Het verzuimen van de zorgplicht door low budget vliegmaatschappijen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Prijsvechters lappen zorgplicht aan hun laars»?1
Het bericht is mij bekend.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de lakse houding van vliegmaatschappijen over afhandeling van klachten van consumenten?2
Ja, deze antwoorden heb ik u op 2 april toegestuurd.
Deelt u de mening dat de manier waarop Ryanair en Vueling omgaan met passagiers die buiten hun schuld vertraging oplopen in strijd is met consumentenrechten en fatsoenlijke omgangsvormen?
Op grond van Verordening (EG) nr 261/2004 hebben passagiers in geval van vertraging recht op verzorging (accommodatie, maaltijden, verfrissingen). De Verordening voorziet niet in een vrijstelling of in impliciete beperkingen, in de tijd of financieel, van de verplichting tot verzorging van passagiers.
Het recht op verzorging in buitengewone omstandigheden is momenteel onder de Europese rechter (zaak C-12/11 Denise McDonagh/Ryanair Ltd). Het is aan de rechter om te bepalen of er sprake is van strijdigheid met consumentenrechten. Op 22 maart 2012 is in deze zaak een conclusie uitgebracht door de advocaat-generaal. Volgens deze conclusie dienen luchtvaartmaatschappijen verzorging te verstrekken aan passagiers wier vlucht werd geannuleerd vanwege buitengewone omstandigheden. De aanstaande uitspraak van het Hof zal door de Inspectie Leefomgeving en Transport (de inspectie) worden toegepast als onderdeel van het geldend Europees recht bij de afhandeling van klachten van passagiers en de handhaving.
Bent u het met Ryanair en Vueling eens dat vertraging als gevolg van stakingen voor rekening van de consument moet komen of bent u het eens met ArkeFly en Transavia dat vliegmaatschappijen consumenten niet in de kou mogen laten staan?
Ik ben van mening dat luchtvaartmaatschappijen zich moeten houden aan de rechten van de vliegtuigpassagier zoals neergelegd in het geldend Europees recht. Dat geldt zowel voor het recht op verzorging, het recht op terugbetaling van het ticket of het recht op een andere vlucht, als voor het recht op compensatie.
Hoe verhoudt het handelen van Ryanair en Vueling zich tot bestaande Europese regelgeving rondom consumentenbescherming bij vertraging?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie wanneer vliegmaatschappijen de regels rondom compensatie en vergoeding bij vertraging verschillend toepassen en dat daardoor goedwillende maatschappijen en consumenten de dupe zijn van kwaadwillende maatschappijen?
Luchtvaartmaatschappijen moeten de wet, waaronder de Europese regelgeving, naleven. Het niet naleven van de wet mag niet leiden tot een economisch voordeel voor de «kwaadwillende» maatschappijen ten opzichte van de «goedwillende» maatschappijen. Daarom is het sanctiesysteem van de inspectie erop gericht dat het economisch nadeel van de sanctie groter is dan het economisch voordeel van het niet naleven van het geldend Europees recht. Het doel is het aantal overtredingen terug te dringen, zodat consumenten niet langer de dupe zijn van luchtvaartmaatschappijen die zich niet houden aan het geldend Europees recht.
Kunt u een overzicht geven van alle maatregelen die u ter beschikking staan om vliegmaatschappijen die de rechten van consumenten aan hun laars lappen aan te pakken? Kunt u tevens een overzicht geven hoe vaak u deze maatregelen de afgelopen twee jaar heeft toegepast?
De inspectie spreekt bij overtreding van de Verordening de luchtvaartmaatschappij daarop aan. Zij kan daarvoor diverse instrumenten inzetten, die in zwaarte oplopen. Om te beginnen een gesprek of een waarschuwing en als dat nodig is uiteindelijk een sanctie in de vorm van een boete of last onder dwangsom. Meer details over de inzet van het handhavingsinstrumentarium kunt u vinden in het Handhavingskader van de inspectie, u toegestuurd bij brief van 1 februari 2011 en nogmaals bij brief van 22 september 2011.
In de bijlage bij mijn brief van 17 februari 2012 staat een overzicht van het aantal onderzochte, gegronde en ongegronde klachten in 2011. In deze brief heb ik u verder geïnformeerd over de lopende juridische procedures vanwege het niet-naleven door luchtvaartmaatschappijen van het Sturgeon-arrest. Deze procedures, naar aanleiding van vier opgelegde lasten onder dwangsom, worden beschouwd als voorbeeldprocedures. In afwachting van de rechterlijke uitspraken worden voor het niet-naleven van het Sturgeon-arrest daarom momenteel nog geen nieuwe sancties opgelegd. De inspectie stelt wel overtreding van de Verordening vast, zodat passagiers met dat besluit desgewenst een civiele procedure kunnen starten.
Deelt u in het licht van deze en andere berichtgeving over het niet nakomen van de zorgplicht door luchtvaartmaatschappijen de mening dat de geschillencommissie voor de luchtvaart zo snel mogelijk moet worden heropgericht?3
Of er weer een geschillencommissie luchtvaart zou moeten komen is in eerste instantie aan betrokken private partijen (consumentenorganisaties en luchtvaartmaatschappijen).
De geschillencommissies in Nederland zijn namelijk, meestal op basis van tweezijdig overeengekomen algemene voorwaarden, door twee partijen samengesteld.
Dat laat onverlet dat – om het nakomen van de zorgplicht en andere verplichtingen uit de Verordening te bevorderen – de inspectie toezicht houdt op de naleving van de Verordening, klachten van passagiers behandelt en waar nodig handhavend optreedt.
De consument heeft immers met de inspectie een laagdrempelig loket waar hij terecht kan met zijn klacht. De inspectie onderzoekt de klacht en geeft haar oordeel in de vorm van een beschikking. De inspectie kan tevens de naleving van haar besluiten kracht bijzetten door de inzet van handhavingsmiddelen.
Zero tolerance bij de wietpas |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgermeester van Maastricht de harde lijn kiest tegen coffeeshops?1
Is het in lijn met uw beleid dat de burgermeester de coffeeshop van een overtredende coffeeshophouder wil sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven? Zo ja, denkt u niet dat, met name als het gaat om een nieuwe regeling, coffeeshophouders de ruimte moeten krijgen deze nieuwe maatregel zich eigen te maken en dat daarom in eerste instantie een waarschuwing redelijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de burgemeester om het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (de Opiumwet en de gedoogcriteria) vast te stellen en daarover de regie te voeren. Gemeenten staat het vrij om binnen dat landelijk kader een coffeeshopbeleid met eigen accenten te voeren.
Is het waar dat 60% van de 2,5 miljoen coffeeshopbezoekers in Maastricht uit het buitenland komen? Heeft u de overtuiging dat deze 1,5 miljoen buitenlandse coffeeshopbezoekers na invoering van de zogenaamde wietpas de stad Maastricht niet meer bezoeken? Zo nee, waarom niet? Waar gaan die 1,5 miljoen buitenlanders dan hun joint halen? Welk gevolg heeft dat voor de stad? Zo ja, waar haalt u die overtuiging vandaan?
Het voornaamste effect zal zijn dat de drugstoeristen niet meer naar ons land zullen komen voor hun cannabis. Veel drugstoeristen blijken immers juist te komen omdat ze in de coffeeshops rustig en veilig cannabis kunnen consumeren (zie hierover ook het rapport «Geen deuren maar daden» van de Commissie Van de Donk). Thuis kunnen ze ook gebruik maken van al bestaande illegale markten. Een toegangsbeperking bij de coffeeshops voor niet ingezetenen zal naar verwachting leiden tot een verminderde toestroom, waardoor ook de omvang van de coffeeshopmarkt en de daaraan verbonden nevenverschijnselen zullen afnemen.
Heeft u kennisgenomen van de opmerking van de burgermeester van Maastricht dat de burgers er recht op hebben dat de wet wordt gehandhaafd? Weet u of de burgermeester ook de wet gaat handhaven als het gaat om illegale verkoop van cannabis aan buitenlandse bezoekers aan de stad? Zo ja, hoe gaat de burgermeester dat doen?
Het is aan de lokale driehoek om de handhavingsprioriteiten te bepalen en de daarvoor benodigde instrumenten te kiezen. Het is landelijk beleid dat een belangrijke prioriteit in de handhaving ligt op het tegengaan van de illegale handel en het tegengaan van het drugstoerisme. Dit geldt ook voor Maastricht.
Bent u met de burgermeester van Maastricht van mening dat het huidige beleid een erfenis is van zijn voorganger? Hoe beoordeelt u die erfenis?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brieven van 27 mei 2011 en 26 oktober 2011 die het kabinet uw Kamer over de voorgenomen aanscherping van het drugsbeleid heeft gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 259 en Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 265). Daarin zijn alle relevante aanleidingen, voorafgaande stappen en overwegingen uiteengezet.
Wat van het College bescherming persoonsgegevens van de zogenaamde wietpas?
De vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie heeft mij op 24 november 2011 verzocht het CBP om advies te vragen over de privacyaspecten die verbonden zijn aan de invoering van de clubpas. Ik heb dit verzoek doorgeleid aan het CBP, en wacht het gevraagde advies af.
De rapportage van rechtelijke psychologen en psychiaters |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rechterlijke psycholoog werkt vaak ondermaats?1
Bent u bekend met de inhoud en conclusie van het proefschrift «Gedragsdeskundigen in strafzaken» van mr. Corrie van Esch? Hoe betrouwbaar acht u dit onderzoek?
(H)erkent u de conclusie van het proefschrift over gedragsdeskundigen in strafzaken? Zo ja, op welke punten? Zo nee, welke conclusies niet en waarom?
Is het waar dat eenderde van de gedragsdeskundigen het procesverbaal van de politie, de tenlastelegging en eerder uitgebracht rapporten niet lezen? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, wat betekent deze manier van werken van de gedragsdeskundigen voor de deskundigenverklaringen in de strafzaken?
Hoe vaak spreekt een gedragsdeskundige met de verdachte alvorens een rapport over diezelfde verdachte uit te brengen? Is het noodzakelijk om de verdachte te spreken of gezien te hebben om een betrouwbaar rapport op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw mening over de conclusie dat in één op de drie rapporten een verband wordt gelegd tussen de stoornis van de verdachte en de tenlastelegging?
Wat is uw mening over de conclusie dat voor het voorspellen van recidive geen enkele keer de daarvoor aangewezen methode wordt gebruikt? Om welke methode gaat het en hoe betrouwbaar is deze methode?
Deelt u de mening van de rechtspsycholoog, de heer Van Koppen, dat forensische psychologen en psychiaters zich met een onmogelijke opdracht op pad laten sturen? Deelt u tevens zijn mening dat forensische psychologen en psychiaters vaker moeten zeggen dat zij zich geen gefundeerde opvatting kunnen geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is er een verband te leggen tussen de uitkomsten van dit onderzoek en de aanbevelingen van commissie-Visser over de tbs waarin gesproken wordt over gebrek aan kwaliteit en aantal beschikbare forensisch psychologen en psychiaters?
Erkent u dat dit rapport veel vragen oproept? Bent u bereid het rapport op te vragen en voorzien van uw commentaar aan de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer de Kamer uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
De trage afhandeling van klachten over en door luchtvaartmaatschappijen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Nationale Ombudsman over de lange afhandeltermijn van klachten over luchtvaartmaatschappijen, door uw Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een afhandelingtermijn van klachten van maar liefst 6 maanden onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
In complexe zaken kan een afhandeltermijn van maximaal zes maanden nodig zijn. In eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer twaalf weken. Of een zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek en daarom is de behandeltermijn van een klacht niet van te voren vast te stellen.
De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo onderzoekt de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) of er buitengewone omstandigheden van toepassing waren op een vlucht, als een luchtvaartmaatschappij zich daarop beroept. Hiervoor wordt regelmatig gedetailleerde technische en operationele informatie opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappij en beoordeeld door inspecteurs. Alleen als er eerder een zaak onderzocht is op dezelfde vlucht en bij een gelijke situatie, is diepgaand onderzoek niet meer nodig en ontvangt de passagier sneller een besluit.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten eerder en fatsoenlijk afgehandeld worden?
Ik vind dat de procedure voor het behandelen van klachten in zijn algemeenheid nu goed geregeld is bij de inspectie. Waar mogelijkheden voor verbetering worden vastgesteld, worden deze ook doorgevoerd. Zo is onlangs, mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman, actie ondernomen om de passagiers nog beter te informeren over proces en termijnen van de klachtafhandeling. In de ontvangstbevestiging wordt de passagier geïnformeerd over de behandeltermijn voor eenvoudige en complexe zaken, over de wettelijke vervaltermijn voor zaken bij de kantonrechter en over de mogelijkheid om een «small claim procedure» te starten als het een luchtvaartmaatschappij betreft uit een ander land. Dit is een Europese procedure voor geringe vordeningen en deze is eenvoudig, snel en goedkoop.
Zodra bij het behandelen van de klacht blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de passagier daarover schriftelijk geïnformeerd en krijgt hij te horen dat de behandeltermijn vanaf dat moment nog maximaal drie maanden zal zijn.
Acht u deze werkwijze door luchtvaartmaatschappij en vervolgens uw eigen Inspectie, in strijd met consumentenbelang? Zo ja, hoe gaat u de positie van de consument versterken?
Ik vind de werkwijze van de inspectie niet in strijd met het consumentenbelang. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening is al het nodige gebeurd. Zo heeft bijvoorbeeld de Sturgeon-uitspraak over recht op compensatie bij vertraging vooral in de eerste periode na de uitspraak een hausse aan klachten opgeleverd. Dit werd mede veroorzaakt door de terugwerkende kracht van de uitspraak. In die periode is een achterstand ontstaan in de afhandeling van klachten, waardoor de behandeltermijn is toegenomen. De inspectie heeft extra personeel ingezet om de grote hoeveelheid klachten/handhavingverzoeken te behandelen. De achterstand is inmiddels weggewerkt en klachten worden binnen een vaste termijn afgehandeld. Deze is in overeenstemming met Europese afspraken.
Sinds de opheffing van de geschillencommissie luchtvaart handelt de ILT de klachten af, welk deel wordt nu door de overheid betaald en welk deel door de vliegmaatschappijen?
De klachtenafhandeling door de inspectie komt volledig voor rekening van de overheid.
Bent u bereid om de Kamer vόόr het algemeen overleg Luchthaventarieven en passagiersrechten d.d. 20 maart 2012 een reactie op het rapport van de Nationale Ombudsman te doen toekomen?
De inspectie heeft de Nationale ombudsman inmiddels schriftelijk laten weten zijn aanbeveling over te nemen om de indiener van een klacht tussentijds te informeren. Dat houdt in dat de inspectie de indiener ervan in kennis zal stellen als blijkt dat er meer dan twaalf weken nodig zijn om goed te kunnen reageren op de klacht. Daarbij zal dan een redelijke termijn worden aangegeven waarbinnen de reactie kan worden verwacht. In totaal zal de afhandeling, behoudens een enkel uitzonderlijk geval, nooit langer dan zes maanden duren.
De verkoop van Holland Casino. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kabinet doet Holland Casino in de verkoop»1 en herinnert u zich het bericht «Verkoop Holland Casino»; PvdA: «Entertainmentbedrijf geen taak overheid»?2
Ja.
Betekent het feit dat Holland Casino een staatsbedrijf is dat de verdere ontwikkeling naar een entertainmentbedrijf met onder andere een uitbreiding van theater- en horecafaciliteiten, wordt gehinderd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de regels ten aanzien van markt en overheid?
Holland Casino is een private onderneming die zelfstandig opereert. Door de pseudo-aandeelhouder wordt het behandeld als ware het een staatsdeelneming. Inzake het ontplooien van nevenactiviteiten hebben de toenmalige ministers van Financiën en van Justitie uw Kamer op 24 maart 2010 een brief3 gestuurd met hun reactie op het advies van de landsadvocaat. Graag verwijzen wij u hiernaar. De brief gaat vooral in op de vraag in welke mate vernieuwing van het casinoconcept mogelijk is zonder de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het monopolie voor speelcasino’s in gevaar te brengen. Volgens de landsadvocaat is het mogelijk de kwaliteit van het aanbod te verhogen en het aanbod aantrekkelijker te maken, zolang het speelaanbod en de hoeveelheid reclame daarvoor in zijn totaliteit niet wordt vergroot. Revitalisering van de bestaande casino’s zou niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten, ook als in de bestaande casino’s meer dan voorheen plaats wordt ingeruimd voor horecafaciliteiten of als er een (klein) theater wordt ingericht.
Is het waar dat het kabinet momenteel werkt aan een voorstel tot privatisering van Holland Casino? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat voorstel, op welke termijn is de verkoop mogelijk en had de Tweede Kamer eerder kennis van een dergelijk voorstel kunnen nemen? Zo nee, betekent dat dan dat u op dit moment op geen enkele manier overweegt Holland Casino te verkopen?
Eén van de uitgangspunten van de van de in maart vorig jaar aan uw Kamer verzonden Beleidsvisie Kansspelen4 is om de beleidsdoelstellingen (voorkomen van kansspelverslaving, beschermen van de consument, tegengaan van fraude en witwassen en creëren van passend en attractief aanbod) zoveel mogelijk door het stellen van strikte regels en het uitoefenen van goed toezicht te bereiken en niet altijd vast te houden aan het huidige beginsel om per kansspelcategorie slechts één vergunning toe te laten. In het nieuwe kansspelbeleid zullen wij dan ook bezien hoe de markten geordend worden (één of meer vergunningen). Onze departementen werken momenteel hard aan voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten voor casino’s en automatenhallen. De vraag of de overheid voor 100% eigenaar dient te zijn van Holland Casino is daar een afgeleide van. Een eventuele verkoop van Holland Casino zal derhalve bezien worden in samenhang met de voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van deze kansspeldeelmarkten. Een concreet voorstel tot privatisering is er nu derhalve niet.
Indien het antwoord op vraag drie bevestigend is, op welke wijze overweegt het kabinet Holland Casino dan eventueel te verkopen? Gebeurt dat via een veiling van de vergunning, een onderhandse verkoop, uitgifte van aandelen of anders?
Wij kunnen nu op deze vragen geen betekenisvolle antwoorden geven. Voor de vormgeving van voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten zijn de in de vraag genoemde doelstellingen, alsook de bescherming van de consument tegen crimineel en frauduleus handelen onaantastbare randvoorwaarden. Marktordeningsopties die daar geen of onvoldoende rekening mee houden zijn onaanvaardbaar.
Indien verkoop wordt overwogen, vindt de verkoop van Holland Casino dan in zijn geheel plaats of worden afzonderlijke locaties afzonderlijk of in clusters verkocht? Op welke wijze wordt er bij de verkoop rekening gehouden met doelstellingen ten aanzien van het voorkomen van gokverslaving of het wiswassen van geld en met de belangen van het huidige personeel van dit staatsbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent een mogelijke verkoop van Holland Casino dat daarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor entertainment en online gokken in combinatie met kansspelen binnen de vestigingen van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er zes jaar geleden al belangstelling was bij Amerikaanse gokconcerns om Holland Casino over te nemen? Zo ja, waar bleek die belangstelling uit en bestaat die nog steeds?
De afgelopen jaren hebben zich op de departementen van Veiligheid en Justitie en Financiën verschillende partijen gemeld om hun belangstelling voor het exploiteren van één of meerdere casino's in Nederland kenbaar te maken. Gelet op het huidige stelsel van de Wet op de Kansspelen en de positie van Holland Casino daarin is van onderhandelingen met deze partijen geen sprake.
Zijn u op dit moment partijen bekend die geïnteresseerd zijn in een overname van Holland Casino? Bent u al met partijen in onderhandeling?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer krijgt de Kamer een kabinetsreactie over hoe de aangenomen moties met betrekking tot een breed kansspelbeleid (behorend bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen 32 264) worden uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bij haar regeling van werkzaamheden van 28 februari jl. heeft verzocht, zal de reactie op de aangenomen moties op korte termijn aan uw Kamer worden gezonden.
Het bericht 'Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister»?1
Het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) heeft mij vragen gesteld over het bericht «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister» (2012Z03946). Op 16 maart 2012 is echter bekend geworden dat deze berichtgeving niet juist is gebleken. Bijgaand treft u het persbericht van ParnassiaBavo Groep waaruit dit blijkt2.
Ik ben van mening dat antwoord op de gestelde vragen daarmee niet aan de orde is.
Ik vertrouw er op u zo afdoende geïnformeerd te hebben.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omstandigheden waaronder deze zelfmoord heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat komt er terecht van uw toezegging dat er in acute situaties toch zorg zal worden verleend als er al telefonisch wordt afgeweerd met de eigen bijdrage van 200 euro per patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Geweldpleging door Mohammed B. in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mohammed B. slaat door»?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel genoemde incident waarbij Mohammed B. een medegedetineerde te lijf ging?
Zie antwoord vraag 1.
Is het inmiddels al duidelijk of het Openbaar Ministerie (OM) Mohammed B. gaat vervolgen? Zo ja, wat gaat het OM doen? Zo nee, wanneer wordt dit naar verwachting wel duidelijk?
Het OM heeft besloten de strafzaak tegen de verdachte te seponeren nu ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (sepotcode 20). Reden hiervoor is dat de verdachte inmiddels door de directie van de Penitentiaire Inrichting in Vught, alwaar verdachte verblijft, disciplinair is gestraft. Verder is in aanmerking genomen dat de verdachte een levenslange gevangenisstraf ondergaat en derhalve een nieuwe strafrechtelijke vervolging hier geen meerwaarde biedt.
Zijn de feiten zoals die in het artikel worden genoemd waar? Zo nee, welke feiten zijn dan niet waar?
Het is juist dat op 27 mei 2011 een vechtpartij tussen twee gedetineerden heeft plaatsgevonden op de luchtplaats van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), waarbij een medegedetineerde tussenbeide is gekomen. Er is adequaat en effectief ingegrepen door het personeel.
Het is onjuist dat Mohammed B. bergschoenen droeg. Ook heeft hij geen boeken over vechtsport tot zijn beschikking.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is dat bij een incident tussen gedetineerden een medegedetineerde tussenbeide komt en niet het gevangenispersoneel zelf? Onder welke omstandigheden grijpt het personeel niet in? Wanneer worden gedetineerden ingeschakeld?
Indien zich een incident voordoet tussen gedetineerden, wordt ingegrepen door het personeel. De wijze waarop dit gebeurt, wordt per geval beoordeeld en is afhankelijk van de acuutheid van de noodzaak tot ingrijpen en de mogelijkheid het gebruikelijke beveiligingsniveau te handhaven. In de onderhavige situatie is door een samenloop van omstandigheden een medegedetineerde tussen de twee gedetineerden gekomen. Deze interventie heeft positief uitgepakt.
De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft overigens bij uitspraak van 21 februari 2012 (11/2979/GA) geoordeeld dat het personeel van de EBI voldoende adequaat en effectief heeft ingegrepen bij dit incident, met inbegrip van de inzet van een medegedetineerde.
Deelt u de mening dat gedetineerden beschermd moeten worden tegen elkaar en bij voorkeur juist niet ingezet moeten worden als ordehandhaver? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft Mohammed B. in detentie bokslessen kunnen volgen?
Er zijn geen bokslessen of bokstrainingen aan Mohammed B. gegeven door de sportinstructeur. Wel hangt er een bokszak in de sportzaal van de Extra Beveiligde Inrichting waar Mohammed B. verblijft. De gedetineerden die verblijven in de Extra Beveiligde Inrichting kunnen tijdens het sporten van deze faciliteit gebruik maken.
Acht u het verstandig dat criminelen die bewezen hebben geen respect voor mensenlevens te hebben, zich in de cel in vechtsporten mogen bekwamen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Binnen de penitentiaire inrichtingen krijgen de gedetineerden geen instructies op het gebied van vechtsporten. Een bokszak is, in verband met agressieregulatie, veelal wel aanwezig in de sportzaal.
Het aantal sterfgevallen in detentie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het mondelinge vragenuur van 24 mei 2011 over het aantal sterfgevallen in detentie naar aanleiding van een tv-uitzending? Herinnert u zich uw brief van 7 september jl. over sterfgevallen in detentie?1
Ja.
Is het waar dat Argos gebruik heeft gemaakt van de Wet openbaarheid bestuur om er achter te komen hoeveel sterfgevallen er in 2010 in detentie hebben plaatsgevonden? Zo ja, welke cijfers zijn aangeleverd aan Argos?2
Argos heeft de gevraagde gegevens bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgevraagd met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur. Naar aanleiding van dit verzoek zijn gegevens verstrekt over de sterfgevallen binnen het gevangeniswezen en de directie Bijzondere Voorzieningen (vreemdelingenbewaring). Argos heeft op basis van deze gegevens de tabel, zoals gepubliceerd op de OnJo-website, opgesteld. OnJo is een samenwerkingsverband van de onderzoeksprogramma's Argos (VPRO, VARA), Reporter (KRO) en ZEMBLA (VARA). In totaal ging het in 2010 binnen deze twee sectoren van DJI om 32 sterfgevallen conform onderstaande opbouw.
In het gevangeniswezen (inclusief de penitentiair psychiatrische centra) hebben volgens de website in 2010 29 sterfgevallen plaatsgevonden. In mijn brief van 7 september 2011 heb ik het aantal van 28 genoemd (waarvan 20 suïcides). Het verschil heeft te maken met het feit dat in het overzicht van OnJo één sterfgeval is opgenomen waarbij sprake was van een terminaal zieke tbs-gestelde (dus geen gedetineerde). Deze tbs-gestelde was overgeplaatst van een forensisch psychiatrisch centrum naar het Justitieel Medisch Centrum (JMC). Daarnaast vonden in 2010 drie sterfgevallen plaats tijdens vreemdelingenbewaring
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen4 naar aanleiding van een sterfgeval in penitentiair psychiatrisch centrum Overmaze heb aangegeven is de Nationale Ombudsman (NO) in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de sterfgevallen tijdens detentie. De NO heeft onder andere bij tien sterfgevallen bekeken of er een verband tussen de verleende zorg en het overlijden was. Het is positief dat de NO constateert dat in geen van deze gevallen een dergelijk verband is te leggen. Wel constateert de NO dat de procedures die de DJI en de IGZ bij sterfgevallen hanteren nog verbeterd kunnen worden. De minister van VWS en ik zullen onze beleidsreactie bij het onderzoek voor het zomerreces naar de Tweede Kamer zenden. Het NO-onderzoek bevat een cijfermatig overzicht van de sterfgevallen in de periode 2009–2011. Hier wordt aangegeven dat in 2010 21 gevallen van suïcide bij de IGZ zijn gemeld. Dit overzicht is onjuist. De IGZ heeft per abuis één suïcidepoging als sterfgeval geregistreerd.
Komen de cijfers die Argos in de uitzending gebruikt, nl. 32 gevallen van natuurlijke en onnatuurlijke dood, overeen met het aantal dat in uw brief van 7 september is genoemd? Zo nee, hoe verklaart u dit verschil? Zo ja, hoe moeten deze cijfers worden geïnterpreteerd? Kunt u ingaan op de tabel die gepubliceerd is op de site van Onjo?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel sterfgevallen van gedetineerden zijn gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Komen deze getallen overeen met de getallen die worden genoemd in uw brief van 7 september? Kunt u dit splitsen naar gevallen van suïcide en gevallen van natuurlijke dood?
Penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van artikel 4a lid 2 van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ. Onder een calamiteit wordt verstaan: een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van een instelling heeft geleid.
Dit betekent dat voorziene sterfgevallen strikt genomen niet gemeld hoeven te worden. Er is immers geen sprake van een calamiteit. Dit is bijvoorbeeld het geval als iemand terminaal ziek is en als gevolg hiervan overlijdt tijdens detentie.
Zekerheidshalve hanteert DJI het uitgangspunt dat alle sterfgevallen in de inrichtingen door DJI bij de IGZ gemeld worden.
Zoals aangegeven in mijn brief van 7 september 2011 zijn drie gevallen van overlijden in 2010 niet aan de IGZ gemeld. Uit de praktijk blijkt dat sterfgevallen die daadwerkelijk binnen de pi plaatsvinden altijd worden gemeld. Melding is achterwege gebleven bij sterfgevallen van gedetineerden die extramuraal verbleven, bijvoorbeeld tijdens de extramurale fase van de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders. Dit terwijl deze justitiabelen op het moment van overlijden formeel wel onder de verantwoordelijkheid van de pi vielen. Ik vind het belangrijk dat ook dergelijke sterfgevallen gemeld worden, zodat er een totaaloverzicht is van alle overledenen onder verantwoordelijkheid van DJI, en heb de pi’s dan ook gevraagd hier gehoor aan te geven. Bij het opstellen van de in antwoord op vraag 2 en 3 genoemde beleidsreactie zal ik aandacht besteden aan het formuleren en borgen van de juiste procedures.
Worden alle gevallen van overlijden gemeld aan de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom gebruiken de betrokken instanties niet dezelfde getallen en waarin zitten de verschillen? Waarom komen niet alle gevangenen die overlijden in de statistieken voor?
In bijlage vijf bij het onderzoek van de NO worden de verschillen tussen de cijfers van DJI en de IGZ nader toegelicht. De verschillen zijn als volgt te verklaren.
In een aantal gevallen heeft DJI de doodsoorzaak in eerste instantie als onnatuurlijk overlijden geregistreerd, waar de IGZ van een suïcide uitging. Dit deed zich bijvoorbeeld in 2010 bij twee gevallen voor. In beide gevallen was sprake van een overdosis.
Voorts blijkt, zoals reeds aangegeven in antwoord op vraag vijf, dat niet alle sterfgevallen van justitiabelen die buiten de penitentiaire inrichting plaatsvinden gemeld werden bij de IGZ.
Ik acht het gebruik van correcte en heldere procedures van belang. Over cijfers dient maximale duidelijkheid te bestaan. Om de kans op verschillen in de toekomst te minimaliseren, wordt daarom de samenwerking tussen DJI en de IGZ geïntensiveerd. Zo wordt in het vervolg nadrukkelijker gemonitord of sterfgevallen door pi’s gemeld worden bij de IGZ en hoe deze worden geregistreerd.
Is het waar dat aan het eind van 2011 in korte tijd vier gedetineerden zijn overleden?4 Is het waar dat onder de sterfgevallen een moeder was die een kind achterliet? Is het waar dat dit kind niet was opgevangen tijdens de periode dat de moeder in detentie zat en dat zij alleen thuis woonde?
Ik geef aan het begrip «eind 2011» een ruime duiding en heb derhalve de gehele maand december in ogenschouw genomen. In december 2011 zijn zes gedetineerden overleden. In al deze gevallen ging het om een man. In geen van deze gevallen was derhalve sprake van een moeder wier kind tijdens detentie niet was opgevangen.
Hoeveel gedetineerden zijn er in 2011 overleden? Hoe vaak was er sprake van een natuurlijke dood en hoe vaak was er sprake van zelfmoord?
In het NO-onderzoek is het volgende overzicht opgenomen dat op basis van door DJI en IGZ aangeleverde gegevens is opgesteld.
DJI
IGZ
Suïcides
15
13
(on)natuurlijk overlijden
24
22
Totaal
39
35
Bij nadere bestudering van de gegevens door DJI bleek dat het aangeleverde overzicht onjuist was. Bij drie sterfgevallen die zich buiten de pi hadden voorgedaan was namelijk geen melding opgemaakt. Voorts bevatte het cijfer van 39 één sterfgeval tijdens vreemdelingenbewaring en één tbs-gestelde die in het JMC was overleden als gevolg van een ernstige ziekte.
In 2011 zijn binnen de sector gevangeniswezen derhalve niet 39, maar 40 gedetineerden overleden. Dit betreft 15 suïcides en 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen.
Van de 15 suïcides hebben zich er 12 binnen een pi voorgedaan. Twee suïcides vonden plaats tijdens de extramurale fase (buiten de pi). Eén suïcide deed zich voor in de cellengang van het gerechtshof in Den Haag. Hiervan zijn er 13 bij de IGZ gemeld. De twee suïcides die niet bij de IGZ zijn gemeld vonden plaats buiten de pi (tijdens de extramurale fase van de ISD en tijdens deelname aan een penitentiair programma).
Van de 25 (on)natuurlijke overlijdensgevallen hebben er 13 in een pi plaatsgevonden. Twee gedetineerden overleden in het JMC en tien in een burgerziekenhuis, een verpleeghuis of een GGz-instelling. Hiervan zijn er 20 bij de IGZ gemeld. In vijf gevallen is melding achterwege gebleven. Volledigheidshalve merk ik op dat in het overzicht van de NO wordt aangegeven dat 22 gevallen bij de IGZ zijn gemeld. Het gaat hier om de hiervoor genoemde 20 meldingen. Tevens is het overlijden van een terminaal zieke tbs-gestelde in het JMC in het overzicht opgenomen. Ten slotte bevat het overzicht een sterfgeval van een Belgische gedetineerde in de pi te Tilburg.
De lobby van de sigarettenindustrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten over de succesvolle lobby van de sigarettenindustrie in Nederland?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland zich in alle opzichten houdt aan de richtlijnen van de World Health Organization (WHO) ten aanzien van de beïnvloeding van het tabaksbeleid door de tabakslobby?2 Zo nee, in welke opzichten niet, en waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De guideline in het kader van artikel 5.3 FCTC vraagt aan verdragspartijen terughoudendheid en transparantie te betrachten in de interactie met de tabaksindustrie. Nederland is destijds akkoord gegaan met deze guideline, onder het voorbehoud dat contacten tussen rijksoverheid en de tabaksindustrie in principe mogelijk moesten blijven. Dat uitgangspunt hanteer ik en mijn ambtenaren in mijn tabaksontmoedigingsbeleid. Het gevraagde overzicht van contacten tussen mijn ministerie en de tabaksindustrie heb ik eerder verstrekt in Kamervragen van 1 december 2011 en 31 januari 2012.
Op wie hebben deze «guidelines»van de WHO volgens u betrekking? Bent u van mening dat in Nederland alle door de WHO bedoelde instanties en functionarissen zich aan de richtlijnen van de WHO houden? Kent u geen voorbeelden van door de WHO bedoelde instanties en functionarissen die wel contact hebben gehad met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre houdt Nederland zich aan de aanbeveling van de WHO, onder 17 (Recommendations: «Establish measures to limit interactions with the tobacco industry and ensure the transparency of those interactions that occur»?) Kunt u in dit verband, zoals u reeds eerder heeft toegezegd, nu een compleet overzicht geven van de contacten met de tabaksfabrikanten en tabakslobby in de afgelopen drie jaar? Welke contacten hebben plaatsgevonden, waar en met wie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal volgens u de opvatting van de tabaksindustrie zijn over het beleid in Nederland, waaronder het verruimen van het rookverbod en het beëindigen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s via het basispakket? Is er contact geweest met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby voordat het besluit tot deze maatregelen is genomen? Zo ja, wanneer, en met wie?
Over het besluit om een uitzondering te maken op het rookverbod in de horeca en de vergoeding van stoppen-met-roken programma’s te beëindigen, is vooraf geen contact geweest met de tabaksindustrie. Ik ben dan ook niet op de hoogte van hun opvattingen over deze maatregelen.
Onderdeel van het beleid in Nederland is ook dat de boetes op overtreding van het rookverbod in de horeca zijn verdubbelt. Ook hierover is geen overleg geweest en ik ben dus ook niet op de hoogte van hun opvatting over deze maatregel.
Deelt u de mening dat roken een verslaving vormt en er derhalve geen sprake is van een vrije keuze om al dan niet te roken? Welke rol heeft de overheid ten aanzien van preventie van ernstige aandoeningen tengevolge van roken?
Roken is schadelijk en verslavend. Stoppen met roken is daarom niet gemakkelijk, maar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de roker zelf. Daarnaast probeer ik te bevorderen dat jongeren geheel niet beginnen met roken. In de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 25 mei 2011, heb ik aangegeven welke taken en verantwoordelijkheden op het terrein van preventie bij de rijksoverheid liggen. Het gaat daarbij vooral om taken op het terrein van gezondheidsbescherming, het tijdig onderkennen van gezondheidsrisico’s, het toegankelijk maken van betrouwbare kennis en informatie, en samen met andere partijen meer mogelijkheden creëren voor mensen om gezonder te kunnen leven. Dit geldt ook ten aanzien van aandoeningen die het gevolg zijn van roken.
Welke bijdrage levert de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie? Vindt u het behoud van deze bijdrage belangrijker dan de gezondheidswinst die op termijn is te behalen door een beleid dat is gericht op het drastisch verminderen van het aantal rokers in Nederland?
Mijn beleid op het terrein van tabaksontmoediging wordt op geen enkele manier beïnvloed door de overwegingen die te maken hebben met de bijdrage van de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie.
Vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat zorgverzekeraars via een U-bocht alternatieve therapieën vergoeden die niet in het basispakket zitten, doordat de Stichting Europsyche een BIG-geregistreerde psychiater of klinisch psycholoog op papier als hoofdbehandelaar laat functioneren?1
Het betreffende krantenartikel is mij bekend. Zoals u weet heb ik naar aanleiding dit signaal op 7 februari 2012 de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar deze organisatie. Voor de stand van zaken met betrekking tot de Stichting Europsyche, en de uitkomsten van de onderzoeken van NZa en IGZ, verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012 hierover, en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van NZa en IGZ.
Wat is uw mening over het feit dat de stichting Europsyche via een zogenaamde verlengde arm-constructie behandelingen kan laten declareren bij de zorgverzekeraars?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoord van 30 mei 2012 op vraag 5 van de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven (SP) en Leijten (SP) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (2012Z02132) en naar mijn brief van 25 juni 2012.
Wat is uw mening over het feit dat bij de stichting Europsyche rond de 1200 behandelaars zijn aangesloten? Kan aangegeven worden wat voor behandelaars dit zijn?
Het gaat om circa 1 200 over het hele land verspreide hulpverleners en/of praktijken van hulpverleners.
Deelt u de mening dat alternatieve behandelaars een patiënt/cliënt schade kunnen toebrengen en dat de hoofdbehandelaars van Europsyche die hiervoor tekenen deze patiënt/cliënt bewust risico laten lopen omdat zij bij het verloop van de behandeling verder niet betrokken zijn?
Een hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg van de gehele behandeling, ook indien (een deel van) de behandelactiviteiten in het kader van het behandelplan worden uitgevoerd door andere beroepsbeoefenaren. De hoofdbehandelaar dient zich er vooraf van te verzekeren dat degene die behandelactiviteiten uitvoert ook bekwaam is om deze activiteiten goed uit te voeren.
Wat is uw mening over het feit dat een BIG-geregistreerde behandelaar hoogstens slechts de intake doet en vervolgens een alternatieve behandeling laat declareren? Bent u van mening dat deze BIG-geregistreerde behandelaars thuishoren in het BIG-register dat duidelijkheid biedt over de bevoegdheid van een zorgverlener?
Het is wat mij betreft zeker van belang dat de hoofdbehandelaar niet alleen bij de intake betrokken is. De IGZ heeft naar aanleiding van haar onderzoek naar Europsyche een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de kwalificatie en invulling van het hoofdbehandelaarschap. Zie daarvoor mijn brief van 25 juni 2012. Deze aanbevelingen neem ik over.
Het BIG-register dient om patiënten duidelijkheid te bieden over welke deskundigheid zij binnen de reguliere zorg van een zorgverlener mogen verwachten. Het BIG-register is ook de plek om te zien of er eventueel tuchtrechtelijke maatregelen aan de betrokkene zijn opgelegd.
Wat betekent de jaaromzet van 24 miljoen euro van de stichting Europsyche en het gegeven dat in ruil voor de diensten van de stichting 17 procent van de inkomsten wordt afgedragen naar uw mening voor de hoogte van het bedrag aan onterechte vergoedingen voor alternatieve therapieën?
Indien zorg verleend wordt die niet onder het verzekerd pakket valt, dient deze niet vergoed te worden. Vanwege de constatering dat een groot deel van de declaraties onterecht was, hebben de zorgverzekeraars de uitbetalingen aan Europsyche opgeschort.
Is het waar dat de stichting Europsyche onder de Kwaliteitswet zorginstellingen valt en derhalve niet hoeft te voldoen aan de 80/20-verhouding, zoals die wél geldt voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten? Bent u van mening dat de stichting Europsyche voldoet aan de Kwaliteitswet, terwijl zij voor het grootste deel van de door haar gedeclareerde behandelingen de kwaliteit niet kan garanderen omdat zij deze niet controleert? Valt de stichting Europsyche naar uw mening onterecht onder de Kwaliteitswet of schiet de Kwaliteitswet hier tekort?
Europsyche heeft een WTZi (Wet Toelating Zorginstellingen) toelating, en valt daarmee inderdaad onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgverzekeraars stellen uit kwaliteits- en kostenoogpunt sinds 2012 in de contracten met vrijgevestigde zorgaanbieders een grens aan de inzet van hulppersoneel. Dit is de »80/20-verhouding» waar u naar verwijst. Dat betekent niet dat zorgverzekeraars geen eisen kunnen stellen aan de door Europsyche geleverde zorg. Zorgverzekeraars bepalen zelf of zij een overeenkomst met een instelling sluiten, en onder welke voorwaarden dat gebeurt. Er zijn voor zover mij bekend geen zorgverzekeraars die een contractafspraak met Europsyche hebben voor specialistische ggz.
Europsyche valt mijns inziens terecht onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet verplicht zorginstellingen hun eigen kwaliteit te bewaken, te beheersen en te verbeteren. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de geneeskundige zorg die instellingen voor geestelijke gezondheidszorg leveren.
Welke concrete actie onderneemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de kwaliteit van de door de stichting Europsyche gedeclareerde behandelingen te controleren? Welke actie gaat de IGZ nu naar aanleiding van dit bericht ondernemen?
Ik wil u voor deze vraag verwijzen naar mijn brief van 25 juni 2012 en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van de IGZ.
Zijn er op dit moment wettelijke mogelijkheden om dit soort praktijken te verbieden? Zo ja, hoe gaat u daar gebruik van maken? Zo nee, welke aanpassingen in de wet zijn noodzakelijk om dit soort praktijken te verbieden?
Europsyche moet voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het optreden van de verzekeraars tegen Europsyche, en de goedkeuring daarvan door de rechter, toont dat het stelsel op hoofdlijnen goed functioneert. Tegelijkertijd hebben de onderzoeken van CZ, NZa en IGZ een aantal lacunes en onduidelijkheden in de publiekrechtelijke wet- en regelgeving blootgelegd. Voor de aanbevelingen van de NZa en de IGZ en de vervolgstappen die ik ga nemen verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012.
Het boek ‘Rien ne va plus’ van een ex medewerker van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Rien ne va plus»? Herinnert u zich uw brief van 20 december 2011 over het voornemen dit boek uit te geven1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke kamervragen over levenslang toegangsverbod tot Holland Casino?2
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien Holland Casino een 100% staatsdeelneming is, op u een bijzondere verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat publieke belangen door Holland Casino worden behartigd? Zo ja, volgt daar dan ook niet uit dat u door de auteur genoemde vermeende mistoestanden zou moeten tegenspreken en zo nodig laten onderzoeken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Aan de ontwikkeling en uitvoering van een passend en attractief kansspelbeleid liggen de volgende doelstellingen ten grondslag: het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit. In de Beschikking casinospelen 1996 (hierna: de Beschikking) wordt Holland Casino dan ook opgedragen een evenwichtig beleid op het gebied van kansspelverslaving te voeren, en alle noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen voor een eerlijk spelverloop en om fraude en misbruik tegen te gaan. Mede om het belang van het voeren van een preventiebeleid te onderstrepen, krijgt de plicht hiertoe bij het wetsvoorstel tot instelling van de kansspelautoriteit een wettelijke basis. Ik hecht hier zeer aan en zie er op toe dat Holland Casino haar verplichtingen op dit punt nakomt. Holland Casino heeft mij aangegeven onderzoek te doen naar het feitelijke gehalte van de in het boek beschreven incidenten. Holland Casino zal mij over de uitkomsten van dit onderzoek schriftelijk rapporteren.
Bevat het boek naar uw mening passages die feitelijk niet juist kunnen zijn? Zo ja, welke passages betreft dit en waarin zit de onjuistheid? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Holland Casino met betrekking tot het tegengaan van verslaving of witwassen van geld?
Holland Casino laat mij weten dat de feitelijkheden en context van veel van de beschreven vermeende incidenten niet meer zijn te achterhalen aangezien deze reeds lange tijd geleden zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien betreft het waarnemingen van de auteur, of waarnemingen die de auteur van derden heeft vernomen. Er zijn wel enkele voorbeelden te noemen waarbij feitelijke onjuistheden zijn te constateren.
Zo wekt de passage met het rekenvoorbeeld op pagina 173 e.v. de suggestie dat Holland Casino, als gasten dat verzoeken, gewonnen geld altijd overboekt als zijnde «speelwinst». In het voorbeeld wordt van een geldbedrag à 10 800 euro gesteld dat dit nu «witter dan wit» is, omdat Holland Casino dit geld overboekt als speelwinst. Holland Casino boekt geld echter pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro en als, onder andere door middel van camerabeelden, met zekerheid is vastgesteld dat het daadwerkelijk speelwinst is. Daarbij meldt Holland Casino in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro, dus ook de overboekingen met betrekking tot de speelwinst, aan de Financial Intelligence Unit van de KLPD. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
Op pagina 210 wordt gesuggereerd dat in de maand december minder gastheergesprekken worden gevoerd vanwege de drukte. Holland Casino laat mij weten dat in het laatste kwartaal, en specifiek december, niet significant minder gesprekken worden gevoerd dan in de rest van het jaar.
Deelt u de mening van de auteur van het genoemde boek dat het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet? Zo ja, waar blijken de tekortkomingen uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat (de uitvoering van) het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet niet. Het onderzoeksrapport «Holland Casino: naleving overheidsbeleid»3 (hierna: het rapport) van de Algemene Rekenkamer bevestigt mijn beeld dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt. In opzet en werking voldoet, aldus de Rekenkamer, de bedrijfsvoering van Holland Casino aan de regelgeving en is het in lijn met het kansspelbeleid van het Rijk, en de onderneming geeft invulling aan zijn maatschappelijke taken op het terrein van verslavingspreventie. Zoals aangegeven in de beleidsreactie op het WODC onderzoek naar de aard en omvang van kansspelverslaving heb ik HC gevraagd te bezien hoe invulling kan worden gegeven aan de in dat onderzoek voorgestelde maatregelen.
Deelt u de mening van de auteur (p. 202) dat er van het in de gaten houden van probleemspelers bij Holland Casino in de praktijk niet of nauwelijks iets van terecht komt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen om dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Geven de voorbeelden van vermeend falend toezicht op preventie, die de auteur in zijn boek noemt (p.192 e.v.), een realistisch beeld van het verslavingsbeleid in de praktijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, zijn deze voorbeelden dan feitelijk onjuist?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de voorbeelden in het genoemde boek over spelers die terugkeren na een entreeverbod in het licht van u antwoord op de eerdere kamervragen dat «na afloop van een tijdelijke beperking of verbod [vindt] de terugkeer naar speldeelname op gecontroleerde wijze plaats. Er is bij de uitvoering van het preventiebeleid bijzonder oog voor hen die in het verleden schadelijk gedrag hebben vertoond»?
Het rapport van de Rekenkamer sterkt bij mij het vertrouwen dat Holland Casino aan de gecontroleerde terugkeer na afloop van een beperkende maatregel op afdoende wijze invulling geeft. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat tijdens het nazorggesprek, na afloop van een maatregel, in vrijwel alle gevallen een vervolgmaatregel met de gast wordt afgesproken, zoals een bezoekbeperking of het volgen van de bezoekfrequentie.
Bent u nog steeds van mening dat als iemand zelf verantwoordelijkheid neemt en vraagt om een levenslang entreeverbod, het aan de gokinstelling zelf is om dit verbod op te leggen en aan de wens geuite wens niet tegemoet te komen? Zo nee, wat gaat u dan aan dit beleid veranderen? Zo ja, waarom wordt eigen verantwoordelijkheid in deze niet beloond? Welke redenen kunnen eraan ten grondslag liggen dat Holland Casino niet bereid is om levenslange entreeverboden op te leggen?
Op grond van de Beschikking dient Holland Casino een evenwichtig beleid ten aanzien van kansspelverslaving te voeren. Hier heeft Holland Casino, in nauw overleg met verslavingszorginstellingen, invulling aan gegeven. Verslavingszorginstellingen laten ook mij weten dat een levenslang entreeverbod niet een realistische termijn is om effectief bij te dragen aan het beperken van de verslavingsrisico’s. Juist de mogelijke terugkeer naar gereguleerd legaal aanbod beoogt te voorkomen dat tijdens een getroffen maatregel gebruik wordt gemaakt van ongecontroleerde illegale (online) gelegenheden. Holland Casino geeft dan ook voldoende invulling aan haar taak die uit de Beschikking voortvloeit.
Kunt u nader toelichten waarom als een bezoeker zelf vraagt om een levenslang entreeverbod het inwilligen van deze wens volgens u inbreuk maakt op de keuzevrijheid van deze bezoeker? Maakt het niet inwilligen van de eigen wens van de bezoeker om een entreeverbod juist niet inbreuk op de keuzevrijheid van de persoon in kwestie?
Mijn opmerking in antwoorden op eerdere Kamervragen4 dat het maken van een inbreuk op de eigen keuzevrijheid van de casinobezoekers niet te snel mag plaatsvinden, heb ik in de context geplaatst dat Holland Casino in beginsel verplicht is personen die willen deelnemen aan een kansspel toe te laten.
Het opleggen van een levenslang entreeverbod gaat voorbij aan het gegeven dat de (persoonlijke) situatie van betrokkene zich kan ontwikkelen, waarbij (gecontroleerde) deelname aan kansspelen wederom mogelijk is. Ook deze persoon dient in de gelegenheid te worden gesteld deel te nemen aan kansspelen. Mocht de persoonlijke situatie van betrokkene zich niet op dergelijke wijze ontwikkelen, dan bestaat geen beletsel een maatregel meermaals voor een jaar op te leggen.
Deelt u de mening dat het een te ruime interpretatie van de Beschikking casinospelen 1996 is om te stellen dat het evenwichtige beleid ten aanzien van kansspelverslaving dat Holland Casino dient te voeren zich niet verhoudt met levenslange entreeverboden? Waar staat in de Beschikking casinospelen 1996 dat levenslange entreeverboden in geen geval toegestaan zijn, ook niet als bezoekers daar zelf om vragen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan Holland Casino eigenstandig bepalen dat het geen levenslange entreeverboden oplegt? Kunt u wellicht een rol spelen om levenslange entreeverboden wel mogelijk te maken? Gaat u zich hier voor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het weigeren van een levenslang entreeverbod en niet onderzoeken van falend preventiebeleid de indruk wekt dat het bij Holland Casino vooral gaat om geld verdienen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het onderzoek van de Rekenkamer sterkt mij in het vertrouwen dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt.
Deelt u de mening van deze auteur dat het bij Holland Casino (te) gemakkelijk is om geld wit te wassen? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat het bij Holland Casino te gemakkelijk is om geld wit te wassen niet. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat het beleid en de uitvoering van HC wat betreft het voorkomen van witwassen en het signaleren van ongebruikelijke transacties voldoet aan de wettelijke eisen. De Rekenkamer verwijst ook naar bevindingen van toezichthouder de Nederlandsche Bank waaruit naar voren komt dat deze zich kan vinden in het beleid dat HC voert ter voorkoming van witwassen.
Wat is uw mening over het in het boek gestelde (p. 180) dat vanwege de daar omschreven praktijken de pakkans dat iemand zwart geld probeert wit te wassen klein is?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u het voorbeeld van de praktijk van witwassen die de auteur op p. 180–181 noemt (van «Een klassiek voorbeeld» tot «Geen speld tussen te krijgen»)? Kan dit voorbeeld zich in de praktijk daadwerkelijk voordoen? Zo ja, wat zegt dit over het voorkomen van witwassen? Zo nee, waarom niet?
Holland Casino laat mij weten dat het bedoelde voorbeeld zich praktisch niet zal kunnen voordoen. Zoals beschreven in het rapport van de Rekenkamer geeft HC de kwalificatie «speelwinst» slechts indien is vastgesteld dat het bedrag daadwerkelijk gewonnen is aan een tafel. Die vaststelling geschiedt aan de hand van camerabeelden en formulieren die per speeltafel worden bijgehouden over het spelverloop. De Rekenkamer constateert dat het hierdoor in opzet niet mogelijk is ten onrechte geld te laten overmaken als «speelwinst». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 boekt HC geld pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro, en meldt HC in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro aan de Financial Intelligence Unit. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
Te hoge prijzen voor hotelkamers |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Hotelkamer veel te duur»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat online bemiddelaars hoge tarieven hanteren waardoor consumenten al jaren tot dertig procent extra betalen voor het boeken van een hotelkamer via grote boekingsites? Zo ja, deelt u de mening dat het hier om een buitensporig hoog tarief gaat in relatie tot de kamerprijs?
Online bemiddelaars hanteren een percentage van de kamerprijs als commissie. Het vragen van een vergoeding voor een dergelijke dienst is op zichzelf niet vreemd. Ook reiswinkels of reisorganisaties vragen een vergoeding voor de door hun aangeleverde gasten. Het percentage commissie dat bemiddelaars hanteren loopt sterk uiteen. Een eensluidend oordeel over de hoogte van de tarieven in relatie tot de kamerprijs kan ik dan ook niet geven.
Bent u met de online bemiddelaars van mening dat het hotels volledig vrij staat om al dan niet een contract aan te gaan met deze online bemiddelaars of bent u met onder meer Koninklijke Horeca Nederland van mening dat eigenlijk geen sprake is van een vrije keuze voor hoteleigenaren omdat zij anders inkomsten mislopen? Weet u in dit verband welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland op dit moment via grote online bemiddelaars wordt verkocht?
Hoewel ik begrip heb voor de situatie waarin sommige hoteleigenaren zich bevinden, staat het hoteleigenaren in beginsel vrij om al dan niet een contract af te sluiten met online bemiddelaars. Online bemiddelaars kunnen, zoals blijkt uit het artikel, een gunstig effect hebben op de bezettingsgraad van hotels. De consequentie van de keuze om geen contract af te sluiten met een bemiddelaar kan zijn dat het aantal boekingen terugloopt. De hoteleigenaar moet zelf een (economische) afweging maken tussen enerzijds een hogere bezettingsgraad en anderzijds het niet hoeven afdragen van commissie. Deze afweging zal voor elke hoteleigenaar anders zijn. De markt voor het online bemiddelen van hotels is sterk in beweging. Als voorbeeld noem ik de eigen boekingssite van Koninklijke Horeca Nederland www.horecahotelsholland.com. Deze site hanteert een commissie van 5% van de hotelkamerprijs van een daadwerkelijke boeking. Ook zijn recent het Nederlandse www.bookingsquare.com en het Amerikaanse www.roomkey.com van start gegaan. Deze initiatieven beogen meer aan de wens van hoteleigenaren tegemoet te komen en hanteren dan ook geen of een lagere commissie. Ik juich het ontstaan van dergelijke nieuwe initiatieven toe. Deze zullen de concurrentie doen toenemen en daarmee de tarieven van bestaande bemiddelaars onder druk zetten.
Mij zijn geen cijfers bekend over welk percentage van het totaal aantal verkochte hotelovernachtingen in Nederland via grote online bemiddelaars wordt verkocht.
Is het waar dat de contracten tussen boekingsites en hotels zo vorm zijn gegeven dat hotels niet vrij zijn om hun eigen prijs te bepalen en dat hotels die toch lagere prijzen berekenen niet langer via deze boekingsites worden bemiddeld? Zo ja, hoe kwalificeert u deze praktijk? Is u bekend of het hoteleigenaren vrij staat om wel lagere tarieven te berekenen indien klanten rechtstreeks bij het hotel zelf boeken?
Ik ben niet op de hoogte van de precieze inhoud van de contracten tussen boekingssites en hotels. Het betreft contracten tussen private partijen die, zolang zij geen schending van het recht, zoals het Burgerlijk Wetboek of het Mededingingsrecht, bevatten, vrij zijn naar inhoud. Voor zover mij bekend staat het hotels vrij de hoogte van hun eigen prijs te bepalen. In het gesprek tussen de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en Koninklijke Horeca Nederland is wel naar voren gekomen dat contracten tussen hoteleigenaren en boekingssites vaak een «online rate parity» clausule bevatten. Deze clausule heeft als doel dat de hoteleigenaar richting de desbetreffende bemiddelingssite dezelfde prijs hanteert als richting andere sites. Voor zover de NMa op de hoogte is, staat een dergelijke clausule er niet aan in de weg dat een hoteleigenaar andere prijzen hanteert voor boekingen aan de balie of via de telefoon.
Hebben consumenten inzicht in de kostenstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via boekingsites, specifiek in de gehanteerde tarieven door online bemiddelaars? Zo ja, hoe? Zo nee, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en dat consumenten een bewustere keuze kunnen maken indien zij dit inzicht wel hebben? Bent u bereid om actief te bevorderen dat de tarieven die online bemiddelaars berekenen inzichtelijk worden gemaakt voor de consument?
Consumenten hebben op dit moment vaak geen inzicht in de tariefstructuur die wordt gehanteerd voor het boeken van hotelovernachtingen via online bemiddelaars. De bemiddelingskosten worden door de sites bij de hoteleigenaren in rekening gebracht en niet rechtstreeks bij de consument. Voor consumenten is het praktisch dat zij snel een overzicht hebben van de totale kosten die in rekening zullen worden gebracht voor een hotelovernachting. Ik moedig online bemiddelaars aan om daarnaast inzicht te geven in de gehanteerde prijsstructuur. Een wettelijke verplichting hiertoe acht ik niet wenselijk. Een dergelijke verplichting zal niet effectief zijn vanwege het internationale karakter van de markt voor online bemiddelaars. Buitenlandse sites zouden zich eenvoudig kunnen onttrekken aan een wettelijk regeling. Dit kan leiden tot een verstoorde concurrentie tussen binnen- en buitenlandse bemiddelaars.
Zijn er bij mededingingsautoriteiten klachten vanuit de hotelbranche of consumentenorganisaties binnengekomen over de tarieven die online bemiddelaars voor hotelkamers berekenen? Zo ja, wat hebben mededingingsautoriteiten met deze klachten gedaan? Zo nee, ziet u in bovenstaande berichtgeving aanleiding om de tarieven en de machtstructuur tussen online bemiddelaars en hotels nader te (laten) onderzoeken?
De NMa heeft aangegeven dat zij geen formele klachten heeft ontvangen vanuit de hotelbranche of van consumentenorganisaties. Wel is er, zoals eerder aangehaald in het antwoord op vraag 4, contact geweest met Koninklijke Horeca Nederland over de commissie die online bemiddelaars voor hotelkamers hanteren. Er zijn op dit moment geen indicaties dat er sprake is van een overtreding van de Mededingingswet door hotels onderling of tussen de online bemiddelaars. Het is aan de NMa zelf om te beslissen of zij een onderzoek start. Op basis van de informatie zoals deze tot dusverre bekend is bij de NMa, ziet zij geen reden tot het doen van nader onderzoek naar online bemiddelaars en hotels. Onderbouwde klachten of signalen dat de Mededingingswet wordt overtreden, kunnen bij de NMa worden ingediend. Indien de NMa een gegronde reden heeft om aan te nemen dat de Mededingingswet wordt overtreden, dan kan zij alsnog een onderzoek starten.
Het 'Cocaïnefeestje in de gevangenis' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cocaïnefeestje in de gevangenis»?1
Ja.
Is het waar dat een man er in is geslaagd cocaïne de gevangenis Schutterswei binnen te smokkelen door cocaïnebolletjes te slikken? Zo nee, klopt niet? Wat is wel waar?
Betrokkene is op 1 januari jl. op de luchthaven Schiphol aangehouden omdat er nog een vervangende hechtenis openstond. Vervolgens is betrokkene op 2 januari jl. overgebracht naar de penitentiaire inrichting (PI) Schutterswei te Alkmaar. Bij de overbrenging naar de PI van betrokkene zijn aan de PI geen bijzonderheden of risico’s gemeld die duidden op een vermoeden van bezit of smokkel van cocaïne. Op 9 januari jl. ontving de PI signalen van een andere gedetineerde dat betrokkene de beschikking over cocaïne zou hebben. Daarop is conform het geldende drugsontmoedigingsbeleid direct bij betrokkene een celinspectie uitgevoerd. Daarbij is 321,4 gram aan bolletjes cocaïne aangetroffen. Na deze vondst is de PI met drugshonden gecontroleerd. Daarnaast zijn er bij gedetineerden bij wie middelengebruik werd vermoed extra urinecontroles uitgevoerd. De betrokkene is op last van de directie vanuit de PI naar een ziekenhuis overgebracht voor onderzoek. Daar is via röntgenscans onderzocht of zich in het lichaam van betrokkene nog bolletjes cocaïne bevonden. Dit bleek niet het geval.
Is het waar dat de man vooraf aan zijn hechtenis is gecheckt op verdovende middelen? Zo ja, is er ook gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt? Zo nee, waarom is niet gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij deze man een standaardprocedure bij het controleren op verdovende middelen? Zo ja, zou de standaardprocedure aangepast moeten worden en uitgebreid met een check op bolletjes?
Bij binnenkomst in de PI van betrokkene is de standaardprocedure voor het controleren op het bezit van contrabande en drugs gevolgd. Dit houdt in dat de spullen van betrokkene zijn gecontroleerd en dat betrokkene is gefouilleerd en gevisiteerd. Daarbij zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Extra controlemaatregelen zoals een check op bolletjes vinden niet standaard plaats. Dat gebeurt wel als de PI daarover voorafgaand aan de detentie informatie ontvangt of bij signalen gedurende het verblijf in de PI.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is in dit geval (na controle van de PI met drugshonden en het uitvoeren van extra urinecontroles) van het gebruik of de aanwezigheid van cocaïne niet gebleken.
U weet dat ik het van groot belang vind dat de aanwezigheid van drugs maximaal dient te worden voorkomen. Daarom zal het GW-brede drugsontmoedigingsbeleid mede naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie van dit beleid op bepaalde punten worden aangescherpt. Op dit moment acht ik uitbreiding met een check op bolletjes van de reeds bestaande maatregelen in het kader van het drugsontmoedigingsbeleid niet nodig.
Hoe kan het dat de man de gelegenheid heeft gekregen om de cocaïne te verhandelen en te gebruiken in de gevangenis?
Zie antwoord vraag 4.
Is hier sprake van een incident? Zo ja, waarom, gezien het feit dat verdovende middelen vaker de gevangenis in worden gesmokkeld? Zo nee, wat moet gedaan worden aan dit structureel probleem?
Honderd procent drugsvrije inrichtingen bestaan niet. Wel is penitentiaire scherpte blijvend noodzakelijk. De focus hierop en op het bestrijden van de invoer en aanwezigheid van drugs in de inrichtingen mag niet verslappen. Zoals ik eerder heb aangegeven, ben ik momenteel bezig met een herziening van het drugsontmoedigingsbeleid. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar schriftelijk informeren.
Hoe moeten dit probleem worden gezien in het licht van uw uitspraak dat drugsvrije gevangenissen niet bestaan? Waar ligt voor u de ondergrens als het gaat om drugsvrije gevangenissen? Wat is uw ambitie?
Zie antwoord vraag 6.
Het overlijden van een gedetineerde in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bajesklant sterft in houdgreep»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van 25 augustus 20112 waarin de IGZ verklaart dat de zorg in een PPC voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg? Was daar in dit geval sprake van?
Ik ben bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Op 25 augustus 2011 heb ik het rapport met mijn beleidsreactie aan uw Kamer verzonden.
Momenteel wordt via de geëigende kanalen toedrachtsonderzoek gedaan naar dit incident. In de eerste plaats is door het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) conform protocol zelfstandig een onderzoek gestart. Hiervoor heeft het PPC een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. In die commissie hebben niet-bij-de-calamiteit-betrokken deskundigen vanuit DJI zitting om de feiten helder te krijgen, het zorgproces te evalueren en te analyseren hoe de calamiteit is ontstaan. De commissie rapporteert aan de directeur van de inrichting en doet indien nodig aanbevelingen om tot verbetering te komen. De directeur rapporteert vervolgens aan de IGZ.
In de tweede plaats is dit incident bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Medische diensten van penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ.
Ten slotte onderzoekt de Rijksrecherche, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), de zaak.
Voor deze onderzoeken geldt dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn.
Kent u ook de uitspraak uit hetzelfde rapport van de IGZ waarin zorgen worden geuit over een belangrijk risico voor kwaliteit van zorg, namelijk dat door ontbreken van een integraal en goed patiëntendossier informatieoverdracht en verantwoording van handelen onvoldoende is geborgd? Zijn de patiëntendossier in het algemeen nu wel op orde? Was het dossier in dit geval op orde?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de IGZ. De IGZ beveelt aan om de ontwikkeling van een integraal (elektronisch) patiëntendossier te stimuleren en faciliteren. Zoals aangegeven in mijn beleidsreactie bij het IGZ-rapport bezie ik hoe ik voor de PPC's een elektronisch patiëntendossier ga vormgegeven. Naar verwachting is een integraal patiëntendossier specifiek voor de PPC's in 2013 operationeel. Hierbij sluit ik aan bij de ontwikkelingen in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg en maak ik zoveel als mogelijk gebruik van de daar aanwezige expertise. Vooruitlopend daarop wordt binnen de huidige beschikbare informatievoorziening uiterlijk medio 2012 een eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd. Daarmee zal de toegankelijkheid van het dossier en het uitwisselen van zorginformatie tussen de PPC's onderling en ketenpartners worden bevorderd. Inmiddels is in de meeste PPC's deze eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn derhalve op dit moment geen uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gebruik van een isoleercel het laatste redmiddel is voor psychisch zieke mensen, ook als het gedetineerden betreft?
Ik ben van mening dat terughoudend omgegaan dient te worden met plaatsing in de isoleercel. Het beleid van de PPC’s is erop gericht zoveel mogelijk in contact te blijven met de gedetineerde en niet op langdurig separeren. Hierbij worden gedetineerden alleen geïsoleerd indien er een gevaar bestaat als gevolg van de stoornis, dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.
Overigens verwacht ik dat door invoering van het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden tot de toepassing van dwangbehandeling, waarover ik vanmiddag met uw Kamer spreek, dat gebruik van de isoleercel teruggedrongen kan worden. In de reguliere GGz heeft zich, na aanpassing van de Bopz, een verschuiving van fysieke restricties naar verplichte behandeling plaatsgevonden.
Zijn, naast de medewerkers en behandelaren, ook de justitiebewakers opgeleid om veilig en zorgvuldig om te gaan met de ernstig psychisch zieke mensen die in een PPC verblijven? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen een PPC werken uitsluitend Zorg en Behandeling Inrichtingswerkers (ZBIW) en verpleegkundig ZBIWers in de executieve dienst.
ZBIW-ers zijn speciaal opgeleid om te kunnen gaan met de moeilijke doelgroep aan wie in een PPC zorg verleend wordt. In de PPC's is veel aandacht voor bij- en nascholing rondom zorg en samenhangende onderwerpen. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan psychopathologie, psychiatrische medicatie, methodisch en planmatig werken en gezondheidsrecht.
Slechts in geval van nood worden ZBIW-ers ondersteund door derden zoals een intern bijstandsteam (IBT). Het IBT is in dit geval niet ingeschakeld.
Zijn de medewerkers en bewakers voldoende opgeleid om drang en dwang bij mensen met ernstige psychische problemen zoveel mogelijk te voorkomen maar indien noodzakelijk volgens zorgvuldig protocol uit te voeren? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Is het programma terugdringen drang en dwang ook in de PPC van toepassing? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zoals aangegeven in reactie op het IGZ-rapport sluiten de PPC’s aan bij de initiatieven die in de reguliere zorg zijn ontwikkeld om de toepassing van dwang en drang terug te dringen. Hiertoe zijn reeds in januari 2011 de eerste initiatieven genomen. In januari 2011 vond er eerste bijeenkomst samen met experts van met GGZ Nederland en directeuren zorg en behandeling van de PPC's plaats in het kader van uitbreiden van de mogelijkheden terugdringen dwang en drang om te kijken hoe de in de GGz aanwezige expertise benut kan worden.
Bij het terugdringen van dwang en drang maken de PPC’s gebruik van de interventies die in de GGz gehanteerd worden.
Ten slotte registreert ieder PPC de duur en de frequentie van de separatie en worden deze gegevens met regelmaat doorgenomen binnen de multidisciplinaire teams zodat hiervan een lerend effect uit kan gaan.
Is er een relatie te leggen tussen werkdruk, agressie en geweld in justitiële inrichtingen – zoals de arbeidsinspectie recent naar buiten bracht – en deze gebeurtenis?3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn hier derhalve geen uitspraken over te doen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden bij uw Kamervragen over het bericht van de Arbeidsinspectie die vandaag aan uw Kamer verzonden worden.
Baart het u zorgen dat er in toenemende mate mensen in detentie overlijden? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer te informeren over het aantal mensen dat in detentie overlijdt en de aanleiding daarvan over de afgelopen vijf jaar?
Op 7 september 2011 heb ik uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie geïnformeerd over sterfgevallen in de penitentiaire inrichtingen, en het toezicht van de IGZ hierop.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 melden pi’s alle sterfgevallen bij de IGZ. De IGZ heeft voor het jaar 2010 alle gemelde calamiteiten met betrekking tot het overlijden van gedetineerden geanalyseerd. Dit betreft het overlijden binnen het gevangeniswezen inclusief de PPC’s. In 2010 zijn vijf gevallen van overlijden en twintig 20 suïcides in de penitentiaire inrichtingen gemeld. In alle vijf gevallen was er sprake van natuurlijk overlijden en zijn er door de IGZ geen tekortkomingen in de zorg geconstateerd. In deze vijf gevallen was er sprake van acute dood, vier maal gevonden op cel, eenmaal acuut overleden tijdens het luchten. De IGZ heeft geconstateerd dat deze gevallen van overlijden niet waren te vermijden.
In 2010 is er sprake geweest van een stijging van het aantal sterfgevallen door suïcide. De IGZ heeft al deze gevallen onderzocht. Bij geen van de suïcides is de IGZ tot de conclusie gekomen dat tekortkomingen in de zorg geleid hebben tot de suïcide. In 2010 vonden in één penitentiaire inrichting vier suïcides plaats in betrekkelijk korte tijd. Bij deze vier casus en een ernstige suïcidepoging is door de IGZ nagegaan of er een samenhang was of dat een en ander wees op een structurele tekortkoming in de zorg. Hiervan is niet gebleken. De IGZ heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor uitgebreider onderzoek. Wel is de betreffende penitentiaire inrichting meegenomen in het eerder genoemde follow-up onderzoek naar medische diensten.
Het systematisch toezicht van de IGZ geeft mij waardevolle informatie over de sterfgevallen en eventuele patronen hierin. Daarnaast zijn een aantal andere maatregelen genomen die meer inzicht verschaffen in de aard en omvang van de sterfgevallen in de pi’s. In de eerste plaats is in opdracht van de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2011 kwalitatief onderzoek gestart naar de determinanten van suïcides in de periode 2005–2010. In dit onderzoek wordt onder meer bezien welke factoren van invloed zijn op suïcides. Dit onderzoek wordt in maart 2012 afgerond. Daarnaast is de Nationale Ombudsman in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de laatste tien sterfgevallen in detentie. Dit onderzoek wordt eind februari 2012 opgeleverd.
Geweld en agressie in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u geschrokken van het bericht van de arbeidsinspectie, dat in 79% van de geïnspecteerde gevangenissen/ justitiële instellingen na drie jaar de veiligheid nog niet gegarandeerd is?1
Het bericht van de Arbeidsinspectie, die vanaf 1 januari 2012 is opgegaan in de Inspectie SZW, maakt duidelijk dat de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn getroffen om de werkdruk en de agressie terug te dringen beter moeten worden geborgd en beter bekend moeten worden gemaakt aan het personeel. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Vindt u dat het tijd is om een einde aan de machocultuur te maken en orde op zaken te stellen?
De afgelopen jaren heeft DJI tal van maatregelen genomen om de werkdruk en agressie terug te dringen. Over het plan van aanpak dat is opgesteld is uw Kamer bij brief van 8 september 2008 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 587, nr. 300). Uit grootschalig en representatief onderzoek dat recent door het WODC onder personeel van de DJI is gehouden, blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak succesvol zijn geweest. Zo is de werkdruk sinds 2008 significant gedaald. DJI zit nu op hetzelfde niveau als andere publieke sectoren. De doelstellingen op het gebied van het terugdringen van agressie, die waren opgenomen in het bovenvermelde plan van aanpak, zijn ruimschoots gehaald. Niet alleen de onderlinge omgangsvormen zijn sterk verbeterd, maar ook het gevoel van veiligheid is significant toegenomen. In mijn overleg met uw Kamer heb ik deze verbeteringen kunnen melden.
Er lijkt een discrepantie te zijn tussen de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) en de bevindingen van de Inspectie SZW. De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale belasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Op pagina 2 van deze factsheet meldt de Inspectie SZW het volgende. «Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van april 2011 laat een positief resultaat zien in het streven naar een reductie van ongewenste omgangsvormen tussen het personeel. Uit de inspecties blijkt echter dat in 45% van de geïnspecteerde inrichtingen extra beleidsmaatregelen ontbreken om de ongewenste omgangsvormen tussen het personeel verder terug te dringen. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken. Het gaat hier echter om niet te vergelijken grootheden. Uiteindelijk moet gestructureerd beleid er voor zorgen dat het positieve resultaat uit het MTO wordt vastgehouden of nog verder wordt verbeterd.» Ik ben het met deze conclusie van de Inspectie SZW eens. Uiteraard blijft DJI er naar streven de werkdruk te verminderen en agressie verder terug te dringen. Zij neemt de aanbevelingen van de inspectie daarom zeer serieus. Per inrichting wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. De door de inspectie geconstateerde tekortkomingen worden eveneens per inrichting aangepakt.
Vindt u het ook schokkend dat de heer Wallenburg van de Arbeidsinspectie zegt dat er in theorie wel maatregelen zijn genomen om agressie en geweld tegen te gaan, maar in praktijk niet?2 3 Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken in debatten met de Tweede Kamer dat de veiligheid in de justitiële inrichtingen zou zijn toegenomen? Zijn deze uitspraken gebaseerd op de theoretische werkelijkheid? Zo nee, hoe is het verschil van inzicht ontstaan tussen u en het onderzoek van de Arbeidsinspectie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het rapport van de arbeidsinspectie met uw reactie aan de Kamer te sturen voor het Algemeen Overleg gevangeniswezen op 12 februari 2012?
De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale arbeidsbelasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Deze factsheet is een deelrapport van een totaalrapportage over de toezichtsactiviteiten van de Inspectie SZW op het gebied van agressie en geweld in de afgelopen twee jaar. Deze totaalrapportage zal dit voorjaar door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal uw Kamer tegelijkertijd mijn beleidsreactie op het deelonderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting in justitiële inrichtingen doen toekomen.
Wilt u tevens vόόr genoemd overleg de Kamer informeren hoe u agressie en geweld nu ook in praktijk aan gaat pakken?
De maatregelen die zijn beschreven in het eerder vermelde plan van aanpak van 2008 worden voortgezet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb toegelicht, beginnen deze maatregelen hun vruchten af te werpen. De bevindingen van de Inspectie SZW leiden ertoe dat er op onderdelen meer inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de borging van de getroffen maatregelen. De aanbevelingen van de Inspectie SZW worden per inrichting uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de tekortkomingen die door de Inspectie SZW zijn geconstateerd, worden per inrichting aangepakt.
Deelt u de mening dat het verstandiger is uw aandacht te richten op de echte veiligheidsproblemen zoals agressie en geweld in gevangenissen en het terugdringen van het veel te hoge recidivecijfer, in plaats van rechtse hobby’s zoals privatiseringsdrift?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, neem ik de aanpak van agressie en geweld zeer serieus. Ook het terugdringen van de recidive is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. De voorbereiding van de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken is één van de beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord van 2010. Uw Kamer kan hierover binnenkort een kabinetsstandpunt tegemoet zien.
Falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van het zoveelste voorbeeld van falende zorg en falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), nadat vanmorgen berichten verschenen over een baby die in het umcg verbleef?
Bij de behandeling van de baby door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2007 is ernstige gezondheidsschade ontstaan. Dat is op zich natuurlijk al erg, maar het wordt nog erger als vervolgens zowel het ziekenhuis als de toezichthouder daar niet behoorlijk op reageren.
Als minister ben ik verantwoordelijk voor goed toezicht op de kwaliteit van de zorg en ik neem wat er gebeurd is hoog op. Ik heb groot respect voor de vasthoudendheid van de ouders van Jelmer. Ik ben mij er van bewust dat alle onderzoeken die nu zijn verricht het verdriet nooit kunnen wegnemen.
Bent u bereid het eerdere verzoek van de PvdA-fractie naar onafhankelijk onderzoek naar de IGZ te heroverwegen?
Zoals ik in mijn toezichtvisie op de IGZ, die ik 31 januari 2012 aan Uw Kamer heb verzonden, aangeef, heeft de IGZ de afgelopen tijd veranderingen in haar organisatie doorgevoerd die noodzakelijk zijn om de omslag naar een moderne handhavingsorganisatie te maken. De toezichtvisie bevat belangrijke aandacht- en uitgangspunten voor de ontwikkeling van toezicht en handhaving door de IGZ. De toezichtvisie vraagt weer extra dingen van de IGZ. Om goed de vinger aan de pols te houden of de organisatie van de IGZ robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren en of de processen en systemen hierop voldoende zijn berekend, zal ik extern de organisatie van de IGZ laten doorlichten. Ik zal uw Kamer hierover in de zomer informeren en daarbij ook de vorderingen op het gebied van Incidententoezicht melden.
Dit externe onderzoek is een nadere invulling van mijn toezegging in de brief aan uw Kamer van 17 januari 2012 om halfjaarlijks onderzoek te doen naar het toezicht op de gezondheidszorg door de IGZ1.
Afhankelijk van de resultaten uit het externe onderzoek zal ik u halfjaarlijks blijven rapporteren. Op termijn wil ik dit onderzoek vervangen door een vijfjaarlijks onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de IGZ, naar analogie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Uit het onderzoek kan mogelijk blijken dat er bijvoorbeeld extra middelen of menskracht en/of een wijziging van de toezichtvisie en/of een wijziging van de interne organisatie van de IGZ nodig is. Ik treed graag met u in overleg over de uitkomsten. Herhaling van de gang van zaken bij de IGZ bij een aantal incidenten moet worden voorkomen. Burgers en de politiek moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de IGZ haar eigen processen en systemen op orde heeft.
Deelt u de mening dat na de heftige incidenten in de GGZ, en nu ook in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waarbij de IGZ heeft gefaald, een onderzoek niet meer uit kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u dit onderzoek door de Raad voor de Veiligheid laten uitvoeren, zodat onafhankelijkheid gegarandeerd is?
Ik zie in deze onderzoeken geen specifieke rol weggelegd voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Hun expertise betreft oorzaken of vermoedelijke oorzaken achterhalen van «voorvallen» en categorieën «voorvallen», terwijl het hier gaat om het doorlichten van de IGZ om te beoordelen of zij robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren.
Het bericht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat eenzame opsluiting in een isoleercel wel magals er een camera hangt |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Terugdringen separeren in GGZ stagneert»?1 Wat vindt u er van dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) schrijft dat zij wil dat de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)-sector per 2012 geen gebruik meer maakt van separeren in de vorm van eenzame opsluiting, maar dat met cameratoezicht er blijkbaar geen sprake is van eenzame opsluiting?
Ja, ik ben bekend met de conclusie van de IGZ in haar rapport naar het separeren in Nederland over de jaren 2008–2011. Ik onderschrijf de bevindingen die de IGZ in dit rapport doet en ondersteun haar in haar voornemens voor 2012. De IGZ pleit per 2012 voor separeervrije zorg, tenzij dit op individueel niveau (dus: een specifieke patiënt betreffende, met redenen voor deze situatie omkleed) aantoonbaar niet mogelijk is gebleken ondanks alle mogelijke inspanningen. Enerzijds moet er een volledig sluitende registratie van separaties zijn op basis van Argus. Anderzijds moet er sprake zijn geweest van in- en externe consultatie, op vier verschillende momenten in de tijd, in die gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kon worden. En tenslotte verlangt de inspectie in geval van noodzakelijke separatie dat instellingen het motto «een zieke patiënt laat je niet alleen» in de praktijk brengen. Niet alleen door zo min mogelijk te separeren, maar ook door ervoor te zorgen dat een noodzakelijke separatie geen eenzame opsluiting inhoudt. GGZ Nederland onderschrijft dit uitgangspunt.
Het uitgangspunt is dat geen eenzame insluiting voorkomt en dat er sprake is van patiëntveilige zorg. Er moet persoonlijk contact met de patiënt zijn. Een camera vervangt het persoonlijk contact met de patiënt niet. Een camera dient te worden ingezet naast verplegend personeel, als een hulpmiddel bij toezicht door verplegend personeel. Een camera draagt bij aan de veiligheid van de patiënt en dient niet ter vervanging van de behandeling van een patiënt. Voor sommige psychiatrische patiënten kan er een contra-indicatie zijn voor het gebruik van een camera. Denk hier aan sommige patiënten met wanen. Het besluit tot gebruik van de camera als hulpmiddel moet uiteraard op maat worden genomen. Daarom is het aan de instelling zelf om te bepalen of het inzetten van een camera bij een patiënt bijdraagt aan de veiligheid van deze patiënt. Mocht besloten worden tot het inzetten van een camera, dan dient het veld hier goede afspraken over te maken.
GGZ Nederland heeft recentelijk al het initiatief genomen en een nieuwe ambitie geformuleerd2. Deze ambitie heeft als voornaamste speerpunten geen eenzame opsluiting, kennisontwikkeling en consultatie en meetbaar maken van resultaten. Meer specifiek stelt GGZN dat daar waar dwang wordt toegepast de cliënt tijdens de dwangtoepassing te allen tijde niet alleen gelaten zal worden en dat hij/zij altijd in de positie moet verkeren waar direct face tot face contact met een hulpverlener kan zijn.
Vindt u de stelling dat de IGZ wil dat geen gebruik meer wordt gemaakt van eenzame opsluiting misleidend, aangezien separatie in de vorm van eenzame opsluiting mét cameratoezicht volgens de IGZ nog wel mag? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre draagt een camera bij aan menswaardige zorg en herstel van eigen regie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een camera een patiënt kan behandelen? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gezelligheid biedt een camera aan een patiënt in eenzame opsluiting? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke behandeling biedt een camera? Wilt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan iemand uit een psychose of ernstige verwarring worden gehaald door middel van een camera? Wilt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u dat iemand met een achtervolgingswaan reageert op een camera? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de mening dat een camera een vorm van beheersen op afstand is en geen menswaardige behandeling die eenzame opsluiting voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met instellingen die het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting fors hebben teruggebracht tot (bijna) nul? Zo ja, bent u bekend met hun ervaringen dat het aantal separaties in de vorm van eenzame opsluiting alleen kan worden teruggebracht door een cultuuromslag die bestaat uit a) het vertrouwen dàt het aantal naar nul kan en b) goed opgeleid personeel? Zo ja, op welke manier zet u zich in dat deze cultuuromslag overal in het veld wordt doorgevoerd? Zo nee, bent u bereid om u hierin te verdiepen en het veld in die verdieping mee te nemen?
Het is mij bekend dat er instellingen zijn waar het separeren bijna niet meer voorkomt en het aantal separaties tot (bijna) nul hebben weten te terug te brengen. Dit hebben zij op basis van beleid op het gebied van dwang en drang weten te bereiken door enerzijds een cultuuromslag in gang te zetten («een zieke patiënt laat je niet alleen»), en anderzijds door het zoeken naar alternatieven voor het toepassen van dwang en drang. Deze alternatieven worden nu geïnventariseerd binnen het project «goede voorbeelden». Uiterlijk in januari 2012 zal ik u het eindrapport doen toekomen en daarbij aangeven wat er vanuit partijen wordt gedaan om deze kennis te verspreiden.
Bent u bekend met de toezeggingen uit het Kamerdebat van 2 oktober 2008 over Alex en over de situatie van vier jaar geleden waarin een GGZ-patiënt in de isoleercel overleed? Deelt u deze toezeggingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Mijn beleid is er nog steeds op gericht om samen met de veldpartijen deze toezeggingen tot concrete resultaten te laten leiden. Want als Minister van VWS kan ik nu eenmaal niet alleen een cultuuromslag in de GGZ bereiken. Daar moeten alle partijen aan meewerken en dat wil men ook.
Waarom komt de IGZ nu met de aankondiging dat eenzame opsluiting niet mag, tenzij er bijvoorbeeld een camera hangt? Wat heeft de IGZ dan al die jaren gedaan, aangezien drie jaar geleden immers al is toegezegd dat dit de regel is en strenger zou worden toegezien op het terugdringen van drang en dwang, zoals gebruik van een isoleercel?
Eenzame opsluiting is nooit een wenselijke situatie geweest en is nu ook als regel (norm) door de IGZ vastgesteld. Het beschrijven van regels (normen) is één kant van de kwaliteitsverbetering. Er is ook tijd nodig om deze regels te implementeren, daarvoor zijn de afgelopen jaren nodig geweest. Op basis van het zojuist uitgebrachte IGZ-rapport heeft de IGZ gemeend, dit als een concrete norm neer te zetten binnen haar handhavingskader. Ik vind dit een goede ontwikkeling. Instellingen hebben immers de tijd gehad om deze regel rondom eenzame opsluiting in hun beleidsplan rondom dwang en drang op te nemen.
Bent u ook zo teleurgesteld dat uit cijfers blijkt dat de GGZ haar eigen (lage) streefcijfers voor terugdringen van drang en dwang bij verre niet haalt? Kunt u dit toelichten?
Ik betreur het feit dat de afname van het aantal separaties stagneert en dat daarmee de ambitie van het veld nog niet is gehaald. Ik zie wel dat er verschillen zijn in de afname van het aantal separaties bij de GGZ-instellingen. Daarom ga ik samen met GGZ Nederland verkennen wat de mogelijkheden zijn om ook bij die instellingen een afname van het aantal separaties te bewerkstelligen.
Bent u ook teleurgesteld dat GGZ Nederland pas na een maand eenzame opsluiting expertise van buitenaf wil inroepen? Vind u dat ook veel te laat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Eerder in dit jaar heeft GGZ Nederland nadere afspraken met het Centrum voor Consultatie en Expertise gemaakt over het inzetten van hun expertise in de GGZ. GGZ Nederland erkent daarmee het belang van externe consultatie. Externe consultatie dient zo effectief mogelijk te worden ingezet. Evenals de IGZ ben ik van mening dat in gevallen waarin de separatie niet ten einde gebracht kan worden, er een in- en externe consultatie dient plaats te vinden. Voor het lerend effect is het goed om dit trapsgewijs plaats te laten vinden. Daarom is het van belang in een eerste fase van de separatie eerst intern goed naar de zorg van een patiënt te kijken. Na vier weken separatie is echter externe consultatie verplicht.
Ik roep GGZ Nederland op de wijze waarop in- en/of externe consultatie qua inhoud en tijd wordt toegepast, medio 2013 te evalueren.
De forse toename van jongeren in de daklozenopvang |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Fors meer dakloze jongeren in opvang»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar voor het eerst meer dan 7000 jongeren tussen de 18 en 22 jaar zich gemeld hebben voor de daklozenopvang, een toename van 16 procent? Kunt u dit toelichten?
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden hiervoor is dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat vindt u ervan dat daarnaast in 2010 bijna 1600 jongens en meisjes tussen de 12 en 17 jaar hun toevlucht tot de opvang hebben gezocht? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dit zorgwekkend. Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld2.
Weet u wat de aard is van de problemen waar jongeren mee kampen die zich bij de opvang melden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Dé zwerfjongere bestaat niet. Er is meestal naast het ontbreken van een stabiele woonplek sprake van een combinatie van problemen. Veel jongeren hebben een verleden met gezinsproblemen, zoals ernstige opgroei- en opvoedproblemen3. In een casusonderzoek onder zwerfjongeren vond men bij tweederde van de onderzochte jongeren een (recente, substantiële) achtergrond in de jeugdzorg. In een kwart van de gevallen is sprake van een licht verstandelijke handicap. Een derde heeft ernstige of langdurige psychiatrische problemen (ADHD, borderline en psychose). Bij veel jongeren is daarnaast sprake van problematisch gebruik van alcohol en/of softdrugs. Bijna 40% heeft frequent contact met politie en justitie. Er is veelal sprake van (grote) schulden en een onverantwoord uitgavenpatroon.
Weinig jongeren hebben een opleiding afgerond. Uit het branchebeeld 2010 blijkt bijvoorbeeld dat niet meer dan 36% van de door de leden van de Federatie Opvang opgevangen jongeren van 18–22 jaar een startkwalificatie heeft.
Ik heb voor gemeenten een «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» laten opstellen die in december 2011 is gepubliceerd4. Daarmee faciliteer ik gemeenten bij het doen van profielonderzoek. Deze profielen van zwerfjongeren kunnen worden gebruikt als basis voor lokaal beleid.
Wat is de oorzaak van de forse stijging van het aantal jongeren dat zich bij de daklozenopvang meldt? Kunt u dit toelichten?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeenteniveau, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Jongeren die een strafbaar feit plegen vallen onder de aanpak voor stelselmatige daders, voor jongeren die geen misdrijf hebben gepleegd maar zwervend zijn is geen hulp; vindt u dat daar wel iets voor moet komen? Zo ja, wat? Zo nee, bent u van mening dat jongeren eerst een strafbaar feit moeten plegen voor ze geholpen worden bij het oplossen van hun problemen? Kunt u dit toelichten?
De suggestie dat er voor zwervende jongeren geen hulp is, onderschrijf ik niet. (Centrum-) gemeenten zijn verantwoordelijk voor de hulp aan deze jongeren. De aanpak dient te worden beschreven in de regionale beleidsplannen voor maatschappelijke opvang, de Stedelijke Kompassen. Daarmee zijn zwerfjongeren onderdeel van de aanpak die bij volwassen daklozen succesvol is gebleken. Ik constateer dat gemeenten steeds meer aandacht krijgen voor zwerfjongeren. Niettemin is er nog veel verbetering mogelijk en nodig. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat zijn de beperkingen waar deze jongeren tegen aan lopen die er voor zorgen dat ze onder de armoedegrens leven en nauwelijks zicht hebben op een woning, opleiding, werk en toekomst? Kunt u dit toelichten? Op welke manier worden deze jongeren op dit moment geholpen om deze beperkingen te overwinnen? Is die hulp op dit moment toereikend en waar blijkt dat uit?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Zwerfjongeren hebben net als ieder ander recht op zorg, onderwijs en ondersteuning. Daarnaast subsidieer ik initiatieven die speciaal gericht zijn op zwerfjongeren. Een voorbeeld daarvan is Take Off, een concept van kleinschalige projecten van woonruimte in combinatie met begeleiding en een leerbaan. Hulp en ondersteuning aan zwerfjongeren vindt nu echter soms nog gefragmenteerd plaats. Door de gemeentelijke regierol te versterken (zie antwoord op vraag 10) wordt een meer samenhangende aanpak mogelijk.
Deelt u de mening dat deze jongeren niet alleen zelf problemen hebben waarvoor ze geholpen moeten worden, maar dat hun dakloosheid ook problemen voor de maatschappij oplevert? Kunt u dit toelichten?
Ja. In de eerste plaats hebben deze jongeren hulp nodig en verdienen zij een steun in de rug. Het is echter eveneens in het belang van de samenleving dat deze jongeren een goede start hebben. Daarmee kunnen veel problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van overlast, criminaliteit of werkloosheid, worden voorkomen. Door er vroegtijdig bij te zijn met adequate hulp kan bovendien worden voorkomen dat deze jongeren een zwerfcarrière krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze jongeren op het terrein van preventie wat betreft gezondheid, welzijn, veiligheid, overlast en criminaliteit? Kunt u dit toelichten?
Een goede start is essentieel. Daarom zet het kabinet erop in om het jeugdbeleid te versterken door het in één hand te leggen bij gemeenten. Centra voor Jeugd- en Gezin spelen daarbij een belangrijke rol. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd en hebben er ook belang bij om opvoed- en opgroeiproblemen te voorkomen. Meer dan nu het geval is krijgen gemeenten ook een financieel belang om vroegtijdig te investeren in kinderen en jongeren, zodat niet op latere leeftijd allerlei vermijdbare kosten optreden. Een goede, preventieve aanpak kan tevens overlast en criminaliteit voorkomen.
Wie moet volgens u de regie nemen om te zorgen dat deze jongeren hun leven op de rit krijgen?
Gemeenten hebben de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de nieuwe Wet werken naar vermogen wordt die regierol verder versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend.
Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen en met een ondersteuningsprogramma voor alle centrumgemeenten («Tour zwerfjongeren»). Inzet van deze «tour» is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Toenemend gebruik van de waterpijp met tabak |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «lekker lurken, zorg om waterpijptabak»?1
Ja.
Klopt het dat er een toenemend aantal jonge mensen de waterpijp met tabak gebruikt en dit onder de 16 makkelijk te koop is? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Sinds 2010 is op mijn verzoek het roken van waterpijp opgenomen in de Roken Jeugd Monitor. In 2010 was het percentage jongeren dat nog nooit een waterpijp had gerookt 78%. Dit jaar is dat 76%. Er is geen onderscheid gemaakt voor het roken van een waterpijp met en zonder tabak. Op basis van deze twee jaarcijfers is een toenemend aantal jongeren dat waterpijp rookt te constateren, maar de registratie bestaat nog te kort om er harde conclusies aan te verbinden.
Verkoop van waterpijpvullingen met tabak aan jongeren onder de 16 jaar is niet toegestaan. Controle van leeftijdsgrenzen is met name bij internetverkoop echter een probleem. In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie vindt op dit moment een inventarisatie plaats naar de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten via internet zodanig in te richten, dat daarmee de naleving substantieel wordt verbeterd. Ik zal u binnenkort nader informeren over de uitkomsten van deze inventarisatie.
Is u bekend hoeveel, hoe vaak en op welke leeftijd jonge mensen de waterpijp gebruiken? Zo niet, wilt u dit uitzoeken?
Van alle 10 tot 19-jarigen heeft 24% ooit een waterpijp gerookt. Van de 10 tot en met 14-jarigen heeft 93% nog nooit een waterpijp gerookt. Oudere jongeren roken vaker: 57% van de 15 tot en met 19 jarigen heeft nog nooit een waterpijp gerookt. Meisjes roken minder vaak waterpijp dan jongens en jongeren met een lagere opleiding roken vaker waterpijp dan jongeren met een hogere opleiding.
Bent u bekend met de onderzoek van de Stichting Volksgezondheid en Roken (Stivoro) waaruit blijkt dat een uur waterpijp roken gelijk staat aan 100 tot 200 sigaretten roken? Vind u dit ook heftig voor longen van kinderen die nog niet volgroeid zijn?
Ja, ik ben bekend met deze gegevens. Een uur waterpijp roken staat gelijk aan 100 tot 200 keer de rook van een sigaret en 70 keer de hoeveelheid nicotine van een sigaret. Deze uitkomst is afkomstig van een studie van de WHO (Waterpipe tobacco smoking: health effects, research needs and recommended action by regulators, 2005). De exacte gezondheidseffecten verschillen, afhankelijk van de stoffen die er in de vulling zitten en de verschillende manieren van inhaleren. Ook waterpijpvullingen zonder tabak zijn schadelijk voor de gezondheid, vanwege de rook die wordt ingeademd en de zware metalen afkomstig van het kooltje dat wordt gebruikt als brandstof. Ik acht het onwenselijk dat jongeren beginnen met roken. Dat geldt zeker ook voor de waterpijp.
Waarom is er bijna geen informatie te vinden over de risico’s van gebruik van de waterpijp met tabak?
Op de jongerensite van STIVORO is informatie te vinden over de risico’s van het gebruik van de waterpijp. Ook op enkele sites van Centra voor Jeugd en Gezin is goede informatie te vinden over de waterpijp, speciaal gericht op ouders van pubers.
Vindt u het belangrijk dat er meer informatie te vinden moet zijn over gebruik van de waterpijp met tabak?
Ik acht betrouwbare online informatie een goede manier om jongeren en hun ouders te informeren over de risico’s van de waterpijp, met en zonder tabak. Daarnaast vind ik effectieve schoolprogramma’s zoals de Gezonde School en Genotmiddelen een goede manier om jongeren te informeren over en weerbaar te maken tegen genotsmiddelen in het algemeen. In lesmateriaal wordt al aandacht besteed aan het roken van een waterpijp (DVD Teleac, ontwikkeld door Trimbos en Stivoro samen). En het onderwerp waterpijp wordt meegenomen bij het ontwikkelen van de nieuwe e-learning voor het voortgezet onderwijs volgend jaar, als onderdeel van het programma De Gezonde School en Genotmiddelen . Dit programma wordt op ongeveer 70% van de scholen voor voortgezet onderwijs gebruikt.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.