De stikstofdepositie bij luchthaven Lelystad |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de met Aerius (Calculator) gemaakte berekening van de stikstofdepositie in en bij de Natura 2000-gebieden die het gevolg is van de emissies van startende en landende vliegtuigen op Lelystad Airport en de daarbij verwachte stikstofdepositie?
Ja, deze ken ik.
Waarom is deze studie niet openbaar gemaakt, zoals de Commissie voor de milieueffectrapportage adviseerde, maar slechts opvraagbaar zonder dat het bestaan ervan publiek is gemaakt?1 Kunt u deze studie alsnog openbaar maken?
De resultaten van de AERIUS berekeningen zijn samengevat in het geactualiseerde MER Lelystad Airport van februari 2018. De gedetailleerde rekenresultaten, inclusief de achterliggende invoerbestanden, zijn tot dusverre op verzoek verstrekt. Er is gekozen voor deze werkwijze omdat de informatie zeer omvangrijk en technisch van aard is. Conform het advies van de commissie voor de MER is er een leeswijzer geschreven bij de berekeningen. Aanvullend hierop is de afgelopen maanden gewerkt aan een toelichting. De leeswijzer en de toelichting treft u aan in de bijlage van deze beantwoording.2 Met behulp van de link http://shared.airinfra.eu/I&W/EHLE/AERIUS_Resultaat_Actualisatie_MER.pdf
zijn de berekeningen te downloaden.
Klopt het dat de stikstofemissies van bouwwerkzaamheden ten behoeve van Lelystad Airport niet in de stikstofdepositieberekeningen zijn betrokken? Wat is de maximale toename van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden wanneer die emissies wél in de Aerius-berekening betrokken zouden worden? Welke Natura 2000-gebieden betreft het?
De gebruiksfase is maatgevend voor het bepalen van de maximale stikstofdepositie in enig kalenderjaar als gevolg van de uitbreiding van Lelystad Airport. Dit komt onder andere doordat in de nabijheid van de luchthaven geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden gelegen zijn waar stikstof als gevolg van de bouwwerkzaamheden kan neerslaan. Het berekenen van de depositie als gevolg van stikstofemissies van bouwwerkzaamheden leidt dan ook niet tot een andere berekende maximale depositie per hectare per jaar.
Klopt het dat transport en verkeer van en naar het vliegveld niet in de stikstofdepositieberekeningen zijn betrokken? Wat is de maximale toename van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden wanneer die emissies wel in de berekening betrokken zouden worden? Welke Natura 2000-gebieden betreft het?
Wegverkeer van en naar de luchthaven is meegenomen in de stikstofdepositieberekeningen. Het wegverkeer van en naar de luchthaven heeft alleen een bijdrage op de Veluwe, deze bijdrage is maximaal 0,02 mol N/ha/jaar. Voor meer informatie verwijs ik u naar de toelichting bij de berekeningen in de bijlage bij deze beantwoording.
Welke depositie door vliegtuigemissies buiten de LTO-cyclus valt er te verwachten? Waar slaan die emissies neer? Wordt hier op enige wijze rekening mee gehouden?
Voor het bepalen van de emissies, concentraties en stikstofdepositie worden de emissiebronnen tot en met een hoogte van 3.000 voet in de berekening opgenomen. Dit komt ook overeen met de landing and take off cycle (LTO), zoals gedefinieerd door de ICAO in Annex 16 volume II (Aircraft Engine Emissions). De oorsprong van deze hoogte is mede ingegeven doordat emissies boven deze hoogte slechts een zeer gering percentage van de tijd binnen de menglaag vallen. De menglaag is de onderste laag tussen het aardoppervlak en de menglaaghoogte. De menglaaghoogte vormt een scheiding tussen de menglaag en de vrije atmosfeer, waartussen weinig uitwisseling plaatsvindt.
Wat is het gevolg van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie2 inzake het Programma Aanpak Stikstof (PAS), met name rechtsoverwegingen 59–73 en het eerste rechtsoordeel voor de beoordeling van deze emissies op grond van de Wet natuurbescherming?
Volgens het Europese Hof is een systeem als het PAS juridisch toegestaan. Toestemmingsbesluiten voor stikstofdepositie veroorzakende activiteiten kunnen daar in beginsel op worden gebaseerd. Er blijven zware eisen gelden voor de onderbouwing van het PAS. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om te beoordelen of het PAS aan deze eisen voldoet. Rechtsoverwegingen 59–73 en het eerste rechtsoordeel uit het arrest hebben betrekking op het weiden van vee, het op of in de bodem aanbrengen van meststoffen en de vraag of deze activiteiten als «project» in de zin van de Habitatrichtlijn moeten worden aangemerkt. Hieruit volgen geen consequenties voor de uitbreiding van Lelystad Airport.
Is er voor Lelystad Airport depositieruimte gereserveerd als prioritair project binnen het PAS?
Aan de Kamer is meegedeeld dat er vooralsnog geen extra vrije ontwikkelingsruimte in segment 2 (ontwikkelingsruimte voor niet-prioritaire projecten) beschikbaar zal worden gesteld. Voor Lelystad Airport is sinds de inwerkingtreding van het PAS op 1 juli 2015 ontwikkelingsruimte gereserveerd. Deze ruimte is gereserveerd in segment 1 (ontwikkelingsruimte voor prioritaire projecten). In 2016 is voor Lelystad Airport een melding gedaan binnen de daarvoor gereserveerde ruimte. Nadien kon het project Lelystad Airport van de prioritaire projectenlijst worden afgevoerd. Het besluit tot actualisatie van het MER, inclusief een actualisatie van de stikstofdepositieberekeningen met de laatste versie van de AERIUS-model, leidt tot wijzigingen in de berekende stikstofdepositie. Hierdoor is het opnieuw nodig om het project toe te voegen aan de lijst met prioritaire projecten. Uit de berekeningen blijkt dat in alle Natura 2000-gebieden de extra stikstofdepositie maximaal 0,61 mol/ha/jaar is. De maximale bijdrage blijft daarmee ruim onder de grenswaarde voor prioritaire projecten van 1,0 mol per hectare per jaar. Dit betekent dat een melding volstaat. Deze melding past binnen de reservering van depositieruimte voor luchthavens door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het project zal bij de eerstvolgende actualisatie van de lijst weer worden toegevoegd, waarna de aangepaste melding zal worden gedaan.
Zoals eerder aangegeven accepteert het Europese Hof een programmatische aanpak bij het toestaan van projecten. Wel heeft het Hof bevestigd dat er zware eisen blijven gelden voor de onderbouwing van het PAS. Het is nu aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om te beoordelen of het PAS aan deze eisen voldoet. De uitspraak van het Europese Hof vormt geen reden om de toestemmingsverlening en de vrijstelling van de vergunningplicht voor projecten met een bijdrage onder de grenswaarde op te schorten.
Waaruit blijkt dat voor de bouw én de exploitatie van Lelystad Airport (inclusief emissies van laagvliegroutes, bouwwerkzaamheden en transport naar/ van het vliegveld; 45.000 vliegtuigbewegingen) binnen het kader van het PAS voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is? Kunt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de overwegingen dat de beschikbare ontwikkelingsruimte in veel stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (waaronder de Veluwe, Wieden, Weerribben en Rijntakken) nagenoeg is uitgegeven, dat u onlangs nog aan de Tweede Kamer hebt medegedeeld dat er op korte termijn geen extra ontwikkelingsruimte wordt vrijgegeven en dat het Europese Hof van Justitie zware eisen heeft gesteld aan het PAS, waarover de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State nog een oordeel moet vellen?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een passende beoordeling gemaakt van alle emissies door de bouw en verkeersstromen van en naar de luchthaven, grondverkeer van vliegtuigen en andere mogelijke bronnen? Zo ja, kunnen de resultaten daarvan worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
In het PAS is de totale depositie, inclusief die van de gereserveerde ontwikkelingsruimte voor Lelystad Airport, in zijn geheel passend beoordeeld. De gebiedsanalyses, die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van de passende beoordeling op gebiedsniveau.
Het bericht ‘Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zware kritiek van oud-directeur Staatsbosbeheer op houtkap»?1
Ja.
Klopt het dat er toenemend gekapt wordt in de bossen van Staatsbosbeheer? Zo ja, waar en op welke schaal?
Nee, over de gehele linie klopt het niet dat er toenemend wordt gekapt in de bossen van Staatsbosbeheer. Staatsbosbeheer laat weten dat al gedurende een aantal decennia de jaarlijkse houtoogst landelijk ongeveer 300.000 m3 bedraagt. Ook oogst Staatsbosbeheer altijd minder dan de jaarlijkse bijgroei.
Dit alles neemt niet weg dat het kappen van bos, zeker ook lokaal, emoties oproept. En er is altijd discussie mogelijk en nodig over maatvoering. Staatsbosbeheer heeft in 2010 extra ingezet op verjonging van het bos op die plekken waar het bos niet goed meer groeide of de kwaliteit onvoldoende was. Als gevolg daarvan is enkele jaren iets meer dan de gebruikelijke 1% van de oppervlakte per jaar verjongd. In de eerste jaren van de verjongingsimpuls zijn deze verjongingsvlaktes volgens Staatsbosbeheer soms groot geweest (tussen 1 en 2 hectare). Staatsbosbeheer laat mij weten dat het bosbeheer tegenwoordig uitgaat van kleinschaligere groepenkap (een halve hectare of kleiner) of boomsgewijze kap.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot het beleid van Staatsbosbeheer, de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard voor Nederland?
Staatsbosbeheer is, net als andere boseigenaren, gehouden aan de regels uit de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van houtkap zijn hierbij met name de regels ten aanzien van houtopstanden en soortbescherming relevant.
De regels ten aanzien van houtopstanden behelzen onder andere de plicht tot het (binnen drie jaar) herbeplanten van bos dat is gekapt. Bij omvorming naar andere vormen van natuur om Natura 2000-doelstellingen te bereiken geldt voor alle beheerders een vrijstelling van de herplantplicht.
Om invulling te geven aan de regels ten aanzien van soortbescherming maakt
Staatsbosbeheer, net als andere beheerders, onder andere gebruik van de Gedragscode bosbeheer. Op dit moment vindt overleg plaats met beheerders, zoals Staatsbosbeheer, over een nieuwe gedragscode.
Daarnaast is Staatsbosbeheer ook al twintig jaar aangesloten bij de FSC-standaard, het strengste keurmerk voor duurzaam bosbeheer. Op het naleven van de FSC-standaard wordt jaarlijks toegezien door een onafhankelijke toezichthoudende organisatie.
Ik zie in de actuele berichtgeving geen aanleiding te veronderstellen dat Staatsbosbeheer in strijd handelt met de Wet natuurbescherming, de Gedragscode bosbeheer en de FSC-standaard. Ik heb ook anderszins geen signalen ontvangen die hierop wijzen.
Kunt u inzicht geven in de kosten van het natuurbeheer in Nederland door Staatsbosbeheer en hoe deze zich verhouden tot de opbrengsten van onder andere productiebossen?
Staatsbosbeheer geeft via zijn jaarstukken jaarlijks inzicht in zijn financiën. De door mij goedgekeurde jaarstukken stuur ik, conform de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer, jaarlijks ter informatie naar uw Kamer toe. De meest recente Jaarstukken, over het jaar 2017, heb ik u 3 mei 2018 toegestuurd (Kamerstuk 29 659, nr. 148).
De vraag hoe hoog de kosten voor het natuurbeheer door Staatsbosbeheer precies zijn, hangt af van de vraag welke posten je daar wel en niet aan toerekent, en voor welk deel. Staatsbosbeheer neemt hiervan geen totaalbedrag op in zijn jaarstukken.
Voor het grootste deel van het natuurbeheer vraagt Staatsbosbeheer subsidie aan bij de provincies, in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De vergoeding die Staatsbosbeheer in dit kader ontvangt van de provincies bedroeg in 2017 € 59.747.000,–. Deze SNL-subsidie is gesteld op 75% van de werkelijke kosten van het terreinbeheer, gebaseerd op een systematiek van normkosten per beheertype. Bij de normkosten voor bos wordt ook rekening gehouden met inkomsten uit het bosbeheer.
Niet alle categorieën terreinen komen overigens voor SNL-subsidie in aanmerking. Dit geldt bijvoorbeeld voor de recreatiebossen in West-Nederland die ooit als randstadgroenstructuur zijn aangelegd. Ook niet alle werkzaamheden worden in deze vergoeding (volledig) meegenomen. Denk hierbij aan recreatieve inrichting of handhavingsinzet.
De totale omzet van houtverkoop en biomassa door Staatsbosbeheer bedroeg, blijkens de jaarstukken 2017, € 25.901.000,– in 2017. Hiervan was € 19.795.000,– afkomstig uit houtverkoop. Dit betreft de brutoopbrengst. De netto-opbrengst, na aftrek van exploitatie- en transportkosten, bedraagt hiervan ongeveer 50%. Deze netto-opbrengsten zijn verrekend in de normkosten van de SNL-subsidie.
Deelt u de mening dat de productie van hout en de daarmee gemoeide houtkap alleen plaats kan vinden als dit niet ten koste gaat van het bodemleven, de biodiversiteit en andere natuurwaarden? Kunt u dat toelichten?
Ja, dat uitgangspunt deel ik. Ik heb geen aanwijzingen dat bij het beheer door Staatsbosbeheer deze waarden in het geding zijn. Staatsbosbeheer voert een zorgvuldig bosbeleid, vanuit de ambitie beter beschermen, duurzaam benutten en meer beleven, vastgelegd in het Ondernemingsplan 2015–2020 en in de recente bosvisie van Staatsbosbeheer. Ongeveer twee derde van de bossen van Staatsbosbeheer wordt multifunctioneel beheerd. In deze bossen is ruimte voor houtproductie, zonder dat dit ten koste gaat van de natuurfunctie. Ongeveer een derde van de bossen van Staatsbosbeheer is natuurbos. Daar heeft de natuurfunctie de boventoon.
De berichten ‘Microplastics bewust in diervoeding gestopt’ en ‘ECHA proposes to restrict intentionally added microplastics’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Microplastics bewust in diervoeding gestopt» en «ECHA proposes to restrict intentionally added microplastics»?1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in welke landbouwproducten in Nederland bewust microplastics gebruikt worden en op welke schaal deze producten gebruikt worden?
Op de Europese markt worden deeltjes microplastics bewust toegevoegd aan diverse producten, zoals bepaalde cosmetica, persoonlijke verzorgingsproducten, wasmiddelen, schoonmaakmiddelen, verf, toepassingen in de olie- en gasindustrie en middelen om te zandstralen. In de overzichten komen ook land- en tuinbouwtoepassingen voor. Het betreft geen toepassing in diervoeding, zoals de vragen doen vermoeden. Wel worden in de land- en tuinbouw polymeren gebruikt in meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en in coating van zaden om het afgifte-patroon van de nutriënten of actieve stof te reguleren en het zaad te beschermen tegen ziektes. Er zijn geen publieke gegevens bekend van de schaal waarop deze producten worden gebruikt.
Welk effect hebben landbouwproducten met microplastics op het Nederlandse dierenwelzijn, de bodem en het water, en hoe hoog schat u de kosten om microplastics te verwijderen?
De directe effecten van microplastics op het dierenwelzijn zijn naar verwachting klein, aangezien de producten niet direct aan dieren worden gevoerd. De effecten op bodem en water bij toepassingen in de landbouw en tuinbouw (meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen) zijn er mogelijk wel, zoals wordt beschreven in het rapport van ECHA. De kosten om microplastics te verwijderen uit bodem te verwijderen zijn hoog, ten opzichte van de mogelijkheden om deze stoffen te vervangen met bioafbreekbare alternatieven.
Bent u bereid om op korte termijn het advies van het European Chemicals Agency (ECHA) over te nemen en een verbod op bewust aangebrachte microplastics in te stellen?
Het rapport van ECHA betreft de eerste stap om in het kader van de Europese stoffenverordening REACH te komen tot een Europese restrictie op het gebruik van microplastics. Nederland vindt het belangrijk dat breed wordt gekeken hoe de verspreiding van microplastics in het milieu kan worden teruggedrongen. Daarvoor zijn afspraken op Europees niveau van groot belang. Nu volgt een periode van inspraak en beoordeling van de voorstellen die in het rapport worden gedaan, waarna het definitief aan de Commissie wordt aangeboden. Dit proces duurt ongeveer één jaar. Hierna legt de Europese Commissie, op basis van dit rapport, een voorstel ter stemming aan een lidstatencomité voor. Uiteraard zal Nederland het besluit dat dan wordt genomen, overnemen en handhaven.
Daarnaast doet ECHA voorstellen om binnen bepaalde Europese productverordeningen om het gebruik van dergelijke stoffen te verbieden. De Europese Commissie heeft dit reeds opgepakt. Zo worden er in de nieuwe EU-Meststoffenverordening voorstellen gedaan om het gebruik van slecht afbreekbare polymeren bij de productie van controlled-release-fertilizers te verbieden. Vanaf 2026 zal het slechts toegestaan zijn bioafbreekbare polymeren te gebruiken. Momenteel wordt een test ontwikkeld waarmee bedrijven deze nieuwe stoffen kunnen ontwikkelen. Nederland ondersteunt de Europese Commissie in deze lijn, die voor de gehele interne markt gaat gelden.
De concrete aanpak van bedreigingen van boeren |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Deelt u de mening dat intimidaties van boeren en hun gezinnen door gewelddadige dierenactivisten verwerpelijk zijn, nooit vallen te rechtvaardigen en door politie en Justitie moeten worden bestreden?1
Ja, dat ben ik helemaal met u eens.
Wat is de aard en de omvang van de tegen boeren en hun gezinnen gerichte bedreigingen, vernielingen of andere strafbare feiten door gewelddadige dierenactivisten? Wat is te zeggen over de aangiftebereidheid van boeren die slachtoffer worden van dit soort intimidaties? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen strafvervolging en veroordeling volgt?
De activiteiten van de dierenrechtenorganisaties vallen uiteen in activisme, waarbij de wet in principe niet wordt overtreden, en dierenrechtenextremisme, waarbij de grenzen van de wet wél worden overschreden. Over deze laatste categorie wordt drie keer per jaar gerapporteerd in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).
De activiteiten van de dierenrechtenorganisaties bestaan voornamelijk uit het heimelijk filmen van (vermeende) misstanden in stallen en intimidaties op sociale media. Deze intimidaties en/of gerichte bedreigingen en vernielingen die gepaard gaan met het heimelijk filmen of in welke andere context dan ook, acht ik volstrekt ontoelaatbaar. Over de exacte omvang van deze activiteiten kan ik geen uitspraken doen. Bedreiging van boeren of vernieling van stallen vanuit dieren-activistische motieven, wordt niet als zodanig door het Openbaar Ministerie en de politie geregistreerd. Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het Openbaar Ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Politie en justitie nemen aangiften van bedreiging en vernieling altijd serieus. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast wordt bekeken of een eventuele dreiging aanleiding geeft tot het treffen van beveiligingsmaatregelen.
Ik heb recent in een persoonlijk gesprek en tijdens een werkbezoek kennis genomen van de zorgen die leven onder boerengezinnen. Daarbij heb ik nogmaals het belang van het doen van aangifte benadrukt. Dit kan door middel van meerdere kanalen zodat burgers kunnen kiezen voor de methode die hem/haar het beste past.
Kunt u aangeven hoe de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst op dit moment de actuele dreiging van gewelddadig dierenactivisme beoordeelt?
De AIVD kan vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen naar personen of organisaties die door de doelen die zij nastreven of door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor (het voortbestaan van) de democratische rechtsorde. Organisaties die zich bezighouden met dierenrechten bedienen zich in algemene zin de laatste jaren van actiemiddelen die vallen binnen de grenzen van de democratische rechtsorde zoals vreedzame demonstraties en voorlichtingscampagnes. Daarmee is de dreiging vanuit deze groeperingen een aantal jaar geleden reeds afgenomen. Wel komt het thans voor dat veehouders bijvoorbeeld naar aanleiding van een publicatie (incidenteel) bedreigingen en verwensingen ontvangen van individuen, vooral via social media. Daarnaast komen illegale erf- en stalbetredingen regelmatig in het nieuws.
Als de dreiging toeneemt en activisten overgaan op ondemocratische methodes zoals geweldpleging en intimidaties, kunnen zij in de aandacht van de AIVD komen. Over eventuele individuele gevallen of lopende onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Bent u bereid om de bestrijding van intimidaties van boerengezinnen door gewelddadige dierenactivisten te intensiveren? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 worden aangiften van intimidatie en bedreiging serieus genomen door de politie en het Openbaar Ministerie. Slachtoffers van misdrijven worden door de politie en het Openbaar Ministerie gewezen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte en ik roep, net als mijn collega van LNV, veehouders op daadwerkelijk aangifte te doen indien er sprake is van bedreiging. Indien er een vermoeden bestaat dat strafbare feiten worden gepleegd, kan hiernaar door politie en het Openbaar Ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan. Daarnaast wordt bekeken of een eventuele dreiging aanleiding geeft tot het treffen van beveiligingsmaatregelen.
De plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft de huidige beoogde locatie de minste impact op (de omgeving van) het IJsselmeer in relatie tot natuur-, milieu-, geluid- of andere hinder of zijn er andere locaties waar ook geschikt zand is en waar de ingreep minder impact heeft?1
Over het nationaal belang van industriezandwinning in de grote wateren (waaronder het IJsselmeer) bent u geïnformeerd middels de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Het vigerende beleid en bestaande wet- en regelgeving schrijven niet voor dat voor- en nadelen van alle geschikte locaties door de initiatiefnemer inzichtelijk moeten worden gemaakt. Overigens is in eerste instantie wel het hele IJsselmeer als zoekgebied voor de winning van industriezand beschouwd. Binnen het geologisch meest geschikte gebied ten zuiden van Gaasterland werd als eerste winlocatie gedacht aan een locatie nabij Lemmer en de vaargeul Amsterdam-Lemmer. Deze locatie «Lemmer» had echter nadelen voor met name de beroepsvaart en de natuurwaarden langs de IJsselmeerkust. Daarom is gezocht naar een meer westelijk gelegen locatie, wat leidde tot de aanvraag voor de oost-west gelegen strook in het IJsselmeer op een afstand van vijf tot zeven kilometer ten zuiden van Gaasterland. Deze locatie «Gaasterland» bleek geologisch gezien ook het meest kansrijk voor exploitabele winning van industriezand. Het initiatief van Smals BV is door Rijkswaterstaat en provincie getoetst aan de gestelde wettelijke vereisten. De nu voorliggende vraag is of kan worden ingestemd met het initiatief.
Zoals ik in mijn eerdere brief aan uw Kamer over dit onderwerp (brief van 21 december 2018, kenmerk IENW/BSK-2018/283754) heb aangegeven dient de ruimtelijke ontwikkeling in het betreffende bestemmingsplan mogelijk te zijn gemaakt. Daarmee wordt een belangrijke (finale) afweging gelaten aan de gemeente De Fryske Marren.
Heeft Royal Smals IJsselmeer BV bij het onderzoek naar geologisch geschikte locaties ook andere geschikte locaties in het IJsselmeer gevonden? Zo ja, op basis waarvan is de keuze voor de huidige beoogde locatie bepaald? Door wie? En welke nadelen en voordelen heeft deze locatie ten opzichte van de origineel beoogde locatie?
Zie het antwoord op vraag 1.
Waarop baseren PWN-Drinkwaterbedrijf en Rijkswaterstaat (RWS) hun oordeel dat geen of verwaarloosbare effecten te verwachten zijn van de zandwinning op de drinkwatervoorziening?
De effecten van de zandwinning op de waterkwaliteit zijn in de MER (milieu effectrapportage) behandeld. Conclusie is dat door de zandwinning in het IJsselmeer geen of verwaarloosbare effecten op de drinkwaterkwaliteit te verwachten zijn. PWN heeft RWS verzocht te bevestigen dat deze conclusie ook in gewijzigde omstandigheden, zoals de droogte van afgelopen zomer, blijft staan. Door RWS is dit onderzocht. Er is een nadere analyse gemaakt waarbij rekening is gehouden met de extreme omstandigheden van de zomer van 2018. Hierbij is met behulp van een verspreidingsmodel een zo betrouwbaar mogelijke voorspelling gemaakt van de effecten van de geplande zandwinning op de inname van IJsselmeerwater bij Andijk. Hieruit blijkt dat een droge zomer als die van 2018 geen andere of grotere effecten gaat veroorzaken dan waar in de ontwerp watervergunning van uit is gegaan. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de zandwinning geen bedreiging vormt voor de drinkwatervoorziening. Het monitoren van de kwaliteit van het bij de zandwinning vrijkomende water is als voorschrift in de watervergunning opgenomen.
In hoeverre is er sprake van cumulatieve negatieve effecten voor (de omgeving van) het IJsselmeer bij de realisatie van de zandwinning voor bijvoorbeeld vogels en de onderwaternatuur? In hoeverre is dat bij de afweging van de locatiekeuze betrokken door Royal Smalls IJsselmeer BV? In hoeverre is dat bij de afweging van de locatiekeuze betrokken door Provincie Fryslân?
Uit de MER en Passende Beoordeling conform de wet natuurbescherming volgt dat de zandwinning alleen mogelijke effecten veroorzaakt in relatie tot het Natura 2000-gebied IJsselmeer. De mogelijke cumulatieve effecten beperken zich met name tot een toename van tijdelijke of permanente verstoring op vogels. In de analyse van cumulatieve effecten op Natura 2000-gebied «IJsselmeer» zijn de volgende initiatieven in ogenschouw genomen:
De aanleg en exploitatie van het werkeiland en de zandwinning hebben geen effecten op habitattypen en doelsoorten in Natura 2000 -gebied «IJsselmeer» (direct noch indirect, via effecten op voedsel). Effecten van andere projecten op habitattypen cumuleren dus niet met effecten van de zandwinning.
Zijn er alternatieven voor de verwerking van het zand ten opzichte van een nieuw aan te leggen eiland met industriehallen, bijvoorbeeld winning in en rond de vaargeulen van het IJsselmeer en verwerking in bestaande industriële gebieden aan het IJsselmeergebied? Zo ja, zijn in die afweging ook aspecten zoals de beoogde effecten voor natuur, milieu, geluid en andere hinder betrokken?
Zie ook het antwoord op vraag 1. Voor industriezand is een goede korrelgrootteverdeling van groot belang. Ten behoeve van verwerking van het gewonnen zand op land zou in theorie het zand per schip of met een leiding kunnen worden getransporteerd. Bij belading van een schip zou de fijne fractie verloren gaan, waardoor het zand niet langer geschikt is voor de toepassing als industriezand. Het over grote afstand transporteren door middel van transportbuizen naar een landlocatie is technisch moeilijk uitvoerbaar en ingewikkelder, mede met het oog op de risico’s voor de scheepvaartveiligheid. Vanwege de technische en bedrijfseconomische nadelen is verwerking op land door de initiatiefnemer als minder aantrekkelijk beoordeeld en daarom in een vroege fase van het proces verlaten als te bestuderen optie.
Zijn er voor u bezwaren tegen zandwinning in het IJsselmeer op de origineel beoogde locatie?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er voor RWS bezwaren tegen zandwinning in het IJsselmeer op de origineel beoogde locatie?
Rijkswaterstaat is voor het zandwin-initiatief het bevoegd gezag voor de te verlenen ontgrondings- en watervergunning. Uit het MER blijkt dat de aspecten waar de ontgrondingsvergunning op toe ziet (met name bodem, archeologie en landbouw) voor de locatie Lemmer slechter scoort dan de locatie Gaasterland. Dit betekent niet automatisch dat er geen ontgrondingsvergunning voor verleend zou kunnen worden. Omdat de locatie Lemmer niet is aangevraagd is de vergunbaarheid niet verder onderzocht. Ditzelfde geldt voor de watervergunning, waarbij kan worden opgemerkt dat de aspecten met betrekking tot waterkwaliteit voor beide locaties gelijkwaardig scoren. Voor de aspecten natuurwaarden en scheepvaartveiligheid scoort de locatie Lemmer slechter (zie ook vraag 1).
Is het noodzakelijk een ADC-toets te doorlopen indien significante effecten op Natura2000-doelstellingen bij voorgenomen projecten niet uitgesloten kunnen worden? Zo ja, waarom heeft er geen ADC-toets plaatsgevonden?
Een ADC-toets (toets of Alternatieven gevonden kunnen worden, het aantonen van Dwingende redenen van openbaar belang, en het vooraf en tijdig treffen van Compenserende maatregelen) dient te worden doorlopen als mogelijk significante effecten niet kunnen worden uitgesloten. Van significante effecten is volgens de door provincie uitgevoerde toetsing bij het onderhavige project geen sprake. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Geeft de uitspraak van 25 juli 2018 door het Europese Hof in de zaak Grace (zaak C164/17, ECLI:EU:C:2018:593) waaruit blijkt dat ook in Vogelrichtlijngebieden de grens tussen mitigatie en compensatie is aangescherpt, aanleiding om een ADC-toets te doorlopen?
Nee, de laatste jaren is in het Europese natuurbeschermingsrecht veel te doen geweest over het onderscheid tussen mitigerende en compenserende maatregelen. Het onderscheid tussen beide typen maatregelen is relevant voor het uitvoeren van de habitattoets (screening of voortoets en/of passende beoordeling) op basis van art. 6 lid 3 en 4 Habitatrichtlijn. Voor het initiatief is een passende beoordeling uitgevoerd waaruit is komen vast te staan dat er geen significante effecten optreden.
In hoeverre heeft de provincie Fryslân commentaar van de Commissie m.e.r. op versies van de MER in de definitieve MER of het vervolgproces betrokken? Acht u dat voldoende?
Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. (cMER) op de tweede aanvulling van het MER is besloten om geen aanvullend advies bij de cMER meer te vragen, en dit was ook geen verplichte stap. Het belangrijkste punt in het advies van de cMER was dat het wenselijk werd geacht om beter te onderbouwen dat geen significante effecten te verwachten zijn op schelpdier-etende vogels. De suggestie werd daarbij gedaan om na te gaan in hoeverre vervangend foerageergebied te realiseren zou zijn. Het bevoegd gezag was daarmee goed in staat om het MER-advies te vertalen naar de besluitvorming. Het advies is daarbij opgevolgd en Smals BV heeft op verzoek van de Provincie Fryslân aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van mosselen. Op basis van de resultaten zijn maatregelen vastgesteld. Deze maatregelen zijn beschreven in de passende beoordeling. Dit is vastgelegd in de verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) van de provincie. De conclusie van de provincie is dat met inachtneming van de voorgenomen maatregelen er geen aanleiding is om aan te nemen dat er significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen optreden.
Mijn beeld is dat hiermee zorgvuldig is omgegaan met de adviezen en vragen van de cMER.
Welke belangen, winning of natuurwaarden, moet RWS in haar besluitvorming laten prevaleren, aangezien in natuurgebieden op het land beheer (terreinbeheerder) en vergunningsverstrekking (provincie) gescheiden zijn (de terreinbeheerder draagt verantwoordelijkheid voor de natuur, komt hier voor op en adviseert bij de behandeling van vergunningaanvragen. RWS heeft in het IJsselmeergebied zowel de rol als beheerder van het Natura 2000-gebied, is penvoerder van het Natura 2000-beheerplan en is betrokken bij de vergunningverlening rondom zandwinning (watervergunning))?
Het rijksbeleid is om zandwinning zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in grote rijkswateren. In 2003 is uw Kamer geïnformeerd over de beëindiging van de Rijks-regierol voor ontgrondingen (Kamerstuk 28 600 XII, nr. 114). Daarbij is door het kabinet de verwachting uitgesproken dat het ontgrondend bedrijfsleven de kans zal benutten om zelf projecten te ontwikkelen die kunnen rekenen op draagvlak.
In die context moet dan ook worden gekeken naar het voorstel van het bedrijf Smals BV voor grootschalige industriezandwinning in het IJsselmeer. Het spreekt voor zich dat elk initiatief moet worden getoetst aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving, waaronder de Wet natuurbeheer, Ontgrondingenwet en Waterwet met bijbehorende beleidsdocumenten. Er is in dit opzicht nadrukkelijk geen sprake van een situatie waarin de zandwinning prevaleert. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag in het kader van de Waterwet en de Ontgrondingenwet. De provincie is dat voor de Wet natuurbeheer.
In hoeverre is de voorgenomen zandwinning passend binnen de structuurvisie van provincie Fryslân «Grutsk op «e Romte» en de afspraken die zijn gemaakt in de Agenda IJsselmeergebied 2050, welke op 17 mei 2018 door 60 partijen is ondertekend?
In de structuurvisie van de provincie Friesland uit 2014 wordt een viertal provinciale belangen geduid die betrekking hebben op het IJsselmeergebied en haar Friese kustzone. Eén specifiek belang heeft betrekking op de klifkusten van Gaasterland en op het beleefbaar en afleesbaar houden van de overgang van geaccidenteerd landschap naar de grootschalige, open watervlakte van het IJsselmeer. Een ver uit de kustzone geprojecteerde zandwinning roept naar de inschatting van de provincie Fryslan geen spanning op met dit belang.
De Agenda IJsselmeergebied 2050 richt zich primair op gebiedsbrede opgaven die uitstijgen boven het schaalniveau van afzonderlijke deelgebieden en projecten. De werkwijze die deelnemende partijen voorstaan met Agenda IJsselmeergebied is om in een zo vroeg mogelijke fase ruimtelijke ontwikkelingen te bezien in samenhang met andere opgaven en kansen. De Agenda is geen vervanging van vigerende beleidskaders. De voorbereidingen voor het zandwinproject voor de kust van Gaasterland zijn lang voor de totstandkoming van Agenda IJsselmeergebied 2050 begonnen. Wel zal bij nieuwe projecten van deze omvang de Agenda IJsselmeergebied-werkwijze ondersteunend kunnen zijn bij de te maken afwegingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de besluitvorming in gemeente De Fryske Marren geagendeerd staat?
Ja.
De berichten ‘Baas Hoge Veluwe wil wolven afschieten: 'Slechts ruimte voor handjevol'’ en ‘Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Baas Hoge Veluwe wil wolven afschieten: «Slechts ruimte voor handjevol»» en «Directeur De Hoge Veluwe wil dat afschieten van wolf mogelijk wordt», beide van 16 januari 2019?1 2
Ja.
Klopt het dat Nederlandse landeigenaren via de European Landowners Organisation in Europa lobbyen om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten af te halen? Zo ja, hoeveel landeigenaren zijn lid van deze organisatie?
Het is mij niet bekend dat Nederlandse landeigenaren via de European Landowners Organisation (ELO) lobbyen om de wolf van de lijst van beschermde diersoorten af te halen. Van de ELO zijn organisaties uit 28 landen lid. Het Nederlandse lidmaatschap wordt verzorgd door de Federatie Particulier Grondbezit.
De directeur van De Hoge Veluwe spreekt in het artikel in de Gelderlander van sterke vermoedens dat wolven in Nederland door mensen worden losgelaten, kunt u toelichten hoe realistisch dit geschetste beeld is?
Uit genetisch onderzoek is de herkomst en de onderlinge verwantschap van wolven in veel populaties goed bekend. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van uitgezette dieren in Europa.
Kunt u toelichten hoe andere Europese landen met het oprukken van de wolf omgaan?
Landen gaan verschillend om met het oprukken van de wolf, omdat de omvang van de wolvenpopulaties, conflicten en oplossingen ook verschillen. In het algemeen hebben landen een wolvenplan waarin de aspecten zorg voor een gunstige staat van instandhouding, omgang met conflicten en voorlichting en educatie een belangrijke rol spelen. De meeste landen hebben programma’s om dierhouders (meest schapenhouders) te compenseren voor verloren vee en subsidies te verstrekken voor het nemen van preventieve maatregelen om vee te beschermen.
De berichten ‘Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen ‘veel gedoe voor weinig opbrengst’’ en ‘Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bewegingsjacht om dierziekte te voorkomen «veel gedoe voor weinig opbrengst»» en het artikel «Omstreden jacht met bijna 80 man levert op: één dood zwijn»?1 2
Ja.
Bent u bekend met het door de Volkskrant aangehaalde openbare jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente, waarin verslag wordt gedaan van een grootschalige bewegingsjacht op wilde zwijnen op 5 januari jongstleden?
Ja.
Valt de in het jachtverslag van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente beschreven bewegingsjacht, waarbij 79 geweerdragers, 61 drijvers en een onbekend aantal jachthonden een gebied van 17 aaneengeschakelde jachtvelden hebben doorkruist, onder uw definitie van beperkte bewegingsjacht zoals u deze heeft beschreven in uw brief van 12 oktober 2018, inhoudende maximaal 6 geweerdragers, 3 jachthonden en 6 drijvers die hoorbaar een jachtgebied doorkruisen en kunt u uw antwoord toelichten?3
Uit informatie van de provincie Overijssel blijkt dat er sprake was van een telling van wilde zwijnen over in totaal 17 jachtvelden in het gebied Zuid-Oost Twente. Dit vond plaats in een groot areaal van enkele duizenden hectares aan weerszijden van de grens met Duitsland. In sommige van die jachtvelden is ook een beperkte bewegingsjacht, uitgevoerd met maximaal 6 jagers en 6 drijvers per jachtveld. Hierbij zijn in totaal vier wilde zwijnen gedood. Deze aanpak past binnen de definitie van de beperkte bewegingsjacht, zoals door mij is neergelegd in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest van 19 oktober 2018.
Is het wat u betreft onder de geldende ministeriële regeling toegestaan dat jachtvelden op de hierboven beschreven wijze gecombineerd worden, waardoor er in de praktijk in één jachtveld tientallen jagers en drijvers rondlopen en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het in algemene zin wenselijk dat uw besluit om beperkte bewegingsjacht toe te staan in de praktijk nu heeft geleid tot een jachtevenement waar 140 jagers aan hebben deelgenomen, met alle verstoring voor het in het gebied aanwezige wild van dien, met als resultaat één gedood wild zwijn? Zo ja, waarom wel?
Zoals uit het vorige antwoord blijkt, past dit binnen de definitie van beperkte bewegingsjacht. Er was daarnaast sprake van een telling in een groot gebied om een beeld te krijgen van de aanwezigheid en de aantallen wilde zwijnen in het gebied Zuid-Oost Twente. Deze telling werd gecombineerd met een afschotactie aan Duitse kant van de grens. Er was dus geen sprake van een jacht waaraan 140 jagers hebben deelgenomen. Wel is het zo dat er meer jagers bij de telling waren betrokken.
Hoe verhoudt de in het jachtverslag beschreven invulling van «beperkte bewegingsjacht» zich tot de uitspraak in uw brief van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht een vorm is die de bezwaren die er zijn tegen het drijven in het algemeen (ecologische schade, verstoring, een niet-selectieve werking en dierenwelzijnsissues) wegneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het doel van de gehouden bewegingsjacht in Zuid-Oost Twente was primair een inschatting maken van de omvang van de populatie wilde zwijnen die zich in de grensstreek met Duitsland ophoudt. Wilde zwijnen zijn lastig te tellen, omdat zij zich ophouden in dicht struikgewas dat voor mensen en aangelijnde honden niet of nauwelijks toegankelijk is. Door de bewegingsjacht werden de zwijnen beperkt opgejaagd en was het mogelijk ze beter te tellen. Deze telling werd in enkele jachtvelden gecombineerd met het afschot van wilde zwijnen (in totaal vier) om zo de populatie niet verder te laten groeien in het kader van preventie van de Afrikaanse varkenspest.
Hoe verhouden de volgende twee uitspraken uit het Volkskrant-artikel zich tot elkaar en tot bovengenoemde stelling uit uw brief aan de Kamer van 12 oktober jongstleden dat beperkte bewegingsjacht geen ecologische schade aanricht en niet verstorend werkt: «de verstoring meeviel door de grote omvang van de jachtvelden» (uw ministerie volgens de Volkskrant) en deze vorm van jacht «toch een aanslag is op de natuur, en we willen de zwijnen niet teveel verstoren» (de voorzitter van de wildbeheereenheid Zuid-Oost Twente)?
Zie antwoord vraag 6.
Zit er wat u betreft een bovengrens aan het aantal jagers dat simultaan kan deelnemen aan één bewegingsjacht en zo ja, wat is die bovengrens?
Er was niet sprake van één bewegingsjacht, maar van meerdere bewegingsjachten in meerdere jachtvelden tegelijkertijd. Deze zijn uitgevoerd conform de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest.
Deelt u de mening dat het instrument bewegingsjacht met de grootste zorgvuldigheid moet worden ingezet en alleen als nut en noodzaak onomstotelijk vaststaat vanwege het zijn van een verregaande vorm van faunabeheer die niet voor niets is uitgesloten op grond van de Wet Natuurbescherming en die maatschappelijk gevoelig ligt?
De bewegingsjacht zoals bedoeld in de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest heeft tot doel de populatie wilde zwijnen te verkleinen, teneinde het risico op een besmetting met het AVP-virus te minimaliseren. Uiteraard dient daarbij de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te worden genomen, teneinde verstoring aan andere ecologische waarden zo veel mogelijk te voorkomen. Uit informatie verkregen van provincie en faunabeheereenheid concludeer ik dat hieraan in het beschreven geval is voldaan.
Bent u van mening dat dit voorwaarden zijn, zie vraag 9, waar in het hierboven beschreven geval aan is voldaan? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Hebben er, naast de twee bewegingsjachten op wilde zwijnen in Brabant en Twente, meer bewegingsjachten plaatsgevonden en/of zijn er in de komende maanden meer voorzien en wat waren hiervan de resultaten?
In Noord-Brabant hebben op twee dagen twee bewegingsjachten plaatsgehad. Daarbij zijn in totaal tien wilde zwijnen afgeschoten. Mij zijn geen andere bewegingsjachten bekend dan de twee genoemde bewegingsjachten in Noord-Brabant en de in voorgaande antwoorden bedoelde bewegingsjachten in Zuid-Oost Twente.
Bent u bereid de Kamer spoedig te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden en/of in de komende maanden zijn voorzien?
Ik ben bereid de Kamer te informeren over de bewegingsjachten die hebben plaatsgevonden.
Bent u bereid om op redelijke termijn de effectiviteit en proportionaliteit van de ministeriële regeling te evalueren en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan?
Ik ben voornemens de Regeling preventieve maatregelen Afrikaanse varkenspest twee jaar na inwerkingtreding te evalueren op effectiviteit en proportionaliteit. Uw Kamer zal ik van de uitkomst van deze evaluatie op de hoogte stellen.
Het bericht dat er 277 containers overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide |
|
Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over 277 containers die overboord zijn geslagen bij de Waddeneilanden, waarvan drie met benzoylperoxide?1
Ja.
Kunt u toelichten wie er verantwoordelijk is voor de bescherming van natuur en milieu in het Waddengebied? Mede gelet op de verplichtingen inzake de Trilaterale Waddenzeesamenwerking, Natura 2000, UNESCO Werelderfgoed en de Waddenzee als grootste «Transboundary Ramsar Site»?2
De regeringen van de drie Waddenzeelanden Denemarken, Duitsland en Nederland werken samen aan de bescherming van de Waddenzee conform de vastgestelde «2010 Gezamenlijke Verklaring over de bescherming van de Waddenzee». De drie landen geven hier invulling aan door het ondertekenen van periodieke, 4-jaarlijkse trilaterale Verklaringen inzake de bescherming van de Waddenzee. Voor Nederland tekent de hiervoor verantwoordelijke Minister van LNV deze verklaringen.
Voor de uitvoering van deze afspraken die opgenomen zijn in de trilaterale Verklaringen en die mede invulling geven aan genoemde verplichtingen, wordt nauw samengewerkt met de direct betrokken partijen vanuit de bestaande gezamenlijke verantwoordelijkheid. De delegatie vanuit Nederland in het trilaterale Waddenzeebestuur kent derhalve ook vertegenwoordigers vanuit deze partijen, namelijk de ministeries van LNV en IenW, de Waddenprovincies en de Waddengemeenten.
Op grond van de Waterwet en de Wet Natuurbescherming is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de ecologische en chemische waterkwaliteit, respectievelijk het natuurbeheer (Natura 2000) van de Waddenzee. Met de Waddenzee wordt het groot oppervlaktewater (inclusief droogvallende platen, Rottums, kwelders en Eems-Dollard) als begrensd in de Waterregeling bedoeld. De Wet natuurbescherming kent daarnaast verantwoordelijkheden toe aan het Ministerie van LNV en de provincies die gelden in het Waddengebied. Tenslotte ligt er nog een verantwoordelijkheid bij de diverse terrein beherende organisaties die actief zijn in het Waddengebied, zoals Natuurmonumenten en de provinciale landschappen.
Kunt u toezeggen dat negatieve gevolgen voor natuur en milieu in de Waddengebied maximaal tegengegaan worden? Zo ja, op welke wijze gaat u deze toezegging bewerkstelligen?
Mijn prioriteit ligt nu bij het bergen van de containers. Ik wil voorkomen dat er nog meer materiaal vrijkomt in dit UNESCO werelderfgoed en daarmee dat de negatieve gevolgen voor natuur en milieu toenemen. Verder doet Rijkswaterstaat samen met onder andere de Waddenacademie, onderzoek naar de effecten (vogels, natuur, waterkwaliteit) maar ook naar eventuele maatregelen voor het behoud van de natuur in het Natura 2000-gebied, zowel voor de Waddenzee als de Noordzee. Wageningen Marine Research is gevraagd om een eerste inschatting te geven van de mogelijke ecologische effecten en eventuele aanpassing in de monitoring.
Hoe waarschijnlijk acht u de kans dat containers, die nu nog op zee zijn, in botsing komen met bijvoorbeeld visserijschepen en een tweede ecologische ramp veroorzaken?
Om deze kans zo klein mogelijk te houden zijn en worden de containers gelokaliseerd en is een bergingsplan opgesteld. Om te voorkomen dat er nog meer materiaal in dit UNESCO werelderfgoed komt en daarmee de gevolgen voor natuur en milieu toenemen, ligt mijn prioriteit bij het bergen van de containers. Hierbij geldt dat de bergers voor een veilige berging afhankelijk zijn van de weersomstandigheden.
Via berichtgeving aan de scheepvaart informeert de Kustwacht de vaarweggebruikers over de locatie van containers in de vaarwegen.
Op drukke plekken met veel vaarbewegingen en waar veel containers liggen, worden schepen ingezet die overige gebruikers informeren.
Is het mogelijk om containers traceerbaar te maken, zodat ze snel geborgen kunnen worden? Zo ja, waarom gebeurt dat nog niet?
In mijn brief van 15 januari heb ik aangegeven dat ik mij er voor zal inspannen dat containers bij incidenten gemakkelijker kunnen worden opgespoord. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het chippen van containers. Ik zal daartoe de mogelijkheden verkennen. Daartoe strekkende afspraken zijn echter alleen te realiseren in internationaal verband.
Kunt u aangeven wie er wettelijk aansprakelijk is voor de negatieve gevolgen voor natuur en milieu in het Waddengebied?
De reder is namens de Staat direct aansprakelijk gesteld en door Rijkswaterstaat tot opruiming verplicht op basis van de Wet bestrijding maritieme ongevallen. De reder heeft laten weten zich verantwoordelijk te voelen en alle opruimkosten te zullen betalen. Ook wil het bedrijf alles in het werk stellen om schade te beperken.
Op welke wijze worden de gevolgen van de overboord geslagen containers voor natuur en milieu inzichtelijk gemaakt inclusief de negatieve effecten op dieren door het eten van kleine plastic deeltjes op de korte, midden en lange termijn, aangezien het Waddengebied en de Noordzeekustzone unieke natuurgebieden zijn?
Rijkswaterstaat is in samenwerking met onder andere de Waddenacademie gestart met een onderzoek naar de (middel)lange termijneffecten van de plastic verontreiniging op de fauna van de Waddenzee als gevolg van de overboord geslagen containers. Daarnaast moet dit onderzoek inzichtelijk maken of maatregelen moeten worden genomen om de waarden van de Waddenzee te behouden en ontwikkelen. In de opzet en uitvoering van het onderzoek zoeken de Waddenacademie en Rijkswaterstaat aansluiting bij het bestaande Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP).
Op de Noordzee, inclusief de Noordzeekustzone, loopt reeds een meerjarig monitoringsprogramma zwerfvuil, dat in het kader van de Kaderrichtlijn Marien wordt uitgevoerd. Binnen dit reguliere monitoringsprogramma zal ook de mogelijke impact van de overboord geslagen containers zichtbaar zijn.
Het verpakkingsmateriaal, zoals piepschuim en plastic korrels, is klein, lastig op te ruimen en dreigt onder de oppervlakte op wadplaten en kwelders te accumuleren; op welke wijze voorkomt u, in de dynamische gebieden Waddengebied en de Noordzeekustzone deze vervuiling? Op welke wijze voorkomt u dat vervuiling onder de oppervlakte verdwijnt? Op welke wijze wordt vervuiling onder de oppervlakte opgeruimd?
Door de opsporing en berging van de containers wordt zoveel mogelijk voorkomen dat verdere vervuiling van stranden en aangrenzende gebieden door aangespoelde lading optreedt. Het grovere afval op de stranden is, mede dankzij de inzet van vele vrijwilligers en militairen vrijwel opgeruimd, maar het strand is niet schoon. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kleine stukjes plastic (korreltjes piepschuim) die moeilijk te vinden en te verwijderen zijn. Er wordt bij het opruimen daarvan zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen, zoals beach cleaners, waarmee ook wat kleiner afval kan worden verwijderd.
Welk aanvullend onderzoek – bijvoorbeeld in het kader van het onderzoeksprogramma Trilaterale Waddenzeesamenwerking/Trilateral Monitoring and Assessment Programme (TMAP) – gaat u doen om aanvullende maatregelen en eventuele aanpassingen van toekomstig beleid te kunnen formuleren?
Bij het onderzoek naar de effecten van plasticverontreiniging op de fauna in de Waddenzee wordt aansluiting gezocht bij het Trilaterale Onderzoeks en Monitoringsprogramma (TMAP). Het onderzoek moet tevens maatregelen benoemen die genomen kunnen worden om de nadelige effecten op de fauna aan te pakken.
Ook wordt samenwerking gezocht met Wageningen Marine Research, de Coalitie Wadden Natuurlijk, Rijksuniversiteit Groningen en andere partijen zoals SOVON Vogelonderzoek Nederland en het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ).
Op welke wijze zullen de gevolgen voor natuur en milieu van deze ramp op de midden en lange termijn opgelost worden?
Zie de antwoorden op vragen 7 en 9.
Heeft u kennisgenomen van de vele vrijwillige opruimacties die worden georganiseerd?
Ja. Het is fantastisch om te zien dat zo veel vrijwilligers, instanties en organisaties zich hebben ingezet om te helpen met het opruimen.
Kunt u aangeven welke centrale coördinatie vanuit overheden plaatsvindt omtrent deze opruimacties en hoe dit door de verantwoordelijke overheden wordt gefaciliteerd?
Het wettelijk kader voor de coördinatie bij een bovenregionale crisis is de Wet op de veiligheidsregio’s. In dit geval ligt de coördinatie bij de veiligheidsregio Fryslân.
Zijn de vrijwilligers voldoende toegerust, bijvoorbeeld in de vorm van een centraal aanspreekpunt, materieel, informatievoorziening en veiligheidsinformatie?
Veel mensen hebben geholpen met het opruimen van het aangespoelde afval. Op dit moment zijn de stranden, dijken en kwelders zo goed mogelijk opgeruimd en zijn er geen vrijwilligers meer nodig. Via onder andere de website van de veiligheidsregio wordt gecommuniceerd over actuele opruimacties. De opruimacties worden niet centraal gecoördineerd, maar vinden vooral plaats op basis van lokale initiatieven en door de Friese Waddengemeenten. Rommel op zee, op de Afsluitdijk en in de kwelders is en wordt opgeruimd door professionele bedrijven.
Bent u bereid om zo snel mogelijk zorg te dragen voor een gedegen en veilige (informatie)voorziening omtrent (vrijwillige) opruimacties op de Wadden? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Zal het leger, dat nu is ingezet om het afval op te ruimen, ook zorgdragen voor het opruimen van oud legermateriaal tussen paal 2 en 5 van het Terschellingstrand?
De Veiligheidsregio Fryslân is verantwoordelijk voor de coördinatie van de opruimacties. De opruimacties zijn nu gericht op het voorkomen van vervolgschade voortkomend uit het overboord slaan van containers van de MSC Zoë.
Onderschrijft u een rol voor de toekomstige Waddenautoriteit in de organisatie en informatievoorziening bij dergelijke calamiteiten?
In het Regeerakkoord is opgenomen dat er één beheerautoriteit komt voor de Waddenzee, die een integraal beheerplan uitvoert. De verkenning die in opdracht van de ministers van LNV en IenW wordt uitgevoerd, is vrijwel afgerond. Binnenkort bespreek ik samen met de Minister van LNV hoe de Beheerautoriteit kan worden ingevuld. Of de beheerautoriteit een coördinerende rol kan krijgen bij de calamiteitenbestrijding is daarbij relevant.
Kunt u toezeggen dat u een rol en een taak ziet weggelegd voor de Waddenautoriteit om de ecologische gevolgen van deze ramp op korte, midden en lange termijn inzichtelijk te maken?
In het antwoord op vraag 7 heb ik gemeld hoe de gevolgen van de overboord geslagen containers in kaart worden gebracht. Een eventuele rol voor de beheerautoriteit is mede afhankelijk van de nog te maken keuze over de invulling van de beheerautoriteit (zie antwoord 16).
Bent u op de hoogte dat de vissers in het Waddengebied hulp hebben aangeboden bij het opruimen van de rommel? Op welke wijze gaat u dit faciliteren of hierin bemiddelen?
Vissers hebben in de afgelopen dagen in de zeegaten veel drijvend afval opgevist uit de Waddenzee en Noordzeekustzone. De rederij heeft inmiddels ook laten weten vissers in te willen zetten bij de verdere bergingswerkzaamheden.
De plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de plannen voor grootschalige zandwinning in het IJsselmeer voor de kust van Friesland bij Oudemirdum en het bericht «Waarom de industrie welkom is in een kwetsbaar natuurgebied in Friesland»?1
Ja, ik ben hier bekend mee. De initiatiefnemer is al meer dan 10 jaar hiermee bezig via een open communicatieproces met de omgeving, inclusief meerdere inspraakavonden en een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van de bekende natuurorganisaties, visserij en recreatievaart vertegenwoordigd waren. Dit stond los van de formele inspraak waar mensen gebruik van hebben kunnen maken.
Wie is primair verantwoordelijk voor de besluitvorming hierover, het Rijk, de provincie of de gemeente?
De betrokken overheden hebben allen een eigen verantwoordelijkheid:
Is voldoende meegewogen dat de zandwinning volgens verschillende natuurorganisaties grote gevolgen heeft voor de natuur in de omgeving en ook voor het aangezicht en dus de recreatiewaarde van het gebied?
Deze aspecten zijn meegenomen in de MER en de passende beoordeling. Zie ook vraag 4. Met betrekking tot vragen over hinderaspecten zoals zicht, geluid en licht is aangegeven dat al deze aspecten ten behoeve van de vergunningaanvragen en het bestemmingsplan zijn onderzocht. Bij het indienen van de aanvragen zijn deze aspecten beoordeeld. Het werkeiland ligt op een aantal kilometer uit de kust. Vanaf de kust zijn alleen de grote contouren van het eiland zichtbaar. Details zullen niet zichtbaar zijn. Er is ook een beeldkwaliteitsplan opgesteld waaraan het werkeiland moet voldoen. Het transport van het uit de IJsselmeerbodem gewonnen zand gebeurt met schepen. De aanwezigheid van schepen op het IJsselmeer is een normale waarneming. Aspecten als geluid en licht zijn beschreven in de MER. Voor geluid is er ook nog een geluidsonderzoek uitgevoerd dat onderdeel is van de vergunning. Daarnaast zijn er in de omgevingsvergunning voorschriften opgenomen voor o.a. geluid.
Naar mijn mening heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen voor de waarde van dit Natura2000-gebied en de beschermde vogelsoorten die voedsel zoeken tot een bodemdiepte van 5 meter, als de bodem wordt afgegraven tot een diepte 60 meter?
De voorgenomen ontwikkeling heeft effect op de aanwezige natuurwaarden in het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Omdat op voorhand significante effecten niet zijn uit te sluiten, is, conform de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, een Passende Beoordeling uitgevoerd. De Passende beoordeling is opgesteld in het kader van de vergunningaanvraag voor de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming én toetst de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De impact van het eiland op (de omgeving van) het IJsselmeer moet zo beperkt mogelijk blijven. Daarom is een zorgvuldige locatiekeuze uitgevoerd en wordt een groot aantal effect beperkende maatregelen in het voornemen geïntegreerd en wordt aan het werkeiland al bij de aanleg ruimte toegevoegd voor landschappelijke inpassing. Specifiek heeft de provincie gekeken of het aanleggen van een werkeiland gevolgen heeft voor watervogels zoals de kuifeend en de fuut. Ook is gekeken naar eventuele gevolgen voor de vissen in het IJsselmeer. De provincie vindt dat het project voldoet aan de Wet natuurbescherming en heeft daarom een «verklaring van geen bedenking» (instemming) afgegeven aan gemeente De Fryske Marren, op grond van de wet natuurbescherming.
Waarom is niet gekozen voor een locatie die veel minder schadelijke gevolgen heeft voor de natuur?
Het rijksbeleid is om zandwinning zoveel mogelijk te laten plaatsvinden in grote rijkswateren. Uit onderzoek blijkt dat het zand in de Noordzee weinig geschikt is als basis voor industriezanden. Bovendien heeft het Noordzeezand als aanvullend probleem dat volledige ontzilting noodzakelijk is. Tenslotte is gebleken dat de kostprijs bij inzet van Noordzeezand minimaal drie keer zo hoog is dan alle andere alternatieven. Ook de benutting van IJsselmeerzand heeft een hoge kostprijs vergeleken met de oorspronkelijke landlocaties. Mede omdat landlocaties op termijn vrijwel niet meer beschikbaar zullen zijn, is de aanvraag van Smals voor het IJsselmeer ingediend, in lijn met het rijksbeleid.
Royal Smals IJsselmeer BV heeft uitgebreid geologisch onderzoek uit laten voeren. Daaruit blijkt dat de huidige locatie zowel t.a.v. de belangen van de stakeholders als met betrekking tot de zandkwaliteit zeer geschikt is. Provincie Fryslân was in een toetsende rol betrokken, voor de Wet natuurbescherming (zie vraag 4). De provincie heeft per brief bevestigd dat het initiatief planologisch in overeenstemming is met de provinciale verordening ruimte.
Wat is het plan voor herstel van natuur en (onderwater-)landschap na afloop van het ontginnen van die 217 hectare over 30 jaar, als we nu al grond tekort komen om de huidige zand-, klei- en grindputten te verondiepen? In hoeverre is de schaal en duur van dit project in lijn met het uitgangspunt, dat bij de planvorming voor ontginning ook het plan voor herstel bekend moet zijn?
Royal Smals IJsselmeer BV is verantwoordelijk voor de ontmanteling en het afgraven van het eiland. Dit wordt in de watervergunning die Rijkswaterstaat verleent vastgelegd. Door de zandwinning ontstaat een put met een oppervlakte van 218 ha en met taluds aflopend naar een diepte van ca 60 meter. De ontgrondingsvergunning legt geen verplichting op voor het opvullen van deze zandwinput maar voorziet wel in monitoring van de effecten en schrijft een nazorgplan voor. Indien de monitoringsresultaten daar aanleiding toe geven kan Rijkswaterstaat ingrijpen en aanvullende maatregelen, waaronder het opvullen van de zandwinput, voorschrijven.
Wat zijn de gevolgen voor de waterwinning van drinkwater in de regio?
De effecten van de zandwinning op de waterkwaliteit zijn uitgebreid in de MER behandeld en in de watervergunning beoordeeld. Conclusie is dat door de zandwinning geen of verwaarloosbare effecten op de drinkwaterkwaliteit te verwachten zijn, ook in tijden van droogte zoals in de afgelopen zomer. De waterkwaliteit maakt onderdeel uit van de watervergunning die door Rijkswaterstaat wordt verleend. Om de kwaliteit van het drinkwater te blijven waarborgen is het monitoren van het water onderdeel van het project en voorgeschreven in de watervergunning. PWN en Rijkswaterstaat zijn van mening dat geen of verwaarloosbare effecten te verwachten zijn van de zandwinning op de drinkwatervoorziening.
Zou u bereid zijn om met de provincie Fryslân in gesprek te gaan? Zo ja, kunt u in dat gesprek benadrukken dat een brede afweging noodzakelijk is waarbij de economische belangen, natuurbelangen en het maatschappelijk draagvlak noodzakelijk zijn voor een gedragen besluit?
Naar mijn mening zijn alle partijen zorgvuldig en transparant omgegaan met de vereiste procedures. Ik zie daarom geen aanleiding om met provincie Fryslân in gesprek te gaan.
Het bericht ‘Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Onderzoek naar natuurinclusieve landbouw»?1
Ja.
Klopt het dat er een onderzoek komt onder boeren over hun visie op natuurinclusieve landbouw en dat u de opdrachtgever bent?
Ja.
Klopt het dat het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de hoeveelheid boeren die bereid zijn om actie te ondernemen voor de natuur en biodiversiteit op of rondom hun bedrijf, de hoeveelheid boeren die dat al hebben gedaan en de kansen en belemmeringen die boeren bij natuurinclusieve landbouw ervaren?
Ja.
Klopt het dat het onderzoek zal worden gebruikt om toekomstig beleid vorm te geven?
Dit is mogelijk. Het zal mede afhangen van het aantal boeren dat reageert en de mate waarin dit een representatief beeld oplevert van de agrarisch populatie van Nederland.
Klopt het dat alleen leden van LTO-Nederland (LTO) kunnen meedoen aan het onderzoek?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen aan het onderzoek, die mogelijkheid ook heeft. De vragenlijst is daarom via de website van PBL voor iedereen toegankelijk gemaakt en dit is breder gecommuniceerd. Deze is nu gedeeld via een aantal agrarische vakbladen en actief verspreid binnen de relevante netwerken. Op deze manier kunnen boeren die geen lid zijn van een organisatie ook meedoen aan het onderzoek.
Het PBL heeft voor dit onderzoek vanuit onderzoekstechnische redenen een ledenbestand nodig dat goed is georganiseerd en een vertegenwoordiging vormt van een breed deel van de boerengemeenschap. In de klankbordgroep van het onderzoek is daarom gekozen om de vragenlijst actief onder de LTO-leden te verspreiden.
Deelt u de mening dat het niet representatief is om enkel boeren die lid zijn van LTO mee te laten doen aan dit onderzoek?
Ik vertrouw op de professionaliteit van de onderzoekers en de klankbordgroep dat zij een goede onderzoeksopzet hebben ontworpen. In de klankbordgroep voor het onderzoek nemen Groenfonds, Rabobank, Triodos Vrije Universiteit Amsterdam, Wageningen Economic Research, LTO Nederland, Living Lab Fryslan/Netwerk Natuurinclusieve Landbouw en BoerenNatuur deel.
Gezien het feit dat het onderzoek niet de gemiddelde Nederlandse boer zal weerspiegelen, deelt u de mening dat het onjuist zou zijn om op basis daarvan toekomstig beleid met betrekking tot natuurinclusieve landbouw vorm te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook boeren die niet lid zijn van LTO te benaderen voor dit onderzoek om zo een representatievere groep te benaderen? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er waarde aan dat iedereen die wil deelnemen, die mogelijkheid ook heeft. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Het stimuleren van economische sectoren rond de Waddenzee |
|
Laura Bromet (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Eerste Nationale Toerisme Top: Van de Wallen naar de Wadden»1 en «Noodkreet Waddeneilanden over gaswinning»?2
Ja.
Klopt het dat mede door u deze week de eerste nationale top wordt georganiseerd over de spreiding van toerisme in Nederland onder de noemer «van Wallen naar de Wadden»?
Op 10 oktober jongstleden heeft de eerste Toerisme Top in Deventer plaatsgevonden. De top was een initiatief van de provincie Overijssel en is ondersteund door mijn ministerie. Op deze dag zijn overheden, bedrijfsleven, toeristische organisaties en andere belangstellenden bij elkaar gekomen om gericht te werken aan de uitdagingen en kansen voor de toeristische bestemming Nederland in 2030. De geciteerde kop uit het Dagblad van het Noorden was niet de noemer van deze bijeenkomst.
Bent u bekend met de noodkreet van het Samenwerkingsverband van de Nederlandse eilanden om af te zien van nieuwe aardgaswinningen onder het Werelderfgoed de Waddenzee? Wat was uw antwoord op deze noodkreet van de waddengemeenten?
Deze wens is mij bekend. Mede op basis daarvan is in de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet artikel 7a opgenomen, waarin aanvullend op de beperkingen die reeds waren opgenomen in de Structuurvisie Waddenzee, nog nadere beperkingen zijn gesteld aan mijnbouwactiviteiten in het Waddengebied. Ook in mijn brief van 30 mei jongstleden over de gaswinning uit de kleine velden in het licht van de energietransitie (Kamerstuk 33 529, nr. 469) ben ik ingegaan op de specifieke randvoorwaarden voor de gaswinning in het Waddengebied. De door het Samenwerkingsverband van de Waddeneilanden geuite vrees dat de gaswinning bij de Waddeneilanden wordt opgeschroefd vanwege het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen is – zoals ik heb toegelicht in bovengenoemde Kamerbrief – ongegrond.
Deelt u de analyse van de waddengemeenten dat toerisme de meeste veelbelovende economische sector zal zijn voor veel bedrijven rond de Waddenzee, terwijl er tegelijkertijd veel rekening met de natuur kan worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor de stimulering van de toeristische sector rond de Waddenzee? Kunt u ook aangeven welke programma’s en hoeveel middelen uit uw begroting voor 2019 bestemd zijn voor het stimuleren van de mijnbouw (aardgas en zout) onder de Waddenzee?
Op de begroting van mijn ministerie staan geen middelen specifiek voor het stimuleren van de toeristische sector rond de Waddenzee. De in de begroting opgenomen middelen voor toerisme betreffen een jaarlijkse subsidie aan het Nederlandse Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC). Voor de periode 2016–2019 ontvangt NBTC jaarlijks € 8.469.000 (excl. loon- en prijsbijstelling).
Op de begroting van mijn ministerie staan ook geen middelen voor het specifiek stimuleren van gas- en zoutwinning onder de Waddenzee. De Staat participeert wel middels de deelname van EBN voor 40% in de Nederlandse olie- en gaswinning, omdat dit een nationaal belang betreft.
Deelt u de mening dat bij het stimuleren van economische sectoren op de Waddenzee de nadruk zou moeten liggen op toerisme en niet op mijnbouw? Zo nee, waarom niet?
In een dichtbevolkt land als Nederland, met veel economische activiteiten, is een eendimensionale oriëntatie zelden mogelijk. De uitdaging is om verschillende gebruiksdoelen naast elkaar te koesteren.
Het gebruik van ruimtevaart voor het verkrijgen van data over onder andere ammoniak |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief «Aankondiging PAS en ammoniak» van uw collega, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de vraag aan mij overgedragen.
Welke rol kan de ruimtevaart spelen bij het verfijnen van het meetnetwerk voor zowel stikstof en ammoniak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In zijn algemeenheid biedt het gebruik van satellietdata steeds meer mogelijkheden voor het monitoren van allerlei processen op aarde, in de atmosfeer en op het water. Recent is het meetinstrument Tropomi gelanceerd, dat in staat is om luchtvervuiling te meten, waaronder stikstofverbindingen. Satellietwaarnemingen zijn momenteel echter nog niet geschikt om concentraties dicht bij het aardoppervlak (onderscheidend) te meten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan verfijning van de huidige meetnetten.
Een verdere (technische) toelichting op dit onderwerp kan het RIVM u geven in de Technische Briefing die ik in mijn brief van 12 oktober jl. aan uw Kamer heb aangeboden.
Bent u het er mee eens dat de rol van ruimtevaart in het meetnetwerk van stikstof en ammoniak mee genomen zou moeten worden in de aangekondigde brief over de behandeling van ammoniak van de Minister van LNV?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten ‘De wolf: nuttig dier of overbodige killer?’, ‘En de grootste schapendoder is … misschien wel uw eigen hond’ en ‘Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «De wolf: nuttig dier of overbodige killer»?1
Ja.
Klopt het dat er steeds meer wolven vanuit Duitsland naar Nederland komen?
Het klopt dat er in de afgelopen tijd steeds meer signaleringen van wolven in Nederland gedaan zijn. Om hoeveel verschillende wolven dat gaat is niet precies bekend. Wel is bekend dat in het aan Nederland grenzende Nedersaksen het aantal gevestigde roedels gestegen is van 1 in 2011 naar 18 in 2016/17.
Klopt het ook dat dit enkel nog solitaire wolven zijn geweest en dat zich nog geen roedel in Nederland heeft gevestigd?
Ja. Voor zover bekend hebben zich nog geen roedels gevestigd in Nederland en betreffen alle signaleringen zwervende wolven.
Deelt u de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, het een goed teken is dat de natuuromstandigheden dusdanig zijn verbeterd dat de wolf weer is teruggekeerd? Zo nee, waarom niet?
De terugkeer van de wolf in ons land is niet enkel het gevolg van verbeterde natuuromstandigheden. De combinatie van Europese bescherming, veranderend grondgebruik en toename van wilde hoefdieren ligt hier mede ten grondslag aan.
Deelt u de mening van wetenschappers dat de wolf een ontbrekende schakel in het Nederlandse ecologische systeem is geweest? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse ecosysteem zijn nauwelijks toppredatoren aanwezig. Elk ecosysteem zou idealiter zo natuurlijk mogelijk in balans zijn. In de natuur zorgen toppredatoren voor het in stand houden van het natuurlijk evenwicht door het in toom houden, maar niet uitroeien, van de stand van hun prooidieren. Dat geldt in zee voor bijvoorbeeld haaien en op het land voor grote roofdieren zoals beren, katachtigen en wolven. Tegelijk brengen toppredatoren weer andere vraagstukken met zich mee. Bijvoorbeeld ten aanzien van schadepreventie en veiligheid voor vee. Dit heeft onder andere geleid tot het Operationeel Draaiboek Wolf, waarvan fase 1, dat gaat over zwervende wolven, in 2016 is vastgesteld. In fase 2 van dit operationeel draaiboek wordt ingegaan op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring. Over fase 2 vindt volgens planning nog dit jaar door de provincies besluitvorming plaats.
Wist u dat de aanwezigheid van de wolf het ingrijpen van de mens in de wilde natuur theoretisch gezien overbodig zou maken en deelt u daarom de mening dat als ervoor wordt gekozen de natuur zijn gang te laten gaan, de aanwezigheid van wolven weleens een oplossing kan bieden voor de onbalans van ecosystemen in natuurgebieden zoals de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
De schaal van een natuurgebied als de Oostvaardersplassen staat niet in verhouding tot de schaal van het territorium van wolvenroedels zoals deze bekend zijn uit Midden-Europa (150–300 km2). Het Oostvaardersplassengebied is naar verwachting veel te klein voor een duurzame populatie wolven.
Wist u dat er veel manieren zijn om incidenten met schapen te voorkomen, bijvoorbeeld door de schapen ’s nachts op stal te zetten, stroomdraad te plaatsen en goed getrainde honden in te zetten?
Ja, dat is mij bekend. Volgens BIJ12/Faunafonds zijn dit goede manieren om incidenten met schapen te voorkomen.
Wist u ook dat de schade door wolven vele malen lager is dan de schade door andere diersoorten? Wist u bijvoorbeeld dat honden jaarlijks veel meer schapen doden?2
Ja, al kan de impact van de aanval door een wolf bij betrokkenen groter zijn.
Deelt u daarom de mening dat er in eerste instantie altijd gepleit moet worden voor een vreedzame omgang met wolven? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is de wolf aangewezen als beschermde inheemse diersoort. Deze aanwijzing heeft onder andere tot gevolg dat het verboden is de wolf te vangen of te doden. Provincies kunnen ontheffing van dit verbod verlenen, bijvoorbeeld ten behoeve van de openbare veiligheid. De omgang met de wolf is derhalve primair gericht op bescherming.
Deelt u ook de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, de overheid alleen mag ingrijpen bij agressie jegens mensen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de status van beschermde soort is het beleid, zoals dat door de provincies wordt uitgevoerd, primair gericht op bescherming. In het operationeel draaiboek wolf is een afwegingskader opgenomen waaruit duidelijk wordt onder welke omstandigheden van deze bescherming kan worden afgeweken. Dat kan gevaar voor mensen zijn, maar ook andere redenen, zoals dierziekte. Dit vigerende afwegingskader is te vinden in tabel 1 van het operationeel draaiboek wolf fase 1. Zie link https://www.bij12.nl/assets/Operationaal-draaiboek-wolf-fase-1.pdf
Kent u het bericht «Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt»?3
Ja.
Gezien het feit dat er nog veel manier zijn om incidenten met wolven te voorkomen en schapenhouders daarnaast vergoedingen krijgen voor de schade die zij oplopen via het Faunafonds, deelt u dan de mening dat het zeer ongewenst zou zijn als wolven de beschermde status zouden kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van planten en dieren vloeit in de eerste plaats voort uit (internationale) afspraken om uitsterven van soorten te voorkomen. Nederland heeft zich internationaal verbonden aan doelstellingen om de biodiversiteit te behouden en te herstellen. De wolf is een onderdeel van de Europese biodiversiteit en beschermd in het kader van de EU-Habitatrichtlijn en de Nederlandse Wet natuurbescherming. De beschermde status van de wolf zal, evenals dat voor andere soorten geldt, steeds beoordeeld worden op de vraag of een soort in een gunstige staat van instandhouding verkeert. Deze status laat onverlet dat in bepaalde situaties door de provincie ontheffing verleend kan worden om maatregelen te treffen voor het beheer van de wolf.
Het onderzoek ‘Europe's renewable energy directive poised to harm global forests’ |
|
Tom van der Lee (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek «Europe's renewable energy directive poised to harm global forests» van de Princeton Universiteit?1
Ja.
Klopt het dat de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie van de Europese Unie hout als een koolstofarme en hernieuwbare brandstof aanmerkt? Klopt het dat hele bomen moeten worden verbrand om het vervolgens om te kunnen zetten in energie?
De herziening van de richtlijn hernieuwbare energie merkt onder andere biobrandstoffen, vloeibare biomassa en (vaste) biomassa inderdaad aan als hernieuwbare brandstof, onder de voorwaarde dat aan de criteria inzake duurzaamheid en de reductie van broeikasgasemissies wordt voldaan. De richtlijn verplicht niet dat hele bomen moeten worden verbrand, in de meeste gevallen wordt in de EU biomassa gebruikt die vrijkomt bij industriële processen (restproducten) en snoei- en dunningshout als vaste biomassa voor energietoepassingen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron ertoe zal leiden dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt? Wist u dat er wordt voorspeld dat Europa zelfs dubbel zoveel bomen moet gaan kappen – hoogstwaarschijnlijk buiten de grenzen van de Europese Unie – om slechts vijf procent van de Europese energie te leveren? Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat dit plan potentieel ontzettend veel schade kan aanrichten aan de bossen in de hele wereld? Zo nee, waarom niet?
Bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie zijn specifieke duurzaamheidseisen voor vaste biomassa uit bossen opgenomen. De richtlijn beoogt met deze bepalingen juist om een duurzaam beheer van bossen te borgen. Zo vereisen de criteria dat bossen waaruit biomassa wordt geoogst die wordt gebruikt om de streefcijfers voor hernieuwbare energie te halen duurzaam in stand worden gehouden. Ik deel uw beeld dus niet dat er enorme hoeveelheden bos worden gekapt – al het bos dat gekapt wordt, wordt weer aangeplant. Het is voor het eerst dat er op Europees niveau duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa worden vastgesteld, in navolging van lidstaten die al duurzaamheidseisen stellen. Zo behoren de Nederlandse duurzaamheidseisen voor vaste biomassa voor energietoepassingen tot de strengste en meest vergaande ter wereld. Omdat de richtlijn hernieuwbare energie kan leiden tot een grotere vraag naar biomassa en dat dit kan leiden tot een minder duurzaam beheer van de bossen is het goed dat op Europees niveau duurzaamheidseisen worden gesteld, maar ook dat lidstaten zoals Nederland strengere duurzaamheidseisen mogen stellen om de duurzaamheid te borgen en zo mogelijk ongewenste effecten te voorkomen.
Klopt het dat het gebruik van hout als energiebron de uitstoot van broeikasgassen juist vergroot ondanks dat hout op de lange termijn hernieuwbaar is? Wist u dat de Princeton universiteit voorspelt dat het gebruik van hout als energiebron zal resulteren in tien tot vijftien procent van de uitstoot van het Europese energieverbruik in 2050 terwijl het slechts vijf procent energie oplevert?
Nee dat is niet zo algemeen te zeggen, dit hangt ook samen met wat er anders met de biomassa zou worden gedaan. De impact assessment van de Europese Commissie gaat hier ook uitgebreid op in, die is gebruikt voor de formulering van de Europese duurzaamheidseisen Daarbij geldt dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit vaste biomassa wordt verkregen met de Nederlandse duurzaamheidseisen groter moet zijn dan het verlies aan koolstof. Op die manier heeft het toepassen van vaste biomassa daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot tot gevolg. Wel is het zo dat de CO2 die bij de aangroei van biomassa wordt vastgelegd daar enige tijd over doet, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos. Bij sommige typen landgebruik duurt dit echter te lang. Om die reden zijn er op Europees en in Nederland eisen voor welke biomassa mag worden gebruikt en worden biomassa uit veengronden en wetlands uitgesloten. Aangezien de toepassing van biomassa CO2-neutraal is leidt dit niet tot hogere broeikasgassen.
Wist u dat de wereldwijde impact hoogstwaarschijnlijk nog veel groter zal zijn omdat Europa hiermee andere landen aanspoort om ook hout als energiebron te gaan gebruiken? Wist u dat landen als Brazilië en Indonesië met tropische regenwouden nu al hebben aangekondigd dat zij ook van plan zijn om hun gebruik van hout als energiebron toe te laten nemen? Deelt u daarom de mening dat de Europese Unie een verkeerd signaal afgeeft aan andere landen in de wereld als het met deze plannen doorgaat?
De richtlijn hernieuwbare energie gaat alleen in op de stimulering van hernieuwbare energie in Europa. Het is aan landen zelf om een goede afweging te maken in het formuleren van hun klimaat en energiebeleid in lijn met de internationale afspraken daarover.
Deelt u de mening dat het aanmerken van hout afkomstig van hele bomen als een koolstofarme en hernieuwbare energiebron geen duurzame keuze is? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit plan niet alleen averechts werkt met betrekking tot klimaatverandering maar ook onnodig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat blijkt uit de antwoorden op bovenstaande vragen.
Kunt u een reactie sturen voordat er definitief gestemd wordt over de nieuwe richtlijn hernieuwbare energie in het Europees parlement en de Europese Raad in oktober 2018?
Uw Kamer ontvangt mijn reactie voordat er definitief gestemd wordt over de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie door het Europees Parlement.
Die stemming zal volgens de meest recente planning plaatsvinden in de week van 22 oktober. De Europese Raad heeft geen rol in het vaststellen van de herziening van de richtlijn.
Het bericht ‘Zorgen bij Brabantse varkensboeren over uitbraak Afrikaanse varkenspest in België’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel «Zorgen bij Brabantse varkensboeren over uitbraak Afrikaanse varkenspest in België»?1
Ja.
Klopt het dat er in België zwijnen zijn overleden aan de Afrikaanse varkenspest en dat het virus zich dus snel naar Nederland kan gaan verspreiden?
In de Belgische Ardennen zijn dode zwijnen aangetroffen. Bij deze dieren is het virus dat Afrikaanse varkenspest veroorzaakt aangetoond. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 september jl. heb ik aangegeven dat de deskundigen oordelen dat de kans op introductie van Afrikaanse varkenspest door migratie van wilde zwijnen de komende maanden zeer klein is (Kamerstuk 29 683, nr. 244). De kans op introductie door menselijk handelen, dat als grootste risicofactor wordt gezien, wordt als klein tot medium geschat.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat de Afrikaanse varkenspest zich mogelijk zal verspreiden naar Nederland?
Ik deel de zorg die leeft binnen de varkenssector over een introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De kans dat het virus door migratie van besmette wilde zwijnen uit dat gebied naar Nederland wordt verspreid is klein, maar de uitbreiding van het aantal besmette gebieden in de EU verhoogt in de loop van de tijd de kans op introductie. Ik heb daarom binnen mijn organisatie opgeschaald naar de aandachtsfase.
Heeft u zicht op de omvang van het probleem?
Ik heb een beeld van de epidemiologische situatie in België en in de andere lidstaten waar de ziekte voorkomt. In de meeste getroffen lidstaten zijn gehouden varkens en wilde zwijnen besmet. In België en Tsjechië is alleen sprake van een besmetting bij wilde zwijnen. Ik word door mijn collega’s in de Europese Unie en door de Europese Commissie op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Daarnaast heb ik contact met mijn Belgische ambtsgenoot en er zijn nauwe contacten met de Chief Veterinary Officer van België.
Kunt u toelichten of er al maatregelen zijn genomen om besmetting te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn er al genomen en welke maatregelen gaat u nog nemen?
In mijn brief van 24 september jl. aan uw Kamer, en in de brief die ik u vandaag separaat stuur, heb ik aangegeven welke maatregelen zijn genomen en welke aanvullende acties plaatsvinden. Het is aan alle betrokken partijen om vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid passende preventieve maatregelen te nemen. Ik zal dit actief blijven communiceren.
Heeft u plannen om de jacht te openen op everzwijnen? Zo ja, waarom?
Op basis van door hen goedgekeurde faunabeheerplannen kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen voor afschot van wilde zwijnen, als onderdeel van het populatiebeheer. Vanuit preventief oogpunt is het beperken van de populatie (buiten de aangewezen gebieden) gewenst. Europese regelgeving vereist dat bij een geconstateerde besmetting binnen 90 dagen een Plan van Aanpak dient te worden opgesteld waarin maatregelen staan ter preventie en bestrijding van de ziekte. In het kader van de uitvoering van het Plan van Aanpak bij een geconstateerde besmetting onder wilde zwijnen kan het nodig zijn om in het gebied van de besmetting de jacht tijdelijk te staken en in een zone erom heen de populatie wilde zwijnen terug te dringen. Ik ben hierover reeds in overleg met de provincies.
Kent u het artikel «Wetenschappers: de beste remedie tegen verspreiding is jachtstop op everzwijnen»?2
Ja.
Wist u dat onderzoek heeft aangetoond dat het veeleer menselijke handelingen van de landbouw- en jachtsector zijn waardoor het virus zich verspreid?
Menselijk handelen wordt verondersteld verspreiding over grote afstand te veroorzaken. Dit wordt onder andere toegeschreven aan het achterlaten van besmette varkensvleesproducten in de natuur. Ook is de suggestie gedaan dat illegale handel in besmette wilde zwijnen heeft geleid tot verspreiding. De precieze bron van introductie is tot nu toe echter in vrijwel alle gevallen onbekend. Het is dus niet bekend via welke routes de verspreiding over grote afstand heeft geleid.
Bent u bekend met het feit dat men everzwijnen het best zoveel mogelijk met rust kan laten zodat ze diep in de bossen blijven en bent u dan ook bekend met het feit dat everzwijnen zich anders juist gaan verspreiden zodra de jacht geopend wordt en dat de dreiging voor een epidemie dan alleen maar groter wordt?
Ik baseer mijn maatregelen op adviezen van experts van de European Food Safety Authority (EFSA) en de EU-strategie en de Deskundigengroep dierziekten.
Daarbij wil ik opmerken dat onderscheid moet worden gemaakt tussen preventief bejagen, en dus het verkleinen van de populatie, en jagen in een gebied waar besmetting van wilde zwijnen is aangetroffen.
Voor het reduceren van de kans op introductie wordt door de deskundigengroep Dierziekten geadviseerd de populatie te verkleinen. In dat geval is nog geen sprake van besmetting en dus ook geen kans dat het virus zich verspreidt door opgejaagde wilde zwijnen.
Bij een besmetting is het advies nu om in een besmet gebied voor bepaalde tijd een jachtverbod in te stellen. Het doel daarvan is rust te bewaren en een goed beeld te kunnen vormen van de epidemiologische situatie. Experts adviseren om in een buffergebied om een besmet gebied heen, en waar dus geen besmetting is, het aantal zwijnen terug te dringen. Daarmee wordt de kans op verdere verspreiding van het virus verkleind.
Deelt u de mening dat een verbod op de jacht op wilde zwijnen een goede maatregel is om de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het risico op verspreiding via jachtpraktijken dusdanig hoog is dat er een jachtstop moet worden ingevoerd?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.