De Al Houda-moskee in Geleen |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Invallen in moskee om witwassen» over de Al Houda-moskee in Geleen1 en de eerdere berichten over de salafistische machtsovername binnen Al Houda en verdenkingen van steun aan de gewapende jihad door de aan de moskee verbonden stichting Babycare?2
Ja.
Deelt u de mening dat de machtsovername door salafistische voorhoedes in steeds meer moskeeën een bedreiging vormt voor democratie en rechtsstaat? Zo neen, waarom niet?
Het komt voor dat verschil van mening over de gewenste koers van een moskee kan leiden tot schisma’s en spanningen binnen een moskee. Indien dergelijke ontwikkelingen gepaard gaan met het aanzetten tot haat, onverdraagzaamheid, afzondering en de inperking van de vrijheid van anderen door personen of organisaties vanuit bepaalde salafistische leerstellingen is dat zorgelijk.
Zoals eerder per brief aan de Kamer gemeld (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 39), steunt het kabinet lokale partners bij hun omgang met dergelijke problematische gedragingen door middel van een driesporenaanpak. De aanpak bestaat uit het aangaan van de dialoog, maar ook het confronteren van organisaties en individuen bij problematische gedragingen. Tot slot wordt, zowel ten aanzien van eventuele schisma’s en spanningen alsook in meer algemene zin, door OM en politie gehandhaafd op strafbare feiten of indien personen of organisaties een gevaar vormen voor de openbare orde of voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid de Al Houda-moskee te sluiten en de stichting Babycare te laten ontmantelen? Zo neen, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is.
De arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Onrust bij Primark: «Als ik alles had geweten, was ik er nooit gaan werken'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen onder druk staan?
Of de signalen kloppen kan ik niet uit eigen waarneming of onderzoek bevestigen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat intimidatie een ernstige zaak is en dat het van groot belang is dat zorgvuldig gehandeld wordt als werknemers ziek zijn, ook in het licht van de privacybescherming en het medisch beroepsgeheim. De werkgever is verplicht te zorgen voor gezonde werkomstandigheden en een beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen.
FNV heeft haar bevindingen met de Inspectie SZW gedeeld en heeft recent aan de Inspectie een verzoek gedaan tot een nader onderzoek naar de arbeidsomstandigheden bij Primark (verzoek conform artikel 24, lid 7, Arbowet). Dit verzoek is door de Inspectie opgepakt en de komende periode wordt dit onderzoek uitgevoerd. Indien daartoe aanleiding is, zal het onderzoek uitgebreid worden naar de naleving van andere wetgeving waarop de Inspectie toezichtbevoegd is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat bij de Primark in Groningen sprake is van een hoge werkdruk, intimidatie door leidinggevenden, het negeren van gezondheidsklachten en het niet betalen van loon bij overwerk? Zo ja, bent u bereid om de Inspectie SZW controles bij de Primark in Groningen te laten uitvoeren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie SZW controles uitgeoefend bij andere winkels van de Primark? Zo ja, kunt u toelichten wat de uitkomsten hiervan waren? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In de afgelopen jaren zijn er enkele inspecties geweest bij winkels van Primark in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen en in verband met schoonmakers. Deze inspecties hebben geen aanleiding gegeven tot verder optreden.
Er zijn vanaf 2011 over de 16 vestigingen in Nederland een tiental klachten bij de Inspectie SZW ingediend, waarvan twee tot nader onderzoek hebben geleid. Er is een waarschuwingsbrief uitgegaan voor het ontbreken van een plan van aanpak bij de RI&E.
Zie voorts het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u, gezien de arbeidsomstandigheden, bereid Primark Nederland aan te spreken op het feit dat meerdere vestigingen geen ondernemingsraad hebben, terwijl de wet voorschrijft dat een ondernemingsraad bij 50 personeelsleden of meer verplicht is? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Medezeggenschap van werknemers is van groot belang. Het is dan ook niet voor niets dat deze medezeggenschap is verankerd in onze Grondwet en verder is uitgewerkt in de Wet op de Ondernemingsraden. U stelt terecht dat elke onderneming waar in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, verplicht is een OR in te stellen. Deze verplichting geldt ook voor vestigingen van Primark in Nederland. Dit is in het belang van het goed functioneren van de onderneming ten behoeve van het overleg met en vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen.
Indien een ondernemer weigert om een OR in te stellen dan kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan de wet en alsnog een OR instelt. De rechter kan het nakomen van deze plicht bevorderen door een sanctie te koppelen aan het niet nakomen. Er kan dan sprake zijn van een overtreding van de Wet economische delicten.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden heeft de Inspectie SZW bovendien de bevoegdheid om de werkgever inlichtingen te vragen omtrent de instelling en het functioneren van een ondernemingsraad.
Uit de berichtgeving maak ik op dat een woordvoerder van Primark heeft verklaard dat Primark het nut van een OR erkent en dat er sinds een aantal maanden voorbereidingen worden getroffen om een OR op te richten. FNV Handel heeft aangegeven dat op 2 maart een constructief overleg heeft plaatsgevonden met de directie van Primark. Het bedrijf erkende daarbij dat er zaken zijn die op korte termijn moeten veranderen. Het heeft een aantal maatregelen aangekondigd die tot betere arbeidsomstandigheden moeten leiden. Daaronder is het oprichten van een ondernemingsraad genoemd. Met dat gesprek is het probleem daar aan de orde geweest waar het hoort: tussen werkgever en werknemer. Het is immers in de eerste plaats aan werknemers – daarbij al dan niet ondersteund door hun vertegenwoordigende organisaties – om werkgevers aan te spreken op het instellen van een OR.
Zoals ik heb aangegeven in het VAO arbeidsmarktbeleid van 22 februari jongstleden gaat mijn ministerie op korte termijn in gesprek met de kledingbranche over de arbeidsomstandigheden in filiaalbedrijven. In die gesprekken zal uiteraard gewezen worden op de wettelijke plicht om in alle vestigingen met meer dan 50 werknemers een OR in te stellen.
Het bericht 'Onderbetaling bij aanleg Centrale As' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderbetaling bij aanleg Centrale As»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen hierover van 24 juni 2016 en uw antwoorden daarop?2
Ja.
Wat is uw opvatting over de handelwijze van de provincie Friesland als zijnde opdrachtgever in dezen nu het naar aanleiding van de onder 2. bedoelde vragen en een verzoek van de vakbond daartoe plaatsgevonden hebbende onderzoek van uw Inspectie SZW uitwijst dat sprake is geweest van onderbetaling en schijnconstructies? Deelt u de mening dat deze handelwijze laakbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland neemt haar taak als hoofdopdrachtgever serieus en is in gesprek gegaan met de hoofdaannemer over de situatie. Ook heeft de provincie Friesland de FNV gevraagd om een lijst met bevindingen. Daarnaast heeft de provincie Friesland om in bezit te komen van meer detailkennis met de FNV overleg gevoerd om over te gaan tot een audit bij de hoofdaannemer. De provincie en de hoofdaannemer willen tot slot graag in overleg treden met de FNV en eventuele andere partijen om te bekijken hoe de loonvordering van de ijzervlechters (en mogelijke andere personen) op een voor alle partijen acceptabele wijze kunnen worden beoordeeld en afgehandeld. De resultaten van deze acties zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u (bij benadering) aangeven op welke wijze en ten begrote van welke bedragen de bouwvakkers in kwestie te kort zijn gedaan?
De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het is dan ook niet aan mij om informatie uit dit rapport met uw Kamer te delen. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de verzoeker te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. De verzoeker kan het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de provincie Friesland ondanks bedoelde misstanden op kosten van de belastingbetaler (en feitelijk over de rug van de in dezen benadeelde werknemers) een feestje viert bij de opening van de Centrale As? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De opdrachtgever moet alert zijn op signalen tijdens de werkzaamheden. De provincie Friesland heeft ook op deze signalen gereageerd (zie antwoord 3). Het ceremonieel afsluiten van de werkzaamheden is gebruikelijk bij bouwprojecten.
Vindt u dat de provincie Friesland het afgelopen jaar naar aanleiding van diverse niet mis te verstane signalen in haar rol als opdrachtgever voldoende actie heeft ondernomen teneinde misstanden tegen te gaan? Waaruit heeft deze actie feitelijk bestaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de provincie Friesland in dezen haar verantwoordelijkheid (eindelijk) moet nemen en actie dient te ondernemen teneinde te zorgen dat de in dezen benadeelde werknemers alsnog krijgen wat hen toekomt?
Voordat de provincie Friesland aansprakelijk kan worden gesteld moet de FNV de directe werkgever aansprakelijk stellen voor het achterstallige loon. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud daarvoor gebruiken. Is deze poging zonder succes, dan kunnen de werkgever en diens opdrachtgever tegelijkertijd hoofdelijk worden aangesproken voor de voldoening van het loon. Als ook dit niet lukt dan kunnen de hogere schakels achtereenvolgens (volg tijdelijk) worden aangesproken. Uiteindelijk kan de provincie Friesland zelf in de rol van hoofdopdrachtgever voor de voldoening van het achterstallige loon worden aangesproken. Ik ga ervan uit dat de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn in deze situatie orde op zaken zullen stellen. De provincie heeft daartoe actie ondernomen, zie antwoord op vraag 3.
Zou u het wenselijk vinden als de provincie Friesland zich zou verschuilen achter het formele feit dat de Wet Aanpak Schijnconstructies (die de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor misstanden als hier aan de orde voor eens en altijd regelt) niet gedurende de hele periode van de werkzaamheden aan de Centrale As van toepassing was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb ook geen signaal dat de provincie Friesland dat doet.
Hoeveel Friese (dan wel andere Noordelijke) bouwvakkers hebben dankzij en bij de aanleg van de Centrale As werk gevonden? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de naar eigen zeggen van de provincie Friesland daarvoor vrijgemaakte gelden als ook verrichte inspanningen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Vindt u in bovenstaande aanleiding om extra aandacht te besteden aan de rol en verantwoordelijkheid van de overheid als opdrachtgever bij projecten als hier aan de orde? Bent u bereid bij momenteel in uitvoering zijnde dan wel binnenkort in uitvoering komende projecten overheidsopdrachtgevers nog eens extra op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat overheidsopdrachtgevers zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden als opdrachtgever. Daarom is in de eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies ook specifiek aandacht besteed aan de lagere overheden. Er is dit jaar wederom voorlichting gepland. Daarin zullen de lagere overheden worden meegenomen.
Schijnconstructies bij de aanleg van de Centrale As in Friesland |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «FNV: Schijnzelfstandigen in Friesland, Wiebes aan zet» en «Aannemers hebben er een potje van gemaakt?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat twintig schijnzelfstandigen € 691.200,– per jaar kosten en dat twintig ijzervlechters in vaste dienst, of op de juiste manier betaalde uitzendkrachten, bijna twee keer zoveel, € 1.279.618,60 kosten?
Als er daadwerkelijk gebruik is gemaakt van schijnzelfstandigen dan is dat zeer verwerpelijk. De rechter zal echter allereerst moeten vaststellen of er sprake is (of was) van een dienstbetrekking en dus loon. Daarna kan de rechter vaststellen of er sprake is van achterstallig loon en de omvang daarvan. De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de belanghebbenden te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. Zij kunnen het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Wat is uw reactie op de geconstateerde misstanden door de Inspectie SZW en het geschrevene door de Inspectie SZW: «Voor de ijzervlechterwerkzaamheden op het project De Centrale As van deze ZZP’ers was van enige zelfstandigheid geen sprake.»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens om de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties te gaan handhaven in deze specifieke situatie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst doet op grond van artikel 67 van de AWR geen uitspraken over individuele belastingplichtigen. De Belastingdienst zal beoordelen of hij in dit concrete geval aanleiding ziet om nadere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de aanbestedingsregels van de provincie geëvalueerd moeten worden om situaties als deze in de toekomst te voorkomen? Zo ja, gaat u de provincie daarop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland is verantwoordelijk voor de aanbesteding van werkzaamheden die verband houden met de aanleg van deze autoweg. In die verantwoordelijkheid moet de provincie alles doen om ervoor te zorgen dat alle werknemers die werkzaam zijn in dit project het correcte loon krijgen uitbetaald. De provincie Friesland is gehouden bij aanvang van het project alle maatregelen te nemen die nodig zijn. De provincie bepaalt zelf welke maatregelen nodig zijn. In hoeverre de provincie vooraf voldoende in het werk heeft gesteld om de correcte uitbetaling van het loon te garanderen kan ik niet beoordelen. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter. De provincie Friesland kan in haar rol van hoofdopdrachtgever aangesproken worden om orde op zaken te stellen. De provincie heeft toegezegd hiervoor zorg te zullen dragen. In hoeverre de geconstateerde onderbetaling en de geconstateerde schijnzelfstandigheid voor de provincie aanleiding zouden moeten zijn om haar aanbestedingsprocedures te herzien kan ik en wil ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat er feitelijk sprake is van zwartwerken? Zo ja, wie zijn er volgens u verantwoordelijk voor deze situatie en welke maatregelen worden er genomen tegen de verantwoordelijken? Zo nee, waar is hier dan wel sprake van en wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4. In hoeverre hier sprake is van zwart werk of van een andere misstand kan ik niet beoordelen. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud van het in antwoord 2 bedoelde rapport gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Deelt u de mening dat de benadeelde medewerkers zo snel mogelijk een nabetaling moeten krijgen? Zo ja, gaat u de Provincie aanspreken hier zorg voor te dragen als eindverantwoordelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De FNV zal eerst een loonvordering dienen in te stellen bij de werkgever. Daarna kan de FNV de werkgever en diens opdrachtgever hoofdelijk aansprakelijk stellen en vervolgens de hogere schakels in de keten. Heeft dit geen succes dan kan de FNV de provincie Friesland aansprakelijk stellen. Overigens heeft de provincie Friesland zich reeds bereid verklaard om er voor zorg te dragen dat lagere schakels in de keten hun verantwoordelijkheid nemen. Van een directe nabetaling zou pas sprake kunnen zijn als alle pogingen van de FNV om het achterstallige loon te vorderen zijn gestrand. Dit ligt niet in de rede omdat alle schakels kunnen worden aangesproken.
Grote werkgevers die bewust werknemers ‘slapend’ in dienst houden |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het item «Ook «spookcontracten» bij grote werkgevers»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat EenVandaag schetst over grote werkgevers die bewust werknemers slapend in dienst houden?
Uit de betreffende uitzending van EenVandaag alsook uit de jurisprudentie blijkt dat het inderdaad voorkomt dat grote en kleine werkgevers werknemers na afloop van de loondoorbetalingsperiode in dienst houden met als enige reden het niet willen betalen van de transitievergoeding bij ontslag.
Deelt u de mening dat het bewust slapend in dienst houden van een werknemer enkel om de transitievergoeding te ontwijken onfatsoenlijk werkgeverschap inhoudt? Zo ja, deelt u de mening dat er in dergelijke situaties sprake is van verwijtbaar handelen door werkgevers? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het enkel in dienst houden van een werknemer om (nog) geen transitievergoeding te hoeven betalen niet getuigt van fatsoenlijk werkgeverschap, zoals ik ook heb aangegeven in de uitzending van EenVandaag.
De vraag of er in een dergelijke situatie ook sprake is van verwijtbaar handelen van de werkgever, zodanig dat hij een billijke vergoeding verschuldigd zou zijn, is ter beoordeling van de rechter aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. Tot nu toe is het beroep van een werknemer op ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever uitsluitend vanwege het in stand houden van een dienstverband na twee jaar ziekte door de rechter niet gehonoreerd. Ook in hoger beroep is geoordeeld dat het slapend in stand houden van het dienstverband om op die manier te ontkomen aan het betalen van een transitievergoeding rechtens niet ongeoorloofd is en geen tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst of misbruik van bevoegdheid oplevert.2Daarbij wordt benadrukt dat de keuze voor het laten voorduren van de arbeidsovereenkomst niet zonder verplichting is.
Dat laatste heb ik ook benadrukt in mijn antwoorden op eerdere vragen.3 De werkgever blijft na afloop van de loondoorbetalingsperiode bijvoorbeeld gehouden zich in te spannen voor de re-integratie van de werknemer en passende arbeid aan te bieden als dat voorhanden is. Een reden om de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer in stand te houden kan dus bijvoorbeeld ook zijn dat de werkgever verwacht dat er binnen afzienbare termijn verbetering zal optreden in de gezondheidssituatie van de werknemer of ander passend werk beschikbaar zal komen, of omdat hij zich ook op langere termijn nog wil inspannen om een werknemer te re-integreren als de gelegenheid zich bij hem voordoet.
Voor zover het in stand houden van de arbeidsovereenkomst enkel is ingegeven door het niet willen betalen van een transitievergoeding maak ik uit de reactie die werkgevers hebben gegeven op het item van EenVandaag op, dat zij voornamelijk in afwachting zijn van de in de brief in mijn brief van 21 april 20164 aangekondigde wetgeving. Op grond daarvan krijgt de werkgever een bij ontslag van een langdurig arbeidsongeschikte werknemer betaalde transitievergoeding gecompenseerd. Als gevolg van dit voorstel is er voor werkgevers geen aanleiding meer om een arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer slapend in stand te houden na afloop van de loondoorbetalingsperiode uitsluitend om de transitievergoeding niet te hoeven te betalen. Een wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld zal zo spoedig mogelijk bij uw Kamer worden ingediend.
Bent u bereid om met de grote werkgevers, zoals Arriva, HEMA en Albert Heijn, genoemd in het item van EenVandaag in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van slapende dienstverbanden enkel om de transitievergoeding te ontwijken? Zo ja, binnen welke termijn denkt u deze gesprekken te kunnen voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende redenen zijn waarom een werkgever de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer in stand laat. Als de enige reden daarvoor het niet willen betalen van een transitievergoeding is, was mijn reactie daarop in de uitzending van EenVandaag duidelijk. Een gesprek voegt naar mijn mening daaraan niets toe.
Gezien de onwenselijke situatie waarin werknemers met een slapend dienstverband zitten, ziet u een mogelijkheid om het voornemen van het kabinet, om werkgevers per 1 januari 2019 te compenseren2 wat betreft de kosten voor ontslag bij langdurige ziekte, eerder in te voeren? Zo ja, binnen welke termijn is dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Een eerdere invoering dan 1 januari 2019 is niet mogelijk. De zogenoemde compensatieregeling zal worden uitgevoerd door UWV. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 1 december 2016, waarnaar in de vraagstelling wordt verwezen, heeft de invoering van deze regeling grote impact op de (digitale) processen bij UWV. Het betreft een nieuwe wettelijke taak voor UWV waarvoor verschillende (digitale) systemen en processen zullen moeten worden aangepast. De gevolgen hiervan zullen echter beperkt zijn omdat het wetsvoorstel erin voorziet dat ook ontslagvergoedingen die zijn betaald in de periode tussen 1 juli 2015 (introductie van de transitievergoeding) en de datum van inwerkingtreding van de compensatieregeling, zullen worden gecompenseerd.
Ziet u andere mogelijkheden om aan dit ongewenste gedrag van sommige werkgevers een einde te maken? Zo ja, bent u bereid om deze mogelijkheden te benutten? Zo nee, waarom niet?
Een van de risico’s van een slapend dienstverband voor de werkgever is dat bij een later ontslag een hogere transitievergoeding verschuldigd is. De transitievergoeding wordt immers berekend aan de hand van de lengte van het dienstverband. Mijns inziens ligt het niet voor de hand om ook de transitievergoeding te compenseren die verschuldigd is over de periode dat het dienstverband na afloop van de loondoorbetalingsperiode slapend in stand is gehouden. In samenhang met het feit dat aan het voorgenomen wetsvoorstel terugwerkende kracht zal worden verleend, is er geen reden meer om deze praktijk van slapende dienstverbanden in stand te houden en zitten daar dus ook financiële risico’s aan voor werkgevers.
Dubbele kinderbijslag voor ouders met kinderen met autisme |
|
Carola Schouten (CU), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Onder verwijzing naar uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat 70–75% van de ouders met kinderen met autisme een positief advies van het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) krijgt voor de dubbele kinderbijslag, bij hoeveel van deze kinderen is er sprake van dubbele diagnose zoals bijvoorbeeld naast de diagnose autisme, een angststoornis, spraakproblemen, verstandelijke problemen of een lichamelijke handicap?1
Binnen de groep door het CIZ afgegeven positieve adviezen ten behoeve van dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte in verband met autisme kan het CIZ globaal drie groepen onderscheiden: kinderen met alleen de diagnose autisme, kinderen die naast de diagnose autisme een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking hebben en een groep die een andere diagnose heeft in combinatie met een vermoeden van autisme.
Uit de gegevens van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2016 blijkt dat binnen de groep kinderen met autisme met een positief advies van het CIZ ongeveer 35% naast de diagnose autisme een lichamelijke en/of zintuiglijke en/of een verstandelijke beperking heeft.
In ongeveer 57% van de afgegeven positieve adviezen in de hierboven genoemde periode gaat het om kinderen met alleen de diagnose autisme.
De groep van kinderen waarbij sprake is van een andere aandoening en een vermoeden van autisme is ongeveer 8%.
Het merendeel van de groep met de diagnose autisme heeft dus geen dubbele diagnose. Wel kan het zo zijn dat een kind in de categorie «psychiatrisch» naast autisme ook een andere psychiatrische aandoening heeft, bijvoorbeeld autisme én een angststoornis. Exacte aantallen zijn niet te geven omdat de informatie niet rechtreeks uit de geautomatiseerde systemen is te halen. Het CIZ registreert namelijk op soort ziekte of stoornis (lichamelijk, verstandelijk, zintuiglijk of psychiatrisch) en niet op het hebben van een bepaalde aandoening.
Kunt u toelichten hoe vaak de dubbele kinderbijslag wordt toegekend als een kind alleen de diagnose autisme heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Constaterende dat u in uw antwoorden aangeeft dat er naast een objectieve medische diagnose een intensieve zorgvraag moet zijn, hoe moeten ouders aantonen dat hun kind een intensieve zorgvraag heeft? Als ouders die de zorg voor hun kind zelf opnemen hier inderdaad niet over rapporteren in de vorm van een verslag, hoe kunnen deze ouders toch aantonen dat hun kind een intensieve zorgvraag heeft? Kunt u nader verduidelijken in welke gevallen een kind met autisme volgens u wel een intensieve zorgvraag heeft en in welke gevallen volgens u niet?
Door het medisch vragenformulier zorgvuldig en compleet in te vullen, kunnen ouders de zorgbehoefte van hun kind beschrijven. De gang van zaken is zo dat CIZ na ontvangst van het ingevulde formulier telefonisch contact opneemt met de ouders om de zorgbehoefte op de diverse levensterreinen verder in kaart te brengen, tenzij het kind een indicatie heeft op basis van de Wet langdurige zorg. Als de ouders niet al verslagen van bijvoorbeeld professionele begeleiders of schoolrapportages hebben meegestuurd, vraagt CIZ om dat alsnog te doen.
Van intensieve zorg zoals bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de kinderbijslagwet is sprake als het een kind betreft dat zodanig ernstig beperkt is in het dagelijks functioneren als gevolg van een ziekte of stoornis van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische aard, dat de verzorging en oppassing door de ouders in ernstige mate wordt verzwaard. Zoals beschreven in de eerdere antwoorden op Kamervragen2 beoordeelt het CIZ de mate van zorgbehoefte van het kind aan de hand van de door de ouders gegeven antwoorden en meegezonden verklaringen en het beoordelingskader.
In het beoordelingskader worden 10 levensterreinen/functies3 onderscheiden. Per levensterrein/functie wordt beoordeeld welke hulp, begeleiding of vorm van toezicht het kind nodig heeft. Er moet sprake zijn van volledige hulp en/of noodzaak tot continue aanwezigheid/toezicht bij de handelingen en het gedrag om tot een voldoende score te komen. Alleen dan is er een ernstige mate van verzwaring van de verzorging en oppassing in vergelijking met de zorgbehoefte van gezonde kinderen. Om te komen tot een zorgvuldige en onafhankelijke beoordeling en om willekeur uit te sluiten moet de zorgbehoefte medisch objectiveerbaar zijn. Daarvoor moet er allereerst een medische verklaring zijn over een ziekte van lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychiatrische aard. Ten tweede wordt voor de beoordeling van de zorgbehoefte niet alleen op het verhaal van de ouders afgegaan maar ook op een verklaring door een professional die de zorgbehoefte op de onderscheiden levensterreinen/functies die de ouders schetsen, onderbouwt. Dit kan bijvoorbeeld een arts, een psycholoog, een orthopedagoog, een leerkracht of een gediplomeerde begeleider zijn. Voor het levensterrein/functie «oppassing» waarbij ingegaan wordt op het gedrag van het kind, moet het gaan om gedragspathologie waarvoor een verklarende diagnose is voor het gedrag van een psychiater, of, bij een verstandelijke handicap van een gedragsdeskundige. Er moet in die gevallen namelijk worden aangetoond dat er in verband met voorkomende of dreigende gedragsproblemen en escalaties permanent toezicht is vereist.
Door na te gaan of de verslagen van de professionals met elkaar en op zichzelf beschouwd in combinatie met de ervaring die de ouders naar voren brengen consistent en plausibel zijn, kunnen de casusbehandelaars de situatie vergelijken met het beoordelingskader en zo beoordelen of sprake is van een intensieve zorgbehoefte.
Er kan niet in zijn algemeenheid worden aangegeven wanneer kinderen met autisme in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag. Dit komt omdat kinderen met autisme sterk onderling verschillen in hun gedrag en behoeften. Het kan daarbij gebeuren dat kinderen weliswaar meer zorg vragen dan andere kinderen terwijl er toch geen sprake is van een voldoende positieve score op de 10 levensterreinen/functies, met als gevolg dat de dubbele kinderbijslag niet kan worden toegekend. Dit correspondeert niet altijd met de beleving van de ouders die de zorg voor hun kind als intensief ervaren. Tegelijkertijd kan niet uitsluitend op de beleving van de ouders worden afgegaan.
Iedere aanvraag wordt daarom individueel op basis van geobjectiveerde informatie naar zorgbehoefte beoordeeld. Zoals ook bij andere diagnoses volstaat niet alleen de diagnose autisme.
Kunt u toelichten hoe het beoordelingskader is geëvalueerd? Wie was er betrokken bij deze evaluatie? Waarom is er niet met juist met externe partijen, bijvoorbeeld ook ouders, gesproken voor de evaluatie van het beoordelingskader?
Het beoordelingskader dat per 1 januari 2015 in gebruik is genomen is intern bij het CIZ geëvalueerd in september 2015. Onderzocht is hoe het kader wordt toegepast door de beoordelaars en op welke punten extra aandacht nodig is. Bij de evaluatie waren diverse medewerkers van het CIZ, belast met de dagelijkse behandeling van adviesaanvragen dubbele kinderbijslag, een medisch adviseur, een teamcoach met aandachtsgebied dubbele kinderbijslag en drie adviseurs Analyse en Advies betrokken. Hierbij is vanuit zorginhoudelijk perspectief en juridisch perspectief en vanuit interne afstemming en coördinatie gekeken. Naar aanleiding van de evaluatie is het beoordelingskader op een aantal procesmatige punten aangepast en is het medisch vragenformulier op enkele punten verduidelijkt. Dit betrof tekstuele aanpassingen om te helpen bij de interpretatie en bedoeling van bepaalde zinnen en onderwerpen zodat ouders makkelijker over de situatie kunnen rapporteren en de beoordeling beter kan verlopen. Uit deze interne evaluatie bleek dat het beoordelingskader als zodanig volstond en dat er geen aanleiding was om verdere wijzigingen door te voeren.
Kunt u toelichten hoe het CIZ ouders hulp biedt bij het invullen van het medische formulier? Is het mogelijk voor ouders direct contact op te nemen met het CIZ? Waarom wel of niet?
Indien ouders vragen hebben met betrekking tot het invullen van het medisch vragenformulier kan telefonisch contact worden opgenomen met het CIZ. Bij het CIZ zijn per regio dagelijks medewerkers beschikbaar voor het beantwoorden van vragen over de aanvraag dubbele kinderbijslag. Daarnaast nemen de beoordelaars altijd contact op met de ouders na ontvangst van het ingevulde formulier om ouders de gelegenheid te geven aanvullende mondelinge of schriftelijke informatie te geven en wordt het advies van het CIZ toegelicht. Bij uitzondering wordt een huisbezoek gedaan als het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Constaterende dat u aangeeft dat u alleen door tussenkomst van Kamerleden bekend bent met de brieven van bezorgde ouders, kunt u toelichten hoe het kan dat deze ouders wel een ontvangstbevestiging van hun brieven hebben gehad van uw ministerie?
Na ontvangst via kamerleden op 21 november 2016 van de hier bedoelde brieven is binnen het Ministerie van SZW nagegaan of de brieven via de reguliere kanalen waren ontvangen. Dat bleek niet het geval te zijn. Daarom is besloten de brief die persoonlijk aan mij gericht was en waarvan een adres bekend was, alsnog als ontvangen te beschouwen en een ontvangstbevestiging te sturen. Bij de andere brief was dit door het ontbreken van een adres niet mogelijk.
Bent u bereid om met (een aantal van) deze bezorgde ouders in gesprek te gaan in plaats van alleen de brieven te beantwoorden? Zo ja, wanneer kunt u dit organiseren? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de eerdere set vragen over dit onderwerp had ik al aangegeven te zullen reageren op de via de kamerleden ontvangen brieven. Er heeft op 9 februari 2017 een gesprek plaatsgevonden tussen 6 ouders van kinderen met een autistische aandoening en ambtenaren van de SVB, het CIZ en het ministerie. In dat gesprek zijn de door de ouders ervaren problemen in de verzorging en opvoeding van een kind met autisme in relatie tot het huidige beoordelingskader besproken.
De brieven en het gesprek hebben geleid tot een aantal concrete acties.
In verband met de in het gesprek door de ouders afgegeven signalen over het medische vragenformulier en de toepassing van het beoordelingskader, is het beoordelingskader en de beoordelingsprocedure besproken met de teams van de CIZ-medewerkers die de adviseringsaanvraag voor dubbele kinderbijslag in behandeling krijgen. Per regio wordt nu geїnventariseerd welke signalen herkend worden en tot welke acties die zouden moeten leiden. Dit proces is nog gaande. Hierbij wordt bijvoorbeeld gekeken of aanvullende scholing noodzakelijk is, zoals op het gebied van kinderen met psychiatrische aandoeningen. Recent is al bij een regio een scholing GGZ georganiseerd met dit doel.
Ouders worden altijd telefonisch op de hoogte gesteld van de uitkomst van het CIZ-advies, ongeacht of dit advies nu positief is of negatief. Ouders vinden echter dat zij onvoldoende worden geïnformeerd over de inhoud van een negatief advies. Zij geven aan dat alleen de scores op de levensterreinen/functies worden gedeeld en verder geen uitleg wordt gegeven aan de totstandkoming van die scores. Het CIZ gaat de komende periode in de teams aandacht besteden aan het verbeteren van de telefonische toelichting van een negatief advies. Deze training zal ondermeer plaatsvinden aan de hand van dezelfde casuïstiek voor alle behandelteams dubbele kinderbijslag.
De ouders vonden de voorlichting over de procedure (met name over wanneer de SVB en wanneer het CIZ aan zet is) niet duidelijk genoeg. Daarop is de voorlichting over de procedure opnieuw bezien en verbeterd.
Tenslotte heb ik nog gekeken naar cijfermateriaal. In het jaar 2016 zijn door het CIZ in totaal 20.384 aanvragen behandeld. Het percentage positieve adviezen, ongeacht aandoening van het kind, bedraagt 69,3%; het percentage aantal negatieve adviezen was 30,7% van het aantal afgegeven adviezen. Bij 3.989 gevallen werd geen advies opgesteld omdat geen reactie van de ouders of derden werd ontvangen of omdat het proces om administratieve redenen werd beëindigd.
In 2016 was sprake van 530 ingediende bezwaren, waarop in 254 gevallen alsnog positief is geadviseerd en in 293 negatief. Het hoge aantal bezwaarzaken die worden afgerond met een positief advies is deels te verklaren omdat ouders in de bezwaarfase vaak alsnog voldoende informatie overleggen die bij het primair besluit nog ontbraken. Bij de invoering van het nieuwe beoordelingskader was gerekend op ongeveer drie keer zoveel bezwaren.
Voorzover kon worden nagegaan is in 2016 en 2017 in twee beroepszaken uitspraak gedaan over de dubbele kinderbijslag voor intensieve zorg waarbij het kind naast een andere aandoening ook een aandoening had in het autistische spectrum en het CIZ op grond van het beoordelingskader geen positief advies had verstrekt. De rechter heeft deze beroepen ongegrond verklaard.
Dan heb ik, evenals in de voorgaande beantwoording van Kamervragen gekeken naar de totaalcijfers van de afgelopen jaren4 om na te gaan of deze afwijken van wat beoogd is bij de invoering van het beoordelingskader, te weten behoud van de omvang van de toenmalige doelgroep. Op dit moment is de omvang van de doelgroep weer ongeveer gelijk aan het aantal ten tijde van de invoering van het nieuwe beoordelingskader per 1 januari 2015. Zoals eerder aangegeven waren er in het vierde kwartaal 2014 ca. 23.535 kinderen waarvoor een tegemoetkoming voor thuiswonende kinderen met intensieve zorg werd verstrekt. Dit betrof de Tegemoetkoming Ouders Gehandicapte kinderen (TOG). Het criterium voor de TOG ging uit van minimaal 10 uur AWBZ-zorg voor een thuiswonend kind. In het tweede kwartaal van 2016 was het aantal toekenningen voor dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg voor thuiswonende kinderen 23.678.
Met inachtneming van het feit dat in 2015 sprake was van een overgangsjaar, de verbeteracties en de hierboven gemelde cijfers beschouw ik het beoordelingskader en de toepassing ervan als voldoende. Volgend jaar vindt een beleidsdoorlichting plaats van artikel 10 van de SZW-begroting over de tegemoetkomingen voor ouders. Het onderwerp dubbele kinderbijslag voor intensieve zorgbehoevende thuiswonende kinderen maakt onderdeel uit van de beleidsdoorlichting.
Discriminatie bij Amsterdamse uitzendbureaus |
|
John Kerstens (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Discriminatie bij uitzendbureaus:«Wit personeel? Komt in orde»»?1
Ja.
Herkent u zich in de uitkomsten van de Actiegroep Doetank Peer dat driekwart van de ondervraagde Amsterdamse uitzendbureaus discrimineert?
Discriminatie wordt nog te vaak ervaren, ook op de arbeidsmarkt. Verschillende onderzoeken tonen dit aan. Zo bleek uit het door Panteia in opdracht van mijn ministerie in 2015 uitgevoerde onderzoek2 naar discriminatie in de werving- en selectiefase dat een Nederlander met een migrantenachtergrond twee keer minder kans heeft om te worden benaderd voor een baan dan een autochtone Nederlander onder de 35 jaar. Ook de kans dat oudere werknemers worden benaderd bleek in dit onderzoek twee keer zo klein. Het in 2015 door het SCP in opdracht van de gemeente Den Haag uitgevoerde onderzoek3 naar discriminatie op de Haagse arbeidsmarkt gaf eenzelfde beeld weer. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat autochtone kandidaten met dezelfde kwalificaties 1,5 keer meer kans hadden op een succesvolle sollicitatie dan Hindoestaans-Nederlandse kandidaten en 1,8 keer meer kans dan Marokkaans-Nederlandse kandidaten. Overigens betroffen dit twee onderzoeken die geen betrekking hadden op de uitzendbranche. Hoe de cijfers voor de uitzendbranche zijn, is door mij niet nader onderzocht.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat deze uitzendbureaus discrimineren? Zo ja, hoe gaat u deze foute uitzendbureaus aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden.
Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV), het College voor de Rechten van de Mens (College) dan wel aangifte doet bij de politie. Door een melding te maken dan wel aangifte te doen trek je een duidelijke grens en kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven dan wel door de rechter een uitspraak worden gedaan. Zij zijn hiertoe bevoegd en het beste uitgerust.
Het is daarnaast belangrijk dat werkgevers iedere sollicitant op diens eigen kwaliteiten beoordelen. Alleen dan is het mogelijk om ook daadwerkelijk de beste kandidaat voor de functie te selecteren. Om werkgevers bewust te maken van mogelijke onbewuste vooroordelen ben ik in 2016 een campagne over arbeidsmarktdiscriminatie gestart. Onderdeel van deze campagne was een toolkit met tips voor werkgevers om te voorkomen dat vooroordelen de sollicitatieprocedure beïnvloeden (te vinden op www.discriminatie.nl). Deze campagne zal in 2017 worden herhaald.
De rijksoverheid geeft verder het goede voorbeeld door geen zaken te willen doen met uitzendbedrijven die discrimineren. In de raamcontracten met uitzendbedrijven is opgenomen dat indien sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens discriminatie het contract onmiddellijk kan worden opgezegd. Om deze werkwijze ook buiten de rijksoverheid te stimuleren, zijn de hiervoor ontwikkelde anti-discriminatieclausules opgenomen op de website van Pianoo. Dit is een openbare toegankelijke website van het Ministerie van EZ die als doel heeft professionalisering van inkoop bij alle overheden. Naar aanleiding van uw vraag zal ik de gemeente Amsterdam hier nog specifiek op attenderen.
In hoeverre zou anoniem solliciteren volgens u kunnen bijdragen aan het voorkomen van arbeidsdiscriminatie?
Uit de Rijksmonitor anoniem solliciteren die ik u op 5 november 20164 heb toegestuurd, komt naar voren dat medewerkers die betrokken zijn bij de werving- en selectieprocedure de rol van onbewuste vooroordelen bij zichzelf onderschatten. Ook blijkt dat anoniem solliciteren kan bijdragen aan de dialoog binnen de organisatie over de rol van onbewuste vooroordelen in de werving- en selectiefase en het belang van een diverse organisatie. Daarmee kan anoniem solliciteren een rol spelen in het bijdragen aan bewustwording en het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie. Het is aan elke werkgever, waaronder ook de rijksoverheid, om zelf te beoordelen of en op welke wijze anoniem solliciteren een rol kan spelen binnen de eigen organisatie.
Om het gesprek hierover verder te stimuleren, heb ik de Rijksmonitor onder de aandacht gebracht van het Ministerie van BZK als werkgever Rijk en van sociale partners. Voor zover uw vraag zich richt op de rijksoverheid is dit een onderwerp voor Minister Blok. Minister Blok heeft zijn visie hierop bij brief van 12 december 2016 (Kamerstuk 34 550-XV, nr. 38) aan u doen toekomen. Dit naar aanleiding van de tijdens de begrotingsbehandeling van SZW door het lid Marcouch ingediende motie die verzoekt om invoering van anoniem solliciteren bij het Rijk. Hierin heeft Minister Blok aangegeven geen voorstander te zijn van de invoering van anoniem solliciteren binnen de rijksoverheid. Dit met het oog op de normalisering van de rechtspositieregeling van overheidspersoneel en op basis van de pilots anoniem solliciteren nog niet zonder meer duidelijk is dat anoniem solliciteren bijdraagt aan het bevorderen van een meer inclusieve werkomgeving. Naar aanleiding van de door mij tijdens het Algemeen Overleg Inburgering en Integratie van 2 februari jl. gedane toezegging zal ik aan sociale partners vragen welke mogelijkheden zij zien naar aanleiding van de Rijksmonitor anoniem solliciteren.
Bent u bereid om met de gemeente Amsterdam in overleg te gaan om deze discriminerende uitzendbureaus te weren van lokale overheidsopdrachten? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de Inspectie SZW de afgelopen jaren deze discriminerende Amsterdamse uitzendbureaus gecontroleerd op arbeidsrisico’s, zoals onderbetaling, arbeidsuitbuiting, of te lange werktijden? Zo ja, kunt u toelichten hoeveel en welke arbeidsrisico’s er per uitzendbureau zijn geconstateerd? Zo nee, bent u bereid om deze uitzendbureaus te controleren op arbeidsrisico’s?
De Inspectie SZW zet haar capaciteit risicogericht in, namelijk daar waar de meest hardnekkige problemen zitten en de kans op effect het grootst is. Doel is om de notoire overtreders en misstanden aan te pakken. Binnen ieder programma wordt een optimale mix van instrumenten gekozen om de beoogde doelen en maatschappelijke effecten binnen een programma te bereiken.
Zoals ook volgt uit haar Meerjarenplan 2015–2018 is de uitzendbranche één van de sectoren waar de Inspectie heeft vastgesteld dat sprake is van een hoog risico op onder andere onderbetaling, arbeidsuitbuiting en lange werktijden. Vandaar dat zij een programma Uitzendbureaus ontwikkeld heeft. Binnen dit programma werkt zij in een interventieteam samen met de Belastingdienst en UWV.
Het is niet te zeggen of de Inspectie SZW de afgelopen jaren bij de uitzendbureaus uit het undercoveronderzoek heeft geïnspecteerd, aangezien de namen niet bekend zijn gemaakt.
Sinds 1 januari 2016 worden resultaten van de sinds die datum gehouden controles op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs openbaar gemaakt via de website www.inspectieresultatenszw.nl.
Jonge vrouwen die vaak in deeltijd werken |
|
Steven van Weyenberg (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrouwelijke twintigers werken in Nederland veel minder uren dan mannen» en het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau «Eerste treden op de arbeidsmarkt»?1 2
Ja. Zie ook onze antwoorden op vergelijkbare Kamervragen3 van het lid Yücel (PvdA).
Kunt u toelichten wat de oorzaken zijn van het vaker (ongewenst) in deeltijd werken door vrouwen dan door mannen? Klopt het dat momenteel de vraag naar arbeid vooral in sectoren zit waar relatief weinig vrouwen werken, zoals de exacte en technische sector? Kunt u dit staven met cijfers? Zo nee, waarom niet?
De oorzaken zijn nu nog niet duidelijk, dat is juist onderwerp van het onderzoek. Het onderzoek maakt deel uit van een Europees project waarbij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) zich richten op jonge vrouwen en mannen (van 18–35 jaar) aan het begin van hun arbeidsloopbaan. Tijdens het tweede deel van het project zal de focus komen te liggen op het verklaren van de geconstateerde verschillen en het in kaart brengen van mogelijke beleidsinterventies. Het verschil tussen sectoren wordt daarbij meegenomen.
Deelt u de zorgen over de (langdurige) consequenties van de constatering dat jonge vrouwen minder vaak dan mannen economisch zelfstandig zijn, zoals uit dit onderzoek blijkt? Bent u bereid om de financieel onafhankelijke positie van vrouwen te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen worden gedeeld door het kabinet. Dat is de reden dat ik, samen met het SCP het Europese project ben gestart waarvan het aangehaalde onderzoek het eerste deel uitmaakt.
Economische zelfstandigheid is een van de speerpunten in het emancipatiebeleid van het kabinet. In mijn brief van 20 januari jl. aan uw Kamer4 ben ik ingegaan op de opbrengsten van dat beleid. Tussen 2005 en 2015 steeg het aandeel economisch zelfstandige vrouwen (tussen de 20 en 64 jaar) van 46% naar 54%.
In de tweejaarlijkse Emancipatiemonitor van SCP en Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) wordt deze positie gemonitord; daarnaast voeren OCW en SCP samen het hiervoor genoemde Europees project uit over dit onderwerp.
Kunt u aangeven in hoeverre vrouwen zich bewust zijn van de economische consequenties op lange termijn van het al op jonge leeftijd parttime gaan werken? Wilt u vrouwen beter informeren over deze gevolgen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Dat is een interessante vraag die aan de orde zal komen in het tweede deel van het project. Op basis van de uitkomsten daarvan zal worden gekeken welke aanvullende beleidsacties gewenst zijn. Op dit moment lopen al diverse acties die hieraan raken. Zo heeft het Ministerie van OCW een online budgettool laten ontwikkelen door WOMEN Inc en NIBUD, om ouders inzicht te geven in de financiële mogelijkheden en consequenties van de door hun gekozen arbeid- en zorgverdeling. Het Ministerie van OCW subsidieert ook How2Spendit, om het financieel bewustzijn bij jonge vrouwen te bevorderen. Ook maatregelen die gericht zijn op lokaal niveau lopen door in 2017; gemeenten kunnen met cofinanciering vanuit OCW projecten organiseren gericht op economische zelfstandigheid, zoals het succesvolle Kracht on Tour.
In hoeverre kunt u toelichten of het verschil in carrièreperspectief voor vrouwen die al vroeg parttime gaan werken, in Nederland anders is ten opzichte van vergelijkbare landen? Indien dit verschil bestaat, kunt u aangeven wat hiervoor de achterliggende redenen zijn?
Nederland blijkt de grootste verschillen te kennen in aantal gewerkte uren tussen jonge vrouwen en mannen ten opzichte van andere Europese landen (gem. 29 uur tegenover gem. 37 uur). In de Scandinavische landen, Duitsland, België, de UK, Ierland en Zuid-Europa zijn de verschillen minder groot, in Oost-Europese landen nagenoeg afwezig. In deze landen wordt (veel) minder in deeltijd gewerkt, zijn er grote verschillen in de verlofregelingen voor werkende ouders en hebben (ook) veel jonge vrouwen geen baan.
Het is bekend dat Nederlandse vrouwen er internationaal uit springen wat betreft veel voorkomen van deeltijdwerken. Tegelijk behoort de arbeidsparticipatiegraad van Nederlandse vrouwen tot de hoogste van Europa. In andere landen komt het vaker voor dat vrouwen helemaal niet werken, bij gebrek aan mogelijkheden om in deeltijd te werken.
Het verband tussen deze verschillen en het carrièreperspectief is niet bekend. Binnenkort vindt een Europese expertmeeting plaats in het kader van het eerder genoemde project van het SCP en het Ministerie van OCW over de factoren die van invloed zijn op de verschillen tussen jonge vrouwen en -mannen in deze; de verschillende omstandigheden tussen Europese landen komen daarbij aan de orde. In het tweede deel van het onderzoek zal bovendien verder in worden gegaan op verklaringen voor het man/vrouw verschil in deeltijdwerken onder jonge werkenden, hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de vraag of het carrière-of levensloopperspectief voor jonge vrouwen hier mogelijk een rol in speelt.
Kunt aangeven op welke wijze u de verschillen tussen carrièremogelijkheden van fulltime en parttime werkers wil verkleinen? Indien u dit niet van plan bent, kunt u aangeven waarom dit zo is?
Dat werken in deeltijd invloed kan hebben op functiestijging in een loopbaan, is bekend. Het is in veel gevallen niet mogelijk om een zware functie met grote verantwoordelijkheden te vervullen in een kleine deeltijdbaan van bijvoorbeeld 2 of 3 dagen in de week. Dat geldt ons inziens echter niet voor tijdelijk deeltijdwerk of voor grote deeltijdbanen. Het tijdelijk in deeltijd werken (al dan niet doordat men gebruik maakt van verlofregelingen en/of scholing volgt) zou veel meer gangbaar kunnen worden, zowel voor mannen als voor vrouwen.
De huidige wet- en regelgeving voorziet in de mogelijkheid voor werknemers om de arbeidsduur (tijdelijk) aan te passen, zowel te verhogen als verlagen. Ook voorziet de Wet Flexibel Werken in mogelijkheden om tijd- en plaats onafhankelijk te kunnen werken, waardoor werk en privé beter kunnen samengaan. De Wet Onderscheid Arbeidsduur verbiedt het maken van onderscheid tussen deeltijders en voltijders, tenzij objectief gerechtvaardigd.
In hoeverre kunt u ten minste drie verschillen benoemen ten opzichte van andere landen in de wereld waardoor het verschil in het aantal werkuren tussen mannen en vrouwen daar minder groot is dan in Nederland? Kunt u aangeven welke landen u als voorbeeldlanden ziet? Kunt u aangeven welke lessen u trekt uit het beleid van de voorbeeld landen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
Het is lastig om Europese landen onderling te vergelijken omdat er veel verschillende aspecten van de regelgeving van invloed zijn: verlofregelingen, antidiscriminatiebeleid, kinderopvang, arbeidstijdenwet e.d. Nederland kenmerkt zich door een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen en de grote beschikbaarheid van deeltijdwerk, ook in banen voor hoogopgeleide werknemers. De beschikbaarheid van deeltijdwerk is in Nederland historisch gegroeid en lijkt inmiddels ook verankerd in sterke culturele preferenties voor deeltijdwerk door vrouwen (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wij zijn vooral benieuwd naar hoe in andere Europese landen beleid wordt gevoerd om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt bij jonge werknemers te verbeteren, zodat zowel mannen als vrouwen een loopbaan kunnen volgen en economisch zelfstandig kunnen zijn. In het tweede deel van het onderzoek zal aandacht worden aan verklaringen voor het veel voorkomende deeltijdwerken onder jonge vrouwen in Nederland en of en hoe dit mogelijk te beïnvloeden is.
Het bericht ‘Vrouwen werken al op jonge leeftijd vaak in deeltijd’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen werken al op jonge leeftijd vaak in deeltijd»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat jonge vrouwen minder vaak fulltime werken dan mannen en daarmee vele malen minder economisch zelfstandig zijn dan mannen? Hoe kan naar uw idee worden verklaard dat jonge vrouwen, ook zonder jonge kinderen, minder vaak fulltime werken?
Deze trend dat jonge vrouwen al vóór de komst van kinderen minder fulltime werken dan jonge mannen is eerder geconstateerd door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in de Emancipatiemonitor (2014, 2016) uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Dit was mede de aanleiding voor de Minister van OCW om samen met het SCP een Europees project te starten naar de economische zelfstandigheid bij jong volwassenen bij hun overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Economische zelfstandigheid is een belangrijke doelstelling van het emancipatiebeleid. Het is daarom belangrijk om te weten hoe en waarom deze aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt verschillend verloopt voor vrouwen en mannen en welke aanknopingspunten er zijn voor beleid om dit te veranderen.
Het bericht dat u aanhaalt, heeft betrekking op de eerste resultaten van dit project: een gedetailleerde kwantitatieve beschrijving van de situatie en een vergelijking met andere Europese landen. Deze zullen binnenkort worden besproken op een Europese expertmeeting van onderzoekers en beleidsmakers. In de tweede fase van het project ligt de nadruk op het verklaren van de geconstateerde verschillen via kwalitatief onderzoek (onder meer focusgroepen met jongeren en werkgevers en een tweede Europese expertmeeting).
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat vrouwen gemiddeld minder positief zijn over hun loopbaanperspectief dan mannen?
Dat vind ik zorgelijk. De perceptie van het loopbaanperspectief van jonge vrouwen en -mannen is een van de onderwerpen die zeker aan bod zullen komen in het tweede deel van het onderzoek, waarbij het SCP op zoek zal gaan naar mogelijke verklaringen voor dit verschil in economische zelfstandigheid.
Welke instrumenten heeft het kabinet om de financiële onafhankelijkheid van vrouwen te stimuleren?
Dit kabinet heeft de economische zelfstandigheid van vrouwen weer hoog op de agenda gezet, zowel via beleid gericht op werkgevers (verlofregelingen, campagne ter bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie, gelijk loon, charter talent naar de top) als op vrouwen zelf. Op het gebied van de belastingwetgeving wijs ik op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, die 300 miljoen is verhoogd (2016).
Als Minister voor Emancipatie bevorder ik de economische zelfstandigheid voor een groot deel door het (mede)financieren van projecten op lokaal en regionaal niveau. Voor economische zelfstandigheid is het van belang dat vrouwen zich bewust worden van de waarde hiervan, dat zij toegerust worden om stappen richting arbeidsmarkt te zetten, dat er daadwerkelijke kansen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt zijn, en dat zij (voldoende uren) kunnen blijven werken als zij kinderen krijgen en/of mantelzorg verlenen.
De afgelopen jaren zijn in dit kader succesvolle projecten en methodieken gefinancierd zoals Eigen Kracht (gericht op vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt), Kracht on Tour (gericht op bewustwording en op het sluiten van deals met lokale organisaties en bedrijven), EVA (gericht op het aanleren van basisvaardigheden zoals lezen en schrijven), How 2 Spend It (gericht op het vergroten van het financiële bewustzijn en financiële vaardigheden van vrouwen) en Single SuperMom (gericht op het activeren van alleenstaande moeders, onder meer door het vormen van een onderling netwerk).
Eind 2016 liep de financiering van een aantal van deze projecten af. Voor het jaar 2017 konden de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s cofinanciering aanvragen voor projecten gericht op het vergroten van de economische zelfstandigheid van vrouwen. Op die manier kunnen ze hun aanpak beter aansluiten bij de lokale situatie. 25 van de centrumgemeenten nemen aan deze regeling deel.
Het Europese project, waaronder het voornoemde onderzoek, is gestart om concrete handvatten te ontwikkelen voor beleidsinterventies specifiek gericht op het vergroten van economische zelfstandigheid van zowel jonge mannen als vrouwen.
Deelt u de mening dat economische zelfstandigheid een essentieel onderdeel is voor de emancipatie van vrouwen? Zo ja, welke concrete stappen bent u voornemens te zetten om die economische zelfstandigheid onder vrouwen te versterken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Economische zelfstandigheid is van groot belang omdat het vrouwen minder afhankelijk maakt van een partner of van een uitkering. Het is een van de speerpunten in het emancipatiebeleid van dit kabinet.
In de recente kabinetsbrief over arbeid en zorg2, en in mijn brief van 20 januari jl. over het emancipatiebeleid3, staat hoe wij de economische zelfstandigheid van vrouwen verder bevorderen en de combinatie van werk met (mantel) zorgtaken ondersteunen.
Het bericht dat uitzendbureaus bereid zijn louter ‘wit’ personeel te leveren |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Discriminatie bij uitzendbureaus: «Wit personeel? Komt in orde»» van 30 januari jl.?1
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden. Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV), het College voor de Rechten van de Mens (College) dan wel aangifte doet bij de politie. Door aangifte te doen dan wel een melding te maken trek je een duidelijke grens en kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven dan wel door de rechter een uitspraak worden gedaan. Zij zijn hiertoe bevoegd en het beste uitgerust.
Het is daarnaast belangrijk dat werkgevers iedere sollicitant op diens eigen kwaliteiten beoordelen. Alleen dan is het mogelijk om ook daadwerkelijk de beste kandidaat voor de functie te selecteren. Om werkgevers bewust te maken van mogelijke onbewuste vooroordelen ben ik in 2016 een campagne over arbeidsmarktdiscriminatie gestart. Onderdeel van deze campagne was een toolkit met tips voor werkgevers om te voorkomen dat vooroordelen de sollicitatieprocedure beïnvloeden (te vinden op www.discriminatie.nl). Deze campagne zal in 2017 worden herhaald.
Deelt u de mening dat uitzendbureaus die discrimineren op non-actief moeten worden gesteld of, bij herhaaldelijke overtreding, definitief van de markt moeten worden geweerd? Zo ja, hoe denkt u dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert geen discriminatie en wil dan ook geen zaken doen met bedrijven die discrimineren. Sinds begin 2015 is in de zogenaamde Raamovereenkomst inhuur flexibele arbeidkrachten een bepaling opgenomen dat overeenkomsten met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie onmiddellijk kunnen worden beëindigd. Om deze werkwijze toe te kunnen passen, dient sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens arbeidsmarktdiscriminatie.
Een besluit om geen zaken (meer) te doen met een discriminerend bedrijf dient daarnaast, gelet op de vereiste proportionaliteit, van geval tot geval te worden beoordeeld, waarbij de terugkijkperiode of het bedrijf is veroordeeld voor discriminatie niet meer dan drie jaar mag bedragen en de betreffende marktpartij de mogelijkheid moet hebben gehad te laten zien over een voldoende «zelfreinigend vermogen» te beschikken. Indien aan al deze voorwaarden wordt voldaan kan een discriminerend bedrijf van die opdracht van de rijksoverheid worden uitgesloten.
Bent u bereid om de Inspectie SZW te wijzen op het discriminerende gedrag van de betreffende uitzendbureaus? Wat is het effect van eerder ingezette programma’s om discriminatie bij werving en selectie bij uitzendbureaus te bestrijden?
Het wijzen van de Inspectie SZW op dit soort signalen is niet nodig, omdat het team arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW reeds rekening houdt met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College, ADV’s en politie in haar selectie van te inspecteren bedrijven. Zo kan het team bij signalen dat een bepaalde werkgever c.q. inlener discriminerende wervingscriteria stelt, zoals bijvoorbeeld in het artikel van het Parool aan de orde, nagaan of het bedrijf een afdoende anti-discriminatiebeleid heeft. De bevoegdheden van het team richten zich hierbij tot het beleid met betrekking tot de werkvloer. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, beloningsaspecten en individuele gevallen.
Door het kabinet wordt verder met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie van mei 2014 met daarin 48 maatregelen concreet werk gemaakt van de aanpak van discriminatie op de arbeidsmarkt. Met de tweede voortgangsrapportage over dit actieplan van 3 november 2016 ben ik uitvoerig ingegaan op de voortgang van alle bestaande acties en de nieuwe acties die in dit verband het afgelopen jaar zijn opgepakt. Voorbeelden hiervan zijn het Charter Diversiteit van de Stichting van de Arbeid dat inmiddels 80 ondertekenaars kent, de aanpak jeugdwerkloosheid, het niet zaken doen met discriminerende bedrijven en de campagne arbeidsmarktdiscriminatie. Met deze acties wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet. Het is zaak om deze maatregelen de tijd te geven om te beklijven in de samenleving en betrokken partijen de ruimte te bieden hiermee aan de slag te gaan. Het is immers uiteindelijk een zaak van werkgevers(organisaties), brancheorganisaties en werknemers om hier stappen in te zetten.
Een voorbeeld van activiteiten die hierin reeds zijn ondernomen is de ondertekening van het Charter Diversiteit door o.m. de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), VNO NCW, MKB Amsterdam en MKB Rotterdam. Door ondertekening van het Charter Diversiteit zeggen deze organisaties toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen en daarmee discriminatie op de werkvloer tegen gaan. Ook de ontwikkeling door de ABU en de NBBU samen met het opleidingsfonds uit de branche (STOOF) van een app om intercedenten te trainen in het herkennen van (onbewuste) discriminatie draagt bij aan de benodigde bewustwording over dit onderwerp. Ik neem deze positieve ontwikkeling met interesse waar en roep betrokken partijen op om ook in de toekomst hierin stappen te blijven zetten.
Maakt de overheid gebruik van diensten van de betreffende uitzendbureaus en zo ja, bent u bereid om die samenwerking naar aanleiding van dit nieuws te heroverwegen?
Het is mij niet bekend om welke uitzendbedrijven het gaat. Bij het sluiten van raamcontracten met uitzendbedrijven gaat de rijksoverheid zorgvuldig te werk en stelt daarbij kwaliteitseisen aan deze bedrijven. De rijksoverheid geeft verder het goede voorbeeld door geen zaken te willen doen met uitzendbedrijven die discrimineren. In de raamcontracten met uitzendbedrijven is opgenomen dat indien sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens discriminatie het contract onmiddellijk kan worden opgezegd.
Hoeveel contracten met uitzendbureaus heeft de rijksoverheid inmiddels beëindigd vanwege veroordeling van discriminatie?
De rijksoverheid heeft tot dusverre geen contracten beëindigd met uitzendbedrijven wegens onherroepelijke veroordeling van discriminatie.
Is u bekend of de gemeente Amsterdam de uitgestelde proef met anoniem solliciteren alsnog gaat uitvoeren? Zo ja, wanneer zijn de resultaten daarvan te verwachten? Zo nee, bent u bereid om de gemeente aan te sporen om dit alsnog te doen?
De gemeente Amsterdam staat positief ten opzichte van het uitvoeren van een pilot met betrekking tot anoniem solliciteren. Nu de pilots bij de gemeenten Den Haag en Utrecht zijn afgerond en de eindrapportage «Monitor anoniem solliciteren en netwerkbijeenkomsten» in november 2016 is opgeleverd, is er voor de gemeente Amsterdam voldoende informatie voorhanden om een afweging te kunnen maken en om te onderzoeken hoe, wanneer en met welke scope deze pilot kan worden opgezet. De gemeente Amsterdam benadrukt dat het instrument van anoniem solliciteren integraal onderdeel moet zijn van het reeds bestaande, brede pakket aan maatregelen, omdat anders onbewuste vooroordelen in een later stadium mogelijk alsnog zorgen voor discriminatie.
Wat belet u om een Rijksbrede pilot met anoniem solliciteren bij de overheid uit te voeren?
Het invoeren van een rijksbrede pilot met anoniem solliciteren valt binnen het beleidsterrein Rijksdienst, onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Naar aanleiding van de motie Marcouch c.s. over een pilot met anoniem solliciteren bij de rijksoverheid (Kamerstuk 34 550-XV, nr. 38) heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst op 12 december 2016 de Kamer middels een Kamerbrief de motie gemotiveerd ontraden. Ik verwijs u daarom naar deze Kamerbrief van 12 december 2016.
Het bericht ‘Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vaders vinden uitbreiding vaderschapsverlof te krap» en het daarbij behorende onderzoek van het kenniscentrum op het gebied van seksualiteit Rutgers?1 2
Ja
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 25 procent van de vaders aangeeft dat ze geen onbetaald ouderschapsverlof opgenomen hebben, omdat dit financieel onhaalbaar was?
Ouders geven gezamenlijk invulling aan de verdeling van taken op het gebied van arbeid, zorg en andere verantwoordelijkheden binnen hun gezin en wegen daarbij zelf verschillende regelmogelijkheden en financiële gevolgen tegen elkaar af. Het vraagt om extra aandacht wanneer vaders wel gebruik zouden willen maken van ouderschapsverlof maar zij het financieel niet haalbaar achten. Om een evenwichtige verdeling van arbeid en zorg financieel mogelijk te maken is met het Belastingplan 2016 de IACK verhoogd waardoor het voor de minst verdienende partner lonender is geworden om meer uren te gaan werken. Het is belangrijk om ouders hierover goed te informeren. Het Ministerie van OCW laat daarom een budgettool ontwikkelen waarmee de financiële gevolgen van een andere verdeling van arbeid voor het gezinsinkomen beter inzichtelijk worden gemaakt. Door de werking van heffingskortingen en de inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag valt een gelijkere verdeling van arbeid in veel gevallen financieel gunstiger uit.
Hoe beoordeelt u het resultaat dat 49 procent van de vaders verwacht dat vrouwen meer zullen gaan werken als zijzelf meer zouden gaan zorgen? Bent u bekend met de conclusie uit het Rutgers-onderzoek «jong geleerd is oud gedaan»?
De bevindingen uit het voornoemde onderzoek laten zien dat partners zich ervan bewust zijn dat persoonlijke keuzes over arbeid en zorg gevolgen hebben voor de tijdbesteding en rol van de partner, maar dat dit in veel gevallen bij de vaders niet leidt tot de behoefte om arbeid- en zorgtaken anders te verdelen. Het onderzoek van Rutgers laat namelijk ook zien dat 84 procent van de vaders tevreden of zeer tevreden is met de huidige rolverdeling. Als verklaring hiervoor ziet Rutgers een relatie tussen de voorkeuren voor taakverdeling van ouders en de rol die hun eigen vader heeft vervuld. Dit laat zien dat niet alleen praktische overwegingen, maar ook dieper liggende overtuigingen ten grondslag liggen aan de voorkeuren in de taakverdeling.
Zoals is beschreven in de brief Arbeid en zorg van 16 december jl.3 zet het kabinet zich in voor een evenwichtigere verdeling van arbeid en zorg tussen partners. Daarbij richt het kabinet zich op het wegnemen van praktische belemmeringen, onder meer door de uitbreiding kraamverlof en de verbeterde toegankelijkheid van kinderopvang. Ook zet ik samen met mijn collega van OCW in op het vergroten van het bewustzijn van de consequenties van rolpatronen en culturele voorkeuren via o.a. een cultuurcampagne, de ontwikkeling van een online budgettool die inzicht geeft in de financiële mogelijkheden en consequenties van verschillende arbeid- en zorgverdelingen en door de financiering van regionale projecten gericht op de economische zelfstandigheid van vrouwen. Deze maatregelen zullen niet alleen van invloed zijn op de taakverdeling van de huidige generatie ouders, maar zorgen er ook voor dat vaders voor hun kinderen een voorbeeldfunctie kunnen vervullen en daarmee de verdeling van arbeid en zorgtaken die de toekomstige generatie ouders zal maken, mede bepalen.
Deelt u deze conclusie over het combineren van arbeid en zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bent u van plan om ouders in spe op deze conclusie te wijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u in het verlengde hiervan bereid om – waar nodig – met de kinderopvangbranche, scholen en geboortezorg afspraken te maken over actieve, gelijkwaardige communicatie naar beide ouders?
Kinderopvangorganisaties, scholen en geboortezorg bieden ouders professionele en vakkundige ondersteuning en begeleiding bij de opvoeding en ontwikkeling van kinderen, maar mengen zich niet in de manier waarop ouders onderling de taken verdelen. Wel is het kabinet van mening dat professionals die te maken krijgen met ouders van jonge kinderen zich bewust zouden moeten zijn van het belang om zich bij de opvoeding van jonge kinderen niet exclusief op moeders te richten. Daarom heeft de Minister van OCW het project Zorgend Ouderschap gefinancierd dat stimuleert dat beide ouders worden aangesproken en betrokken bij de opvoeding van kinderen. Ook heeft de Minister van OCW in het kader van het project Kracht on Tour met een aantal grote landelijk georganiseerde werkgevers afspraken gemaakt over hun rol bij het met jonge ouders bespreken van gelijkwaardige zorgafspraken. Daarnaast is informatie over de mogelijkheden om werk- en zorgtaken onderling te verdelen beschikbaar via diverse andere kanalen, zoals websites en tijdschriften die zich speciaal richten op jonge ouders en natuurlijk via de belangenbehartigers van ouders in de kinderopvang en het onderwijs. Extra afspraken in aanvulling op bovenstaande initiatieven acht ik nu niet nodig.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de samenhang tussen de rolverdeling tussen mannen en vrouwen en de kans op ziekteverzuim en/of burn-outs?
In de brief Arbeid en zorg4 aan de Kamer heb ik geschreven dat overbelasting door de combinatie van arbeid en zorg kan leiden tot fysieke of geestelijke gezondheidsklachten. Uit onderzoek van het SCP5 blijkt dat vanwege de emotionele belasting combinatiedruk vaker wordt ervaren bij de combinatie van mantelzorg met werk (in 23 procent van de gevallen) dan bij het combinatie van zorg voor kinderen met werk (16 procent). Uit datzelfde onderzoek blijkt verder dat vrouwen bij de combinatie van kindzorg en werk vaker druk ervaren (18 procent) dan mannen (15 procent). Dit lijkt te maken te hebben met de verdeling van arbeid en zorg. Hoewel mannen tijdens de gezinsfase – van 31 tot 45 jaar – in totaal meer uren besteden aan de combinatie van werk, zorg en scholing (56 uur tov 50 uur per week door vrouwen), nemen vrouwen aanzienlijk meer zorgtaken voor hun rekening binnen het huishouden.6 Volgens een andere onderzoek van het SCP zouden vrouwen meer gejaagdheid en drukte ervaren doordat hun vrije tijd meer dan bij mannen in het teken staat van het reilen en zeilen van het huishouden.7 Met deze onderzoeken is de samenhang tussen overbelasting en de verdeling van arbeid en zorg in beeld gebracht en zie ik momenteel geen aanleiding om verder onderzoek te laten uitvoeren.
De uitbreiding van drie dagen betaald kraamverlof is een van de maatregelen die in de brief Arbeid en zorg zijn gepresenteerd om een evenwichtige taakverdeling te stimuleren. Uit een internationale vergelijking van de OESO blijkt namelijk dat vaders die kort na de geboorte van hun kind kraamverlof opnemen ook later meer betrokken zijn bij de opvoeding van hun kinderen en dus ook voor de periode na het verlof meer zorgtaken op zich nemen.
In hoeverre zou er een verband kunnen zijn tussen de verdeling van werk- en zorgtaken tussen mannen en vrouwen en (werk)uitval door ziekte? In hoeverre zou een (verdere) uitbreiding van het vaderschaps-/partnerschapsverlof hieraan kunnen bijdragen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het goed is om in kaart te brengen wat de effecten zijn van een eerlijke en fatsoenlijke verdeling van werk en privé, zoals WOMEN Inc eerder heeft gedaan voor het grootbedrijf, om zo werkgevers te overtuigen van zorgvriendelijk werkgeverschap? In hoeverre bent u bereid om dit onderzoek te (laten) herhalen voor het midden- en kleinbedrijf?3
Women Inc komt, in samenwerking met Great place to work, tot de conclusie dat bedrijven waar gemiddeld meer werknemers aangeven te worden aangemoedigd om een goede en werkbare balans tussen werk en privé aan te brengen, het beter doen op het gebied van verzuim, groei in omzet, verloop, aantal sollicitaties en aandeel vrouwen in senior management posities. Het onderzoek is uitgevoerd onder bedrijven uit verschillende sectoren en variërend van multinationals tot het midden- en kleinbedrijf waardoor een herhaling van dit onderzoek niet nodig is. Deze en andere signalen9 10 laten zien dat steeds meer werkgevers het belang van zorgvriendelijke werkgeverschap inzien. Om werkgevers te helpen hun personeelsbeleid hier goed op af te stemmen is op de Arbeid- en Zorgbijeenkomst van 31 oktober jl. de werkgeverscan Zorgvriendelijk.nl gelanceerd. Aan de hand van het beantwoorden van een vragenlijst krijgt de werkgever via deze website advies op maat over zorgvriendelijk werkgeverschap.
Deelt u de mening dat een zo snel mogelijke uitbreiding van het vaderschaps-/partnerverlof goed is voor de ontwikkeling van het kind, het combineren van arbeid en zorg en de (inkomens)positie van vrouwen?
Uit onderzoek blijkt dat vaders die vanaf de geboorte bij de zorg voor het gezin zijn betrokken, ook later meer zorgtaken op zich nemen.11 Naarmate de vader meer zorgtaken op zich neemt, ontstaat er voor de moeder ruimte om meer te gaan werken en op die wijze zou haar inkomenspositie en economische zelfstandigheid verder kunnen ontwikkelen en verbeteren. Daarnaast blijkt uit ditzelfde onderzoek dat betrokkenheid van de vader bij de opvoeding positief is voor de ontwikkeling van het kind. Kraamverlof voor de vader/partner stimuleert deze mogelijke effecten. Een eerste stap in uitbreiding van het kraamverlof is het Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet arbeid en zorg dat thans in uw Kamer voorligt ter behandeling12.
Hoe zou, vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeid en zorg en enkele andere wetten in verband met de uitbreiding van het kraamverlof teneinde de band tussen de partner en het kind te versterken, in samenspraak met de sociale partners, op de werkvloer al kunnen worden gestart met één week vaderschaps-/partnerverlof na de geboorte van het kind?4
Vooruitlopend op de beoogde inwerkingtredingsdatum is er geen wettelijke basis voor kraamverlof anders dan de huidige regeling die voorziet in twee dagen verlof met behoud van loon. Het is dan aan sociale partners om bij cao aanvullende afspraken over kraamverlof over te maken. Zoals is vermeld in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat voorziet in uitbreiding van het kraamverlof is in een aantal cao’s al een dergelijke bepaling opgenomen. Ook in de individuele arbeidsovereenkomst kan worden voorzien in een aanvulling op het wettelijke kraamverlof.14
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van het genoemde wetsvoorstel en in ieder geval voor het verkiezingsreces?
Ja
Het bericht 'Cel voor gijzelen importbruid' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cel voor gijzelen importbruid» en de laatste zin in dat bericht, die luidt: «Het huwelijk is inmiddels door een shariarechtbank in Nederland ontbonden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlands recht nooit vervangen of aangevuld mag worden door (delen van) het islamitisch recht? Zo nee, waarom niet?
Er kan in Nederland geen sprake zijn van een parallelle rechtstructuur.
Deelt u de mening dat Nederland moet deïslamiseren, in plaats van verder islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Religieuze organisaties oefenen in Nederland geen overheidsmacht uit. Daarnaast gelden de wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde voor eenieder. Daartoe behoort ook de vrijheid van godsdienst. Dit houdt in dat eenieder het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies worden daarbij gelijk behandeld.
Hoeveel shariarechtbanken zijn er in Nederland?
Voor zo ver bekend zijn er geen shariarechtbanken in Nederland.
Bent u bereid alle organisaties waar adviezen worden gegeven en oordelen worden geveld op basis van het islamitische recht, direct te (laten) ontbinden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde verboden verklaren en ontbinden. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verzoek ex artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek opportuun is. Het Openbaar Ministerie heeft laten weten dat indien daartoe aanleiding bestaat, zij de mogelijkheid om bij de rechtbank een verzoek in te dienen zal overwegen.
De onafhankelijkheid van UWV-verzekeringsartsen |
|
Grace Tanamal (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u toelichten hoe een verzekeringsarts van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) beoordeelt of iemand aanspraak kan maken op een WIA-uitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)?
Als de persoon die een WIA uitkering aanvraagt een werkgever heeft, dan beoordeelt de verzekeringsarts eerst of de re-integratiekansen benut zijn. Is dit het geval, dan start de WIA claimbeoordeling.
In de claimbeoordeling onderzoekt de verzekeringsarts in hoeverre er beperkingen zijn in het functioneren die rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebrek en die maken dat de cliënt zijn werk niet kan verrichten. De verzekeringsarts stelt vast wat de resterende mogelijkheden in functioneren zijn, in de meeste gevallen door middel van een gesprek met de cliënt, eventueel gevolgd door een psychisch en lichamelijk onderzoek. Bij de beoordeling maakt de verzekeringsarts gebruik van de door de bedrijfsarts aangeleverde stukken, de actuele verzekeringsgeneeskundige standaarden, protocollen en beleidsinstructies. Eventueel vraagt de verzekeringsarts na schriftelijke toestemming van de cliënt aanvullende informatie op bij de behandelend arts.
De verzekeringsarts beargumenteert de medische beperkingen en mogelijkheden in functioneren in een medische en verzekeringsgeneeskundige rapportage en geeft deze weer in een zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (de FML). Vervolgens stelt de arbeidsdeskundige op basis hiervan en met behulp van arbeidsdeskundig onderzoek vast of er sprake is van ongeschiktheid voor de eigen functie en zo ja, wat dan het verlies aan verdienvermogen is. De arbeidskundige maakt hierbij gebruik van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en legt de conclusie beargumenteerd vast in een arbeidsdeskundige rapportage.
Soms concludeert de verzekeringsarts dat er sprake is van «Geen Benutbare Mogelijkheden». Arbeidsdeskundig onderzoek blijft in dat geval achterwege. De verzekeringsarts onderzoekt dan in hoeverre het ontbreken van mogelijkheden duurzaam is.
Wordt tijdens een bezwaar- en/of beroepsprocedure de beoordeling van de UWV-verzekeringsarts getoetst? Zo ja, kunt u toelichten hoe deze beoordeling plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In een bezwaarprocedure tegen het resultaat van de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden, wordt de beoordeling van de verzekeringsarts in beginsel heroverwogen, tenzij het bezwaar zich richt op een onderdeel waar de arbeidsdeskundige over gaat.
De heroverweging in bezwaar beperkt zich niet tot de aangevoerde bezwaren; er vindt een integrale heroverweging door de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep plaats. Deze heroverweging is gericht op de vraag of de verzekeringsarts de medische beperkingen en functionele mogelijkheden correct heeft vastgesteld. Als de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep concludeert dat dit niet het geval is volgt aanvulling en/of correctie.
In een beroepsprocedure toetst de bestuursrechter of het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en of de verzekeringsgeneeskundige rapportages begrijpelijk en consistent zijn. De bestuursrechter kan in geval van twijfel aan de juistheid van de medisch-inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts, die de grondslag vormt van de beslissing op bezwaar, zelf een onafhankelijk medisch deskundige inschakelen.
Deelt u de mening dat tijdens de bezwaar- en of beroepsprocedure een onafhankelijke verzekeringsarts de WIA-beoordeling dient te toetsen? Zo ja, hoe wordt deze onafhankelijkheid gegarandeerd? Zo nee, wat gaat u doen om de onafhankelijkheid te waarborgen?
In geval van een bezwaarprocedure vind ik dat een andere verzekeringsarts bij UWV het bezwaar in behandeling moet nemen dan degene die de bestreden beschikking heeft genomen. UWV borgt dit door medische aspecten van het bezwaar te laten beoordelen door een verzekeringsarts Bezwaar en Beroep. Dit betreft een andere verzekeringsarts dan degene die het primaire besluit heeft voorbereid en genomen.
Daarnaast is de afdeling waar de verzekeringsarts die de primaire beslissing neemt binnen UWV gescheiden van de afdeling waar de verzekeringsarts Bezwaar en Beroep werkt. De inhoudelijke aansturing van verzekeringsartsen bij Bezwaar en Beroep is eveneens afzonderlijk georganiseerd en vindt plaats door stafverzekeringsartsen Bezwaar en Beroep.
Tot slot hanteert UWV een kwaliteitsborgingsysteem waarmee het professionele handelen van de verzekeringsartsen wordt gecontroleerd. Ook wordt er gewerkt met het Professioneel Statuut Verzekeringsartsen, dat een waarborg vormt voor een onafhankelijke claimbeoordeling door de verzekeringsarts.
Op deze wijze wordt de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de verzekeringsartsen, die in de bezwaar- en beroepsprocedure optreden, gewaarborgd.
Wordt een behandelend specialist (al dan niet aangedragen door de WIA-aanvrager) geraadpleegd tijdens de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling? Zo ja, in hoeverre wordt het oordeel van de behandelend specialist meegewogen tijdens de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling? Zo nee, waarom niet?
Een behandelend specialist wordt geraadpleegd als de verzekeringsarts dit medisch inhoudelijk noodzakelijk acht of als de cliënt hierop staat. Raadpleging van een behandelend specialist vindt alleen plaats nadat de betreffende cliënt hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven. Deze informatie wordt altijd meegewogen in de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
In de bezwaar- en beroepsprocedure kunnen belanghebbenden zelf medische gegevens van behandelende artsen inbrengen. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep betrekt deze gegevens in alle gevallen bij de heroverweging van de medische beperkingen en functionele mogelijkheden. De verzekeringsarts Bezwaar en Beroep kan ook zelf informatie inwinnen bij behandelende artsen indien de verzekeringsarts dit noodzakelijk acht. Dat gebeurt alleen indien de cliënt hier toestemming voor geeft.
Kunt u uiteenzetten hoeveel bezwaren er op jaarbasis tegen een WIA-afwijzing worden ingediend bij het UWV? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre deze bezwaren ongegrond, gegrond of niet-ontvankelijk verklaard worden?
Aantal ontvangen bezwaren in 2016 ten aanzien van afwijzing WIA
4.728
Aantal afgehandelde bezwaren tegen afwijzing WIA in 2016
5.646
Gegronde bezwaren tegen afwijzing WIA
1.218 (22%)
Ongegronde bezwaren tegen afwijzing WIA
3.503 (62%)
Ingetrokken bezwaren tegen afwijzing WIA
620 (11%)
Niet-ontvankelijke bezwaren tegen afwijzing WIA
305 (5%)
Aantal ontvangen beroepszaken in 2016 tav afwijzing WIA
1.293
Aantal afgehandelde beroepszaken in 2016
2.264
Gegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
341 (15%)
Ongegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
1.353 (60%)
Ingetrokken beroepszaken tegen afwijzing WIA
530 (23%)
Niet-ontvankelijke beroepszaken tegen afwijzing WIA
40 (2%)
Aantal ontvangen beroepszaken in 2016 tav afwijzing WIA
464
Aantal afgehandelde beroepszaken in 2016
478
Gegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
58 (12%)
Ongegronde beroepszaken tegen afwijzing WIA
310 (65%)
Ingetrokken beroepszaken tegen afwijzing WIA
105 (22%)
Niet-ontvankelijke beroepszaken tegen afwijzing WIA
5 (1%)
NB: Het aantal afgehandelde bezwaar-, beroeps- en hogerberoepszaken betreft instroom over meerdere jaren.
Kunt u uiteenzetten hoeveel beroepsprocedures (beroep of hoger beroep) er op jaarbasis tegen een WIA-afwijzing gevoerd worden? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre deze beroepen gegrond, ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard worden?
Zie antwoord vraag 5.
Noord-Koreaanse dwangarbeiders |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat er honderden Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam zijn op ten minste één scheepswerf van het bedrijf CRIST S.A. in Polen?1
Het kabinet is op de hoogte van berichten over vermeende dwangarbeid bij Noord-Koreaanse burgers die in Polen werken. Het Poolse Ministerie van Family, Labour and Social Planning geeft desgevraagd aan dat er enkele honderden Noord-Koreanen in Polen werkzaam zijn.
De Poolse Arbeidsinspectie geeft aan dat het inspecties uitvoert bij bedrijven waar Noord-Koreanen werken en dat het aantal inspecties is toegenomen. Er zouden geen gevallen van illegaal werk of mensenhandel zijn aangetroffen, noch overtredingen die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Polen is sinds begin 2016 gestopt met het verstrekken van (lange termijn) visa aan Noord-Koreanen. Het aantal Noord-Koreanen dat werkzaam is in Polen neemt hierdoor af.
Zijn er, voor zover bekend, elders in Europa Noord-Koreaanse dwangarbeiders werkzaam?
Diverse onderzoeken spreken over enkele honderden Noord-Koreaanse burgers die werkzaam zijn in de Europese Unie. Dit aantal zou naar verluidt momenteel teruglopen. In de meest recente Europese mensenhandel cijfers worden alle niet-EU landen waarvan in 2013–2014 vijftig of meer slachtoffers zijn aangetroffen in de EU genoemd. Noord-Korea staat daar niet bij.2
Sinds 2013 zijn er in Nederland geen nieuwe aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen of notificaties gedaan voor Noord-Koreanen. In 2015 is wel een onderzoek door de Inspectie SZW met betrekking tot Noord-Koreanen afgerond en aangeleverd bij het OM.
Waren of zijn er, voor zover bekend, ook dwangarbeiders uit Noord-Korea werkzaam in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Werden en worden er, naast NAVO-schepen, ook Nederlandse civiele schepen onderhouden op deze werf? Zo ja, was u op de hoogte van de dwangarbeid verricht door Noord-Koreanen op deze werf? Welke stappen heeft u genomen om deze misstand te beëindigen?
Er vonden ook werkzaamheden voor Nederlandse schepen op de werf plaats. Ambtelijk is contact opgenomen met het betreffende Nederlandse bedrijf. Naar aanleiding van berichten over vermeende dwangarbeid door Noord-Koreaanse arbeiders, heeft het bedrijf de werf CRIST om uitleg gevraagd. De werf heeft verklaard zich volledig te houden aan de Poolse wet- en regelgeving. Dit is bevestigd door het arbeidsbureau dat bemiddeld heeft bij de tewerkstelling van Noord- Koreaanse arbeiders.
Ambtelijk is ook contact opgenomen met zowel de Poolse Arbeidsinspectie als ook het Ministerie van Sociale Zaken. De Poolse inspectie geeft desgevraagd aan dat het de rechtmatigheid van de tewerkstellingen op de werf vier keer heeft gecontroleerd en dat daarbij geen bewijs is aangetroffen van het tewerkstellen van Noord-Koreanen in condities die het kenmerk hebben van dwangarbeid.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen naleven. Onderdeel daarvan is dat zij due diligence toepassen, dus risico’s in hun toeleveringsketen identificeren, voorkomen of mitigeren en daarover rekenschap afleggen.
Op 22 december 2016 heeft uw Kamer daarnaast een wetsvoorstel ontvangen ter goedkeuring van het Protocol van 2014 bij het Verdrag betreffende gedwongen arbeid. In dit protocol is onder meer opgenomen dat een bedrijf zich er door voldoende diepgaand onderzoek van moet vergewissen dat zich geen misstanden voordoen bij onderaannemers in andere landen. Indien dit wetsvoorstel wordt goedgekeurd verplicht het lidstaten om due diligence in de publieke en private sector te ondersteunen om de risico’s van gedwongen arbeid te voorkomen en aan te pakken.
Zie tevens het antwoord op de vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat dwangarbeid onacceptabel is en wanneer dit plaatsvindt op Europese bodem met alle mogelijke middelen bestreden moet worden? In hoeverre is dat in dit geval gebeurd?
Mensenhandel en dwangarbeid zijn in strijd met internationale mensenrechtennormen, waaronder een aantal fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) waarvan Nederland en Polen partij zijn. In de EU zijn voorts regels inzake arbeidsvoorwaarden, gezondheid en veiligheid op het werk en de wetgeving tegen mensenhandel van toepassing, ongeacht of iemand de status van onderdaan van de EU of van een derde land heeft. Het is de verantwoordelijkheid van de nationale autoriteiten om ervoor te zorgen dat de regels worden gehandhaafd.
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Naar aanleiding van berichten over de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland heeft Nederland hiervoor in EU en VN-verband specifiek aandacht gevraagd en opgeroepen tegen misstanden op te treden.
Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. De Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft afgelopen jaar – bij consensus – een door de EU en Japan ingediende resolutie aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin voor het eerst nadrukkelijk aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Ook binnen de Mensenrechtenraad zal hier aandacht aan worden geschonken. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd.
Tijdens het EU-voorzitterschap heeft Nederland zich ook ingezet om mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Zo is er een handleiding opgesteld over multidisciplinaire samenwerking omtrent dit fenomeen en zijn er in dat kader raadsconclusies aangenomen.3 Van de handleiding is recent een website gemaakt met tips, adviezen en voorbeelden van de aanpak.4 De Nederlandse politie is sinds een aantal jaar de zogenaamde «co-driver» van het project om de operationele samenwerking tegen mensenhandel in de EU te versterken, EMPACT THB.5
De regering blijft zich zowel bilateraal als in internationaal verband inzetten om mensenhandel en dwangarbeid te voorkomen.
Kunt u aangeven welke internationale en Europese verdragen geschonden worden als gevolg van deze praktijk?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de dwangarbeiders vrijwel hun gehele salaris direct moeten afdragen aan de Noord-Koreaanse staat? Is bekend om welke geldhoeveelheden het gaat?2
In 2015 werd in het rapport van de Speciaal Rapporteur geschat dat de inkomsten voor de Noord-Koreaanse autoriteiten uit arbeid in derde landen tussen USD 1,2 en 2,3 miljard zouden bedragen. In zijn rapport van 22 februari jl. spreekt de Speciaal Rapporteur over een aanzienlijk deel (60–90 procent) van salarissen dat zou worden afgestaan. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Erkent u dat er een risico bestaat dat dwangarbeiders gevoelige informatie omtrent de militaire schepen en technologie met de Noord-Koreaanse autoriteiten delen?
Het kabinet neemt de dreiging van spionage en het afschermen van gevoelige informatie zeer serieus en zal niet nalaten zo nodig maatregelen te treffen.
De werkomstandigheden van heiwerkers in Kampen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Heiers in Kampen doodziek van giftige bouwplaatsen»?1
Ja.
Hoe vaak komt het voor dat de Inspectie SZW genoodzaakt is om werkzaamheden stil te leggen vanwege werknemers die ziek geworden zijn van het werken in een vervuilde omgeving? Welke cijfers heeft u beschikbaar over dit soort incidenten?
De Inspectie SZW heeft in 2015 negen keer de werkzaamheden stilgelegd bij werkzaamheden in verontreinigde grond. Zesmaal vanwege mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen en driemaal omdat de verkeerde persoonlijke beschermingsmiddelen zijn gebruikt. In 2016 zijn acht keer de werkzaamheden stilgelegd bij werkzaamheden in verontreinigde grond vanwege mogelijke blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Welke regelgeving is er momenteel van kracht om dit soort incidenten te voorkomen? In hoeverre zijn opdrachtgevers, meer in het specifiek gemeenten, en aannemers op de hoogte van deze regelgeving en houden zij zich er ook aan?
Voor de bescherming van werknemers is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing.
Een werkgever is volgens de Arbeidsomstandighedenwet verplicht te zorgen voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden. Van werknemers wordt verwacht dat zij hieraan meewerken en op een veilige manier hun werkzaamheden verrichten. Hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevat de verplichtingen van de werkgever in gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de gezondheid en veiligheid van hun werknemers zijn in overtreding.
Voor opdrachtgevers van bouwwerken, waaronder gemeenten en aannemers, gelden de bepalingen 2.26 tot en met 2.35 van afdeling vijf van hoofdstuk 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij gaat het onder andere over de verplichting dat een opdrachtgever zich ervan moet vergewissen, dat de betrokken werkgevers en zelfstandigen in staat zijn de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase na te komen. Dit kan onder meer blijken uit het Veiligheid- en Gezondheidsplan (V&G-plan) dat bij een opdracht hoort, uit het bestek en het afgesloten contract. Het V&G-plan dient informatie te bevatten die relevant is voor een gezonde en veilige uitvoering van de werkzaamheden, waaronder informatie over de bodemgesteldheid. Een uitgevoerd bodemonderzoek dient voor aanvang van de werkzaamheden beschikbaar te zijn op de bouwplaats. Ook draagt de opdrachtgever zorg voor de coördinatie van werkzaamheden als in de uitvoeringsfase meerdere partijen werkzaam zijn.
Per 1 januari 2017 zijn de aangepaste bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit in werking getreden en de bijbehorende boetenormbedragen verhoogd. Met de aanpassingen worden opdrachtgevers beter in staat gesteld de bouwprocesbepalingen na te leven en kan de Inspectie SZW beter optreden tegen opdrachtgevers van bouwprojecten die deze bepalingen overtreden.
In het voorjaar van 2016 is vanuit SZW een bijeenkomst georganiseerd om verantwoord opdrachtgeverschap in de bouw te stimuleren. Om de bekendheid van de regelgeving te verbeteren is in december 2016 op het Arboportaal2 een speciale pagina over verantwoord opdrachtgeverschap gelanceerd waarin alle relevante informatie voor en over opdrachtgevers is samengebracht. Ook is een handreiking gepresenteerd voor publieke opdrachtgevers over hoe ze bij aanbesteding van bouwwerken rekening kunnen houden met gezond en veilig werken.
Ziet u in dit incident aanleiding om maatregelen te treffen om de bekendheid met en de naleving van de regelgeving op dit punt te verbeteren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen en op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Een onderzoek naar Europese vrouwen in IS-gebied |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor strijders van IS» en «Aicha: cyberjihadist én wetenschapper»1 en kent u het onderzoek «Chatting about marriage with female migrants to Syria»?2
Ja.
Kende u het genoemde onderzoek al voordat deze berichten daarover bekend werden? Zo ja, heeft het onderzoek uw meningsvorming over de rol van Nederlandse vrouwen in IS-gebied op enige wijze beïnvloed? Zo ja, op welke wijze?
Het onderzoek was het Kabinet, vooraf aan de berichtgeving hieromtrent, niet bekend en heeft geen invloed gehad op beleid. De onderzoekers in kwestie zijn niet betrokken bij ons beleid.
Is het onderzoek van enige invloed geweest op uw beleid? Zijn de onderzoekers op enige andere wijze betrokken geweest bij uw beleid op het terrein van radicalisering, jihadisme of bestrijding van terrorisme? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Is het genoemde onderzoek in rechtszaken gebruikt ter verdediging van vrouwen die uit IS-gebied naar Nederland terugkeerden? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Zo nee, acht u het mogelijk dat dit wel kan gaan gebeuren?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het geen kennis heeft van het gebruik van dit onderzoek door de verdediging in de rechtszaal. Het is aan de rechter om af te wegen hoeveel waarde het onderzoek in een rechtszaak heeft. Daar kan de Minister van Veiligheid en Justitie niet over oordelen. Dat geldt niet alleen voor dit onderzoek, maar voor elk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie of door de verdediging wordt voorgelegd in een rechtszaak.
Deelt u de mening dat indien een onderzoek in een rechtszaal gebruikt wordt de rechter in de gelegenheid moet zijn de uitkomsten van dat onderzoek naar waarde te schatten? Zo ja, waarom deelt u die mening en acht u dat in dit geval mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat gezien wat er in beide berichten over het genoemde onderzoek wordt geschreven er op zijn minst onduidelijkheid kan bestaan over de conclusie dat een «substantieel deel» van de vrouwen die zich bij IS hebben aangesloten geen interesse in deelname aan de gewelddadige jihad of het maken van propaganda daarvoor tonen? Zo ja, waarom deelt u die conclusie en wat zegt dat over de waarde van het onderzoek in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van het openbaar ministerie (OM) dat de genoemde UvA-studie niet gebruikt zal worden in onderzoeken naar jihadgangers? Zo ja, waarom deelt u die mening van het OM? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te af te wegen welke informatie wordt gebruikt bij onderzoeken naar jihadgangers.
Is het voor u op enige wijze verifieerbaar of de in het onderzoek genoemde 22 «private chattings» daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of dat daadwerkelijk Nederlandse vrouwen in IS-gebied betrof? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat is voor het kabinet niet verifieerbaar.
Kunt de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek dat het bestuur van de UvA laat doen naar de in het onderzoek gebruikte methode?
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie (2017Z00567) is aangegeven, bestaat binnen de academische wereld een voortdurend wetenschappelijk debat, ook over onderzoek en methode. Zo organiseert de UvA een reflectie van een commissie van externe deskundigen op het betreffende onderzoek alsmede over dit type kwalitatief onderzoek in het algemeen naar moeilijk benaderbare doelgroepen. Deze reflectie heeft ook tot doel het wetenschappelijk debat over dit type onderzoek te stimuleren. Het is niet de rol van de overheid om uw Kamer daar over te informeren.
Het bericht ‘Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor IS-strijders’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor IS-strijders»?1
Ja.
Worden de uitkomsten van dit flutonderzoek gebruikt in strafzaken tegen Syriëgangers en zo ja, wat is de invloed er van?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het geen kennis heeft van het gebruik van dit onderzoek door de verdediging in de rechtszaal.
Wat gaat u doen om dit soort anti-wetenschappelijk en jihadbevorderend misbruik van ons onderwijs een halt toe te roepen?
Het is aan de academische gemeenschap om het wetenschappelijk karakter van onderzoek te beoordelen en te kwalificeren. De academische vrijheid is een groot goed. Het is daarom van belang dat we een zelfkritische academische gemeenschap met ruimte voor diversiteit hebben. Het is goed dat er debat is over en binnen de wetenschap. De regering is niet voornemens om zich in dit debat te mengen.
Tegelijkertijd zijn er fundamentele grenzen. Ten aanzien van het onderwijs is in het kader van het wetsvoorstel Bescherming namen en graden, dat momenteel wordt behandeld door de Eerste Kamer, aangegeven dat hoger onderwijsinstellingen een belangrijke taak hebben ten aanzien van het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Instellingen hebben grote vrijheid in de manier waarop zij deze taak invullen. Dit wetsvoorstel voorziet er in dat maatregelen tegen een instelling voor hoger onderwijs kunnen worden genomen indien onmiskenbaar inbreuk wordt gemaakt op deze verplichting. Dat is hier niet aan de orde. Hiervan is sprake indien de instelling of een vertegenwoordiger van de instelling discriminatoire uitingen doet. Ook bij extreme uitwassen die ingaan tegen de democratische rechtsstaat, bijvoorbeeld bij het oproepen tot de gewapende jihad, kan worden ingegrepen.
Bent u bereid geen enkele Syriëganger meer op Nederlandse bodem toe te laten en uitreizigers vooral niet te belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Naar alle onderkende uitreizigers die zich aangesloten hebben bij een terroristische strijdgroepering, wordt strafrechtelijk onderzoek gedaan, daarnaast kunnen uitreizigers onderwerp zijn van inlichtingenmatig onderzoek. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
In sommige gevallen kan het wenselijk zijn dat terugkeer naar Nederland wordt voorkomen. Ten aanzien van uitreizigers met een dubbele nationaliteit is op dinsdag 7 februari jl. een wetsvoorstel (Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, Kamerstuk 34 356 (R2064)) in de Eerste Kamer aangenomen dat intrekking van het Nederlanderschap en tegelijkertijd tot ongewenst vreemdeling verklaren mogelijk maakt in het belang van de nationale veiligheid.
Daarbij is en blijft het kabinet van mening dat bij personen, ten aanzien van wie het gegronde vermoeden bestaat dat zij naar Syrië en Irak zullen uitreizen met de intentie om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, het uitreizen moet worden verhinderd. Er is een reële kans dat een uitreiziger in een jihadistisch strijdgebied doorradicaliseert, getraind wordt en geweldservaring opdoet. Uitreizigers kunnen worden ingezet voor terroristische acties tegen of in het Westen. Dit wil het kabinet voorkomen door uitreis naar deze strijdgebieden tegen te gaan. Er bestaat bovendien een internationale verplichting om te voorkomen dat uitreizigers kunnen reizen naar een dergelijk strijdgebied.
Misstanden in de schoonmaaksector |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Inspectie: helft schoonmaakbedrijven overtrad wet, eenderde krijgt boete»?1
Ja.
Klopt het dat ruim de helft van de 156 schoonmaakbedrijven die de Inspectie SZW vorig jaar heeft bezocht een wet overtreden heeft op het gebied van arbeidstijden, het minimumloon en het in dienst hebben van illegale werknemers en dat eenderde van de gecontroleerde bedrijven hiervoor beboet is?
In 2016 zijn inderdaad in de helft van het aantal onderzochte zaken in de schoonmaaksector een of meer overtredingen van een of meer wetten geconstateerd. Hiervoor zijn sancties opgelegd. Het ging daarbij om naleving van de Arbeidstijdenwet (Atw), Wet arbeid vreemdelingen (Wav), Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) en Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
Wanneer worden de volledige onderzoeksresultaten van de inspecties over 2016 bekend en naar de Kamer gestuurd?
In het jaarverslag over 2016 zal de Inspectie SZW rapporteren over haar aanpak, de bevindingen, resultaten en de effecten van haar activiteiten in dat kalenderjaar. Naar verwachting wordt dit jaarverslag in mei 2017 aan uw Kamer gezonden.
De Inspectie SZW werkt risicogericht, waarbij het uitgangspunt is dat haar interventies, waaronder inspecties en onderzoeken, worden ingezet op thema’s en in sectoren waar het risico op niet-naleving het grootst is. De risicosectoren voor onderbetaling, illegale tewerkstelling en arbeidstijden zijn voor de Inspectie SZW naast de schoonmaaksector, de volgende sectoren aangewezen: horeca en detailhandel, uitzendbureaus, de metaal en de agrarische sector.
De programmatische aanpak van de Inspectie SZW houdt in dat zij haar toezicht organiseert in programma’s die vaak een looptijd van meer dan een jaar hebben en waarbinnen gerichte projecten worden uitgevoerd waarvan de looptijd wisselt. Dit betekent dat de rapportages over specifieke programma’s en projecten op verschillende momenten van het jaar beschikbaar komen. Over de bevindingen van het Programma Schoonmaak in 2016 zal ik uw Kamer dit voorjaar informeren.
In hoeverre ziet u in deze resultaten aanleiding om in overleg met de sector te treden over nadere afspraken om de genoemde misstanden aan te pakken? Zijn volgens u aanvullende maatregelen wenselijk om deze misstanden nog krachtiger aan te pakken, bijvoorbeeld het instellen van extra controles?
In de schoonmaaksector zet de Inspectie SZW al enkele jaren naast controles ook andere interventies in om de naleving te verbeteren, bijvoorbeeld voorlichting en gesprekken met brancheorganisaties. Met verschillende ketens in de fastfoodsector zijn er gesprekken gevoerd over schoonmaak. Ook in 2017 zal de Inspectie SZW in het programma Schoonmaak samen met brancheorganisaties en opdrachtgevers werken aan een betere naleving van de arbeidswetten en gericht communiceren met betrokkenen, bijvoorbeeld door de digitale checklist «Eerlijk werk in de schoonmaakbranche» te promoten.
Risicogerichte controles blijven een belangrijk onderdeel van de aanpak om naleving te bevorderen en malafiditeit te bestrijden. De Inspectie SZW zet de beschikbare capaciteit in waar zij het meeste effect kan sorteren. Begin 2018 rapporteert de Inspectie SZW over het meerjarenprogramma Schoonmaak. In die rapportage zal zij aandacht besteden aan het effect van het toegepaste palet aan interventies.
Welke conclusie trekt u naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten over de effectiviteit van de enkele jaren geleden ingevoerde Code Verantwoordelijk Marktgedrag?
De Inspectie SZW heeft het beeld dat de bedrijven waarbij overtredingen worden geconstateerd, zelden behoren tot de bedrijven die de Code Verantwoordelijk Marktgedrag hebben ondertekend. En dus kan voorzichtig de conclusie getrokken worden dat de Code een positief effect sorteert. In juli 2016 heeft de Inspectie SZW samen met de Belastingdienst en brancheorganisaties RAS, OSB en SIEV een checklist voor opdrachtgevers van schoonmaakbedrijven (www.checklistschoonmaak.nl) gelanceerd. Eén van de punten in de checklist is dat een opdrachtgever kan nagaan of het schoonmaakbedrijf de Code Verantwoord Marktgedrag heeft ondertekend.
Welke andere sectoren naast de schoonmaaksector merkt u aan als risicosectoren wat betreft overtreding van de wet inzake arbeidstijden, het minimumloon en het in dienst hebben van illegale werknemers? Zijn er voor deze sectoren ook al resultaten beschikbaar zoals de in de berichtgeving genoemde resultaten in de schoonmaaksector? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Omstreden imam terug in Gouda' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Omstreden imam terug in Gouda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden om te voorkomen dat radicale predikers in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen kunnen verspreiden?
Ja. Predikers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, zijn niet welkom. Voor visumplichtige predikers geldt maatregel 20F uit het actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. U bent hierover recentelijk geïnformeerd2.
Is meer bekend over de inhoud van de lezing die deze imam heeft gegeven en kunt u aangeven of er onderzoek heeft plaatsgevonden door de politie en het openbaar ministerie naar het mogelijk plegen van strafbare feiten en tevens de Kamer informeren of hier een vervolgingsbeslissing uit is voortgevloeid, ten aanzien van zowel de imam als wel organisator van deze bijeenkomst?
Voor personen met een paspoort uit een Schengenlidstaat geldt dat zij vrij mogen reizen binnen het Schengengebied. Aan personen van buiten het Schengengebied die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen wordt geen visum verleend. Voor EU-onderdanen geldt de visumplicht niet en kan toegangsweigering op deze gronden alleen plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn. De prediker waar in dit geval aan wordt gerefereerd heeft de Belgische nationaliteit. Hierbij is van belang dat volgens Europese richtlijn 2004/38 aan een burger van de Unie alleen de toegang geweigerd kan worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Voor predikers die over een EU-nationaliteit beschikken geldt dat zij op basis van hun uitspraken die zij op Nederlandse bodem doen die in strijd zijn met Nederlandse wet- en regelgeving mogelijk vervolgd kunnen worden door het Openbaar Ministerie.
De gemeente Gouda is door de politie geïnformeerd over de mogelijke komst van deze prediker. Nadat de gemeente kennis heeft genomen van de komst van de prediker heeft de gemeente contact gezocht met het bestuur van de organiserende moskee. De lokale politie is bij de bijeenkomst aanwezig geweest zodat er bij strafbare feiten direct kon worden opgetreden. Er is tijdens de conferentie niet geconstateerd dat deze persoon heeft aangezet tot haat of vijandigheid tussen groepen, heeft opgeroepen tot geweld, noch een anti-integratieve of antidemocratische boodschap heeft verkondigd.
Het bericht waar u aan refereert heeft overigens betrekking op andere sprekers van de conferentie op 8 maart 2015 te Rijswijk, daar waar het intrekken van visa betreft.
Herinnert u zich dat de visa van deze en andere omstreden imams eerder zijn ingetrokken in het kader van een bijeenkomst in Rijswijk op 8 maart 2015?2 Waarom is dat nu klaarblijkelijk niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Was u vooraf op de hoogte van zijn komst? Heeft u indien dat het geval was concrete maatregelen genomen om zijn komst te verhinderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat deze imam in Gouda uitgenodigd is door de islamitische vereniging Assalam?
Ja.
Herinnert u zich de brief van de regering aan de Kamer waarin stond: «Het is een Nederlandse traditie dat het internationale recht deel uitmaakt van de Nederlandse rechtsorde. Dat is zo neergelegd in de Grondwet. Omdat bij strijdig handelen met het internationale recht doorgaans geen sprake zal zijn van algemeen nuttig handelen, kan bij instellingen die zich daar schuldig aan maken de ANBI (Algemeen Nut Beogende Instellingen)-status reeds worden ingetrokken»?3
Ik onderschrijf die uitspraak nog steeds. De wet biedt de Belastingdienst de mogelijkheid om op basis van een weging van feiten en omstandigheden aan instellingen, die uitingen van haat of geweld mogelijk maken, de ANBI-status in te trekken. Als de Belastingdienst signalen ontvangt dat er instellingen zijn die haat en geweld ondersteunen of propageren, kan de Belastingdienst een onderzoek instellen en zo nodig de ANBI-status intrekken. Het propageren van geweld en haat kan immers als strijdig met het algemeen nut worden aangemerkt.
Op de website van de Belastingdienst is te zien welke instellingen als algemeen nut beogende instelling worden aangemerkt. Ook intrekkingen van de ANBI-status worden in deze lijst verwerkt.
Ziet u aanleiding te onderzoeken of bij de vereniging Assalam de ANBI-status ingetrokken kan worden, zo mogelijk met terugwerkende kracht en daarover de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “DHL: overheid dwingt ons tot aannemen zelfstandige bezorgers” |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «DHL: overheid dwingt ons tot aannemen zelfstandige bezorgers»?1
Ja.
Constaterende dat DHL stelt dat het liefst vaste mensen in dienst heeft vanwege de kwaliteit, de uitstraling, de trainbaarheid van mensen en de betrokkenheid bij het bedrijf, deelt u de mening dat vaste medewerkers meer bieden op deze factoren? Wat vindt u van de stelling dat zelfstandigen vooral ongeschikt zijn voor productiewerk?
Het kabinet kan zich voorstellen dat de genoemde factoren eerder door vaste medewerkers dan door zelfstandigen aangeboden kunnen worden. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat elk bedrijf het beste zelf kan inschatten in hoeverre werknemers of zelfstandigen meer bieden op die factoren.
Waar bezorgers een vrije keuze ervaren tussen de ene of de andere vormgeving van de arbeidsrelatie, en deze in overeenstemming is met wet- en regelgeving, is het niet aan de overheid om ze de ene of de andere kant op te dwingen. Ik vind het wel een zorgelijke ontwikkeling als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen, wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien om een steeds lagere beloning te accepteren. Dat is dan ook een belangrijke reden voor de Wet DBA die gericht is op het tegengaan van schijnzelfstandigheid.
Wat vindt u ervan dat DHL het gevoel heeft te worden gedwongen om meer met flexkrachten te werken, terwijl DHL dat eigenlijk niet wil? Welke maatregelen zijn er genomen om de prikkel tussen enerzijds vaste werknemers en anderzijds flexkrachten en zzp’ers kleiner te maken, en welke maatregelen zullen nog worden genomen?
Elk bedrijf heeft de vrijheid om te bepalen op welke wijze de arbeidsrelaties van dat bedrijf worden vormgegeven. Wel is het kabinet van mening dat voorkomen dient te worden dat keuzes worden gedreven door verschillen in instituties (werknemer en zzp’er) in plaats van door gezamenlijke wensen van werkenden en werk- en opdrachtgevers. Als het gaat om het verkleinen van de verschillen tussen vaste en flexibele werknemers zijn met de Wet werk en zekerheid verschillende maatregelen genomen om de verschillen te verkleinen. Zo is onder meer het wettelijke regime dat geldt voor tijdelijke- en oproepcontracten aangescherpt en heeft een ieder (zowel vaste als tijdelijke werknemers) bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar dienstverband recht op een transitievergoeding die lager is dan de vergoeding die de rechter voorheen toekende bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst en veelal alleen voorbehouden was aan vaste werknemers.
Als het gaat om het verkleinen van het kostenverschil tussen werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt en zzp’ers merk ik op dat met ingang van 2017 dit verschil voor werknemers die tot 125% van het WML verdienen met de invoering van het lage inkomensvoordeel (LIV) fors is verkleind. Voor werknemers met een loon tussen 100% en 110% van het wettelijk minimumloon (WML) krijgt een werkgever 2.000 euro per jaar (bij 38 of meer gewerkte uren gemiddeld per week), voor werknemers met een loon tussen 110% en 125% WML 1.000 euro. Voor deeltijders (minimaal 24 uur gemiddeld per week) krijgt de werkgever LIV naar rato.
Hoe wordt voorkomen dat het uitstel van de handhaving van de wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA) ertoe leidt dat de prikkel om met zelfstandigen te werken wordt vergroot in sectoren waarin dat ongewenst is, zoals de postsector?
Vraag 4 gaat er van uit dat het in bepaalde sectoren ongewenst zou zijn om met zelfstandigen te werken. Die mening deelt het kabinet niet. Zolang sprake is van echte zelfstandigheid en er dus feitelijk buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, is er (ongeacht de sector) geen aanleiding om die zelfstandigheid als ongewenst aan te merken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, dienen keuzes gebaseerd te worden op gezamenlijke wensen van werkenden en werk- en opdrachtgevers in plaats van verschillen tussen de instituties.
De handhaving van de Wet DBA is opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2018, tenzij sprake is van kwaadwillenden. In de tussentijd wordt verkend wat de mogelijkheden zijn om te komen tot een herijking van de criteria die gelden voor het aannemen van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Verder wijs ik in dit verband op de invoering van het LIV waar ik bij het antwoord op vraag 3 ben ingegaan, welke maatregel het in dienst nemen van werknemers aan de onderkant van de arbeidsmarkt kan bevorderen.
Wat gaat u doen tegen schijnzelfstandigheid in de postsector? Wat gaat u doen om goedwillende werkgevers zoals DHL te beschermen tegen werkgevers die oneerlijke concurrentie bedrijven door te werken met fiscale constructies en constructies met schijnzelfstandigen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het werken met zelfstandigen 20 procent goedkoper kan uitpakken dan werknemers in een vast dienstverband? Deelt u de mening dat dit verschil bijdraagt aan de race naar de bodem als het gaat om arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet?
In bijgaande figuur is een vergelijking gemaakt van de belasting- en premiedruk tussen zelfstandigen en werknemers bij vergelijkbaar netto inkomen. Een dergelijke vergelijking van de belasting- en premiedruk is lastig, omdat zzp’ers en werknemers niet zonder meer vergelijkbaar zijn, gelet op onder meer de verschillende functies van hun inkomen, het verschil in risicoprofiel en in de (collectieve) verzekeringspositie.
Deze vergelijking is eerder gemaakt in het kader van het IBO ZZP.2 Toen is de vergelijking voor de situatie in 2015 weergegeven in figuur 3.33 van dat rapport (zie bijlage 4 bij het IBO ZZP voor de verantwoording). In de in het IBO ZZP opgenomen figuur is het verschil in belasting- en premiedruk tussen de 24% en 43%, afhankelijk van het inkomensniveau, wanneer de aanname gemaakt wordt dat een zzp’er reserveringen maakt voor pensioen, ziekte, arbeidsongeschiktheid en leegloop. Wanneer aangenomen wordt dat een zzp’er deze reserveringen niet (geheel) maakt, is het verschil flink groter. In de kabinetsreactie4 op het IBO ZZP heeft het kabinet geconstateerd dat de verschillen in regelgeving het voor werkenden relatief interessant maken om als zzp'er te werken en voor werkgevers of opdrachtgevers om werk door een zzp'er uit te laten voeren.
In het kader van de parlementaire behandeling van de Miljoenennota 2017 is uw Kamer een geactualiseerde versie van die figuur gezonden.5 De hierna in deze antwoordenset opgenomen figuur is opnieuw geactualiseerd op basis van de laatst bekende cijfers. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven is met de introductie van het LIV dit verschil voor werknemers tot 125% WML fors verkleind, wat bijdraagt aan het voorkomen van een race to the bottom waar door de vragenstellers op wordt gedoeld. Dit is in de figuur te zien door de relatief geringe extra loonkosten voor werknemers op het minimumniveau.