Het bericht dat de doorstroming vanuit de vrouwenopvang naar huurwoningen problematisch verloopt |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Doorstromen naar huurwoning problematisch»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht?
Lokale druk op de woningmarkt kan het vrouwen en mannen die na een verblijf in de maatschappelijke opvang (waaronder de vrouwenopvang) er aan toe zijn zelfstandig (al dan niet begeleid) te gaan wonen bemoeilijken een passende woning te vinden. In alle segmenten van de woningmarkt zijn momenteel tekorten, op lokaal niveau verschillen die sterk. Ik ben daarom volop bezig met maatregelen op alle terreinen van de woningmarkt. Zo werk ik aan de uitvoering van de Nationale woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de woningmarkt, en de stimuleringsaanpak flexwonen om te zorgen voor meer tijdelijke woonruimte voor spoedzoekers.
Gemeenten en woningcorporaties hebben de mogelijkheid slachtoffers van huiselijk geweld op diverse wijzen voorrang voor vervolghuisvesting te geven. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gemeenten die geen huisvestingsverordening met urgentiecategorieën hebben, kennen vaak wel een urgentieregeling die uitgevoerd wordt door woningcorporaties. Ook dan kunnen vrouwen uit de vrouwenopvang voorrang krijgen op huisvesting. Bijvoorbeeld als uitvoering van prestatieafspraken tussen gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties. Uit recent onderzoek2 bleek dat 72%3 van de ondervraagde corporaties cliënten die (tijdelijk) hebben verbleven in instellingen voor maatschappelijke opvang (bijvoorbeeld daklozenopvang, blijf-van-mijn-lijf-huis of geestelijke gezondheidszorg) met voorrang huisvesten in hun werkgebied.
Erkent u dat er sprake is van woningnood en een groot tekort aan sociale huurwoningen? Deelt u de analyse dat dit grote tekort doorstroming van de maatschappelijke opvang voor vrouwen naar een huurwoning bemoeilijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoe groot de tekorten aan opvangplekken in de vrouwenopvang zijn, mede als gevolg van de achterblijvende doorstroom vanuit de opvang naar sociale huurwoningen?
Er is geen landelijk beeld van de (eventuele) tekorten aan opvangplekken in de vrouwenopvang. Gemeenten zijn op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verantwoordelijk voor het bieden van opvang aan slachtoffers van huiselijk geweld. In de praktijk wordt dit uitgevoerd door 35 centrumgemeenten Vrouwenopvang. De 35 centrumgemeenten zijn mede namens hun regiogemeenten opdrachtgever voor de vrouwenopvang in hun regio. Slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen echter vanwege veiligheidsredenen niet altijd in hun eigen regio worden opgevangen. Daarom zijn de gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk voor het in stand houden van een goed landelijk stelsel waarin slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling die wegens veiligheidsredenen niet in hun eigen regio kunnen worden opgevangen, in een andere regio kunnen worden opgevangen. Gemeenten hebben hierover afspraken gemaakt in het «Beleidskader landelijke in-, door- en uitstroom crisisopvang & opvang in acute crisissituaties van slachtoffers huiselijk geweld in de vrouwenopvang».
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om voldoende opvangplekken te waarborgen?
Zoals gezegd, gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van veilige opvang aan slachtoffers van huiselijk geweld. Gemeenten krijgen hiervoor een financiële bijdrage via de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang. De vrouwenopvang is een belangrijk onderdeel van de aanpak van huiselijk geweld. Het is van belang om ons te realiseren dat niet alle slachtoffers van huiselijk geweld die bescherming zoeken terecht komen in de opvang. Een steeds groter aantal van deze slachtoffers wordt in een thuisomgeving ambulant begeleid. Dit is in het belang van vrouwen. Instellingen voor vrouwenopvang kunnen deze ambulante begeleiding bieden. Wanneer de veiligheid van slachtoffers ernstig in het geding is, is opvang in een instelling noodzakelijk. Slachtoffers kunnen dan tot rust komen en werken aan hun weerbaarheid en herstel, samen met hun kinderen. Het is daarom belangrijk dat wanneer de veiligheid in gevaar is door huiselijk geweld, dat men terecht kan in de opvang. Desalniettemin is het ook in die gevallen in het belang van vrouwen en kinderen dat de periode in de opvang niet langer duurt dan nodig en dat zij kunnen doorstromen naar een woning wanneer de situatie weer voldoende veilig is. In de rapporten van de Ombudsman «Vrouwen in de knel. Een onderzoek naar knelpunten in de vrouwenopvang» en «Vrouwen uit de knel? Het vervolg» worden knelpunten geschetst waar vrouwen in de opvang tegenaanlopen, onder andere bij de uitstroom uit de opvang. In de antwoorden hieronder ga ik in op hoe deze knelpunten momenteel worden opgepakt.
Wat vindt u ervan dat vrouwen die mishandeld zijn nergens terecht kunnen? Wat kan en wilt u eraan doen dat zij zo snel mogelijk fatsoenlijk kunnen wonen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat vrouwen die mishandeld zijn nergens terecht kunnen. Slachtoffers van huiselijk geweld hebben recht op veilige opvang. Zoals gezegd kan dit op verschillende manieren worden vormgegeven, in een thuissituatie met ambulante begeleiding of wanneer de veiligheid ernstig in het geding is in een opvanginstelling. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het bieden van veilige opvang.
Zoals hierboven ook benadrukt, hebben gemeenten en woningcorporaties de mogelijkheid slachtoffers van huiselijk geweld na een verblijf in de opvang op diverse wijzen voorrang voor vervolghuisvesting te geven en wordt dit ook in veel gemeenten toegepast. Wij stimuleren dat partijen lokaal (prestatie)afspraken maken over de huisvesting van mensen uit de maatschappelijke opvang (waaronder de vrouwenopvang). Uit het rapport «Vrouwen in de knel. Een onderzoek naar knelpunten in de vrouwenopvang» van de Nationale ombudsman uit 2017 bleek dat er een aantal knelpunten speelt bij de uitstroom richting zelfstandig (begeleid) wonen. Recent heeft de Minister van VWS ter verduidelijking van het beleid de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang door middel van een brief4 geïnformeerd over de mogelijkheden die de huidige wet- en regelgeving aan gemeenten biedt om deze knelpunten aan te pakken.
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Ombudsman, «Vrouwen in de knel – het vervolg,»? Wat is uw reactie op het rapport? Deelt u de conclusies? Welke verbeteringen en verslechteringen ten opzichte van het rapport uit 2017 schetst het nieuwe rapport?
Welke aanbevelingen uit «Vrouwen in de knel» van juli 2017 heeft u overgenomen en uitgevoerd? Wat is daarvan het resultaat? Gaat u de overige aanbevelingen alsnog overnemen en uitvoeren?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vrouwen in de vrouwenopvang in financiële problemen worden gebracht door het terugvorderen van de huurtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Omdat het kabinet het onwenselijk vindt dat vrouwen die na een verblijf in de maatschappelijke opvang of blijf-van-mijn-lijfhuizen zelfstandig (begeleid) gaan wonen, als gevolg van terugvorderingen van huurtoeslag soms in de financiële problemen komen, is naar een oplossing gezocht. Op 3 juni jl. informeerde ik uw Kamer per brief7, mede namens de staatssecretarissen van VWS en Financiën, over welke oplossing inmiddels is gevonden voor deze problematiek van terugvorderingen van huurtoeslag.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat de huurtoeslag bij deze vrouwen wordt teruggevorderd en vrouwen te compenseren bij wie dit reeds is gebeurd?
Zie antwoord vraag 9.
Het inzichtelijk maken van (de gevolgen van) het lerarentekort |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u het voorstel van de Algemene Onderwijsbond om scholen te verplichten de gevolgen van het lerarentekort te melden bij de onderwijsinspectie?1 Wat is up reactie daarop?
Ja, dat voorstel ken ik. Tijdens het notaoverleg over de Staat van het Onderwijs op 17 juni heb ik aangegeven dat ik er geen voorstander van ben om registratie te verplichten. Inmiddels is de motie van u, de heer Kwint en mevrouw Westerveld over registratie van het lerarentekort door OCW aangenomen. Ik ga daarom de komende tijd kijken hoe ik hier uitvoering aan kan geven.
Deelt u de mening dat elk kind elke schooldag zeker moet zijn van goed onderwijs? Zo ja, op welke manier garandeert u dat alle kinderen elke schooldag goed onderwijs krijgen? Zo nee, waarom niet?
De kwaliteit van het onderwijs staat voorop, ook als er tijdelijk noodmaatregelen moeten worden getroffen door het lerarentekort. Bij signalen dat zaken uit de hand lopen, of dat de veiligheid of kwaliteit op een school in het geding is, zal de inspectie contact opnemen met het bestuur. De inspectie vraagt altijd eerst naar de aard en achtergrond van een situatie, en naar mogelijke oplossingen. Mocht de situatie voortduren, dan kan de inspectie vragen om een plan van aanpak, waarin het bestuur aangeeft hoe het gaat sturen op herstel van de situatie.
Bent u bekend met de geluiden dat sommige klassen maanden achtereen een bepaald vak niet krijgen en er kinderen zijn die vier in plaats van vijf dagen naar school gaan vanwege het ontbreken van leraren? Vindt u het wenselijk om in beeld te hebben voor hoeveel en welke kinderen een dergelijke situatie geldt? Zo nee, waarom niet?
Voor het primair onderwijs geldt dat er bij de Inspectie geen gevallen bekend zijn waarin leerlingen structureel vier in plaats van vijf dagen naar school gaan. In het voortgezet onderwijs moeten scholen per schooljaar ten minste 189 dagen onderwijs verzorgen. Daarbij kunnen zij op jaarbasis twaalf voor leerlingen roostervrije dagen inplannen, waarvan maximaal zes rondom de centraal vastgestelde zomervakantie. Ook hebben VO-scholen de wettelijke ruimte om het onderwijs naar eigen (professioneel) inzicht in te richten en te plannen. Dat kan door elk vak elke week op het lesrooster te zetten, maar ook bijvoorbeeld door sommige vakken modulair aan te bieden, zodat leerlingen zo’n vak niet het hele jaar volgen, maar bijvoorbeeld alleen de eerste of tweede helft van het jaar. Belangrijk daarbij is dat de verplichte onderwijsinhouden aan bod komen en dat leerlingen voldoende onderwijs volgen, zodat zij aan het eind van elk leerjaar goed toegerust kunnen doorstromen naar de volgende klas, na de onderbouw in beginsel alle profielen nog kunnen kiezen en uiteindelijk goed voorbereid zijn op de examens, het vervolgonderwijs en hun (toekomstige) plek in de samenleving.
Voor mijn reactie op uw vraag over het in beeld brengen van dergelijke situaties, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er nu geen volledig en accuraat overzicht is van waar het lerarentekort tot problemen leidt, en welke oplossingen scholen daarvoor inzetten? Zo nee, bent u bereid dit actuele overzicht te delen? Zo ja, deelt u de conclusie dat dit betekent dat onbekend is hoeveel en welke kinderen niet elke schooldag goed onderwijs krijgen en u daarmee niet kan garanderen dat alle kinderen elke schooldag goed onderwijs krijgen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat bij het huidige grote lerarentekort het onverantwoord is om niet in beeld te hebben hoeveel en welke kinderen elke schooldag goed onderwijs krijgen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om een dergelijk overzicht te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Schokkende verschillen tussen de schooladviezen die Friese kinderen in groep 8 krijgen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat klopt er van de bevindingen van het Fries Sociaal Planbureau dat er bij de schooladviezen enorme verschillen bestaan tussen diverse Friese gemeenten?1
Het is mij bekend dat er regionale verschillen bestaan tussen regio’s als het gaat om de hoogte van de schooladviezen. In niet-stedelijke gebieden scoren leerlingen vaker hoger op de toets dan hun schooladvies. Dit is overigens niet alleen in Friesland het geval, zie mijn eerdere antwoorden op Kamervragen over soortgelijke problematiek in de provincie Drenthe.2
Tevens worden hier minder adviezen na een hoger toetsadvies bijgesteld. Dit is ook een van de constateringen in de brief over schooladviezen en resultaten op eindtoets in schooljaar 2017–2018, die ik uw Kamer 29 november 2018 heb doen toekomen.3
Loopt het noordoostelijk deel van Fryslân op dit punt ook ernstig uit de pas met grote delen van de rest van de provincie?
De bevindingen van het Fries Sociaal Planbureau laten zien dat in vergelijking met de hele provincie, in het noordoosten van Friesland meer leerlingen hoger scoren op de eindtoets dan hun schooladvies. Het gaat om een verschil van circa 10 procent.
Hoe beoordeelt u deze stand van zaken?
Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Eerder wees ik uw Kamer er al op dat vooral in minder stedelijke regio’s sprake lijkt te zijn van onderadvisering. Deze ontwikkeling heeft dus al langer mijn aandacht.
Het is daarom goed dat in Friesland – net als in andere niet-stedelijke regio’s – een positieve dalende trend is te zien in het percentage adviezen dat moet worden heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan wordt bijgesteld. Ondanks deze positieve ontwikkeling blijf ik werk maken van het tegengaan van deze regionale verschillen in advisering en bijstelling. Ik ga daar uitgebreider op in, in mijn brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing PO, die ik u separaat doe toekomen.
Wat doen de betrokken scholen met de verplichting om het gegeven advies tegen het licht te houden als de Centrale Eindtoets een flinke afwijking naar boven vertoont?
Op basis van landelijke gegevens van voorgaande schoolgaande jaren is bekend dat van circa een kwart van de leerlingen met een heroverweging het schooladvies wordt bijgesteld. Wanneer er sprake is van een verschil van een heel schoolniveau tussen het schooladvies en de eindtoets, wordt van één van de drie leerlingen het advies bijgesteld.
Hoe verklaart u dat in en gemeente als Achtkarspelen heel veel leerlingen een te laag schooladvies krijgen maar het vervolgens ook nog eens zeer beperkt wordt bijgesteld?
Dit is door mij of het Fries Sociaal Planbureau niet onderzocht. Zoals ik in het antwoord op de eerste vraag aangaf, is op basis van landelijke gegevens bekend dat beide vaak samen gaan: leerlingen in deze regio’s scoren vaak beter op de eindtoets dan hun schooladvies en hun hogere toetsadvies leidt minder vaak tot een bijstelling.
Hoe verklaart u dat desondanks het Dockinga College in Dokkum qua opstroom een normale school is? Had de opstroom niet juist groter moeten zijn bij deze mate van onderadvisering vanuit de basisscholen?
Dit is door mij of het Fries Sociaal Planbureau niet onderzocht. Op basis van landelijke gegevens is bekend dat leerlingen met een advies dat lager is dan hun toetsadvies niet noodzakelijk altijd opstromen. Daarbij speelt helaas een rol dat leerlingen doorgaans presteren conform wat er van hen wordt verwacht, de selffulfilling prophecy., 4 5 Daarnaast speelt een rol dat in minder stedelijke regio’s er ten onrechte sprake lijkt te zijn van een lager ambitieniveau bij zowel ouders als scholen.6
Ziet u een verband met analoge berichten over basisscholen in Groningen?2
Dat verband zie ik. Ook in Groningen is – net als in andere niet-stedelijke regio’s – sprake van onderadvisering.8In de brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po die ik u separaat doe toekomen, ga ik nader in op achterliggende oorzaken van onderadvisering en de mogelijkheden om de effecten van onderadvisering te verminderen.
Ziet u mogelijkheden om de rol van de afstand tot de school in zo’n plattelandsregio te beperken?
Die mogelijkheden zie ik niet. Bovendien is het de vraag of dit een oplossing biedt voor het probleem. Eerder meldde ik u al dat de nabijheid van vo-scholen wel van invloed lijkt te zijn op onderadvisering door scholen.9 Daarnaast speelt een verschil in ambitieniveau een rol. Ik vind het belangrijk om hier maatregelen op te nemen die zoveel mogelijk aangrijpen op zaken die verschil kunnen maken, waardoor eventuele onderadvisering tijdig kan worden gecorrigeerd. Mijn brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing PO gaat hier uitgebreider op in.
Wat wilt u in het algemeen ondernemen tegen deze schokkende verschillen?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 en vraag 8.
Leerlingen op basisscholen in achterstandswijken die massaal kampen met problemen bij taal en leren, concentratieproblemen en ouders die hun kinderen vaak niet kunnen helpen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kloppen de bevindingen van het onderzoek van onderzoeksbureau MWM2 dat volgens bijna 90 procent van de leerkrachten kinderen in armoedige wijken vaak een taalachterstand hebben, terwijl dit in reguliere wijken bij nog geen kwart van de leerlingen zo is, en volgens bijna driekwart van het onderwijzend personeel leerlingen in achterstandswijken concentratieproblemen hebben, terwijl dit in andere wijken ongeveer de helft is?1
Ik herken het signaal dat er scholen in wijken met armoedeproblematiek zijn waar veel achterstandenproblematiek speelt, waar taalachterstanden en concentratieproblemen onderdeel van zijn. Het bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs is ook een van de prioriteiten van dit kabinet.3 In het onderwijsachterstandenbeleid voor basisscholen maak ik zelf geen onderscheid tussen wijken, omdat het meetellen van buurtkenmerken niet zorgt voor een significant betere voorspelling voor het risico van een kind op een onderwijsachterstand. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat vooral gezinskenmerken en één schoolkenmerk een significante rol spelen in het voorspellen van het risico van een kind op een onderwijsachterstand.4 In wijken met veel achterstandenproblematiek zullen over het algemeen meer kinderen naar school gaan met een groter risico op een onderwijsachterstand, doordat bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders hier gemiddeld meestal lager is. Hierdoor ontvangen scholen in deze wijken meer onderwijsachterstandenbudget.
De exacte cijfers die in het onderzoek worden genoemd zijn mij niet zodanig bekend en deze zijn ook lastig te verifiëren. Het onderzoek kent maar een beperkt aantal respondenten en de persoonlijke beleving van de respondenten staat centraal. Ook hebben de respondenten zelf aangegeven of hun school in een «achterstandswijk» gevestigd is of niet. Op basis van deze resultaten kan ik niet goed inschatten of de bevindingen generiek van toepassing zijn op de situatie op alle scholen. Ik ken ook scholen in wijken met achterstandenproblematiek die het heel goed doen. Ik verwacht dus dat de bevindingen uit het onderzoek niet één-op-één toepasbaar zijn op alle scholen in deze wijken. Dit neemt niet weg dat ik, zoals eerder aangegeven, het signaal herken dat deze problematiek op sommige scholen speelt.
Wat betekenen deze omstandigheden voor de kansengelijkheid voor de kinderen in achterstandswijken?
De omstandigheden zoals die in het onderzoek worden beschreven zijn voor wat betreft kansengelijkheid voor kinderen in wijken met achterstandenproblematiek uiteraard niet positief. Dit kabinet staat voor een inclusieve samenleving waarin iedereen mee kan doen en iedereen een eerlijke kans heeft om iets van haar of zijn leven te maken. Om de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen voer ik hier samen met Minister van Engelshoven in alle onderwijssectoren actief beleid op, zoals we hebben omschreven in onze brief «Bevorderen van kansengelijkheid in het onderwijs» van 13 maart jongstleden.5 Daarnaast sluiten we met de Gelijke Kansen Alliantie aan op bestaande of nieuwe lokale initiatieven. Via de Gelijke Kansen Alliantie sta ik in contact met het Jeugdeducatiefonds, een van de opdrachtgevers van dit onderzoek, met name gericht op de aanpak van (kinder)armoede die we samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelen. Ook ondersteunen we basisscholen met problematiek rond onderwijsachterstanden financieel met de onderwijsachterstandsmiddelen. Jaarlijks ontvangen basisscholen circa € 290 miljoen en gemeenten € 490 miljoen aan onderwijsachterstandsmiddelen.
Ik zie echter ook dat sommige scholen, vaak scholen in wijken met veel problematiek, kampen met een opeenstapeling van uitdagingen, zoals veel achterstandsleerlingen, een tekort aan personeel en/of ziekteverzuim, veiligheidsproblematiek in de school, financiële krapte en verouderde gebouwen. Niet alleen de rijksoverheid, maar ook gemeenten hebben hier een rol in, in elk geval op het gebied van huisvesting. Op dit moment onderzoek ik samen met DUO en de Inspectie van het Onderwijs wanneer er op een school sprake is van een opeenstapeling van problemen. Tegelijk besef ik dat er scholen zijn in een vergelijkbare situatie waar de opeenstapeling van problematiek niet lijkt te spelen.
Hoe beoordeelt u de roep van leerkrachten in achterstandswijken die kleinere klassen, meer ondersteunend personeel en meer geld van de overheid willen?
Ik ken scholen in wijken met achterstandenproblematiek die heel goed onderwijs bieden en bijvoorbeeld zelfs het predicaat «excellent» hebben gekregen. Het is niet per definitie zo dat op alle scholen met leerlingen met achterstandenproblematiek een tekort aan personeel of budget wordt ervaren. Dit neemt niet weg dat ik zie dat er veel gevraagd wordt van leraren op scholen met veel achterstandenproblematiek. Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, bestaat er juist voor scholen met onderwijsachterstandenproblematiek het onderwijsachterstandenbeleid. Hiervoor krijgen basisscholen en gemeenten met achterstandenproblematiek extra geld om achterstanden onder hun leerlingen en peuters te bestrijden.
Tevens wordt er dit jaar een programma opgesteld en uitgevoerd, waarvan kennisverspreiding een belangrijk onderdeel is. Vanuit dit programma zullen basisscholen de komende jaren worden ondersteund bij de ontwikkeling en inzet van effectieve interventies om onderwijsachterstanden te bestrijden. De bestaande kennis over effectieve interventies wordt beter toegankelijk gemaakt voor basisscholen en samen met onderzoekers worden interventies (door)ontwikkeld. Scholen die niet aan in het programma deelnemen, maar voor wie de informatie wel relevant is, zullen actief worden benaderd, zodat zoveel mogelijk kinderen met een onderwijsachterstand hiervan profiteren.
Voor goed onderwijs zijn natuurlijk voldoende en goede leraren nodig. Het lerarentekort is ongelijk verdeeld en baart mij zorgen.6 We ondersteunen scholen en gemeenten in de aanpak van het lerarentekort, onder meer door middel van een uitkering aan de G4 via het gemeentefonds. Schoolbesturen en lerarenopleidingen kunnen subsidie aanvragen voor de specifieke aanpak van het lerarentekort in hun regio. Indien nodig kunnen zij specifieke maatregelen treffen voor scholen met een complexe leerlingenpopulatie.
Daarnaast wordt de subsidie voor het vrijroosteren van leraren verlengd. Deze subsidie is bedoeld voor de professionalisering van leraren en het gericht ondersteunen van achterstandsleerlingen. Met de subsidie kunnen leraren twee jaar gedeeltelijk vrij worden geroosterd voor deelname aan coachingsactiviteiten en voor intensieve begeleiding van leerlingen.
Welke consequenties verbindt u aan de situatie die zonder wijziging van beleid, nu dreigt te ontstaan voor de betrokken kinderen?
Zoals eerder beschreven herken ik de situatie van de leerlingen op sommige basisscholen in wijken met een grote armoedeproblematiek. Ik voer al actief beleid om basisscholen met onderwijsachterstandenproblematiek te ondersteunen. In de bovenstaande antwoorden heb ik daarvoor concrete voorbeelden gegeven.
Het bericht ‘IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht « IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust» van 27 april jl?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u in tegenstelling tot de Hoge Commissaris voor de Vluchtingen van mening bent dat Noord-Irak veilig is voor de yezidi’s?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
Wat betreft de Koerdische opvangcapaciteit merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Bent u bekend met het feit dat de Koerden die al zorg dragen voor bijna 1 miljoen vluchtelingen en hun capaciteit daarmee vrijwel is uitgeput? Zo ja, hoe kunt u dan stellen dat vluchtelingen in de tentenkampen op onderdak en voldoende voedsel kunnen rekenen? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de zorg in de tentenkampen toereikend is, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat Koerden yezidi’s soms tegenhouden en uitzetten naar andere gebieden? Zo ja, wat betekent dat voor het terugsturen van de yezidi’s? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de yezidi’s terug kunnen naar vluchtelingenkampen in Noord-Irak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel yezidi’s op de nominatie staan om terug gestuurd te worden?
De etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers wordt niet bijgehouden. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Geldt het beleid van de overheid nog steeds dat de yezidi’s een kwetsbare groep zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom yezidi’s dan alsnog teruggestuurd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een onderscheid is tussen niet tegen de regels in gaan en het uitzetten van mensen naar een – in de ogen van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen – onveilig gebied?
Uit de beschikbare informatie volgt niet dat de Koerdisch Autonome Regio niet geschikt zou zijn als opvang voor ontheemden. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio ook niet onveilig – zie de recente rapporten van UNHCR van mei 2019.
Bij de individuele asielaanvraag wordt uitdrukkelijk gekeken wat het persoonlijk relaas van iemand is. Als een jezidi destijds uit Centraal-Irak naar de Koerdisch Autonome Regio is gevlucht en daar de afgelopen jaren zonder noemenswaardige problemen heeft gewoond en nu pas door is gereisd naar Nederland en hier asiel aanvraagt, dan wordt dit meegenomen bij de beoordeling van het beschermingsverzoek. Als laatste woon/verblijfplaats wordt dan net als bij andere zaken, aangenomen dat dit de Koerdisch Autonome Regio is en wordt individueel bezien of het redelijk is dat iemand daar naartoe terug kan keren.
Zoals ik hiervoor heb aangewezen, zal ik bij de beoordeling van de asielaanvraag van jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar nu verblijven ervan uitgaan dat zij afkomstig zijn uit Centraal-Irak. Voor hen is het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing.
Het bericht ‘Bowing to U.S. demands, UN waters down resolution on sexual violence in conflict’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bowing to U.S. demands, UN waters down resolution on sexual violence in conflict» van 24 april jl.?1
Ja.
Betreurt u het dreigement van de VS met een veto indien de passage «sexueal and reproductive health» zou blijven staan in de resolutie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit kenbaar gemaakt?
Ja, het kabinet betreurt het door u aangehaalde dreigement van de VS. Nederland heeft zich tijdens de interventie in het open debat expliciet uitgesproken voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Welke gevolgen heeft het schrappen van deze passage voor de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld?
De resoluties uit 2009 en 2013 zijn nog altijd volledig van kracht. De gevolgen van de nieuwe resolutie moeten bezien worden, maar de resolutie heeft geen directe consequenties voor de hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Organisaties en landen kunnen uiteraard nog altijd aan seksuele en reproductieve gezondheid van slachtoffers van seksueel geweld blijven werken.
Welk effect heeft de herbevestiging van de aangenomen resoluties uit 2009 en 2013 voor de (medische) hulp aan vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u de uitspraak van de Franse ambassadeur bij de Verenigde Naties (VN) Francois Delattre: «It is intolerable and incomprehensible that the Security Council is incapable of acknowledging that woman and girls who suffered from sexual violence in conflict -and who obviously didnt choose to become pregnant- should have the right to terminate their pregnancy»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft u dit kenbaar gemaakt?
Ja. Nederland heeft in zijn interventie expliciet verwezen naar, en steun uitgesproken voor, de Franse uitspraak.
Is het u bekend hoeveel andere leden van de VN Veiligheidsraad deze uitspraak openlijk onderschrijven?
Dit is niet precies na te gaan. Naast Frankrijk spraken ook het Verenigd Koninkrijk, België en Zuid-Afrika een kritische stemverklaring uit, waarin zij het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten benadrukten. Ook de Dominicaanse Republiek had zich in haar interventie voor de stemming hiervoor uitgesproken.
Zijn er gevolgen voor de financiering van het VN Bevolkingsfonds UNFPA? Zo ja, welke?
Er zijn geen gevolgen voor de financiering van UNFPA.
Kunt u toelichten op welke wijze de voorgenomen verwijzing naar het Internationaal Strafhof is afgezwakt en in hoeverre het Internationaal Strafhof nog een rol speelt of kan spelen bij het bestrijden en voorkomen van geweld tegen vrouwen en meisjes?
In een eerste versie van de resolutie stond expliciet dat vooral het Internationaal Strafhof de strijd tegen straffeloosheid van de meest ernstige internationale misdrijven tegen vrouwen en meisjes heeft versterkt. In de uiteindelijke versie is de verwijzing naar het Internationaal Strafhof onder druk van een aantal leden van de Veiligheidsraad, waaronder de VS, verwijderd en in plaats daarvan gesteld dat alle nationale en internationale hoven en tribunalen hier aan hebben bijgedragen.
Het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof is het eerste internationale instrument geweest waarin verschillende vormen van seksueel en gender gerelateerde misdrijven werden opgenomen als misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven of, in bepaalde gevallen, genocide. Daders van deze misdrijven kunnen hierdoor vervolgd worden, ook als een land wiens onderdanen het betreft of op wiens grondgebied de misdrijven hebben plaatsgevonden dit niet wil of kan. Het zichtbaar ter verantwoording roepen van personen die verdacht worden van dergelijke misdrijven geeft een signaal aan potentiële plegers.
Het bericht ‘Mozambique: Cyclone Victims Forced to Trade Sex for Food’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mozambique: Cyclone Victims Forced to Trade Sex for Food»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Human Rights Watch over de verhalen van slachtoffers, bewoners en hulpverleners over lokale gemeenschapsleiders, die misbruik maken van hun machtspositie bij de distributie van voedsel? Zo ja, wat is uw reactie over deze opstelling van de lokale gemeenschapsleiders? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen?
De Nederlandse ambassade in Mozambique heeft gesproken met de onderzoeksjournalist van Human Rights Watch (HRW) die de berichten over machtsmisbruik door lokale gemeenschapsleiders in Mozambique naar buiten bracht.
Misbruik door lokale gemeenschapsleiders van hun machtspositie bij voedseldistributie is volstrekt onacceptabel. Nederland is van mening dat lokale leiders die zich schuldig maken aan machtsmisbruik binnen het Mozambikaanse rechtssysteem moeten worden berecht en bestraft. Nederland vraagt via verschillende kanalen aandacht voor de positie van kwetsbare mensen en gaat het gesprek met de overheid aan om misbruik aan te kaarten en om concrete maatregelen te vragen.
Deelt u de mening dat met name de positie van vrouwen en kinderen in omstandigheden zoals die zich nu in Mozambique voordoen bijzonder kwetsbaar is en het van groot belang is dat zij bescherming krijgen?
Ja, die mening deel ik. Om misbruik van vrouwen en kinderen te voorkomen en tegen te gaan zijn door de VN de Prevention of Sexual Exploitation and Abuse(PSEA)-richtlijnen ontwikkeld. VN-instellingen, partnerorganisaties en de lokale overheid moeten zich aan deze richtlijnen houden. De richtlijnen schrijven voor wanneer en door wie actie moet worden ondernomen in geval van machtsmisbruik.
Maakt u zich zorgen om de situatie van honderdduizenden vrouwen die door de gevolgen van de cycloon kwetsbaar zijn voor mishandeling, ook met het oog op de volgende cycloon die deze regio bedreigt?
Ik maak mij inderdaad grote zorgen over (seksueel) geweld, machtsmisbruik en uitbuiting waar vrouwen in dergelijke noodsituaties mee te maken kunnen krijgen. Nederland zet zich samen met diverse (internationale) partners actief in voor bestrijding van grensoverschrijdend gedrag in de hulpsector. Vanuit het principe van «zero tolerance for inaction» volgt Nederland nauwgezet of door betrokken organisaties adequaat wordt gehandeld conform de gemaakte afspraken, ook in Mozambique. Zie Kamerbrief d.d. 15 november 2018, (Kamerstuk 35 000-XVII, nr. 10) getiteld Rapportage over bestrijding seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulp- en OS-organisaties2.
Hoe verhouden de leidende beginselen van de Verenigde Naties (VN) inzake interne verplaatsing die bepalen dat ontheemden het recht hebben om bescherming en humanitaire hulp te vragen en te ontvangen van autoriteiten zich tot het machtsmisbruik door lokale leiders dat zich in sommige gebieden in Mozambique nu voordoet?
De hulpverlening in Mozambique wordt geleid door het Mozambikaanse Instituut voor Rampenmanagement (INGC) met ondersteuning van de VN en andere internationale organisaties, zoals het Rode Kruis. Het beleid van de VN en andere hulporganisaties is om voedsel- en noodhulppakketten direct onder getroffenen te verdelen en niet via lokale gemeenschapsleiders. Naast de internationale hulp bestaat er een aanzienlijke stroom van hulpgoederen die door Mozambikaanse burgers, bedrijven en de Mozambikaanse overheid zelf ter beschikking worden gesteld aan slachtoffers. Deze goederen worden grotendeels buiten de VN en internationale organisaties om gedistribueerd.
De VN voert een Zero Tolerance beleid aangaande seksuele exploitatie en uitbuiting. De VN wijst alle betrokken partijen continu op de richtlijnen met betrekking tot PSEA en de verplichting om klachtenmechanismes op te zetten. Helaas lijken, volgens de berichten van Human Rights Watch, lokale leiders toch misbruik te hebben gemaakt van de situatie van hulpbehoevenden.
Sinds het verschijnen van de berichten heeft de VN het beleid rondom PSEA in Mozambique verder aangescherpt en bespreekt de VN dit op verschillende niveaus met de Mozambikaanse overheid. De VN heeft reeds in een vroeg stadium honderden hulpverleners en medewerkers van de Mozambikaanse overheid en het maatschappelijk middenveld getraind op het gebied van PSEA. Ook zijn PSEAfocal points ingesteld voor ondersteuning van mogelijke slachtoffers.
Ook het Mozambikaanse INGC onderschrijft het PSEA-protocol. De getroffen bevolking is doormiddel van een poster campagne van het INGC en de VN in diverse talen geïnformeerd dat het een misdaad is om seksuele diensten in ruil voor hulp te vragen.
Heeft u contact opgenomen of gaat u – in bilateraal of multilateraal verband – contact opnemen met uw Mozambikaanse ambtsgenoot om dit machtsmisbruik te onderzoeken en maatregelen te treffen?
De Nederlandse Ambassadeur in Mozambique zal de zorgen over machtsmisbruik op korte termijn in bilateraal verband opbrengen tijdens een gesprek met Mozambikaanse Minister van Gender, Kinderzaken en Sociale Zaken. De Nederlandse Ambassadeur zal in dit gesprek benadrukken dat daders vervolgd moeten worden en slachtoffers van de ramp bescherming moet worden geboden tegen dergelijk machtsmisbruik.
Ook heeft de ambassade de berichten, direct nadat deze uitkwamen, met de VN en EU-vertegenwoordigers in Mozambique besproken. De VN heeft, met steun van Nederland, de Mozambikaanse autoriteiten verzocht om een officieel onderzoek in te stellen en aangedrongen op aanvullende maatregelen om misbruik door lokale ambtenaren te voorkomen.
Daarnaast zal de Ambassadeur op korte termijn de getroffen regio’s opnieuw bezoeken en spreken met de lokale bevolking en maatschappelijke organisaties over de situatie waarin vrouwen verkeren, de problemen die vrouwen ervaren en mogelijke oplossingen.
Heeft u contact gehad met het VN Wereldvoedselprogramma over mogelijke maatregelen die de distributie van voedsel en het opstellen van distributielijsten onttrekken aan de macht van de lokale leiders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit te doen en zo ja, ziet u mogelijkheden om hiervoor in internationaal verband steun te vergaren?
De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging in Rome heeft naar aanleiding van de berichtgeving direct contact opgenomen met het VN Wereldvoedselprogramma. Zoals aangegeven is het beleid van de VN, en dus ook van het VN Wereldvoedselprogramma, om voedsel- en noodhulppakketten direct onder getroffenen te verdelen en niet over te laten aan lokale leiders. Het WFP heeft direct een onderzoek ingesteld, dat bevestigde dat medewerkers van VN-agentschappen en gelieerde hulporganisaties niet betrokken zijn geweest bij deze praktijken.
Het VN Wereldvoedselprogramma intensiveerde het contact met de Mozambikaanse autoriteiten over concrete maatregelen om misstanden te bij voedseldistributie door lokale leiders te voorkomen.
Deelt u de trieste constatering dat wanneer vrouwen meer betrokken zouden zijn bij en meer invloed zouden hebben op de voedseldistributie en de samenstelling van de distributielijsten veel gevallen van misbruik zouden zijn voorkomen?
Ja, ik deel die constatering. Volgens de Mozambikaanse richtlijnen dient noodhulp te worden gedistribueerd via een dorpscomité bestaande uit vijf mannen en vijf vrouwen. In de beginfase van de huidige noodsituatie blijkt dit echter niet altijd te zijn gebeurd, bijvoorbeeld bij voedseldroppings. In de gesprekken van Nederland met de Mozambikaanse autoriteiten en betrokken organisaties wordt het belang van evenwichtige representatie benadrukt en gezocht naar mogelijkheden om vrouwen meer bij het distributieproces te betrekken.
Wat zouden naar uw mening de internationale partners, met name de VN, kunnen doen om meer toezicht te houden op het gedrag van lokale ambtenaren tijdens de distributie van humanitaire hulp?
De VN en internationale partners hebben een belangrijke rol in het bewust maken van slachtoffers van rampen over hun rechten, het organiseren van klachtensystemen en het voorkomen van misbruik bij hulpverlening. Ook dringen zij aan bij de nationale overheid om een Zero Tolerance beleid te voeren. In geval van wangedrag is het van belang dat altijd de dialoog wordt aangegaan met de overheid en betrokken organisaties en aangedrongen op concrete stappen om de schuldigen aan te pakken en herhaling te voorkomen.
Het bericht ‘UNHCR evacueert honderden vluchtelingen uit kamp bij Tripoli’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «UNHCR evacueert honderden vluchtelingen uit kamp bij Tripoli»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie in de vluchtelingenkampen in Libië die – in de woorden van Matthew Brook van de UNHCR-missie in Libië – nog nooit zo gevaarlijk is geweest en dat het van levensbelang is dat vluchtelingen die in gevaar zijn worden vrijgelaten en geëvacueerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze vluchtelingen te helpen?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van gestelde vragen door uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 april jl. waar op deze vragen nader wordt ingegaan.2
Wat vindt u van de oproep van Amnesty International om te (laten) onderzoeken onder welke omstandigheden de twaalf migranten gewond zijn geraakt?
Het kabinet betreurt het voorval in het Qasr Ben Ghasir detentiecentrum. Nederland vindt het belangrijk dat alle partijen bij een gewapend conflict zich aan het internationaal recht houden. Mogelijke schendingen hiervan moeten in de eerste plaats worden onderzocht en personen verantwoordelijk voor deze schendingen mogen niet ongestraft blijven. Het kabinet benadrukt dan ook het belang van strafrechtelijk onderzoek en daarmee de noodzaak voor het afleggen van verantwoording.
Heeft het verzoek van Italië via de Europese Unie (EU), u inmiddels bereikt? Zo ja, op welke manier gaat u zich in EU-verband inzetten? Zo nee, bent u bereid zelf overleg op Europees niveau te initiëren?
Voor zover bekend bij het kabinet heeft Italië een verzoek aan de Europese Commissie gedaan, niet aan de lidstaten. Het kabinet is niet bekend met de inhoud van het verzoek of een eventuele reactie van de Europese Commissie. Uiteraard volgt het kabinet de situatie in Libië nauwlettend. Ten aanzien van de inzet van het kabinet verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van vergelijkbare vragen gesteld op 23 april jl.3
Wat is uw reactie op de situatie bij het detentiekamp in de buitenwijk Tajoura, waar vluchtelingen die de mogelijkheid om te vluchten is geboden, het kamp niet durven te verlaten uit angst dat ze in gevechten rond de hoofdstad terechtkomen? Ziet u mogelijkheden om deze vluchtelingen in veiligheid te brengen?
Sinds het uitbreken van het geweld rondom Tripoli, is de onveiligheid in detentiecentra toegenomen, zo ook in het detentiecentrum in de buitenwijk Tajoura. In de avond van 7 mei heeft er een luchtaanval plaatsgevonden gericht op een munitieopslagplaats van de militie die het detentiecentrum in Tajoura onder controle heeft. Er zijn geen gewonden gevallen, maar dit incident benadrukt de zorgwekkende situatie van migranten en vluchtelingen in detentiecentra die zich in conflictzones bevinden. Ten aanzien van de mogelijkheden om vluchtelingen in detentiecentra in veiligheid te brengen, verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van vergelijkbare vragen gesteld op 23 april jl.4
Ziet u mogelijkheden om de UNHCR te ondersteunen om de 3.000 mensen die nog vastzitten in kampen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
De toegang weigeren van een haatprediker tot Nederland |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «COC: weiger haatprediker toegang tot Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hetgeen de in het bericht genoemde prediker over LHBTI’s en de Holocaust zegt meer dan verwerpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat op het standpunt dat in de Nederlandse samenleving ruimte is voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld op enige grond, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Onze vrijheden zijn geen vrijbrief voor onverdraagzaam gedrag waarmee andere vrijheden worden begrensd. Het kabinet is er alles aan gelegen om krachtig op te treden tegen extremistische sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid, op verzoek van de Kamer, in zijn brief van 28 mei 2018 een overzicht gegeven van de integrale aanpak tegen extremistische sprekers en de verspreiding van radicaal gedachtegoed, inclusief strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke maatregelen.2 Deze maatregelen zijn van toepassing op visumplichtige en niet-visumplichtige derdelanders.
In het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 en begeleidende Kamerbrief van de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2019 leest u, welke maatregelen het kabinet heeft genomen – en de komende jaren nog zal nemen – om de veiligheid te bevorderen van specifiek lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele personen, transgender personen en intersekse personen (LHBTI).
Uit het hierboven geschetste handelingskader volgt uit het hierboven geschetste handelingskader dat ik maatregelen heb genomen om de inreis van betrokkene in de Schengenzone te voorkomen.
Deelt u de mening dat de genoemde uitspraken indien die in Nederland zouden worden geuit tot vervolging zouden kunnen leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is dat beschermd dient te worden en dat die bescherming er ook uit bestaat dat misbruik van die vrijheid ten behoeve van haatzaaien of andere strafbare feiten tegen gegaan moet worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon de toegang tot Nederland te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de genoemde prediker al meer dan genoeg zijn om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over welke juridische mogelijkheden beschikken u of uw diensten om deze persoon indien hij onverhoopt toch toegang tot Nederland heeft weten te krijgen uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alles wat mogelijk is moet worden gebruikt om deze man indien hij naar Nederland is gekomen zo snel als mogelijk moet worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'De yezidi’s zijn hun familie en cultuur kwijt»?1
Ja.
Is het u bekend dat veel van de yezidi vrouwen en kinderen nog steeds onvindbaar zijn of gevangen? Zo ja, kunt u een inschatting maken van het aantal dat nog onvindbaar is of gevangen?
De meest recente cijfers uit een VN-rapport van februari 2019 geven aan dat er op 29 november 2018 nog 3,083 jezidi’s in gevangenschap zitten of vermist worden, waarvan 1,427 vrouwen en meisjes en 1,656 mannen en jongens. De VN heeft geen recentere cijfers, maar verwacht dat deze cijfers nu lager zullen zijn na de val van Baghouz. Het VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) – waaraan Nederland ook bijdraagt – is momenteel bezig met het onderzoeken van massagraven waar vermoedelijk jezidi-slachtoffers zijn begraven. Er zijn nog geen gegevens beschikbaar over deze opgravingen, maar mogelijk zullen de bevindingen ook effect hebben op het aantal vermisten.
Bent u bekend met het werk van Yazidi House? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisatie om te bezien of en hoe, de internationale gemeenschap deze organisatie zou kunnen ondersteunen?
Er zijn zowel in Irak als Syrië als in Nederland diverse organisaties die zich inzetten voor de jezidi’s. Naast Yazidi House zijn er verschillende organisaties die zich specifiek met de positie van jezidi’s bezig houden, zoals Yazda, de stichting waarbij Nobelprijswinnares Nadia Murad is betrokken. Ook zijn er verschillende organisaties die zich inzetten voor de rechten van minderheden in Irak, zoals de Ma’asarat Foundation en zijn er verschillende hulporganisaties die onder andere jezidi’s ondersteunen (zie ook het antwoord op vraag 10 en 11).
Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben bij hun bezoeken aan Irak jezidi-vertegenwoordigers gesproken. Medewerkers van de ambassade in Bagdad en het consulaat-generaal in Erbil ontmoeten regelmatig vertegenwoordigers van diverse jezidi-organisaties, waaronder bovengenoemde organisaties. Daarnaast wordt de situatie van jezidi’s regelmatig in bilateraal en multilateraal verband opgebracht. Bij die gesprekken komt uiteraard ook aan de orde hoe de jezidi-gemeenschap en de betrokken organisaties het beste ondersteund kunnen worden.
Kunt u aangeven of er meer vergelijkbare organisaties zijn die zich op deze manier inzetten voor de Yazidi’s? Zo ja, heeft u contact opgenomen met deze organisaties om te bezien of en hoe de internationale gemeenschap deze organisaties zou kunnen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zeggen hoeveel IS-enclaves onder controle van het Syrische regime zijn?
In het regimegebied ten oosten van Palmyra richting Der-Ezzor bevinden zich nog een aantal actieve IS-enclaves. Het is voor het kabinet niet mogelijk om vast te stellen of (voormalige) tot slaaf gemaakte jezidi’s zich daar bevinden. Nederland onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met het Assad-regime en het kabinet heeft geen eigenstandige informatie over regime-acties om mogelijke tot slaaf gemaakte jezidi’s te bevrijden. Het kabinet is niet bekend met NGOs of andere organisaties die toegang hebben tot ISIS-enclaves.
Weet u of het Syrische regime onderzoekt of er zich onder de IS-families yezidi-slaven bevinden? Zo ja, weet u of het Syrische regime actie onderneemt om deze yezidi-slaven weg te halen uit de IS-enclaves? Zo nee, zijn er mogelijk NGO’s die toegang hebben tot de IS-enclaves en hier informatie over zouden kunnen verschaffen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u geschokt over de voortdurende slavernij van en de handel in yezidi’s? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met uw internationale collega’s? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de val van het kalifaat, blijft de situatie van de jezidi-gemeenschap zorgelijk. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden. De positie van minderheden wordt in verschillende fora besproken, onder anderen laatst in de VN-Veiligheidsraad bij het debat over seksueel geweld in conflict, waarbij de jezidische Nobelprijs-winnares Nadia Murad aanwezig was.
Op welke wijze zou de internationale gemeenschap kunnen bijdragen aan het bevrijden van de tot slaaf gemaakt yezidi’s en het tegengaan van de handel in yezidi’s?
Verschillende landen uit de internationale gemeenschap maken zich hard voor het lot van de jezidi’s, waaronder Nederland. In de gebieden die heroverd zijn op ISIS, zoals het recent bevrijde Baghouz, wordt er aandacht besteed aan de jezidi’s die zich daar bevinden. Bij het verlaten van Baghouz zijn bij screenings de jezidi’s separaat opgevangen zodat ze zo snel mogelijk terug gebracht konden worden naar Irak. In Irak wordt er ondersteuning geboden aan de jezidi-slachtoffers, onder andere door het door Nederland gesteunde programma van Norwegian Peoples Aid (zie ook antwoord op vraag 10).
Is het u bekend hoeveel humanitaire organisaties zich nog bevinden in Duhouk en omgeving en waarom humanitaire organisaties daar wegtrekken? Is er iets dat u kunt doen om te bevorderen dat organisaties zich blijven inzetten in deze regio?
De humanitaire situatie in Irak heeft in 2018 en begin 2019 een lichte verbetering doorgemaakt en zodoende is het geen zgn. «L3 crisis» (hoogste status crisis) meer volgens de VN. Hierdoor zijn er minder fondsen beschikbaar voor humanitaire organisaties in Irak. Er zijn echter nog wel degelijk humanitaire organisaties ter plekke. De precieze hoeveelheid fluctueert van gebied tot gebied. Tegenwoordig wordt het overgrote deel van humanitaire hulp (80%) door de Iraakse regering gegeven. Er wordt daarnaast ingezet op een transitie van humanitaire hulp naar stabilisatie, wederopbouw en ontwikkelingshulp. Ondanks het wegtrekken van een deel van de humanitaire organisaties blijft Nederland zich actief inzetten, onder anderen via opvang in de regio-middelen. Deze richten zich op onderwijs, werkgelegenheid en bescherming in onder anderen Nineva en Dohuk.
Steunt u, met het belang dat u hecht aan psychosociale programma’s in opvangkampen, hulporganisaties als SEED? Zo ja, hoeveel organisaties die psychosociale programma’s verzorgen ondersteunt Nederland? Is er in EU-verband steun voor deze organisaties? Zo nee, bent u bereid in EU-verband steun te vergaren?
Nederland steunt verschillende programma’s op het gebied van geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun, zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld een programma van Terre des Hommes in Tel Afar dat geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun biedt aan teruggekeerde jongeren. Dit programma zal lopen tot april 2021. Daarnaast steunt Nederland een programma van Norwegian People’s Aid dat tracht de dienstverlening op gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (waaronder psychosociale hulp, case management en life skills) aan, en re-integratie van met name jezidi-ontheemden (vrouwen en meisjes in het bijzonder) te verbeteren.
Ook in Europees verband zet Nederland zich in. Via Nederlandse bijdragen aan het Madad-fonds (European Union Regional Trust Fund in response to the Syrian crisis) zet Nederland zich ook in voor psychosociale zorg in Irak. Het Madad-fonds draagt onder andere bij aan een project voor psychosociale hulp van het Iraakse Rode Halve Maan. Daarbij doet Nederland beleidsbeïnvloeding op hoog niveau voor een betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun bij humanitaire coördinatie en responsmechanismen en spreekt partners aan tot het oppakken van mental health and psychosocial support(MHPSS). Tevens organiseert Nederland in oktober 2019 een internationale bijeenkomst over geestelijke gezondheid en psychosociale steun.
Wat kunt u aanvullend doen om de opvang van de yezidi’s in veilige regio te ondersteunen, gezinshereniging te bevorderen en medische en psychosociale hulp te verbeteren?
Het kabinet zet zich in voor stabilisatie en (waar het Irak betreft) wederopbouw van de gebieden die heroverd zijn op ISIS zodat uiteindelijk ontheemden weer terug kunnen keren naar hun plek van herkomst. Zo steunt Nederland het Funding Facility for Stabilisation(FFS) van de VN met een totaal van 57 mln Euro sinds 2014. Het FFS zet zich in voor het herstellen van de basisvoorzieningen in onder andere Sinjar. Ook draagt Nederland bij aan het verminderen van slachtoffers door landmijnen en explosieve oorlogsresten in het gebied via steun aan partners United Nations Mine action Service (UNMAS) en ontmijnings-NGO Mines Advisory Group (MAG). Nederland heeft nieuwe bijdrage aan UNMAS Irak in overweging ook met het oog op Sinjar. Via UNICEF steunt Nederland het bieden van onderwijs in bevrijde gebieden, waaronder in Sinjar. Door middel van het bovengenoemde opvang in de regio partnerschap gaat Nederland bijdragen aan juridische hulp, toegang tot documentatie, onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt. De precieze invulling en doelgroepen worden momenteel uitgewerkt. Daarnaast steunt Nederland het VN onderzoek mechanisme voor de misdaden van ISIS in Irak (UNITAD) met 500.000 Euro voor bescherming van getuigen en ondersteuning van slachtoffers.
De te lange wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wachtlijsten transgenderzorg opgelopen tot enkele jaren»1?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachtlijsten in de transgenderzorg? Klopt het dat het Amsterdam UMC geen wachttijden meer deelt? Wat is uw reactie daarop?
De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies «Verlichting van knelpunten in de transgenderzorg» een overzicht gegeven van de wachttijden bij verschillende instellingen die transgenderzorg bieden (zie Kamerstuk 31 016 nr. 189, p.7 en verder).
Op de website van het Kennis- en Zorgcentrum voor genderdysforie van het Amsterdam UMC worden maandelijks de actuele wachttijden gepubliceerd. Op dit moment staan er meer dan 1.400 mensen op de wachtlijst voor een eerste gesprek, de intake. Hierdoor is de wachttijd opgelopen tot meer dan twee jaar voor volwassenen en ruim anderhalf jaar voor kinderen en adolescenten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat het geen exacte uitspraak meer kan doen over de lengte van de wachttijd, maar dat het slechts bij benadering kan aangeven hoe lang deze minimaal zal zijn.
Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg heb aangegeven, heb ik binnenkort meer zicht op de ontwikkeling van de wachttijden en zal ik u voor de zomer van 2019 een brief toesturen waarmee ik u daarover zal informeren.
Herkent u dat ondanks de verhoogde capaciteit bij verschillende ziekenhuizen, het gebrek aan capaciteit de oorzaak is voor de te lange wachtlijsten? Kunt u daarbij inzicht geven in de tekorten aan gespecialiseerd personeel op de arbeidsmarkt?
Een tekort aan capaciteit is één van de redenen voor de wachtlijsten in de transgenderzorg, maar zoals de kwartiermaker ook heeft aangegeven in zijn advies is een belangrijke oorzaak van de lange wachttijden ook de sterk stijgende vraag naar transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 189). Zoals ik in mijn reactie op het Schriftelijk Overleg met betrekking tot het advies van de kwartiermaker transgenderzorg ook heb aangegeven, zijn er met de aanstaande en aangekondigde uitbreidingen kansen voor een robuuste structurele uitbreiding van de capaciteit. De trage opstart van de gewenste capaciteitsgroei heeft primair te maken met fundamentele keuzes die zorgaanbieders (moeten) maken om zich te gaan richten op de zorg voor transgenders. Daarnaast is er een krapte als gevolg van de allocatie van beschikbare capaciteit in operatiekamers. Wat de tekorten op de arbeidsmarkt betreft: voor zowel het psychologisch/psychiatrisch traject, als het endocrinologisch en zelfs het chirurgisch deel van een zorgketen, geven betrokkenen aan dat binnen afzienbare tijd voldaan zou kunnen worden aan een eventuele opleidingsbehoefte. De activiteiten in 2019 zullen leiden tot meer inzichten in de eventuele knelpunten waar aanvullende actie gewenst is.
Deelt u de mening dat dergelijk lange wachtlijsten onaanvaardbaar zijn? Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de wachtlijsten op korte termijn, en voor in de toekomst, in te korten?
Ook ik vind de lange wachtlijsten voor transgenderzorg onwenselijk. In oktober 2018 is het bureau Zorgvuldig Advies aangesteld als kwartiermaker. Zorgverzekeraars Nederland is opdrachtgever van dit project. Het Ministerie van VWS is nauw betrokken bij de voortgang, en het Ministerie van VWS en de zorgverzekeraars financieren gezamenlijk de opdracht aan de kwartiermaker. Het advies van de kwartiermaker is gericht op het weergeven van de probleemanalyse met betrekking tot de wachtlijsten transgenderzorg en op het weergeven van de oplossingsrichtingen. In 2019 gaat de kwartiermaker transgenderzorg aan de slag met de implementatie van zijn advies. Hij heeft onder meer tot doel:
Dit vraagt van alle partijen in de transgenderzorg betrokkenheid, inzet en ook een aanpassing van hun werkwijze. Dat geldt zowel voor de zorgverzekeraars, die het advies krijgen om extra capaciteit in te kopen voor transgenderzorg en om daarbij rekening te houden met de door de kwartiermaker geformuleerde randvoorwaarden voor transgenderzorg, als voor de zorgaanbieders die onder meer het advies krijgen om op andere wijze in netwerken te gaan samenwerken en meer maatwerk te bieden bij de zorg aan transgenders. Partijen in het veld geven mij aan dat zij hier welwillend en op constructieve wijze aan (zullen) meewerken. Uiteraard zal ik daar van mijn kant ook medewerking aan verlenen en zal ik er ook op toezien dat partijen hun verantwoordelijkheid (blijven) nemen.
Kunt u inschatten of het Radboud UMC in Nijmegen daadwerkelijk vanaf 2020 transgenderzorg voor jongeren zal kunnen leveren?
Ik heb deze week van het Radboud UMC begrepen dat de Raad van Bestuur van het ziekenhuis positief is over de plannen om te starten met de zorg aan transgender kinderen. Er is daarmee nog niet definitief besloten dat het Radboud UMC deze zorg gaat verlenen; het besluit ligt nog voor bij de Medezeggenschapsraad. Indien ook de Medezeggenschapsraad positief is, is het Radboud UMC voornemens om begin 2020 te starten met het verlenen van deze zorg. Het Radboud UMC heeft mij laten weten dat dit proces niet verder kan
worden bespoedigd, aangezien de tussenliggende tijd nodig is om voorbereidingen te treffen met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid en een doelmatige inrichting van deze zorg.
Wat is uw reactie op de stelling van patiëntenorganisatie Transvisie dat de transgenderzorg af kan met minder inzet van psychologen en dat dit tevens bijdraagt aan maatwerk?
Het is niet aan mij om mij uit te spreken over de inhoud van het zorgaanbod. Ik kan wel zeggen dat de kwartiermaker transgenderzorg in zijn advies aangeeft dat rekening moet worden gehouden met verschillen tussen transgenders en maatwerk moet worden geboden. Zorgaanbieders zouden volgens de kwartiermaker sneller dan nu gebeurt onderscheid kunnen maken bij de intake van nieuwe transgenders naar draagkracht of lijdensdruk. In het advies staat dat verschillende gesprekspartners aangeven dat het na één of enkele gesprekken mogelijk is om met een voldoende mate van zekerheid te bepalen of sprake is van een goede uitgangspositie voor een transitie, of extra zorg en ondersteuning nodig is en of hier specifieke expertise voor nodig is (bijvoorbeeld vanwege ernstige co-morbiditeit, twijfel of onvoldoende draagkracht).
Wat vindt u van de in het artikel gedane suggestie om een voorrangsregeling in het leven te roepen voor transjongeren?
Ik vind dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden; dat is een belangrijke reden waarom het Ministerie van VWS en Zorgverzekeraars Nederland gezamenlijk hebben besloten tot het aanstellen van de kwartiermaker transgenderzorg. De kwartiermaker transgenderzorg heeft in zijn advies aangegeven dat prioriteit bij het verlagen van wachttijden bij (vroeg) pubers/adolescenten zou moeten liggen, vanwege het geestelijk lijden/de psychische problemen die in deze groep vaker voorkomen (wat naast lijden van het individu zelf ook lijden van de ouders en omgeving met zich brengt). En ook omdat in deze leeftijdsfase met hormonale behandeling het ontwikkelen van geslachtskenmerken geremd kan worden en daarmee ingrijpend medisch handelen tot op zekere hoogte voorkomen kan worden. Ik heb begrip voor de argumenten van de kwartiermaker maar zoals ik al aangaf vind ik dat de wachttijden voor transgenderzorg over de hele linie verlaagd moeten worden. Het is aan de zorgverzekeraars en zorgaanbieders om, met het advies van de kwartiermaker in de hand, de wachtlijsten voor transgenderzorg terug te dringen en daarbij zo nodig prioriteiten te stellen.
Vervolging van de Palestijnse mensenrechtenverdediger Issa Amro |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Amnesty International, «Authorities must drop charges against human rights defender Issa Amro for peaceful criticism»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de stelling van Amnesty International dat de vervolging van mensenrechtenverdediger Amro door de Palestijnse Autoriteit (PA) wegens kritiek die hij op sociale media op de PA heeft geuit, «de zoveelste vernietigende klap voor de vrijheid van meningsuiting in Palestina» is?
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de toenemende inperkingen van de maatschappelijke ruimte in de Palestijnse gebieden. De zaak van de heer Amro is hier een sprekend voorbeeld van. De EU en het kabinet dringen er dan ook bij de Palestijnse Autoriteit op aan om te handelen in lijn met fundamentele normen op het terrein van mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Op welke wijze kunt u de oproep van Amnesty International ondersteunen dat de Palestijnse autoriteiten alle aanklachten tegen Amro onmiddellijk moeten intrekken, aangezien kritiek op functionarissen nooit als een misdaad aangemerkt mag worden?
Het kabinet ondersteunt de oproep om de aanklachten in te trekken die vallen onder het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht. De Palestijnse Autoriteit moet ervoor zorgen dat er ruimte is voor vrijheid van meningsuiting, ook als dit gepaard gaat met kritische uitlatingen over het eigen beleid. Het kabinet heeft daarom bij de Palestijnse Autoriteit (PA) aangedrongen op het waarborgen van de ruimte voor mensenrechtenverdedigers en andere critici om het beleid en handelen van de PA te monitoren en waar nodig te bekritiseren.
Deelt u de mening van Front Line Defenders dat het recente besluit van een Palestijnse rechtbank om de hoorzitting in de rechtszaak tegen Amro tot 22 mei 2019 te verdagen, deel uitmaakt van een patroon van juridische intimidatie?2
Het kabinet is van mening dat mensenrechtenverdedigers hun werk goed en veilig moeten kunnen doen zonder het slachtoffer te worden van bedreigingen, arrestaties, geweld of andere vormen van intimidatie door overheden of anderen. De vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren passen binnen een vrije en democratische samenleving. Dat maatschappelijke organisaties zich genoodzaakt voelen het werk hierdoor te staken is betreurenswaardig. Het kabinet dringt er zowel bij de Israëlische autoriteiten als bij de Palestijnse Autoriteit op aan dat deze mensenrechten gerespecteerd worden en dat de maatschappelijke ruimte gewaarborgd wordt. Dit is ook benadrukt in een gezamenlijke verklaring van 27 EU-lidstaten in de VN Veiligheidsraad eind vorige maand.
Op welke wijze volgt u de parallelle vervolging van Amro door de Israëlische autoriteiten? Kunt u de Kamer nader over deze rechtszaak, die loopt voor een Israëlische militaire rechtbank, informeren? Zo nee, waarom niet?
De EU en Nederland volgen beide rechtszaken tegen Amro nauwgezet, onder andere door het bijwonen van hoorzittingen.
De heer Amro werd in 2016 voor het eerst voor het Israëlische (militaire) gerecht gebracht op grond van overtredingen die hij zou hebben begaan in de periode tussen 2010 en 2016. Sindsdien hebben verschillende hoorzittingen plaatsgevonden, de laatste op 7 april jl., waarbij getuigen zijn gehoord. Tijdens de laatste zitting werd Amro vrijgesproken van 2 van de in totaal 18 aanklachten. De Palestijnse zaak tegen de heer Amro leek sinds oktober 2017 stil te liggen, totdat deze begin dit jaar door een Palestijnse rechtbank in Hebron weer geopend werd. De volgende hoorzitting is gepland op 22 mei.
Deelt u de mening van Front Line Defenders dat Amro het doelwit is van juridische intimidatie door de Israëlische en Palestijnse autoriteiten uitsluitend vanwege het vreedzame en legitieme werk dat hij als mensenrechtenverdediger in bezet Palestijns gebied verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de Palestijnse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 4.
Betreurt u dat Youth Against Settlements (YAS), de jongerenorganisatie in Hebron waar Amro bij betrokken is, zich genoodzaakt voelde haar activiteiten te staken tot de intimidatiecampagne tegen Amro en YAS ophoudt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om Youth Against Settlements te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de ontwikkelingen sinds uw vorige antwoorden op vragen over de arrestatie en detentie van Amro (Kamerstuknummer 2017D28497)?
Zie antwoord vraag 5.
Is het u bekend of de EU nog altijd Amro bijstaat met diplomatieke steun in de rechtszaken die de Palestijnse en Israëlische autoriteiten tegen hem hebben aangespannen? Zo ja, hoe?
De EU en verscheidende lidstaten, waaronder Nederland, hebben hoorzittingen bijgewoond. Dit is ook gedaan door vertegenwoordigers van andere landen zoals de Verenigde Staten en Canada.
Op welke wijze staat Nederland Amro bij? Bestaat die bijstand ook uit het bijwonen van zittingen voor Palestijnse en Israëlische rechtbanken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gitarist en oud-student UvA zucht in Egyptische cel»?1
Ja.
Heeft u sinds in mei 2018 Rami Sidky is opgepakt contact gehad met de Egyptische autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland heeft de zaak van Rami Sidky meerdere malen onder de aandacht gebracht bij de Egyptische autoriteiten. Tijdens haar bezoek aan Egypte in april jl. bracht de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse zorgen over deze zaak over aan de Egyptische autoriteiten. Eerder vroeg de Nederlandse ambassadeur in Egypte hiervoor al aandacht en verzocht Nederland op hoog ambtelijk niveau de Egyptische ambassadeur om meer informatie over de zaak.
Is er sinds mei 2018 contact geweest met de UVA om te vragen wat u zou kunnen doen om de UVA te ondersteunen? En zo nee, waarom niet? En zo ja, wat heeft dit contact opgeleverd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in contact met de Universiteit van Amsterdam en er wordt informatie uitgewisseld over ontwikkelingen rond de zaak van Sidky.
Heeft u contact gehad met het Europees parlement, de VN-Mensenrechtenraad, de EU external action service, en/of de Duitse overheid die zich hebben uitgesproken over deze zaak? Eb zo nee, waarom niet? En zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Nederland onderhoudt contact met andere EU-lidstaten en gelijkgezinde landen, waaronder Duitsland, over deze zaak. Op voorspraak van Nederland is de zaak van Sidky toegevoegd aan de lijst met zaken die in EU-verband wordt gemonitord. De EU-delegatie zal, samen met één van de lidstaten, de rechter toestemming vragen de zitting bij te wonen.
Voelt u, voor een oud student van een Nederlandse universiteit zoals Rami Sidky, een bijzondere verantwoordelijkheid voor de situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan?
Mensenrechten vormen een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid en de vrijheid van meningsuiting vormt één van de prioriteiten van het Nederlands mensenrechtenbeleid. De zaak van Rami Sidky maakt veel los in de Nederlandse maatschappij en heeft dan ook de aandacht van het kabinet. Zoals aangeven in antwoord op vraag 2 en 4 heeft Nederland de zaak meerdere malen aangekaart bij de Egyptische autoriteiten en wordt ingezet op monitoring van de rechtszaak.
Bent u bereid in aanvulling op uw laatste brief over de situatie in Egypte waarin u ingaat op de mensenrechtensituatie in Egypte, zich in dit geval rechtstreeks uit te spreken richting de Egyptische autoriteiten en de zorgen over de situatie van Rami Sidky over te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische overheid aan te spreken over de duur en de wijze waarop Rami Sidky in voorhechtenis zit, zonder directe toegang tot zijn advocaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen?
In de Egyptische Grondwet is vastgelegd dat voorarrest maximaal twee jaar mag duren. De berichten dat Sidky geen toegang heeft tot zijn advocaat zijn zorgelijk, en Nederland heeft dit aangekaart bij de Egyptische autoriteiten, meest recent tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Egypte begin april.
Heeft u aanvullende informatie over de gronden waarop Rami Sidky nog altijd in voorhechtenis zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u laten weten op welke termijn u verwacht dat er een einde komt aan de voorhechtenis en wat de volgende fase zal zijn?
Nederland heeft de Egyptische autoriteiten meermaals verzocht de gronden waarop Sidky sinds mei 2018 wordt vastgehouden te delen. Tot op heden is nog geen aanvullende informatie door de Egyptische autoriteiten beschikbaar gesteld. Zo lang deze informatie niet wordt overhandigd, zal Nederland bij de autoriteiten het verzoek tot informatie blijven herhalen en aandacht blijven vragen voor de zaak van Sidky.
Bent u bereid bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op onmiddellijke vrijlating van Rami Sidky? Zo nee, waarom niet?
Egypte is een soevereine staat met een eigen rechtspraak waar Nederland zich niet in kan mengen. Het kabinet zal de zaak wel blijven volgen en de Egyptische autoriteiten oproepen tot een transparante en eerlijke procedure.
Geweld tegen vrouwen in Vietnamese textielfabrieken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het onderzoek van Fair Wear Foundation en Care International waarover The Guardian schrijft dat bijna de helft van de ondervraagde textielarbeiders in Vietnam seksueel wordt misbruikt of geïntimideerd op de werkvloer1? Wat is uw reactie daarop?
Seksuele intimidatie en ongewenste omgangsvormen zijn helaas een serieus probleem in de textielsector wereldwijd. Daarom is Gender Based Violence een van de drie thema’s in het partnerschap tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Fair Wear Foundation (in alliantie met CNV Internationaal en Mondiaal FNV). Het onderzoek van Fair Wear Foundation (verder FWF) en Care International onder vrouwelijke textielarbeiders in Vietnam toont opnieuw het belang aan van het aanpakken van deze problemen. Het rapport heeft nog een concept-status. Uit de reeds bekende samenvatting blijkt dat van de 763 geïnterviewde vrouwen 43,1% aangaf minstens een vorm van geweld en/of intimidatie te hebben ervaren tijdens het werk. Een op de tien vrouwelijke textielarbeiders die recentelijk een andere baan hadden gezocht, deed dit vanwege een ervaring met geweld en/of intimidatie. Dit zijn zorgwekkende cijfers.
Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat er een verband is tussen hoge werkdruk en excessief overwerk enerzijds en ongewenste omgangsvormen anderzijds. Het kabinet steunt de opvatting van FWF dat inkopende merken een verantwoordelijkheid hebben voor het bevorderen van een respectvolle omgang met werknemers en om excessief overwerk te voorkomen, bijvoorbeeld door middel van betere inkooppraktijken. Er is met het onderzoek een positief verband aangetoond tussen het bestaan van respectvol gedrag en klachtenprocedures in fabrieken en een afname van geweld en (seksuele) intimidatie. Het kabinet steunt FWF en de vakbonden om dergelijke maatregelen in fabrieken te stimuleren.
De Internationale Arbeidsconferentie bespreekt in juni aanstaande een voorstel voor een nieuwe conventie aangaande geweld op de werkvloer. Het rapport van FWF geeft aan dat een dergelijke conventie zeker relevant is voor textiel producerende landen. Het kabinet zal de Kamer binnenkort informeren over de Nederlandse opstelling ten aanzien van de voorgestelde conventie.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de onderzoekers om te bezien of, al dan niet vertrouwelijk, inzichtelijk gemaakt kan worden of zich onder de ondervraagden vrouwen bevinden die kleding maken in fabrieken waar Europese of Nederlandse kledingmerken inkopen? Zo nee, waarom niet?
De ervaring van FWF en ILO Better Work is dat dit probleem niet gesignaleerd wordt via reguliere fabrieksinspecties. De geïnterviewde vrouwen namen daarom op anonieme basis deel aan groepsdiscussies, buiten de fabrieken, op plekken waar zij zich comfortabeler voelden om over dit onderwerp te spreken. Om die reden heeft FWF geen informatie beschikbaar over de fabrieken waar de vrouwen werken of de namen van de kledingmerken die afnemen van deze fabrieken. FWF meldt wel dat misbruik en intimidatie in veel fabrieken in de kledingindustrie een probleem zijn en naar verwachting ook voorkomt in fabrieken die aan bedrijven in Nederland en elders in Europa en de VS leveren.
Kunt u uitsluiten dat bedrijven die deelnemen aan het textielconvenant voor verantwoord ondernemen hun (deel)producten inkopen in fabrieken waar deze praktijken voorkomen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat daar zicht op komt?
Het kabinet kan niet uitsluiten dat zich problemen voordoen met arbeidsrechten in textielfabrieken, maar zet zich wel in om deze problemen aan te pakken. Binnen het textielconvenant wordt geweld tegen vrouwen op de werkvloer dan ook meegenomen als één van de risico’s die in het kader van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) moet worden aangepakt. Het convenant helpt bedrijven om hun eigen inkooppraktijken – volgens het onderzoek vaak mede oorzaak van de problemen op de werkvloer – en de arbeidsomstandigheden bij hun leveranciers te verbeteren. Ook bevordert het convenant kennis en bewustzijn van bedrijven op het gebied van gender en arbeidsomstandigheden door middel van trainingen.
Kunt u bevestigen dat alle Vietnamese fabrieken waar bedrijven die aangesloten zijn bij het textielconvenant hun (deel)producten inkopen, een functionerende vakbond hebben? Zo nee, wat zouden de inkopende bedrijven daaraan moeten of kunnen doen?
Vietnam heeft een centralistische vakbond die sterk is vervlochten met de Communistische Partij. De bevoegdheden en formele positie van deze vakbond zijn sterk en dekken de hele textielsector. Productiebedrijven zullen naar deze vakbond verwijzen. Echter, de vakbond mist onafhankelijkheid en een duidelijke aanwezigheid op de werkvloer. De Vietnamese vakbond is zich bewust van het belang van het ontwikkelen van aanwezigheid op de werkvloer en van een systeem met meer vakbondsvrijheid. De vakbond en overheid werken aan het uitbreiden van het aantal vakbonden in Vietnam.
In Vietnam werken FWF en CNV met Vietnamese sociale partners aan het stimuleren van sociale dialoog en collectieve onderhandeling ten behoeve van betere arbeidsomstandigheden en arbeidsrechten in de textielsector. Door de vakbond te ondersteunen bij betere klachtenbehandeling kan geweld tegen vrouwen op de werkplek effectiever worden bestreden. Dat zou ook convenantsbedrijven helpen. Zij zouden dan voorlichting over een dergelijke klachtenprocedure bij de vakbond kunnen bevorderen.
Op welke wijze moeten volgens u bedrijven die inkopen in fabrieken waar vrouwen worden geïntimideerd, seksueel misbruikt en weken van zestig werkuren moeten maken om te overleven, hier hun verantwoordelijkheid in nemen? Kunt u daarbij uiteenzetten wat u als minimale inzet van deze bedrijven verwacht?
In geval van excessief overwerk en intimiderend gedrag in een fabriek verwacht het kabinet dat een inkopend merk onderzoekt of de eigen inkooppraktijken bijdragen aan de schending van arbeidsrechten op de werkvloer. De bedrijven moeten daarbij hun verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld door van hun leveranciers te eisen seksueel misbruik te stoppen en de werkweek terug te brengen naar redelijke arbeidstijden, of door te pleiten voor sociale dialoog.
Kunt u een overzicht geven van welke activiteiten en gesprekken betrekking hebben op maatschappelijk verantwoord ondernemen tijdens de Nederlandse handelsmissie die momenteel gaande is in Vietnam?
Premier Rutte heeft met premier Phuc van Vietnam gesproken over het belang van duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). In dit gesprek heeft premier Rutte aandacht gevraagd voor het belang dat Vietnam de fundamentele ILO conventies gaat ratificeren die het nog niet heeft geratificeerd. Dit is van belang in het kader van het komende bilaterale vrijhandelsverdrag tussen de EU en Vietnam.
Tevens heeft premier Rutte, in aanwezigheid van de Vietnamese premier, een openingsspeech gehouden bij een duurzame modeshow «Walk the Talk», waar kleding werd getoond van merken die lid zijn van FWF. Ook hierbij heeft hij het belang van MVO benadrukt. Het evenement was een item in het landelijke nieuws op TV.
Tijdens de CEO Round Table, onder leiding van vicepremier Hue, premier Rutte en voorzitter van VNO-NCW Hans de Boer, vroegen meerdere CEO’s van Nederlandse bedrijven in Vietnam aandacht voor duurzaamheid in het algemeen en MVO in het bijzonder. Ook is tijdens de missie een evenement georganiseerd met als titel «Sustainable Development Goals: Everybody’s business». Minister van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat, de Vietnamese Minister van Handel, de Vietnam Chamber of Commerce and Industry en VNO-NCW gingen daarbij met elkaar in debat over de rol van overheid en bedrijfsleven ten behoeve van MVO en het behalen van de SDGs.
De ruim 100 deelnemers aan de Nederlandse handelsmissie presenteerden bovendien duurzame oplossingen voor problemen in op het gebied van water, landbouw en energie.
Op welke wijze heeft de Minister-President gereageerd op het betreffende rapport dat hij aangeboden heeft gekregen tijdens de handelsmissie?
Premier Rutte heeft het betreffende rapport niet aangeboden gekregen. Rutte heeft in zijn openingsspeech het belang van gezamenlijke inspanningen voor een duurzame textielsector benoemd. Hij wees op het belang van leefbare lonen en veilige arbeidsomstandigheden, waarbij hij de rol van overheden en andere stakeholders benoemde.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van de Fair Wear Foundation dat met dit rapport arbeidsrechten kunnen worden verbonden aan betere handelsrelaties?
Het kabinet streeft naar duurzame handel, met respect voor arbeidsrechten. Het rapport van FWF geeft aan dat er actie nodig is voor versterking van het respect voor arbeidsrechten. Het Strategisch Partnerschap stelt FWF in staat acties te ondernemen voor gelijke behandeling en ter bestrijding van intimidatie van vrouwen op de werkplek, zoals een pleidooi voor verdergaande bescherming van vrouwen tegen seksuele intimidatie in de nieuwe arbeidswet van Vietnam. Een veiliger werkomgeving in Vietnam maakt het voor Nederlandse bedrijven makkelijker om verantwoord in te kopen en te investeren in de textielsector van Vietnam.
Bron 1: The Guardian, «Revealed: women making clothes for west face sexual abuse»
Een breed plan voor technisch onderwijs dat volgens ondernemersorganisatie Techniek Nederland nu nodig is |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Erkent u de zorgen van de voorzitter van Techniek Nederland over het misverstand dat nog altijd teveel jongeren, ouders, docenten en beleidsmakers het algemeen vormend onderwijs zien als de snelste weg naar succes, maar het onderwijs daardoor massaal mensen opleidt voor beroepen die er straks niet meer zijn?1
Ik erken dat er grote behoefte is aan vakmensen en er zijn in ons onderwijssysteem verschillende routes om daar te komen. Dit kabinet vindt het dan ook van belang om scholen te ondersteunen door het verbeteren van de overgangen tussen primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs, zodat zoveel mogelijk jongeren op een plek in het onderwijs terecht komen, die het beste bij hen past en die hen kansen geeft op een goed arbeidsmarktperspectief (zie ook verder bij antwoord op vraag 3). Tegelijkertijd zie ik dat het goed gaat met jongeren op de arbeidsmarkt, zowel uit het mbo als uit het hoger onderwijs: onze jeugdwerkloosheid is zeer laag, lager dan die van vergelijkbare landen. Daarnaast schat de OECD de negatieve effecten van bijv. robotisering relatief laag in voor Nederland: 11,4% loopt een risico. Daarbij stelt de OECD dat de kans groot is dat nieuwe technologie ook veel nieuwe banen zal creëren.2 Het beeld dat het onderwijs massaal opleidt voor verdwijnende beroepen deel ik niet. Waar beroepen wel verdwijnen of veranderen, is het zaak dat mensen zich blijven ontwikkelen zodat zij inzetbaar blijven. Dit kabinet ondersteunt dit met maatregelen op het terrein van Leven Lang Ontwikkelen.
Deelt u zijn analyse dat wij in een Vierde Industriële Revolutie verzeild zijn geraakt, waarin juist de maakindustrie en technisch vakmanschap van vitaal belang zijn?
Ik deel deze analyse. In een eerdere brief aan uw Kamer benoemt dit kabinet dit ook3.
Hoe beoordeelt u zijn pleidooi voor een «Breed Technisch Onderwijsplan»?
De heer Terpstra beschrijft een breed spectrum aan maatregelen.
Ik juich hybride docenten toe en daarom is dit ook een onderdeel van het plan van aanpak lerarentekort. Hier is uw Kamer al eerder over geïnformeerd4. Ook in het kader van het Techniekpact is er met het concept van «hybride docenten» geëxperimenteerd. Een hybride docent is iemand die deels een aanstelling als docent heeft en deels een aanstelling in het bedrijfsleven. Het is ongewenst voor de continuïteit en planning van zowel scholen als bedrijven als alle docenten hybride zijn. Het is voor docenten wel van groot belang dat ze goed op de hoogte zijn van wat er in het bedrijfsleven speelt. Middelen als docentenstages en hybride leeromgevingen zijn, naast hybride docentschap, daar ook uitstekend geschikt voor.
Een hybride leeromgeving of hybride onderwijs houdt in dat het onderwijs zo is ontworpen dat het schoolse leren wordt verbonden en verweven met het leren in de beroepspraktijk. Het is heel goed als leerlingen in het beroepsonderwijs kennismaken met de praktijk in bedrijven. Daarom is cofinanciering van het bedrijfsleven een vereiste binnen de investering in het technisch vmbo. Met deze investering stimuleer ik dat leerlingen ook een deel van het beroepsgerichte onderwijs in de praktijk leren.
Verder heeft ook het programma Sterk beroepsonderwijs aandacht voor leren in de praktijk. Zo zullen de gemengde en theoretische leerwegen van het vmbo samengebracht worden in één leerweg waarbinnen elke jongere praktijkgericht onderwijs volgt. Zo zorgen we ervoor dat vmbo’ers uit de gemengde en theoretische leerwegen beter zijn voorbereid op het vervolgonderwijs (mbo en havo) en dat alle leerwegen in het vmbo aansluiten bij jongeren met verschillende leerstijlen. Op termijn levert dit een bijdrage aan het verkleinen van de maatschappelijke kloof tussen beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs. Ook ontvangt uw Kamer dit najaar een wetsvoorstel dat vo-scholen, mbo-instellingen en arbeidsmarktpartijen in de gelegenheid stelt samen te kunnen werken om het beroepsonderwijs meer als één geheel vorm te geven. Zo kunnen we ervoor zorgen dat er in de toekomst een voldoende divers aanbod aan beroepsonderwijs is van hoog niveau dat aansluit op de wensen van de (regionale) arbeidsmarkt.
Over de studentenstops bij technische studies is uw Kamer al eerder geïnformeerd5. Een numerus fixus bij technische opleidingen kan tijdelijk nodig zijn om de kwaliteit van een opleiding te waarborgen, maar ik verwacht van hogescholen en universiteiten dat zij het maximale doen om een numerus fixus ook zo snel mogelijk weer in te trekken. In het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid, dat uw Kamer in het najaar ontvangt, wordt een onderbouwing gevraagd voor het instellen van een numerus fixus. Bij de herziening van de bekostiging van het hoger onderwijs is er specifieke aandacht voor de knelpunten van de technische opleidingen. Op 15 mei is het advies van commissie Van Rijn over de herziening gepresenteerd en ik zal hier voor 21 juni op reageren.
Ten slotte dringt de heer Terpstra aan op arbeidsmarktrelevante financiering van opleidingen. Dit lijkt mij in relatie tot het beoogde doel geen nuttig of wenselijk middel. Het huidige onderwijsstelsel voorziet al in zowel de kwalitatieve als kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Dit stelsel bewijst zich, gezien de zeer lage jeugdwerkloosheid6. Zowel in het vo, mbo als hoger onderwijs werken we aan het verbeteren van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB):
Daarnaast zijn er al bestaande maatregelen in het vo, mbo en hoger onderwijs om de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren. Bijvoorbeeld:
Wat is in het bijzonder uw reactie op zijn voorstellen om
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de voorstellen over te nemen en in overleg te treden met Techniek Nederland over de uitwerking en uitvoering van de voorstellen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen rondom de vraag naar technisch opgeleid personeel adresseert dit kabinet binnen het Techniekpact. Uw kamer wordt voor eind mei nader geïnformeerd over de voortzetting van het Techniekpact. Techniek Nederland zit bij het Techniekpact aan tafel.
Daarbij moeten we beseffen dat er meerdere sectoren op de arbeidsmarkt zijn die kampen met een personeelstekort, zoals de onderwijssector zelf. De voorstellen van Techniek Nederland moeten in dat bredere perspectief worden bezien. Mijn collega’s en ik blijven vanzelfsprekend in gesprek met de heer Terpstra en andere (technische) werkgeverspartijen, zodat wij ook in de toekomst kunnen samenwerken aan passende oplossingen voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt.
Werkgevers kunnen eraan bijdragen te laten zien hoe mooi een loopbaan vanuit het technisch beroepsonderwijs kan zijn. Het technische bedrijfsleven kan bijdragen aan een hogere instroom van jongeren door zichzelf als aantrekkelijke werkgever te positioneren en zo jongeren aan te trekken tot een loopbaan in de techniek of technologie. Een goed voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld de Carrière Startgarantie, die het Rotterdamse bedrijfsleven in samenwerking met STC en het Techniek College Rotterdam geeft aan studenten in procestechniek, maintenance en Civiele techniek/Infra. Door deze garantie zijn studenten verzekerd van een stageplaats, extra begeleiding via een mentor uit het bedrijfsleven en een carrièrestart in de sector na het behalen van een diploma.
Het bericht ‘Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niger, part 1: At the centre of a brewing militant storm» van de New Humanitarian van 28 maart 2019, en van het bericht «Niger, part 2: Counting the dead, waiting for justice» van de New Humanitarian van 1 april 2019?
Ja.
Deelt u de zorgen over het toenemend aantal vluchtelingen in de regio Tillabéri en Tahoua in Niger en het toenemende geweld en onrust in deze gebieden?
Nederland deelt de zorgen over de verslechtering van de veiligheidssituatie in deze regio’s. Het geweld in de grensregio Mali – Niger heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de toename van vluchtelingen en interne ontheemden in Niger.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in deze regio voor de levensomstandigheden in Niger en in deze gebieden in het bijzonder?
Niger vangt als gevolg van de onrust in de buurlanden Mali en Nigeria een groot aantal vluchtelingen op uit deze landen. Volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR waren er per 1 maart 2019 in Niger 174.767 vluchtelingen waarvan 118.868 uit Nigeria en 55.496 uit Mali. Niger behoort tot de armste landen in de wereld en eindigde in 2018 op de Human Development Index van de Verenigde Naties als minst ontwikkelde land ter wereld (189/189). Hierdoor staat de publieke dienstverlening in het hele land onder druk. Dit geldt des te meer voor de grensregio’s waar de meeste vluchtelingen worden opgevangen.
Heeft u contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR over de situatie die is deze regio is ontstaan en op welke wijze de UNHCR ondersteund kan worden om verslechtering van de situatie zoveel mogelijk te voorkomen? Zo nee, heeft u contact gehad met andere op de Sahel gerichte hulporganisaties of internationale samenwerkingsverbanden? Zo ja, wat is hieruit gekomen?
Nederland onderhoudt regelmatig contact met diverse VN-organisaties, zoals UNHCR, over de humanitaire situatie in de regio, ook vanuit het ambassadekantoor in Niamey. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Niger op 12 en 13 februari jl. heb ik gesproken met UNHCR. Nederland steunt UNHCR met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 33 miljoen. Daarnaast zal Nederland de komende jaren de steun aan Niger verder uitbreiden (zie antwoord vraag 7).
Beschikt Nederland inmiddels zelf over een vertegenwoordiging in Niger? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit?
Sinds januari 2018 is een ambassadekantoor operationeel in Niger, waar op dit moment een uitgezonden diplomaat werkzaam is. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat kantoor op 31 oktober 2018 officieel geopend in aanwezigheid van zijn Nigerijnse ambtgenoot. In het Algemeen Overleg Postennet van 17 oktober 2018 heeft hij aangegeven in de loop van het jaar de opties te verkennen om dit kantoor uit te breiden tot een ambassade. In de loop van het jaar 2019 zal het personeelsbestand verder worden uitgebreid, teneinde uitvoering te geven aan de intensivering van het beleid m.b.t. de Sahel, zoals aangegeven in de nota «Investeren in Perspectief».
Heeft u dan contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over deze ontwikkelingen of in een ander internationaal verband? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover informatie verschaffen?
Nederland bespreekt de politieke en humanitaire situatie in Niger en de Sahel regelmatig met de Europese vertegenwoordigers in de regio, in Brussel en op het niveau van de hoofdsteden.
Wat kan er, gelet de verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede, volgens u gedaan worden om verslechtering van de situatie in Niger zoveel mogelijk te voorkomen?
Tijdens mijn laatste bezoek aan Niger, 12 en 13 februari jl., heb ik aangekondigd dat Nederland voor 2019–2022 EUR 100 miljoen zal investeren in de ontwikkeling van Niger. De Nederlandse inzet in Niger zal sterk gericht zijn op het versterken van de stabiliteit in Niger door meer te investeren in perspectief voor, met name, jongeren, vrouwen en meisjes. Hierbij gaat de aandacht in het bijzonder uit naar water en voedselzekerheid, justitie en rechtsstaat, SRGR, onderwijs en de bevordering van de private sector. Tevens draagt Nederland bij aan het tegengaan van migrantensmokkel in Niger middels een bijdrage aan de VN organisatie ter bestrijding van drugs en criminaliteit (UNODC). Naast het geven van ontwikkelingshulp (ongeveer 950 miljoen Euro tussen 2014–2020) versterkt de EU ook de Nigerijnse veiligheidssector middels capaciteitsopbouw ten behoeve van regulering grensverkeer en aanpak van irreguliere migratie (EUCAP Sahel Niger). Nederland draagt aan deze missie twee trainers/experts bij.
Wat zijn de gevolgen voor de strategie voor vredesprocessen en de ontwikkeling van de regio wanneer de lokale milities inderdaad wapen- en drugsmokkelaars blijken te zijn, en zij niet primair politiek gemotiveerd zijn?
Het is niet ongebruikelijk dat politiek gemotiveerde milities (waar ook ter wereld) zichzelf financieren met criminele activiteiten, en dat zulke activiteiten gestaag meer en meer op de voorgrond treden. Een doeltreffende aanpak door leger, politie en justitiële autoriteiten is daarop het antwoord, met handhaving van de mensenrechten, en met waarborgen voor een correct verlopende strafrechtketen. Nederland ontwikkelt daarom momenteel een regionale activiteit ter ondersteuning van de strafrechtketen en ter bestrijding van transnationale criminaliteit in Niger, Mali en Burkina Faso.
Welke invloed hebben deze ontwikkelingen voor de uitvoering en de doelstellingen van de Sahel-strategie zoals verwoord in de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
In de beleidsnota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is de Sahel geïdentificeerd als focusregio, juist omdat in deze regio sprake is van een verontrustende combinatie van instabiliteit en armoede. De regering pakt deze problemen aan door in te zetten op armoedebestrijding en te investeren in programma’s voor (beroeps)onderwijs, werk en inkomen voor jongeren en vrouwen in de Sahel. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat door de focus op terrorismepreventie aan de noden van de slachtoffers niet of onvoldoende kan worden voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u?
De Nederlandse inzet in de Sahel en Niger wordt gekenmerkt door een geïntegreerde benadering, met investeren in perspectief als leidraad. Hierbij vormen de BHOS-nota, maar ook de Gemeenschappelijke Buitenland- en Veiligheidsstrategie en de integrale migratieagenda van het kabinet de belangrijkste beleidskaders voor de inzet.
Heeft u een verklaring voor het toegenomen terroristische en intercommunaal geweld? Speelt discriminerende wet- en regelgeving in Niger hierbij mogelijk rol? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze in bilateraal dan wel internationaal verband bij de Nigerese autoriteiten onder de aandacht te brengen?
Zoals eerder benoemd, het toegenomen geweld in Niger vindt voor een groot deel zijn oorsprong in de buurlanden Mali en Nigeria. Ook Niger kent een geschiedenis van intercommunale spanningen, in het bijzonder met de Touareg in het noorden, maar heeft al sinds de jaren 90 sterk ingezet op meer diversiteit en inclusiviteit in het bestuur als onderdeel van een vredesakkoord. Er zijn daarom minder intercommunale spanningen in Niger dan in buurland Mali en dus minder mogelijkheden voor gewelddadige groepen om gevoelens van onvrede te exploiteren voor eigen doeleinden. Niger wordt juist veelal geroemd om de wijze waarop het omgaat met de vertegenwoordiging van diverse bevolkingsgroepen in het openbaar bestuur.
Het bericht ‘Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden’ |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mensenrechten in Iran gruwelijk geschonden»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de verslechterende mensenrechtensituatie in Iran na de atoomdeal? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend baart de mensenrechtensituatie in Iran al lang grote zorgen en is er sprake van een neerwaartse trend. Het kabinet heeft zorgen over de rechtspraak en toegang tot rechtsbijstand, arbitraire detentie van vreedzame activisten, slechte omstandigheden van gevangen en executies van daders die ten tijde van de misdaad minderjarig waren. Ook wordt door de Iraanse autoriteiten geregeld hard opgetreden tegen demonstranten, waaronder milieuactivisten en vrouwenrechtenactivisten die protest voeren tegen het verplicht dragen van de hoofddoek, zoals Nasrin Sotoudeh.
Het kabinet gebruikt verschillende middelen om deze situatie publiekelijk en bilateraal bij de Iraanse autoriteiten aan de orde te stellen, zoals bij de laatste zitting van de Mensenrechtenraad in maart waar Iran werd opgeroepen om de mensenrechtensituatie te verbeteren en zorg te dragen voor respect voor fundamentele rechten in het land.
Deelt u de zorgen over het toenemende aantal executies en het toenemende harde optreden van de Iraanse overheid?
Voor zover bekend is het aantal executies in Iran in 2018 afgenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2018 werden er 223 mensen geëxecuteerd tegenover 429 in 2017. De daling is het gevolg van een wetswijzing waardoor geweldloze drugsdelicten niet langer met de doodstraf worden bestraft. Dit neemt niet weg dat het aantal executies in Iran nog steeds alarmerend hoog is. Met name de zaken waarin daders ten tijde van de misdaad minderjarig waren zijn zorgwekkend.
Hoe denkt u over het optreden van de zedenpolitie in Iran?
De zedenpolitie spreekt burgers aan wanneer zij zich in het openbaar niet aan de Islamitische en bij wet vastgelegde kledings- en gedragsvoorschriften houden. Arrestaties en ook hardhandig optreden van de zedenpolitie komt voor. Dergelijke strikte voorschriften en handhavingsmethodes passen niet in het Nederlandse beeld van een open en vrije samenleving.
Welke middelen heeft u om het Iraanse regime te wijzen op de internationale verplichtingen tot het naleven van de mensenrechten? Op welke wijze zet u deze middelen in?
Via multilaterale instrumenten zoals de Mensenrechtenraad, de Universal Periodic Review (die later dit jaar gepland staat) en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN stelt het kabinet de slechte mensenrechtensituatie in Iran geregeld aan de orde. Ook roepen Nederland en internationale partners Iran in deze fora op de situatie te verbeteren.
De Nederlandse zorgen worden ook rechtstreeks met de Iraanse autoriteiten besproken, zowel in Teheran als in bilaterale contacten. Dit heb ik in mijn gesprek met ambtsgenoot Zarif van Iran in september 2018 ook gedaan. Dit geldt ook voor de jaarlijkse Mensenrechtendialoog die de Europese Unie heeft met Iran. In EU-verband zijn er tevens sancties ingesteld tegen personen in Iran tegen wie overtuigende aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen.
Heeft u zich, al dan niet in Europees verband, uitgelaten over de benoeming van de Ebrahim Raesi tot hoofd van de Iraanse rechterlijke macht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat niet over benoemingen in andere landen. Dat is aan het land zelf. Het is bekend dat Dhr. Raesi als zeer conservatief te boek staat en dat tegen hem beschuldigingen van mensenrechtenschendingen zijn gemaakt. Het hoofd van de rechterlijke macht in Iran wordt bij wet door de Opperste Leider benoemd.
Wat zegt deze benoeming over de onafhankelijkheid val de Iraanse rechterlijke macht?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u aandacht vragen in internationaal en EU-verband voor de toenemende repressie in Iran?
Het kabinet zal zich op de genoemde manieren blijven inzetten voor respect voor mensenrechten in Iran. Zowel in Europees, multilateraal als bilateraal verband zal Nederland Iran blijven oproepen tot naleven van internationale mensenrechtenstandaarden. De verslechterende mensenrechtensituatie in Iran heeft de blijvende aandacht van het kabinet.
Het bericht ‘Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bangladesh: Rohingya Refugee Students Expelled» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de overheid van Bangladesh het onderwijs voor de kinderen van Rohingya onmogelijk schijnt te maken?
De regering van Bangladesh staat het Rohingya-vluchtelingen niet toe om formeel, gecertificeerd, onderwijs te volgen volgens het onderwijssysteem van Bangladesh. Er wordt echter wel op andere manieren door internationale organisaties onderwijs verstrekt aan een deel van de Rohingya kinderen die in Bangladesh verblijven.
Onderschrijft u de verplichting voor verdragspartijen bij het Verdrag inzake de rechten van het kind om gratis primair onderwijs en toegankelijk voortgezet onderwijs aan te bieden aan kinderen, ongeacht hun status? Zo ja, hoe kwalificeert u het verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van Bangladesh?
Ja, ik onderschrijf dat een verschil in behandeling tussen kinderen van vluchtelingen en ingezetenen van het gastland onwenselijk is. Tijdens het recente gemeenschappelijke bezoek van de drie principalen van OCHA, UNHCR en IOM is het belang van kwalitatief (vak-)onderwijs voor de vluchtelingen eveneens benadrukt.
Deelt u de zorgen van het VN Expertcomité, geuit in april 2018, over de toegankelijkheid van onderwijs voor (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen?
Ja, die zorgen deel ik.
Klopt het dat de overheid van Bangladesh het hulporganisaties moeilijk, zo niet onmogelijk maakt om onderwijs mogelijk te maken in de vluchtelingenkampen? Zo ja, heeft u hierover contact gehad met de VN Vluchtelingenorganisatie UNHCR dan wel andere hulporganisaties?
De overheid van Bangladesh gedoogt een informele structuur van onderwijs die VN-organisaties en hun partners hebben opgezet voor kinderen in de vluchtelingenkampen tussen 4 en 14 jaar. Voor oudere kinderen is er geen vervolgonderwijs. Een substantieel deel van de Rohingya-kinderen heeft daarmee geen mogelijkheid tot onderwijs en dat vind ik zeer zorgelijk. Ik heb hierover contact gehad met de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR en de autoriteiten van Bangladesh.
Wat zijn de gevolgen voor de kinderen van de Rohingya nu zij verstoken blijven van onderwijs? Welke gevolgen heeft dit voor hun kansen op betaald werk en in het bijzonder welke gevolgen heeft dit voor meisjes?
Het onderwijsniveau van deze kinderen en jongeren was bij aankomst in Bangladesh reeds erg laag. Gebrek aan toegang tot kwalitatief goed onderwijs vermindert het perspectief van kinderen en jongeren op gelijke kansen, het vergroot uitsluiting en verkleint de mogelijkheid voor kinderen en jongeren om richting te geven aan hun eigen leven inclusief het perspectief op een fatsoenlijk inkomen. Hierdoor bestaat het risico op een verloren generatie. Meisjes zijn daarbij extra kwetsbaar met een verhoogde kans op vroegtijdige schoolverlating door uithuwelijking, tienerzwangerschappen en gender based violence. Slechts 26% van de Rohingya meisjes in Bangladesh volgt momenteel basisonderwijs.
Heeft u in bilateraal of multilateraal verband gesproken over deze situatie om te bezien hoe (de kinderen van) Rohingya vluchtelingen toegang kunnen krijgen tot zowel primair als voortgezet onderwijs, binnen of buiten de vluchtelingenkampen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zowel de VN, de EU als Nederland brengen de gebrekkige toegang tot onderwijs van Rohingya vluchtelingen op. Toegang tot onderwijs is een steeds terugkerend thema in lopende gesprekken met de autoriteiten van Bangladesh. Op 5 en 6 november 2018 heb ik zelf een bezoek gebracht aan de vluchtelingenkampen in Bangladesh. Daar heb ik de autoriteiten persoonlijk gesproken over de noodzaak van een langere termijn planning voor de Rohingya-vluchtelingen in Bangladesh, waarin ruimte is voor zowel humanitaire als ontwikkelingsgerichte steun. Ik deelde mijn grote zorgen over het gebrek aan toekomstperspectief voor (de kinderen van) vluchtelingen. Ik heb het gebrek aan toegang tot onderwijs aan de orde gesteld en de autoriteiten gevraagd meer open te staan voor oplossingen die Rohingya-kinderen noodzakelijk onderwijs bieden. Ook in de overleggen in multi-donorverband, waar Nederland deel van uit maakt, vindt een constante dialoog plaats met de autoriteiten van Bangladesh over deze en andere kwesties. Donoren en internationale organisaties zoeken naar oplossingen om de Rohingya-vluchtelingen toegang te bieden tot adequaat onderwijs.
Verder financiert Nederland Education Cannot Wait (drie miljoen euro per jaar, 2018–2022). Education Cannot Wait is een fonds dat werkt aan toegang tot kwalitatief onderwijs in conflict- en langdurige crisissituaties. Samen met de overheid van Bangladesh, UNICEF, UNESCO, UNHCR en de onderwijssectorgroep werkt Education Cannot Wait aan toegang en kwaliteit van onderwijs voor 300.000 kinderen aan zowel Rohingya-vluchtelingen als gastgemeenschappen in Bangladesh.
Het voortbestaan van het Bangladesh Akkoord voor veilige textielfabrieken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bangladesh Akkoord nog verder in het nauw»?1
Ja.
Klopt het dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid (hierna, Akkoord) momenteel geen geld kan overmaken aan haar bank in Bangladesh, omdat de overschrijvingen zijn geblokkeerd door de lokale autoriteiten, en dat dit betekent dat het Akkoord vanaf eind april niet meer kan opereren in Bangladesh als dit niet wordt opgelost?
Het Akkoord heeft – na overleg met de lokale autoriteiten – inmiddels weer een betaling ontvangen vanuit Nederland. Het gesignaleerd probleem is derhalve momenteel opgelost
Bent u bereid om zich, al dan niet in samenwerking met andere overheden en kledingmerken, maximaal in te zetten voor een oplossing, inclusief waar nodig en gewenst de inzet van het sturen van een hoge vertegenwoordiger van de Nederlandse overheid naar Bangladesh? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennis genomen van de recente branden in Bangladesh, in Chowk Bazar op 20 februari waarbij 70 mensen omkwamen en in de FR Tower in Banani op 28 maart waarbij 25 mensen omkwamen?
Ja, ik heb kennis genomen van deze branden met tragische gevolgen.
Deelt u de mening dat deze branden eens te meer aantonen dat brand- en bouwveiligheid nog steeds niet op orde zijn in Bangladesh en dat de Bengaalse overheid het Akkoord mede om die reden zou moeten toestaan te blijven opereren in Bangladesh om kledingfabrieken veiliger te maken?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen de brand- en bouwveiligheid van alle (kantoor)gebouwen in Bangladesh in het algemeen en de fabrieken van de internationaal opererende textielsector in het bijzonder. De eerste groep valt buiten het bereik van het Bangladesh Akkoord. De afgelopen jaren zijn textielfabrieken veiliger geworden omdat er veel is geïnvesteerd en verbeterd. Het Akkoord heeft aangegeven dat de exporterende textielsector in Bangladesh inmiddels uit oogpunt van brand- en bouwveiligheid tot de veiligste van Azië behoort. Daarmee zijn zeker niet alle problemen rondom brand- en bouwveiligheid in Bangladesh opgelost; in andere sectoren blijft dit een groot probleem. De (arbeids)inspectie heeft nog te weinig capaciteit om brand- en bouwveiligheid in Bangladesh te waarborgen. Ook moet de overheid pogingen van de sector om de regelgeving omtrent brand- en bouwveiligheid weer te versoepelen, weerstaan.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van het Akkoord van 14 februari jongstleden2? Deelt u de conclusie dat de onderhandelingen over de voortgang van het Akkoord in een impasse verkeren? Zo nee, hoe duidt u de stand van zaken en wat is uw verwachting van de uitspraak van het Hof zondag 7 april aanstaande in deze zaak?
Betrokken partijen, dat wil zeggen de overheid van Bangladesh en de werkgeversorganisatie enerzijds en Akkoord bedrijven en vakbonden anderzijds, zijn tot op heden niet tot overeenstemming gekomen over de toekomst van het Akkoord. De uitspraak van het Hof is uiteindelijk op 15 april jl. verdaagd naar 19 mei aanstaande. Dit geeft de partijen de mogelijkheid om alsnog overeenstemming te bereiken. Uit gesprekken met de overheid, de werkgeversorganisatie en Akkoord blijkt de wil om er gezamenlijk uit te komen en het besef dat daarvoor een compromis nodig is.
Welke mogelijkheden ziet u om het voortbestaan van het Akkoord te waarborgen? Hoe ziet u uw eigen rol daarbij?
Nederland spant zich maximaal in om het Akkoord voorlopig op effectieve wijze in Bangladesh te laten voortbestaan. Het kabinet heeft daarover doorlopend contact met de overheid in Bangladesh, de werkgeversorganisatie, het Akkoord en de vakbonden. Nederland trekt ook gezamenlijk op met EU lidstaten, de VS en Canada. Ikzelf sprak eerder met de Minister van Buitenlandse Zaken Haque, premier Sheik Hasina3 en Minister van Handel Munshi. In de gesprekken met deze en andere relevante contacten legt Nederland de nadruk op een goede en realistische overdracht van de werkzaamheden van het Akkoord naar de arbeidsinspectie van Bangladesh. Dit is van cruciaal belang voor de reputatie van de textielsector van Bangladesh.
Deelt u de zorg dat de effectiviteit van het ILO-programma voor de textielsector in Bangladesh, dat mede door Nederland wordt gefinancierd, negatief zal worden beïnvloed als het Akkoord vroegtijdig haar werk moet neerleggen?
Ja, die zorg deel ik. Op termijn zal de overheid in Bangladesh de inspectie moeten overnemen, maar op dit moment is de overheidsinspectie in Bangladesh daarvoor nog niet voldoende geëquipeerd. Nederland draagt met een groot programma van de ILO bij aan de versterking van de arbeidsinspectie van de overheid, inclusief inspectie van fabrieken die niet onder het Akkoord vallen. De overheidsinspectie verkeert momenteel nog in de opbouwfase. Een plotseling einde aan de werkzaamheden van het Akkoord kan leiden tot ongewenste overbelasting van de overheidsinspectie en kan de veiligheid van de textielfabrieken in gevaar brengen. Ook de ILO pleit voor een geleidelijke transitie.
Doodstraf voor homo’s in Brunei |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Doodstraf dreigt vanaf volgende week voor homo’s in Brunei»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de nieuwe wetgeving, die per 3 april 2019 wordt ingevoerd, er uitziet? Klopt het dat deze kan worden aangeduid als «fase 2» van de door de Sultan gewenste Sharia-wetgeving?
Het rechtsstelsel van Brunei kent twee systemen: het common law systeem en de syariah. Voordat tot vervolging wordt overgegaan, stelt een commissie met daarin islamitische geleerden, rechters en de attorney general vast volgens welk rechtssysteem vervolging zal plaatsvinden. In het geval van vervolging onder de Syariah Penal Code zijn zogenoemde safeguards van toepassing; zo zijn bijvoorbeeld voor het bewijzen van overspel of anderszins seks buiten het huwelijk vier getuigen nodig.
Sinds de invoering van fase 1 van de Syariah Penal Codein de eerste helft van 2014 hebben in totaal twee vervolgingen plaatsgevonden onder deze wetgeving. Op 3 april jl. zijn fase 2 en 3 van deze strafwetgeving ingevoerd. Tot de mogelijke straffen behoren stokslagen, amputaties en dood door steniging. Op 5 mei jl. gaf de sultan van Brunei in een speech echter aan dat het de facto moratorium op de doodstraf, dat geldt voor de common law, tevens zal gelden voor de syariah. Daarbij gaf hij ook aan dat het land het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing (UNCAT) zal ratificeren.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op moslims, maar kan in sommige gevallen ook worden toegepast op niet-moslims, bijvoorbeeld in het geval van een seksuele relatie tussen een moslim en een niet-moslim.
Hoe heeft de internationale druk die sinds 2014 op Brunei is uitgevoerd er uitgezien? Wat maakte deze effectief? Hoe verklaart u dat Brunei nu alsnog de internationaal afgekeurde wetgeving invoert?
In 2014 leek Brunei te zijn verrast door de negatieve internationale reacties die volgden op de invoering van de nieuwe wetgeving. Daaropvolgend werd de invoering van fase 2 en 3 uitgesteld. Als gevolg van de invoering van de wetgeving zijn in 2014 onderhandelingen voor een Partnership and Cooperation Agreement(PCA) tussen de EU en Brunei stilgelegd.
Ondanks dat de invoering van fase 2 en 3 werd uitgesteld, heeft Brunei nooit afgezien van invoering. Wel lijkt Brunei er thans voor gekozen te hebben minder ruchtbaarheid te geven aan de invoering van de nieuwe strafwetgeving.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees en internationaal verband, om te voorkomen dat de Sultan deze wetgeving per 3 april 2019 invoert?
Het kabinet heeft met veel zorg kennisgenomen van het besluit van Brunei om fase 2 en 3 van de Syariah Penal Codein te voeren. Voordat de invoering plaatsvond, heb ik publiekelijk mijn zorgen uitgesproken over de invoering van inhumane straffen en Brunei opgeroepen de invoering van de straffen tegen te houden. Deze boodschap is tevens op 2 april jl. op hoog ambtelijk niveau overgebracht aan de Bruneise ambassadeur.
Mede op aandringen van Nederland heeft de EU-woordvoerder namens de EU Hoge Vertegenwoordiger een verklaring uitgebracht.2 Daarnaast heeft Nederland zich in de Equal Rights Coalition ingezet voor een verklaring over de situatie in Brunei, die op 12 april is gepubliceerd met steun van 36 landen.3
Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 8 april jl. zorgen uitgesproken over het besluit van de regering van Brunei om strafverzwaringen van de Syariah Penal Code in te voeren, met inbegrip van inhumane straffen. Nederland heeft benadrukt dat Brunei zich aan zijn internationale en regionale verplichtingen ten aanzien van mensenrechten dient te houden en riep EU-lidstaten op zich hierover eensgezind uit te spreken, onder andere tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad over Brunei in mei. In Europees verband wordt op korte termijn verder gesproken over eventuele verdere stappen om Brunei te bewegen om van uitvoering af te zien.
Bent u bereid het initiatief te nemen om samen met internationale partners een publiek statement af te geven waarin u de voorbereidde wetgeving afkeurt en de Sultan oproept mensenrechten te verdedigen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om via de handelsrelatie die Nederland en de Europese Unie hebben met Brunei de Sultan onder druk te zetten om zich aan internationale mensenrechten te houden en daarbij de voorliggende wetgeving niet in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe de positie van het maatschappelijk middenveld er momenteel uitziet in Brunei?
In Brunei is een beperkt maatschappelijk middenveld aanwezig. Er zijn geen lokale organisaties bekend die in Brunei zichtbaar actief zijn op het gebied van mensenrechten, of ter ondersteuning van de LHBTI gemeenschap.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap een extra verantwoordelijkheid draagt om het lokale maatschappelijk middenveld te ondersteunen in landen waar deze onder druk staat? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dat veld, en met name mensenrechtenorganisaties en organisaties die opkomen voor LHBTI-rechten, extra te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Mensenrechtenverdedigers en een actief maatschappelijk middenveld zijn onmisbaar voor de bevordering van open en vrije samenlevingen. Daarom ondersteunt Nederland op verschillende manieren en via verschillende fondsen maatschappelijke organisaties in landen waar hun positie onder druk staat. De bescherming van mensenrechtenverdedigers en de gelijke rechten van LHBTI’s zijn prioriteiten van het mensenrechtenbeleid en dus het Mensenrechtenfonds, waaruit zowel centraal als vanuit ambassades projecten gesteund worden. Daarnaast is het programma Samenspraak en Tegenspraak een instrument waarmee wereldwijd (lokale) maatschappelijke organisaties gesteund worden in hun onafhankelijke rol om overheden te wijzen op hun verantwoordelijkheden en op te komen voor hun rechten. Het strategisch partnerschap met COC Nederland richt zich daarbij specifiek op organisaties die opkomen voor gelijke rechten voor LHBTI’s.