bedrijven tijd en ruimte hebben om kennis, beleid en maatregelen op te bouwen en dat het toezicht hieraan bijdraagt. Daarnaast zet het kabinet in op goede ondersteuning van het bedrijfsleven. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO steunpunt en biedt het instrument voor sectorale samenwerking de mogelijkheid om gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Ook worden Nederlandse bedrijven met hun ketenpartners in productielanden ondersteund, waaronder met het Subsidieprogramma Verantwoord Ondernemen bij RVO en de nieuwe opzet van samenwerking met maatschappelijke organisaties die zich onder andere richt op schone en eerlijke handel3.
Het is met name aan de Europese Commissie om in dialoog te gaan met landen zoals Qatar over hun zorgen. De Europese Commissie ontwikkelt bovendien een reeks richtsnoeren die bedrijven ondersteunt bij het uitvoeren van hun gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. Nederland zal deze initiatieven aanjagen en ondersteunen, onder meer door zelf ook in gesprek te treden met derde landen en partijen die zorgen uiten.
Heeft u al meer soortgelijke signalen gekregen van Nederlandse bedrijven dan wel buitenlandse bedrijven? Zo ja, welke en op welke wijze gaat u met deze signalen om?
Ja, er zijn soortgelijke signalen ontvangen van Nederlandse en buitenlandse bedrijven. Om deze zorgen te adresseren worden gesprekken gevoerd met deze bedrijven en landen over de wetgeving. De invoering van EU-wetgeving, zoals de CSDDD, biedt ook momentum voor gesprekken over verantwoord ondernemen. Het voeren en onderhouden van een constructieve dialoog is hierbij het uitgangspunt. Tegelijkertijd zijn er ook positieve signalen ontvangen van Nederlandse bedrijven die de CSDDD juist verwelkomen. Dat zien we ook terug in de reacties van bedrijven in de internetconsultatie van de nationale implementatiewet van de CSDDD, de Wet internationaal verantwoord ondernemen (Wivo). Verschillende bedrijven geven aan dat wetgeving economische kansen biedt en bij kan dragen aan een gelijk speelveld en heldere verwachtingen voor het bedrijfsleven.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van de CSDDD op de concurrentiekracht van de EU en zijn daarbij ook de effecten voor het investeringsklimaat en bijvoorbeeld leveringszekerheidsvraagstukken meegenomen? Zo ja, kunt u de resultaten daarvan delen? Zo niet, bent u bereid alsnog zo’n onderzoek te doen naar zowel de korte- als lange termijn impact, al dan niet in EU-verband?
De Europese Commissie heeft een impact assessment laten uitvoeren voorafgaand aan de publicatie van het CSDDD-voorstel4. Hierin wordt onder andere specifiek verwezen naar de te verwachten effecten op het concurrentievermogen van Europese ondernemingen. Op de middellange tot lange termijn wordt verwacht dat de voordelen voor bedrijven de kosten op de korte termijn zullen overtreffen (in termen van efficiëntiewinst, meer veerkracht, betere financiële prestaties door innovatie) en mogelijk ook zullen leiden tot first mover advantage op de wereldmarkt waaronder het veiligstellen van toegang tot hulpbronnen. Ten aanzien van leveringszekerheid verwacht de Commissie dat gepaste zorgvuldigheid positieve effecten kan hebben, in het bijzonder in de context van externe schokken zoals een pandemie, onder meer omdat bedrijven hierdoor grondiger kennis hebben van (kwetsbaarheden in) hun toeleveringsketen.
Tegelijkertijd geeft de impact assessment aan dat bedrijven op korte termijn te maken kunnen krijgen met nalevingskosten. Er wordt op basis van de bepalingen in de richtlijn verwacht dat de kosten van de richtlijn zullen worden gedeeld tussen de grote en kleinere ketenpartners. Zo schrijft de richtlijn voor dat grote ondernemingen waar nodig steun verlenen aan het MKB in hun keten. Denk aan het bieden van trainingen of financiële ondersteuning. Ook wordt verwacht dat deelname aan sectorale samenwerkingsverbanden de kosten zullen drukken. Desalniettemin kan het voor MKB-bedrijven initieel een uitdaging gaan vormen. Uiteraard zal er ook een grondige ex-post evaluatie van de richtlijn moeten plaatsvinden om de daadwerkelijke effecten in kaart te brengen (zie ook antwoord op vraag 8).
Kunt u ingaan op de stelling dat Nederland «een extra schepje bovenop» de Europese regelgeving doet? Welke aanvullende eisen stelt Nederland precies en wat is de rechtvaardiging hiervoor? Hoe staat dit in relatie tot de afspraken in het regeerakkoord Nederlandse toppen op Europese regelgeving tegen te gaan?
Dit is onjuist. Er is geen sprake van «een extra schepje bovenop» of aanvullende eisen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt momenteel aan de «Wet internationaal verantwoord ondernemen» (Wivo), de nationale implementatiewet van de CSDDD. De richtlijn wordt omgezet volgens de vaste uitgangspunten van dit kabinet om «zuiver en lastenluw om te zetten» zonder nationale koppen. De wet bevat alleen regels die nodig zijn voor het omzetten van de Europese richtlijn. Hierbij is gekozen voor regels die zo min mogelijk extra werk en kosten opleveren voor het Nederlandse bedrijfsleven. Op één punt wordt voor een beperkte nadere invulling van de richtlijn gekozen: in het wetsvoorstel is opgenomen dat ondernemingen mogen samenwerken voor het opstellen en uitvoeren van het klimaattransitieplan. Dit is geen verplichting en juist gericht op lastenverlaging, omdat dit het voor bedrijven gemakkelijker maakt een klimaatplan op te stellen.
Kunt u aangeven in hoeverre bij de totstandkoming van deze regelgeving rekening is gehouden met de effecten die deze wetgeving heeft op onze handelsrelatie met landen die over strategische grondstoffen beschikken, die voor Nederland essentieel zijn?
Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over de richtlijn voortdurend gewezen op de noodzaak voor de Commissie om in dialoog te treden met derde landen die effecten van deze richtlijn zouden ondervinden, juist om verstoringen in de handelsrelaties te voorkomen. Ook gedurende de implementatiefase van de richtlijn zal dit een aandachtspunt blijven. Goede handelsbetrekkingen met derde landen zijn immers van groot belang, bijvoorbeeld omdat deze een belangrijke rol kunnen spelen bij de preventie en beperking van risicovolle strategische afhankelijkheden. Het kabinet heeft ook gepleit voor flankerend beleid dat bedrijven en derde landen helpt risico’s in de toeleveringsketen aan te pakken. Daarbij kunnen lessen getrokken worden uit het European Partnership on Responsible Minerals, dat als flankerend instrument fungeert bij de Europese conflictmineralenverordening. Zowel op Europees als op nationaal niveau wordt gewerkt aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen, via de Critical Raw Materials Act en de Nationale Grondstoffenstrategie.5 Onderdeel van deze strategieën is samenwerking met derde landen.
Hoe wordt bij de CSDDD rekening gehouden met de lagere productiestandaarden en wet- en regelgeving in landen buiten de EU en de beperkte invloed die Europese bedrijven hierop hebben?
Productiestandaarden zien toe op de wijze waarop productie plaatsvindt. Het gaat dan onder andere om wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsstandaarden en bescherming van het milieu. Derde landen hebben hier, net zoals de EU, een right to regulate. Ieder land heeft een eigen systeem van wet- en regelgeving. Verschillen in productiestandaarden zijn onvermijdelijk, omdat deze voortkomen uit de sociaaleconomische, landbouwkundige, klimatologische, milieukundige en geografische omstandigheden van een land. Dit maakt dat de EU terughoudend is in het direct opleggen van eigen productiestandaarden aan derde landen; dat is ook niet het doel van de CSDDD.
Verschillen in productiestandaarden of in de invulling die gegeven wordt aan implementatie van internationaal erkende standaarden op gebied van mensen- of arbeidsrecht, maken niet direct dat een land niet voldoet aan de eisen onder deze internationale instrumenten. In eerste instantie moeten bedrijven zich daarom richten op het voldoen aan lokale wet- en regelgeving wanneer ze internationaal opereren. Wanneer lokale wet- en regelgeving echter onvoldoende bescherming bieden voor internationaal erkende normen en standaarden, valt de CSDDD terug op deze internationale standaarden als ondergrens.
Het kabinet en de Europese Commissie zijn zich bewust van de beperkte invloed die Europese bedrijven op lokale wetgeving buiten de EU hebben. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven met toeleveranciers in productielanden waar internationale standaarden onvoldoende gewaarborgd worden bij met flankerend beleid, gericht op implementatie van deze standaarden. Daarbij is het belangrijk te onderstrepen dat de verplichting onder de CSDDD niet het veranderen van lokale wetgeving is, maar het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in internationale waardeketens om zo risico’s voor mens en milieu te beperken.
Is er bij de CSDDD voorzien in een evaluatiebepaling? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe die eruit ziet en zo nee, op welke wijze kunnen eventuele negatieve effecten, zeker als deze onvoorzien zijn, worden gemitigeerd?
Ja, artikel 36 van de CSDDD bevat een evaluatiebepaling. Uiterlijk op 26 juli 2030, en vervolgens om de drie jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en doeltreffendheid van deze richtlijn. De Commissie kan daarbij voorstellen doen tot aanpassing, bijvoorbeeld om onvoorziene of ongewenste effecten aan te pakken.
Bent u bekend met de conclusies uit het Draghi rapport over de impact van het EU-duurzaamheidsraamwerk, waaronder CSDDD, op het bedrijfsleven? Deelt u de zorgen over de hoge nalevingskosten (€ 150.000 – € 1 miljoen) en de onduidelijkheid over de samenhang met andere wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit adresseren?
Ja, ik ben bekend met de conclusies uit het Draghi rapport. Als onderdeel van de nationale omzetting van de CSDDD in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. Hierbij zijn onder andere de regeldrukkosten in kaart gebracht voor de Nederlandse ondernemingen die onder de CSDDD verplichtingen gaan vallen. Op 23 december jl. heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over het Nederlandse conceptvoorstel voor de Wivo6. Hierin adviseert het college positief over het indienen en vaststellen van het wetsvoorstel, nadat er rekening is gehouden met een aantal adviespunten. Eén daarvan is om aan te geven op welke wijze de CSDDD en andere Europese wetgeving op elkaar aansluiten en hier rekening mee te houden bij de uitwerking van de open normen. In de memorie van toelichting zal deze samenhang verduidelijkt worden. Ook blijft Nederland er bij de Europese Commissie op aandringen helderheid te scheppen over de samenhang met andere wetgeving, bijvoorbeeld in de richtsnoeren die de Commissie onder de CSDDD nog zal opleveren.
Deelt u de zorg dat de CSDDD voor extra lastendruk voor ondernemers gaat zorgen? Is er een indicatie van hoeveel de lastendruk voor ondernemers in het algemeen, en het MKB in het bijzonder, toeneemt na implementatie van CSDDD? Op welke wijze heeft u bedrijven en ondernemers betrokken bij de nadere uitwerking en implementatie van de CSDDD?
Als onderdeel van de nationale omzetting in Nederland is er een bedrijfseffectentoets (BET) uitgevoerd. De nieuwe regeldrukkosten voor een zeer grote onderneming in Nederland worden geraamd op € 29.760,– eenmalige regeldrukkosten en € 273.460,– structurele regeldrukkosten per jaar. Dit zijn de regeldrukkosten minus de bedrijfseigen kosten die grote ondernemingen ook zouden maken indien de richtlijn er niet zou komen. Tegenover deze kosten staan uiteraard ook baten voor het bedrijf, zoals betere financiële prestaties, lagere kapitaalkosten, een beter merkimago en reputatie, positieve impact op personeelszaken, beter beheer van risico’s, en verbeterde operationele efficiëntie en innovatie7. Daarnaast zijn er maatschappelijke baten, omdat de richtlijn beoogt ongewenste effecten van bedrijven op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken, zodat deze niet op de samenleving worden afgewenteld.
In het kader van deze BET is er ook een MKB-toets uitgevoerd. Het MKB maakt geen deel uit van de reikwijdte van de CSDDD en zal dus niet aan de verplichtingen van de richtlijn moeten voldoen. Wel kunnen MKB’ers met indirecte gevolgen van de richtlijn te maken krijgen wanneer zij bijvoorbeeld toeleverancier zijn van een grote onderneming die onder de verplichtingen valt en van hen informatieverzoeken ontvangen. Voor de MKB-toets is gesproken met MKB’ers die hun huidige ervaringen en verwachtingen over de aanstaande regelgeving konden delen. Hieruit kwam naar voren dat veel MKB’ers waarmee gesproken is in principe positief staan ten opzichte van de CSDDD. Ook werd duidelijk dat veel van hen al te maken hebben met informatieverzoeken van grote ondernemingen, vooral op grond van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD). Zij maken zich zorgen om de werkbaarheid van deze verzoeken, met name omdat deze vaak generiek of disproportioneel zijn.
Tijdens het implementatietraject van de CSDDD tot nu toe zijn er verschillende stakeholderbijeenkomsten geweest waaraan bedrijven en vertegenwoordigers namens het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW/MKB Nederland, hebben deelgenomen. Verder stond voor iedere onderneming de internetconsultatie voor de Wivo open van 18 november tot 29 december 2024. In het verdere implementatietraject zal het kabinet continue in gesprek blijven met het bedrijfsleven om binnen de richtlijn de ruimte te benutten om regeldruk voor ondernemingen te beperken.
Op welke wijze gaat u bedrijven en ondernemers ondersteunen bij de implementatie van de wetgeving, zowel op het gebied van de administratieve verplichtingen als bij het inzicht krijgen in de productieketens in het buitenland? Op welke termijn kunnen ondernemers hier iets van verwachten?
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt al op verschillende manieren ondersteund. Zo kunnen bedrijven terecht bij het MVO-steunpunt van RVO voor o.a. op maat gemaakt advies, tools en informatie. Ook bestaat de MVO risicochecker die bedrijven helpt risico’s in hun waardeketens in kaart te brengen. Daarnaast biedt het instrument sectorale samenwerking de mogelijkheid om (gesubsidieerd) gezamenlijk te werken aan verantwoord ondernemen. Het kabinet staat Nederlandse bedrijven, samen met hun toeleveranciers in minder ontwikkelde productielanden, bovendien bij met flankerende ontwikkelingshulp. Het postennetwerk ondersteunt bedrijven door hen in contact te brengen met lokale partners en stakeholders.
De Europese Commissie zal ook richtsnoeren opleveren die bedrijven zullen helpen om invulling te geven aan de verplichtingen uit de CSDDD. De Europese Commissie zal daarnaast een centrale helpdesk opzetten waar ondernemingen terecht kunnen voor informatie en richtsnoeren over het naleven van de CSDDD.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich in zal spannen dat de CSDDD zo lastenluw mogelijk wordt geïmplementeerd en er geen sprake zal zijn van nationale koppen? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze daarin wordt voorzien en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe realistisch acht u de implementatiedatum voor de CSDDD en vindt u het gelet op de impact ervan op bedrijven en de conclusies uit het Draghi rapport verstandig om net als bij de ontbossingsverordening meer tijd te nemen? Zo ja, op welke wijze zet u zich hiervoor in? Zo nee, waarom niet?
Nederland is net als de andere EU-lidstaten verplicht om de op 25 juli 2024 in werking getreden EU-richtlijn in twee jaar om te zetten in nationale wetgeving. Vervolgens gaat de wetgeving gefaseerd van toepassing worden voor eerst de zeer grote ondernemingen vanaf juli 2027 tot en met de grote ondernemingen die onder de uiteindelijke reikwijdte vallen (>1.000 medewerkers en meer dan EUR 450 miljoen netto omzet) die vanaf juli 2029 moeten voldoen. Naast de implementatietijd van twee jaar duurt het dus nog drie jaar extra voordat de richtlijn op de volledige doelgroep van toepassing is.
Gezien het feit dat onlangs de internetconsultatie van het conceptwetsvoorstel is afgerond en het aangepaste voorstel naar verwachting in het voorjaar aangeboden kan worden aan de Raad van State, acht ik de implementatietermijn voor de CSDDD realistisch. In het kader van de ontbossingsverordening was het de Commissie niet gelukt bepaalde cruciale richtsnoeren en andere randvoorwaarden tijdig op te leveren. Het kabinet zet zich samen met andere lidstaten in voor tijdige oplevering van de richtsnoeren onder de CSDDD.
Kunt u aangeven of de effecten van de CSDDD nu de implementatie concreter wordt, ook in het licht van de bevindingen uit het Draghi rapport, onderwerp van gesprek zijn in de EU? Zo ja, op welke wijze?
De effecten van de CSDDD kunnen pas daadwerkelijk in kaart gebracht worden wanneer deze vanaf juli 2027 van toepassing gaat worden voor de eerste groep grote ondernemingen. De Commissie zal de effecten ook gaan monitoren als onderdeel van de geplande evaluatie. Los hiervan werkt de Commissie, deels in reactie op het Draghi rapport, op dit moment aan een zogenaamd «omnibusvoorstel» dat bedoeld is om de regeldruk van verschillende Europese wetten tegelijk in samenhang terug te dringen. Over dit geplande voorstel zijn nog weinig details bekend maar het wordt onder meer in verband gebracht met de CSDDD. Het kabinet onderschrijft het doel van regeldrukvermindering, zoals ook opgenomen in het regeerprogramma. Het kabinet wil daarbij in ieder geval inzetten op het terugdringen van dubbele en onnodig complexe rapportageverplichtingen in de gedelegeerde handelingen onder de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en de CSDDD. Het kabinet zal aanvullende voorstellen op hun merites beoordelen en houdt daarbij ook de rechtszekerheid voor bedrijven in het oog. Ook zal het kabinet wijzen op het belang van tijdige oplevering van richtsnoeren, het belang van dialoog met derde landen en goede ondersteuning van het bedrijfsleven tijdens de implementatie. Zodra het voorstel gepresenteerd wordt, zal het kabinet zoals gebruikelijk een beoordeling ervan met de Kamer delen en bezien hoe hier rekening mee gehouden moet worden in de implementatie van de CSDDD.
Is dit onderwerp ter sprake gekomen tijdens de Ondernemers Top, georganiseerd afgelopen december ’24? Zo nee, op welk moment zijn de Ministers voornemens dit gesprek aan te gaan met ondernemers? Zo ja, wat was hier de uitkomst van?
Op 9 december jl. vond de eerste Ondernemers Top plaats, waar het kabinet heeft geluisterd naar ruim 160 ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties over uitdagingen en kansen binnen het ondernemingsklimaat. De CSDDD is tijdens de Ondernemers Top niet ter sprake gekomen. Het kabinet acht het echter van groot belang om input van ondernemers te ontvangen over deze richtlijn en betrekt hen daarom actief bij de nadere uitwerking en implementatie ervan.
Een belangrijk middel om de mening van ondernemers te horen, is de eind vorig jaar gehouden internetconsultatie. De consultatie bood gelegenheid voor bedrijven, brancheorganisaties en andere belanghebbenden om commentaar en ideeën kenbaar te maken. Deze inbreng wordt momenteel nader geanalyseerd en zal waar relevant bij het wetsvoorstel en de memorie van toelichting worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat «informele Raad Buitenlandse Zaken Handel» op 22 januari 2025?
Ja
De brief van de NORTH group |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Karremans , Schoof |
|
Hoe beoordeelt u de bijgevoegde brief en wetenschappelijke onderbouwing van de NORTH group inzake de veiligheid en effectiviteit van de gemodificeerde mRNA-producten voor COVID-19?1
Het Nederlandse vaccinatiebeleid is gestoeld op onafhankelijke wetenschappelijke advisering. Signaleringen over vaccins worden doorlopend gemonitord en onderzocht. Als hiertoe aanleiding is, wordt passende actie ondernomen om de veiligheid van vaccinaties te waarborgen. In de beantwoording van diverse schriftelijke vragen over COVID-19-vaccinatie zijn mijn ambtsvoorgangers al uitgebreid ingegaan op de zorgen die in de genoemde brief worden geuit. Hieronder heb ik in mijn beantwoording verwijzingen naar deze eerdere antwoorden opgenomen.
Erkent u dat de injecties tegen COVID-19 nooit zijn getest op hun vermogen om virusoverdracht te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op dit onderwerp verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) d.d. 12 oktober 2022.2
Erkent u dat COVID-19-injecties een ongekend aantal gemelde bijwerkingen, alsmede sterfgevallen, tot gevolg hadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Voor een uitgebreide toelichting op het aantal gemelde bijwerkingen verwijs ik naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 25 juli 2022.3 Er is brede wetenschappelijke consensus dat de COVID-19-vaccins goed beschermen tegen ernstige ziekte en overlijden.
Erkent u dat analyses door meerdere, onafhankelijke wetenschappers wijzen op variabele en buitensporige hoeveelheden residueel plasmide-DNA in de producten van Pfizer en Moderna, welke nooit in op de markt gebrachte flacons terecht hadden mogen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de in de brief geuite zorgen hieromtrent?
Ik onderschrijf deze analyses niet. Zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga d.d. 17 april4 en 3 oktober 2023.5 Ook verwijs ik naar de reactie die de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) heeft gegeven naar aanleiding van berichtgeving over dit onderwerp.6
Bent u bereid tot het onmiddellijk beëindigen van het gebruik van gemodificeerde mRNA-injecties tegen COVID-19, alsook het initiëren van een terugroepactie van deze producten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de naleving van voorschriften, wijze van goedkeuring en gebruik van de mRNA-injecties te laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren naar de wijze van goedkeuring en het gebruik van COVID-19-vaccins.
Kunt u de Kamer voorzien in wetenschappelijk bewijs dat de stelling, dat er absoluut geen risico is op schade aan menselijk DNA, onweerlegbaar onderbouwt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het ontbreken van de juiste hulpstoffen (enzymen), kunnen zowel het mRNA als eventuele stukjes plasmide-DNA die achtergebleven kunnen zijn in het vaccin niet binnendringen tot de celkern van de lichaamscellen, waar het DNA zich bevindt. De vaccins kunnen het menselijk DNA dus niet veranderen. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 6 maart 2023.7
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De inkomstenramingen bij de najaarsnota |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eelco Heinen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het CBS-bericht dat het overheidstekort twee miljard euro bedraagt over de eerste negen maanden van 2024 en dat er een stijging is aan de inkomstenkant van 24 miljard in de eerste negen maanden van 2024?1
Ja.
Klopt het dat het financieel jaarverslag van het rijk over 2023 laat zien dat de totale inkomsten in 2023 385,5 miljard euro bedroegen? En klopt het ook dat er in de eerste negen maanden van 2024 24 miljard extra inkomsten waren, maar dat de totale verwachte inkomsten over 2024 met slechts 20 miljard euro naar boven zijn bijgesteld tot 405,5 miljard?
Ja.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen in de Najaarsnota 2024 tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten?
Het Ministerie van Financiën raamt de belasting- en premieontvangsten op basis van een model. Voor een uitgebreide toegelicht hierop verwijs ik naar bijlage 5 en 6 van de Miljoenennota 2025.
Samenvattend zijn de cijfers in de Najaarsnota gebaseerd op:
De uitkomst van stap 1 tot en met 3 is vervolgens bijgesteld op basis van kasrealisaties tot en met oktober 2024. Wanneer deze kasrealisaties (sterk) afwijken van de geraamde ontvangst, kan de raming nog handmatig worden bijgesteld.
Aangezien voor stap 1 tot en met 3 geen nieuwe informatie beschikbaar is ten opzichte van de vorige budgettaire nota (de Miljoenennota 2025), zijn alle mutaties in de Najaarsnota 2024 terug te voeren op dergelijke bijstellingen op basis van kasrealisaties.
Kunt u een precieze reconstructie maken van hoe de schattingen van de inkomsten in de Miljoenennota 2024 (september 2023) tot stand gekomen zijn? Op basis van welke cijfers en aannames is de schatting gemaakt van de belasting- en premieinkomsten over het jaar 2024?
Voor een uitgebreide toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten verwijs ik naar bijlages 4 en 5 van de Miljoenennota 2024. De gehanteerde systematiek is daarbij gelijk aan de methode zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Verwacht u dat er in het vierde kwartaal vier miljard euro minder binnenkomt dan in 2023, terwijl de economie groeit en er sprake is van een hoger dan verwachte inflatie? Kunt u aangeven waarom u dat verwacht?
Het Ministerie van Financiën maakt geen kwartaalraming, maar een raming op jaarbasis. Dat gezegd hebbende deel ik de verwachting dat inflatie en economische groei leiden tot hogere ontvangsten in bijvoorbeeld de omzetbelasting en de loonheffing en dat dit ook in het vierde kwartaal aan de orde is. Hiermee is ook rekening gehouden in de raming, conform de ramingssystematiek toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Er zijn echter ook andere effecten van invloed op de belastingontvangsten. Hiermee is rekening gehouden in de jaarraming van het Ministerie van Financiën. Zo waren de ontvangsten in het laatste kwartaal van 2023 sterk beïnvloed door zeer hoge ontvangsten in de dividendbelasting vanwege anticipatie op het hogere box-2-tarief vanaf 2024. Omdat het box-2-tarief per 2025 juist verlaagd wordt, zal dit effect in 2024 ontbreken.
Kasgegevens over november en december die sinds de Najaarsnota 2024 beschikbaar zijn gekomen laten zien dat de inkomsten in die maanden iets achterlopen bij de referentielijn op basis van de raming uit de Najaarsnota. De maandelijkse data zijn echter dermate volatiel dat ik daar geen conclusies uit wil trekken voor de inkomstenraming. Daarnaast is na de Najaarsnota gebleken dat een deel van de budgettaire derving als gevolg van de box-3-compensatie, die in de inkomstenraming voor 2024 opgenomen is, door het CBS niet in 2024 wordt geboekt. Dit heeft een positief effect op de inkomstenraming van circa 0,2%-bbp wat bij de Najaarsnota nog niet bekend was. Overigens zit dit effect in de CBS-data in de overheidsuitgaven verwerkt en niet in de inkomsten.
Klopt het dat de kasontvangsten van de belastingen tot en met oktober 2024 meegenomen zijn voor de raming van de Najaarsnota 2024?
Ja.
Kunt u een vergelijking maken van de totale kasontvangsten tot en met oktober 2023 van het rijk en de totale kasontvangsten tot en met oktober 2024 van het rijk?
De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2023 bedragen 318,9 miljard euro. De belasting- en premieontvangsten van het Rijk op kasbasis tot en met oktober 2024 bedragen 345,4 miljard euro. Bij deze bedragen merk ik op dat de ontvangsten op kasbasis over een bepaald jaar sterk kunnen afwijken van de EMU-relevante inkomsten over datzelfde jaar. Alle andere gegeven antwoorden hebben betrekking op het EMU-begrip. Dit geldt ook voor de genoemde CBS-cijfers, waarbij wel opgemerkt dient te worden dat de inkomstenraming van de belasting- en premieontvangsten alleen betrekking heeft op de centrale overheid terwijl de inkomstencijfers van het CBS ook de inkomsten van de decentrale overheden bevatten.
Kunt u voor de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 de inkomstenramingen geven op het moment van de Miljoenennota, op het moment van de Voorjaarsnota, op het moment van de Miljoenennota van het lopend jaar, op het moment van de Najaarsnota en op het moment van het Jaarverslag?
Zie onderstaande tabel.
Miljoenennota t-1
293,0
334,1
366,4
402,9
Voorjaarsnota
311,7
338,2
380,0
401,6
Miljoenennota t
313,8
349,2
386,5
405,6
Najaarsnota
316,1
352,3
382,2
405,5
Financieel Jaarverslag van het Rijk
322,4
350,5
385,6
Kunt u aangeven waarom de ramingen elk jaar een onderschatting laten zien?
In de periode 2021–2023 is sprake van onderschattingen van de belastingontvangsten. Het verschil tussen raming en realisatie is toegelicht in de verschillende jaarverslagen van het Rijk. Er liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Bijvoorbeeld (niet uitputtend) omdat de economie zich anders heeft ontwikkeld dan geraamd, omdat er tussentijdse beleidswijzigingen zijn geweest, of doordat verwachtingen over incidentele effecten onjuist bleken (in het bijzonder in de vennootschapsbelasting). Voor een systematische analyse van de ramingsverschillen wijs ik graag vooruit naar de Expertgroep ramingen.
Klopt het staatje in de nota «Realistisch Ramen» dat laat zien dat de regering sinds een aantal jaren de nominale stijging van de inkomsten fors lager inschat dan de nominale groei van de economie?2
De in de nota gerapporteerde cijfers zijn afkomstig uit verschillende Miljoenennota’s. De cijfers herken ik daarmee.
Kunt u aangeven waarom de regering de afgelopen jaren verwachtte dat de belastinginkomsten minder zouden groeien dan de economie?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Heeft u intern geëvalueerd waarom de inkomstenramingen er zo ver naast zitten? Zo ja, kunt u die stukken aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Verschillen tussen raming en realisatie worden voortdurend gemonitord en jaarlijks toegelicht in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. De laatste evaluatie van de ramingssystematiek als geheel vond plaats in 2018 (Commissie visitatie raming belasting- en premieontvangsten). De opvolging van de aanbevelingen zijn toegelicht in bijlage 5 bij de Miljoenennota 2019 en de Miljoenennota 2020. Aanvullend zijn in 2022 de gebruikte schattingsvergelijkingen herijkt. Het resultaat van deze herijking is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2023. Momenteel werkt de expertgroep ramingen aan een analyse van de ramingsverschillen aan zowel inkomsten- en uitgavenkant van de begroting. Op basis van deze analyse zal de expertgroep aanbevelingen doen voor verbetering.
Deelt u de mening dat hier sprake is van een systematische afwijking in de ramingen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief wordt geraamd. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Wat is het meest recente cijfer van de kasontvangsten over heel 2024?
De kasontvangsten bij de Belastingdienst tot en met december 2024 bedragen 392,6 miljard euro. Net als bij het antwoord op vraag 7 wijs ik er op dat kascijfers sterk kunnen afwijken van EMU-cijfers.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de aangenomen motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) |
|
Sandra Beckerman |
|
van Marum |
|
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) die tot doel had om alle gedupeerden die eigen geld hadden moeten investeren in de versterking, schadeloos te stellen?
Bewoners die kosten gemaakt hebben voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, of kosten die daar direct uit voortkomen, moeten die kosten vergoed krijgen. NCG heeft een meldpunt ingericht waar bewoners zich kunnen melden en analyseert deze meldingen, waar nodig met gemeenten. Bij het meldpunt van de NCG hebben zich in totaal 214 bewoners gemeld. Hiervan vallen 127 adressen onder regie NCG en 87 adressen onder regie van de gemeenten (Batch 1588).
Hoeveel meldingen zijn er binnengekomen bij het meldpunt van de Nationaal Coordinator Groningen (NCG)? Hoeveel zijn er toegekend? Hoeveel zijn er afgewezen?
Er zijn 214 meldingen binnengekomen.
Voor de 127 meldingen waarvan de versterking valt onder regie van de NCG, geldt dat er inmiddels 92 zijn afgehandeld. Bij 11 meldingen heeft een vergoeding plaatsgevonden, 5 bewoners hebben hun melding ingetrokken, 1 melding is vergoed door IMG en 75 meldingen zijn afgewezen. Daarnaast is in 10 meldingen een voorgenomen besluit verstuurd en zijn nog 25 meldingen in behandeling.
Ten aanzien van de 87 meldingen gedaan door bewoners uit de Batch 15881 geldt dat er 6 meldingen af zijn gehandeld, dat er in 24 meldingen een voorgenomen besluit is verzonden, er in 51 meldingen een informatiebrief is verstuurd en in 4 meldingen is er separaat contact met de desbetreffende gemeente. Deze informatiebrieven zijn verstuurd omdat een aantal meldingen verder wordt geanalyseerd. Dit doet de NCG samen met de gemeente door te toetsen of het gekregen budget voldoende was voor een functioneel vergelijkbare woning. Het streven is om bewoners in de komende maanden uitsluitsel te geven over hun melding.
Tot nu toe is in totaal € 143.873 vergoed voor Batch 1588-meldingen en € 118.028 voor regie-NCG-meldingen. Kosten die zijn gemaakt voor de noodzakelijke versterking moeten worden vergoed, hier is dus vooraf geen vast bedrag voor geraamd. Ik heb met de gemeenten contact om te borgen dat zij voldoende middelen hebben om bewoners te kunnen compenseren in het geval blijkt dat bewoners zelf kosten hebben moeten maken voor de noodzakelijke versterking van hun woning.
Hoeveel geld is er in totaal uitgegeven aan de uitvoering van deze motie? Was er vooraf een bedrag geraamd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u per batch of regeling aangeven hoeveel mensen zich hebben gemeld en hoeveel meldingen zijn afgewezen en toegekend?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden gemeenten gecompenseerd die mensen uit Batch 1588 moeten compenseren die kosten hebben gemaakt voor de versterking? Gaat dit op declaratiebasis met het rijk of is hier een vast bedrag voor afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Krijgt u net als wij signalen dat juist bewoners die niet onder de NCG vielen, maar wel kosten hebben gemaakt voor de versterking, nu afgewezen worden bij het Meldpunt kosten versterking?
Er hebben zich bewoners gemeld in verband met de kosten die ze hebben gemaakt voor versterking. Al deze bewoners hebben een afwijzing gekregen, omdat er nooit een beoordeling heeft plaatsgevonden of versterking noodzakelijk was. Ook is er in de overeenkomsten met de NAM vaak afgesproken dat bewoners akkoord gaan met het afgesproken bedrag en in de toekomst geen aanspraak meer maken voor nieuwe vergoedingen (finale kwijting).
Ik heb recentelijk met twee bewoners gesproken van wie de afhandeling onder de NAM valt. Deze bewoners hebben hun zorgen geuit en aangegeven dat de afwijzing in hun ogen onredelijk is omdat deze overeenkomsten vaak onder druk van verdere procedures werden afgesloten. Op basis van dit gesprek onderzoek ik of en zo ja hoe alsnog een vergoeding van kosten zou kunnen worden gegeven in het geval de afspraken met de NAM als onredelijk kunnen worden gezien. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de uitkomsten van deze verkenning.
Herkent u dat bewoners die in de versterking zaten voor de trajecten dievia de NCG liepen en die een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met de NAM of Centraal Veilig Wonen (CVW), vaker een afwijzing ontvangen? Is een strikt juridische benadering van artikel 13j, zevende lid hier debet aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat veel mensen in Batch 1588 eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking? Herkent u zich in de woorden van uw voorganger dat hij «geschrokken was van de verhalen» van deze mensen?
Tot nu toe hebben 87 bewoners aangegeven dat zij eigen kosten hebben moeten maken voor de versterking van hun woning. De NCG toetst samen met gemeenten of deze bewoners een functioneel vergelijkbare woning hebben kunnen kopen en/of realiseren van het door hen eerder ontvangen budget. Ik wil bewoners zo snel als mogelijk duidelijkheid geven over de vraag of zij voor aanvullende vergoeding in aanmerking komen. Tegelijkertijd wil ik ook een goed en ordentelijk besluit nemen: zorgvuldig, eenduidig en met aandacht voor de specifieke situatie van de bewoner. Bij een voorgenomen besluit krijgt een bewoner altijd een termijn om met een zienswijze te reageren hierop. Als een bewoner meer tijd nodig heeft voor deze zienswijze, dan wordt daar ruimhartig mee omgegaan. Streven is om bewoners in de komende maanden definitief uitsluitsel te geven over het (gedeeltelijk) toekennen of afwijzen van hun melding.
Als blijkt dat er kosten zijn gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen, vind ik het belangrijk dat deze alsnog worden vergoed. Echter, niet in alle gevallen vindt er een vergoeding plaats. Dit komt omdat is vastgesteld dat bewoners volgens de bestaande kaders hebben gekregen waar ze recht op hadden. Ik snap dat dit misschien niet voor alle bewoners de uitkomst is waar ze op hadden gehoopt. Daar heb ik ook oog voor. Voordat bewoners een definitief besluit ontvangen, kunnen zij hun zienswijze delen. Als zij dat willen, kunnen zij ook persoonlijk toelichting krijgen op het voorgenomen besluit. Ook kunnen bewoners tegen het definitieve besluit in bezwaar en beroep.
Herkent u voorts dat een deel van deze mensen uit Batch 1588 in de week voor kerst een afwijzing heeft gekregen voor de aanvraag voor compensatie voor de kosten gemaakt voor de versterking? Waarom zijn deze mensen afgewezen? Waarom krijgen zij, na lang gewacht te hebben, maar tot 14 januari 2025 de tijd om te reageren op deze afwijzing? Is dat niet veel te kort? In deze vakantieperiode is het toch bijna onmogelijk om hiervoor ondersteuning te vinden?
Zie antwoord vraag 8.
Herkent u tevens dat een groot deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en er nog nader onderzoek wordt gedaan? Hoe lang gaat dat duren? Wie doet dit onderzoek en waarom?
Ja. Het klopt dat een deel van de aanvragers uit Batch 1588 nog moet wachten en dat er nader onderzoek wordt gedaan. Bijvoorbeeld om goed te kunnen beoordelen of vergoeding op zijn plaats is. Dit nader onderzoek doe ik samen met NCG en gemeenten en zal ik zo snel mogelijk afronden.
Waarom wordt het geld dat mensen uit Batch 1588 krijgen en nu dus wel gecompenseerd worden, op een SNN- rekening gestort? Deze rekeningen worden toch bijna gesloten nu de vijfjaarstermijn bijna verstrijkt? Waarom krijgen mensen het bedrag niet op hun eigen rekening uitbetaald?
De gemeente is betrokken bij de toekenningen vanuit het meldpunt. Bij een klein aantal meldingen is geconstateerd dat de memo ondergrens niet (goed) is toegepast. Voor deze bewoners heeft een budgetverhoging plaatsgevonden, binnen de werkwijze van batch 1588. Dit gebeurt via het bouwdepot bij SNN. Het bedrag dat is toegewezen is bedoeld om de kosten te dekken die horen bij de sloop/nieuwbouw of versterking van de woning. In deze gevallen was het depot nog niet afgesloten. Dit depot is tot vijf jaar nadat de beschikking is verleend beschikbaar. Deze termijn kan op verzoek van de eigenaar worden verlengd. Mocht het meldpunt bijdragen doen aan adressen waarvan de subsidie reeds is vastgesteld en het depot gesloten, kan het zijn dat de betaling rechtstreeks via NCG plaatsvindt. Deze situatie heeft zich tot nu toe nog niet voorgedaan.
Heeft u zich reeds verdiept in de situatie van huurders en eigenaren in Batch 1588 die nog bezig zijn met de versterking en daarbij problemen ervaren, zoals het niet hebben van een passende wisselwoning of het niet krijgen van een vergelijkbare nieuwe woning? Zo nee, wilt u dit gaan doen? Is de € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen er ook voor de bewoners in Batch 1588?
De toekenning van wisselwoningen gaat via de gemaakte afspraken, waarbij in specifieke gevallen maatwerk is toegepast. De memo ondergrens wordt toegepast om te toetsen of het toegekende budget voldoende is voor een functioneel vergelijkbare woning. De € 50.000 die via bewonersbegeleiders beschikbaar is gesteld om knelpunten in de versterking op te lossen is niet van toepassing voor de bewoners in Batch 1588. Voor knelpunten in batch 1588 is een risicofonds opgenomen in het totaal budget voor batch 1588.
Wat wilt u doen voor de bewoners uit Batch 1588 en andere batches die te maken hebben met (soms ernstige) bouwfouten?
Op 20 januari jl. heb ik hierover een brief naar uw Kamer gestuurd.2 Zoals ik het lid Beckerman heb toegezegd3 zal ik ook met de gemeenten in gesprek gaan over het toezicht op bouwfouten om het aantal bouwfouten waar bewoners mee geconfronteerd worden tot een minimum te beperken, ook voor bewoners uit Batch 1588. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor de zomer informeren over de uitkomsten van de doorlichting van de NCG en het gesprek met de gemeenten.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiele schade is; klopt het dat hier tot op heden nog geen compensatieregeling voor is? Wanneer komt deze regeling?
Het klopt dat er nog geen regeling is voor gederfd woongenot. Het IMG heeft een pilotstudie gedaan om inzicht te krijgen hoe compensatie voor verschillende situaties uitpakt. Op basis van deze studie gaat het IMG dit jaar een besluit nemen over de ontwikkeling van de regeling.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Herstel Groningen van 30 januari 2025?
Ja.
Het bericht 'De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement' |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het bericht «De Vonk nodigt omstreden pro-Palestijnse activist Khatib uit voor politiek evenement»?1
Ja.
In hoeverre vindt u het problematisch dat na meerdere universiteiten ook een politieke partij de zeer omstreden Mohammed Khatib uitnodigt en wil laten spreken op haar bijeenkomst?
Voor haatzaaien en het verheerlijken van geweld is geen plaats in Nederland. De heer Khatib, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorisme sanctielijst van de Europese Unie staan. Betrokkene heeft ook actief zijn steun uitgesproken voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Dit heeft er in oktober 2024 toe geleid dat betrokkene vreemdelingrechtelijk gesignaleerd staat. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Er is in onze rechtsstaat ruimte om scherpe discussies te voeren en hiertoe bijeenkomsten te organiseren, maar altijd binnen de grenzen van de wet. Een politieke partij is zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die zij organiseren en ook zij wordt geacht te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en – in het bijzonder – die gelden voor een beoogd spreker.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de Mohammed Khatib fysiek dan wel online kan spreken bij bijeenkomsten in Nederland en specifiek de bijeenkomst op 13 januari 2025?
Er zijn verschillende mogelijkheden om personen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenstverklaring door de IND. De Minister van Asiel en Migratie heeft, in samenspraak met mij, de betrokkene op 25 oktober 2024 gesignaleerd. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij Nederlands grondgebied wil betreden of hier wordt aangetroffen. Deze signalering is nog steeds van kracht.
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod.
Verder zijn uitingen die in de fysieke wereld strafbaar zijn, ook online strafbaar. Zo kan het Openbaar Ministerie, zodra blijkt dat er (vermoedelijk) strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om online sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen online uiten. Ook heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal de bevoegdheid verwijderbevelen te sturen indien er online terroristische content wordt verspreid. Die content dient dan binnen één uur te worden verwijderd. Het recht op vrijheid van meningsuiting biedt tegelijkertijd een hoge mate van bescherming voor (online) uitingen, ook als deze op veel weerstand in de samenleving stuiten. Uit recente jurisprudentie blijkt dat de rechter bij de beoordeling van de proportionaliteit van het fysiek weren van sprekers ook de omstandigheid meeweegt dat sprekers nog steeds de mogelijkheid hebben om uitlatingen op een andere wijze te delen, zoals online.2
Ik deel uw mening dat wanneer in het kader van de openbare orde en nationale veiligheid een spreker de toegang tot Nederland is geweigerd, het eveneens onwenselijk is dat diegene online spreekt. Daarom spoor ik de internetsector aan meer te doen om het internet veilig te houden. Gezien de dreiging van online extremisme en terrorisme is het namelijk van belang dat de internetsector naast bestaande wet en -regelgeving, proactieve maatregelen treft om deze dreiging tegen te gaan. Om dit te bevorderen zal ik in Europees verband inzetten op het verkennen van een zorgplicht, waardoor het instellen van proactieve maatregelen mogelijk sneller gerealiseerd kan worden. Daarnaast zet ik in op het weerbaarder maken van internetgebruikers tegen deze online extremistische boodschappen. Over deze inspanningen heb ik uw Kamer recent geïnformeerd middels de nadere uitwerking Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.3
Tegelijkertijd zie ik ook dat deze maatregelen niet altijd voldoende zijn om te voorkomen dat extremistische sprekers hun schadelijke boodschappen online verspreiden. Ik wil de komende tijd verkennen of er in het kader van nationale veiligheid mogelijkheden zijn om het handelingsperspectief te verbreden. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Deelt u de mening dat wanneer er een inreisverbod geldt voor een persoon het eveneens onwenselijk is dat deze persoon online op een bijeenkomst kan spreken? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om in de toekomst te voorkomen dat dit plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u voornemens uitvoering te geven aan de motie van het lid Eerdmans c.s. over er alles aan te doen om sprekers met extremistische boodschappen de toegang tot Nederland te ontzeggen zolang het netwerk Samidoun nog niet verboden is?2
Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden en die daarmee een gevaar vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid, is in Nederland geen plaats. Zoals op verschillende momenten met uw Kamer is gewisseld, is het kabinet er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen deze sprekers.5 Conform Europese en nationale regelgeving kunnen personen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, belet worden om toegang te krijgen tot Nederland. Dit dient per geval te worden beoordeeld. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie uit de lokale driehoek. Dit is staande praktijk en zet het kabinet voort.
Bent u bereid om met de burgemeester van Amsterdam in gesprek te gaan om te voorkomen dat Mohammed Khatib zowel online als offline kan spreken?
Ik wijs nogmaals op het feit dat betrokkene staat gesignaleerd en dat betekent dat hij zal worden geweerd indien hij Nederland wil betreden of hier wordt aangetroffen. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Voor wat betreft het online weren van sprekers verwijs ik naar de beantwoording van vragen 3, 4 en 7. Tot slot wil ik opmerken dat, gelet op de eerdere extremistische uitlatingen van de heer Khatib, ik het onwenselijk acht dat hem een podium wordt geboden.
Ontbreken er in uw optiek nog juridische instrumenten om sprekers met extremistische boodschappen structureel en blijvend te weren? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De vertraging bij de bouw van nieuwe kerncentrales |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Klopt het dat de bouw van de nieuwe kerncentrales (wederom) vertraging oploopt zoals aangegeven in het NRC-artikel?1
Kunt u een overzicht geven van de stappen die sinds de publicatie van het coalitieakkoord van het vorige kabinet Rutte IV (10 januari 2022) zijn gezet om de bouw van twee kerncentrales in Borssele te realiseren?
Hoeveel onderzoeken naar de bouw van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Hoeveel onderzoeken naar de locatiekeuze van kerncentrales zijn er sinds Rutte IV uitgevoerd, en welke kosten waren hiermee gemoeid?
Hoeveel geld is er tot nu toe uitgegeven of toegewezen aan de bouw van nieuwe kerncentrales sinds Rutte IV en welk gedeelte hiervan gaat naar onderzoek, welk gedeelte naar de kennis- en onderzoeksinfrastructuur, en welk gedeelte gaat naar overige categorieën?
Welke resultaten van eerdere onderzoeken zijn vertaald in beleidsmaatregelen, wetswijzigingen, locatiebesluiten of andere concrete stappen richting de realisatie van deze kerncentrales?
Wat heeft het ministerie sinds de initiële locatiekeuze in Borssele gedaan om juridische bezwaren tegen deze locatie zoveel mogelijk te voorkomen? Heeft u overwogen om vast te houden aan deze locatiekeuze?
Waarom wordt nu pas besloten om alternatieve locaties, zoals Terneuzen, de Tweede Maasvlakte en de Eemshaven, nader te onderzoeken? Waarom is daar de afgelopen drie jaar niet voor gekozen als dit blijkbaar toch noodzakelijk was? Wat is hier misgegaan?
Hoeveel vertraging verwacht u door het verplicht nader onderzoeken van extra locaties, en wat betekent dit voor de beoogde oplevering in 2035?
Welke kosten en tijdsbesteding zijn gemoeid met het aanvullende onderzoek naar de drie nieuwe locaties?
Hoe wordt gegarandeerd dat de uitkomsten van eerdere haalbaarheidsstudies niet opnieuw hoeven te worden onderzocht, zoals nu wordt gesuggereerd voor alternatieve locaties?
In hoeverre zijn juridische verplichtingen, zoals de eis om alle redelijke alternatieven te onderzoeken, een belemmering voor de voortgang van grote projecten zoals kerncentrales?
Waarom wordt de relevante wetgeving, die leidt tot deze stapeling van onderzoeken en juridische procedures, niet aangepast om vertragingen te voorkomen?
Wat voor wetswijziging is nodig om alsnog een definitieve locatiekeuze te maken die juridisch houdbaar is? Welke wetsbepaling in welke wetten zouden hiervoor aangepast moeten worden?
Bent u bereid om dergelijke wetswijzigingen door te voeren, waarmee ook de juridische houdbaarheid van besluiten versterkt wordt, en toekomstige vertragingen voorkomen worden?
Welke concrete stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bouw van de kerncentrales, ondanks deze vertragingen, nog steeds in 2035 is afgerond? Welke versnellingsopties heeft u nog op de plank liggen die u kunt nemen om het proces te versnellen?
Welke maatregelen zijn mogelijk om na de locatiekeuze de bijbehorende vergunningtrajecten, aanbestedingen en andere essentiële besluitvorming te versnellen? Welke juridisch houdbare routes zijn hiervoor mogelijk?
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Renewable Energy Directive (RED III) / Net-zero industry act aan te merken als een project van hoger openbaar belang gezien de voordelen voor de klimaattransitie, de verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland door het vervangen van fossiele opwek, en de afname van gevaarlijke geopolitieke afhankelijkheid op het gebied van energie? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
Zijn er mogelijkheden om de bouw van kerncentrales onder de Net-Zero Industry Act aan te merken als strategisch nettonulproject met hoogst mogelijke status van nationaal belang? Wat zou dit in de praktijk betekenen voor de tijdslijnen van de bouw van kerncentrales?
Wat zijn de versnellingsmogelijkheden onder de omgevingswet? Zouden kerncentrales zich kwalificeren om gekenmerkt te worden als een omgevingsplanactiviteit van nationaal belang? Zo ja, wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen? Of zou een rijksprojectprocedure geschikter zijn? Wat zou dat betekenen voor de tijdslijnen?
Hoe staat het met het ontwerpbesluit procedurele versnellingen elektriciteitsprojecten? Zou dit een mogelijkheid bieden om de realisatie van de kerncentrales in 2035 mogelijk te blijven houden? Welke aanpassingen zijn nodig aan het ontwerpbesluit om kerncentrales expliciet eronder te laten vallen?
Zou een van de beschreven routes in vraag 18 t/m 21 ook helpen bij het versneld maken van een juridisch houdbare locatiekeuze?
Is projectwetgeving voor de bouw van kerncentrales een mogelijkheid, indien de bestaande routes in vraag 18 t/m 21 niet kansrijk zijn? Waar zou een dergelijke wet aan moeten voldoen en op welk deel van het proces zou deze tot versnelling kunnen leiden?
Wat zijn de resultaten van de gesprekken met marktpartijen over hun bereidheid om te investeren in kerncentrales, en in hoeverre hebben de huidige vertragingen impact op hun interesse?
Hoe beheerst u de risico’s dat deze vertragingen de financiering van de kerncentrales bemoeilijken of marktpartijen afschrikken?
Welke lessen trekt u uit de vertragingen in dit proces, en welke structurele maatregelen neemt u om dit soort bureaucratische stapelingen bij de bouw van kerncentrale 3 & 4 en Small Modular Reactors (SMR’s) te voorkomen?
Kunt u deze vragen uiterlijk eind januari beantwoorden zodat ze tijdig betrokken kunnen worden bij het Kamerdebat kernenergie?
De ramingen van het Centraal planbureau en de grote ramingsfouten die daarin zijn gemaakt de afgelopen jaren |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van onze initiatiefnota «realistisch ramen» (Kamerstuk 36 672, nr. 2)? Wilt u die doorsturen naar expertgroep ramingen, die afgelopen oktober is ingesteld?
Ja, ik heb kennisgenomen van de nota en zal deze ook doorgeleiden naar de expertgroep ramingen.
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie Idsinga/Omtzigt (Kamerstuk 36 625, nr. 9) die de regering verzoekt «ervoor zorg te dragen dat de expertgroep ramingen, zoals afgelopen oktober ingesteld door de Minister, zijn bevindingen vóór 15 maart (2025) aan de Kamer rapporteert ...»?
Ja.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de expertgroep ook beschikt over de initiatiefnota?
Ja, zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven voor elk van de afgelopen 20 jaar:
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Miljoenennota, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers uit de MEV, te vergelijken met de uitkomst in het Financieel Jaarverslag. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de totale belasting- en premie-inkomsten bij Miljoenennota in september voorafgaand aan het jaar en bij het Financieel Jaarverslag Rijk:
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 2,3%
– 2,6%
– 1,8%
0,2%
0,5%
1,2%
– 6,3%
– 4,0%
– 2,9%
– 2,7%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 0,3%
0,6%
0,4%
1,0%
– 5,3%
– 5,4%
– 4,7%
– 4,1%
– 2,5%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
– 3,3%
– 2,2%
– 1,5%
– 0,5%
0,5%
1,0%
0,2%
– 5,5%
– 2,5%
– 3,0%
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
– 2,3%
– 1,8%
0,4%
1,1%
1,5%
1,7%
– 4,3%
– 2,5%
0,0%
– 0,3%
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
174,2
175,0
191,7
205,0
222,4
234,0
211,8
225,4
231,9
237,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
173,7
185,6
199,3
208,9
221,9
207,0
216,0
218,6
220,5
227,0
Raming in de Miljoenennota
(sept. jaar t-1)
237,2
237,7
247,8
260,5
285,3
303,1
305,5
293,0
344,1
366,4
Realisatie in het Financieel Jaarverslag Rijk
235,6
242,3
258,8
271,3
284,9
302,4
299,8
322,4
350,5
385,5
Vindt er overleg en/of afstemming tussen het Ministerie van Financiën en het Centraal Planbureau (CPB) plaats over de ramingen van de belasting- en premie-inkomsten? Zo ja, hoe ziet die afstemming er in de praktijk uit?
Het CPB raamt onafhankelijk de macro-economische vooruitzichten inclusief de overheidsfinanciën. Er vindt veelvuldig overleg plaats tussen het Ministerie van Financiën en het CPB over verwachtingen voor zowel uitgaven als inkomsten van het Rijk. Specifiek voor de raming van de belasting- en premieontvangsten vindt maandelijks technisch overleg plaats op medewerkersniveau, waarbij ook de Belastingdienst en het Centraal Bureau voor de Statistiek aanwezig zijn, om actuele zaken relevant voor de belastinginkomsten te bespreken. Deze overleggen hebben als doel de informatiepositie van deze partijen te versterken en hebben niet het karakter van afstemming. De inzichten die door de informatiedeling worden opgedaan kunnen wel leiden tot bijstellingen in de raming of ramingssystematiek van de individuele partijen.
Hoe komt het dat na 2020 de raming van de nominale groei fors afwijkt van de raming van de endogene groei van de belastinginkomsten?
De raming van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen.
Er zijn veel verschillende redenen mogelijk dat de endogene groei van een specifieke belastingsoort, of van de totale belastingontvangsten, afwijkt van de nominale bbp-groei. Het is niet mogelijk hier een uitputtende lijst oorzaken van te geven. Daarom benoem ik drie type oorzaken die veel voorkomen, en geef ik specifieke voorbeelden die in de genoemde periode een belangrijke rol hebben gespeeld. Voor een meer systematische uiteenzetting van de relatie tussen economische verwachtingen en belastingontvangsten wijs ik graag vooruit naar het werk van de genoemde expertgroep.
Niet uitputtend, zijn er drie belangrijke type oorzaken van dergelijke afwijkingen. (1) Belastingen die een andere trend kennen dan het bbp. (2) Belastingen die niet of vertraagd gevoelig zijn voor de conjunctuur. (3) Belastingen met bijzonderheden in het heffings- of inningsproces.
Een illustratie van de eerste casus is wanneer de grondslag van een belastingsoort structureel achterblijft bij de groei van de economie. Dit betreft vooral belastingen met een ontmoedigend karakter, zoals de energiebelastingen of de tabaksaccijns. Als huishoudens energie besparen of mensen stoppen met roken, leidt dit tot een achterblijvende groei van de belastingontvangsten. Ook het omgekeerde effect komt voor: belastingvoordelen die bepaald gedrag aanmoedigen leiden ook tot een achterblijvende opbrengst indien deze aanmoediging effectief is. Hoewel deze trendmatige effecten een belangrijke uitdaging zijn voor belastingopbrengsten op lange termijn, suggereer ik niet dat deze effecten in de gevraagde periode in het bijzonder groot zijn voor het verklaren van een afwijkende ontwikkeling van de geraamde endogene ontwikkeling van de belastinginkomsten ten opzichte van de nominale bbp-groei.
Een voorbeeld van de tweede oorzaak is de loonheffing die sterk afhankelijk is van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, zoals werkgelegenheid en loongroei. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt volgen in de regel met enige vertraging op de bbp-groei. Omdat de loonheffing een zeer groot gewicht heeft in de totale ontvangsten, kan dit leiden tot afwijkende groei van de belastingen ten opzichte van het bbp. Dit specifieke voorbeeld speelde bijvoorbeeld een belangrijke rol in de Miljoenennota 2021, waar de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt negatief waren, terwijl wel al weer bbp-groei werd voorspeld.
Een voorbeeld van de derde casus is de ontwikkeling van de vennootschapsbelasting waar sinds 2020 jaarlijks sprake is van een forse onderschatting van de groei. Het heffingsproces van de vennootschapsbelasting is vertraagd ten opzichte van de economie. Dit betekent dat belastinginkomsten over de winst in, bijvoorbeeld, 2020 voor een belangrijk deel binnenkomen in 2021 en later. In dat latere jaar kan inmiddels sprake zijn van een heel andere ontwikkeling in het bbp dan in het oorspronkelijke jaar. Over de periode 2021–2023 is herhaaldelijk sprake van zeer hoge ontvangsten over de vpb van een tijdelijk geachte aard (namelijk als gevolg van de specifiek omstandigheden rondom de coronacrisis tot en met 2021, de energiecrisis in 2022 en de stijgende rente in 2023). Deze veronderstelde tijdelijkheid vertaalde zich in een lagere geraamde endogene groei dan de bbp-groei.
Hoe is het besluit genomen om de groei van de belastinginkomsten lager in te schatten dan de groei van de economie en hoe is daarover gecommuniceerd met de Kamer?
De inschatting van de groei van de belastinginkomsten volgt uit de ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën, die voor iedere belastingsoort specifiek is. De optelsom van de raming van de individuele belastingsoorten is de raming van de groei van de totale belastinginkomsten.
De raming en ramingsmethodiek van het Ministerie van Financiën van de belasting- en premieontvangsten wordt jaarlijks uitgebreid toegelicht in bijlage 4 en 5 van de Miljoenennota (vanaf Miljoenennota 2025: bijlage 5 en 6). Hierin wordt per belastingsoort toegelicht hoe de raming is opgebouwd uit economische verwachtingen, beleidseffecten, en handmatige bijstellingen. De koppeling van de verwachte inkomstengroei met de voor de inkomstensoort specifieke macro-economische variabelen is in bijlage 6 van Miljoenennota 2025 opgenomen in tabel 6.4.1 en tabel 6.4.2. De keuze voor de koppeling aan deze specifieke macro-economische variabelen per inkomstensoort zijn gemaakt op basis van een analyse welke variabelen op basis van de ontwikkelingen in het verleden de sterkste verklarende kracht hebben voor de ontwikkeling van de betreffende inkomstensoort.
De ramingsmethodiek is in 2018 geëvalueerd door de Commissie Visitatie systematiek raming van de belasting- en premieontvangsten, dat als bijlage is toegevoegd aan de Miljoenennota 2019. De kabinetsreactie daarop en opvolging op de aanbevelingen is toegelicht in bijlage 5 van de Miljoenennota 2019 en 2020. In december 2018 heeft de Minister van Financiën een aanvullende brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de trefzekerheid van de inkomstenraming1. In deze documenten is de Kamer destijds uitgebreid aanvullend geïnformeerd over de werking, overwegingen en aandachtspunten bij de ramingssystematiek voor de inkomsten.
Hoe verklaart u het feit dat de raming van het tekort ten tijde van de Najaarsnota tot 2018 zeer accuraat was (nooit groter dan 0,8 procent) en sindsdien helemaal niet meer accuraat was (nooit meer kleiner dan 0,8 procent)?
Voor een systematische analyse van de trefzekerheid van de ramingen en de oorzaken achter afwijkingen verwijs ik graag vooruit naar het werk van de expertgroep.
Herinnert u zich het rapport «Raamwerk aan de winkel. Rapport van de commissie Visitatie raming belasting- en premieontvangsten», dat in 2018 is uitgekomen en waarin een van de deelconclusies luidt dat de trefzekerheid van de belastingramingen groter is in België Duitsland, Oosteijk en het Verenigd Koninkrijk1?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de vijf doelstelling van de ramingen die de commissie heeft aangegeven, namelijk:
Ja.
Voldoen de huidige ramingen van de belastinginkomsten en het tekort hieraan in uw ogen en dan met name aan de eerste vereist dat zij geen systematische fout bevatten? Waarop baseert u uw antwoord?
De commissie Visitatie concludeert in 2018 dat er geen aanwijzingen zijn dat het Ministerie van Financiën de belastingopbrengst systematisch te positief of te negatief raamt. Sindsdien is de ramingssystematiek niet fundamenteel veranderd. De ramingsfouten zijn echter toegenomen, en sinds 2021 herhaaldelijk positief. Dit valt samen met een periode van grote economische volatiliteit door de coronacrisis, de daarop volgende inflatiedruk door herstel van de mondiale economie, de verdere stijging van de inflatie door de stijging van de energieprijzen en de stijgende rente in reactie op de hoge inflatie. Ook de ramingen van het CPB en DNB kenmerken zich door deze onderschattingen in recente jaren. Gegeven deze context wacht ik het onderzoek van de expertgroep af.
Bent u bereid om wettelijk te verankeren dat de ramingen geen systematische fout dienen te bevatten, aangezien de ramingen volgens de wet houdbare overheidsfinanciën de basis zijn voor het begrotingsbeleid?
Voor de inkomstenramingen van zowel Financiën als het CPB geldt op dit moment al dat het streven is om een zo accuraat mogelijk raming te maken. Het is van belang dat het kabinet een zo goed en onafhankelijk mogelijke economische raming krijgt van het CPB. De onafhankelijkheid van het CPB is wettelijk geborgd. Het CPB evalueert onafhankelijk zijn ramingen. Hieruit blijkt dat de raming van het CPB geen systematische fout bevat. In breder perspectief wordt gekeken naar de ramingen in de expertgroep. Het kabinet wacht de resultaten hiervan af en ziet geen noodzaak dit wettelijk te verankeren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ramingen van de belastinginkomsten en van het saldo aanzienlijk zijn verslechterd de afgelopen paar jaar en dat er sprake is van een grote structurele overschatting van het begrotingstekort en onderschatting van de belastinginkomsten2?
Ik ben op de hoogte van recente verschillen tussen raming en realisatie van de overheidsfinanciën.
Kunt u de ramingen geven van:
Zie hieronder dit overzicht. De CPB-analyse van het hoofdlijnenakkoord bevatte enkel de saldi voor de jaren 2025–2028. Voor 2024 is de meest recente raming van het kabinet die uit de Najaarsnota. De meest recente meerjarige kabinetsraming is uit de Miljoenennota 2025.
EMU-saldo in % bbp
Saldo CPB-analyse HLA
– 2,8
– 3,3
– 2,2
– 2,7
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
– 2,5
– 3,4
– 2,1
– 2,5
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
– 2,8
– 3,7
– 2,4
– 2,4
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Hoe beoordeelt u het feit dat het begrotingstekort in 2021, 2022, 2023 en 2024 een ramingsmeevaller had van meer dan 20 miljard euro in elk van de jaren en dat de 17e werkgroep begrotingsruimte daarmee geen rekening hield en ijskoud van mening was dat op basis van deze ramingen (en niet de uitkomsten) er 17 miljard euro omgebogen diende te worden3?
Het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte is onafhankelijk tot stand gekomen met kennis van economische kennisinstellingen zoals het CPB en De Nederlandse Bank. Hierbij is gebruik gemaakt van de inzichten zoals die destijds beschikbaar waren. In de beleidsdoorlichting van het begrotingsbeleid uit 2023, die onderdeel was van de 17e Studiegroep Begrotingsruimte, is ook expliciet gekeken naar de afwijkingen tussen raming en realisatie in de periode waar de doorlichting betrekking op heeft. Ook is het advies van de Studiegroep gericht op de middellange termijn. Meevallers op korte termijn veranderen niet de ontwikkelingen op middellange en lange termijn zoals vergrijzing. Alle houdbaarheidsindicatoren wijzen eenzelfde kant uit; namelijk dat er op de middellange termijn als gevolg van vergrijzing, door oplopende uitgaven, al eerder ingezet beleid en teruglopende inkomsten een houdbaarheidsprobleem van de overheidsfinanciën is.
Ik vind het van groot belang dat de politiek kan vertrouwen op deskundige prognoses en adviezen (waarbij uiteraard geldt dat ramingen inherent onzeker zijn). Om de kwaliteit van de ramingen te borgen is het belangrijk dat de systematiek geregeld wordt geëvalueerd. Daarom kijk ik uit naar de conclusies en aanbevelingen van de Expertgroep realistisch ramen.
Kunt u een overzicht geven van alle ramingen die de regering, het CPB en de Europese Commissie gedaan hebben over het begrotingstekort over 2024?
Zie hieronder een overzicht met de verschillende saldoramingen sinds de publicatie van de Miljoenennota 2024.
EMU-saldo in % bbp
Miljoenennota 2024
– 2,9
MEV 2024 CPB
– 2,4
Autumn forecast 2023 Europese Commissie
– 1,8
CEP 2024 CPB
– 2,1
Voorjaarsnota 2024
– 2,5
Budgettaire analyse Voorjaarsnota CPB
– 2,0
Spring forecast 2024 Europese Commissie
– 2,0
Saldo CPB MEV 2025
– 1,8
Saldo Miljoenennota 2025
– 1,6
Autumn forecast 2024 Europese Commissie
– 0,2
Saldo Najaarsnota 2024
– 1,5
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat er in de eerste negen maanden een tekort was van 2 miljard euro, zelfs nadat er extra uitgaven (tov de begroting) gedaan zijn voor box 3 en Duitse vastgoedfondsen? Hoeveel uitgaven voor compensatie box 3 en Duitse vastgoedfondsen heeft het CBS ten laste gebracht van het saldo in 20244?
Ja, ik ken het bericht. Het CBS houdt in zijn berekening rekening met 4,3 miljard euro aan compensatie als het gevolg van de Box 3-arresten. De geraamde compensatie voor Duitse vastgoedfondsen ten laste van het saldo van 2024 bedraagt ongeveer 1 miljard euro.
Wat is de huidige raming van het tekort over 2024? Acht u de raming zelf realistischof niet?
De meest actuele raming van het Ministerie van Financiën van het tekort over 2024 is gepubliceerd in de Najaarsnota 2024. De raming van het EMU-saldo bedraagt -1,5%. Ik heb op dit moment geen actuelere berekening beschikbaar. Wel heb ik recent vernomen dat het CBS een gedeelte van de Box-3-compensatie die in de Najaarsnota aan 2024 werd toegerekend, zal toerekenen aan latere jaren. Voor 2024 zal dit ceteris paribus een saldoverbetering van 0,2% bbp opleveren. Wat we opnieuw in 2024 zien is dat de uitgaven niet realistisch waren begroot. Veel uitgaven zijn uit 2024 doorgeschoven naar latere jaren. Voor een analyse van de van de ramingssystematiek en eventuele aanbevelingen wacht ik het rapport van de hiervoor ingestelde expertgroep af.
Verwacht u, in lijn met de resultaten van de afgelopen jaren, dat ook over 2025 de realisaties weer significant positiever zullen zijn dan hetgeen eerder is geraamd. Zo nee, waarom niet. Zo ja, zal dit binnen dezelfde bandbreedte zijn als de afgelopen jaren?
De resultaten uit de afgelopen jaren zijn niet noodzakelijk door te trekken naar de komende jaren. Er waren een aantal incidentele effecten, zoals de onverwacht hoge inflatie, die een groot effect hadden op het EMU-saldo. Aan de eerdergenoemde expertgroep heb ik gevraagd om te kijken welke factoren de positieve realisaties van de afgelopen jaren veroorzaakt hebben en hoe de trefzekerheid van de ramingen voor de komende jaren verbeterd kan worden.
Wat is, gelet op het feit dat in 2022, 2023 en 2024 er nagenoeg een begrotingsevenwicht was en in de begroting over 2025 is geen sprake van een grote intensivering het verwachte tekort over 2025 naar de beste raming die u tot uw beschikking heeft?
De beste raming die ik tot mijn beschikking heb is de raming zoals gepubliceerd op Prinsjesdag.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Drones die boven de PI Vught vliegen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
Bent u bekend met het bericht «Drones vliegen boven PI in Vught, gevangenis omringd door agenten»?1
Hoeveel drones zijn op 23 december 2024 boven de PI Vught geconstateerd en vlogen deze drones specifiek boven Unit 5 (de Extra Beveiligde Inrichting)?
In hoeverre zijn de bestuurders van deze drones te achterhalen en wordt daar ook actief op ingezet?
Hoeveel incidenten met drones hebben zich in 2024 voorgedaan bij Penitentiaire Inrichtingen en hoe vaak zijn drones boven het terrein van de PI Vught en specifiek boven de Extra Beveiligde Inrichting geconstateerd?
Hoe kan het gebeuren dat boven het terrein van de PI Vught waar zich de zwaarst beveiligde penitentiaire inrichting van Nederland bevindt, meerdere drones een langdurige periode in tijd vliegen, terwijl daar sprake is van een no-fly zone?
Waarom worden drones boven de PI Vught waar dus sprake is van een no-fly zone, niet direct uitgeschakeld of op andere wijze direct uit de lucht gehaald door bijvoorbeeld te storen?
Vindt u dat drones boven de Extra Beveiligde Inrichting direct uit de lucht gehaald moeten kunnen worden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd op 23 december 2024? Zo nee, welke bevoegdheden en/of maatregelen zijn noodzakelijk om dit zo snel mogelijk te realiseren?
Vindt u dat DJI een eigenstandige bevoegdheid moet hebben om drones uit de lucht te halen, zeker boven gevoelige locaties zoals de Extra Beveiligde Inrichting? Zo ja, gaat u deze bevoegdheid zo spoedig mogelijk realiseren en kunt u de Kamer van de voortgang op de hoogte houden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat DJI in gevaarlijke situaties zo snel mogelijk een drone uit de lucht kan halen?
Voldoen de dronedetectie en de counterdrone maatregelen bij de meest gevoelige locaties zoals de Extra Beveiligde Inrichting? Zo ja, bent u er dan van overtuigd dat drones niet gebruikt kunnen worden voor ontsnappingen of aanslagen? Zo nee, wat heeft u dan nodig?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum in Davos tussen 20-24 januari aanstaande |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Schoof , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Waarom stuurt het Nederlandse kabinet zo'n zware delegatie ten opzichte van die van andere landen naar de 54ste jaarlijkse bijeenkomst van het World Economic Forum?
Dit jaar zullen drie Nederlandse Ministers naar Davos afreizen voor het World Economic Forum (WEF): de Minister-President, de Minister van Defensie en de Minister van Klimaat en Groene Groei. Dit is een kleinere delegatie dan die van vorig jaar, toen er zes leden namens het kabinet deelnamen. In vergelijking met delegaties van andere landen is dit een relatief kleine delegatie.
Welke sessies gaan deelnemers namens Nederland bijwonen?
De programma’s van de deelnemende bewindspersonen zijn op dit moment nog niet volledig afgerond. Er vindt nog overleg plaats met het WEF over de invulling ervan.
Wat ligt er in Davos concreet op tafel om aan deel te nemen en/of om over te spreken?
Het hoofdthema van de jaarlijkse vergadering van het WEF is «Collaboration for the intelligent age». Op uitnodiging van het WEF nemen de bewindspersonen deel aan sessies die aansluiten bij de Nederlandse beleidsprioriteiten. De meeste WEF-sessies worden live gestreamd en zijn na afloop terug te kijken op de website van het WEF. Er zijn ook WEF-sessies met een vertrouwelijk karakter. Op dit moment wordt er nog gewerkt aan de programma’s van de bewindspersonen.
Wat is het doel van de aanwezigheid van leden van het Nederlandse kabinet?
De jaarlijkse vergadering van het WEF biedt een nuttig platform voor de uitwisseling van ideeën, onderzoeksresultaten en inzichten over actuele thema’s tussen politici, wetenschappers, journalisten en vertegenwoordigers van internationale organisaties, het bedrijfsleven en ngo’s. De bijeenkomst biedt ook een goede gelegenheid om in bilaterale gesprekken met internationale leiders en het bedrijfsleven specifieke onderwerpen te bespreken die van belang zijn voor Nederland.
Worden er namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten intenties/convenanten/verdragen gesloten en/of andere afspraken gemaakt? Zo ja, waar gaan die over? Welk mandaat hebben de aanwezigen?
Er zullen tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF geen intenties, convenanten of verdragen worden gesloten of afspraken met een rechtsgeldig of anderszins politiek karakter worden gemaakt namens Nederland, de Europese Unie of andere entiteiten.
In welke overleg met de Tweede Kamer is dit aan de orde geweest?
Er worden voor de jaarlijkse vergadering van het WEF geen politieke besluiten voorbereid, waarover vooraf overleg met de Tweede Kamer had moeten plaatsvinden.
Welk besluit van de ministerraad ligt hieraan ten grondslag?
De bewindspersonen maken zelfstandig de afweging om wel of niet deel te nemen aan de jaarlijkse vergadering van het WEF in Davos. Er ligt geen besluit van de ministerraad aan ten grondslag.
Kan het kabinet garanderen dat er geen enkele afspraak gemaakt wordt, welke niet eerst aan de Tweede Kamer ter besluitvorming wordt voorgelegd?
De jaarlijkse vergadering van het WEF is enkel een platform voor de uitwisseling van ideeën over oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Tijdens de jaarlijkse vergadering van het WEF worden er geen politieke besluiten genomen of internationale afspraken gemaakt, waarvoor instemming van de Tweede Kamer nodig is.
Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden alvorens afgereisd wordt naar Davos?
Ja.
De opschaling van groene, blauwe en andere koolstofarme waterstof in Nederland. |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Wat doet u om de opschaling van blauwe waterstof in Nederland te stimuleren?
Een belangrijk deel van het huidige waterstofbeleid helpt bij de ontwikkeling van alle typen waterstof en is niet specifiek aan één type waterstof verbonden. Denk aan het creëren van infrastructuur zoals een landelijk dekkend netwerk, importterminals en waterstofopslag, maar ook aan het formuleren van waterstofwetgeving waarbij netbeheer, toegang tot infrastructuur en toezicht een wettelijk kader krijgen. Ook het internationale beleid gericht op het aantrekken van verschillende importstromen heeft als doel zowel hernieuwbare als koolstofarme waterstofstromen aan te trekken. Het bezoek aan Denemarken en Noorwegen eind vorig jaar is hier een voorbeeld van. Voor het verduurzamen van bestaande waterstofproductie uit aardgas en voor restgassen is de CCS-categorie in de SDE++ beschikbaar.
Ten aanzien van nieuwe initiatieven voor de productie en import van koolstofarme waterstof uit aardgas via nieuwe installaties verkent het kabinet opties om barrières voor dergelijke initiatieven weg te nemen. Zie daarvoor ook de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om te investeren in blauwe en andere vormen van koolstofarme waterstof gegeven de achterblijvende investeringen in groene waterstof?
Zoals in het regeerprogramma afgesproken dient blauwe waterstof als tussenstap naar hernieuwbare waterstof. In de Kamerbrief van 10 december 2024 «Voortgang waterstofbeleid»1 wordt dit nogmaals bevestigd. In het antwoord op vraag 1 is al aangegeven dat een groot deel van het huidige waterstofbeleid neutraal is naar type waterstof en dat investeringen in infrastructuur, internationaal beleid en wetgeving aan alle vormen van waterstof bijdragen. Daarbij moet in acht worden genomen dat de waterstofmarkt een internationale markt wordt, waarbij Nederland een hubfunctie kan ontwikkelen voor buurlanden. De vraag uit buurlanden en met name Duitsland zal naar verwachting voor een belangrijk deel uit koolstofarme waterstof bestaan.
Het faciliteren van koolstofarme waterstof kan helpen om broeikasgasemissiereductiedoelen te behalen, voornamelijk door snellere en meer betaalbare verduurzaming van de industrie en elektriciteitssector. Daarbij moet in acht worden genomen dat de ontwikkeling van koolstofarme waterstof niet ten koste gaat van de ontwikkeling van hernieuwbare waterstof, zoals beschreven in de Kamerbrief van 10 december 2024.
Wat doet u om knelpunten in de opschaling van blauwe waterstof weg te nemen, bijvoorbeeld wat betreft de benodigde infrastructuur en aanpassingen in wet- en regelgeving?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 10 december 2024 verkent het kabinet de opties om de barrières voor nieuwe koolstofarme waterstofproductie en import weg te nemen. Ontwikkelaars van koolstofarme waterstof uit fossiele stromen geven aan dat het bindende Europese industriedoel voor hernieuwbare waterstof uit de herziene Europese richtlijn (REDIII) schuurt met hun initiatieven.
Ten aanzien van de benodigde infrastructuur voor koolstofarme waterstof is er, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 1 en 2, geen specifiek onderscheid tussen typen waterstof.
Het kabinet zal daarnaast onderzoeken of en hoe bedrijven gefaciliteerd kunnen worden bij het gezamenlijk inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof en hoe dit kan bijdragen aan het sluiten van langetermijncontracten tussen toekomstige producenten en afnemers van blauwe en andere vormen van koolstofarme waterstof.
Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een gedelegeerde verordening voor een methodologie die vaststelt in welke mate koolstofarme brandstoffen, waaronder waterstof, bijdragen aan verminderde uitstoot van broeikasgassen. Afgelopen jaar is het concept hiervan geconsulteerd. Het kabinet heeft zijn commentaar hierop aan de Commissie kenbaar gemaakt en blijft hierover in gesprek met de Commissie. De gedelegeerde verordening zal onderdeel uitmaken van het toekomstige beleid voor koolstofarme waterstof.
Op welke wijze heeft u contact met de sector over de opschaling van blauwe waterstof? Welke signalen ontvangt u vanuit de sector?
Het kabinet heeft op diverse wijzen contact: via bilaterale gesprekken, het nationaal programma verduurzaming industrie, stakeholderssessies binnen het nationaal waterstofprogramma en themasessies bij VNO-NCW. Daarbij wordt aangegeven dat er nog belemmeringen zijn bij de ontwikkeling van koolstofarme waterstof. In dit verband worden wettelijke belemmeringen vanuit Europese regelgeving genoemd. Daarnaast noemen sectorpartijen financiële belemmeringen, want hoewel koolstofarme waterstof goedkoper te produceren is dan hernieuwbare waterstof, is er nog wel sprake van een onrendabele top ten opzichte van aardgas. Een van de grootste mogelijke toepassingen voor koolstofarme waterstof is daarbij de vervanging van aardgas voor hoge temperatuurverwarming. Ook geven potentiële producenten van koolstofarme waterstof aan dat tijdige toegang tot het elektriciteitsnet, CO2-opslag en -infrastructuur en waterstofinfrastructuur cruciaal is. Zij stellen dat vraagzekerheid nodig is om investeringen voor productie-installaties te kunnen doen. Potentiële investeerders in hernieuwbare waterstof geven aan dat beleid ten behoeve van blauwe waterstof niet ten koste moet gaan van hernieuwbare waterstof.
Hoe staat het met het afsluiten van langetermijnimportcontracten voor waterstof vanuit Noorwegen?
Noorwegen zal op termijn een belangrijke producent van blauwe waterstof worden. Met het bezoek aan Noorwegen afgelopen jaar is er een forse impuls gegeven aan het versterken van de samenwerking. Er zijn daarbij meerdere «Memoranda of Understanding» afgesloten tussen diverse stakeholders.
Voor het doen van grote investeringen zijn toezeggingen en langetermijncontracten van bedrijven nodig. Deze toezeggingen moeten door private partijen worden gedaan.
Wellicht is het voor sommige bedrijven in Nederland niet mogelijk om zelfstandig lange-termijn verplichtingen aan te gaan voor de inkoop van blauwe waterstof. Een van de ondertekende MoU’s tijdens het bezoek aan Noorwegen is die van TNO en het Norwegian Research Centre gericht op het verkennen van o.a. de haalbaarheid van de productie van blauwe waterstof in Noord-Nederland en de ontwikkeling van een waardeketen voor productie en afname van deze energiedrager in onze regio. Bij deze verkenning zijn partijen als Equinor, Gasunie en EBN betrokken, waarbij ook gekeken wordt naar nut en noodzaak van het gezamenlijk inkopen van koolstofarme en hernieuwbare waterstof om de business case voor blauwe waterstof mogelijk te maken.
De opschaling van groene waterstof verloopt langzamer dan verwacht, kunt u een update maken van de verwachte investeringen in groene waterstof in Nederland? Wat dit betekent voor de kostprijs van groene waterstof de aankomende jaren?
Zoals in de vraag aangegeven verloopt de opschaling van groene waterstof langzamer dan verwacht. Over de gehele keten vallen de kosten hoger uit dan verwacht en heeft de realisatie van belangrijke randvoorwaarden als infrastructuur en windparken vertraging opgelopen.
Dit voorjaar maakt het kabinet de winnaars bekend van de tweede ronde van de OWE subsidieregeling voor elektrolyse. Dat geeft meer inzicht in welke projecten naar verwachting de komende jaren zullen gaan investeren, in aanvulling op de projecten die reeds subsidie hebben ontvangen. Een aantal projecten dat subsidie heeft ontvangen in de eerste ronde van de OWE heeft al een investeringsbesluit genomen.
Het kabinet bereidt samen met onderzoeksinstellingen en bedrijven verder onderzoek voor naar de kostprijs van groene waterstof de komende jaren en hoe de kosten en risico’s van elektrolyseprojecten sneller omlaag kunnen.
Gegeven het bovenstaande zou een zware verplichting vanuit de REDIII onze industrie nog verder op achterstand kan zetten, welke mogelijkheden zijn er op lidstaat-niveau bij de implementatie van de REDIII om de doelen betaalbaarder te maken voor de industrie?
In het voorjaar geeft het kabinet meer duidelijkheid over de invoering en vormgeving van de nationale jaarverplichting voor gebruik van hernieuwbare waterstof in de industrie. De uitdaging is om tot een samenhangend pakket aan waterstofinstrumenten bestaande uit productie- en vraagsubsidies en normering te komen dat de industrie ondersteunt in de verduurzaming, dat het concurrentievermogen niet verder verslechtert en dat tegelijkertijd wel voldoende bijdraagt aan het ontstaan van een markt voor hernieuwbare waterstof.
De voorgenomen jaarverplichting wordt dus zo vormgegeven dat deze voor industriële waterstofgebruikers draagbaar is. De consultatie van het voorstel voor de jaarverplichting voor de industrie sloot op 12 december 2024. In dit voorstel is opgenomen dat 60% van het waterstofgebruik voor de productie van ammoniak wordt uitgezonderd van de jaarverplichting. Momenteel is ammoniakproductie de grootste industriële waterstofgebruiker. Via maatwerkafspraken wordt daarnaast ingezet op andere routes om de ammoniakproductie te verduurzamen. Het kabinet neemt de reacties uit de consultatie mee in de verdere besluitvorming over de invoering en vormgeving van de jaarverplichting. Het speelveld met andere Europese landen heeft daarbij nadrukkelijk de aandacht.
Via een vraagsubsidie wordt beoogd het restant van de lidstaatverplichting voor de industrie in te vullen. Voor deze vraagsubsidie is een budget van € 767 miljoen beschikbaar. Het kabinet verwacht in de eerste helft van 2025 een consultatie over de vraagsubsidie te organiseren.
Het kabinet heeft contact met andere EU-lidstaten over de wijze waarop zij voornemens zijn om de lidstaatverplichting te implementeren.
Welke opties heeft Nederland voor het invullen van de jaarverplichting van de RED III en wat mag er worden meegeteld in de berekeningen?
Het Europese bindende doel voor waterstofgebruik in de industrie uit REDIII schrijft voor dat 42% van het waterstofgebruik in 2030 hernieuwbaar (RFNBO) moet zijn. In 2035 geldt een percentage van 60%. Deze doelen zijn opgelegd aan lidstaten. Nederland mag zelf invullen hoe het deze doelen wil behalen. Dit kan bijvoorbeeld door verplichtingen op te leggen bij industriële waterstofgebruikers, door subsidies te verstrekken of een combinatie van beide. In de halfjaarlijkse Kamerbrieven over voortgang van het waterstofbeleid geeft het kabinet de stand van zaken en de vervolgstappen weer om te komen tot een samenhangend instrumentarium bestaande uit productie- en vraagsubsidies en normeringen om onder meer bovengenoemde doelen te realiseren. De volgende Kamerbrief staat gepland voor het tweede kwartaal van 2025.
In REDIII is opgenomen welke waterstofstromen mogen worden uitgezonderd van de noemer. De Europese Commissie heeft in september 2024 aanvullende richtsnoeren gepubliceerd die lidstaten helpen bij de implementatie van REDIII. Zoals ook in antwoord op vraag 7 gemeld, heeft het kabinet aanvullend voorgesteld om waterstofgebruik voor ammoniakproductie voor 60% uit te zonderen (onder de voorgenomen Nederlandse jaarverplichting) door te verwijzen naar de overwegingen in REDIII die ten grondslag liggen aan de RFNBO-doelen voor de industrie. Tot slot zal het kabinet de reacties op de consultatie van het voorstel voor de jaarverplichting voor de industrie bestuderen om te bezien of er gronden zijn om andere waterstofstromen uit te zonderen van de noemer, voor zover dat past binnen het kader van REDIII.
Nederland kiest er als enige lidstaat voor om het nationale doel wat binnen de RED III wordt gesteld, op te leggen aan onze bedrijven, waarom kiest u hiervoor? Wat betekent dit voor het vestigingsklimaat?
Zoals in vraag 7 aangegeven, houdt het kabinet bij het ontwerp van de jaarverplichting rekening met het speelveld met andere Europese landen en is er contact met mijn collega’s van andere EU-lidstaten.
Zoals toegelicht in het voorstel van de jaarverplichting draagt de overheid een groot deel bij aan de meerkosten van de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie tot en met 2030. Afhankelijk van de hoogte van de jaarverplichting – er zijn twee ingroeipaden geconsulteerd van 8% en 24% in 2030 – draagt de overheid circa 75% tot 90% van de meerkosten bij via productie- en vraagsubsidies. Naast de uitwerking van een vraagsubsidie-instrument verkent het kabinet de mogelijkheden tot vraagstimulering verderop in de ketens om meer trekkracht te genereren. Dit sluit aan bij de oproep die 77 partijen (brancheverenigingen en bedrijven) recent hebben gedaan aan het adres van Eurocommissaris Wopke Hoekstra.
Hoe kijkt u naar de potentie weggelegd voor paarse waterstof?
Waterstof geproduceerd uit nucleaire energie kan op termijn een bijdrage leveren aan een klimaatneutrale energiehuishouding in Nederland. Door de omzetting van nucleaire elektriciteit naar koolstofarme gassen via elektrolyse kan nucleaire energie breder worden ingezet in sectoren die niet gemakkelijk te verduurzamen zijn met elektriciteit (zware mobiliteit, hoge temperatuurwarmte). Daarnaast zijn gassen beter op te slaan en goedkoper te transporteren dan elektriciteit. Naar verwachting zal de productie van waterstof door nucleaire installaties het eerst plaatsvinden in landen met een groot bestaand nucleair productiepark, zoals Frankrijk.
Bent u bereid om een onderzoek uit te zetten naar de mogelijke kostencompetitiviteit van paarse waterstof ten opzichte van andere kleuren?
Het kostenverschil tussen waterstof uit kernenergie en andere typen waterstof zal met name worden bepaald door de kosten van de gebruikte energiebronnen. Omdat naar verwachting het nog relatief lang duurt voordat nucleaire installaties in Nederland actief kunnen produceren (ten minste 2035 en verder) vergt dat aannames over lange termijnprijzen van o.a. aardgas en hernieuwbare elektriciteitsproductie. Hiervoor gelden grote onzekerheidsmarges.
Canada en het Verenigd Koninkrijk zijn al verder met haalbaarheidsstudies en kostenvergelijkingen voor waterstof uit kernenergie. Het kabinet is met deze landen en internationale organisaties als het IAEA in gesprek om van hun onderzoek te leren en zal de Kamer op de hoogte brengen van de uitkomsten. Op basis van deze opbrengst zal het kabinet bezien hoe invulling te geven aan een onderzoek voor de Nederlandse context.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat over waterstof, groen gas en andere energiedragers beantwoorden?
Ja
Weigering door Algerijnse ambassade om door rechter toegewezen ontslagvergoeding te betalen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Klopt het dat u van mening bent dat u helemaal niets kunt doen voor een voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade in Nederland, aan wie die ambassade weigert een door een Nederlandse rechter toegewezen ontslagvergoeding ad € 140.000 te betalen1?
Op een paar uitzonderingen na, is een Nederlandse rechter gemachtigd om uitspraken te doen volgens het Nederlandse arbeidsrecht over zaken die lokaal personeel van buitenlandse ambassades in Nederland aangaan.2 In verreweg de meeste gevallen wordt het Nederlandse arbeidsrecht door de vreemde staat gerespecteerd. Er zijn helaas uitzonderingen waarbij vreemde staten deze rechterlijke uitspraken niet opvolgen. De Nederlandse staat is zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades. Dat neemt niet weg dat het ministerie het belangrijk vindt dat uitspraken van de Nederlandse rechter worden nageleefd. In de brief van 23 december 2022 heeft toenmalig Minister Hoekstra de Tweede Kamer geïnformeerd over het juridisch kader en diplomatieke stappen die mijn ministerie onderneemt bij deze arbeidsgeschillen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik u naar deze brief.3
Het ministerie heeft de ontvangen klacht van de voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade over niet-naleving van de uitspraak van de Nederlandse rechter door de Algerijnse autoriteiten zonder meer serieus genomen. Dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, volgt uit de intensieve inspanningen om langs diplomatieke weg naar oplossingen te zoeken.
Daarbij verwijs ik u naar het verslag van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven over het verzoekschrift van dhr. K. inzake een klacht over het handelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat op 21 november 2024 is gepubliceerd.4 In dit verslag staan de inspanningen van het ministerie beschreven.
De commissie heeft geoordeeld dat het ministerie de zaak van betrokkene serieus heeft behandeld. De commissie ziet geen aanleiding om op dit punt een voorstel aan de Kamer te doen. De commissie heeft het verslag doorgestuurd naar de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.
Hoe beoordeelt u het dat de Algerijnse ambassadeur zijn houding toelicht met «ik doe wat ik wil in Nederland» en er in ieder geval blijk van geeft geen boodschap te hebben aan een uitspraak van de Nederlandse rechter?
Ik betreur het ten zeerste dat de Algerijnse autoriteiten ondanks herhaaldelijke verzoeken van het ministerie het vonnis van de Nederlandse rechter niet naleven.
Heeft u de ambassadeur op het matje geroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is er van Algerijnse zijde enige inhoudelijke uitleg gegeven waarom de uitspraak van de Nederlandse rechter wordt genegeerd? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Als bemiddelende partij tussen de voormalig medewerker van de Algerijnse ambassade en de autoriteiten van Algerije heeft het ministerie zowel schriftelijk als in gesprekken meermaals aandacht gevraagd voor deze zaak bij de autoriteiten in Algerije en bij de Algerijnse ambassade in Nederland. De contacten vonden plaats op hoog ambtelijk niveau. In aanvulling daarop heeft toenmalig Minister Hoekstra de Algerijnse Minister van Buitenlandse Zaken op 17 juli 2023 persoonlijk per brief om aandacht gevraagd voor de zaak van betrokkene. In deze brief is gewezen op het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer waarin is vastgelegd dat diplomatieke missies de wet- en regelgeving van het gastland moeten respecteren. Specifiek is benoemd dat hieronder ook uitspraken van de Nederlandse rechter vallen in arbeidsgeschillen met lokale werknemers, zoals het vonnis van het gerechtshof van 5 juli 2022. Het belang dat Nederland hecht aan het respecteren en naleven van het vonnis van de Nederlandse rechter is daarbij benadrukt.
Ondanks herhaaldelijke verzoeken, is er door ons ministerie geen schriftelijke reactie ontvangen op deze brief. Wel kan uit een mondelinge reactie van de Algerijnse autoriteiten op de brief worden opgemaakt dat niet wordt overwogen over te gaan tot betaling. Daarbij is geen inhoudelijke uitleg gegeven. Hiermee is na twee jaar een einde gekomen aan de bemiddelende rol die het ministerie op zich heeft genomen.
Vindt u het gepast dat Nederlandse ambtenaren of bewindspersonen na zo'n Algerijnse middelvinger nog feestjes of recepties van de Algerijnse ambassade bezoeken? Zo neen, wilt u dan in het kabinet bespreken om daarvan af te zien?
Nederland en Algerije onderhouden diplomatieke betrekkingen. Als onderdeel van die betrekkingen vinden ook contactmomenten tussen de diplomatieke vertegenwoordiging en het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaats. Dergelijke gelegenheden worden ook gebruikt om kwesties als de onderhavige op te brengen.
Zijn er andere mogelijkheden om druk op deze zaak te zetten?
Ik ben mij zeer bewust van de financiële en persoonlijke gevolgen die de afwikkeling van arbeidsgeschillen kunnen hebben. Ik merk hierbij op dat het niet aan Nederland, maar aan Algerije is, om het vonnis na te leven. Nederland kan hierin uitsluitend een rol spelen als bemiddelende partij en heeft deze rol ook op zich genomen. In alle gevallen moet rekening worden gehouden met het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer. Daarin staat weliswaar dat de wetten en regelingen van de ontvangende staat moeten worden gerespecteerd, maar tegelijkertijd genieten vreemde staten en hun ambassades immuniteit van executie waardoor de naleving van nationale vonnissen niet kan worden afgedwongen. De Algerijnse autoriteiten overwegen niet om over te gaan tot betaling. Hiermee is na twee jaar een einde gekomen aan de bemiddelende rol die het ministerie op zich heeft genomen. Uit het artikel van Omroep West maak ik op dat door betrokkene wordt overwogen om de nationale rechtsmiddelen uit te putten door beslaglegging om zo te komen tot tenuitvoerlegging van de nationale uitspraak.
Het beboeten van supermarkten vanwege te veel ongezond voedsel |
|
Jimmy Dijk |
|
Eelco Heinen (VVD), Beljaarts , Fleur Agema (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het beboeten van supermarkten voor te veel ongezond voedsel en het advies van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) om dit te doen?1
Wat vindt u ervan dat de RVS waarschuwt voor een groeiend aantal mensen met overgewicht? Vindt u dat supermarketen en de voedingsindustrie hierin een deel van de verantwoordelijkheid dragen?
Wist u dat 79 procent van het aanbod in de supermarkt buiten de schijf van 5 valt en dit aanbod vaak ook ultra bewerkt voedsel is? Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke, juridische en politieke middelen die er zijn om dit terug te dringen?
Wat vindt u er van dat 80 procent van de uitgaven aan reclame voor voedsel wordt uitgegeven aan reclames voor ongezonde voeding?2 Wat gaat u hieraan doen?
Welke middelen zijn er om reclame voor ongezonde voeding te verbieden? Kunt u een overzicht sturen van de landen die al volledige of gedeeltelijke verboden op reclame voor ongezonde voeding hebben ingevoerd?
Deelt u de mening van de RVS dat de situatie nu zo ernstig is dat de overheid verbeteringen moet afdwingen met financiële prikkels?
Welke mogelijkheden zijn er om de productie van ongezond voedsel te normeren? Wat is uw standpunt ten opzichte van deze mogelijkheden?
Hoe gaat u striktere regelgeving inzetten om aanbod van ongezond voedsel in supermarkten tegen te gaan, zoals de RVS vraagt?
Hoe reageert u op de stelling dat supermarkten veel te veel inzetten op winstmaximalisatie en daardoor ongezond voedsel blijven aanbieden?3
Heeft u kennis genomen van de uitingen van supermarktbrancheorganisatie CBL die erkent dat het voedselaanbod gezonder moet? Wat gaat u doen om te dwingen om deze mooie woorden in daden om te zetten?4
Wat vindt u van het idee om gezond voedsel goedkoper te maken omdat de huidige prijs hiervan voorkomt dat mensen gezondere keuzes kunnen maken?5 Welke rol ligt hier voor de overheid volgens u?
Kunt u een overzicht sturen in tabelvorm van de prijsstijgingen van gezonde producten in de schijf van vijf en van ongezonde producten voor de afgelopen vijf jaar per jaar?
Wat zou het kosten om de btw op alle gezonde producten in de schijf van vijf af te schaffen?
Deelt u de mening dat de btw op gezonde voeding zou moeten worden afgeschaft?
De situatie van Aramese christenen in Maaloula (Syrië) |
|
Isa Kahraman (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Bent u bekend met het bericht inLe Point getiteld «À Maaloula, en Syrie, «les musulmans sont en colère et les chrétiens ont peur»» (vertaald: «In Maaloula, Syrië, zijn moslims boos en christenen bang»)1 en op de website van de Aramese Beweging voor Mensenrechten met de titel «Alarm over dreigende uitzetting van Aramese christenen uit Maaloula door HTS gelieerde terreurgroep»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van de recente escalatie in Maaloula, waarbij gewapende jihadistische groeperingen gelieerd aan Hayat Tahrir al-Sham (HTS), de Aramese christelijke gemeenschap bedreigen met gedwongen uitzetting en het onteigenen van eigendommen?
Sinds de val van het Assad-regime op 8 december 2024 is de situatie onoverzichtelijk. Het kabinet is bekend met de berichten over vermeende bedreigingen van inwoners van Maaloula door gewapende groepen. Tegelijkertijd blijft het HTS-leiderschap oproepen tot bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie ook christenen. Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen Aramese christenen in Maaloula.
Welke specifieke maatregelen overweegt het kabinet om de verantwoordelijken van HTS en gerelateerde groeperingen aansprakelijk te stellen voor hun mensenrechtenschendingen, waaronder de bedreigingen, onteigeningen en vervolging van de Aramese christenen in Maaloula?
Het kabinet beschikt niet over informatie die de berichten bevestigt dat er sinds de val van het Assad-regime sektarische incidenten hebben plaatsgevonden tegen de Aramese christenen in Maaloula.
Het kabinet blijft de jarenlange inzet op accountability voor alle mensenrechtenschendingen in Syrië voortzetten. Dat doet het onder andere door steun aan het International, Impartial and Independent Mechanismvoor Syrië (IIIM) en de Commission of Inquiry, welke zich beide inzetten voor het verzamelen van bewijsmateriaal over ernstige misdrijven. Ook worden er verschillende NGO’s ondersteund in het kader van bewijsvergaring en advocacy.
Is Nederland bereid om internationaal, bijvoorbeeld via de Europese Unie (EU) of de Verenigde Naties, druk uit te oefenen op de Syrische autoriteiten en andere betrokken partijen om de veiligheid van de Aramese christenen in Maaloula te waarborgen en de stad te beschermen als UNESCO Werelderfgoed?
Het kabinet zet zich in bilateraal en multilateraal verband in voor de bescherming van de diverse gemeenschappen in Syrië, onder wie christenen en Koerden. In VN- en EU-verband blijft Nederland hiertoe oproepen, zoals het bijvoorbeeld gedaan heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 16 december 20243, en vraagt in de context van sanctieverlichting ook aandacht voor de status en bescherming van de diverse gemeenschappen. Ook heeft de Speciaal Gezant voor Syrië tijdens zijn recente bezoek aan Damascus op 2 en 4 januari jl. over het belang van de bescherming van alle bevolkingsgroepen gesproken, onder andere met het Grieks-orthodox patriarchaat van Antiochië. Nederland zet zich daarnaast in bilateraal en multilateraal verband in algemene zin in voor de bescherming van cultureel erfgoed in Syrië.
Bent u bereid via al uw diplomatieke contacten en netwerken stappen te ondernemen om de christelijke gemeenschappen in Maaloula te beschermen? Bent u bereid op te roepen tot een onmiddellijke stopzetting van dreigingen en onteigeningen in dit gebied?
Het kabinet roept in zijn diplomatieke contacten sinds de val van het regime expliciet op tot het beschermen van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, en zal dat ook blijven doen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de internationale gemeenschap doet om ervoor te zorgen dat HTS en andere groeperingen de rechten van minderheden in Syrië, waaronder christenen, respecteren en beschermen, zodat er voor alle inwoners van Syrië een plaats is en het niet vervalt tot een sektarische staat met veel geweld en van waaruit opnieuw groepen zullen vluchten?
Verschillende landen zijn sinds de val van het Assad-regime bijeengekomen om de situatie in Syrië te bespreken, waarbij werd opgeroepen tot de bescherming van de rechten van de diverse gemeenschappen. Bijvoorbeeld op 14 december 2024 in Aqaba in Jordanië, maar ook binnen VN- en EU-verband. Daarnaast hebben verschillende landen een bezoek aan Damascus afgelegd voor gesprekken met het interim-bestuur, waarin het belang van de rechten van de diverse gemeenschappen en een inclusieve politieke transitie is benadrukt. Op 3 januari jl. deden Frankrijk en Duitsland dat op ministerieel niveau en Nederland op niveau van de Speciaal Gezant. Ook worden er, onder andere door Nederland, verschillende initiatieven ondersteund die zich richten op accountability en de bescherming van mensenrechten. Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4 en 5.
Welke stappen kunnen u en de internationale gemeenschap nemen om ervoor te zorgen dat christenen in Syrië het kerstfeest in vrede en veiligheid kunnen vieren, daar waar Christenen in Syrië met het naderende kerstfeest mogelijk extra kwetsbaar zijn voor aanvallen door jihadistische groeperingen?
Zie de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe gaat u zich inzetten voor de constitutionele mensenrechten van Arameeërs en andere Christenen in Syrië? Op welke wijze zet u zich in, zodat Arameeërs en andere Chistenen ook aan tafel zitten bij de onderhandelingen over de nieuwe constitutie van Syrië om hun mensenrechten te waarborgen?
Het kabinet onderstreept in zijn diplomatieke contacten, waaronder met het interim-bestuur in Syrië, het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Daarbij is de bescherming van en een rol in het politieke proces voor de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden, van belang. Het kabinet roept hiertoe op in de verschillende gremia waar deze ontwikkelingen op de agenda staan. Daarnaast steunt het kabinet het kantoor van de VN Speciaal Gezant voor Syrië dat zich tevens inzet voor een inclusief proces.
Zie ook de antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Bent u bekend met de nauwe banden tussen HTS en de Turkse autoriteiten? Welke invloed wordt binnen de NAVO en vanuit de EU uitgeoefend op Turkije en andere landen die banden hebben met HTS om ervoor te zorgen dat er in Syrië een samenleving en regering ontstaan, die stabiel zijn en waar er plaats en vertegenwoordiging is voor alle huidige bewoners van Syrië?
Zoals toegelicht in beantwoording op voorgaande vragen, onderstreept het kabinet in zijn diplomatieke contacten het belang van een vreedzame en inclusieve politieke transitie in Syrië. Ook de EU doet dat. Turkije heeft zich uitgesproken voor een inclusief bestuur in Syrië, met respect voor de diverse gemeenschappen. Turkije heeft zijn ambassade in Damascus heropend en de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken was een van de eerste Ministers die Damascus bezocht na de val van Assad.
Wat is de strategie van de EU ten aanzien van de nieuwe machthebbers van Syrië? Welke EU-lidstaten erkennen HTS, het Syrian National Army (SNA) en de Syrian Democractic Forces (SDF) in Syrië en wie onderhoudt welke banden met deze groepen?
De Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 16 december 2024 was eensgezind dat er een door Syriërs geleide politieke dialoog, gesteund door de VN en in de geest van VN-Veiligheidsraad resolutie 2254 moet plaatsvinden, waarbij respect voor de diverse gemeenschappen een belangrijk aspect is. Lidstaten waren het ook eens over dat het bieden van humanitaire hulp, accountability en contact met regionale spelers (m.n. Turkije) centraal moeten staan in de aanpak van de EU. HTS staat op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. De HV concludeerde op basis van de discussie dat moet worden bekeken hoe met Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) te engageren. De HV onderstreepte dat het huidige sanctieregime urgent moet worden herzien als gevolg van de ontwikkelingen.
Verschillende lidstaten, waaronder Frankrijk, Duitsland en België, hebben in Damascus contact gehad met het door HTS geïnstalleerde interim-bestuur, dan wel met HTS-leider Al-Sharaa. Daarnaast onderhoudt een aantal lidstaten contacten met entiteiten in Noordoost-Syrië, zoals het aan de SDF gelieerde Democratisch Autonoom Bestuur in Noordoost-Syrië (DAANES). Het kabinet is niet bekend met directe contacten tussen lidstaten en het Syrian National Army.
Welk beleid voeren Nederland en de EU met betrekking tot de aanvallen van Turkije en HTS op de SDF?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Daarbij staat voorop dat Turkije dient te handelen conform het internationaal recht. In lijn met motie Piri/Paternotte en motie Ceder4, heeft het kabinet zowel bilateraal als in EU-verband Turkije opgeroepen tot een einde aan aanvallen in Noord-Syrië. Zowel NL als de EU benadrukken richting HTS het belang van de bescherming van de diverse gemeenschappen, onder wie christenen en Koerden. Het kabinet is niet bekend met recente aanvallen op de SDF door HTS.
Herinnert u zich dat u HTS als extremistisch beschouwde? Wat waren daarvan de redenen en hoe beschouwt u HTS op dit moment?
HTS is in 2017 ontstaan als fusie tussen verschillende gewapende groepen, waar Jabhat Fatah al-Sham de belangrijkste van was. Jabhat Fatah al-Sham was op haar beurt in 2016 ontstaan uit een fusie van groepen waar Jabhat al-Nusra de belangrijkste van was. Jabhat-al-Nusra fungeerde tot 2016 als de Syrische tak van Al-Qaeda en stond destijds al onder leiding stond van Ahmed al Sharaa (toen bekend onder zijn strijdnaam Al-Jolani), de huidige leider van HTS. HTS staat (onder meer) op de VN ISIS/Al-Qaida sanctielijst, deze listing is door de EU overgenomen. Daarmee ziet ook Nederland HTS als een terroristische organisatie.
Naast de fusies en naamswijzigingen zou er volgens berichten echter ook een gedragswijziging plaatsgevonden hebben bij HTS. Het heeft de banden met Al-Qaeda al enige jaren geleden publiekelijk verbroken. Het heeft bovendien al vanaf het begin een Syrische, en geen internationale, agenda nagestreefd. Dat betekende onder meer dat de organisatie in tegenstelling tot bijvoorbeeld kern-Al Qa’ida of ISIS nooit een extern aanslagprogramma heeft gehad dat gericht was op het plegen van terroristische aanslagen in Europa.
In Idlib zou HTS, na haar machtsovername daar in 2017/2018, een minder radicaal beleid hebben gevoerd dan Al Qa’ida of ISIS. Zo zou het in vergelijking met deze organisaties gemeenschappen, zoals christenen, beter hebben behandeld. Sinds de inname van Damascus roept Al-Sharaa op tot de bescherming van gemeenschappen en minderheden (zoals druzen, christenen en Koerden) en lijkt HTS zich daar tot nu toe ook voor in te zetten.
De komende periode is het van belang om te bezien of HTS een gematigde opstelling waarmaakt. Nederland zal dit kritisch blijven bezien. Alleen als een gematigder opstelling van HTS zich in daden toont, zal dat aanleiding kunnen zijn tot het heroverwegen van de listing. Gesprekken hierover moeten plaatsvinden in VN- en EU- verband. Het kabinet zal de situatie naar vermogen blijven monitoren, en HTS op zijn daden beoordelen.
Verliest iedereen die voor HTS vecht of gevochten heeft, het Nederlanderschap conform artikel 14, lid 4, Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals u eerder antwoordde op Kamervragen?3
Het kabinet kijkt bij alle uitreizigers naar mogelijkheden om het Nederlanderschap in te trekken op grond van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, ter bescherming van de nationale veiligheid. De Staatssecretaris van Rechtsbescherming, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Asiel en Migratie beoordelen per individueel geval of het Nederlanderschap van een persoon wordt ingetrokken en of dit gepaard gaat met een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring. Hierbij dient in ieder geval sprake te zijn van een meervoudige nationaliteit.
Artikel 14, vierde lid, RWN bepaalt dat het Nederlanderschap, in het belang van de nationale veiligheid, kan worden ingetrokken van personen die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid. Hierbij moet er sprake zijn van één van de organisaties op de lijst zoals bedoeld in dit artikel: 1. Al Qa’ida en organisaties die gelieerd zijn aan al Qa’ida, 2. Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS) en organisaties die gelieerd zijn aan ISIS en 3. Hay’at Tahrir al-Sham (HTS) en organisaties die gelieerd zijn aan HTS. Daarnaast geldt dat de persoon 18 jaar of ouder is en de gedragingen moeten ten minste op of na 11 maart 2017 hebben plaatsgevonden of voortgeduurd. De bevoegdheid tot het intrekken van het Nederlanderschap is per 1 maart 2022 voor de duur van 5 jaar verlengd, tot 1 maart 2027.
Ook kan het Nederlanderschap worden ingetrokken op grond van artikel 14, tweede lid, RWN indien er sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf (als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht). Dit gaat vaak gepaard met een zwaar inreisverbod.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Verzoek NAM om gas te winnen in Warffum afgewezen' |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Hoe apprecieert u het besluit van SodM om gaswinning vanuit het gasveld bij Warffum na 31 december 2024 niet te zullen gedogen?1
De bevoegdheid om deze beslissing te nemen ligt geheel bij SodM. Ik heb hierin geen rol en respecteer de beslissing.
Hoe lang verwacht u dat het zal duren voordat de vergunning definitief wordt verlengd? Welke stappen moeten hiervoor nog worden doorlopen en wat zijn daarvan de doorlooptijden?
Op dit moment ligt het conceptbesluit op het winningsplan ter inzage. Tot en met 22 januari 2025 kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna wordt een definitief besluit opgesteld. Voor het beoordelen en het verwerken van de zienswijzen is tijd nodig. Hoeveel tijd hiervoor nodig is, is afhankelijk van de ontvangen zienswijzen. De verwachting is dat het definitieve besluit op zijn vroegst in maart 2025 kan worden gepubliceerd. Dit definitieve besluit treedt zes weken na publicatie in werking.
Hoe komt een besluit van SodM om handhaving tijdelijk uit te stellen tot stand?
Een mijnbouwbedrijf kan hiertoe een verzoek indienen bij SodM. SodM heeft in 2022, in een brief gericht aan de mijnbouwondernemingen, aangegeven welke aspecten bij de beoordeling worden meegewogen:2
Verder geeft SodM in de brief aan dat het tijdelijk afzien van handhaving geen definitief standpunt is over de verhouding tussen de overtreding en de belangen van derde(n). Indien een belanghebbende een verzoek doet om handhaving, beoordeelt SodM de zaak opnieuw.
De bevoegdheid om een beslissing te nemen om handhaving uit te stellen, ligt bij SodM.
Op welke wettelijke gronden is SodM verplicht om een verzoek te toetsen? Hoe wordt bepaald wat daarbij het zwaarst wegende criterium is?
De Mijnbouwwet bevat geen toetsingsgronden voor een dergelijk verzoek. SodM heeft in beginsel een plicht om te handhaven, maar kan daar bij bijzondere omstandigheden van afzien. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, heeft SodM in 2022 in een brief aan de mijnbouwondernemingen aangegeven hoe zij met dergelijke verzoeken omgaat. Het is aan SodM om een verzoek te beoordelen en daarover te beslissen.
Is de maatschappelijke onrust een wettelijke grondslag voor SodM om de gedoogbeschikking niet te verlenen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 bevat de Mijnbouwwet geen grondslagen op grond waarvan SodM een verzoek om tijdelijk niet te handhaven beoordeelt. SodM heeft in haar brief uit 2022 benoemd dat maatschappelijke onrust een overweging is die meespeelt in de beoordeling van een verzoek om af te zien van handhaving. Het is aan SodM om die afweging te maken.
SodM geeft aan dat het eventueel gedogen van gaswinning bij Warffum onrust veroorzaakt, wat was er volgens SodM nodig om het vertrouwen van de omgeving te herstellen?
De bevoegdheid om de beslissing te nemen ligt bij SodM. Om deze reden heeft het kabinet voor het beantwoorden van deze vraag en vraag 7 SodM om een reactie gevraagd. SodM geeft aan: «Het verzoek om af te zien van handhavend optreden ten aanzien van gaswinning bij Warffum – dat SodM op 13 december jl. van de NAM ontving – is getoetst aan de aspecten die zijn genoemd in de brief uit 2022. De NAM is in dat verzoek niet ingegaan op de onrust die is veroorzaakt. SodM heeft contact gehad met provincie, gemeente en groeperingen van bewoners over het eventueel gedogen van de gaswinning bij Warffum. Uit deze gesprekken is gebleken dat de omgeving zich niet door de NAM gehoord voelt en dat het eventueel gedogen vanaf 1 januari 2025 van de gaswinning aldaar – zeker na de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen – een nog grotere mate van onrust heeft veroorzaakt. Het is aan de NAM om deze onrust te adresseren en na te gaan wat ervoor nodig is om deze onrust te beperken of weg te nemen.»
Wat is de mening van SodM over de maatschappelijke onrust ten aanzien van het voorlopige kabinetsbesluit om de gaswinning te verlengen?
SodM geeft aan: «SodM heeft op 22 december 2022 een advies uitgebracht over het winningsplan Warffum. In het advies geeft SodM aan dat de winning veilig kan plaatsvinden. Het is een positief advies, waarin maatschappelijke onrust niet expliciet is geadresseerd. De Minister heeft het advies verwerkt in het gepubliceerde ontwerpbesluit. Gelet op de uitkomst van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen zou het goed zijn geweest als SodM destijds in het advies uitdrukkelijker was ingegaan op het burgerperspectief.»
Welke verschillen zou de omgeving merken tussen de situatie nu, waarbij de NAM gas wint bij Warffum met vergunning, en een situatie waarbij de NAM gas wint bij Warffum en dit wordt gedoogd?
De fysieke situatie zou niet zijn gewijzigd. Indien SodM de beslissing had genomen om af te zien van handhaving, had de NAM zich nog steeds moeten houden aan de voorwaarden van het winningsplan uit 2005.