De route tussen wietkweker en coffeeshopouders |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «En dan sta je daar weer met 50.000 euro cash in je hand?1
Mijn standpunt met betrekking tot het gedoogbeleid is bekend. Het gedoogbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich achter heeft geschaard, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Zijn er cijfers bekend over hoe vaak coffeeshophouders slachtoffer worden van zogenaamde ripdeals? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn deze cijfers in verband met vrees voor aangifte doen?
Nee, cijfers over dergelijke delicten worden niet apart bijgehouden. Navraag bij de Nationale Politie (NP) leert dat er voor de periode van 1 januari 2014 tot heden in het informatiesysteem van de NP geen registraties voorkomen die wijzen op coffeeshophouders die het slachtoffer zijn geworden van ripdeals.
Klopt het dat contact met een wietkweker gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie? Zo ja, hoe kan een coffeeshophouder volgens u zonder contact met een kweker op een legale manier aan zijn/haar voorraad komen?
Vraag 3 lijkt – ten onrechte – te veronderstellen dat iedere wietkweker lid is van een criminele organisatie. Het klopt niet dat het contact met een wietkweker per definitie gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie. Wel is het verkopen en kopen van grote hoeveelheden wiet op grond van artikel 3 van de Opiumwet illegaal. Ook het bezit van wiet is op grond van dit artikel strafbaar, maar voor coffeeshophouders gelden speciale regels voor wat betreft het aanwezig hebben van wiet. Dat bezit wordt gedoogd als de coffeeshophouder zich houdt aan de gedoogcriteria. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen kwekers en tussenhandelaren. Het OM heeft mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Bent u bekend met de tussenhandelaren die het contact tussen coffeeshophouders en kwekers regelen? Welke straf staat hierop?
Het fenomeen van handelaren tussen hennepkwekers en coffeeshophouders is bekend bij de politie en hier wordt ook tegen opgetreden. De maximale straf die onder meer op het bezit van en de handel in wiet (zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet) staat, is – afhankelijk van de kwalificatie die aan het delict wordt gegeven – te vinden in artikel 11 van de Opiumwet. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of een tussenhandelaar bedrijfsmatig handelt, kan de straf variëren van maximaal 1 maand tot 6 jaar gevangenisstraf.
Is bekend hoe vaak tussenhandelaars vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook strafbaar om contact te hebben met een tussenhandelaar wetende dat hij/zij contact met een kweker heeft? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat er schaarste op de Nederlandse markt is en dat er zelfs vanuit Spanje wiet naar Nederland wordt verscheept?
Ik ben niet bekend met enige schaarste die zou heersen op de Nederlandse markt. Wel is mij bekend dat wiet uit Spanje inderdaad ook naar Nederland wordt getransporteerd. Deze smokkel van wiet is strafbaar op grond van artikel 3, onder A, van de Opiumwet. Overigens is mij ook bekend dat er veel in Nederland geteelde wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Hoe denkt u dat een coffeeshophouder zijn/haar shop praktisch kan runnen als er slechts een handelsvoorraad van 500 gram is toegestaan?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Klopt het dat het voordraaien van joints strafbaar is? Zo ja, wanneer is dat zo en waarom?
Handelingen met betrekking tot cannabis, zoals het draaien van joints vallen onder de verboden van artikel 3 van de Opiumwet, te weten het bewerken en het aanwezig hebben. Voor de strafbaarheid daarvan wordt verwezen naar artikel 11 van de Opiumwet.
Echter, indien deze handelingen worden verricht in een coffeeshop die de gedoogcriteria in acht neemt, in een mate en omvang die kan worden gerekend te behoren tot de normale bedrijfsvoering van een coffeeshop, dan wordt daartegen niet strafrechtelijk opgetreden.
Is er bekend hoe vaak personen of bedrijven die joints voordraaien vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Evenals bij vraag 5 en 6 heeft het OM mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Is het ook strafbaar om dergelijke personen of bedrijven die joints voordraaien in te huren? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
Het onderzoek naar het gijzelen van mensen die verkeersboetes niet betalen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is in het algemeen uw reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen?1
Mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen uit hoofdstuk 7, die zijn aangeduid als sub a tot en met k? Kunt u uw reacties per aanbeveling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling aangeven wat de overheid daar op dit moment aan doet en wat er concreet gaat verbeteren of veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de constatering van de Ombudsman dat de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat er onwil is om te betalen nog steeds slecht wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door slechts te stellen dat betrokkene nooit heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn?
Het OM en het CJIB zijn in februari begonnen de gijzeling persoonsgericht te beoordelen en de vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. Hierbij is het uitgangspunt dat alleen een vordering gijzeling wordt ingediend bij de rechtbank voor personen die wel kunnen betalen, maar dat niet willen. In de huidige vordering gijzeling wordt een aantal relevante elementen genoemd op grond waarvan de officier van justitie van oordeel is dat er geen sprake is van betalingsonmacht. Onderdeel daarvan is de vraag of betrokkene eerder heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn. Tezamen met andere elementen, zoals bijvoorbeeld eerder getoond betaalgedrag, vormt dit de grondslag voor de vordering. De rechter bepaalt uiteindelijk of alle informatie die ter zitting is ingebracht voldoende is om iemand te gijzelen. De rechter kan in de uitspraak gemotiveerd aangeven op grond waarvan de gijzeling wel of niet is gerechtvaardigd. Het OM kan – waar mogelijk – de motivering van de rechter meenemen bij toekomstige vorderingen gijzelingen. Zo wordt er continu gewerkt aan het verder verbeteren van de vordering.
Uitgangspunt is dat al in de inningsfase voorzieningen worden geboden aan personen die een sanctie wel willen betalen, maar dit niet in een keer kunnen. Daartoe verruim ik de mogelijkheden om Wahv-sancties in termijnen te betalen. Ook wordt daar waar nodig maatwerk toegepast indien de keten een signaal van betalingsonmacht oppikt. Hiermee dienen evident onredelijke situaties zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Hoe constateert het OM dat sprake is van onwil of onmacht en hoe selecteert het OM dus dossiers die voor gijzeling in aanmerking komen?
Het OM beoordeelt op dit moment voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling bij de rechtbank op basis van bij OM en CJIB beschikbare informatie of er sprake lijkt te zijn van iemand die een sanctie wel kan betalen, maar dat niet wil. Dit kan onder meer blijken uit (eerdere) uitingen van betrokkene, het betaalgedrag van betrokkene en uit raadpleging van het
curatele-, bewindstelling- en insolventieregister. Indien op basis van de beschikbare informatie onvoldoende kan worden ingeschat of betaling van de sanctie bij gijzeling reëel is, wordt de betrokkene sinds november 2015 actief benaderd met het verzoek eventuele betalingsonmacht kenbaar te maken. Wanneer er inderdaad sprake blijkt te zijn van betalingsonmacht wordt bekeken of een betalingsregeling kan worden getroffen. Het betreft een nieuwe maatregel die er toe moet bijdragen dat alleen vorderingen aan de rechter worden voorgelegd van personen van wie op grond van bepaalde feiten en omstandigheden mag worden aangenomen dat zij wel kunnen betalen, maar dat niet willen.
Herkent u de constatering van de Ombudsman dat het invorderingssysteem ervan uit gaat dat de burger zelf in actie komt en contact opneemt bij herhaalde signaleringen door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) dat een kenteken niet verzekerd is? Hoe zal worden gestimuleerd dat betrokken overheden actiever in contact treden met deze mensen om (verdere) beboeting en in sommige gevallen problematische financiële problemen te voorkomen?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, wordt de werkwijze rondom de signalering van niet verzekerde kentekens op dit moment geëvalueerd. De evaluatie zal onder andere op deze vragen een antwoord moeten geven.
Gaat u op advies van de Ombudsman onderzoeken welk bedrag het aangewezen bedrag is voor mensen in financiële problemen om een betaling in termijnen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, volg ik het effect van de maatregelen nauwlettend en pas ik – waar nodig – mijn beleid aan op nieuwe ontwikkelingen. Daar hoort ook de maatregel «betalen in termijnen» bij. In het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstukken II 34 086) wordt de mogelijkheid van betaling in termijnen van Wahv-beschikkingen voorgesteld. Hierbij is een evaluatie voorgesteld, uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding. Drie jaar betreft een relatief korte termijn die echter wel voldoende tijd geeft om ervaring op te doen met de voorgestelde regeling. De evaluatie zal onder meer zien op de hoogte van het grensbedrag.
Deelt u de mening dat het treffen van een betalingsregeling slechts de eerste stap is naar een beter gijzelingsbeleid waar het gaat om verkeersboetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u nog meer van plan te gaan nemen?
Ja, ik deel die mening. De maatregelen die worden genomen, licht ik toe in de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Het van binnenuit kunnen vergrendelen van celdeuren |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat medewerkers van de Penitentiaire Inrichting Sittard instructies hebben gekregen over de wijze waarop zij in een noodsituatie een van binnenuit geblokkeerde celdeur open kunnen maken? Klopt het dat zij de instructie hebben gekregen om gebruik te maken van een aantal gereedschappen, zoals een slijptol, om inbusbouten te verwijderen, insneden te maken in de borgbouten, het verwijderen van deze borgbouten en het verwijderen van de sluitkom?
Het klopt dat deze instructie opnieuw onder de aandacht is gebracht van medewerkers in PI Sittard. Om veiligheidsredenen kan echter niet worden ingegaan op de wijze waarop een (geblokkeerde) celdeur van buitenaf kan worden geopend. De instructie die hiervoor geldt, is erop gericht om een van binnen vergrendelde celdeur zo snel en veilig mogelijk te openen.
Klopt het dat de celdeuren in lijn met deze instructies aangepast moeten worden? Zo ja, wat zijn daar de redenen en de kosten van?
Naar aanleiding van het dodelijke steekincident in PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, is een landelijke inventarisatie door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) uitgevoerd naar de bevestiging van de celdeursloten en over de wijze waarop wordt gehandeld in geval van een geblokkeerd celdeurslot. Op basis van deze inventarisatie blijkt dat de celdeuren niet aangepast hoeven te worden. Wel worden in een aantal inrichtingen de bouten in de sluitkom vervangen ofwel de sluitkommen aangepast.
Het incident is aanleiding om binnen alle inrichtingen van DJI de instructie voor het ontgrendelen van een geblokkeerd of defect celdeurslot nog eens extra onder de aandacht te brengen. Dit betreft een eenduidige instructie voor alle inrichtingen binnen DJI. Deze instructie is ook eerder meegeleverd toen het huidige brandveiligheidsslot in gebruik is genomen.
Is het, gezien de benodigde deskundigheid, de tijd die het kost en de veiligheid van het personeel, volgens u wel een goede, snelle en veilige manier om te voorkomen dat deuren simpel van binnenuit vergrendeld kunnen worden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn dergelijke instructies tijdelijk en dus alleen van kracht totdat uit onderzoek naar het incident te PI Zoetermeer1 is gebleken wat er precies fout is gegaan bij het van binnenuit vergrendelen van de celdeur en het openbreken van deze celdeur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze instructies rijksbreed toegepast in alle justitiële inrichtingen of zijn de instructies per inrichting anders? Welke andere instructies zijn er dan in omloop?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere mogelijkheden zijn of worden onderzocht om van binnenuit vergrendelde celdeuren snel en veilig open te krijgen? Indien dit niet het geval is, waarom dan niet?
Dat een gedetineerde zijn celdeurslot moedwillig blokkeert en zich daarmee insluit kan nooit 100% worden voorkomen. De aanwezige voorzieningen maken dat de mogelijkheden hiertoe beperkt zijn. Er bestaan diverse mogelijkheden om een (moedwillig) geblokkeerd celdeurslot te openen of de betreffende cel weer toegankelijk te maken. In een crisissituatie heeft daarbij de meest eenvoudige en efficiënte wijze van openen de voorkeur.
Welke mogelijkheden zijn of worden onderzocht om te voorkomen dat gedetineerden zich kunnen insluiten? Indien dit niet het geval is, waarom dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er meerdere incidenten geweest met van binnenuit vergrendelde deuren? Zo ja, hoeveel en in welke justitiële inrichtingen? Hoe is daar toen mee omgegaan?
Het komt sporadisch voor dat celdeursloten geblokkeerd worden of defect raken. In de gevallen waarbij dit gebeurt, is het de gedetineerde zelf die de celdeur opent, of wordt volgens de voorgeschreven procedure de celdeur van buitenaf geopend. Deze gevallen hebben niet geleid tot incidenten.
Het bericht dat een beveiligingsbedrijf zorgtaken en behandeling in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg wil gaan leveren |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Hollandse Kroon in onderhandeling is met G4S, een beveiligingsbedrijf, voor het contracteren van Wmo-taken (Wet maatschappelijke ondersteuning) en jeugdzorg?1
Op grond van de door de gemeente recent aan mij verstrekte informatie kan ik u het volgende mededelen. De gemeente Hollands Kroon heeft besloten de gesprekken over de aanbesteding voor het verlenen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning met G4S Zorg en Welzijn te beëindigen. De gemeente doet onder verwijzing naar het gestelde in de Aanbestedingswet en de afwikkeling van gesprekken tussen G4S Zorg en Welzijn en de gemeente, geen uitspraken over de beweegredenen voor het beëindigen van de gesprekken. De gemeente beraadt zich op de afhandeling van de procedure en de te nemen vervolgstappen in het aanbestedingsproces.
De contracten met de huidige aanbieders voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning zijn van kracht tot 1 juni 2016 met een mogelijkheid van verlenging. De gemeente garandeert de continuïteit van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor de inwoners van de gemeente.
De gemeente Hollands Kroon is bekend met de wettelijke waarborgen die gelden voor cliënten en zorgverleners en de kwaliteit van de te verlenen zorg en ondersteuning op basis van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het voldoen aan deze wettelijke eisen maakt onderdeel uit van het aanbestedingsproces en de te maken contractuele afspraken over het verlenen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning met aanbieders.
De gemeenteraad van Hollands Kroon is actief betrokken bij het aanbestedingsproces en ziet toe op een zorgvuldige totstandkoming van de opdrachtverlening van het college van B en W aan te contracteren aanbieders.
Acht u het wenselijk dat een commercieel beveiligingsbedrijf, dat in Nederland een geringe tot geen achtergrond in de zorg heeft, zich inschrijft voor deze gemeentelijke zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke professionaliteit heeft G4S volgens u momenteel in huis om zorgtaken in het kader van de Wmo en jeugdzorg te kunnen leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u, als stelselverantwoordelijke, ervoor zorgen dat er geen commerciële interpretatie wordt gegeven aan de invulling van de zorgtaken, waardoor verschraling van het zorgaanbod ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke achtergrond en opleidingsniveau medewerkers van G4S hebben om deze zorgtaken uit te kunnen voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt de ambitie van G4S om Remote Care (een online modulair opgebouwd softwareprogramma dat ontwikkeld is om zorg op afstand te faciliteren) in te zetten zich tot zorgbehoevenden die graag persoonlijk contact hebben met hun hulpverlener?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat een mogelijke verandering van zorgaanbieder in de gemeente Hollandse Kroon betekenen voor de medewerkers die daar momenteel werkzaam zijn? Kunt u in uw antwoord ingaan op de vertrouwensband, die in de zorg cruciaal is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt er, wanneer er straks mogelijk een nieuwe zorgverlener wordt gecontracteerd, omgegaan met zorgbehoevenden die vertrouwd en gewend zijn aan hun vaste hulpverlener?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de verkeersboetes in Nederland te hoog zijn |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter te Arnhem dat in de jaren 2008, 2011 en 2012 in Nederland te hoge boeteverhogingen zijn doorgevoerd voor verkeersovertredingen?1
De kantonrechter komt in de onderhavige uitspraak tot het oordeel dat de boeteverhogingen in 2008, 2011 en 2012 te hoog zijn geweest. Hij overweegt hierbij dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke manier er een verband is tussen de ernst van de gedraging en de verhoging van het boetebedrag, alsook dat artikel 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) geen grondslag biedt voor de realisatie van een financiële taakstelling. Ik ben het niet eens met het oordeel dat er in 2008, 2011 en 2012 te hoge boeteverhogingen zijn doorgevoerd. Op grond van artikel 2 Wahv kunnen de boetebedragen bij AMvB worden gewijzigd. Artikel 2 Wahv stelt enkel procedurele eisen aan de wijze waarop de te betalen boetebedragen worden vastgesteld. Bij de verhoging van de verkeersboetes in 2008, 2011 en 2012 is aan deze eisen voldaan.
Waarom heeft u niet ingegrepen toen uit onderzoek bleek dat agenten in 2012 al vonden dat de boeteverhoging een slechte ontwikkeling was?2
Het verbeteren van de verkeersveiligheid en het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers begint met het voorkomen van fouten en overtredingen van verkeersdeelnemers, bijvoorbeeld door middel van goede verkeerseducatie, begrijpelijke verkeersregels en een duidelijke weginrichting. Er is echter ook toezicht en bestraffing nodig. De hoogte van verkeersboetes is daarbij een belangrijke factor. Door het afschrikwekkend effect van de verkeersboetes en de preventieve werking die daarvan uitgaat, zullen verkeersdeelnemers zich beter aan de verkeersvoorschriften houden. Dit draagt bij aan een verbetering van de verkeersveiligheid.
Waarom zijn de boetebedragen in die jaren met een hoger percentage verhoogd dan nodig was om de inflatiecorrectie door te voeren?
De motivering van de verhoging van de verkeersboetes staat in de toelichting bij de besluiten (bijlage bij de Wahv)3 die daaraan ten grondslag liggen. Deze besluiten zijn, conform de procedure, bij beide Kamers voorgehangen. Kort samengevat werd de tariefsverhoging ingegeven door de verwachting dat verkeersdeelnemers zich hierdoor beter aan de regels zouden houden en het niveau van de naleving van verkeersvoorschriften over de gehele linie zou verbeteren. Daarnaast werd de verhoging van de tarieven ingegeven door het feit dat de financiële opbrengsten substantieel achterbleven bij de daarover opgestelde ramingen, terwijl het aantal verkeersovertredingen hoog bleef. De sancties leken niet hoog genoeg om voldoende afschrikwekkend te zijn. Naast het nastreven van een strikte handhaving was dit een bijkomende reden om de sancties op te hogen.
Betekent de uitspraak van de rechter dat de verkeersboetes vanaf 2008 consequent te hoog waren en nog steeds zijn, aangezien de jaarlijkse verhoging bovenop de boetebedragen van het voorgaande jaar kwam en komt? Zo ja, worden de verkeersboetes met terugwerkende kracht conform de juiste inflatiepercentages bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor het vaststellen van de hoogte van verkeersboetes die vanaf deze uitspraak zijn en worden opgelegd?
Deze uitspraak heeft geen gevolgen voor het vaststellen van de hoogte van verkeersboetes. De hoogte van verkeersboetes is vastgelegd in de bijlage bij de Wahv.
Bent u van plan er voor te zorgen dat mensen die in die jaren een te hoge boete hebben betaald het restant terug kunnen vragen en krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van te hoog opgelegde boetes. Een hersteloperatie is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat de extra kosten die deze hersteloperatie met zich meebrengt niet ten koste mag gaan van onderdelen binnen de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aangezien de huidige en voormalige regeringen zelf verantwoordelijk zijn voor de te hoge boeteverhogingen?
Zie antwoord vraag 6.
Gaat u in de toekomst verkeersboetes alleen verhogen als u kan aantonen dat de verhoging de verkeersveiligheid ten goede komt en dus niet om tegenvallende opbrengsten te ondervangen? Zo nee, waarom niet, aangezien budgettaire doelen niet vallen onder artikel 2 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)?
Artikel 2 Wahv stelt alleen procedurele eisen aan de verhoging van verkeersboetes. Dit artikel staat niet in de weg aan een verhoging van verkeersboetes om andere motieven dan de verkeersveiligheid. Dit neemt niet weg dat de hoogte van de verkeersboetes in verhouding moet staan tot de ernst van de gedraging, hetgeen bij elke verhoging wordt beoordeeld.
Welke gevolgen heeft de rechterlijke uitspraak voor de begroting van uw ministerie voor het jaar 2016?
De bedoelde uitspraak van de Kantonrechter te Arnhem heeft geen gevolgen voor mijn begroting voor het jaar 2016. Ik verwijs naar mijn beantwoording van voornoemde vragen.
Criminelen die shoppen bij spionagewinkels |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat criminelen gadgets kopen bij spionagewinkels met het doel daarmee de opsporing door politie en justitie dwars te zitten?1
Ik ben ermee bekend dat er spyshops zijn die spionageapparatuur verkopen die ook voor illegale doeleinden gebruikt kan worden. Zolang die diensten en middelen niet bij wet of enig ander voorschrift verboden zijn, kan daar echter niet tegen worden opgetreden. Als er wel verboden middelen, zoals bijvoorbeeld jammers, worden verkocht of bewust criminelen worden gefaciliteerd met legale middelen en diensten, dan kan dat strafbaar zijn en kunnen het Openbaar Ministerie (OM) en de politie ingrijpen. Ook de burgemeester kan optreden door het pand te sluiten, indien er sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde.
Kunt u een overzicht geven van de in vraag 1 genoemde gadgets waarvan u bekend is dat deze worden verkocht, waaronder de items genoemd in de betreffende uitzending?
Ik beschik niet over sluitende gegevens met betrekking tot het assortiment van spyshops.
Wat wordt er op dit moment ondernomen om dergelijke praktijken zoveel als mogelijk te voorkomen? Is zowel de verkoop als aanschaf van de in de uitzending genoemde producten strafbaar? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM en de politie om vast te stellen of door een spyshop verboden producten of diensten worden aangeboden. De politie doet regelmatig onderzoek naar spyshops, die ook leiden tot invallen en aanhoudingen. Zo heeft de politie in juni 2015 een inval gedaan bij een spyshop in Amsterdam die stoorzenders (jammers) verkocht. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Wat de strafbaarheid van de verkoop of aanwending van producten betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1. Het verkopen van illegale producten is strafbaar, maar ook het bewust faciliteren van criminelen met legale producten of diensten kan strafbaar zijn.
Speelt deze problematiek vooral in Amsterdam of zijn u ook dergelijke signalen bekend elders in het land?
Spyshops bevinden zich niet alleen in Amsterdam maar in meerdere gemeenten. Ook zijn er online spyshops, waar artikelen kunnen worden besteld.
Hoe vaak hebben de afgelopen jaren invallen plaatsgevonden en is eventueel strafrechtelijke vervolging ingesteld wegens de aanschaf dan wel verkoop van illegale producten? Kunt u hiervan een overzicht van geven, in elk geval ten aanzien van de handel in spyshops in Amsterdam?
Het OM kan geen volledig overzicht verschaffen van het aantal strafrechtelijke onderzoeken naar spyshops of waarin spyshops een rol spelen. Daarop wordt niet specifiek geregistreerd.
Wel heeft het OM mij bericht dat in het recente verleden in Amsterdam strafrechtelijke onderzoeken hebben plaatsgevonden naar twee spyshops. Dit heeft in één geval al tot een strafzaak geleid, die nu in de fase van hoger beroep is. Het ging in deze zaak onder andere om overtreding van de Wet wapens en munitie. In de andere zaak is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De betrokkenen worden onder meer verdacht van overtreding van de Telecommunicatiewet.
Hoe vindt toezicht, controle en handhaving plaats op de verkoop van gadgets die gebruikt kunnen worden om een opsporingsonderzoek te belemmeren? Vinden regelmatig controles plaats bij verdachte shops of gebeurt dit steekproefsgewijs? Hoe wordt omgegaan met spyshops die herhaaldelijk bepaalde producten verkopen? Wordt bestuursrechtelijk tegen dergelijke shops opgetreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is dit de laatste jaren in Amsterdam gebeurd?
In het algemeen wordt opgetreden als er aanwijzingen zijn dat spyshops illegale producten verkopen of criminelen bewust faciliteren. Afhankelijk van de ernst van de overtreding kan tot sluiting van de spyshop worden overgegaan en kan strafrechtelijke vervolging worden ingesteld. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Wat de bestuurlijke aanpak betreft, er is geen vergunningenstelsel voor spyshops, waardoor er geen sprake is van bestuurlijke controle en toezicht. Er kan in beperkte mate wel bestuursrechtelijk tegen spyshops worden opgetreden, door sluiting van het pand. De sluiting van een onderneming is echter een zwaar middel en de proportionaliteit dient hierbij in ogenschouw te worden genomen. In Amsterdam heeft de burgemeester tot op heden twee keer een sluitingsbevel voor een spyshop gegeven op grond van ernstig gevaar voor de openbare orde vanwege illegale activiteiten in de spyshop.
Voorts zijn sommige spyshops onderwerp van bespreking in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) Amsterdam, waarbij mogelijke (preventieve) interventies worden besproken en afgestemd.
Is het mogelijk dat er een zwarte lijst komt met gadgets die geen ander doel dienen dan het dwarszitten van onderzoek van politie en justitie, zodat duidelijk wordt dat deze niet zomaar op de markt gebracht mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Een zwarte lijst maken is geen zinvolle optie, omdat veel producten zowel een legale als een illegale toepassing kennen en daardoor niet eenvoudig bij wet verboden kunnen worden. Denk aan de analogie van een GPS-tracker, die voor legale en illegale doelen valt aan te wenden.
Met welke maatregelen gaat u nog komen om dergelijke praktijken zoveel mogelijk te voorkomen?
Zoals gezegd doet de politie regelmatig onderzoek naar spyshops, indien er signalen zijn dat deze illegale producten leveren of criminelen bewust faciliteren. De gemeente Amsterdam verkent op dit moment de haalbaarheid van een vergunningenstelsel voor spyshops en aanpassing van de APV. Ik zal deze mogelijke maatregelen met de gemeente Amsterdam bezien.
Het bericht dat de brandweer in Breskens veel te laat kwam |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Brandweer Breskens kwam veel te laat» en «Brand Breskens vervelend incident»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten. Gelet op de verantwoordelijkheid van het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland ten aanzien van de organisatie van de brandweerzorg, overeenkomstig mijn brief van 3 juni 20153, heb ik de regio gevraagd mij informatie te verschaffen voor de beantwoording van uw vragen.
De Veiligheidsregio Zeeland heeft mij bericht dat de veiligheidsregio heeft geconstateerd dat de garantie van het uitrukken vanuit sommige posten in de huidige situatie niet overal voldoende is geborgd. Daarbij vult de regio aan dat er op sommige plekken wel posten zijn, maar het bij een alarmering overdag, of juist in de avonduren, niet zeker is of er voldoende en adequaat gekwalificeerd personeel beschikbaar is. Dit probleem heeft zich helaas ook voorgedaan bij de brand in Breskens.
Vanwege deze kwetsbaarheid van de beschikking van voldoende en gekwalificeerd personeel is de veiligheidsregio het project Maatwerk in Brandweerzorg gestart waarbinnen, zo stelt de regio, nadrukkelijk aandacht is voor het verbeteren van de dekking en opkomsttijden. Op 9 juli 2015 is het rapport Maatwerk in Brandweerzorg, met daarin uitgangspunten en plannen, bestuurlijk vastgesteld.
De veiligheidsregio heeft aangegeven dat met het project in bepaalde gevallen door het Algemeen Bestuur gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijden van het Besluit veiligheidsregio’s. Deze gemotiveerde afwijking is mogelijk binnen de kaders van het besluit, mits er geen opkomsttijd wordt vastgesteld die hoger is dan 18 minuten (art. 3.2.1 Bvr).
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft een quickscan uitgevoerd naar de plannen in Maatwerk in Brandweerzorg. De conclusie van de Inspectie VenJ is dat de plannen in Maatwerk in Brandweerzorg een belangrijke verbetering van de repressieve brandweerzorg in Zeeland kunnen bewerkstelligen en dat deze plannen voor het grootste deel voldoen aan de wet- en regelgeving. Op enkele punten bestaat daarover echter nog onzekerheid. Deze onzekerheid kan pas worden weggenomen tijdens de uitwerking en implementatie van de plannen. Zo dient de veiligheidsregio Zeeland bijvoorbeeld door een brandweerkundige onderbouwing aan te tonen dat de innovatieve wijze van inrichting van de repressieve brandweerzorg met gebruikmaking van de «Zeeuwse TS» een gelijkwaardig niveau van veiligheid voor burgers biedt als met de TS6 als basisbrandweereenheid.
De Inspectie VenJ toetst daarom gedurende de implementatie van Maatwerk in Brandweerzorg periodiek (en afgestemd op de relevante stappen in het implementatieplan) of de uitwerking van de plannen voldoet aan wet- en regelgeving. Bij constatering dat dat niet het geval is, zal de Inspectie VenJ het bestuur van de veiligheidsregio Zeeland hiervan op de hoogte stellen en aandringen op aanpassing.
Deelt u de mening dat de veiligheid wel degelijk in het geding is als de brandweer niet binnen de gestelde aanrijdtijd ter plekke kan zijn, vooral als de veiligheidsregio Zeeland aangeeft dat dit weer kan gebeuren?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het oprekken van de aanrijtijden een onaanvaardbare oplossing is om de aanrijtijden wel te halen? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de motie Kooiman wordt uitgevoerd zodat veiligheidsregio's geen brandweerposten sluiten voordat zij een dekkingsplan hebben waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld?3
In de motie Kooiman verzoekt de Kamer de regering veiligheidsregio's ertoe aan te zetten dat zij geen brandweerposten sluiten voordat zij een dekkingsplan hebben waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld.
De Inspectie V&J heeft geconstateerd dat de veiligheidsregio Zeeland met het project Maatwerk in Brandweerzorg, inclusief de uitwerkingen daarvan op gemeentelijk niveau, beschikt over een dekkingsplan waarin de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld.
Ik constateer dan ook dat de regio in lijn met de motie heeft gehandeld.
Deelt u de mening dat het voor brandweerpersoneel ook onveiliger is, en ze het een slecht imago geeft, wanneer zij te laat ter plekke zijn, gezien de boze reacties die volgden binnen de gemeenschap? Hoe gaat u gezien deze ontwikkelingen ervoor zorgen dat brandweervrijwilligers gemotiveerd (blijven) en niet vertrekken?
De veiligheid en het gemotiveerd houden van het brandweerpersoneel, het sluiten of samenvoegen van kazernes en de veiligheid van de inwoners van Zeeland is, uiteraard binnen de grenzen van de wet, primair een verantwoordelijkheid van het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland. Ik vertrouw erop dat het bestuur naast de reeds gezette stappen, waarover de inspectie positief oordeelt, aanvullende maatregelen neemt om een situatie zoals zich in Breskens heeft voorgedaan te voorkomen. De democratische controle geschiedt via de gemeenteraden van de Zeeuwse gemeenten. Ik wens daarin niet te treden, conform de lijn uit mijn brief van 3 juni 2015 waarnaar ik in antwoord 1, 2, 3 en 7 reeds heb verwezen.
Vindt u het wenselijk dat er in Zeeland elf kazernes worden gesloten, cq. worden samengevoegd en er bezuinigd is op het brandweerpersoneel?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de voorstellen van de veiligheidsregio Zeeland «Maatwerk in Brandweerzorg» getoetst door uw ministerie? Zo ja, voldeed het aan de gestelde normen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de veiligheidsregio Zeeland in gesprek te gaan om de veiligheid van de inwoners van Zeeland te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De pilots zelfredzaamheid gedetineerden |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Evaluatie van de Pilots Zelfredzaamheid Gedetineerden?1
De evaluatie van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden laat zien dat het stimuleren van zelfredzaamheid onder gedetineerden en zelfsturing door personeel veel kan opleveren. Zo wordt in de evaluatie gesteld dat er besparingen gerealiseerd kunnen worden door gedetineerden meer verantwoordelijkheden te geven binnen de Penitentiaire Inrichtingen (PI). Voorts blijkt uit de evaluatie dat het ontplooien van eigen initiatieven en meer regievoering over eigen leven de kans vergroot op een geslaagde terugkeer in de samenleving. Ik beschouw deze ontwikkelingen en inzichten als kansrijk en veelbelovend.
Wat is uw reactie op de constatering van gedetineerden en personeel dat zelfredzaamheid binnen de inrichting mogelijk is via zinvol werk waarbij de gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel, terwijl op dit moment de mogelijkheden voor gedetineerden om regie over hun eigen leven te houden in de inrichting beperkt zijn?
Met de pilots heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de mogelijkheden verkend de zelfredzaamheid van gedetineerden te vergroten, uiteraard binnen de kaders die worden gesteld vanuit veiligheidsoverwegingen. Zo zijn in een aantal inrichtingen en binnen de facilitaire dienst de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid (In-Made) verruimd Voorbeelden hiervan zijn professionele schoonmaak (kantoren), onderhoud, schilderen, groenvoorziening en terreinonderhoud. Deze activiteiten worden door gedetineerden, al dan niet begeleid, ook buiten de gedetineerdenzone uitgevoerd. Hierbij worden steeds meer verantwoordelijkheden bij gedetineerden gelegd (op tijd komen, al dan niet via vrije looplijnen en het toebedelen van al dan niet ondersteunende taken en rollen). Ook wordt binnen de arbeid in ruime zin gefocust op zelfstandig functioneren, zoals vier hele dagen werken, lunchen op het werk, ’s avonds gezamenlijk koken en corvee. De positieve ervaringen met het toekennen van meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid aan gedetineerden binnen de arbeid stemmen hoopvol voor de toekomst.
Welke nieuwe regimes zijn de afgelopen jaren opgezet in het kader van zelfredzaamheid van gedetineerden en zelfsturing door het personeel? Welke projecten lopen op dit moment nog en welke zijn inmiddels stopgezet? Wat waren de redenen om deze projecten stop te zetten?
Binnen DJI is een groot aantal projecten opgezet in het kader van de pilots zelfredzaamheid gedetineerden. De belangrijkste projecten zijn inmiddels geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Deze projecten worden in beginsel niet stopgezet, bezien wordt of deze verder kunnen worden ontwikkeld en uitgerold – al dan niet binnen andere PI’s.
Wat gebeurt er met de projecten die zijn geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Worden zij doorgezet of stopgezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat succesvolle projecten, zoals Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden, worden stopgezet? Waarom wordt hiertoe overgegaan terwijl uit onderzoek van het WODC blijkt dat het van belang is dat gedetineerden zelfstandig kunnen functioneren en vertrouwen krijgen van het personeel?
Het project Bad Boys Brand wordt gestopt omdat de marketing hiervan niet overeenstemt met de visie van In-Made, waarin gedetineerden als potentieel aantrekkelijke arbeidskrachten worden gezien. Een beeld van «bad boys» past daar niet in.
Het project Dutch Celldogs is nog niet geëvalueerd en vindt tot op heden doorgang. Ik zie zeker een toekomst weggelegd voor zelf koken door gedetineerden, mits de voorzieningen ter plaatse daar ruimte voor bieden. In de pilots is ervaring opgedaan met zelf koken zonder direct toezicht, door gedetineerden die via plusarbeid aantoonden met meer vrijheden en verantwoordelijkheden te kunnen omgaan. Uit de evaluatie blijkt dat dit hoog gewaardeerd is en dat het juist deze privileges zijn die de veiligheid verhogen.
Wat hebt u geleerd van succesvolle projecten als Dutch Celldogs, Bad Boys Brand en het zelf koken door gedetineerden? Ziet u een toekomst weggelegd voor deze projecten? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord per project toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u de toekomst van dergelijke projecten binnen het gevangeniswezen, mede gezien de positieve uitkomsten van het WODC-onderzoek? Zullen de onderzochte projecten verder worden ontwikkeld en uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van dat er wel degelijk besparingen zijn en kunnen worden gerealiseerd door in te zetten op meer zelfredzaamheid van gedetineerden?
Ik verwelkom deze constatering.
Deelt u de mening dat dergelijke projecten een positieve invloed hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt er in het gevangeniswezen dan nog teveel ingezet op repressie en beheersing?
Ik deel de mening dat de projecten een positieve invloed kunnen hebben op de succesvolle terugkeer van gedetineerden in de samenleving. In het kader van de persoonsgerichte aanpak is een groot aantal instrumenten ontwikkeld om de re-integratie tijdens detentie te bevorderen. Dit instrumentarium is ingepast in het systeem van promoveren en degraderen.
Bent u bereid voorgaande vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja.
Het bericht dat slachtoffers van loverboys op kosten van de belastingbetaler geholpen kunnen worden in Turkije |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat kinderen met (zware) psychische problematiek of die het slachtoffer zijn van loverboys, op kosten van de belastingbetaler, nu geholpen kunnen worden door een particuliere jeugdzorginstantie in Turkije?1
Kinderen met (zware) psychische problematiek of die slachtoffer zijn van loverboys moeten kunnen rekenen op kwalitatief goede hulp. Gemeenten zijn hier verantwoordelijk voor. Gemeenten kopen jeugdhulp in voor jeugdigen die hulp en opvang nodig hebben. Mij is vooralsnog niet gebleken dat gemeenten bij deze organisatie jeugdhulp hebben ingekocht of daarover met deze organisatie afspraken hebben gemaakt. De informatie over welke relaties er zijn tussen gemeenten en aanbieders wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre heeft de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) toezicht op deze particuliere jeugdzorginstantie? Wat zijn de uitkomsten van dit inspectietoezicht?
Zoals ik eerder heb geantwoord op de kamervragen over Stoploverboys.nu (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 175) is de Inspectie alleen bevoegd toezicht te houden op organisaties of zelfstandig werkende hulpverleners die jeugdhulpaanbieder zijn in de zin van de Jeugdwet. Als een aanbieder buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente om hulp aanbiedt, dan is de Inspectie niet bevoegd toezicht te houden.
Wanneer de Inspectie Jeugdzorg geen toezicht houdt op deze particuliere jeugdzorginstantie in het buitenland, wie of wat houdt dan wel dat toezicht?
Zoals gezegd wordt op een particuliere instelling die buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente om hulp aanbiedt, door de Inspectie geen toezicht gehouden.
Wanneer een gemeente een buitenlandse aanbieder contracteert zijn de kwaliteitseisen van de Jeugdwet hiermee ook van toepassing. Deze kwaliteitseisen kunnen niet door een Nederlandse inspectie in een ander land worden gecontroleerd of afgedwongen. De toezichthouder in het desbetreffende land is in principe verantwoordelijk voor toezicht op de verleende hulp in dat land.
In hoeverre gelden de eerder gestelde kwaliteitsmaatstaven buitenlands zorgaanbod die opgesteld zijn naar aanleiding van de wens van de gehele Kamer om te komen tot kwaliteitseisen, en de toenmalige Minister voor Jeugd en Gezin die hiertoe de opdracht heeft gegeven?2
Zoals bij vraag 3 is aangegeven zijn de kwaliteitseisen van de Jeugdwet van toepassing als een gemeente een buitenlandse aanbieder contracteert, maar is toezicht niet mogelijk.
In 2010 heeft een werkgroep onder leiding van het Interprovinciaal Overleg gewerkt aan kwaliteitsmaatstaven voor buitenlands zorgaanbod in de jeugdzorg. Deze kwaliteitsmaatstaven hadden betrekking op hulpverlening aan jeugdigen die buiten Nederland wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse zorgaanbieder. Deze afspraken hadden betrekking op de oude situatie van provinciaal gefinancierde jeugdzorg en zijn niet van toepassing op jeugdhulp die op grond van de Jeugdwet wordt ingezet door gemeenten.
In het geval van Turkijezorg gaat het voor zover nu nagegaan kan worden overigens niet om een zorgaanbieder die onder verantwoordelijkheid van een Nederlandse zorgaanbieder hulp verleent.
Zijn er gemeenten die een subsidierelatie hebben met deze organisatie of een indicatie hiervoor hebben afgegeven? Zo ja, welke gemeenten zijn dat en hoe vaak is dit gebeurd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt hetgeen Turkijezorg stelt op haar website, dat de kosten voor deze zorg vergoed worden via de zorgverzekeraar of middels een indicatie afgegeven door een indicatiesteller? Hoe vaak is dit gebeurd?
Op de website van Turkijezorg wordt gesteld dat deze organisatie hulp verleent aan kinderen met psychische problemen, bij loverboyproblematiek, verstandelijk beperkte kinderen en bij thuiszitproblematiek. Dit betreft de hulp voor jeugdigen onder de 18 jaar die nu onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. Deze zorg valt sinds 1 januari 2015 niet (meer) onder de zorgverzekeringswet.
Als het gaat om de zorg voor kinderen met een ernstige beperking kan deze zorg (deels) onder de Wet Langdurige Zorg (WLZ) vallen. Vergoeding van kosten van Wlz-zorg verleend buiten Europa is in beginsel niet mogelijk, tenzij de zorgplicht van de verzekeraar in het geding is (dat wil zeggen dat de zorg niet tijdig in Nederland kan worden verstrekt). Het komt mij voor dat van een zodanige situatie geen sprake is.
Hoeveel kinderen met een ondertoezichtstelling (OTS) of voogdijmaatregel zijn er al geholpen door Turkijezorg?
Voor zover mij bekend worden en zijn er op dit moment geen kinderen aan wie Turkijezorg jeugdhulp verleent en dus ook geen kinderen met een OTS of voogdijmaatregel.
Klopt het dat Turkijezorg niet staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel?3 Kunt u aangeven welke bestuursleden en leden van de raad voor toezicht er werkzaam zijn voor Turkijezorg?
Het klopt dat Turkijezorg niet voorkomt in het register van de Kamer van Koophandel. Mij is niet bekend wie de bestuursleden en leden van de Raad van toezicht zijn van deze particuliere organisatie Turkijezorg.
Deelt u de mening dat als kinderen jeugdzorg nodig hebben en er is een voorliggende voorziening in Nederland beschikbaar, zij ook het beste in Nederland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Bij kinderen met psychische problemen, of kinderen die slachtoffer zijn van loverboys/menshandel gaat het om zware problematiek. Zij moeten kunnen rekenen op passende en kwalitatief goede zorg. Gemeenten hebben hiervoor contracten afgesloten met zorgaanbieders in Nederland. Op het Nederlandse zorgaanbod is toezicht vanuit de Inspectie.
Daarnaast is het in de meeste gevallen juist wenselijk dat deze hulp lokaal, dichtbij en in aansluiting op de leefsituatie van de jeugdige en zijn of haar gezin georganiseerd kan worden.
Het ontbreken van controle op de kwaliteit van de jeugdhulp door de Nederlandse inspectie, vind ik een belangrijke reden om hier geen gebruik van te maken.
Zijn er nog meer van dit soort particuliere instellingen in Turkije of andere landen (anders dan Nederland) die via deze wijze opereren en kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Of er meer particuliere instellingen zijn die zonder verbonden te zijn aan een zorgaanbieder in Nederland, hulp aan jeugdigen willen verlenen en zich daarvoor richten op Nederlandse ouders en jongeren, is mij niet bekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 16 november 2015?
Het is niet mogelijk gebleken de vragen voor 16 november 2015 te beantwoorden.
Kunt u tevens alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat aangeranden vrouwen vinden dat hulp politie tekort schiet |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat afgegeven werd in de uitzending van Pauw dat slachtoffers van seksueel geweld vinden dat de hulp van de politie soms tekort schiet?1
Ik ben bekend met de uitzending. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het verhaal dat het soms een week duurt voordat er na een melding van seksueel geweld contact wordt gelegd door de zedenpolitie? Wat is de gemiddelde wachttijd voor een slachtoffer voordat er een afspraak gemaakt kan worden met de zedenpolitie?
De politiemedewerker die een melding over een zedendelict ontvangt zorgt ervoor dat de melding direct wordt doorgezet naar de frontoffice van het Team Zeden. Een gecertificeerd zedenrechercheur schat op basis van de melding in welke eerste stappen noodzakelijk zijn voor het tactisch onderzoek, bijvoorbeeld het veiligstellen en de inbeslagname van digitale of fysieke sporen. Daarnaast worden noodzakelijke maatregelen genomen in het belang van de veiligheid van personen en ter voorkoming of beperking van maatschappelijke onrust.
Na de melding van een zedenmisdrijf wordt door het Team Zeden zo spoedig mogelijk contact opgenomen met de melder en wordt de melder een informatief gesprek aangeboden. Het informatief gesprek is een gesprek tussen een melder van een zedenmisdrijf en de politie, waarin de melder informatie over het delict verschaft aan de politie en de politie de melder informeert over de opsporingsmogelijkheden gericht op vervolging, teneinde beide partijen in staat te stellen een beslissing over het vervolg te nemen. De melder kan zelf slachtoffer zijn, maar kan ook namens het slachtoffer een melding doen. Het informatief gesprek wordt binnen 7 dagen gevoerd tenzij dit voor melder niet mogelijk is. Het informatief gesprek vindt direct plaats indien dit noodzakelijk is vanwege (mogelijk) maatschappelijke onrust en/of onmiddellijk uit te voeren sporenonderzoek of tactisch onderzoek.
Klopt het dat wanneer het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten na een melding van seksueel geweld dat er geen zaak wordt gestart, er ook geen gesprek aan wordt gegaan door de politie met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Slachtoffers kunnen kiezen om wel of geen aangifte te doen. Als er aangifte is gedaan en er is sprake van een redelijke verdenking van een strafbaar feit en een bekende verdachte, dan wordt de verdachte aangehouden en gehoord. Als er aangifte is gedaan, maar die levert geen verdenking op van een strafbaar feit, dan wordt de zaak in beginsel niet afgerond voordat een gesprek heeft plaatsgevonden over de inhoud van de aangifte met degene tegen wie de aangifte is gericht. Als onduidelijk is en na onderzoek blijft wie het feit gepleegd zou hebben, dan kan om die reden geen gesprek plaatsvinden. Als het slachtoffer geen aangifte wenst te doen, kan er in bepaalde gevallen worden besloten tot het ambtshalve doen van onderzoek.
Als het slachtoffer als rechtstreeks betrokkene bij het feit onvoldoende informatie heeft gegeven over de vraag óf en zo ja welk strafbaar feit zou hebben plaatsgevonden, is het in de meeste gevallen praktisch erg ingewikkeld om een onderzoek te doen. Een gesprek met een beschuldigde – als waarschuwing of om andere redenen – wordt dan bemoeilijkt doordat onduidelijk is wat er precies gebeurd zou zijn en of dat wat er gebeurd is strafbaar is of niet. Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen waarin de inschatting is dat er mogelijk gevaar is voor de veiligheid, toch met beschuldigden wordt gesproken door de politie.
Als er in beginsel wel voldoende informatie is om ambtshalve onderzoek te doen, worden de belangen van het slachtoffer – die in deze situatie immers zelf geen aangifte wenste te doen – en de belangen van de beschuldigde zorgvuldig afgewogen. De uitkomst van de afweging is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. De afweging wordt gemaakt tegen de achtergrond van de vraag of ambtshalve strafrechtelijk handelen naar verwachting bij zal dragen aan de veiligheid en de veerkracht van betrokkenen bij de zaak. Elementen zoals in de vraag verwoord, zoals dat erkenning door de verdachte een slachtoffer kan helpen bij de verwerking, of zelfs het feit dat een verdachte gehoord wordt erkenning kan opleveren, kunnen hierbij een rol spelen.
Deelt u de mening dat een gesprek met degene tegen wie de melding van seksueel geweld is gedaan een bekentenis op kan leveren, goed kan zijn voor de verwerking van het slachtoffer van seksueel geweld en eventueel een waarschuwing kan afgeven (wanneer het slachtoffer hier ook toestemming voor geeft)? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit eventueel wordt opgepakt door de politie?
Zie antwoord vraag 3.
In de uitzending kwam duidelijk naar voren dat de politie nog niet altijd doorverwijst naar het centrum voor seksueel geweld waar, naast forensisch onderzoek, ook medische en psychische hulp wordt geboden; hoe gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers sneller terecht komen bij het centrum voor seksueel geweld?
De politie heeft als uitgangspunt om alle acute zedenzaken die in aanmerking komen voor behandeling in een Centrum voor Seksueel Geweld (CSG) daar ook aan te melden. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 6 en 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er straks een landelijk dekkend netwerk is van Centra Seksueel Geweld?
In de brieven aan uw Kamer van 13 november 2015 (Kamerstuk 31 839, nr. 495) en 20 november 2015 (Kamerstuk 34 300-XVI, nr. 135) is toegelicht hoe de Staatssecretaris van VWS en ik in 2016 en 2017, eenmalig, financiële middelen aan de gemeenten ter beschikking zullen stellen voor de landelijk dekkende infrastructuur van Centra Seksueel Geweld (CSG’s). Deze tijdelijke financiële middelen zijn bedoeld ter overbrugging van de tijd die gemeenten nodig hebben om de CSG’s in te bedden in het gemeentelijk domein.
Slachtoffers van seksueel geweld hebben recht op snelle en adequate zorg. Integratie van het aanbod van de CSG’s in het beleid van gemeenten waarborgt een snelle, goede en efficiënte opvang van deze slachtoffers inclusief een goede en tijdige doorverwijzing naar het CSG. Met bovengenoemde brieven is de Staatssecretaris van VWS zijn toezegging aan uw Kamer over de financiële borging van de Centra Seksueel Geweld nagekomen.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw toezegging gedaan in het Algemeen overleg zedendelicten en seksuele weerbaarheid/misbruik om te komen tot een financiële borging van de Centra Seksueel Geweld?2
Zie antwoord vraag 6.
Schiettraining van politieagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u alsnog de gestelde vraag beantwoorden hoeveel uren schiettraining een agent heeft in de opleiding en hoeveel uren training een agent post-initieel op jaarbasis heeft? Kunt u daarbij deze keer specifiek ingaan op de schiettrainingsuren en niet, zoals in de vorige beantwoording, het totale aantal uren training?1
Agenten in opleiding (aspiranten) krijgen binnen de 50 uren aan trainingstijd in het eerste opleidingsjaar in totaal 38 uren schiettraining. De overige uren worden besteed aan onderwerpen als gevaarbeheersing en wapenleer. In latere opleidingsjaren krijgen aspiranten veertien uren schiettraining. Hiervan worden vier uren besteed aan het onderhouden van het schieten en tien uren aan specifieke schiettraining met wisselende thema’s als schiethouding, bewegen uit de vuurlijn, schieten na fysieke belasting en dergelijke.
Post-initieel krijgen politiemedewerkers die zijn uitgerust met een vuurwapen acht uren schiettraining per jaar. Voor de periode 2013 – 2015 zijn daar, in verband met de invoering van het nieuwe vuurwapen, acht uren schiettraining aan toegevoegd.
Klopt het dat agenten maximaal vier keer een blok van twee uur schiettraining krijgen, waarbij, doordat deze in groepsverband plaatsvindt, ook nog een gedeelte van de tijd gewacht moet worden en dus niet daadwerkelijk geschoten wordt door agenten? Zo ja, vindt u dit voldoende? Zo nee, wat gaat u hier voor stappen op ondernemen?
Het klopt dat politiemedewerkers uitgerust met een vuurwapen jaarlijks acht uren schiettraining met scherp krijgen, bestaande uit vier keer een blok van twee uren. Deze trainingen vinden in groepsverband plaats, waardoor er ruimte is voor collegiale coaching en feedback. Op die manier wordt de trainingstijd waarin agenten niet daadwerkelijk schieten, benut doordat agenten van elkaar en als team leren. Schiettraining houdt meer in dan het schieten met «scherpe» munitie op de schietbaan. Ook vaardigheidstrainingen maken deel uit van het trainingsprogramma, waarbij de schietvaardigheid met behulp van praktijkgerichte schietoefeningen en scenario’s in een oefenomgeving (oefenstraat) wordt ontwikkeld.
De acht uren schiettraining met scherp, aangevuld met de praktijkgerichte (schiet)oefeningen blijken voldoende te zijn om de schietvaardigheid te onderhouden. Voor medewerkers die moeite hebben met het behalen van de schiettoets worden extra trainings- en toetsmomenten aangeboden.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pilots die ertoe leiden dat agenten meer kunnen trainen, zoals het trainen met laser, breder uit te rollen (bijvoorbeeld op locatie bij politiebureaus)?
Alvorens wordt besloten om een pilot uit te breiden, is een goede evaluatie van belang. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven2, geldt ook voor het trainen met (laser)simulatie-apparatuur dat een zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen noodzakelijk is.
In het kader van de trainingsmogelijkheden voor agenten vindt op dit moment een doorontwikkeling plaats van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT Nieuwe Stijl). Belangrijk onderdeel van de IBT Nieuwe Stijl is het ondersteunen van leren op de werkplek. Binnen deze doorontwikkeling worden ook de mogelijkheden voor het trainen op de werkplek verder onderzocht.
Het bericht dat jeugdzorg zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot ongemoeid laat |
|
Nine Kooiman , Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jeugdzorg laat zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot ongemoeid»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de aantijgingen van enkele cliënten en oud-medewerkers die stellen dat jongeren die daar permanent verblijven niet verantwoord verzorgd worden, en er soms sprake was van mishandeling en tirannie vanuit de eigenaars?
De aantijgingen zoals in de media afgelopen week naar voren kwamen, hebben mij ernstig verontrust. In de uitzendingen van «Undercover in Nederland» wordt gesteld dat de zorginstelling geen veilige omgeving is. Juist zeer kwetsbare cliënten verdienen een omgeving waar goede zorg wordt geboden en waar zij zich veilig en thuis kunnen voelen.
Kunt u aangeven in hoeverre het verblijf voor kinderen en jongvolwassenen bij Hoge Aard momenteel voldoet aan normale eisen die gesteld worden aan het verblijf van kinderen en jongvolwassenen qua welzijn, veiligheid en omstandigheden?
De inspecties hebben sinds 2014 meerdere toezichtactiviteiten uitgevoerd. In de brief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden, staat meer over deze toezichtactiviteiten. De IGZ en IJZ zullen gezamenlijk het onderzoek voortzetten. De in de tweede uitzending van het SBS-programma «Undercover in Nederland» naar voren gebrachte signalen zullen daarbij uiteraard worden meegenomen. Ik zal u informeren over de resultaten van dit nadere onderzoek.
Kent u de argumenten van Bureau Jeugdzorg om niet in te grijpen bij zorgboerderij Hoge Aard in Molenschot? Zo ja, kunt u toelichten welke argumenten dit waren? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de Kamerbrief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden.
In hoeverre bent u, als stelselverantwoordelijke, direct aan de slag gegaan met deze mogelijke calamiteit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Inspectie en de politie te verzoeken onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie de Kamerbrief voor antwoord over het onderzoek door de IJZ en IGZ.2
Het bericht dat opsporingsdiensten witwasdossiers laten liggen |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat witwasdossiers blijven liggen?1
Een verdachte transactie die FIU-Nederland doorgeeft aan een handhavings- of opsporingsinstantie kan niet gelijk gesteld worden aan een witwasdossier. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Bij de diverse opsporingsdiensten is, in overleg met het Openbaar Ministerie (OM), een continu en gezamenlijk proces gaande van het inbrengen van signalen, het afwegen ervan, het verder opwerken en analyseren van die signalen en het besluiten of, en zo ja, wanneer tot onderzoek dient te worden overgegaan. Dat betekent dat ook sprake is van signalen die niet of niet direct in behandeling worden genomen.
Graag benadruk ik dat de aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en het afpakken van crimineel vermogen, een speerpunt is van dit kabinet. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Kunt u toelichten welke afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de samenwerking tussen de Financial Intelligence Unit (FIU), de opsporingsdiensten en de Belastingdienst als het gaat om witwassignalen?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties aan instanties die een taak hebben in het voorkomen en opsporen van misdrijven. De Belastingdienst heeft een meldrecht; indien de Belastingdienst stuit op mogelijke signalen van witwassen of terrorismefinanciering, meldt de dienst die bij de FIU-Nederland.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
In hoeverre worden deze afspraken uitgevoerd als wordt geconstateerd dat de samenwerking tussen deze organisaties onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de redenen dat er weinig gebeurt met de gegevens die de FIU doorgeeft aan de politie, het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst? Kunt u daarbij aangeven wat de redenen kunnen zijn om een witwassignaal van de FIU niet verder te onderzoeken?
De FIU-Nederland verstrekt informatie over verdachte transacties (VTs) aan het OM en daarmee aan de opsporingsdiensten. De FIU-Nederland verstrekt geen informatie over VTs aan toezichthouders als de Belastingdienst.
Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785) en op bovenstaande vraag 1.
Klopt het dat de FIU in 2014 ruim 277.000 meldingen kreeg, waarvan er bijna 30.000 verdacht werden verklaard? Zo nee, om welke aantallen gaat het dan en om hoeveel geld gaat het? Tot hoeveel daadwerkelijke onderzoeken hebben deze meldingen geleid?
Uit de cijfers van de FIU-Nederland blijkt dat in 2014 ruim 277.000 meldingen van ongebruikelijke transacties ontvangen zijn. Het klopt ook dat bijna 30.000 meldingen van ongebruikelijke transacties uit de database van de FIU-Nederland in 2014 verdacht zijn verklaard. De in 2014 verdacht verklaarde transacties zijn echter niet alle in 2014 als ongebruikelijke transactie ontvangen. Een in 2014 ontvangen melding van een ongebruikelijke transactie kan bijvoorbeeld eerst in 2015 verdacht worden verklaard. Het zijn twee relatief afzonderlijke processen.
De informatie van de FIU-Nederland wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, bijvoorbeeld als intelligence, startinformatie of bewijs. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Waarom wordt er aan de FIU niet teruggekoppeld wat er met de meldingen wordt gedaan? Zijn hier afspraken over gemaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Nijboer en Recourt (beiden PvdA), ingezonden 14 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 785).
Hoe lang speelt deze problematiek en wat is er gebeurd of wat gaat er gebeuren om de samenwerking op dit vlak te verbeteren?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de opsporingsdiensten en de Belastingdienst voldoende capaciteit en middelen om alle meldingen van de FIU te onderzoeken? Kunt u aangeven wat de capaciteit is die voorhanden is en hoeveel capaciteit nodig is om de door FIU doorgegeven witwasdossiers die verder onderzoek verdienen daadwerkelijk te onderzoeken?
Voor alle organisaties betrokken bij de bestrijding van witwassen geldt dat zij over voldoende capaciteit en deskundigheid beschikken. Het kabinet hecht aan het behoud hiervan.
De aanpak van financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en afpakken, is een speerpunt van het kabinet. Dit betekent dat er voortdurend kritisch wordt gekeken of de beschikbare capaciteit en deskundigheid nog voldoende is en of er aanleiding is om deze te versterken.
Voor de bestrijding van witwassen is bijvoorbeeld bij de FIOD de beschikbare tijd gegroeid van 15% van het totaal in 2012 tot 25% van het totaal in 2015.
Het bericht dat de Nationale Politie meer aandacht moet hebben voor stalkingszaken |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over de oproep van de Federatie Opvang dat er meer aandacht bij de politie moet zijn voor stalkingszaken?1
Ik ben bekend met de uitzending en het bijbehorende bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Bent u van mening dat er voldoende capaciteit bij de politie beschikbaar is om stalkingszaken te behandelen? Slaagt de politie er in om alle stalkingszaken op te pakken? Zo niet, waar ligt dat dan aan?
In het algemeen is de vraag naar politiecapaciteit en politie-expertise groot en divers. Daarom wordt er door het bevoegd gezag geprioriteerd. Bovendien wordt er van elke aangifte van huiselijk geweld (25.000 op jaarbasis) een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt de urgentie gewogen en wordt gekeken naar opsporingsmogelijkheden. Urgente gevallen worden met voorrang opgepakt.
Daarnaast speelt Veilig Thuis (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling) een zeer belangrijke rol in dergelijke zaken. Incidenten van huiselijk geweld zoals stalking worden door politie gemeld bij Veilig Thuis. Vanuit haar taakstelling en expertise bekijkt Veilig Thuis elke melding en beoordeelt of er sprake is van acuut gevaar, structurele onveiligheid of complexe problematiek. De samenwerking en afstemming tussen Veilig Thuis, Politie en OM is vastgelegd in een landelijk samenwerkingsprotocol. Samenwerking moet voorkomen dat zaken onopgemerkt blijven en ertoe bijdragen dat zaken tijdig worden geëscaleerd. Vanzelfsprekend is de strafrechtelijke weg niet de enige weg om geweld te stoppen. Ook inzet van bijvoorbeeld de hulpverlening kan een weg zijn. De bijdrage van Veilig Thuis, maar ook van het Openbaar Ministerie en andere organisaties om tot betekenisvolle interventies te komen, is onmisbaar.
Vindt u dat er op dit moment voldoende expertise beschikbaar is bij de politie voor dit soort zaken, ook om slachtoffers van stalking en huiselijk geweld te horen? Zo nee, wat voor stappen gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Nationale Politie werkt aan een nieuwe richtlijn voor stalking? Zo ja, wanneer is deze gereed en bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?
Er wordt niet gewerkt aan een nieuwe richtlijn. De politie werkt wel aan het verbeteren van het werkproces Stalking. Een projectgroep met onder meer vertegenwoordigers uit de politie-eenheden waar de ex-partnerdodingen in Den Bosch (2013), Hoofddorp (juni 2015) en Waalwijk (augustus 2015) plaatsvonden, houdt het komende half jaar het werkproces ex-partnerstalking tegen het licht en doet aanbevelingen ter verbetering. De aanbevelingen die worden vastgesteld, worden in de tweede helft van 2016 in een pilot uitgerold in een of meerdere eenheden. Op basis van de ervaringen van de pilot(s) vindt landelijke implementatie plaats van het aangescherpte werkproces.
Klopt het dat stalkingszaken voornamelijk via de ZSM-procedure (Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel en Samenlevingsgericht Mogelijk-procedure) worden afgedaan? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke zaken vaak te ernstig en/of te gecompliceerd zijn om via ZSM af te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is juist dat stalkingszaken – net als bijna alle andere zaken – via ZSM binnen kunnen komen en kunnen worden afgedaan. Dat laatste is afhankelijk van een goede triage op basis van de complexiteit van de zaak, de informatie die bij ZSM wordt ontvangen van onder meer Slachtofferhulp, de politie, Veilig Thuis en/of de reclassering. Bij de aanpak van een stalkingszaak is het dus van belang dat door genoemde organisaties de hele context en ernst van de zaak worden onderkend en ter kennis van het OM worden gebracht. Op basis van deze informatie kan zo goed mogelijk de gevaarzetting in een stalkingszaak worden bepaald en daarmee de aard en snelheid van de strafrechtelijke interventie. Deze triage kan ook inhouden dat de zaak als dermate ernstig, complex en/of onveilig wordt beoordeeld dat een andere dan een ZSM-afdoening geïndiceerd is.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er een gespecialiseerde Officier van Justitie zou komen voor belagingszaken en huiselijk geweld-zaken? Zo nee, waarom niet?
Er is binnen het OM al een officier van justitie aangesteld die zich landelijk bezig houdt met de portefeuille Huiselijk Geweld. Deze speciale officier van justitie is beleidsmatig ook belast met stalkingszaken. Daarnaast kennen alle parketten een Huiselijk Geweld officier en sommige parketten inmiddels ook een officier Jeugd, Gezin en Zeden. Deze officieren hebben regionaal tot taak om samen met politie en overige ketenpartners te komen tot een sluitende aanpak in o.a. stalkingszaken. Het OM investeert in verbetering van de integrale aanpak in zaken met kwetsbare slachtoffers, zoals stalkingszaken.
Klopt het dat stalkingsmeldingen niet centraal worden geregistreerd, waardoor in de praktijk niet eenvoudig is te zien hoe vaak gemeld is ten aanzien van een bepaalde persoon? Zo nee, waarom niet? Op welke manier heeft de politie de mogelijkheid om te zien hoe vaak iemand melding heeft gemaakt van stalking?
De politie legt binnen de Basis Voorziening Handhaving haar activiteiten vast. Via de Basisvoorziening Informatie is informatie voor elke politiemedewerker beschikbaar. Zoeken op naam van de betrokkene biedt de mogelijkheid om meer informatie te genereren. Hoewel stalking/belaging een eigen juridisch kader heeft, kan het zich ook uiten in andere misdrijven zoals bedreiging of vernieling. Daarom is er voor stalking niet altijd sprake van een herkenbare en eenduidige registratie.
De grote problemen in de (specialistische) jeugdpsychiatrie |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel dat de overheveling van de jeugdzorg rampzalig zal uitpakken?1
Het artikel gaat over de overheveling van jeugd-ggz geboden door kinderartsen. In 2014 heeft het Zorginstituut zich tegenover een zorgaanbieder uitgesproken over zorg, verleend door kinderartsen, bij de behandeling van ADHD. De conclusie was dat de behandeling van ADHD tot de Jeugdwet behoort, ongeacht of een kinderarts of bijvoorbeeld een psychiater de behandeling uitvoert. Omdat gemeenten weinig tijd hadden om de inkoop van deze zorg te realiseren, hebben VNG, VWS en zorgverzekeraars met elkaar afgesproken dat zorgverzekeraars deze ADHD-zorg nog voor één jaar namens gemeenten inkopen. Naar aanleiding van genoemde uitspraak over de ADHD-zorg verleend door kinderartsen heeft VWS het Zorginstituut gevraagd de hele productgroep Gedragsproblematiek/psychosociale pediatrie te duiden. Het resultaat van deze exercitie is op 23 juni 2015 naar de Kamer gestuurd (TK 2014–2015 nr. 31 839-472). Uitkomst is dat niet alleen de behandeling van ADHD door kinderartsen onder de Jeugdwet valt, maar ook de behandeling van «psychiatrische stoornissen» door kinderartsen. De rest van de productgroep Gedragsproblematiek/psychosociale pediatrie valt niet onder de Jeugdwet.
Gemeenten kopen momenteel de Jeugdwet-hulp voor 2016 in. In aanloop naar deze inkoopronde heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) op verschillende manieren gezorgd voor ondersteuning van gemeenten bij de inkoop van deze zorg door kinderartsen. Zo is er in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) een Handreiking opgesteld en zijn er werkateliers georganiseerd.
Het artikel in Medisch Contact is geschreven door twee kinderartsen. Zij spreken in algemene zin hun zorgen uit over de overheveling van dit deel van de jeugd-ggz naar gemeenten. Ik ben ervan overtuigd dat betrokken partijen er alles aan doen om ook dit deel van de overheveling goed te organiseren en voor betrokken kinderartsen is het dan ook van belang dat zij het (inkoop)gesprek met gemeenten aangaan.
Bent u bereid te onderzoeken wat de precieze kosten van de door kinderartsen geleverde zorg met de aandachtgebieden psychosociale zorg en complexe ontwikkelingsstoornissen zijn? Zo ja, bent u dan tevens bereid deze resultaten met de Kamer te delen, voordat deze vorm van zorg overgeheveld wordt naar de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
De precieze kosten van deze zorg zijn reeds aan de Kamer gemeld in eerdergenoemde Kamerbrief. De productgroepen ADHD en psychiatrische stoornissen omvatten in 2012 respectievelijk € 9,1 en € 1,4 miljoen. Deze budgetten zijn in de meicirculaire 2015 reeds toegekend aan gemeenten. Inclusief de groei uit het Hoofdlijnenakkoord Medisch-Specialistische Zorg en inflatiecorrectie heeft het totaalbudget een omvang van € 11 miljoen.
Kunt u garanderen dat met de geplande overheveling de vrije artsenkeuze door gemeentelijk inkoopbeleid niet in het geding komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor deze vorm van zorg geldt hetzelfde als voor andere vormen van jeugdhulp en daarmee ook andere vormen van medische zorg die naar de Jeugdwet zijn overgeheveld, zoals de behandeling van ADHD door psychiaters. De gemeente is gehouden een kwalitatief en kwantitatief passend jeugdhulpaanbod te organiseren en sluit daarvoor contracten met bepaalde aanbieders. In eerste instantie heeft de jeugdige toegang tot deze gecontracteerde aanbieders. Als een jeugdige verwezen wordt naar een vorm van jeugdhulp die niet door de gemeente gecontracteerd is, dan moet de gemeente deze jeugdhulp alsnog ter beschikking stellen. Als de gemeente wel een passend aanbod gecontracteerd heeft, maar de jeugdige wil bij een andere aanbieder terecht, dan kan de gemeente deze aanbieder alsnog contracteren of een PGB ter beschikking stellen. Op deze manier is de keuzevrijheid van de jeugdige en zijn ouders geborgd.
Wat is uw opvatting over het belang van de vertrouwensband die een behandelend kinderarts met deze specifieke doelgroep heeft? Hoe gaat u als stelselverantwoordelijke garanderen dat deze vertrouwensband niet in het geding komt?
De gemeente is vrij om te bepalen welke aanbieder hij inkoopt, mits hij een passend aanbod organiseert. Zo kan de gemeente voor de behandeling van ADHD bijvoorbeeld een psychiater contracteren, in plaats van een kinderarts. Ik kan mij voorstellen dat het bij lopende behandeling wenselijk is dat een jeugdige bij dezelfde aanbieder blijft.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om alle gemeenten voor te bereiden op een mogelijke overheveling van deze zeer specialistische vorm van hulp? Kunt u in uw antwoord ook specifiek ingaan op het opleiden van gemeentelijke medewerkers die met de uitvoering belast zullen worden?
De VNG heeft in samenwerking met de NVK een handreiking opgesteld en werkateliers georganiseerd ter ondersteuning van de medewerkers die zich bezighouden met de inkoop van deze zorg.
Vindt u het wenselijk voor deze specifieke doelgroep de somatische en psychosociale behandeling op te splitsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheveling van de ggz-behandelingen door kinderartsen sluit niet uit dat een kinderarts zowel somatische als psychische aandoeningen kan behandelen, en betekent ook niet per definitie dat behandelingen worden opgesplitst.2 De behandeling van psychische stoornissen door een kinderarts valt onder de Jeugdwet;3 Medisch psychologische zorg als onderdeel van de integrale behandeling van een somatische aandoening valt onder de Zorgverzekeringswet;4 Als een kinderarts bij een psychische stoornis bij een jeugdige zowel somatische als psychische gevolgen behandelt, dan moet de kinderarts twee losse behandelingen declareren, respectievelijk ten laste van een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. In algemene zin verzoek ik gemeenten en zorgaanbieders om bij het samenstellen van het jeugdhulpaanbod goed naar de behoefte van de individuele zorgvrager te kijken en maatwerk te bieden. Zo kan in het geval van somatische comorbiditeit integrale behandeling door de kinderarts meerwaarde hebben.
Welke gevolgen heeft deze overheveling voor de zorg van cliënten die tijdens hun behandeling 18 worden? Hoe zal de zorgcontinuïteit voor deze personen, die zich in een cruciale levensfase bevinden, gegarandeerd worden?
De zorg voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen valt vanaf het 18e levensjaar onder de zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. In het geval van een doorlopende behandeling is het van belang dat de aansluiting tussen het gemeentelijk domein en verzekeraarsdomein goed georganiseerd is. Als de verzekeraar de betreffende behandeling bij dezelfde zorgaanbieder heeft ingekocht als de gemeente, dan kan de jeugdige bij deze behandelaar blijven en zal de factuur vanaf de 18-jarige leeftijd naar de verzekeraar gaan in plaats van de gemeente. Als de verzekeraar dezelfde zorg bij een andere aanbieder heeft
ingekocht, dan zal de jeugdige moeten overstappen naar deze behandelaar en zal zorginhoudelijke (gegevens)overdracht tussen behandelaren moeten plaatsvinden. De jeugdige kan bij de keuze voor een zorgverzekeraar meewegen welke behandelaren deze gecontracteerd heeft.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de vele uren die jeugdpsychiaters kwijt zijn aan administratie weg te nemen?2
Uw Kamer heeft eerder de werkagenda «informatievoorziening en administratie 2015–2017» ontvangen. Deze werkagenda is opgesteld door de VNG, en zorgaanbieders, in samenwerking en afstemming met mijn departement. In deze werkagenda is een analyse opgesteld van de knelpunten welke sinds de inwerkingtreding van de Wmo2015 en de Jeugdwet zijn ontstaan.
Het blijkt dat knelpunten die de benodigde inspanningen voor administratie, bijvoorbeeld in de facturatie en declaratie, diverse oorzaken kunnen hebben en er dus ook diverse oplossingsrichtingen mogelijk kunnen zijn. De oplossingen kunnen liggen op het ondersteunen van landelijke ict voorzieningen voor prijs per product financiering, maar vooral in nieuwe bekostigingsvormen waarin geen afspraken meer worden gemaakt in termen van prijs per product. Behoudens BSN hoeven dan geen persoonsgegevens te worden gewisseld en kan worden afgerekend middels kwantiteiten aan geleverde producten. Hierdoor wordt het verantwoorden van de bestede middelen voor zowel gemeenten als aanbieders – op een voor de accountant acceptabele manier – een stuk eenvoudiger.
Welke kosten zijn er gemoeid met de vele uren die psychiaters kwijt zijn aan administratie vanwege software-mankementen in de declaratiesystemen van gemeenten?
Deze informatie wordt niet landelijk bijgehouden en is sterk afhankelijk van de lokale situatie en de afspraken die de psychiaters met gemeenten hebben gemaakt.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de vele onbetaalde facturen die jeugdpsychiaters hebben open staan met de grootst mogelijke spoed te betalen?
Hier ligt een verantwoordelijkheid voor jeugdpsychiaters zelf om rekeningen te versturen naar hun financier met de persoonsgegevens die zijn toegestaan door de tijdelijke ministeriële regeling voor declaraties in de Jeugdwet. Praktisch alle gemeenten bieden de mogelijkheid van bevoorschotting om betalingsproblemen met aanbieders te voorkomen. Psychiaters dienen hiervoor contact op te nemen met de betreffende gemeenten.
Wat vindt u van het gevolg van het omzetplafond, waarbij geld een belangrijkere rol gaat spelen dan de behandeling van het kind?
Wat is uw reactie op het feit dat jeugdpsychiaters aangeven het idee te hebben dat kinderen met complexe problematiek te lang in wijkteams «blijven hangen»?3
Deze hypothese is getoetst in het nader onderzoek naar de toegang van gemeenten van Partners in jeugdbeleid (zie ww.jeugdmonitor.nl) en deze hypothese kon voor de onderzochte gemeenten niet worden bevestigd. In 2016, als de toegang langer draait, zal hiernaar een specifiek nader onderzoek plaatsvinden bij andere gemeenten.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke met deze signalen doen, om ervoor te zorgen dat kinderen en gezinnen de hulp ontvangen die zij nodig hebben?
Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid om lokale problemen in de aansluiting van vraag en aanbod op te lossen. Ik volg daarbij nauwlettend of bepaalde problemen zich op grote schaal voordoen. Door nader onderzoek te verrichten naar aanleiding van de resultaten uit de benchmark beleidsinformatie Jeugdwet wordt dit inzicht vergroot. Aangrijpingspunt is hierbij het verklaren van grote verschillen in jeugdhulpgebruik bij gelijksoortige gemeenten.
Wat is uw reactie op de zorgen die deze jeugdpsychiaters hebben omtrent de privacy?
Ik ben verheugd dat hier aandacht aan wordt besteed in het project vermindering administratieve lasten van de VNG en branches gezamenlijk. De VNG besteed hier al aandacht aan: https://www.visd.nl/visd/gegevensuitwisseling-en-privacy. Verder staat het aanbieders vrij deze signalen of klachten te delen met de daartoe in het leven geroepen instanties zoals het College bescherming persoonsgegevens en de Inspectie jeugdhulp. Naar aanleiding van signalen over schending van privacyregels doet het Cbp een onderzoek naar de toegang bij 41 gemeenten.
Kunt u met het oog op privacy en het beroepsgeheim toelichten welke gegevens het CBS bij jeugdpsychiaters opvraagt?4
Het CBS vraagt voor de benchmark beleidsinformatie jeugdhulp data over jeugdhulp uit in termen van jeugdhulp zonder of met verblijf en in het laatste geval: pleegzorg, gezinsgericht, gesloten plaatsing en overige met verblijf. Het model om beleidsinformatie voor jeugdhulp te genereren is getoetst met een Privacy Impact Assessment en daarin zijn geen problemen geconstateerd met beroepsgeheim van BIG geregistreerde artsen. Deze heb ik u 14 april 2015 doen toekomen (Vergaderjaar 2014–2015, 31 839, nr. 465). Het CBS publiceert gegevens alleen geanonimiseerd en geaggregeerd, conform de Wet CBS. Dit is ook de reden waarom er voor de verwerking van gegevens voor het CBS is gekozen.
Wat is uw reactie op het feit dat deze jeugdpsychologen aangeven dat zij alleen nog kinderen van welvarende ouders behandelen?
Het is aan de gemeente om aan de jeugdhulpplicht uit de Jeugdwet te voldoen. Daarbij hoort een gelijke toegang voor ieder kind. Het is aan gemeenten om daar passende afspraken over te maken met de zorgaanbieders en de sociale wijkteams. Zie verder mijn antwoord op vraag 13.
Het bericht politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie nam in 2,5 jaar 24.000 vuurwapens in beslag»?1
Deze cijfers waren mij bekend. Ik ervaar het als positief nieuws dat zoveel (vuur)wapens in beslag worden genomen.
Klopt het dat het hier niet gaat om 24.000 vuurwapens, maar om 11.516 vuurwapens (7264 pistolen, 3706 geweren, 546 pistoolmitrailleurs) aangezien imitatiewapens, onderdelen en gas-alarmpistolen niet vallen onder de categorie vuurwapens?
Ja, dat klopt.
Kunt u uiteenzetten hoeveel wapens (vuurwapens, imitatie vuurwapens en gas alarmpistolen) er naar categorie de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Op basis van het systeem Basis Voorziening Handhaving (BVH) van de politie zijn de volgende cijfers te geven over het aantal geregistreerde vuurwapens dat in beslag is genomen.
Categorie
2013
2014
2015 (t/m 31/8)
Totaal
Geweer/pistool/revolver
4.529
3.942
2.499
10.970
Imitatie
1.923
1.543
878
4.344
Alarm/gas
1.746
1.563
1.007
4.316
Onderdelen
884
702
288
1.874
Onbekend
637
640
398
1.675
Geweermitrailleur/pistoolmitrailleur
169
206
171
546
Luchtdruk
1
0
0
1
Kunt u aangeven wat er in het NOS-bericht bedoeld wordt onder het kopje overig?
Het kopje «overig» in het NOS-bericht is een optelsom van de kopjes «onbekend» en «luchtdruk» in bovenstaande tabel. Het kopje «onbekend» bestaat uit twee categorieën, namelijk vuurwapens die het uiterlijk hebben van een ander voorwerp dan een wapen (74 in bovengenoemde periode) en wapens die als vuurwapen zijn ingevoerd maar door de verbalisant niet in één van de andere categorieën konden worden ondergebracht (1.601 in bovengenoemde periode).
Kunt u aangeven hoeveel vuurwapens er in Europa (per land) de afgelopen jaren in beslag zijn genomen?
Ik beschik niet over deze cijfers.
Bent u het eens met de analyse in het artikel dat het echt aanpakken van illegale vuurwapenhandel niet volstaat zonder het aanpakken van de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u het eens met de analyse die in het artikel wordt gemaakt dat er te weinig capaciteit is bij de politie om de netwerken achter de illegale vuurwapenhandel aan te pakken? Zo ja, wat gaat u voor stappen ondernemen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. De aanpak van illegale wapens heeft recent juist meer aandacht gekregen, waardoor er intensiever wordt gerechercheerd op illegaal wapenbezit om te achterhalen waar het wapen vandaan komt en hoe iemand er aan is gekomen.
Wat gaat u ondernemen om de toename van illegale wapenhandel tegen te gaan, gezien het feit dat de drempel om ze te gebruiken steeds lager wordt en het land steeds weer opgeschrikt wordt door liquidaties?
De gegevens die mij bekend zijn, leiden niet tot de conclusie dat de illegale wapenhandel toeneemt. Er lijkt echter wel sprake te zijn van een toenemend gebruik van zware automatische wapens binnen het criminele circuit.
De bestrijding van de illegale wapenhandel wordt door alle betrokken diensten uiterst serieus genomen. Zoals ik bij het antwoord op vraag 7 heb aangegeven, krijgt de aanpak van illegale wapens meer aandacht. Deze aanpak wordt vanuit verschillende invalshoeken vormgegeven, hetgeen ik ook in mijn brief van februari 2015 aan uw Kamer heb gemeld2. De strafmaat voor illegaal wapenbezit is in maart 2012 verhoogd en het Openbaar Ministerie (OM) geeft extra aandacht aan illegaal wapenbezit. Intensivering van informatiedeling, opsporing en inlichtingenverwerving inzake het verkrijgen van (illegale) vuurwapens geeft de politie meer zicht op criminele netwerken. Daarnaast vindt verbetering van de expertise en automatisering bij de forensische opsporing plaats en heeft het tegengaan van illegale handel in vuurwapens op internet bijzondere aandacht.
Om slagvaardiger de verspreiding en het gebruik van illegale wapens tegen te gaan, is een netwerk tussen de operationele diensten van de politie, Koninklijke Marechaussee, douane en OM opgericht. Ook het Ministerie van Veiligheid en Justitie is hierbij aangesloten. Dit netwerk versterkt de operationele samenwerking tussen de verschillende betrokken diensten en werkt aan het verder versterken van de internationale samenwerking bij de bestrijding van illegale wapenhandel.
Welke zaken hebben bij de politie prioriteit en topprioriteit? Zijn deze prioriteiten de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Op lokaal niveau worden de (strafrechtelijke) prioriteiten van de politie bepaald door de gemeenteraad (lokaal veiligheidsplan) en het Openbaar Ministerie. Daarnaast zijn er de landelijke prioriteiten die door mij worden vastgesteld, gehoord de regioburgemeesters en het College van procureurs-generaal. Deze vormen beide de input voor het regionaal beleidsplan. Hierin wordt de politiecapaciteit verdeeld over de onderdelen van de eenheid.
De huidige landelijke prioriteiten zijn vastgelegd in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Deze kent zes prioritaire thema’s: ondermijning, cybercrime, horizontale fraude, kinderporno, high impact crimes en afpakken. Voor elk thema is een specifieke meetbare landelijke beleidsdoelstelling bepaald. Er is niet landelijk bepaald hoeveel politiecapaciteit moet worden ingezet om deze beleidsdoelstellingen te halen.
Wat is de capaciteit die de politie heeft per prioriteit en topprioriteit? Is deze capaciteit de afgelopen jaren toe- of afgenomen? Waar had dat mee te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over de politie voorzien op 14 oktober 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht dat personeel monddood wordt gemaakt in de vrouwenopvang |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «medewerkers in de vrouwenopvang Heemskerk monddood worden gemaakt»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Voor de beantwoording van deze vragen heb ik informatie ingewonnen bij de gemeente Haarlem en de BlijfGroep. De situatie die in het Noord-Hollands Dagblad van 3 oktober jongstleden wordt beschreven gaat over de periode 2012/2013.
Uit navraag blijkt dat deze instelling HBO-geschoolde maatschappelijk werkers in dienst heeft ten behoeve van de hulpverlening. Dit beleid is niet gewijzigd de afgelopen jaren. Voor de locatie Heemskerk is niet bezuinigd op de formatie.
De centrumgemeenten vrouwenopvang dragen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit (inclusief veiligheid) van de voorzieningen en het toezicht daarop. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bevat een basisnorm voor kwaliteit die zowel gemeenten als instellingen bindt. Het is aan de gemeenteraad om deze nader te concretiseren in aan de voorzieningen te stellen eisen. Het personeelsbeleid van de vrouwenopvang Heemskerk is primair een zaak van de werkgever en de gemeente Haarlem. Het is niet aan mij om daar op dit moment een oordeel over te hebben. Op grond van de brief van de Inspecteur van de Arbeidsinspectie uit 2014 (zie onder 5) heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de locatie onveilig is voor het personeel. Voor wat betreft de veiligheid van cliënten loopt een onafhankelijk onderzoek waarover ik u eerder uitgebreid bericht heb. Het is dan ook nog te vroeg om daarover conclusies te kunnen trekken.
Hoe oordeelt u over de signalen dat deze opvang niet alleen onveilig is voor vrouwen, maar zeker ook voor personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze signalen in het licht van eerdere signalen die de vrouwen hebben afgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat, sinds medewerkers ontslagen zijn, er minder en lager geschoold personeel werkzaam is in Heemskerk? Vindt u dit wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar de arbeidsomstandigheden in Heemskerk? Zo nee, waarom niet?3
Ik zie hiertoe thans geen aanleiding, omdat dit al is gebeurd. In 2011 en 2014 heeft de Arbeidsinspectie een bezoek gebracht aan diverse locaties van de BlijfGroep, waaronder de locatie in Heemskerk. De Inspecteur geeft in haar brief van 10 juli 2014 aan dat ze een positieve indruk heeft van de zorg die besteed wordt aan de arbeidsomstandigheden en dat ze geen overtredingen heeft kunnen constateren.
Wat is de stand van zaken in Heemskerk? Zijn de misstanden inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik uw Kamer heb geantwoord (Kamerstukken II, 2015/2016, Aanhangsel 104) naar aanleiding van Kamervragen van de leden Kooiman en Karabulut (beiden SP) heeft de gemeente Haarlem naar aanleiding van de berichten onmiddellijk een spoedinspectie laten uitvoeren door de GGD Kennemerland. De hoofdconclusie van deze inspectie was, dat de schoonmaak op de locatie ontoereikend en onder de norm was. Deze conclusie was echter niet redengevend om de betreffende locatie ongeschikt te verklaren voor de opvang. Met GGD, Blijf Groep en ambtenaren van de gemeente Haarlem zijn afspraken gemaakt over een verbeterplan. Met Blijf Groep zijn concrete afspraken gemaakt om de hygiëne te verbeteren. Tevens is een tijdspad voor de te realiseren verbeteringen afgesproken. De GGD zal in opdracht van de gemeente een eindinspectie uitvoeren.
Daarnaast is er in opdracht van het bestuur van de gemeente Haarlem een onafhankelijk onderzoek naar de mogelijke misstanden gestart. Dit loopt nog.
Kunt u de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek naar de misstanden in Heemskerk de Kamer doen toekomen, tezamen met een reactie op dit rapport?
Ja, dit heb ik ook toegezegd in het Algemeen Overleg met uw Kamer over geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA)/ kindermishandeling van 24 september jongstleden. Naar verwachting is het onafhankelijke onderzoek in november gereed. De uitkomsten zullen samen met een reactie daarop worden meegezonden met de voortgangsrapportage GIA, die in december van dit jaar naar de Kamer gaat.
Het splitsen van het ministerie van Veiligheid en Justitie om de rechtsstatelijke taak en de veiligheidstaak weer uit elkaar te halen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u uw uitspraken over het in de toekomst opdelen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie nader toelichten?1
Kunt u beargumenteren waarom u het goed zou vinden als de «rechtsstatelijke taak» en de «veiligheidstaak» van het Ministerie van Veiligheid en Justitie verder uit elkaar getrokken zouden worden?
Hoe zou dat volgens u idealiter moeten gebeuren?
Op welke termijn zou dat volgens u plaats moeten vinden?
Hoe ingrijpend is volgens u een dergelijke splitsing, bijvoorbeeld als het gaat om het weer onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken brengen van de Nationale Politie?
Hoeveel voorbereidingstijd zou daar volgens u voor nodig zijn?
Bent u bereid op korte termijn op ambtelijk niveau voorbereidingen hiervoor te laten treffen, bijvoorbeeld door diverse scenario’s uit te laten werken, op grond waarvan vervolgens keuzes gemaakt kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid hierover te spreken met de Minister van Veiligheid en Justitie, en deze zo nodig te overtuigen van de noodzaak om de rechtsstatelijke taak van de veiligheidstaak te scheiden? Zo niet, waarom niet?
Het bericht “Politie die drugslabs ontruimde 'onverantwoord' ingezet” |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie die drugslabs ontruimde «onverantwoord» ingezet»?1
Het LFO assisteert bij het ontmantelen van drugslaboratoria en hennepkwekerijen. De werkdruk bij de LFO is al langere tijd hoog maar was in de onderzochte periode uitzonderlijk hoog. Dit kwam onder andere door de inzet van het LFO in het kader van MH17. Kenmerkend voor het LFO-werk is dat veel inzetten niet planbaar en lastig voor te bereiden zijn, dat zij vaak vlak voor of in het weekend plaatsvinden en dat er gelijktijdig of direct opeenvolgend op meerdere locaties moet worden gewerkt. Dit verklaart ten dele waarom lange werkdagen en soms zelfs werkweken van 60 uur voorkomen.
Een hoge werkdruk is onwenselijk, met name als deze structureel is. Dat kan fouten en uitval tot gevolg hebben, een situatie waar zowel werknemer als werkgever niet bij gebaat zijn. Het belang van naleving van de Arbeidstijdenwet binnen de gehele politieorganisatie heeft dan ook de aandacht van de korpschef. De politie stuurt ook steviger op naleving dan voorheen. Het eerste resultaat hiervan is al zichtbaar: de korpschef heeft mij bericht dat de eerste drie maanden van 2015 een daling laten zien van het aantal overtredingen met ruim 44% ten opzichte van dezelfde periode in 2013. De daling varieert per eenheid van circa 30% tot ruim 60%.
Specifiek voor de LFO is van belang dat de capaciteit van het team inmiddels is verdubbeld van 4 naar 8 fte. De vier nieuwe medewerkers lopen sinds begin dit jaar met de vier ervaren medewerkers mee. De nieuwe medewerkers zullen naar verwachting begin 2016 het hooggekwalificeerde en specialistische werk zelfstandig kunnen uitvoeren.
Ter verdere verlichting van de werkdruk zijn de criteria voor de inzet van de LFO aangescherpt. Zo gaat het team alleen naar de plaats delict wanneer dit in het belang is van de opsporing, er ernstige milieuschade is of als er sprake is van gevaar voor de gezondheid van mensen. Daarnaast werkt de LFO nauw samen met de brandweer. De brandweer beheert en onderhoudt het materieel van de LFO en drie adviseurs gevaarlijke stoffen van de brandweer staan de LFO bij met advies op het terrein van risico’s en de aanpak van ontmantelingen. Ik ga er vooralsnog van uit dat deze maatregelen soelaas bieden. De korpschef zal de ontwikkelingen nauwlettend volgen en indien nodig verder bijsturen. Gelet op de ontwikkelingen is het zeker niet uit te sluiten dat de capaciteit verder moet worden uitgebreid.
Deelt u de mening van de voorzitter van de politiebond ACP dat de werksituatie van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) leidt tot levensgevaarlijke situaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke specifieke risico’s kleven er aan het ontmantelen van drugslabs? Op welke manier worden de agenten daarover ingelicht en tegen beschermd?
Medewerkers kunnen in aanraking komen met gevaarlijke stoffen die ernstige verwondingen kunnen veroorzaken. Om de veiligheid en gezondheid van medewerkers te garanderen is het werken met deze stoffen aan strenge voorschriften en regelgeving gebonden. De veiligheidsvoorzieningen voor de LFO-medewerkers zijn van het hoogste niveau. Meetapparatuur, beschermende kleding en de aanwezigheid van de brandweer waarborgen de veiligheid van medewerkers en de omgeving. LFO-medewerkers volgen een op het werk toegesneden, specialistische opleiding die hen toerust voor de risicovolle ontmanteling van drugslabs. De bestrijding van gevaarlijke stoffen, en in het verlengde daarvan ook de zorg voor de veiligheid van hulpverleners op de plaats incident, is een reguliere taak van de brandweer. De LFO is bij de ontmanteling betrokken, om de productieplaats zo goed mogelijk te onderzoeken op sporen van criminelen en om sporendragers veilig te stellen.
Hoeveel expertise op het ontmantelen van drugslabs is er aanwezig bij de politie? Deelt u de mening dat de specialistische capaciteit hiertoe uitgebreid zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat politieagenten nachtdiensten hebben van 26,5 uur of in 28 dagen geen dag vrij hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de politietop, zoals wordt beweerd in het artikel, al lange tijd op de hoogte was van deze misstanden? Zo ja, wat heeft de politietop gedaan om de situatie te verbeteren?
De herinspectie is uitgevoerd in november 2014 en het rapport is door de Inspectie SZW in maart 2015 aan de politie toegestuurd2. Inmiddels zijn de in antwoord op vragen 1, 2 en 5 genoemde maatregelen genomen. Verder is de verplichte veiligheidsanalyse inmiddels uitgevoerd.
Wat gaat u doen ten aanzien van de politietop, nu dat blijkt dat de situatie niet succesvol is verbeterd? Welke stappen onderneemt u ten aanzien van de politietop?
In antwoord op vragen 1, 2 en 5 heb ik uiteengezet welke maatregelen de korpschef inmiddels heeft genomen.
Kunt u aangeven of u op de hoogte was van dit inspectierapport? Welke consequenties heeft u aan de conclusies van het rapport verbonden?
Het is gebruikelijk dat de Inspectie SZW dergelijke rapporten zendt aan de directe werkgever, in dit concrete geval de leiding van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie en aan de korpsleiding. Naar aanleiding van het door u aangehaalde nieuwsbericht heeft de korpschef mij het betreffende rapport toegezonden. Individuele boeterapporten worden door de Inspectie niet gepubliceerd. Wel publiceert de Inspectie periodiek zogenaamde factsheets, waarin het totaal aan bevindingen op een hoger aggregatieniveau wordt gepresenteerd. Dat is ook ten aanzien van de overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de politie gebeurd. Deze factsheet genaamd «Herinspecties bij politie en justitiële inrichtingen 2015» heb ik uw Kamer op 1 juli 2015 toegezonden, voorzien van mijn reactie hierop.3
Kunt u aangeven waarom het inspectierapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet gepubliceerd is?
Zie antwoord vraag 8.
Neemt u het signaal serieus dat uit het onderzoek «Ruim baan voor de agent» blijkt dat 90% van het ondervraagde politiepersoneel vindt dat er te weinig uitvoerende capaciteit is? Zo ja, wat gaat u ondernemen dit te verbeteren?2
Dit signaal was ook één van de punten in het «inwerkdossier voor de nieuwe Minister van Veiligheid en Justitie» dat ik dit voorjaar na mijn aantreden van de SP heb mogen ontvangen. Ik heb schriftelijk gereageerd op de afzonderlijke punten uit dit dossier, waaronder de zorg onder politiemedewerkers over de beschikbare operationele sterkte. Ik verwijs u naar deze reactie.5