Het bericht “Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren |
|
Paul van Meenen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren».
Heeft u inzicht in de populatie Syriërs die in de bijstand zit? Uit welke leeftijden en opleidingsniveaus bestaat deze groep?
Het CBS heeft de per saldo instroom in de bijstand in 2015 in kaart gebracht en daarover gerapporteerd in het persbericht «Bijstand groeit in eerste kwartaal 2016». In dat bericht staat dat er in 2015 per saldo ruim 15 duizend bijstandsontvangers bijkwamen, van wie ruim 10 duizend geboren waren in Syrië. Ook meldt het CBS dat van de Syriërs die in de periode 2013–2015 in de bevolking zijn ingeschreven, nu ongeveer driekwart bijstand ontvangt. De gerealiseerde kosten van toegenomen bijstand door Syriërs worden niet afzonderlijk geregistreerd. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en opleidingsniveau.
Er wordt veel geïnvesteerd om deze asielzoekers aan een baan te helpen. Tijdens de opvang bij COA krijgen vergunninghouders leefgeld. Bijstand ontvangen vergunninghouders pas als ze zelfstandig wonen in een gemeente en (nog) niet in staat zijn om te werken en zo in hun eigen onderhoud te voorzien. Tijdens de opvang door COA wordt er al wel van alles gedaan om de afhankelijkheid van bijstand later te voorkomen of te beperken. Zo werkt COA samen met Divosa, VNG en de ministeries van SZW, V&J en OCW aan een vroege screening van vergunninghouders. Daarin wordt gekeken naar de werkervaring en opleiding(en) van een vergunninghouder om zo een kansrijke koppeling voor vergunninghouders aan een gemeente te realiseren.
Om de stap naar werk te maken en de kans op een baan te vergroten, zijn enkele randvoorwaarden van belang. Het beheersen van de Nederlandse taal is een van deze randvoorwaarden. Daarom biedt ieder AZC een programma voorinburgering (taalcursus, Kennis van de Nederlandse Maatschappij en een start met Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, waaronder ook diplomawaardering) aan alle vergunninghouders. Ook het kennen van de Nederlandse normen en waarden is een randvoorwaarde. Via het participatieverklaringstraject in de gemeente wordt daaraan voldaan. Al deze stappen dragen er aan bij om iemand aan het werk te helpen. Vanaf het moment dat vergunninghouders in een gemeente wonen en bijstand krijgen zijn gemeenten verantwoordelijk om hen te bemiddelen naar werk. Veel gemeenten zijn daar actief mee aan de slag. Ook zijn er veel initiatieven van werkgevers om de groep vergunninghouders naar werk te bemiddelen.
Van vergunninghouders die in een gemeente wonen wordt verwacht dat zij binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen. Een van de onderdelen van het inburgeringsexamen sinds 2015 is oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt. Ook binnen deze module kunnen inburgeraars die hier tijdens hun verblijf in het AZC nog niet aan waren toegekomen bij het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) gratis een diplomawaardering of een indicatie onderwijsniveau (ION) van het buitenlandse diploma of de opleiding aanvragen. Dit helpt de inburgeraar bij het vinden van werk in Nederland.
De kosten van een inburgeringscursus variëren per doelgroep en zijn ook afhankelijk van het taalniveau waarmee de deelnemer begint. Zo zullen asielgerechtigden in het algemeen langer over hun inburgering doen omdat zij met een lager taalniveau starten dan de gezinsvormers en -herenigers. Deze laatste groep heeft immers in het land van herkomst al het basisexamen inburgering op niveau A1 gehaald.
In de kamerbrief van 8 februari 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 121) is uitgebreid ingegaan op het cursusaanbod en de cursuskosten. In oktober zal Blik op Werk een richtlijn voor de cursuskosten publiceren, waarbij ook specifieke aandacht is voor de verschillende doelgroepen en uurtarieven.
Wat is er al gedaan om deze vluchtelingen aan een baan te helpen zodat zij kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud? Is er bij al deze vluchtelingen in de bijstand al werk gemaakt van erkenning van hun diploma’s uit het land van herkomst, conform de motie-Pechtold/Roemer2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011 dat concludeert dat migranten met een goede taalbeheersing twee tot drie keer zoveel kans hebben op een baan?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd te verliezen» dat stelt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van taal en werk voor asielzoekers en statushouders?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd verliezen».
Wat zijn de kosten van deze toegenomen bijstand door Syriërs per jaar? Wat zijn de vooruitzichten voor mensen om als ze eenmaal in de bijstand zitten zelf een baan te vinden? Wat zijn de kosten van een goede taalcursus op NT2-niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel statushouders in de asielzoekerscentra (azc’s) hebben sinds juli 2015 gebruik gemaakt van de voorinburgeringscursussen? Hoe zien deze cursussen eruit en hoeveel uur taalonderwijs zit hierin? Welk niveau hadden statushouders na het volgen van deze pre-inburgeringscursus? Wanneer krijgt de Kamer een evaluatie van deze voorinburgeringscursussen?
Volgens de rapportages van het COA hebben in de tweede helft van 2015 (juli t/m december) 5558 statushouders in asielzoekerscentra gebruik gemaakt van voorinburgeringscurssussen. In de eerste helft van 2016 (januari t/m juni) hebben reeds 7550 statushouders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan voorinburgeringscursussen.
De voorinburgering is een programma dat vergunninghouder voorbereid op het wonen en leven in de gemeente. De voorinburgering bestaat uit de volgende onderdelen:
In 2016 is het aantal uren taalles in de voorinburgering opgehoogd van 81 naar 121 uur. De nadruk in het programma ligt op de beheersing van het spreken op A1min-niveau en wordt aangeboden op drie niveaus: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden.
Op halfjaarlijkse basis hebben het Ministerie van SZW en het COA voortgangsgangsgesprekken over het voorinburgeringsprogramma.
Wat is de voortgang van de beloofde training aan 450 vrijwilligers voor het ondersteunen van asielzoekers die de Nederlandse taal willen leren? Hoeveel asielzoekers kan een groep van 450 vrijwilligers bereiken?
Er zijn 16 trainingen ingepland. Er hebben inmiddels 11 trainingen plaats gevonden die succesvol zijn verlopen. Er zijn inmiddels 109 vrijwilligers getraind, van het voorgenomen aantal van 450. Om het bereik van vrijwilligers te vergroten zal de training – naast COA-vrijwilligers – ook voor vrijwilligers van Het Begint met Taal worden opengesteld.
Over hoeveel asielzoekers bereikt worden met dit aantal vrijwilligers kan ik geen uitspraken doen. Dit is afhankelijk van de vraag van asielzoekers naar de taaltraining en het aanbod (aantal en hun tijdsinspanning) van vrijwilligers per locatie.
Met ingang van wanneer zal de NT2-taalles uit de voorinburgering ook voorafgaand aan het moment van vergunningverlening voor kansrijke asielzoekers aangeboden worden?
U ontvangt, zoals tijdens de APB is toegezegd, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van V&J (welke gepland staat op 27 november 2016) een brief waarin de uitvoering van deze motie verder wordt toegelicht.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Sjoerdsma om asielzoekers vanaf dag één taallessen aan te bieden? Bent u bereid om de toegezegde brief hierover vóór het Algemeen overleg over vreemdelingen en asielbeleid voorzien op 8 september 2016 naar de Kamer te sturen3?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “Meer kinderen, minder mannen naar Nederland” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meer kinderen, minder mannen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de nareisprocedure nu te lang duurt?
Ik realiseer me dat het voor betrokkenen belangrijk is om zo spoedig als mogelijk herenigd te worden. De inspanningen van de IND zijn daarom ook gericht op een voortvarende afhandeling van de nareisaanvragen. Echter, als gevolg van de hoge instroom is de voorraad van nareisaanvragen opgelopen. Om deze voorraad te verwerken is meermaals, ook recent nog, extra capaciteit ingezet. Dit neemt niet weg dat de IND niet in alle gevallen heeft kunnen beslissen binnen de wettelijke termijn.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gezinshereniging2, waarin u stelt dat de Nederlandse praktijk al in overeenstemming is met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité?3
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden van de Europese Commissie op de vragen uit het Europees parlement over de invloed van de Richtsnoeren (COM COM(2014) 210 def) op de implementatie en toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) en General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité als interpretatiemiddel?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u na het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 ook van mening dat General Comment 14 als geheel een belangrijk interpretatiemiddel is voor het Nederlandse gezinsmigratiebeleid? Zo ja, gaat u hier het toetsingskader en de beslispraktijk op aanpassen? Zo, nee waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord van 9 juli 2015 op Kamervragen5, zie ik weinig meerwaarde in een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité. Het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 biedt geen aanleiding het toetsingskader en de beslispraktijk aan te passen. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 2015 is General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité reeds onderdeel van het besluitvormingsproces van de IND. De IND maakt een individuele zaaksanalyse, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Bent u, ook gezien de antwoorden van de Europese Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn, van mening dat een andere toetsing vereist is en dat het daarom onvoldoende is om in regelgeving en beleid slechts te verwijzen naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zoals reeds aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 oktober 20146 is bij de implementatie van de richtlijn ervan uitgegaan dat het apart benoemen van artikel 17 in de regelgeving niet noodzakelijk is.
De Commissie heeft aangegeven dat de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn aansluiten bij respectievelijk artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het EVRM. Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 van het EVRM. Dat de te beoordelen belangen overeenkomen volgt eveneens uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Op basis van de beantwoording van de Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn zie ik derhalve geen aanleiding om de toets aan te passen. Het gegeven dat in het Vreemdelingenbesluit voor verschillende specifieke gevallen en om verschillende redenen expliciet is verwezen naar het meewegen van familiebanden en de belangen van minderjarige kinderen, doet daar niets aan af.
De wijze waarop de IND toetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt is in overeenstemming met artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Kunt u toelichten waarom artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in algemene zin niet zijn omgezet in wet- en regelgeving of beleid? Hoe verhoudt zich dit tot de doorgevoerde omzetting op specifieke deelterreinen (vergelijk de artikelen 3.77, vierde lid, 3.86, twaalfde lid, en artikel 3.15, derde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000)? Waarom bent u van mening dat een expliciete omzetting naar de artikelen 17 en artikel 5, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn daar wel nut heeft en op andere plaatsen niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe u in de praktijk omgaat met een beroep van een vreemdeling op artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn? Betrekt u dit expliciet in de weging aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging of past u deze toets in feite toe in het kader van de resttoets aan artikel 8 EVRM? In het laatste geval, hoe geeft u in deze resttoets ruimte aan de Europeesrechtelijke beginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “300 medewerkers bij de IND weg” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «300 medewerkers bij de IND weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er 300 medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weggestuurd worden?
De afgelopen maanden was de asielinstroom beduidend lager dan was geprognosticeerd. De IND kan het werk in het asielproces aan met minder mensen. Naast de medewerkers die vertrekken heeft de IND besloten een deel van de medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen.
Zijn alle opgelopen wachttijden door de verhoogde asielinstroom weggewerkt?
Vanaf oktober zijn naar de verwachting van de IND de wachttijden teruggebracht tot ca. acht weken en worden de 300 extern ingehuurde krachten gefaseerd afgebouwd.
Hoelang is de huidige wachttijd a) voordat een asielzoeker een aanvraag kan indienen en b) totdat deze aanvraag verwerkt is?
Bij de zogenoemde verwachtingsbrief aan asielzoekers van 23 mei jl. heb ik gecommuniceerd dat asielzoekers minstens zeven maanden moesten wachten voor de aanvraag inhoudelijk in behandeling kon worden genomen. Voor de asielzoekers die nu binnenkomen is de wachttijd al een stuk korter. Dit betreft overigens geen wachttijd voor het kunnen indienen van een asielaanvraag. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
De wachttijd voor inhoudelijke behandeling kan per vreemdeling variëren. De IND behandelt de aanvragen van asielzoekers die uit veilige landen komen, in het kader van het sporenbeleid, met voorrang, opdat zij zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. De IND loopt de wachttijden over de hele linie in. Gelet op de huidige instroom is de verwachting dat vanaf oktober 2016 de gemiddelde rust en voorbereidingstijd (wachttijd), voorafgaande aan de start van de algemene asielprocedure, acht weken bedraagt.
Wat is het effect van het vertrek van deze 300 medewerkers op de wachttijden?
De IND kan het werk aan met minder mensen. Het vertrek van deze 300 extern ingehuurden heeft geen effect op de wachttijden.
Kunt u toelichten waarom deze keuze gemaakt wordt zolang de gebruikelijke achtdaagse procedure nog niet van kracht is?
De behandelduur in de algemene asielprocedure is (wettelijk) als regel acht dagen. Dit is als gevolg van de hoge instroom nooit veranderd. Wel is de wachttijd tussen de identificatie en registratie en de start van de algemene asielprocedure door de hoge instroom tijdelijk sterk opgelopen. Door de inmiddels lagere instroom zijn deze wachttijden op korte termijn weer teruggebracht tot ca. acht weken.
Hoeveel asielzoekers zijn er nog in Nederland die nog geen asielverzoek hebben kunnen indienen? Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de asielprocedure?
Geen. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
Kunt u aangeven in hoeverre het aangekondigde vijfsporenbeleid al in werking is getreden? Kunt u per spoor toelichten per wanneer dit in werking is getreden?
De sporen 1 (Dublin-procedure) en 4 (overige zaken) zijn behandeltrajecten die al bestonden. Per 1 maart 2016 is spoor 2 (veilige landen) in werking getreden. In de behandeling van asielaanvragen heeft de IND prioriteit gegeven aan spoor 1- en spoor 2-zaken. De sporen 3 en 5 zijn, zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, nooit toegepast.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel asielzoekers er in de verschillende «sporen» zitten en wat de percentuele verdeling hiervan is?
In de tabel vindt u de aantallen en het aandeel asielzoekers dat gedurende de periode juli en augustus 2016 is ingestroomd in spoor 1 (Dublin), spoor 2 (veilige landen van herkomst) en spoor 4 (de overige zaken).
Spoor 1
1.100
Spoor 2
620
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
1.370
Spoor 1
36%
Spoor 2
20%
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
44%
Peildatum 01-09-2016
Hoelang is op dit moment de maximale termijn voor gezinshereniging? Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd? Hoeveel statushouders wachten nog op gezinshereniging?
Bij het beantwoorden van deze vragen ga ik ervan uit dat u doelt op gezinshereniging bij een asielstatushouder, zogeheten nareis (artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw).
In de regelgeving is voor de termijn, waarbinnen op een MVV2-nareisaanvraag moet worden beslist, een periode van drie maanden opgenomen met de mogelijkheid tot verlenging van nogmaals drie maanden.
De gemiddelde doorlooptijd van MVV-nareis procedures bedraagt circa 7 maanden. De doorlooptijd betreft de periode tussen het indienen van een aanvraag en de beslissing op de aanvraag. In antwoord op uw vraag is de doorlooptijd berekend op basis van de uitstroom (genomen beslissingen) over de periode september 2015 tot een met augustus 2016.
Nadat de IND een positief besluit heeft genomen op een MVV-nareisaanvraag kan het gezinslid Nederland daadwerkelijk inreizen. Hier kan enige tijd mee gemoeid zijn.
Tijdens het algemeen overleg van 8 september jl. heb ik uw Kamer abusievelijk een doorlooptijd MVV-nareis van 140 dagen gemeld. Bij de berekening van deze termijn van 140 dagen zijn niet enkel de MVV-nareisprocedures van gezinsleden van een statushouder asiel betrokken, maar tevens de procedures van gezinshereniging in brede zin. Om die reden is er sprake van een andere doorlooptijd en dient het gegeven antwoord te worden gecorrigeerd.
Ik interpreteer de laatste vraag zo dat u vraagt naar het aantal nareizigers in MVV-procedure. Dat aantal bedraagt circa 29.000.
Hoeveel training en opleiding hebben de 300 medewerkers gehad die nu worden weggestuurd? Hoelang heeft het geduurd voordat deze mensen voldoende opgeleid waren om zelfstandig te kunnen werken?
Het kost ongeveer een jaar om een medewerker voldoende op te leiden om zelfstandig te kunnen beslissen op (complexere) zaken. Bij de keuze welke medewerkers niet langer nodig zijn, is door de IND gekeken naar de extern ingehuurden die nog niet (volledig) opgeleid zijn. Het werken met een flexibele schil is nodig in het werkveld van de vreemdelingenketen. In geval van pieken wordt getracht zoveel mogelijk medewerkers binnen te halen die eerder werkzaam (en dus opgeleid) zijn geweest binnen de keten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze opgedane kennis niet verloren gaat? Wordt er ook bepaalde capaciteit in voorraad gehouden voor het geval de asielinstroom weer verder toeneemt?
De IND heeft voor flexibiliteit gezorgd in de personele capaciteit door medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen, aangezien bij die aanvragen er nog wel sprake is van een hoge voorraad. Indien nodig, kunnen deze mensen weer terug ingezet worden in het asielproces.
De reactie van de staatssecretaris op het inspectierapport: Het overlijden van een Irakese asielzoeker in de noodopvang in Alphen aan de Rijn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Goes terechtgewezen over het feit dat de asielzoekers aldaar niet zijn geïnformeerd over uw brief van 19 oktober 2015 over de verwachte langere wachttijden? Zo nee, waarom niet? Komt het vaker voor dat asielzoekers in opvanglocaties niet worden geïnformeerd uit angst voor onrust? Zo ja, hoe gaat u in de toekomst wel de adequate informatievoorziening naar de asielzoekers garanderen en er voor zorgen dat er snel duidelijkheid wordt gegeven over de behandeling van asielzoekers inclusief de wachttijden en mogelijke verschillen in behandelingen van groepen asielzoekers?
Vorig jaar heeft ons land gedurende een lange periode te maken gehad met een verhoogde instroom van asielzoekers. De verschillende instanties in de vreemdelingenketen hebben onder grote druk deze hoge instroom verwerkt. Daarbij is veel gevraagd van medewerkers.
Van 3 augustus tot 23 oktober 2015 is een deel van de Zeelandhallen in Goes gebruikt als Pre-POL1 voor circa 400 asielzoekers. Het is juist dat mijn brief van 19 oktober 2015 aldaar niet is uitgereikt. Gelet op de omstandigheden vind ik dat verklaarbaar. Op 22 oktober 2015 heeft het COA alle locaties de opdracht gegeven mijn brief uit te reiken, met als uiterste deadline 30 oktober 2015. De locatie Goes moest per 23 oktober 2015 leeg worden opgeleverd hetgeen met de nodige onrust gepaard ging. Dat verklaart waarom de brief niet is uitgereikt in Goes. Overigens betrof het een algemene, niet gepersonaliseerde brief. Aan de inhoud van de brief is ruim aandacht besteed op de websites van de IND en de rijksoverheid, bijvoorbeeld in de vorm van vragen en antwoorden.
Vanaf 25 april 2016 ontvangen alle asielzoekers tijdens het aanmeldgehoor een persoonlijke brief waarin de maximale beslistermijn voor hun asielaanvraag bekend gemaakt wordt. Daarnaast werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
Wie moet de asielzoekers informeren over de wachttijden, opvang en leefomstandigheden van de asielzoekers, het COA of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Hoe kan voorkomen worden dat in de toekomst instanties zoals het COA, de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar elkaar doorverwijzen vanwege onduidelijkheid over wie welke informatie verschaft? Hoe kan het dat de informatiebijeenkomst die door de IND op 14 januari 2016 werd georganiseerd, door een asielzoeker vertaald moest worden naar het Arabisch? Waarom zorgt het IND zelf niet voor professionele tolken bij informatiebijeenkomsten?
De informatievoorziening aan de asielzoeker is een gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende organisaties in de vreemdelingenketen. Het COA geeft bewoners informatie over de opvang en de leefomstandigheden. Vluchtelingen Werk Nederland is, zoals in het Vreemdelingenbesluit is geregeld, tijdens de Rust- en Voorbereidingstermijn (RVT) verantwoordelijk voor algemene voorlichting over de asielprocedure. De DT&V is verantwoordelijk voor informatievoorziening over terugkeer. IND en COA hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening aan de asielzoeker, die zich nog niet in de RVT bevindt.
Als gevolg van de hoge instroom ontstonden vanaf september 2015 langere wachttijden voor de asielzoekers op diverse (nood-)locaties. De IND is daarom vanaf september 2015 in nauwe samenwerking met het COA gestart met het geven van voorlichting op noodopvanglocaties over de wachttijden, leefomstandigheden, opvang en de procedure. In enkele gevallen verliepen deze voorlichtingsbijeenkomsten onrustig. Naar aanleiding daarvan hebben IND en COA in maart 2016 onderling randvoorwaarden voor deze voorlichtingsbijeenkomsten afgesproken, waaronder de groepsgrootte, de veiligheid en de inzet van tolken. Tot die tijd was het mogelijk dat in de hectiek van het moment een asielzoeker of medewerker gevraagd is te vertalen bij afwezigheid van een officiële tolk. Dat is ook bij de voorlichting van 14 januari 2016 in Alphen aan den Rijn het geval geweest, nadat bleek dat er geen professionele tolk beschikbaar was.
De inspectie concludeert dat het gebrek aan financiele middelen een negatieve impact heeft op de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid in de noodopvanglocaties; waarom kiest u er dan niet voor om voor elke asielzoeker over te gaan tot verstrekking van een beperkt bedrag voor leef- en eetgeld zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien?
Op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (RVA 2005) zijn asielzoekers gedurende de RVT en de algemene asielprocedure uitgesloten van financiële verstrekkingen. Dit houdt in dat bewoners van de centrale ontvangstlocaties (COL) en proces opvanglocaties (POL) geen zak- en eetgeld ontvangen. Zij worden van maaltijden voorzien door middel van catering op locatie. In hoogstnoodzakelijke verstrekkingen zoals hygiëne-producten wordt door het COA voorzien. Vanaf plaatsing in een regulier azc ontvangen asielzoekers wekelijks zak- en eetgeld en is men in de gelegenheid zelf te koken. Het is mij bekend dat asielzoekers die langer dan gebruikelijk in noodopvang hebben moeten wachten op de start van hun asielprocedure, het gebrek aan financiële verstrekkingen als negatief hebben ervaren. Inmiddels is de instroom lager en zijn de doorlooptijden voor de asielprocedure aanzienlijk korter geworden. Hierdoor is dit knelpunt grotendeels opgelost en is er thans geen noodzaak is om het beleid inzake financiële verstrekkingen te wijzigen.
Kunt u bevestigen dat er in het verleden sprake is geweest van bezuiningen op de begroting van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Welke impact heeft dit gehad op de informatievoorziening en hulpverlening bij de wens van de asielzoeker vrijwillig terug te willen keren naar het land van herkomst? Vindt u dat er nu sprake is van adequate beschikbaarheid van de inzet van het IOM voor het huidige aantal asielzoekers? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Deelt u de mening dat indien een asielzoeker terug wil naar het land van herkomst, dit uiterlijk binnen twee weken geregeld moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een vreemdeling terug wil naar het land van herkomst, moet dit zo snel mogelijk kunnen. Uitgangspunt is dat vreemdelingen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn om terugkeer te realiseren. De IOM kan daarbij ondersteunen, maar ik hecht eraan te benadrukken dat dit niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling,
Het streven is dat de vreemdeling binnen vier weken nadat een aanvraag voor ondersteuning bij de IOM is gedaan en is ondertekend, kan terugkeren. Hierbij is de IOM overigens wel afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling zelf en de snelheid waarmee de autoriteiten van de landen van herkomst (zo nodig) vervangende reisdocumenten verstrekken.
In de begroting van Veiligheid en Justitie is een licht dalende meerjarige begrotingsreeks opgenomen voor de uitvoering van het REAN-programma door de IOM. Deze daling was voor een belangrijk deel mogelijk door een efficiëntere bedrijfsvoering van de IOM, waardoor kosten konden worden bespaard. Voor de uitvoering van de werkzaamheden van de IOM en de ondersteuning van de vreemdelingen bij het zelfstandig of vrijwillig vertrek heeft dat geen directe gevolgen gehad.
Zoals eerder aangegeven, vroeg de verhoogde asielinstroom van alle organisaties in de vreemdelingenketen extra inspanning en inzet. Dit is voor de IOM niet anders geweest. Om alle asielzoekers op te kunnen vangen zijn er in korte tijd veel nieuwe centra bijgekomen. Voor de IOM betekende dit dat de inzet van medewerkers ook over meerdere locaties moest worden verdeeld. Er is budget beschikbaar gesteld om voor IOM-locaties / afdelingen met verhoogde druk tijdelijk een aantal extra medewerkers aan te nemen. Ik ben dan ook van mening dat de IOM ook in de periode van hoge instroom op een adequate wijze de terugkeer van vreemdelingen heeft kunnen organiseren.
Hoe kon het gebeuren dat de suïcidedreiging van A. in Ter Apel door de IND niet werd geregistreerd en die van zijn vriend K. wel, terwijl beiden bij de fouillering suïcide-uitlatingen doen en beiden aangaven eerdere suïcidepogingen te hebben ondernomen, met als gevolg dat het risico ontstond dat bij de opvolging van de melding en het nazorgtraject enkel aandacht wordt geschonken aan K.? Waarom is het Gezondheidscentrum Asielzoekers of de dienstdoende arts niet ingeschakeld die zaterdagochtend om A. en K. te spreken naar aanleiding van de suïcide-uitingen van die dag eerder in Ter Apel? Hoe kon het gebeuren dat de medewerkers van de opvanglocatie in Alphen constateerden dat er niet sprake was van suïcidedreiging, terwijl A. nog een dag ervoor bij het aanmeldcentrum Ter Apel wel verschillende keren dreigde met suïcide? Had de betreffende medewerker op z'n minst niet een medisch professional moeten raadplegen, aangezien A. vier uur later alsnog zelfmoord pleegde?
De Inspectie heeft in haar rapport geconstateerd dat de IND-medewerker een incidentmelding heeft aangemaakt over het voorval met K. Hoewel de registratie door de IND alleen heeft plaatsgevonden op naam van K., is ook steeds de situatie van A. nadrukkelijk in beeld gebleven, hetgeen ook blijkt uit de acties van het COA. De IND-medewerker heeft een verpleegkundige geïnformeerd, die daarna zowel A. als K. heeft gesproken. De IND-medewerker heeft eveneens de teamleider van de IND geïnformeerd onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de AVIM. Naast deze registratie heeft de afdeling Beveiliging in Ter Apel het incident geregistreerd op naam van K. Ook is met het COA over het incident gecommuniceerd.
Betrokkenen zijn na terugkomst in Alphen aan den Rijn door de woonbegeleider van het COA, na overleg met de leidinggevende van dienst, specifiek gevraagd om de suïcide uitingen die zij daags ervoor in Ter Apel deden te duiden en toe te lichten. In die gesprekken gaven zowel A. als K. aan dat zij hun suïcidale uitlatingen in een opwelling hadden gedaan en niet daadwerkelijk van plan waren om zich van het leven te beroven. Ook is specifiek de vraag gesteld in welke mate hulp of andersoortige steun wenselijk was. Zowel A. als K. heeft aangegeven dat psychische hulp niet nodig was. Specifiek ten aanzien van A., die te kennen gaf zo snel mogelijk terug te willen keren naar Irak om zijn vrouw te helpen, heeft de COA medewerker gewezen op de dienstverlening van de IOM die iedere maandag open spreekuur op locatie Alphen aan den Rijn had.
De woonbegeleider van het COA heeft de uitkomsten van het gesprek met A. en K. besproken met de leidinggevende van dienst. Op grond van het gedrag en de uitspraken van A. en K. waren er geen aanwijzingen die duiden op depressie en/of suïcidale gedachten. Vanwege het ontbreken van een acute dreiging van suïcide besloot het COA geen gebruik te maken van de praktijklijn van het GC A.
Hoe kon het zijn dat de veranderde werkwijze van DT&V met betrekking tot de procedure van vrijwillige terugkeer, waarbij men zich niet langer in Ter Apel moet melden, niet goed gecommuniceerd werd naar de asielzoekers? Wat gaat u concreet doen om dit te verbeteren?
De rol van DT&V bij vrijwillig vertrek van zogenaamde spijtoptanten is relatief nieuw en, zoals ook in het rapport van de inspectie staat vermeld, op dat moment nog onbekend voor verschillende ketenpartners in de opvanglocaties. In Ter Apel worden sedert eind december 2015 geen terugkeerverzoeken vanuit opvanglocaties in het land meer in behandeling genomen. Het is spijtig dat deze informatie destijds niet overal beschikbaar was.
Door de DT&V en het COA zijn eind januari 2016 informatiebladen ontwikkeld en ten behoeve van medewerkers zogenaamde Q&A’s opgesteld opdat zij op een juiste wijze kunnen doorverwijzen. Daarnaast zijn er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd in zowel de AZC’s als ook op de noodopvang locaties. In de informatiebladen is vermeld dat men zich tot de DT&V in de eigen regio kan wenden wanneer men terug wil keren naar het land van herkomst. Ook is vermeld dat op de website van DT&V een formulier kan worden ingevuld waarmee men zich kan aanmelden voor terugkeer. Na het invullen van het formulier zal een regievoerder contact opnemen met de betreffende vreemdeling.
Ik ben van mening dat momenteel voldoende duidelijk gecommuniceerd wordt op welke wijze en op welke locatie asielzoekers zich kunnen aanmelden voor vrijwillige terugkeer.
Waarom hebben COA-medewerkers bij de aanvraag van A. voor terugkeer niet meteen contact opgenomen met de DT&V in plaats van door te verwijzen naar het spreekuur van het IOM drie dagen later? Hoe kon het zijn dat de betreffende functionaris (p.4 inspectierapport) niet of nauwelijks bekend was met de terugkeermogelijkheden van het DT&V en alleen kon doorverwijzen naar het IOM? Wat gaat u concreet doen om deze informatievoorziening bij de COA-medewerkers te verbeteren?
De locatie Alphen aan den Rijn, oorspronkelijk een DJI-locatie, werd op 18 oktober geopend als noodopvanglocatie van het COA. De eerste instroom van bewoners vond al op 20 oktober plaats. In totaal werden op deze locatie 900 bewoners gehuisvest. Er zijn maximale inspanningen verricht om het overgenomen personeel op te leiden als COA-medewerker. In de context van deze hectische periode is het verklaarbaar dat niet alle informatie en procedures meteen duidelijk waren voor iedere nieuwe medewerker. Inmiddels is er een inhaalslag gemaakt om nieuwe, maar ook meer ervaren, medewerkers te trainen en bij te scholen op de (veranderende) inhoud van hun werk en te informeren over beleidswijzigingen en de betekenis daarvan. Hierbij is extra aandacht besteed aan de rol van de DT&V en de IOM bij vrijwillige terugkeer. Ik heb geen redenen om aanvullende afspraken te laten maken op dit gebied.
Uit uw reactie op het inspectierapport blijkt dat nu op verschillende opvanglocaties door de IND-medewerkers asielzoekers worden geïnformeerd over de verwachtingen ten aanzien van het verloop van de asielprocedure; deelt u de mening dat deze informatievoorziening op alle opvanglocaties adequaat moet zijn?
Deze mening deel ik. Zoals eerder bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
In hoeveel opvanglocaties kunnen asielzoekers ondanks uw streven nog niet zelf hun maaltijden bereiden? Wanneer zal dit dan voor alle opvanglocaties het geval zijn, ook om de zelfredzaamheid en activering van de asielzoekers te vergroten?
Op vrijwel alle reguliere asielzoekerscentra en gezinslocaties kunnen asielzoekers zelf koken. In centrale ontvangstlocaties, waar bewoners slechts enkele dagen verblijven voordat hun asielprocedure aanvangt, is en blijft het beleid dat alle maaltijden door middel van catering worden versterkt. In veel noodopvang-locaties die het afgelopen anderhalf jaar zijn verworven naar aanleiding van de hoge instroom, konden bewoners aanvankelijk niet zelf koken. Sinds het eerste kwartaal van 2016 is/wordt zelf koken ingevoerd daar waar dit redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort. Niet alle gebouwen beschikken over de benodigde faciliteiten en het is bedrijfseconomisch niet altijd mogelijk om alsnog dergelijke voorzieningen aan te brengen. In die gevallen worden de bewoners in de gelegenheid gesteld om zelf de broodmaaltijden te verzorgen en ontvangen zij daartoe eetgeld. Warme maaltijden blijven via catering verlopen.
Er resteren momenteel 6 opvanglocaties waar alle maaltijden nog volledig via catering verlopen, dit is inclusief 4 locaties die in gebruik zijn als proces opvanglocatie en waar de bewoners enkele weken verblijven. De overige 2 locaties zijn momenteel onbewoond en worden binnenkort gesloten.
Kindermisbruik in Griekse vluchtelingenkampen |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een toenemend aantal gevallen van misbruik van kinderen en vrouwen in Griekse vluchtelingenkampen?1
Ja.
Klopt het dat het Rode Kruis hier informatie over heeft gegeven? Zo ja, welke? Welke gegevens zijn u bekend over misbruikgevallen in Griekse kampen?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de kantoren van het Rode Kruis in Den Haag en Athene, waarbij het Rode Kruis informatie heeft gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatie is verkregen uit eigen onderzoek van het Rode Kruis en komt overeen met het door de leden aangehaalde artikel uit NRC Handelsblad en het daaraan ten grondslag liggende artikel in The Guardian/The Observer.2 Exacte cijfers worden echter niet gegeven.
Bij navraag over deze berichtgeving kon de Griekse overheid de recente berichten niet bevestigen en stelde zij dat vanuit de opvangfaciliteit die in het artikel wordt genoemd geen aangiftes van misbruik zijn gedaan.
Bent u bereid grondig uit te zoeken in welke mate en waar deze ernstige feiten voorkomen in de kampen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te berichten?
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de opvang van migranten, in lijn met Europese wetgeving en het internationaal recht. Nederland heeft de berichtgeving bij de eerste gelegenheid – een hoogambtelijk bezoek aan Athene op 26 augustus – aan de orde gesteld.
Al tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hebben de Europese Commissie en Nederland in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de opvangomstandigheden. Goede opvang blijft onverminderd van belang en het kabinet zal zich dan ook voor verbetering blijven inspannen in zijn regelmatige contacten met de Griekse overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de Europese en Griekse diensten de verantwoordelijkheid hebben om asielzoekers, vrouwen en kinderen, voldoende te beschermen in opvangkampen waar zij naartoe gevlucht zijn? Zo ja, op welke wijze kan dit beter worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze ernstige feiten in Europees verband te bespreken en er, in overleg met de Griekse autoriteiten, voor te zorgen dat deze vormen van misbruik en geweld zo snel mogelijk worden gestopt? Zo ja, wanneer en hoe?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is gesteld, is dat gebeurd tijdens een hoogambtelijk bezoek aan Athene. De Europese Commissie en het kabinet hebben al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap regelmatig in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de omstandigheden. Het kabinet zal dat blijven doen, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad en RBZ.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de daders van deze gruwelijke feiten nooit en te nimmer een verblijfsvergunning krijgen om in Europa legaal te kunnen verblijven, maar dat zij zo snel mogelijk worden uitgezet?
In de Kwalificatierichtlijn is opgenomen dat personen die een «bijzonder ernstig misdrijf» hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een asielstatus. Dit begrip is in de richtlijn niet nader ingevuld. Dit betekent dat de invulling een mate van vrijheid laat aan de lidstaten.
Op 25 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2078) heeft het kabinet uw Kamer bericht over een aanscherping van het beleid, waarbij het begrip zodanig wordt ingevuld dat de asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als iemand onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste zes of tien maanden, afhankelijk van de mate van bescherming die betrokkene krijgt. Bij brief van 25 mei 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2188) heeft het kabinet dit beleid verder aangescherpt door in te stellen dat ook veroordelingen tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen kunnen worden beschouwd als ernstige delicten, als zij slachtoffers en de maatschappij sterk raken. Het gaat om zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven, drugsmisdrijven, mensenhandel en terroristische misdrijven.
Personen die een dergelijk misdrijf begaan kunnen in de betrokken lidstaat vanzelfsprekend strafrechtelijk worden vervolgd. Het kabinet deelt de mening van de vragenstellers dat het van belang is dat personen die worden veroordeeld voor dergelijke misdrijven snel moeten worden uitgezet. Dit is echter wel afhankelijk van de vraag of gedwongen terugkeer geen schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) oplevert en in welke mate het land van herkomst medewerking verleent aan gedwongen terugkeer.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang in Griekenland? In welke mate is die kwaliteit inmiddels verbeterd en hebben de andere Europese lidstaten daaraan bijgedragen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan de Griekse asielopvang, zodat die voldoet aan de Europese standaarden?
Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een tweede aanbeveling gedaan aan Griekenland over de te nemen maatregelen om te voldoen aan het asielacquis, mede in het licht van het doel om Griekenland weer onderdeel uit te laten maken van het Dublinsysteem. Hierover is uw Kamer op 27 juni jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 424) geïnformeerd. In die aanbeveling wordt vastgesteld dat Griekenland, ondanks de moeilijke situatie waarmee het wordt geconfronteerd, voortdurende inspanningen heeft geleverd om zijn asielstelsel te verbeteren, zoals bijvoorbeeld het vergroten van de algehele opvangcapaciteit. Dat neemt niet weg dat Griekenland nog inspanningen moet verrichten, met name om structurele opvangvoorzieningen in te richten. In deze aanbeveling wordt Griekenland onder meer opgeroepen om geschikte permanente en tijdelijke open opvangcentra op te zetten, en te waarborgen dat al deze centra adequate opvangvoorzieningen bieden. Daarnaast wordt Griekenland ook opgeroepen om prioriteit te geven aan het opzetten van structuren voor kwetsbare asielzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen. De Commissie zal in september verslag uitbrengen over de vooruitgang die de Griekse autoriteiten hebben geboekt.
Griekenland ontvangt financiële steun vanuit de Europese Commissie voor het verbeteren van de opvang van asielzoekers. Zo heeft de Europese Commissie in april 2.016 EUR 83 miljoen aan financiële noodhulp beschikbaar gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in de Griekse opvangfaciliteiten, waaronder verbetering van de situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, minderjarigen en zieken. De gelden gaan rechtstreeks naar verschillende NGO’s en UNHCR. De Commissie financiert op deze manier organisaties die veilige ruimtes voor vrouwen creëren, steun aan kinderen bieden en gezondheids- en psychosociale diensten leveren in de opvangcentra.
Daarnaast ondersteunen lidstaten, waaronder Nederland, Griekenland door het leveren van nationale experts aan het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) dat Griekenland ondersteunt bij de behandeling van de asielaanvragen. Ook ondersteunen lidstaten Griekenland door middel van het verstrekken van goederen via het Mechanisme voor Civiele Bescherming van de Unie.
In totaal is aan Griekenland sinds 2015 uit verschillende fondsen EUR 353 miljoen toegekend door de Europese Commissie. De gelden worden besteed via de Griekse overheid, NGO’s en UNHCR.
De inzet van militairen op Schiphol |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Militairen gaan assisteren bij controles Schiphol»1, «Marechaussee krijgt hulp van infanterist»2 en «Plan veilig Schiphol»?3
Ja.
Is het waar dat de Koninklijke Marechaussee (hierna KMar) door tekorten in de capaciteit zich op 12 augustus jl. genoodzaakt heeft gevoeld de hulp in te roepen van infanteristen van de Landmacht, zoals een woordvoerder van de KMar heeft aangegeven?4
Voor de door het bevoegd gezag afgekondigde extra maatregelen was extra capaciteit benodigd. Voor uitzonderlijke situaties waarvoor extra capaciteit nodig is, kan de Landmacht bijstand verlenen. Door het lokaal bevoegd gezag is daartoe in samenspraak met de politie bijstand gevraagd van de Landmacht. De Minister van Defensie, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie, heeft deze aanvraag ingewilligd. Voor deze constructie is gekozen omdat de verwachting was dat deze maatregelen voor langere duur zouden gelden en ten koste ging van de uitvoering van andere taken van de KMar. Op deze wijze kon de uitvoering van de andere taken van de KMar worden gecontinueerd. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat militairen van de Landmacht zonder marechausseeopleiding rond Schiphol worden ingezet? Moeten zij eerst een training krijgen van de KMar en wat doet dit voor de inzet van de capaciteit? Had dit niet voorkomen kunnen worden door meer marechaussee vrij te maken voor Schiphol?
De Landmachtmilitairen die zijn ingezet op Schiphol hebben een korte opleiding gekregen door de KMar. Daarmee zijn ze voorbereid voor de te leveren bijstand aan de beveiligingstaken op de toegangswegen tot het luchthaventerrein Schiphol. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het gebeuren dat de KMar op Schiphol, zelfs na herhaaldelijk aandringen van de Kamer om hier iets aan te veranderen en te komen tot een structurele oplossing, in ieder geval tot 12 augustus jl. nog altijd te kampen had met tekorten, zoals aangegeven door een woordvoerder van de KMar die te kennen geeft dat «het op een gegeven moment echt op is»?5
Er is afgelopen tijd een steeds groter beroep gedaan op KMar-capaciteit vanwege de terreurdreiging, de migratiestromen en de (veel) sterkere groei van passagiersaantallen op Schiphol dan kon worden voorzien. Ik deel uw zorg over deze extra druk op de KMar. Met betrokken overheidspartijen en Schiphol is veelvuldig overleg gevoerd over mogelijke oplossingen voor de kortere en de langere termijn waarbij gesproken is over een mix van maatregelen ten aanzien van de versterking van de capaciteit, techniek en aanpassing van het beleid om deze druk het hoofd te kunnen bieden. Voor wat betreft capaciteit is gekeken naar herprioritering van de taken, de stroomlijning van processen en de uitbreiding van de capaciteit.
Voor wat betreft de uitbreiding van de capaciteit geldt dat er tijd overheen gaat voordat nieuw geworven personeel daadwerkelijk kan worden ingezet. Voor de kortere termijn is daarom ook gezocht naar alternatieve maatregelen om de KMar te ondersteunen, zoals de inzet van DJI en Douane personeel ten behoeve van de KMar-taken op Schiphol waarover u in de actieagenda Schiphol bent geïnformeerd, vooral voor de grensbewakingstaak. Gelet op de recente terreurdreiging zijn kortstondig ook militairen van de Landmacht ingezet voor de ondersteuning van de politietaak. Inmiddels is de inzet van de Landmacht beëindigd.
Deze zomer is de bezetting op deze manier afdoende gebleken, maar ik ben van mening dat voor de langere termijn een structurelere oplossing noodzakelijk is. Allereerst is daarom besloten om de capaciteitsbehoefte van de KMar voor de luchthavens de komende jaren in kaart te brengen.
Deze capaciteitsbehoeftestelling ziet op alle taken van de KMar op de verschillende luchthavens. Daarin is maximaal rekening gehouden met de effecten van de invoering van elektronische grenspassages, die op termijn ook voor een verlichting van de behoefte aan KMar-capaciteit zal zorgen. Voor de zomer is daarom de businesscase voor de automatische grenspassages herijkt. Op basis van die herijking is, met Schiphol, besloten tot uitbreiding van het aantal e-gates. Vanaf nu tot en met mei 2017 zullen er nog 30 e-gates (6 meer dan oorspronkelijk gepland) worden geplaatst.
Met betrokken bewindslieden zal ik deze behoeftestelling bespreken en bezien welke maatregelen passend zijn. Dit najaar zal ik u nader informeren.
Hoe verhouden zich de aanhoudende tekorten, ten gevolgde waarvan de KMar zich genoodzaakt voelt om de Landmacht op hulp te vragen, tot uw eigen uitspraken in de Actieagenda Schiphol, namelijk dat «er steeds meer van de KMar wordt gevraagd als gevolg van de internationale veiligheidssituatie (antiterrorisme en migratiestromen), dit aanzienlijke gevolgen heeft voor alle luchthaventaken van de KMar en dat dit specifiek in het grenspolitieproces invloed heeft op de werklast en -druk (de hoeveelheid benodigd personeel)»?6 Hoe kan het dat met dit inzicht men toch een beroep moet doen op militairen van de Landmacht om bij te springen, wanneer u de verhoogde druk feitelijk al zag aankomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de door de regering in april toezegde 85 marechaussees voor Schiphol bestaan uit nieuw indiensttredend personeel?
Dat klopt. Het nieuw indiensttredend personeel is eerst op Schiphol ingezet, zodat de werkdruk daar zo snel mogelijk kon worden verlicht.
Is het correct dat dit feitelijk geen extra 85 marechaussees betreft, maar 85 fte die de reguliere instroom van de KMar sowieso al zou opleveren maar nu eerst specifiek op Schiphol te plaatsen? Zo ja, voor welke taken/locaties stonden deze 85 instromers vóór dit besluit op de rol? Kunt u deze verschuiving nader toelichten en verantwoorden?
Dat klopt. Zoals gemeld in de actieagenda Schiphol komt deze inzet uit de reguliere personeelsinstroom van de KMar. Vanwege de drukke periode en uitstroom van personeel op Schiphol is er voor gekozen om het nieuwe in dienst tredende personeel eerst op Schiphol te plaatsen om zo de werkdruk te verlichten. Vanwege de opleidingscapaciteit wordt de 85 vte gefaseerd operationeel ingezet. Circa 50 vte zijn vanaf dit voorjaar operationeel, in de periode van medio september tot begin december komen daar 36 vte bij. Deze nieuwe personeelsleden zullen na hun plaatsing op Schiphol elders in het land worden geplaatst, afhankelijk van de drukte en vullingsmogelijkheden bij de verschillende KMAR-brigades. Er is voor gekozen om de extra werkdruk daar te accepteren ten gunste van Schiphol. Al het in dienst tredend KMar-personeel is opgeleid voor grenstaken.
Zijn de in april door het kabinet toegezegde 85 nieuw in dienst tredende marechaussees voor Schiphol daadwerkelijk ingezet? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel geworden? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de in totaal 50 medewerkers vanuit de Douane, de Dienst Justitiële Inlichtingen en vanuit interne herschikking bij de KMar op Schiphol daadwerkelijk ingezet, omdat de regering tevens in april aankondigde hen in te zetten tijdens de drukke periode? Zo ja, sinds wanneer zijn zij operationeel? Heeft dit de werkdruk van de KMar op Schiphol significant ontlast?
De bijstand van de Douane is daadwerkelijk gerealiseerd met ingang van mei jl. Dit heeft de operatie aan de grens deze zomer ontlast. De nu toegezegde ondersteuning loopt tot en met september.
De DJI levert eveneens ondersteuning vanaf mei jl. voor de grenswerkzaamheden en de Arrestanten Passanten Wacht (APW). Dit heeft deels geleid tot verlaging van de werkdruk bij de KMar, maar een ruimere en langdurigere inzet is gewenst. Hierover vinden momenteel gesprekken plaats. Omdat de DJI nog geen volledige ondersteuning biedt, kan de capaciteit met name bij de APW nu nog niet optimaal vrijgespeeld worden.
Deelt u de mening dat bovenstaande maatregelen sterk de indruk wekken dat er hier sprake is van knip en plakwerk, pleisters plakken en gaten met gaten vullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Nu is gebleken dat de KMar zich genoodzaakt voelt militairen in te zetten om de adequate uitvoering van de veiligheidstaak op Schiphol te garanderen, houdt u nog altijd vast aan uw beleid om geen extra middelen uit te trekken voor de KMar op Schiphol, zoals u in juni nog aangaf door over de 85 nieuw indiensttredende marechaussees te verklaren dat er sprake was van herprioriteren en niet van nieuw geld, omdat «we in een tijd leven waarin het geld niet zomaar voor het oprapen ligt»?7
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op het in de Actieagenda Schiphol aangekondigde voorstel voor de inzet van de KMar op haar luchthaventaken voor de periode 2016–2019, waarover volgens uzelf «nadere besluitvorming is vereist»8 en dat vóór deze zomer gereed zou zijn? Waarom is dit voorstel nog niet wereldkundig gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Is bovengenoemd voorstel de structurele oplossing waar de Kamer al geruime tijd naar vraagt? Zo ja, kunt u aangeven waaruit het voorstel bestaat en indien dat (nog) niet bekend is, bent u dan bereid dit voorstel uiterlijk in september naar de Kamer te sturen? Zo nee, wat kan dan van de regering verwacht worden op dit punt?
Zie antwoord vraag 4.
Jonge statushouders die gaan studeren |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het signaal van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) dat de huisvesting van jonge statushouders die gaan studeren, niet of nauwelijks van de grond komt omdat een goede afstemming tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gemeente ontbreekt?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders. De gemeente Amsterdam kent het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016–20182. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met lokale partners over de huisvesting van jonge statushouders met een studentenprofiel in bestaande studentenwooncomplexen. COA is geen partij bij deze afspraken. De Amsterdamse Federatie Woningcorporaties heeft haar zorgen geuit over de voortgang van deze afspraken. Ik heb ter zake navraag gedaan.
De gemeente Amsterdam geeft in een reactie aan dat er meer gebruik gemaakt kan worden van studentenhuisvesting voor het huisvesten van statushouders. Hiertoe zou de gemeente Amsterdam graag eerder over informatie willen beschikken welke statushouders kunnen en willen studeren. Wanneer deze informatie sneller bekend is, kunnen ook eerder afspraken worden gemaakt met studentenhuisvesters en onderwijsinstellingen over de huisvesting van jonge statushouders in studentencomplexen3.
Om deze informatie zo snel mogelijk te vergaren, heeft de gemeente Amsterdam zelf een pilot uitgevoerd om bij aan de gemeente gekoppelde statushouders een assessment af te nemen. Hierdoor kwam er inzicht in de werk- en studiemogelijkheden van de gekoppelde statushouders en is er voor jonge statushouders met een studentenprofiel gepaste huisvesting geregeld.
Naast bovengenoemde pilot bevordert Amsterdam het gebruik van studentenhuisvesting ook door samen met de studentenhuisvesters het gebruik van het jongerencontract te verkennen. De eisen ten aanzien van een jongerencontract zijn ten opzichte van het campuscontract minder stringent. Met deze contractvorm kunnen ook jonge statushouders gehuisvest worden die een lage opleiding hebben gevolgd en niet direct kunnen starten met een opleiding maar wel kunnen werken.
Wij zijn blij met de initiatieven uit Amsterdam. Het Rijk zet zelf ook stappen om de kansen op werk en onderwijs voor vergunninghouders te vergroten door gerichte koppeling aan regio’s. Voor de concrete maatregelen op dit punt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is het beeld van de Amsterdamse woningcorporaties, dat er sprake is van leegstand van studentenwoningen gedurende enkele weken omdat het aanbod van het COA niet goed aansluit bij de beschikbare woningen, kenmerkend voor andere (studenten)gemeenten in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen?
Wij hebben hierover geen signalen ontvangen. Navraag leert dat de VNG soortgelijke signalen voor andere studentengemeenten ook niet heeft ontvangen.
Een rondgang onder de studentenhuisvesters die aangesloten zijn bij Kences en actief zijn in de studentensteden, bevestigt echter het beeld dat gemeenten slechts zeer beperkt gebruik maken van de mogelijkheden om statushouders die studeren of gaan studeren (of een bewezen studie intentie4 hebben) te huisvesten in studentenhuisvesting.
Hoeveel woonruimten voor statushouders die gaan studeren staan tijdelijk leeg, en hoe gaat u deze leegstand zo snel mogelijk oplossen?
Op dit moment is het niet zo dat kamers op grote schaal leeg staan in afwachting van studerende statushouders. Wel is het zo dat studentenhuisvesters een hoge mutatiegraad (studenten wisselen relatief snel van woonruimte) kennen en bij mutaties snel een studerende statushouder kunnen en willen huisvesten of in hun urgentiebeleid aanpassingen hebben gedaan ten behoeve van de plaatsing van studerende statushouders. Dit alles uiteraard met in achtneming van inschrijfduur van reguliere (internationale) studenten en regels rondom coöptatie van studenten woongebouwen.
Bent u van mening dat de eerste jaren van een ex-vluchteling met een verblijfsvergunning cruciaal zijn voor de integratie en het welzijn op lange termijn, en erkent u de waarde van het volgen van een studie hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De eerste jaren na het krijgen van een verblijfsvergunning zijn cruciaal voor de integratie. Het volgen van onderwijs en het vinden van werk is daarvoor de beste manier. Om de kansen op instroom in onderwijs en werk te vergroten wordt vanuit het Rijk sinds 1 juli 2016 een vroege screening uitgevoerd, waarbij nu ook informatie wordt opgehaald over arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders. Deze vroege screening is in overleg tussen de ministeries van SZW, VenJ en OCW, het COA, Divosa en de VNG tot stand gekomen. Doel van de screening is dat nieuwe vergunninghouders kansrijker gekoppeld worden aan gemeenten, waardoor ze sneller en meer kans maken op doorstroming naar opleidingen en banen. Deze screening vindt nu alleen nog op het aanmeldcentrum in Doetinchem plaats. In november start het COA dit proces ook op de procesopvanglocaties in Budel en Arnhem. De komende maanden wordt dat uitgebreid naar de overige procesopvanglocaties. Het streven is deze uitrol begin 2017 af te ronden.
In de al langer bestaande koppelingssystematiek weten gemeenten al ruim voordat de vergunninghouder gehuisvest wordt welke vergunninghouder aan hen gekoppeld wordt. Naast informatie over leeftijd, geslacht en taal krijgen gemeenten nu door de vroege screening meer informatie over opleiding en arbeidspotentieel. Zowel gemeente als vergunninghouder kunnen dus aan de slag ter voorbereiding op de huisvesting in een gemeente. Om de wachttijd in de opvang van een vergunninghouder waardevol te besteden kan bijvoorbeeld gestart worden met een inburgeringscursus, vrijwilligerswerk, Nederlandse les, een opleiding of stage, of het zoeken naar werk. Als vergunninghouders onderwijs kunnen volgen en gemeenten daar studentenhuisvesting voor beschikbaar stellen, dan kunnen vergunninghouders sneller doorstromen.
Op welke manieren wordt geïnventariseerd welke jonge statushouders gaan of kunnen studeren en welke knelpunten ervaren de betrokkenen – zoals COA, Universitair Asiel Fonds (UAF) en gemeenten – daarbij?
Tot nu toe vindt de inventarisatie plaats nadat een vergunninghouder is gekoppeld aan een gemeente, enkele weken voordat er huisvesting is gevonden. Met de vroege screening zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, wordt dit proces bespoedigd en toegewerkt naar een screening op arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders vanuit de opvang ten behoeve van een kansrijke koppeling.
Instroom in MBO en HO is pas mogelijk als aan de toelatingscriteria voor bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands wordt voldaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de statushouder om binnen de inburgering te kiezen voor een traject dat voldoende niveau biedt voor instroom. Statushouders met vragen over leren en werken kunnen net als andere werkzoekenden, werknemers, scholieren, studenten én werkgevers terecht bij de Leerwerkloketten.
Begeleiding van studenten is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Aanvullend hierop zorgt de Stichting voor vluchtelingstudenten UAF voor begeleiding op maat. Vanuit deze expertise adviseert het UAF ook over het wegnemen van knelpunten. Zij ervaren nu een knelpunt bij de overgang van statushouders naar de gemeente, omdat daar tot nu toe weinig of geen rekening is gehouden met studiemogelijkheden en andere beschikbare voorzieningen. De vroege screening en kansrijke koppeling aan gemeenten zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost.
In de Taskforce vluchtelingen hoger onderwijs zijn overige knelpunten geïnventariseerd en geadresseerd. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de informatievoorziening over studeren aan statushouders en om het verbeteren van het aanbod van taal- en schakeljaren bij hogescholen en universiteiten.
Hoe worden de gesignaleerde knelpunten opgelost en hoe wordt de afstemming tussen het COA en gemeenten verbeterd, zodat de statushouders aan een nieuwe toekomst kunnen beginnen, er geen onnodig plekken worden bezet in een opvanglocatie en er geen onnodige leegstand van een studentenwoning hoeft te zijn?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Waarom ontbreekt een goede studiebegeleiding van MBO’ers, zoals het UAF dat biedt aan hoogopgeleide studenten, en hoe kan dit veranderen?3
Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief vluchteling-studenten, is een taak van de onderwijsinstelling. Dat geldt voor het hoger onderwijs (ho) en ook in het mbo. Het is een integraal deel van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig. De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in toenemende mate ook in het mbo. Het Ministerie van OCW geeft UAF subsidie voor deze activiteiten, zowel voor het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij specifieke trajecten op MBO-niveau. Daarover vindt overleg plaats door de MBO Raad, het UAF,VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen.
De huur van panden voor een azc in Maastricht |
|
Mona Keijzer (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «burgemeester onder vuur om schimmig azc»?1
Ja.
Wat is de huurprijs die het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de komende vijf jaar per jaar betaalt voor het pand aan de Parkweg 20 in Maastricht, dat tijdens de onderhandelingen voor 750.000 euro van eigenaar veranderde?
Het COA heeft met de gemeente Maastricht een bestuursovereenkomst gesloten voor een maximale periode van vijf jaar. Met de eigenaar van Parkweg 20, LEA Immobilienvermittlungs GmbH, is een huurperiode overeengekomen van 2 jaar met een optie voor verlenging met maximaal 3 jaar.
Huurprijzen worden niet openbaar gemaakt. Wel kan worden opgemerkt dat de huursom voor deze locatie vergelijkbaar en dus marktconform is met wat voor soortgelijke locaties elders in het land wordt betaald. Het COA legt jaarlijks financiële verantwoording af over onder meer de totale verplichtingen uit huur.
Kunt u het huurcontract voor die locatie en de concept-huurcontracten die dit jaar gewisseld zijn openbaar maken?
Het COA maakt geen huurcontracten openbaar. Een huurcontract bevat informatie die de economische en financiële belangen van het COA raken. Door openbaarmaking van de inhoud van de huurovereenkomst komt de onderhandelingspositie van het COA met commerciële marktpartijen ten behoeve van de opvangtaak van het COA in de toekomst ernstig onder druk te staan. Belangrijk is dat het COA zich binnen onderhandelingen met commerciële partijen vrij kan opstellen.
Op welk moment was er voor het eerst sprake van een aanbod tot verhuur van Parkweg 20?
In september 2015 heeft het COA voor het eerst een aanbod tot verhuur van het pand aan de Parkweg 20 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Op 17 februari 2016 is het pand Parkweg 20 door het COA geschouwd. Vervolgens zijn de gesprekken en onderhandelingen gestart over de benodigde functionele aanpassingen en over de huursom. Op 1 maart 2016 is vastgesteld dat er voldoende basis is om de huurovereenkomst verder uit te gaan werken. De eerste ingevulde concept huurovereenkomst dateert van 15 maart 2016. De huurovereenkomst is getekend op 20 mei 2016.
Wanneer was het COA op de hoogte van het feit dat het pand aan Parkweg 20 van eigenaar verwisseld was en dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was?
Op 7 maart 2016 heeft de door de eigenaar van het pand aan Parkweg 20 (LEA Immobilienvermittlungs GmbH) gevolmachtigde vertegenwoordiger aan het COA gemeld dat LEA Immobilienvermittlungs GmbH de nieuwe eigenaar was.
Wanneer en waarom heeft u besloten het inmiddels in beslag genomen pand Blekerij 52, niet langer bij de plannen te betrekken?
In september 2015 heeft het COA een aanbod tot verhuur van het pand aan de Blekereij 52 ontvangen. Het aanbod werd gedaan door de Vos Investment Groep. Het COA heeft op 19 april 2016 aan de Vos Investment Groep gemeld vooralsnog geen gebruik te maken van het aanbod om Blekerij 52 te huren. De reden hiervoor was dat het COA geen overeenstemming heeft kunnen bereiken over de huursom voor de gecombineerde huur van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 voor een asielzoekerscentrum voor 300 personen voor vijf jaar. Het COA heeft vervolgens aan de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH laten weten terug te willen vallen op de reeds eerder bereikte overeenstemming over opvang in het pand Parkweg 20.
Waarom deed het COA op 21 maart 2016 een verzoek aan de gemeente Maastricht om capaciteit te creëren voor de opvang van asielzoekers en deelde zij mee dat Vos Investment bereid was de panden aan Parkweg 20 en de Blekerij voor een periode van vijf jaar te verhuren, terwijl Vos Investment geen eigenaar meer was van Parkweg 20? (brief met kenmerk UHV/RBO/16.u.000622)
Het COA heeft de gemeente Maastricht op 21 maart 2016 verzocht medewerking te verlenen aan het in gebruik nemen van het pand Parkweg 20 en de Blekerij 52 als opvanglocatie voor 300 personen voor een periode van maximaal 5 jaar. Het verzoek van het COA aan de gemeente is het gevolg van het uitgangspunt dat geen opvanglocaties worden geopend zonder de instemming hiertoe van het gemeentebestuur.
Gezien de recente overdracht van het pand Parkweg 20 van Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V. naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH wordt in genoemde brief van 21 maart 2016 de Vos Investment Groep abusievelijk nog als verhuurder van beide panden genoemd.
Wat is de standaardprocedure voor het checken dat er met betrouwbare en bonafide partijen zaken gedaan wordt door het COA? Is die procedure uitgevoerd bij deze transactie?
Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partij of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen over, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractspartner dan wordt geen nader onderzoek verricht.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt (15 juli 2016) van een onderzoek dat was gestart naar de heer B. Vos en/of een van de aan hem gelieerde vennootschappen, heeft het COA zo spoedig mogelijk (20 juli 2016) nader onderzoek laten doen door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Heeft het COA onderzoek gedaan naar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en haar gemachtigde Vos Investment Groep en de transactie tussen de twee en heeft zij daar opvallende zaken gevonden? Zijn deze twee ondernemingen met elkaar verbonden, zakelijk en/of persoonlijk?
Het COA heeft onderzoek laten doen door een notariskantoor. Zoals in de beantwoording van vraag 8 vermeld, heeft de notaris geconcludeerd dat uit de openbare registers niet is gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA Immobilienvermittlungs GmbH dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Wanneer is het FIOD-onderzoek begonnen naar Vos Investment Groep?2
Het openbaar ministerie (OM) doet zoals bekend geen mededelingen over of en naar wie het strafrechtelijk onderzoek doet.
Was het bij COA bekend dat de FIOD onderzoek deed naar Vos Investment Groep of had het bij het COA bekend kunnen zijn?
In zijn algemeenheid geldt dat het OM of de FIOD andere partijen (zoals overheidsorganisaties) in beginsel niet inlichten over hetgeen ze onderzoeken, alleen als daarvoor een wettelijke grondslag is en een zwaarwegend belang de verstrekking noodzakelijk maakt. Het COA heeft geen andere informatie dan de informatie die in de media is verschenen.
Doet de overheid gewoon zaken zoals vastgoedtransacties met partijen die onderzocht worden door de FIOD, of zijn er ook lopende het onderzoek, extra controles en waarborgen van toepassing? Zijn die hier correct uitgevoerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11, lichten het OM dan wel de FIOD andere partijen in beginsel niet in over hetgeen ze onderzoeken. Er kunnen in een incidenteel geval, indien een zwaarwegend belang daartoe noopt, gegevens worden verstrekt op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en dan alleen als het strafrechtelijk onderzoek dat toelaat en het noodzakelijk is voor de taken van de ontvangende instantie. Ten aanzien van onderliggende casus is geen informatie verstrekt aan het COA.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de normale termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de termijn van drie weken te beantwoorden. De informatie die nodig was voor de beantwoording heeft wat langer op zich laten wachten.
De vestiging van een asielzoekerscentrum in Maastricht |
|
Manon Fokke (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maastricht en Den Haag hekelen koppigheid Penn-Te Strake»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden ten aanzien van het eigendom en de overdracht daarvan van het genoemde pand? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Voor zover mij bekend bevat het artikel de volgende feitelijke onjuistheden t.a.v. de eigendom en overdracht:
Uit navraag bij het COA blijkt dat de overdracht van het pand aan de Parkweg heeft plaatsgevonden drie dagen2 (en niet 1 dag) nadat het COA heeft aangegeven dat er voldoende basis was om een huurovereenkomst aan te gaan.
Verder wordt in het artikel gesproken over een «geheimzinnige eigenaar» van een asielzoekerscentrum». De eigenaar is bekend namelijk LEA Immobilienvermittlungs GmbH en uit het onderzoek van een notariskantoor (zie ook voetnoot3 is niet gebleken van enige band tussen de heer Vos en Immobilienvermittlungs GmbH anders dan de levering van het complex aan de Parkweg 20.
Overigens wil ik hierbij aangeven dat noch het COA, noch de gemeente Maastricht contractpartij was bij de verkoop. Het COA huurt het pand aan de Parkweg 20 van de eigenaar en tevens verhuurder, LEA Immobilienvermittlungs GmbH. De verhuurder is tevens verantwoordelijk voor de verbouwing van het pand. De gemeente Maastricht heeft een aanvraag voor het afgeven van een omgevingsvergunning van LEA Immobilienvermittlungs GmbH ontvangen.
Bent u van mening dat de overheid op zijn minst zeer terughoudend moet zijn bij deals met vastgoed waarvan de (recente) eigenaar verdacht wordt van strafbare feiten met vastgoed? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is in het belang van de integriteit en het aanzien van de overheid om te voorkomen dat de overheid illegale praktijken faciliteert.
Bent u van mening dat indien er een vermoeden is dat de overdracht van een pand via een stromanconstructie heeft plaatsgevonden, dat dan ook de integriteit van de betrokkenen bij deze deal zou moeten worden gecheckt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Juist in dergelijke gevallen dient, indien mogelijk, nader onderzoek plaats te vinden om te voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert.
Bent u van mening dat in het geval de overheid betrokken is bij transacties met vastgoed, die overheid bij de geringste twijfel over de integriteit van een van de betrokken partijen onderzoek zou moeten laten doen naar die integriteit? Zo ja, waarom en is een Bibob2-toets daarvoor geschikt? Zo nee, waarom niet?
Ja. In algemeenheid geldt dat de Wet Bibob bestuursorganen mogelijkheden biedt om zelfstandig onderzoek te doen naar betrokken partijen bij vastgoedtransacties waar de overheid zelf ook partij is. Daarbij kunnen zij zich eventueel laten ondersteunen door een advies van het Landelijk Bureau Bibob.
Welke rol heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in het algemeen bij vastgoedtransacties met betrekking tot de vestiging van asielzoekerscentra en behoort tot die rol ook het toetsen van de integriteit van betrokkenen bij een dergelijke transactie? Welke rol had of heeft het COA concreet als het gaat om de genoemde transactie in Maastricht?
Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan dat bij vastgoedtransacties optreedt als huurder, koper of verkoper. Het COA controleert voor ondertekening van een overeenkomst met een commerciële partner of deze de juridische bevoegdheid heeft tot het sluiten van de betrokken overeenkomst. Is er ten tijde van de gesprekken en de onderhandelingen rond, en de ondertekening van, de overeenkomst geen reden of aanleiding tot twijfel omtrent de beoogde contractpartner dan wordt geen nader onderzoek5 verricht.
In het geval van LEA Immobilienvermittlungs GmbH zijn door het COA notariële verklaringen ontvangen waaruit blijkt dat de gemachtigde van LEA Immobilienvermittlungs GmbH daadwerkelijk de gemachtigd is namens het bedrijf te handelen. Er was op dat moment geen aanleiding nader onderzoek te verrichten.
Nadat het COA op de hoogte was geraakt van de berichtgeving omtrent dhr. Vos (15 juli 2016), heeft het COA op 20 juli 2016 nader onderzoek laten verrichten door een notariskantoor. Deze notaris heeft onderzoek gedaan naar de banden tussen de eigenaar LEA Immobilienvermittlungs GmbH en de heer B. Vos, dan wel een van de aan de heer Vos gelieerde vennootschappen. Uit de openbare registers is niet gebleken van enige band tussen de heer B. Vos en LEA dan wel de enige bestuurder en aandeelhouder van LEA Immobilienvermittlungs GmbH, anders dan de levering van het pand Parkweg 20 aan LEA Immobilienvermittlungs GmbH door Vos Vastgoed Beleggingsmaatschappij B.V.
Overigens is het COA dit moment niet bevoegd tot het toepassen van de Wet Bibob. Het COA heeft enige tijd nadat de grote vluchtelingenstroom op gang kwam wel reeds contact gezocht met het Ministerie van Veiligheid en Justitie om te bezien of deze bevoegdheid kan worden verkregen. Momenteel beziet de Minister van Veiligheid en Justitie hoe de Bibob-bevoegdheid voor het COA, door middel van een aanpassing van het Besluit Bibob, op korte termijn kan worden gerealiseerd. Onderdeel van de wijzigingsprocedure is een voorhang van het ontwerpbesluit bij de Tweede Kamer (artikel 1, derde lid, Wet Bibob).
Het bericht "Inburgeren vrijblijvend" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inburgeren vrijblijvend»?1
Ja.
Klopt het dat u nieuwkomers niet informeert over het intrekken van de verblijfsvergunning als een nieuwkomer niet voldoet aan de inburgeringseisen? Zo ja, waarom doet u dat niet en waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Nee, dit klopt niet. Nieuwkomers worden via diverse kanalen geïnformeerd over de (verblijfsrechtelijke) gevolgen bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo informeert de IND de vreemdeling bij het uitreiken van het verblijfsdocument dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit staat ook op de website van de IND, waar ook brochures hierover te vinden zijn. Daarnaast worden inburgeraars via een brochure van DUO geïnformeerd dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
Hoe vaak is sinds de wetswijziging een verblijfsstatus ingetrokken vanwege het niet voldoen aan de inburgeringseis? Kunt u deze opsplitsen naar vorm van de verblijfsstatus?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar 1 januari 2016 verstreken. Er zijn nog geen verblijfsvergunningen ingetrokken vanwege het niet voldoen aan deze inburgeringsplicht.
Klopt het bericht dat verblijfsvergunningen niet ingetrokken kunnen worden vanwege nationale en internationale regels? Zo ja, welke zijn dat dan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geinformeerd?
Naar aanleiding van de motie Heerma (CDA) heb ik in mijn brief van 7 juli jl.2 uiteengezet voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar deze brief.
Indien het klopt dat (inter)nationale regels in de weg staan aan het intrekken van een verblijfsvergunning, bent u dan voornemens om deze regels te (doen) veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het bericht dat voor het kabinet «al duidelijk was dat de sanctie niet voor alle inburgeraars geldt»?
In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen dat inburgeringinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd. Wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, met uitzondering van degenen met een verblijfsvergunning asiel.3 Bij de totstandkoming van de Wet Inburgering is meerdere malen aan de orde gesteld dat intrekking van het verblijfsrecht niet voor alle inburgeringsplichtigen4 mogelijk is. Dit is ook de reden waarom de asielgerechtigden in de wet- en regelgeving zijn uitgezonderd van de maatregel om de verblijfsvergunning bij het niet behalen van het inburgeringsexamen in te trekken. Daarnaast was ook duidelijk dat bij de groep gezinsmigranten en geestelijk bedienaren het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) zich tegen intrekking van het verblijfsrecht kan verzetten. Dit is ook aan de orde geweest tijdens de wetsbehandeling van de Wet inburgering met name tijdens de behandeling in de Eerste Kamer5.
Sinds wanneer was het kabinet op de hoogte dat blijkbaar de sanctie van intrekking van de verblijfsstatus niet voor alle nieuwkomers geldt? Was dat voor of na dat het huidige regeerakkoord was vastgesteld, waarin deze sanctie nogmaals is opgenomen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
(Integratie) over de kosten van asiel en immigratie |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u per (toekomstig) verblijfsjaar aangeven wat voor Nederland de kosten zijn (na aftrek van baten) van houders van een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd, niet-westerse migranten die in het kader van partner- en gezinsmigratie naar ons land zijn gekomen en een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd bezitten en personen die na het houden van eerder genoemde statussen zijn genaturaliseerd, waarbij in ieder geval de uitgaven op de gebieden van gezondheidszorg, rechtsbijstand, rechtshandhaving (politie, gevangeniswezen, terreurbestrijding e.d.) onderwijs, integratie, wonen, toeslagen, uitkeringen en subsidies worden meegenomen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Fritsma (PVV) van 17 juli 2009 over de kosten en opbrengsten van (niet-westerse) allochtonen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3692). De toenmalige regering heeft geantwoord, dat de overheid geen boekhouding bijhoudt van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals allochtonen, autochtonen, gehandicapten, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro. De overheid evalueert geen burgers, maar beleid. Ook wees de regering erop dat herkomst een persoonsgegeven is dat, ingevolge de beginselen van de rechtstaat, niet relevant is voor de meeste beleidsterreinen.
Ook dit kabinet houdt geen boekhouding van (groepen) burgers bij. Om die reden kan het kabinet niet aangeven wat de kosten en baten zijn van houders van specifieke verblijfsstatussen of genaturaliseerde Nederlanders.
Wat is het resultaat van dezelfde berekening wanneer (uitsluitend) wordt gekeken naar de groep asielzoekers die in 2014 en 2015 ons land is binnengekomen? Wat is het kostenverloop met betrekking tot deze groep over de komende 30 jaar, rekening houdende met nakomelingen en de partner- en gezinsmigratie die uit de binnenkomst van deze groep voortvloeit en ook kosten op voornoemde gebieden met zich meebrengt?
Ook op deze vraag kan het kabinet geen antwoord geven. Voor de onderbouwing hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Gezinshereniging van broers en zussen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 21 mei 2015 waarin u aankondigde dat wanneer een vluchteling als ouder in Nederland om hereniging van een meerderjarig ongehuwd kind verzoekt, dit wordt toegestaan als het kind ten tijde van het vertrek van de ouder tot diens gezin behoorde?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het verzoek om gezinshereniging dat wordt ingediend door een alleenstaande minderjarige vluchteling voor datzelfde meerderjarig kind, dan in de hoedanigheid van zus of broer van de hoofdpersoon, wordt afgewezen?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat dit onderscheid ertoe leidt dat veelal jonge Syrische ongehuwde meisjes van 18 jaar of ouder alleen achterblijven in Syrië of hun land van toevlucht, terwijl de rest van het gezin is toegelaten bij de alleenstaande minderjarige vluchteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een alleenstaande minderjarige vluchteling tot gezinshereniging van zijn meerderjarige zussen of broers net zo behandeld moet worden als vermeld in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015, zoals dat geldt voor ouders die een materieel zelfde verzoek indienen?
Eerder (TK brief 21 mei 2015, Kamerstuk 32 175, nr. 57) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn besluit dat ook een ouder met een asielstatus een verzoek kan indienen om meerderjarige kind(eren) te laten overkomen voor gezinshereniging. Voorwaarden daarbij zijn dat deze kinderen tot aan het vertrek van de ouder steeds deel hebben uitgemaakt van zijn of haar gezin en er een normale afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind is. Dit besluit heb ik genomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld een 19-jarige dochter uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp in de regio zou moeten achterblijven.
In de door u genoemde zaken komt het voor dat materieel aan deze voorwaarden wordt voldaan, maar de volgorde van inreizen een formele belemmering opwerpt.
Bij de beleidswijziging van mei 2015 was dit niet voorzien. Omdat het onwenselijk is dat een 19-jarige broer of zus uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp moet achterblijven, zal ik deze omissie herstellen. Deze verzoeken om gezinshereniging zullen individueel worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Het toetsingskader zal hiertoe worden aangepast.
Bent u bereid om de regels op zeer korte termijn gelijk te stellen en aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een asielstatus voor meerderjarige zussen en broers die nog lopen alsnog te beoordelen aan de hand van de criteria als genoemd in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 8 september 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Azc's krijgen vertrouwenspersonen voor homoseksuele asielzoekers»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, komen er ook vertrouwenspersonen die zich richten op het beschermen van andere kwetsbare groepen, zoals christenen? Zo nee, zijn de in het bericht bedoelde vertrouwenspersonen ook toegankelijk voor andere kwetsbare groepen, zoals christenen?
Zoals aangekondigd in mijn brieven van 31 maart jl. en 24 juni jl. is vanaf augustus op elke COA-locatie een coördinerende vertrouwensfunctionaris aanwezig.2 Deze functionaris fungeert als vraagbaak, bewaakt het overzicht en kan adviseren over het handelingsperspectief in geval van incidenten. Naast deze coördinerend functionaris vervullen reeds alle COA-medewerkers de rol van vertrouwenspersoon. De coördinerende functionarissen en de vertrouwenspersonen zijn voor alle bewoners van COA-locaties benaderbaar en richten zich niet op specifieke groepen.
Wordt de training van de vertrouwenspersonen vormgegeven in nauwe samenwerking met organisatie die zich richten op de bescherming van kwetsbare groepen?
In mijn brief van 31 maart jl. heb ik aangekondigd dat het COA gezamenlijk met maatschappelijke organisaties de voorlichting aan asielzoekers verder zal verbeteren. Hiertoe is een werkgroep ingericht met een adviserende en monitorende taak. De werkgroep is inmiddels voor de eerste keer bijeen geweest. Het COA heeft een uitvraag gedaan welke organisaties een bijdrage willen leveren aan de trainingen van de coördinerend vertrouwensfunctionarissen en de contactpersonen veiligheid, en/of aan de jaarlijkse Dag van de Veiligheid die het COA organiseert. Op basis van de reacties van de maatschappelijke organisaties zal het COA bezien hoe de trainingen verder vorm krijgen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de vervolging van strafbare feiten die betrekking hebben op kwetsbare groepen in de asielopvang? Hoe staat het met de aangiftebereidheid en hoeveel personen worden inmiddels vervolgd?
In het halfjaarlijkse overzicht van incidenten in- en rondom COA-opvanglocaties dat in september wordt gepubliceerd, wordt ditmaal ook in beeld gebracht in hoeveel gevallen incidenten op COA-opvanglocaties hebben geleid tot het opleggen van een maatregel door het COA en/of een aangifte bij de politie. Ook wordt inzichtelijk gemaakt in hoeveel gevallen incidenten op het adres van een COA-locatie hebben geleid tot vervolging door het openbaar ministerie en eventueel daaropvolgende veroordeling door een rechter.
In de registratie wordt geen uitsplitsing gemaakt naar specifieke doelgroepen.
Wat betreft het proces van aangiftes zijn de betrokken organisaties van de vreemdelingenketen in gesprek met de politie en het openbaar ministerie om verdere verbeteringen door te voeren, bijvoorbeeld op het terrein van informatieuitwisseling en het stimuleren van aangiftebereidheid.
Kun u aangeven of camera’s geplaatst zijn ter bescherming van kwetsbare groepen? Zo nee, waarom niet?
Om de leefbaarheid en veiligheid van alle bewoners, medewerkers en bezoekers te borgen is mogelijk om in een openbare ruimte van een COA-locatie cameratoezicht te plaatsen. Op diverse COA-locaties wordt hier gebruik van gemaakt. Het COA-beschikt over een kader waarbij per situatie de noodzaak tot cameratoezicht moet worden onderbouwd. Voorts is het vereiste dat op de betreffende locatie duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat er sprake is van cameratoezicht.
Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat IS-terroristen veelvuldig gebruik hebben gemaakt van de vluchtelingenstroom om naar Europa te reizen en asiel aan te vragen, waaronder mogelijk in Nederland?1
De overheid gaat bij het beoordelen van dreigingen uit van feiten. Deze laten zich als volgt samenvatten.
Sinds het voorjaar van 2015 meldt het kabinet dat het voorstelbaar werd geacht dat personen met terroristische motieven gebruikmaken van de vluchtelingenstroom naar Europa. Dit staat bijvoorbeeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 39.6 Op basis van deze voorstelbaarheid is het kabinet steeds alert geweest en zijn reeds maatregelen getroffen, zoals maatregelen ter bestrijding van (verblijfs)fraude, mensensmokkel en mensenhandel.7 Op 11 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Ook op Europees vlak is de samenwerking geïntensiveerd, zo bent u geïnformeerd over de routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Recentelijk heb ik uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld in mijn brieven van 18 mei en 6 juli jl.8
In DTN40 (november 2015) is aangegeven dat er in Europa enkele signalen bekend waren, die echter nog niet waren bevestigd.9 Het kabinet heeft bovendien op 17 november 2015, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs, gesteld dat het «tot de mogelijkheden behoort dat jihadisten meereizen in de vluchtelingenstroom en een veiligheidsrisico kunnen vormen. Daarom houden de verantwoordelijke diensten en organisaties in Nederland en in Europa al enige tijd nadrukkelijk rekening met die mogelijkheid.»10 In maart 2016 is gemeld dat er in Europa minstens twee bekende gevallen waren van gebruik van de stroom door terroristen: enkele aanslagplegers van «Parijs». Toen is ook gezegd dat misbruik van deze stroom relatief eenvoudig is (DTN41).11 Omdat er sindsdien meer gevallen bekend zijn geworden, wordt in het meest recente dreigingsbeeld gesproken van «veelvuldig gebruik» van de vluchtelingenstroom naar Europese landen, waarbij mogelijk ook sprake is van misbruik van de Nederlandse asielprocedure (DTN42).
Realiseert u zich dat u met het binnenlaten van bijna 60.000 asielzoekers in Nederland vorig jaar ons land gigantisch in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwerpt de suggestie dat enkel het binnenlaten van asielzoekers een bedreiging zou vormen voor de nationale veiligheid.
Erkent u dat u van 22.000 asielzoekers, die vorig jaar zonder documenten Nederland zijn binnengekomen, geen idee heeft wie zij zijn en wat zij hier komen doen?2
In Nederland doorlopen alle asielzoekers het proces van identificatie en registratie door politie en/of Koninklijke Marechaussee (KMar). Sinds november 2015 zijn er geen ongeïdentificeerde asielzoekers in de asielprocedure in ons land en een ieder die zich heeft aangemeld voor de procedure is geregistreerd.
Nadat het identificatie en registratieproces is doorlopen komen de asielzoekers in de asielprocedure. Daarin kan ook de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog instrumenten inzetten om bijvoorbeeld de nationaliteit en het land van herkomst vast te stellen. Hierbij kan het gaan om het voeren van (nadere) identiteitsgehoren en het doen van taalanalyses. Daarnaast wordt door de IND uitgebreid stilgestaan bij motieven van de asielzoeker om naar Nederland te komen. Misbruik van de Nederlandse asielprocedure kan nooit volledig worden uitgesloten. Mogelijke signalen daarvan worden zoveel mogelijk opgevangen tijdens de contactmomenten die de vreemdeling heeft gedurende het identificatie en registratieproces van de politie of KMar, of later in het proces in het contact met het COA en de IND. De betrokken diensten zijn tijdens het asielproces alert op deze signalen. Signalen dat in Nederland verblijvende asielzoekers mogelijk gerelateerd zijn aan een terroristische organisatie worden onderzocht.
Bent u bereid uw uitspraken terug te nemen dat het onwaarschijnlijk is dat terroristen meeliften met de asielinstroom om Nederland binnen te komen? Zo nee, waarom niet?3 4 5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten en de bestaande asielzoekerscentra (azc’s) hermetisch af te sluiten om de nationale veiligheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is alert op het misbruik van de vluchtelingen-en asielinstroom door terroristen of andere jihadistische organisaties naar ons land. Nederland heeft hiervoor extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt. Indien de dreiging groter wordt, zijn er verschillende mogelijkheden om de maatregelen en het toezicht aan te scherpen.
De vraagstelling wekt de indruk dat het praktisch of juridisch mogelijk zou zijn de Nederlandse grenzen hermetisch af te sluiten en zo eenvoudig alle risico’s voor de samenleving weg te nemen. Die indruk is onjuist. Het kabinet kiest ervoor met een groot pakket aan realistische maatregelen, risico’s zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Waarom gedraagt u zich als een vijand van het Nederlandse volk en een terreurvriend?
Dergelijke kwalificaties laat het kabinet voor rekening van de vraagstellers.
De aanwezigheid van contrabande in tbs-klinieken |
|
Harm Brouwer (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «Veel meldingen kinderporno en drugs in tbs-klinieken»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de interne meldingen van ernstige voorvallen met smokkelwaar? Zo ja, betreft het hier recente meldingen die nog niet eerder in de media zijn besproken of aan de Kamer zijn gemeld? Zo nee, wat is uw eerste reactie op dit bericht?
De meldingen die in het ANP-bericht worden aangehaald zijn de Meldingen Bijzonder Voorval die door de tbs-klinieken aan mijn ministerie worden gezonden. Deze meldingen hebben betrekking op ernstige incidenten waarbij contrabande is aangetroffen en zijn derhalve bij mij bekend. De periode waarop deze meldingen betrekking hebben, is januari 2012 tot maart 2016. Dit soort interne meldingen wordt in de regel niet aan uw Kamer gemeld of anderszins openbaar gemaakt.
Is het waar dat het ANP documenten heeft opgevraagd, zoals het bericht meldt, en om welke documenten gaat het? Kunt u de documenten naar de Kamer sturen, voorzien van een toelichting? Zo nee, waarom niet?
Dat is juist. Een journalist van het ANP heeft een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan. Verzocht is om alle meldingen van in beslag genomen contrabande van alle justitiële inrichtingen vanaf 1 januari 2012 openbaar te maken. In reactie op dit verzoek is besloten om de meldingen aan mijn ministerie over het aantreffen van contrabande bij justitiabelen, die in een justitiële inrichting of een tbs-kliniek verblijven, openbaar te maken. De meldingen zijn opgesteld in de periode van januari 2012 tot maart 2016 en hebben betrekking op ernstige incidenten met contrabande. De verstrekte documenten en het besluit op het Wob-verzoek zijn, nadat de persoonsgegevens zijn verwijderd, openbaar gemaakt op www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/06/20/besluit-wob-verzoek-over-in-beslag-genomen-contrabande-in-inrichtingen. In het besluit staat een toelichting op de verstrekte documenten opgenomen.
Is het duidelijk hoe de contrabande, zoals drugs, kinderporno, telefoons, dongels voor internet, USB-sticks etc de klinieken binnen komen? Zo ja, hoe? Zo nee, gaat u onderzoek doen om er achter te komen hoe de contrabande wordt gesmokkeld?
In 2015 heeft de Inspectie van Veiligheid en Justitie onderzocht welke risico’s op invoer en aanwezigheid van contrabande zich voordoen binnen tbs-klinieken en welke maatregelen de klinieken treffen om de invoer en het bezit van contrabande te voorkomen2. Op basis van deze bevindingen heeft de Inspectie aanbevelingen gedaan die door de tbs-klinieken zijn overgenomen en omgevormd tot een plan van aanpak. Dit plan heeft tot doel te komen tot een set doeltreffende, samenhangende maatregelen voor de tbs-sector. Op 27 januari 2016 heb ik het verbeterplan aan uw Kamer verstuurd3.
Welke maatregelen treft u tegen de tbs-ers die deze smokkelwaar voor handen hebben of smokkelen? Hoe vaak heeft u de afgelopen vijf jaar opgetreden tegen tbs-ers of personeel?
Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden of personeel. Indien tbs-gestelden contrabande voorhanden hebben of invoeren kunnen zij op verschillende manieren worden gesanctioneerd door de directeuren. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof, een overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Om zicht te houden op de in de tbs-klinieken aangetroffen contrabande en de getroffen sancties, heb ik met de klinieken afspraken gemaakt over in welke gevallen de klinieken incidenten moeten melden bij DJI. Zo zal het aantreffen van kinderporno, slag- of steekwapens en harddrugs altijd door de klinieken worden gemeld bij DJI met een Melding Bijzonder Voorval. Ook betrokkenheid van personeel dient altijd gemeld te worden.
Alle klinieken hebben een integriteitsbeleid en gedragscode voor het personeel, conform de eisen die ik daaraan stel. Indien personeelsleden deze regels overtreden, bijvoorbeeld door hulp te bieden bij het naar binnen voeren van contrabande, leidt dat tot passende disciplinaire maatregelen zoals ontslag. In de periode van januari 2012 tot maart 2016 zijn geen Meldingen Bijzonder Voorval inzake betrokkenheid van personeel bij de invoer en het bezit van contrabande bij DJI gemeld. Nu in voornoemde periode geen Meldingen Bijzonder Voorval zijn gedaan, hebben de directeuren van de klinieken geen enkele keer opgetreden tegen personeel.
Kunt u aangeven welk plan van aanpak klinieken hebben gemaakt om de smokkel aan te pakken? Heeft u al aanwijzingen dat de plan van aanpak werkt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van bovengenoemd rapport van de Inspectie van Veiligheid en Justitie hebben de tbs-klinieken, zoals ik reeds in het antwoord op vraag 4 heb opgemerkt, een gezamenlijk plan van aanpak inzake contrabande opgesteld. Dit plan beschrijft de stappen die de klinieken samen nemen om de invoer van contrabande (verder) te verminderen. Zo voorziet het plan onder meer in een aanscherping van de toegangscontrole en voeren de tbs-klinieken sinds 1 april 2016 bij binnenkomst een dagelijkse steekproefsgewijze controle van personeel uit. Daarnaast ontwikkelen de tbs-klinieken gezamenlijke standaarden ten aanzien van urine- en kamercontroles die bij de patiënten worden uitgevoerd. Onderlinge reviews zullen het lerend vermogen binnen het tbs-veld versterken en het veiligheidsbeleid optimaliseren.
Op dit moment geven de klinieken uitvoering aan de implementatie van het plan van aanpak. Ik heb vertrouwen in de aanscherpingen die inmiddels hebben plaatsgevonden. Desalniettemin heb ik de Inspectie gevraagd om eind 2016 onaangekondigd en steekproefsgewijs te toetsen hoe deze maatregelen uitwerken. Op dit moment kan nog niet in vergelijking met voorgaande jaren worden vastgesteld, of het plan van aanpak werkt. Dit zal de praktijk in de komende jaren moeten uitwijzen.
Het illegaal aanbieden van kansspelen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u, conform de motie-Van Toorenburg/Mei Li Vos, de kansspelautoriteit al op de hoogte gesteld van de wijze waarop illegale aanbieders van kansspelen bezoekers op hun website, welke eindigt op een zogeheten (punt).nl-extensie, direct doorlinken naar hun website die eindigt op (punt).eu of (punt).com, dit om te voorkomen dat deze aanbieders straks een vergunning krijgen?1
De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met deze praktijk.
Bent u ermee bekend dat deze doorgeleiding van bezoekers op dit moment nog steeds plaatsvindt bij unibet.nl, pokerstars.nl en betsson.nl?
Het is mij bekend dat er aanbieders van online kansspelen zijn die bezoekers van een (punt).nl extensie doorgeleiden.
Kunt u aangegeven (en bij de kansspelautoriteit verifiëren) op welke wijze, in het algemeen en specifiek ten aanzien van de in de vorig vraag genoemde organisaties, gevolg zal worden gegeven aan het tweede gedeelte van de hierboven genoemde motie, welke luidt «teneinde aanbieders die persisteren in het illegale aanbod van kansspelen, een vergunning te weigeren»?
Algemeen geldt dat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een Nederlandse vergunning. Gedurende de transitiefase naar een vergunningenstelsel is het daarom zaak onderscheid te maken tussen welwillende en verantwoord opererende aanbieders en aanbieders die niettegenstaande de aanwijzingen van de kansspelautoriteit persisteren in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod. Het oordeel over de betrouwbaarheid en geschiktheid van individuele vergunningaanvragers is aan de kansspelautoriteit. Het doorlinken van een (punt).nl-extensie naar een andere extensie zal, naast andere aspecten, onderdeel zijn van deze beoordeling door de kansspelautoriteit.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Frontman Pegida Nederland jaagt in Bulgarije op vluchtelingen»1 en «Ehemalige Pegida-Frontfrau verfolgt Flüchtlinge»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de bewaking van de buitengrenzen van de Europese Unie geen aangelegenheid van particuliere Nederlanders is? Zo ja, waarom en wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het iedereen vrij staat om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland, zijn in de lidstaten de bevoegde autoriteiten inderdaad verantwoordelijk voor de controle van de gezamenlijke buitengrenzen van de Europese Unie. Grenscontrole dient plaats te vinden conform het Schengen acquis, in het bijzonder de Schengengrenscode, en de nationale wetgeving van een lidstaat. In de lidstaten is het aan de rechter om te toetsen in hoeverre een lidstaat voldoet aan eisen ten aanzien van grenscontroles. Tevens speelt de Europese Commissie een belangrijke rol hierin. Indien lidstaten uitdagingen ondervinden bij grenscontrole, bijvoorbeeld vanwege hoge instroom van illegale migranten, kunnen zij ondersteuning krijgen van andere lidstaten, de Commissie of agentschappen zoals Frontex.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man? Zo ja, waaruit bestaan die activiteiten? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Ik ben niet op de hoogte van de activiteiten van de in het bericht genoemde Nederlandse man, anders dan uit de berichtgeving in de media naar voren komt. Het staat iedereen vrij om, uiteraard binnen de grenzen van de (straf)wetgeving, activiteiten te ontplooien in binnen- en buitenland.
Voor wat betreft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsmacht over eventuele strafbare gedragingen bepaalt het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer dat op grond van artikel 7 Sr de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Acht u het mogelijk dat de in het bericht genoemde Nederlander feiten begaat die in Nederland strafrechtelijk vervolgbaar zijn? Zo ja, welke strafbare feiten acht u mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het deelnemen aan een zelf benoemd privéleger strafbaar? Zo ja, op grond waarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de activiteiten van rechts-extremistische Nederlanders gevaar in Nederland kunnen opleveren of bijdragen aan een verdeelde samenleving? Zo ja, wat doet u hier concreet tegen? Zo nee, waarom niet?
Indien wordt gedoeld op de vermeende activiteiten van de in het bericht genoemde man, dan zie ik daar voor zover ik kan beoordelen vooralsnog geen direct gevaar in voor de (verdeeldheid van de) Nederlandse samenleving. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Daarnaast blijft voor rechts-extremisten de strijd tegen de (radicale) islam en de komst van vluchtelingen het voornaamste thema. Dit draagt bij aan een verdere polarisatie tussen groepen en een verdeelde samenleving. Doorgaans blijven de acties van extreemrechtse groepen binnen de grenzen van de wet. Ten aanzien van rechts-extremisme in algemene zin is in het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 42) aangegeven dat in Nederland ook rekening gehouden moet worden met aanslagen door personen met andere dan jihadistische motieven, bijvoorbeeld vanuit rechts-extremistische hoek.
Alle betrokken partners houden de ontwikkelingen ten aanzien van rechts-extremisme nauwgezet in de gaten. Net als in relatie tot het gewelddadig jihadisme, zet de rijksoverheid in op een integrale benadering en aanpak van het gewelddadig rechts-extremisme. Gericht op preventie tracht de overheid bijvoorbeeld kwetsbare personen weerbaarder te maken tegen extremistische ideologieën. Bij leerlingen en studenten gebeurt dat onder andere via burgerschapsonderwijs waarbij wordt geïnvesteerd in kritische oordeelsvorming. Daarnaast worden professionals getraind in het signaleren van radicalisering, onder meer via het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering.
Is het mogelijk om aan rechts-extremisten die zich zogenaamd met grensbewaking willen gaan bezighouden een uitreisverbod op te leggen? Zo ja, welke wettelijke mogelijkheden bestaan daarvoor? Zo ja, acht u dit wenselijk en waarom? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?
Op grond van artikel 23 Paspoortwet kan het Nederlandse paspoort vervallen worden verklaard, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon buiten het Koninkrijk handelingen zal verrichten, die een bedreiging vormen voor de veiligheid en andere gewichtige belangen van het Koninkrijk of een of meerdere landen van het Koninkrijk dan wel de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden. Vooralsnog heb ik in deze situatie geen aanleiding om aan te nemen dat een dergelijk gegrond vermoeden bestaat.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Het DNA-verwantschapsonderzoek dat het OM laat uitvoeren bij een te vondeling gelegde baby |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ben u bekend met het artikel «OM laat DNA-onderzoek doen in hoop ouders containerbaby te vinden»?1
Ja.
Wat is de juridische basis voor het gebruik van de Nederlandse DNA-databank, ondergebracht bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), om de identiteit van de ouders van de in oktober 2014 in een container aan de Fritz Conijnstraat in Amsterdam ter vondeling gelegde baby te achterhalen? Acht u het gebruik van deze database voor deze doeleinden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? In hoeverre is dit gangbaar?
Het DNA-verwantschapsonderzoek is geregeld in de artikelen 151da en 195g van het Wetboek van strafvordering (Sv). Deze artikelen bepalen aan welke voorwaarden moet zijn voldaan, wil dit onderzoek kunnen worden ingezet en welke procedure daarbij moet worden gevolgd. Zo moet er op grond van het derde lid van beide artikelen sprake zijn van een verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, of van een van de expliciet genoemde gewelds- en zedenmisdrijven waarop zes jaar of meer gevangenisstraf is gesteld.
In het onderhavige geval is sprake van een opsporingsonderzoek naar poging tot moord en niet naar het te vondeling leggen van een kind. «Te vondeling leggen» veronderstelt dat degene die een kind achterlaat de wens heeft dat het kind gezond en wel gevonden wordt. Daarvan is gezien de omstandigheden van het geval geen sprake. Het is aan de oplettendheid van een voorbijganger te danken dat het kind nog leeft. Voor poging tot moord geldt een wettelijke strafbedreiging van ten hoogste twintig jaar. Het DNA-verwantschapsonderzoek is dit geval derhalve verenigbaar met de juridische mogelijkheden.
In het geval van een verdenking van het feit «te vondeling leggen of verlaten van een kind beneden de zeven jaren» (artikel 256 Wetboek van strafrecht) behoort echter een DNA-verwantschapsonderzoek juridisch nu niet tot de mogelijkheden. Op dit delict staat namelijk een wettelijk strafmaximum van ten hoogste vier jaar en zes maanden. DNA-verwantschapsonderzoek is ook niet mogelijk indien één of beide ouders hun kind te vondeling hebben gelegd. De maximumstraf voor dat misdrijf is op grond van artikel 258 Sr namelijk vijf-en-een-half jaar en valt daarom buiten het bereik van de toepassingsgrens van dat onderzoek. Alleen als het te vondeling leggen van het kind de dood ten gevolge heeft, is een DNA-verwantschapsonderzoek wel mogelijk, omdat het wettelijke strafmaximum op grond van artikel 257, tweede lid, Sr negen jaar is. Het is op grond van het eerste lid van artikel 257 juncto artikel 258 Sr ook toegestaan dat onderzoek uit te voeren indien één of beide ouders hun kind te vondeling hebben gelegd en het kind als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel opgelopen heeft.
Kunt u uiteenzetten of het achterhalen van de identiteit van ouders van vondelingen verenigbaar is met de juridische mogelijkheden en beperkingen voor DNA-onderzoek? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Indien de wettelijke basis voor het gebruik van de Nederlandse DNA-databank voor het doen van verwantschapsonderzoek bij vondelingen ontbreekt, ben u bereid het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek te laten doorzetten? Bent u daarbij voornemens de wet hiervoor aan te passen?
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, is de toepassing van een DNA-verwantschapsonderzoek met gebruikmaking van alle DNA-profielen uit de DNA-databank voor strafzaken in het onderhavige geval wettelijk toelaatbaar en is het niet nodig om de regeling van het DNA-verwantschapsonderzoek op dat punt aan te passen. Niettemin heeft deze vraag mij wel tot het inzicht gebracht dat het wenselijk is om de toepassing van een DNA-verwantschapsonderzoek ook mogelijk te maken indien een kind onder de zeven jaar zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het feit dat hij door een ander dan een ouder te vondeling gelegd of verlaten is (artikel 256 juncto 257, eerste lid, Sr). Dat misdrijf past in de opsomming van de zeer ernstige gewelds- en zedenmisdrijven, bedoeld in de artikelen 151da, derde lid, en 195g, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in het kader waarvan de inzet van DNA-verwantschapsonderzoek nu wettelijk is toegestaan en dat onderzoek kan onder omstandigheden ook een toegevoegde waarde hebben bij het ophelderen van dat misdrijf.
Kunt u verklaren waarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in hetzelfde geval niet toegaf aan de wens van het OM om op basis van hielprikkaarten de identiteit van de ouders te bepalen vanwege het niet willen doorbreken van het medisch beroepsgeheim, terwijl het OM en het NFI hier geen problemen mee lijken te hebben? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het persbericht van het parket Amsterdam van 21 juni 20163 is aangegeven, riep het OM in het najaar van 2015 de hulp in van het RIVM, omdat onderzoek door de politie en het NFI en de vele tips van het publiek niet naar de moeder van de baby hadden geleid. Uit medisch onderzoek bleek dat de baby een hielprik had gehad. Het OM hoopte door vergelijking van de DNA-profielen uit het bloed van een selectie van hielprikken bij het RIVM met het DNA-profiel van het gevonden kind informatie te achterhalen die kon leiden tot de identiteit van de moeder. Het RIVM heeft zich echter beroepen op het medisch beroepsgeheim ten aanzien van deze medische gegevens waardoor de vergelijkingsactie niet kon doorgaan. Het is aan het RIVM om te beoordelen of het aanleiding ziet zich op het medische beroepsgeheim te beroepen. Of dit beroep terecht is gedaan, staat alleen ter toetsing van de rechter.
Kunt u toelichten in hoeverre het wenselijk is dat het OM een voor haar toegankelijke database gebruikt voor verwantschapsonderzoek zonder tussenkomst van een rechter? Zo nee, waarom niet? Is een dit een gangbare praktijk? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 151da, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie slechts na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris een bevel tot het verrichten van een DNA-verwantschapsonderzoek geven waarbij een vergelijking wordt gemaakt met alle DNA-profielen die in de DNA-databank voor strafzaken zijn verwerkt. Er is in dit geval dus geen sprake van een situatie waarin de databank zonder tussenkomst van een rechter wordt gebruikt.
Het bericht dat Turkije Syrische vluchtelingen niet laat uitreizen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Turkije 52 Syrische vluchtelingen met een Duits visum niet laat uitreizen?1 Is dit waar en wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Kortheidshalve verwijs ik u naar de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad2 waar ik op deze kwestie ben ingegaan zoals door uw Kamer verzocht in de Regeling van werkzaamheden van 22 juni jl.
Kunt u bij uw Duitse en Turkse collega’s nagaan wat de reden was voor het niet verstrekken van een uitreisvisum?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er nu gebeuren met deze vluchtelingen met Duits visum die niet mogen uitreizen?
Vooralsnog blijven deze personen en hun gezin in Turkije. Duitsland en Turkije voeren hierover bilaterale gesprekken.
Kunt u, zonder tot de persoon herleidbare gegevens te verstrekken, inzicht bieden in het type personen dat de uitreis geweigerd is? Waren dit bijvoorbeeld ingenieurs, artsen of geschoolde werknemers?
Nee, ik beschik niet over dergelijke gedetailleerde gegevens over de Duitse zaken. Hoe dan ook, in alle contacten tussen de EU en Turkije wordt benadrukt dat het opleidingsniveau van hervestigingskandidaten geen rol mag spelen in de uiteindelijke beslissing die tot hervestiging kan leiden.
Hoeveel inreisvisa aan Syrische vluchtelingen in Turkije zijn reeds door Europa verstrekt? Kunt u ook van hen – geanonimiseerd – opleidingsniveau en medische status verstrekken?
In de periode 4 april tot 27 juni jl. zijn op basis van de EU-Turkije Verklaring 796 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije naar de EU hervestigd. EU lidstaten hebben daarnaast al ingestemd met de hervestiging van ca. 370 Syrische vluchtelingen. De hervestiging van deze groep moet nog plaatsvinden. Het is niet mogelijk om een overzicht met de verzochte gegevens te overhandigen. Deze worden niet zodanig centraal geregistreerd.
Hoeveel inreisvisa heeft Nederland reeds verstrekt in het kader van de Turkijedeal? Kunt u ook van hen – geanonimiseerd – opleidingsniveau en medische status verstrekken?
In de periode 4 april tot 27 juni jl. zijn op basis van de EU-Turkije Verklaring 52 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije naar Nederland hervestigd. Nederland heeft daarnaast reeds ingestemd met de hervestiging van ca. 130 Syrische vluchtelingen. De selectie vindt mede plaats op grond van de UNHCR hervestigingscategorieën, waar medische zaken onderdeel van uitmaken. Tot nu toe is bij de hervestigde en geselecteerde Syrische vluchtelingen sprake van een uiteenlopend opleidingsniveau en is ook sprake van medische omstandigheden.
Hoeveel Syrische vluchtelingen uit Turkije gaat Nederland in totaal opnemen? In welk tijdspad zal dit plaatsvinden? Indien nog niet duidelijk, wat is de inzet van het kabinet op dit punt?
In het kader van de EU-Turkije verklaring is afgesproken dat de EU tot maximaal 72.000 Syrische vluchtelingen zal hervestigen vanuit Turkije. Nederland zal op basis daarvan de komende jaren circa 4.000 Syrische vluchtelingen hervestigen. In dat verband worden voorbereidingen getroffen om elke maand een groep van circa 100 Syrische vluchtelingen vanuit Turkije te hervestigen. Eerste Nederlandse selectiemissies hebben in dit verband al plaatsgevonden.
Hierbij wordt wel opgemerkt dat dit mede afhankelijk is van de wijze waarop de toestroom naar de EU en in het bijzonder Nederland zich de rest van het jaar ontwikkelt en de afspraken tussen de EU en Turkije verder worden uitgevoerd.
Op basis van welke criteria worden Syrische vluchtelingen die vanuit Turkije naar de Europese Unie mogen komen geselecteerd?
Hervestiging vanuit Turkije in dit kader vindt plaats op basis van gestandaardiseerde werkmethoden (Standard Operating Procedures). De door UNHCR opgestelde en wereldwijd gehanteerde criteria voor hervestiging maken hier onderdeel van uit, evenals de toets of iemand op grond van het in een lidstaat geldende nationale asielbeleid in aanmerking komt voor internationale bescherming.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat er slechts laaggeschoolde vluchtelingen of vluchtelingen in een medische noodsituatie naar de Europese Unie komen? 2 Zo nee, waarom niet? Hoe zijn hierover de meningen van de verschillende lidstaten en hoe gaan hierover de onderhandelingen met Turkije?
Deze mening deel ik. Zoals ik ook in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad en hierboven (vraag 4) heb aangegeven wordt in alle contacten tussen de EU en Turkije over en weer benadrukt dat de EU en Turkije niet mogen selecteren op basis van het opleidingsniveau van hervestigingskandidaten. Daarnaast is het uitgangspunt van de bovengenoemde werkmethoden, die de Lidstaten, UNHCR en de Turkse autoriteiten volgen, dat de groep personen die wordt hervestigd, op een gebalanceerde manier is samengesteld en dus bijvoorbeeld niet uitsluitend bestaat uit personen met een ernstige medische problematiek. Deze uitgangspunten worden door alle lidstaten en de Europese Commissie gedeeld. Dit is ook de inzet in de onderhandelingen met Turkije over nieuwe gestandaardiseerde werkmethoden die worden opgesteld ter voorbereiding op een mogelijke inwerkingtreding van het vrijwillige humanitaire toelatingsprogramma (VHAS), zoals op 15 december 2015 door de Commissie aanbevolen.4