Het bericht in NRC van 4 augustus 2020 ‘Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten‘ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht in het NRC van 4 augustus jl: «Weinig regionale spreiding bij toekenning subsidies podiumkunsten»?1
Wat is uw reactie op het bericht en op het feit dat «de helft van de subsidies terechtkomt in Amsterdam» (54 procent en in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen slechts 4 procent)?
Wat zijn de criteria die worden gehanteerd voor toekenning?
Is regionale spreiding en ondersteuning van de culturele infrastructuur ook onderdeel van de criteria voor toekenning? Zo nee, waarom niet?
Hoe bewaakt u dat culturele initiatieven in alle regio’s behouden blijven en dat de rijksoverheid daar evenredig aan bijdraagt?
Hoe wordt door u bevorderd dat in alle regio’s cultuurinitiatieven totstandkomen?
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Michel Rog (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Herinnert u zich dat het fonds voor de podiumkunsten een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2017–2020» gepubliceerd heeft?
Herinnert u zich dat een van criteria was: «geografische spreiding in Nederland» (artikel 4.5 lid e van de deelregeling)?
Hoe komt het dat er op 22 november 2019 – een paar dagen na het notaoverleg cultuur – een «deelregeling meerjarige activiteitensubsidies Fonds Podiumkunsten 2021–2024» gepubliceerd wordt, waaruit het criterium geografische spreiding verwijderd is?
Heeft u overleg gehad met het fonds podiumkunsten over het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Heeft u ingestemd het schrappen van het criterium «geografische spreiding?
Hoe heeft u de Kamer op de hoogte gesteld van het schrappen van het criterium «geografische spreiding»?
Hoe beoordeelt u het feit dat alle aanvragers moeten voldoen aan de code «diversiteit en inclusie», die echt alle vormen van diversiteit lijkt te omvatten, maar dat er in twee landsdelen, 5 provincies (Noord en Oost) samen zegge en schrijve slechts een van de meer dan 50 toegekende subsidies wordt toegekend?
En hoe beoordeelt u het dat meer dan de helft van de toekenningen in Amsterdam plaatsvindt?
Kunt u een manier vinden om in overleg met het fonds toch echt betekenis aan het criterium «geografische spreiding» te geven en de Kamer daarover voor 23 augustus te informeren?
Kunt u deze vragen een voor een en voor 23 augustus beantwoorden?
Het bericht ‘'Terrorbuurman' slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht ««Terrorbuurman» slaat opnieuw toe, Kees D. zorgt dagelijks voor angst en overlast»1
Ja.
Klopt het dat meerdere aangiftes zijn gedaan tegen de heer D. maar dat op basis daarvan geen actie wordt ondernomen? Wat is daarvan de reden?
Nee, er zijn bij de politie geen aangiften bekend. Verder doen ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraken over individuele zaken.
Klopt het dat de rechter bij zijn uitspraak ambulante zorg heeft opgelegd maar dat de heer D. deze weigert? Wat is de normale gang van zaken als een gerechtelijk vonnis niet wordt uitgevoerd? Wie dient dan actie te ondernemen?
Zoals gezegd kan ik geen uitspraken doen over individuele zaken. Wel merk ik op dat – indien door de rechter bijzondere voorwaarden zijn opgelegd – de reclassering toezicht houdt op de naleving daarvan. In het geval dat een onder toezicht gestelde zich niet houdt aan de hem opgelegde voorwaarden, kan de reclassering het Openbaar Ministerie (OM) verzoeken een vervolgbeslissing te nemen. Het OM beslist vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd en kan dan besluiten de rechter te vragen om het voorwaardelijke deel van de straf alsnog ten uitvoer te leggen. De rechter beslist vervolgens of er een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf.
Wat vindt u ervan dat mensen zijn ondergedoken omdat ze bedreigd zijn en dat een opgelegd contactverbod niet wordt nageleefd, maar dat de gemeente zegt niets te kunnen doen?
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat, indien de politie of reclassering een overtreding constateert van een gerechtelijk contactverbod, het OM hierover wordt geïnformeerd. Zoals toegelicht onder vraag 3 beslist het OM vervolgens of de zaak aan de rechter wordt voorgelegd. Zo ja, dan beslist de rechter op zijn beurt of een sanctie volgt, zoals bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de straf. De gemeente heeft hierin geen rol.
Deelt u de mening dat in dit soort situaties in de geestelijke gezondheidszorg beter geluisterd moet worden naar mensen uit de omgeving van betrokkene? Is dat met Thijs H. en Abdallah A. niet evident geworden?
In zijn algemeenheid geldt dat het van belang is dat familie en naasten voldoende inspraak hebben bij de zorg van hun naaste. Om deze reden hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid gekregen. Dit zowel bij de voorbereiding en de uitvoering als bij de beëindiging van verplichte zorg. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek naar de persoon in kwestie. Zie ook ons antwoord op vraag 8.
Ik vind het echter ook van groot belang dat naasten en omwonenden hun zorgen op een laagdrempelige wijze kenbaar kunnen maken en dat op basis hiervan gehandeld wordt. We merken echter dat naasten of omwonenden vaak (nog) niet weten waar ze in dit soort gevallen met hun zorgen over een kwetsbaar en/of verward persoon terecht kunnen. Daarom is per 1 juli 2020 het Landelijk Meldnummer niet-acuut beschikbaar, met het telefoonnummer 0800–1205. Dit telefoonnummer is bedoeld voor het op een laagdrempelige wijze delen van zorgen over kwetsbare en/of verwarde personen. Het landelijk nummer schakelt door naar de regio. Op basis van de melding kan door het regionale of gemeentelijke meldpunt worden onderzocht of en, zo ja, welke hulp kan worden ingezet om de persoon, waarover zorgen bestaan, te helpen. Dat is van belang, omdat zodoende de juiste zorg voor een kwetsbaar persoon in de eigen regio wordt opgepakt.
Deelt u de mening dat het opkopen van een huis door de gemeente het vermijden van een probleem is in plaats van het oplossen? Wat was overigens de werkelijke waarde van het huis?
Het is aan de betreffende gemeente om te beslissen welke acties en stappen het beste passend zijn in een dergelijke situatie. Het is daarbij niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus.
Deelt u de mening dat het niet kan zijn dat gedrag waarbij iemand zich niet aan de wet houdt, beloond wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat in dit geval alle mogelijkheden van dwangzorg en zonodig opname in een kliniek opgepakt moeten worden? Kunt u aangeven welke wegen daartoe in dit geval bewandeld kunnen worden?
In de eerste plaats moet iedereen de zorg krijgen die hij of zij nodig heeft, laat dat duidelijk zijn. Gedwongen zorg behoort daarbij ook tot het palet aan mogelijkheden dat onderzocht kan worden en, indien aan de voorwaarden wordt voldaan, als uiterst middel ingezet kan worden. Ik kan, zoals eerder aangegeven, niet ingaan op deze specifieke casus, maar schetsen hieronder wel de wettelijke mogelijkheden en de wegen die hierbij bewandeld kunnen te worden.
Wat betreft gedwongen zorg kennen we op dit moment de Wet verplichte ggz (Wvggz) en de Wet forensische zorg (Wfz). Beide bieden de mogelijkheid om gedwongen zorg aan een persoon met een psychische stoornis te op te leggen. Daarnaast is er voor personen met een psychogeriatrische aandoening, zoals dementie, of een verstandelijke beperking de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd). Voor deze doelgroepen is dit het wettelijke kader voor het toepassen van gedwongen zorg. Hieronder ga ik in op de twee wetten die relevant zijn indien er sprake is van een psychische aandoening zoals in de betreffende casus, de Wvggz en de Wfz.
De Wvggz biedt instrumentarium om verplichte zorg te kunnen verlenen aan een betrokkene die vanwege zijn psychische stoornis (dreigend) ernstig nadeel voor zichzelf of anderen veroorzaakt indien er geen mogelijkheden (meer) zijn om vrijwillige zorg te verlenen. De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van een geneesheer-directeur, een beroepsmatig zorgverlener, een forensische zorgaanbieder of een ambtenaar van de politie een verzoekschrift voor een zorgmachtiging voorbereiden. Ook kan eenieder, zoals een bezorgde buurtbewoner, een melding doen bij de gemeente om de mogelijke noodzaak voor gedwongen zorg te onderzoeken. Dit kan leiden tot een verkennend onderzoek.
Als het college van burgemeester en wethouders na een dergelijk verkennend onderzoek tot de conclusie komt dat de noodzaak tot verplichte zorg aangewezen is, kan het een verzoek indienen bij de officier van justitie. Vervolgens kan de officier van justitie de procedure in gang zetten, hetgeen ten slotte kan leiden tot de afgifte van een zorgmachtiging door de rechter. Hierbij moet vanzelfsprekend voldaan worden aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit, doelmatigheid en veiligheid. Overigens geldt dat in een crisissituaties de burgemeester de bevoegdheid heeft om een crisismaatregel op te leggen, op grond waarvan verplichte zorg, zoals een opname, kan worden verleend. Een dergelijke crisismaatregel kan door de rechter worden verlengd en aansluitend daarop kan ook een zorgmachtiging worden afgegeven.
Ook is het mogelijk om via de Wfz – als onderdeel van een (voorwaardelijke) straf of maatregel – gedwongen zorg op te leggen. De strafrechter kan daarbij verschillende vormen van zorg opleggen, zoals ambulante zorg met behandeling, begeleiding en dagbesteding, beschermd wonen met begeleiding en ondersteuning, of klinische zorg, waarbij de dader behandeld en opgenomen wordt in een instelling. De strafrechter kan met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, een zorgmachtiging opleggen.
Berichten dat mensen met overgewicht meer risico lopen bij het coronavirus |
|
Anne Kuik (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat overgewicht vaker lijkt voor te komen bij coronapatiënten die op de IC liggen?1
Ja.
Acht u het aannemelijk dat er een relatie is tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de COVID-19 infectie?
Ja. Het Nederlands Innovatiecentrum voor Leefstijlgeneeskunde (Lifestyle4Health) en de Vereniging Arts en Leefstijl hebben namens bijna 2.000 zorgprofessionals op 19 mei een brief en notitie aangeboden waarin de relatie tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de ziekte beschreven staat.
Lijkt het u ook aannemelijk dat als mensen een gezonder gewicht hebben en daardoor een sterker immuunsysteem hebben, het beloop van de infectie milder zal kunnen zijn?
Ja. Het is al bekend dat mensen met ernstig overgewicht en obesitas een hoger risico hebben op verschillende ziekten zoals hart- en vaatziekten, depressie en kanker. Recent onderzoek van het Erasmus MC2 leert dat mensen met ernstig overgewicht veel vaker ook een ernstig beloop van COVID-19 hebben. Er zijn aanwijzingen dat dit te maken heeft met veranderingen in het immuunsysteem (als gevolg van te veel buikvet). Hierdoor kan door het lichaam niet meer goed op binnendringende virussen worden gereageerd.
Bent u het ook met de mening eens dat nu extra inzet op een gezond gewicht altijd van waarde is en hoe dan ook voordelig zal zijn, ook in het licht van COVID-19?
Ja, hier ben ik het mee eens. Met het preventief tegengaan van overgewicht kan veel ziektelast worden voorkomen. Het door wetenschappers beschreven ongunstiger ziektebeloop van COVID-19 bij mensen met overgewicht onderstreept dit nog eens.
Het Verenigd Koninkrijk begint een gezondheidscampagne, op welke punten kan Nederland hiervan leren?
In het VK wordt een gezondheidscampagne gevoerd om mensen onder andere meer te laten bewegen, er komt een verbod op junkfoodreclame tot 21.00 uur op tv en internet, ook mag niet meer worden geadverteerd met kortingsacties voor ongezonde producten («twee halen, één betalen») en er mag geen snoep en chocolade meer bij de kassa liggen. Met name de aangekondigde acties omtrent marketing en positionering van ongezonde producten zal ik scherp volgen. De maatregelen die in het VK genomen worden zullen tevens geagendeerd worden voor de volgende bespreking met partners van de Nationaal Preventieakkoord tafel Overgewicht.
In het Nationaal Preventieakkoord heeft onder andere de supermarktbranche aangegeven te streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van Schijf van Vijf producten. Supermarkten zullen consumenten verleiden meer producten te kopen die in de Schijf van Vijf passen. Maatregelen zoals in het VK voorgesteld kunnen zij ook inzetten om dit doel te bereiken.
Bent u het met de mening eens dat de relatie tussen ernstig overgewicht en een opname op de IC voor COVID-19 weer een wake-up call is en nu het moment is om op het gebied van sport, voeding en omgeving extra in te zetten op een campagne gezonde leefstijl?
Het onderstreep dat overgewicht niet voor niets één van de drie thema’s is in het Nationaal Preventieakkoord. Dit is bewust gekozen, omdat veel ziektelast die voortkomt uit overgewicht te voorkomen is.
In de Corona-campagne #alleensamen heeft dit kabinet er daarom voor gekozen om ook leefstijladviezen op te nemen over voldoende bewegen en gezond eten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de landelijke overheid om juist nu een tandje bij te zetten?
Voor de zomer heb ik uw Kamer de voortgang van het Nationaal Preventieakkoord gedeeld3. Hierin wordt ook het belang beschreven om juist nu in te zetten op gezond leven, voorkomen dat mensen ziek worden en het vergroten van de weerbaarheid. In de brief heb ik reeds aangekondigd waar ik mij de komende tijd extra op wil inzetten.
Voor het deelakkoord overgewicht wil ik mij bijvoorbeeld extra inzetten op het terugdringen van kindermarketing. Ook komt er vanaf 2021 een uitvoeringsbudget beschikbaar voor gemeenten die zich met lokale Preventieakkoorden inzetten op maatregelen die overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik bestrijden.
Ik ben in gesprek geweest met een aantal wetenschappers over de relatie tussen leefstijlthema’s (waaronder voeding en beweging) en COVID-19. Hen heb ik de oproep gedaan mee te denken over korte én lange termijn acties die zorgen voor het verbeteren van leefstijl in het algemeen. Bevindingen en mogelijkheden die hieruit volgen zal ik met u delen.
Deelt u de mening dat, zoals in de gemeente Venray gebeurt met «het leefstijlakkoord», het preventieakoord en het sportakkoord ook op landelijk niveau hand in hand moeten gaan? Hoe wordt dit zichtbaar?2
Er is veel samenhang tussen de ambities uit het Nationaal Sportakkoord en het Nationaal Preventieakkoord. Ik vind het belangrijk om zowel op landelijk als op lokaal niveau beide akkoorden aan elkaar te verbinden. Dit wordt al op verschillende manieren gestimuleerd.
Zo worden gemeenten actief gewezen op de mogelijkheid om verbinding te maken tussen het Sport- en Preventieakkoord. Op de website van de VNG is een leidraad lokaal Preventieakkoord opgenomen waarin de meerwaarde van het combineren van beide akkoorden wordt benadrukt.
In lijn met de lokale Sportakkoorden is daarnaast besloten om voor de lokale en regionale Preventieakkoorden ook een uitvoeringsbudget aan gemeenten aan te bieden. Op deze wijze ontstaat er een eenduidige werkwijze waarbij gemeenten budget voor de uitvoering van Sport- en Preventieakkoorden kunnen aanvragen. De gemeenten die een Sport- en Preventieakkoord met elkaar combineren in één akkoord, komen in aanmerking voor beide budgetten. Dit kan voor gemeenten een stimulans zijn om de akkoorden met elkaar te verbinden.
Daarnaast monitort de VNG bij welke gemeenten al sprake is van synergie tussen beide akkoorden. De voorbeelden van deze gemeenten, waaronder de gemeente Venray, zijn bedoeld om anderen gemeenten te inspireren en te laten zien op welke wijze zij vanuit een bestaande beweging (bijvoorbeeld het Sportakkoord) tot een volgende stap in het gezondheidsbeleid kunnen komen. Het Sportakkoord kan daarmee als vehikel dienen om de bestaande beweging – waarbij al actief met partners op het terrein van gezondheid wordt samen gewerkt – te versterken en uit te breiden naar andere preventie- en gezondheidsthema’s, waaronder de ambities uit het Nationaal preventieakkoord. Op de volgende websites staan voorbeelden van gemeenten die al de verbinding maken tussen het sportakkoord en het preventieakkoord: www.vng.nl/lokalepreventieakkoorden, www.sportakkoord.nl en www.allesoversport.nl.
Parallel hieraan is er door een aantal prominenten uit de sport- en beweegsector de oproep gedaan om sporten en bewegen meer te integreren in ons dagelijkse leven ten behoeve van een vitale samenleving. Als reactie hierop heb ik 7 juli samen met de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport Van Rijn en samen met mijn collega´s van OCW, SZW, BZK en I&W gesproken met twee van de initiatiefnemers, Joop Alberda en Erik Scherder. We geven gehoor aan hun oproep om samen met andere sectoren (waaronder de sportsector) te werken aan het vraagstuk om mensen meer te laten bewegen. Om te komen tot een visie en routekaart wordt door VWS het initiatief genomen voor het vormen van een werkgroep, waarin verschillende departementen, de sportsector en de wetenschap zijn vertegenwoordigd.
Hoe kunt u zorgen dat goede voorbeelden zoals in Venray met het leefstijlakkoord waarbij bijvoorbeeld alle supermarkten verbonden zijn, of zoals de inzet in Rotterdam om de aanwezigheid van fastfood uit het straatbeeld terug te dringen breder worden gestimuleerd? Welke doelstelling stelt u hierbij?3
Om gemeenten te stimuleren te komen tot en te ondersteunen bij de totstandkoming van een lokaal preventieakkoord is op 1 juli 2019 het ondersteuningsprogramma van de VNG gestart. Door dit programma kunnen gemeenten gebruik maken van begeleiding. Op de website van de VNG worden good practices gedeeld van, zoals de gemeente Venray en Rotterdam, zodat ook andere gemeenten van deze voorbeelden kunnen leren.
Daarnaast start het RIVM na de zomer op mijn verzoek met een evaluatie om meer inzicht te verkrijgen in de lokale en regionale preventieakkoorden. De werkzame elementen en lessons learned worden gedeeld met andere gemeenten en regio’s in het land die mogelijk tegen dezelfde uitdagingen aan lopen. Ook organiseer ik (in samenwerking met o.a. de VNG en Alles is Gezondheid) verschillende online uitwisselingsbijeenkomsten en webinars voor gemeenten met als belangrijkste doel inspiratie en het uitwisselen van kennis en ervaringen.
Bovengenoemde voorbeelden beogen steeds hetzelfde doel: het inspireren van gemeenten en het uitwisselen van ervaringen, kennis en goede voorbeelden zodat gemeenten van elkaar kunnen leren bij de ontwikkeling én uitvoering van een lokaal of regionaal preventieakkoord.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
De uitzending het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 22 juli 2020 met het interview met burgemeester Aboutaleb van Rotterdam?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen die in afwachting zijn van de testuitslag en mensen van wie bewezen is dat ze besmet zijn met COVID-19, niet thuisblijven maar zich in de publieke ruimte begeven?
Ja, die mening deel ik. Het is van essentieel belang dat iedereen zich aan de regels houdt.
Klopt het dat aan mensen die in afwachting zijn van testresultaten dan wel die besmet zijn, wordt gevraagd of ze op basis van vrijwilligheid thuis willen blijven?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat een burgemeester nu op basis van de Wet publieke gezondheid geen mogelijkheden heeft om thuisblijven van deze inwoner te verplichten? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor burgemeesters waardoor thuisblijven wel verplicht kan worden bij een positieve test uitslag en bij overtreding kan worden gehandhaafd?
Dat klopt. Deze bevoegdheid om maatregelen te nemen is op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in deze situatie belegd bij de voorzitter van de veiligheidsregio en niet bij de burgemeester. Dit komt doordat Covid-19 in Nederland geclassificeerd is als behorende tot de groep A infectieziekten. De Wpg biedt de voorzitter van de veiligheidsregio de mogelijkheid om in het bestrijden van deze groep infectieziekten een quarantainemaatregel op te leggen. De quarantaine kan, zo nodig onder te stellen voorwaarden, plaatsvinden in de woning van de betrokkene. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als de betrokken persoon niet vrijwillig meewerkt. Bij de quarantainemaatregel wordt eerst advisering van de GGD ingewonnen en oordeelt de officier van justitie na het nemen van een beschikking tot gedwongen quarantaine of aan de criteria voor het opleggen van de quarantaine is voldaan. De officier van justitie doet vervolgens een verzoek tot voortzetting van de quarantaine, waarna de rechter de betrokkene hoort en een beslissing neemt. In een praktische handreiking die de veiligheidsregio’s ontvangen hebben, is nader uitgewerkt in welke gevallen de maatregel toepasbaar is en hoe de werkwijze binnen de Veiligheidsregio’s en de GGD is om tot een beschikking te komen. Er is een aparte beleidslijn van het OM voor de strafmaat bij het onttrekken aan de genomen maatregel, om zo beter onderscheid tussen lichte en zware vergrijpen te kunnen maken. De huidige wetssystematiek kent de burgemeester andere bevoegdheden toe. Zonder aanpassing van de Wpg zijn er dus geen mogelijkheden voor burgemeesters om thuisblijven verplicht te stellen bij een positieve testuitslag en om deze verplichting te handhaven.
Het voorkomen van ‘bill shocks’ bij mobiel datagebruik |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is bekend in welke mate Nederlanders te maken hebben met «bill shocks» (onverwacht hoge kosten) bij mobiel datagebruik? Komen deze veel voor en onder welke leeftijdsgroepen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) geeft aan dat hierover nog maar weinig klachten binnenkomen. De ACM kreeg via het loket ConsuWijzer dit jaar tien klachten over (onverwacht) hoge rekeningen. Ook de drie grootste mobiele aanbieders (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) geven aan dat de hoeveelheid klachten over «bill shocks» al jaren afneemt en op een laag niveau ligt.
Op welke manier(en) gaan telecomaanbieders bill shocks tegen? Passen alle telecomaanbieders, dat wil zeggen hoofd- en submerken, het verzenden van één of meer (sms-)notificaties bij het (bijna) bereiken van de datalimiet toe? Zijn zij hiertoe verplicht of is dit vrijblijvend? Wordt bij het bereiken van de datalimiet de levering van data automatisch stopgezet, met een bewuste keuzemogelijkheid voor de gebruiker om wel of niet door te gaan, of is dat afhankelijk van de betreffende telecomaanbieder dan wel de consument en diens abonnement?
De consument wordt geïnformeerd over de status van zijn bundeltegoed conform de Gedragscode Transparantie Mobiel Datagebruik, die nog steeds van toepassing is. KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo hebben zich hieraan gecommitteerd, inclusief al hun mobiele submerken zoals Simyo, Tele2 en Hollandsnieuwe. De kleinere mobiele providers, die niet bij de gedragscode zijn aangesloten, hebben een marktaandeel van 16,8%.1 De meeste mobiele providers bieden apps aan waarin de actuele stand van het dataverbruik binnen de internetbundel kan worden ingezien, ook indien zij niet zijn aangesloten bij de genoemde gedragscode. De drie grootste mobiele aanbieders (inclusief submerken) sturen de consument meerdere berichten omtrent datagebruik inclusief een zogenoemde 80% en 100% notificatie. Ook bieden zij abonnementen aan waarbij als de bundel op is de snelheid omlaag gaat zonder dat een buitenbundeltarief in rekening wordt gebracht, of kan de klant gebruik van de dienst buiten de bundel zelf aan- of uitzetten. Veelal geldt dat klanten desgewenst aanvullende bundels kunnen afnemen als ze op gewone snelheid data willen blijven gebruiken. Dit is geleidelijk voor het overgrote deel van de markt uitgegroeid tot de gangbare praktijk in Nederland.
Buiten Nederland wordt de consument zowel binnen als buiten de EU door alle aanbieders geïnformeerd conform de roamingverordening.2 Op grond van deze verordening geldt een datalimiet van € 50 (excl. BTW) en gelden informatieverplichtingen, waaronder waarschuwingen bij verbruik van 80% en 100% van de databundel.
In hoeverre is de Gedragscode Transparantie Mobiel Datagebruik (2012) nog steeds van toepassing? Welke hoofd- en submerken hebben zich hier op dit moment aan gecommitteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoezeer is door de diverse telecomaanbieders opvolging gegeven aan de acht aanbevelingen uit de evaluatie van de Gedragscode in 2014?
De telecomaanbieders hebben de hen betreffende aanbevelingen uit de evaluatie van de Gedragscode in 2014 opgevolgd en opgenomen in de abonnementen die door hen worden aangeboden. De Tweede Kamer is over de opvolging van de aanbevelingen geïnformeerd in de brief van 3 juli 2014.3
Met welke maatregelen zou de consumentenbescherming tegen bill shocks verder kunnen worden verhoogd? Volstaat bijvoorbeeld een gedragscode of zou wetgeving op zijn plaats zijn?
De ervaringen met de Gedragscode Transparantie Mobiel Datagebruik laten zien dat zelfregulering zeer effectief is geweest om bill shocks bij mobiel datagebruik terug te dringen. Tegelijkertijd geldt de Gedragscode weliswaar voor het grootste deel van de mobiele markt, maar niet marktbreed zoals toegelicht in het antwoord op vragen 2 en 3. Voor marktbrede naleving, die zo nodig kan worden gehandhaafd door de ACM, is wetgeving het meest effectief. In de nieuwe telecomrichtlijn, de zogenoemde Telecomcode4, is een verplichting voor telecomaanbieders opgenomen die consumenten in staat stelt het gebruik van diensten die op basis van tijd of verbruikt volume worden gefactureerd, te bewaken en te beheersen. Met het wetsvoorstel5 waarmee deze richtlijn wordt geïmplementeerd, wordt het voor alle aanbieders verplicht om de consument in ieder geval tijdig te informeren over het verbruiksniveau van de diensten die tot het tariefplan behoren en over het bereiken van verbruikslimieten in het tariefplan. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel dit najaar voor advies kan worden aangeboden aan de Raad van State.
Het bericht 'Viecurie vreest voor zelfstandigheid' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «LZR zet streep door ziekenhuisfusie die niet weg wil gaan»1 en «VieCurie vreest voor zelfstandigheid»?2
Ja.
Wat vindt u hiervan?
Een fusie is de meest vergaande vorm van samenwerking. Of een fusie positieve of negatieve effecten heeft, is op voorhand niet altijd goed te voorspellen. Dit is afhankelijk van de situatie en de beweegredenen voor het wel of niet fuseren en moeten worden afgewogen met mogelijke andere scenario’s. Op dit moment is het Laurentius Ziekenhuis Roermond tot de conclusie gekomen dat een fusie niet de optimale samenwerkingsvorm voor de twee ziekenhuizen is.
In dit geval waren het VieCuri en Laurentius ziekenhuis voornemens te fuseren om de continuïteit van een breed pallet van zorg in de toekomst te kunnen waarborgen. Redenen hiervoor waren onder andere het kunnen voldoen aan volumenormen, specialismen behouden, noodzakelijke en wenselijke investeringen kunnen doen (bijvoorbeeld digitalisering van zorg) en de kwaliteit van de tweedelijnszorg in de regio te kunnen garanderen.
Het is aan de zorgverzekeraars om met de ziekenhuizen in gesprek te gaan om de continuïteit en kwaliteit te borgen. Het is goed dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de verzekeraar CZ en de nieuwe Raad van Bestuur van het Laurentius ziekenhuis. Binnenkort spreekt CZ met een delegatie van de medische staf van het Laurentius ziekenhuis en de Raad van Bestuur. Ik hecht eraan en ga ervan uit dat de verzekeraars en de ziekenhuizen komen tot een werkwijze die niet alleen op de korte, maar ook op de middellange en lange termijn de continuïteit en de kwaliteit van de zorg borgt.
Brengt het afblazen van deze fusie de zelfstandigheid van de ziekenhuizen in gevaar, zoals de bestuurder van VieCuri in de Limburger stelt? Waarom deelt u die mening wel of waarom deelt u die mening niet?
Ik acht het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg steeds is geborgd. Gehoord de ziekenhuizen en zorgverzekeraars is het belangrijk dat de ziekenhuizen met alle betrokken partijen in gesprek blijven om de gevolgen van het afzien van de fusie te overzien en een koers te bepalen die de noodzakelijke kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid niet alleen voor de korte termijn maar ook voor de langere termijn borgt.
De twee ziekenhuizen, zorgverzekeraars en het Netwerk Acute Zorg Limburg zijn gevraagd naar hun visie op de zelfstandigheid van de ziekenhuizen.
Het VieCuri ziekenhuis geeft aan dat zonder substantiële schaalvergroting een zelfstandig voortbestaan van met name de acute zorg in Midden-Limburg en de topklinische zorg in Noord-Limburg op termijn niet houdbaar is. Het ziekenhuis geeft aan dat het vanwege de schaalgrootte nu al lastig is om de acute zorg in Midden-Limburg (adherentiegebied Laurentius) te bemensen. Voor de regio Noord-Limburg (adherentiegebied VieCuri) komt volgens het VieCuri ziekenhuis niet zozeer de continuïteit van de acute zorg als wel het kunnen blijven aantrekken van voldoende gekwalificeerde medewerkers en daarmee het in stand houden van het ruime opleidingsaanbod van een topklinisch opleidingsziekenhuis mogelijk in de knel. Dat is volgens het VieCuri ziekenhuis een aderlating voor de kwaliteit van zorg in Noord- en Midden-Limburg en voor de spreiding van hoogwaardig zorgaanbod. Ook door een deel van de medisch specialisten van het Laurentius ziekenhuis zijn zorgen geuit over de toekomst van de (acute) zorg.
Het Laurentius ziekenhuis geeft aan dat er op korte/middellange termijn (5–10 jaren) geen gevolgen zijn voor het zorgaanbod in Midden-Limburg. In plaats van een fusie wil het Laurentius ziekenhuis zich richten op betere samenwerking. Hierbij blijft VieCuri hun preferred ziekenhuispartner. Daarnaast wil het Laurentius ziekenhuis nu vol inzetten op samenwerking met de huisartsen, de thuiszorg en de verpleegzorg. Dat vraagt samenwerking in een netwerk en niet meer in een bolwerk, aldus het Laurentius ziekenhuis. De aandacht van horizontale samenwerking wordt voor een gedeelte verlegd naar verticale samenwerking; deze samenwerking is voor hen in de Covid-periode zeer waardevol gebleken. Het Laurentius ziekenhuis geeft aan dat in het land tal van voorbeelden zijn van regiomaatschappen waarmee zelfstandig voortbestaan ondervangen wordt.
Het Netwerk Acute Zorg Limburg (NAZL) geeft aan dat het niet doorgaan van de fusie de kwaliteit van de acute zorg niet raakt. De samenwerking in de ROAZ regio Limburg is goed en ook nu van de fusie afzien heeft geen consequenties voor de zorgkwaliteit, zo stelt het NAZL.
Op de korte termijn (1–3 jaar) voorziet zorgverzekeraar CZ geen problemen, evenwel op de middellange en lange termijn verwacht CZ dat het zelfstandig voortbestaan van het Laurentius Ziekenhuis mogelijk kwetsbaar is, bijvoorbeeld door de kleinschaligheid van enkele vakgroepen. Daarnaast geeft CZ aan dat het VieCuri-ziekenhuis mogelijk een probleem zal krijgen rondom de eisen die aan topklinische (STZ-)ziekenhuizen gesteld worden.
Zorgverzekeraar VGZ laat weten geen gevaar te zien voor de zelfstandigheid van de ziekenhuizen. Kwaliteit kan volgens hen worden geborgd in samenwerkingsverband, daar is in hun ogen geen fusie voor nodig. De zorg van VGZ is juist dat door een fusie concentratie van zorg ontstaat waardoor de acute zorg en de 45-minutennorm in het geding kunnen komen.
Ook Zilveren Kruis geeft aan dat op lange termijn de kwaliteit geborgd kan worden door als zelfstandige ziekenhuizen meer samen te werken met andere partners waarbij bepaalde vormen van zorg geconcentreerd aangeboden kunnen worden.
Wat zijn de huidige voorzieningen met betrekking tot spoedeisende- en eerste hulpafdelingen (SEH) en de afdeling verloskunde in deze ziekenhuizen?
Zowel het VieCuri als het Laurentius ziekenhuis beschikken over een Spoedeisende Hulp (SEH), Intensive Care (IC) en een acute verloskundige afdeling. Alleen in geval van ernstige trauma’s of grote hartproblemen verwijst het Laurentius door naar respectievelijk het MUMC en VieCuri. Gecompliceerde verloskundige zorg wordt eveneens in de omringende ziekenhuizen geboden behalve op locatie Sittard van Zuyderland: de verloskundige zorg van dat ziekenhuis is geconcentreerd op locatie Heerlen. VieCuri is een zogenaamd traumacentrum level 2. Dit betekent dat alle vitaal bedreigde patiënten worden opgevangen behalve in geval neurochirurgie gevraagd is.
Hoe verhouden deze zich tot de omringende ziekenhuizen in de regio?
De volgende ziekenhuizen in de regio hebben ook een 24/7-uurs basis SEH en een acute verloskunde afdeling (bron: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/acute-zorg/regionaal-internationaal/seh#node-locaties-ziekenhuizen-met-seh):
Maastricht UMC+
Zuyderland Medisch Centrum Heerlen
Zuyderland Medisch Centrum Sittard-Geleen (alleen SEH)
Máxima Medisch Centrum Veldhoven
Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis Nijmegen
Catharina Ziekenhuis Eindhoven
Elkerliek Ziekenhuis Helmond
Jeroen Bosch Ziekenhuis ’s-Hertogenbosch
Maasziekenhuis Pantein Beugen
St. Anna Ziekenhuis Geldrop
St. Jans Gasthuis Weert
Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis Tilburg
Bernhoven Ziekenhuis Uden
Radboudumc Nijmegen
Na de fusie tussen de ziekenhuizen in Sittard en Heerlen besloot Zuyderland de verloskundige zorg te concentreren op locatie Heerlen. Het Laurentius ontvangt ook patiënten uit de regio rondom Sittard. Het Sint Jans Gasthuis in Weert heeft een kleine acute zorgvoorziening.
In ROAZ-verband (Regionaal overleg Acute Zorg) werken alle ziekenhuizen in de regio Limburg samen ten aanzien van de invulling van de acute zorg in de regio.
Wat is het totaal aantal patiënten per ziekenhuis per jaar en wat is het aantal patiënten per jaar op de SEH per ziekenhuis?
Het Laurentius ziekenhuis heeft laten weten dat in 2019 de volgende patiëntaantallen golden:
Het VieCuri ziekenhuis heeft laten weten jaarlijks ruim 120.000 polipatiënten (unieke polikliniekbezoeken) te zien en telt ruim 20.000 patiënten met verblijf per jaar. Het patiëntenaanbod op de SEH was in 2019 23.000 mensen.
Is het waar dat geen van deze twee ziekenhuizen een «gevoelig» ziekenhuis is?
Op dit moment is geen van beide ziekenhuizen een gevoelig ziekenhuis volgens de RIVM gevoelige ziekenhuisanalyse van 26 juni 2020.
Zijn er regiobeelden over de zorgbehoefte opgesteld en zijn deze regiobeelden beschikbaar? Zo ja, wat zijn daarvan de conclusies? Zo nee, waarom zijn die er niet?
Er is een regiobeeld beschikbaar voor Noord- en Midden-Limburg door VGZ opgesteld. Conclusies zijn dat in regio Noord- en Midden-Limburg de vergrijzing en ontgroening sterker is dan in de rest van Nederland. Er is een sterke toename van hulpbehoevende ouderen in combinatie met een kleiner wordende groep mensen (mantelzorgers) die deze ouderen (85+) kan ondersteunen.
In de ouderenzorg is er een stijgende zorgvraag voor Wlz verpleging en verzorging. De wachtlijsten zijn groot. De wachttijden zijn veelal te lang. In deze regio verloopt de doorstroming in de keten van ouderenzorg stroef, wat leidt tot verkeerde bed problematiek in het ziekenhuis. De regio moet zich voorbereiden op het opvangen van een sterke vergrijzing. In de GGZ liggen de wachttijden onder het landelijk gemiddelde, met uitzondering van behandeling voor eetstoornissen. Mensen krijgen zorg binnen passende termijn. Hierin onderscheidt deze regio zich positief.
Het aantal inwoners met overgewicht is hoger dan landelijk gemiddeld en stijgt sterker. Het aantal ouderen dat is aangewezen op zorg groeit. Het aantal mensen met dementie binnen deze groep neemt sterk toe. Het gebruik van (basis) GGZ is fors lager dan landelijk en neemt af.
Het vooruitzicht voor de arbeidsmarkt in relatie tot gezondheidszorg is erg zorgelijk, zo geeft het regiobeeld aan. Van het huidige personeel in de zorg is meer dan 25% ouder dan 55 jaar. Voor wat betreft verpleging en verzorging wordt over 10 jaar een tekort van ca. 2.000 medewerkers verwacht. Ook in de GGZ speelt arbeidsmarktproblematiek. De komende 20 jaar komen relatief weinig jongeren beschikbaar voor de arbeidsmarkt.
Welke wijzingen in het zorgaanbod van beide ziekhuizen zouden hebben plaatsgevonden indien de fusie zou zijn doorgegaan?
De fusie was gericht op het duurzaam kunnen blijven aanbieden van een breed pallet aan zorg in Noord- en Midden-Limburg. Op die manier kon het gefuseerde ziekenhuis in de toekomst blijven voldoen aan de kwaliteitsnormen, konden de knelpunten in de personele bezetting aangepakt worden en konden ontwikkel- en investeringsprogramma’s gezamenlijk uitgevoerd worden. Ook zou de acute functie in Roermond gehandhaafd worden en kon de status van een topklinisch ziekenhuis voor het fusieziekenhuis gegarandeerd worden.
Er zou lateralisatie van zorg (het verplaatsen van zorg van de ene naar de andere locatie) plaatsvinden tussen de locaties Venlo (VieCuri) en Roermond (Laurentius) in een gefuseerde setting zodat de patiënten in het adherentiegebied van het fusieziekenhuis alle zorg in de gecombineerde regio Noord en Midden Limburg kunnen blijven ontvangen.
Hoe gaat de nauwe samenwerking worden ingevuld waarvan het ziekenhuis Laurentius aangeeft aan dat dit dient te gebeuren?
Beide ziekenhuizen zijn gevraagd naar hun visie op samenwerking in de toekomst. Het beleidsvoornemen van Laurentius is om een nieuwe strategische koers 2021–2025 uit te zetten gebaseerd op de volgende pijlers: verder ontwikkelen van de samenwerking in de keten in de regio Midden-Limburg met huisartsen, verpleeg- en verzorgingshuizen, thuiszorg (VVT) en GGD, het verder verkennen en ontwikkelen van samenwerkingen met de tweede- en derdelijns organisaties met VieCuri als voorkeurspartner en het aangaan van langlopende contracten met zorgverzekeraars. Dit beleidsvoornemen wordt in de komende tijd nader uitgewerkt. Hier worden de verschillende externe stakeholders bij betrokken, zo laat het ziekenhuis weten.
Het VieCuri ziekenhuis geeft aan samenwerking niet als leidende vorm tussen beide ziekenhuizen te zien. In tegenstelling tot fusie brengt het volgens hen niet de structurerende condities mee die noodzakelijk zijn voor de regionale spreiding en concentratie van zorgaanbod, voor de hogere norm- en volume-eisen die gesteld gaan worden, voor de forse investeringen die hen te doen staan en voor de versteviging van hun aantrekkingskracht op de arbeidsmarkt.
De komende periode zal het VieCuri ziekenhuis de strategische koers opnieuw bepalen. Kandidaatschap als eerste Magnet-ziekenhuis in Nederland zal daar onderdeel van zijn. Dit betekent dat de expertise en ervaring van hun verpleegkundigen expliciet uitgangspunt is van het strategisch beleid.
In hoeverre zijn regionale bestuurders betrokken geweest bij deze besluitvorming?
Beide ziekenhuizen en de betrokken zorgverzekeraars zijn gevraagd naar hun betrokkenheid in de besluitvorming om het fusieproces af te breken.
Het Laurentius ziekenhuis heeft het fusievoornemen door een tweetal externe onderzoeksbureaus (PwC en Giotto) laten beoordelen in het licht van de actuele ontwikkelingen. De vraag luidde: «Is fusie daarin nog steeds het goede antwoord?» Het Laurentius ziekenhuis geeft aan dat bij dit onderzoek alle interne stakeholders (zoals Raad van Toezicht, Ondernemingsraad, Cliëntenraad, Verpleegkundig Stafbestuur, medisch specialisten) betrokken c.q. geïnterviewd zijn geweest. Veel externe relevante stakeholders zijn geïnterviewd: Raad van Bestuur van Pantein en de Zorggroep, Zorgverzekeraars CZ, VGZ en Zilveren Kruis, Ambulance Zorg Limburg Noord, de Rabobank, Raad van Bestuur van omliggende ziekenhuizen en de Raad van Bestuur van het VieCuri ziekenhuis en de vakgroepen Chirurgie en Orthopedie, het Medisch Specialistisch Bedrijf en de afdeling Finance van VieCuri. Het advies van Giotto is (mede) aanleiding geweest tot een heroverwegingsperiode. In het vervolgonderzoek werd met name een onderzoek gedaan naar ICT integratiekosten en fusievoordelen. Dit onderzoek en het nieuwe zorgbeeld anno 2020 waaraan de praktijk van de Covid pandemie onlosmakelijk verbonden is, gaf het Laurentius ziekenhuis uiteindelijk genoeg redenen om het fusieproces met VieCuri af te breken.
De Raad van Bestuur van het VieCuri ziekenhuis geeft aan dat de besluitvorming tot fusie weloverwogen en gezamenlijk met het Laurentius ziekenhuis tot stand is gekomen en een lange en zorgvuldige voorbereiding kent. Het VieCuri ziekenhuis geeft aan dat gedurende de adviesaanvraag aan de medische staven het Laurentius ziekenhuis eenzijdig en zonder overleg een bezinningsperiode heeft afgekondigd. Dit om zijn nieuwe Raad van Toezicht, die in december 2019 is aangetreden, zich in het dossier te kunnen laten verdiepen. In die periode heeft een heroverweging van de fusie plaatsgevonden, zonder overleg of afstemming met het VieCuri ziekenhuis, zo laat VieCuri weten. Op basis daarvan is door de voormalige Raad van Bestuur van het Laurentius ziekenhuis, in afstemming met de Raad van Toezicht, besloten van de fusie af te zien. Het VieCuri ziekenhuis geeft aan niet betrokken of gekend te zijn in het besluit van het Laurentius ziekenhuis tot het afzien van de fusie.
Zorgverzekeraar CZ is nadrukkelijk over het fusievoornemen geïnformeerd en erbij betrokken geweest. CZ heeft zich op basis van de afweging van de gedeelde argumenten door de Raad van Besturen van beide ziekenhuizen positief uitgesproken inzake een verdergaande samenwerking met een eventuele fusie als sluitstuk. Zorgverzekeraar CZ laat weten dat het afblazen van de fusie vanuit Laurentius is besloten en als mededeling aan CZ kenbaar is gemaakt, waarbij zij aangeven niet voldoende te zijn betrokken in dit besluit en dit besluit ook niet kunnen duiden. Zij geven aan niet betrokken te zijn geweest bij het onderzoek van PWC. CZ heeft aangegeven overleg te willen voordat er onomkeerbare besluiten door de Raad van Bestuur van het Laurentius genomen zouden worden. Hier heeft de toenmalige Raad van Bestuur geen gevolg aan gegeven. Er hebben inmiddels enkele gesprekken plaatsgevonden met de nieuwe Raad van Bestuur van het Laurentius ziekenhuis en binnenkort spreekt CZ met een delegatie van de medische staf van het Laurentius ziekenhuis en de Raad van Bestuur. Doel hiervan is om te bezien of de noodzakelijke samenwerking weer opgepakt kan worden, en onder welke condities dit inhoud gegeven kan worden.
Zorgverzekeraar VGZ laat weten betrokken te zijn geweest bij het fusievoornemen en hebben daar vanaf het begin aangegeven dat zij dat voornemen niet ondersteunen, zij zijn niet overtuigd dat de voordelen van een fusie opwegen tegen de nadelen. VGZ heeft met beide ziekenhuizen gekeken hoe ze zelfstandig kunnen bestaan met een samenwerkingsverband. VGZ is door PWC geïnterviewd over hun visie. Vervolgens is het besluit aan hen medegedeeld. VGZ geeft aan continu in gesprek te zijn met zorgaanbieders en dus ook met de ziekenhuizen.
Met de kankerverwekkende stof PCA vervuilde paracetamol |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke termijn wilt u dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) onderzoek doet naar de vraag of paracetamol met de grondstof PCA aan de normen voldoet?1 2
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is in overleg met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nagegaan of er aanwijzingen zijn dat er batches paracetamol in Nederland zijn verkocht waarvan de toegestane limieten van onzuiverheden zijn overschrijden. Achtergrond en bevindingen zijn neergelegd in de «Rapportage paracetamol & PCA».
Kunt u aangeven wat de reden is voor het grote verschil tussen de normen die de European de European Medicines Agenncy (EMA) en de European Food Safety Authority (EFSA) hanteren met betrekking tot wat een veilige hoeveelheid PCA is? Wat zijn de normen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?
De Europese geneesmiddelautoriteiten hanteren de normen van de International Council for Harmonisation of Technical Requirements for Pharmaceuticals for Human Use (ICH). De NVWA hanteert de door EFSA geadviseerde normen. Het verschil tussen de als veilig toegestane hoeveelheden wordt in dit specifieke geval bepaald door het hanteren van het criterium van genotoxiciteit (vermogen om DNA aan te tasten) door para-chlooraniline (PCA) en door de gebruikte rekenmethode. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Kunt u aangeven wat de normen zijn die Nederland hanteert en wat de normen zijn die buurlanden in West-Europa hanteren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de hoogleraren die in het artikel van NRC worden aangehaald, die aangeven dat de blootstelling aan genotoxische carcinogenen zo laag zou moeten zijn als redelijkerwijs haalbaar is, en dat daarom paracetamol helemaal niet met PCA vervuild zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Internationale afspraken over de controle van mutagene onzuiverheden in geneesmiddelen liggen vast in de richtlijn ICH M7. Hierin wordt beschreven dat de aanwezigheid van (potentieel) mutagene onzuiverheden in een geneesmiddel dient te worden beperkt tot het niveau waarop een mogelijk risico op het ontstaan van kanker bij mensen door blootstelling aan deze potentieel mutagene onzuiverheden verwaarloosbaar is. De geschiktheid van deze internationale afspraken is recent nogmaals bevestigd tijdens discussies in het kader van een Europese procedure over nitrosamines.3 De conclusie van deze discussie was dat het de voorkeur heeft om het vermijdbaarheidsprincipe niet toe te passen. Het hanteren van de limieten voor acceptabele inname zoals beschreven in ICH M7 is voldoende om de patiëntveiligheid te garanderen. Het vermijdbaarheidsprincipe beperkt de mogelijkheden in de productie van geneesmiddelen, wat nadelige consequenties voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen kan hebben. Daarom zou toepassing van dit principe juist een risico voor de patiënt kunnen vormen.
De WHO en de European Chemicals Agency (ECHA) hanteren dezelfde normen als die van de ICH.
Hoeveel procent van de paracetamol markt heeft het Chinees bedrijf Anqiu Luán in Nederland?
Ik beschik niet over deze informatie.
Klopt het dat het CBG vanwege Europese regelgeving niet mag vermelden aan welke firma’s Anqiu Luán hun grondstoffen levert in Nederland, zoals de woordvoerder van het CBG meldt? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dat het geval? En waarom kunnen de namen van deze bedrijven in Italië wel gewoon openbaar gemaakt worden?
Het CBG verstrekt geen gegevens op basis van gezamenlijke afspraken. Het is aan de fabrikant zelf om deze gegevens openbaar te maken. Het CBG heeft dit beleid uitgewerkt in haar WOB beleid:
Zaken die met openbaarheid te maken hebben, worden op basis van nationale wetgeving uitgevoerd. De Nederlandse bevoegde autoriteit – het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) – baseert zich om die reden bij de uitvoering van openbaarheidsvraagstukken op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Uitgangspunt van de WOB is dat alle documenten die het CBG onder zich heeft en betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid die het CBG aangaat, openbaar zijn. Informatie moet alleen vertrouwelijk worden gehouden wanneer deze vallen onder een van de in de artikel 10 en 11 van de WOB genoemde uitzonderingen, zoals nu het geval is.
Bij de beoordeling of een uitzonderingsgrond van toepassing is gebruikt het CBG onder meer een richtsnoer waarvan de inhoud is afgestemd tussen de Europese medicijnautoriteit EMA en het Europese samenwerkingsorgaan van nationale bevoegde autoriteiten (HMA). In dit richtsnoer is aangegeven dat fabrikant(en) van de werkzame stof(en) en de plaats(en) waar deze stoffen worden gefabriceerd commercieel vertrouwelijke informatie is. Dit betekent dat deze informatie in de regel niet kan worden vrijgegeven. Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt onder «commerciële vertrouwelijke informatie» verstaan alle informatie die niet in het publieke domein of openbaar beschikbaar is en wanneer openbaarmaking het economisch belang of de concurrentiepositie van de eigenaar van de informatie kan ondermijnen.
In het werkdocument van het CBG waarin basisafspraken betreffende de invulling van de uitzonderingsgronden zijn uitgewerkt, is op basis van de Europese richtsnoer bepaald dat in het kader van artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c van WOB als vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens de namen van fabrikanten of leveranciers van werkzame stoffen en hulpstoffen en oplosmiddelen niet vrij worden gegeven.
Tot op heden heeft het CBG binnen het hierboven geschetste uitvoeringskader geen informatie openbaar gemaakt over grondstoffabrikanten wanneer die informatie gerelateerd is aan een specifiek geneesmiddel. Wel maakt het CBG bekend wie de fabrikant vrijgifte is. Dit is de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van een batch van het geneesmiddel. Gegevens betreffende deze fabrikant zijn vermeld in de bijsluiter van het geneesmiddel en kunnen in de Geneesmiddeleninformatiebank van het CBG worden geraadpleegd. Hierdoor kunnen in geval van een veiligheidsprobleem snel maatregelen worden genomen indien dit uit oogpunt van volksgezondheidsbescherming nodig mocht zijn. Ook deze werkwijze is Europees afgestemd.
Dat een andere lidstaat, in dit geval Italië, voor de nationale situatie een grondstofleverancier wel bekend maakt lijkt het gevolg van de beleidsvrijheid van lidstaten binnen de Europese Unie als het gaat over openbaarheidsvraagstukken. Hierdoor kunnen lidstaten ten aanzien van dezelfde vraagstukken verschillende uitkomsten genereren. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft de Nederlandse bevoegde autoriteit CBG deze beleidsvrijheid ingevuld door aansluiting te vinden bij binnen de Europese Unie afgestemde richtsnoeren.
De informatie aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert, hoeft niet openbaar gemakt te worden, omdat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals in de WOB vermeld.
Bent u bereid alsnog openbaar te maken aan welke firma’s Anqiu Luán grondstoffen levert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden er normaliter steekproefsgewijze controles gedaan met betrekking tot deze over de counter geneesmiddelen? Zo ja, door wie?
De IGJ houdt toezicht op de bereiding, de kwaliteit en het gebruik van geneesmiddelen. De fabrikant is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de producten. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de producten na toelating op de markt door middel van steekproefsgewijs onafhankelijk post-marketingonderzoek. Hierbij wordt onderzocht of geneesmiddelen die op de markt zijn, voldoen aan de specificaties die zijn geregistreerd bij de aanvraag voor de handelsvergunning. Dit laboratoriumonderzoek vindt plaats bij het RIVM. Het RIVM rapporteert hierover aan de IGJ. Het RIVM is ook onderdeel van het netwerk van Official Medicines Control Laboratories (OMCL), een Europees netwerk waarin steekproefsgewijs geneesmiddelen worden onderzocht op de kwaliteitseisen van het product. In 2019 zijn door deze laboratoria ruim 400 producten, die ook op de Nederlandse markt zijn toegelaten, onderzocht. Door IGJ en ook binnen het OMCL netwerk zijn op dit moment geen onderzoeken aan «over-the-counter» geneesmiddelen, met name paracetamol, voorzien. In 2018 en 2019 zijn in OMCL verband enkele producten met 500 mg en 1.000 mg paracetamol onderzocht op de product specificaties die gesteld zijn in het desbetreffende registratiedossier. Deze producten voldeden aan de gestelde eisen. In de «Rapportage paracetamol & PCA» gaan het CBG en de IGJ nader in op de achtergrond.
Is er overleg met verkooppunten zoals drogisterijen, apotheken en supermarkten over het mogelijk uit de schappen halen van vervuilde producten? Zo ja, wat zijn de afspraken? Zo nee, waarom is er geen overleg?
Ondanks alle internationale kwaliteitssystemen die de kwaliteit van geneesmiddelen moeten borgen, komt het voor dat er bij geneesmiddelen kwaliteitsdefecten optreden. Bijvoorbeeld aangetoonde onzuiverheden in hoeveelheden die uitkomen boven een vastgestelde limiet. Bij dergelijke situaties werken CBG en IGJ nauw samen in de aanpak. Een registratiehouder is verplicht een dergelijk kwaliteitsdefect te melden. Als een dergelijk kwaliteitsdefect dermate ernstig is dat het nodig is om producten terug te halen uit de markt, wordt daarbij altijd contact gezocht met betrokken beroepsgroepen, zoals koepels van apotheken, drogisten, voorschrijvers en patiëntenverenigingen. In dit specifieke geval was geen sprake van een kwaliteitsdefect en geen reden om een product uit de markt te halen. Er is daarom geen aanleiding geweest voor overleg met verkooppunten.
Heeft de IGJ aan u bevestigd dat zij daadwerkelijk onderzoek gaat doen? Op welke termijn wordt de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het belang van ventilatie tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
René Peters (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Antje Diertens (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de open brief van 239 wetenschappers waarin de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en nationale gezondheidsinstituties worden opgeroepen de mogelijke verspreiding van het coronavirus via aerosolen serieus te nemen en naast de huidige adviezen (handen wassen, afstand houden, thuis blijven bij klachten) ook meer te wijzen op goede ventilatie van binnenruimtes?123
Ik heb het RIVM een aantal vragen gesteld over het belang van ventilatie en het risico van de verspreiding van het SARS-CoV-2 via aerosolen. Op basis van de antwoorden van het RIVM heb ik op rijksoverheid.nl publieksinformatie laten plaatsen over het belang van goede ventilatie. Ook zijn op deze website voor specifieke sectoren zoals verpleeghuizen handreikingen te vinden.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat er meer aandacht moet zijn voor goede ventilatie en hoe relateert u dit aan het recente onderzoek van het RIVM dat 1 op de 20 besmette mensen aantoonbare hoeveelheden virusdeeltjes in aerosolen verspreidt in slecht geventileerde ruimtes?4
Ik deel deze mening. Het recente onderzoek van het RIVM betrof een theoretisch model waarbij, op basis van aannames, de verspreiding van virusdeeltjes via aerosolen onder verschillende omstandigheden is berekend. Een aanname was dat de aerosolen een constante verdeling in de ruimte vertonen. Het model toont hoe de verspreiding van aerosolen verloopt in een ruimte als er niet wordt geventileerd.
Het is echter onzeker of aerosolen voldoende infectieus zijn om tot een infectie via aerogene transmissie (> 1,5 meter) te leiden. De auteurs van het RIVM-onderzoek stellen dat zo lang het onduidelijk is hoeveel infectieus virus aanwezig is in de verschillende druppels (dit is een functie van meerdere variabelen w.o. viruseigenschappen, host eigenschappen, ernst ziekte, locatie van infectie, tijd, temperatuur, UV licht etc.), en het ook nog onbekend is wat de minimale infectieuze dosis van SARS-COV-2 is, voorzichtigheid geboden blijft met het trekken van conclusies over de kans op infectie.
Het RIVM volgt de ontwikkelingen over aerosolen en aerogene transmissie nauwgezet en neemt deze inzichten mee in de afweging of aanvullende adviezen een wezenlijke bijdrage leveren aan het voorkomen van COVID-19. Hierbij wordt behalve naar (kwalitatief goede) wetenschappelijke publicaties, ook gekeken of er uit de beschikbare epidemiologische gegevens een duidelijke rol voor aerosolen (aerogene transmissie) blijkt. Vooralsnog lijkt dit niet het geval.
Verder wordt gekeken of al geldende maatregelen effectief zijn in het voorkomen van mogelijke verspreiding van aerosolen > 1,5 meter.
Welke aanvullende maatregelen nodig zijn om aerogene transmissie te voorkomen of verminderen (buiten de extra persoonlijk beschermingsmaatregelen zoals FFP2 maskers tijdens/na medische aerosolvormende handelingen) is nog onbekend. Het is onzeker of een bepaalde ventilatie(drempel) als aanvullende maatregel een daadwerkelijk bijdrage levert aan het voorkomen of verminderen van SARS-CoV-2-transmissie (zie ook vraag5. Voldoende luchtverversing is wel belangrijk omdat dit de gezondheid bevordert, noodzakelijk is voor een prettig en gezond binnenklimaat en de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken helpt te verkleinen.
Wat is uw reactie op de stelling van de wetenschappers dat de kritiek op de WHO terecht is omdat ze te weinig rekening zouden houden met nieuwe inzichten?
Het RIVM volgt de wetenschappelijke en maatschappelijke discussie over de transmissie en besmettelijkheid van SARS-CoV-2 op de voet. Sinds de stellingname waaraan u refereert heeft de WHO een review verricht met beschikbare evidence en een update gepubliceerd (https://www.who.int/news-room/commentaries/detail/transmission-of-sars-cov-2-implications-for-infection-prevention-precautions). De wetenschappelijke discussie zal voortduren zolang de vele onderzoeks- en kennisvragen rond COVID-19 nog niet of onvoldoende beantwoord zijn.
Welke overige onderzoeken worden momenteel gedaan naar de mogelijke overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen? Welke onderzoeken worden uitgevoerd naar de rol van ventilatie hierin?
Zoals beschreven bij vraag 2 verricht het RIVM enkele theoretische modelstudies. Hierbij wordt ook naar ventilatie gekeken. Onderzoek naar de overdracht van het coronavirus door middel van aerosolen is lastig, omdat het altijd een theoretisch in vitro-onderzoek betreft waarbij een aantal in vivo variabelen die van invloed zijn op de kans op transmissie en infectiviteit niet gemeten kan worden. Tevens heeft ventilatie als variabele ook invloed op grotere druppels en infectiviteit en overleving van het virus op oppervlakten e.d. wat het moeilijk maakt de directe relatie tussen besmettelijkheid en alleen aerosolen te onderzoeken.
De TU Eindhoven heeft onderzoek gedaan naar ventilatie en luchtfiltering in sportscholen om aerosolenconcentraties te reduceren. Het doel van dit onderzoek was echter nadrukkelijk niet om te analyseren in welke mate aerosolen al dan niet een transmissierisico voor SARS-CoV-2 inhouden. De virologische en microbiologische aspecten van SARS-CoV-2 vallen buiten de expertise van het betreffende onderzoeksconsortium.
Deelt u onze mening dat er zo spoedig mogelijk helderheid moet zijn over de wijze van ventilatie om overdracht van het coronavirus te voorkomen? Zo ja, wanneer kunt u deze helderheid verschaffen aan gebouweigenaren van onder andere restaurants, verpleeghuizen, concertzalen, bioscopen etc. gegeven het feit dat het nu het moment is om eventuele voorbereidingen te treffen voor de aanstaande herfstperiode?
De adviezen van het RIVM zijn heel helder: er zijn onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. Volg daarom de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie zoals: zorg dat een ventilatiesysteem in ieder geval voldoet aan de minimale regelgeving voor luchtverversing zoals genoemd in het Bouwbesluit, zorg dat het ventilatiesysteem wordt gecontroleerd en wordt onderhouden, en zorg dat er 10 à 15 minuten wordt gelucht na een bijeenkomst, bijvoorbeeld na een vergadering.
Het is echter niet mogelijk te stellen dat enige vorm van ventilatie de overdracht van COVID-19 kan voorkomen, en het is ook onmogelijk te meten welke mate van ventilatie bijdraagt aan de preventie van COVID-19. Dit geldt overigens ook voor locaties met hogere ventilatiehoeveelheden (zie vraag 2 en 3).
In hoeverre komen de eisen uit het Bouwbesluit 2012 overeen met de richtlijnen die de REHVA (Federation of European Heating, Ventilation and Air Conditioning Associations) voor mechanische ventilatie heeft opgesteld?5
Het Bouwbesluit omvat minimale eisen waar gebouwen aan moeten voldoen, onder meer op het punt van luchtverversing. Het RIVM adviseert de bestaande regelgeving en richtlijnen op gebied van ventilatie te volgen: te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit, het ventilatiesysteem goed te onderhouden, 10 à 15 minuten te luchten na bijeenkomsten en zo mogelijk geen recirculatie binnen één ruimte toe te passen. Het RIVM heeft onvoldoende aanwijzingen om aanvullende maatregelen te adviseren ter voorkoming van aerogene transmissie. REHVA heeft een eigen advies opgesteld waarbij wordt uitgegaan van een grotere rol van aerogene tansmissie bij de verspreiding van Covid-19 en een grotere rol van ventilatie om dit te voorkomen.
Wanneer levert het RIVM de tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirusdebat van 25 juni jl. toegezegde eenvoudige ventilatieinstructies voor burgers en bedrijven? Worden hier de praktische adviezen van de REHVA in meegenomen?6
Het RIVM heeft na het debat van 25 juni jl. de volgende informatie over ventilatie gepubliceerd:
Het is echter niet per se de rol van het RIVM om die publieksinformatie te geven: publiekscommunicatie over COVID-19 is belegd bij de rijksoverheid. Het toegankelijk uitleggen wat het Bouwbesluit inhoudt is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Op rijksoverheid.nl staat overigens ook al informatie zoals de instructie voor bedrijven (meer specifiek: gebouweneigenaren), hier heeft het RIVM aan meegewerkt: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen.
Klopt het dat de normen in het Bouwbesluit 2012 slechts minimumeisen zijn, die niet gericht zijn op gezondheid en waarbij geen rekening is gehouden met infectieziekten? Zo niet, kunt u daar een onderbouwing van geven?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan luchtverversing. Deze zijn niet primair gericht op het bestrijden van infectieziekten. Wel is in gebouwen altijd voldoende luchtverversing nodig. Voldoende verse lucht bevordert de gezondheid en helpt ook de verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken te verkleinen, bijvoorbeeld het coronavirus.
Wat is uw reactie op de stelling dat de controle op naleving van de ventilatieregels die in het Bouwbesluit 2012 staan allesbehalve waterdicht zijn?
Gemeenten zijn belast met de handhaving van het Bouwbesluit (bouw- en woningtoezicht). Bij bestaande bouw is echter allereerst de gebouweigenaar verantwoordelijk voor het voldoen aan de regelgeving. Het is dus aan gebouweigenaren en -beheerders om hun gebouwen en installaties daarop te controleren en zo nodig aan te passen.
Als het gaat om verpleeghuizen heb ik Actiz gewezen op de adviezen van het RIVM en hen gevraagd deze onder de aandacht te brengen van hun leden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs heeft opgeroepen om de ventilatiesystemen op alle scholen te controleren. Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. De Tweede Kamer is hierover per brief op 17 augustus jl. geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van het Amsterdam UMC en enkele GGD-en naar de verspreiding van het virus in verpleeghuizen? Wordt bij dat onderzoek ook gekeken naar de rol van ventilatie en recirculatie in verpleeghuizen? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van dit onderzoek zijn onlangs bekend gemaakt. Het OMT heeft advies uitgebracht over de aanbevelingen van de onderzoekers en het kabinet heeft het OMT-advies overgenomen (Kamerstukken 25 295, nr. 509) In dit onderzoek is geen aandacht besteed aan ventilatie; het onderzoek is in april 2020 gestart en de hoofdvraag was wat de rol is van personen zonder (herkenbare) klachten bij een coronavirusuitbraak in een verpleeghuis, zie: https://www.vumc.nl/nieuws/nieuwsdetail/bij-nieuwe-corona-uitbraak-in-verpleeghuis-is-snelle-diagnose-essentieel.htm
Bij clusters van COVID-19 zijn de GGD’en wel geïnstrueerd om de ventilatie aspecten in het uitbraakonderzoek mee te nemen. Zie https://lci.rivm.nl/covid-19/clusters-regionale-verspreiding.
Dat kermisexploitanten boos zijn over het annuleren van Park Hilaria |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kermisexploitanten boos over annuleren Park Hilaria»1 en de «Kermisexploitanten vragen op Mediapark en bij ministerie aandacht voor problemen?»2
Ja.
Bent u bekend met de brief van 24 juni 2020 waaruit blijkt dat kleine kermissen en braderieën vanaf 1 juli 2020 weer georganiseerd mogen worden indien ze coronaproof zijn? Klopt het dat gemeenten en masse geen vergunning geven? Kunt u de redenen daardoor aangeven?
Ja, ik ben bekend met de brief. Er is een aantal redenen waarom kermissen vanaf 1 juli geen doorgang hebben gevonden. Gemeenten geven aan dat het met name in de maand juli te kort dag was om een kermis, al dan niet in aangepaste vorm, te organiseren. Een locatie moet geschikt zijn om een kermis op een veilige wijze, zonder gevaar voor de volksgezondheid te kunnen organiseren. Daarnaast spelen de financiële haalbaarheid en de mogelijkheden voor een goede handhaving een rol.
Bent u bereid om op korte termijn met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan aangezien de kermisexploitanten nu in een schrijnende, uitzichtloze en daarmee desastreuze situatie voor hun bedrijf belanden?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met (adviespartij) Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Klopt het dat kermisexploitanten soms een andere code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) hebben en dat hebben aangegeven, maar dat aanpassingen daarvan in systemen erg lang op zich laten wachten? Bent u bereid daaraan wat te doen?
Gedurende de aanvraagperiode van de TOGS-regeling zijn een behoorlijk aantal meldingen niet-aansluitende SBI-code ingediend. Het klopt dat ook een aantal kermisexploitanten een dergelijke melding hebben gemaakt. Al deze verzoeken zijn inmiddels beoordeeld. Ondernemers zijn via een e-mailbericht van de uitkomst op de hoogte gesteld. Indien een ondernemer op deze grond bij de TOGS is toegelaten, komt deze automatisch in aanmerking voor de TVL (mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan), er hoeft dan geen verzoek tot herbeoordeling van de SBI-code te worden ingediend.
Bij de TVL geldt dezelfde mogelijkheid waarbij ondernemers, die menen dat hun SBI-code niet aansluit op hun bedrijfsactiviteit zoals deze op 15 maart 2020 in het Handelsregister stond aangegeven, een verzoek tot wijziging van hun SBI-code kunnen indienen. Voor het herbeoordelingsproces bij de TVL heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) samen met de Kamer van Koophandel (KvK) een (automatisch) proces ontwikkeld. De ondernemer ziet het resultaat van de herbeoordeling van zijn verzoek bij de KvK zo spoedig mogelijk terug; het streven is binnen zeven werkdagen. Na een positieve herbeoordeling worden deze gegevens automatisch verwerkt bij RVO.nl. Op dit moment is er geen achterstand in het herbeoordelingsproces. Met deze samenwerking hebben zowel RVO.nl als de KvK beoogt om de ondernemer snel uitsluitsel te geven.
Kunnen deze vragen s.v.p. zo spoedig mogelijk beantwoord worden?
In verband met het reces heeft de beantwoording meer tijd gevergd.
Het bericht ‘Zorgondernemer betaalde zichzelf tonnen uit terwijl zijn bedrijven in zwaar weer verkeerden’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zorgondernemer betaalde zichzelf tonnen uit terwijl zijn bedrijven in zwaar weer verkeerden»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de kritiek die de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, destijds IGZ) had op alle zorgbedrijven van het Olcea-concern, inclusief het tijdpad van wanneer welke acties door de Inspectie zijn ingezet?
Olcea Multiculturele Zorg leverde ondersteuning op grond van de Wmo en viel daarmee niet onder het toezicht van de IGJ. De inspectie heeft tussen 2011 en 2019 de volgende acties ingezet m.b.t. Olcea Nieuwe Zorglandschap:
De inspectie heeft de afgelopen jaren door regelmatige bezoeken zicht op de organisatie gehouden om de ontwikkelingen en verbeteringen te kunnen volgen. Toen na het bezoek van 13 oktober 2016 bleek dat de verbeteringen achterbleven is op 26 september 2017 verscherpt toezicht ingesteld en uiteindelijk op 1 april 2019 een aanwijzing opgelegd.
Gedurende de fase van verscherpt toezicht heeft de inspectie geconstateerd dat er onvoldoende aansturing was in de organisatie en aangedrongen hier afdoende verbetermaatregelen op te nemen, waarbij een vorm van samenwerking met een andere organisatie niet moest worden uitgesloten.
Na de verlenging van het verscherpte toezicht werd tijdens het inspectiebezoek van 26 juni 2018 geconstateerd dat de organisatie aan alle normen voldeed. Door financiële problemen was ondertussen de continuïteit van de zorg in het geding gekomen. Daarom heeft de inspectie besloten het verscherpte toezicht om die reden aan te houden.
Tijdens het inspectiebezoek van januari 2019 zag de inspectie een terugval in de eerdere gerealiseerde verbeteringen en heeft een aanwijzing opgelegd. Deze is ingetrokken nadat de zorgactiviteiten waren beëindigd.
Wat is de reden dat Olcea pas onder verscherpt toezicht is gesteld na zes jaar (sinds 2017) in het vizier van de Inspectie te hebben gestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de patiënt-/cliëntveiligheid onder druk gestaan en hebben de patiënten/cliënten op dit moment wel de juiste zorg?
In het traject tussen oktober 2016 en 31 juli 2019 heeft de organisatie cliënten met complexe zorgvragen waar Olcea Nieuwe Zorglandschap onvoldoende deskundigheid voor had overgedragen aan andere zorgaanbieders.
Bij de beëindiging van de zorgactiviteiten heeft het zorgkantoor bemiddeld in het vinden van een andere zorgaanbieder voor cliënten die zorg in natura ontvingen. Ook met cliënten met een pgb-bekostiging is gezocht naar een andere zorgaanbieder.
Kunt u nagaan waarom de oprichter van Olcea, ondanks de kritiek van de Inspectie, het faillissement en schulden (€ 250.000 aan het Pensioenfonds, € 135.000 aan de Belastingdienst en € 683.000 aan ABN Amro), toch – met instemming van zijn schuldeisers – erin slaagde een doorstart te maken met een nieuwe zorgonderneming?
Na een faillissement is het de taak van de curator om ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te genereren. Daarnaast moet een curator rekening houden met maatschappelijke belangen zoals het belang van patiënten/cliënten en de werkgelegenheid.
De curator van Olcea Multiculturele Zorg B.V. heeft mij desgevraagd laten weten dat er in dit faillissement geen andere gegadigden waren voor het kopen van de activa. De bieding van de oprichter was gelet op de taxatierapporten redelijk en bij de doorstart bleef de volledige werkgelegenheid (9 personeelsleden) behouden. De zorg aan de cliënten was hiermee gewaarborgd. Vanuit het faillissementsboedelperspectief was deze verkoop (doorstart) volgens de curator het maximaal haalbare en de enige reële mogelijkheid.
Ten tijde van de doorstart (oktober 2018) waren er volgens de curator (nog) geen aanwijzingen van fraude of persoonlijke verrijking vanuit de failliete vennootschap.
Zijn de gemeenten en zorgverzekeraars waar Olcea een contract mee had door de Inspectie op de hoogte gebracht van het jarenlange leveren van ondermaatse zorg? Zo ja, wanneer zijn zij op de hoogte gesteld en wat hebben de gemeenten en zorgverzekeraars met deze informatie gedaan?
De gemeente en zorgkantoor/zorgverzekeraar zijn door de IGJ op de hoogte gebracht bij het instellen van het verscherpt toezicht van 26 september 2017 op Olcea Nieuwe Zorglandschap B.V.
Het betreffende zorgkantoor (Menzis) laat desgevraagd weten in 2018 en 2019 regelmatig contact te hebben gehad met de inspectie over Olcea. In april 2019 heeft Menzis met Olcea gesproken naar aanleiding van de aanwijzing die door de inspectie was opgelegd. In dat gesprek gaf Olcea aan niet te kunnen voldoen aan de in de aanwijzing gestelde eisen omtrent verpleging en verzorging. Daarop is Olcea per direct gestopt met het leveren van wijkverpleging en van verzorging en verpleging onder de Wlz. De betreffende cliënten zijn overdragen aan andere organisaties. Olcea heeft de activiteiten op het gebied van dagbesteding onder de Wlz nog voortgezet tot 31 mei 2019 en daarna overgedragen.
Waren de gemeenten en zorgverzekeraars waar Olcea een contract mee had op de hoogte dat de eigenaar van Olcea zichzelf management fees uitkeerde van meer dan een ton per bedrijf, per jaar? Zo ja, bent u dan ook van mening dat alle alarmbellen hier hadden moeten afgaan bij het aangaan en/of verlengen van zorgcontracten?
De inkoop van zowel Wmo-ondersteuning door gemeenten als Wlz-zorg door zorgkantoren is aanbestedingsplichtig. De inkoop kan worden vormgegeven via een open house procedure of via een reguliere aanbestedingsprocedure. In beide gevallen geldt dat op grond van de Aanbestedingswet en de algemene aanbestedingsbeginselen de aanbestedende dienst (dus de inkopende partij, in dit geval de gemeente of het zorgkantoor) uitsluitend eisen aan de inschrijver en de inschrijving mag stellen die verband houden met en die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht (in dit geval het leveren van de betreffende zorg of ondersteuning). Het uitkeren van management fees kan niet gebruikt worden als uitsluitingsgrond.
Overigens kan het uitkeren van een disproportionele management feewel een belangrijke indicator zijn om nader onderzoek te overwegen. Desgevraagd heeft de samenwerkingsorganisatie OZJT/Samen14 laten weten dat tijdens het onderzoek van de Wmo-toezichthouder – dat gestart is nadat de zorgaanbieder onder verscherpt toezicht van de IGJ kwam te staan – de management fee ook ter sprake is gekomen. Het contract met de betreffende zorgaanbieder is uiteindelijk ontbonden (na enkele hersteltermijnen) op basis van het onderzoek van de toezichthouder. Dit onderzoek heeft zich primair gericht op de kwaliteit van de geboden ondersteuning. Deze bleek ook in het Wmo-domein ondermaats te zijn.
Bent u van mening dat alle gemeenten de juiste kennis en kunde in huis hebben bij het beoordelen van zorgorganisaties op te leveren zorg, behoorlijk bestuur en degelijk financieel beleid, voordat zij een contract in een gemeente krijgen om zorg te mogen verlenen? Zo nee, hoe kunt u gemeenten hierin ondersteunen?
Gemeenten zijn steeds beter in staat te beoordelen of de kwaliteit van ondersteuning, het financieel beleid en het bestuur van zorgorganisaties van voldoende kwaliteit is; zowel aan de poort (bij een aanbesteding) als lopende een contract (contractmanagement, toegang, toezicht en handhaving). Dit wil echter niet zeggen dat ten alle tijden voorkomen kan worden dat mogelijke frauduleuze organisaties tot de markt toetreden. Dergelijke organisaties doen er alles aan om een zo goed mogelijk beeld te presenteren.
Om de praktijk verder te ontwikkelen en te ondersteunen zijn verschillende programma’s ingericht waar gemeenten aan deel kunnen nemen om informatie en kennis op te halen en te delen. Denk hierbij aan het Programma Inkoop en Aanbesteding Sociaal Domein, het Programma Rechtmatige Zorg of de projecten en acties die zijn uitgezet om het Wmo-toezicht verder te ontwikkelen. Onlangs is bijvoorbeeld een nieuwe Handreiking kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop gepubliceerd.2 Daarnaast gaan, conform de toegezegde verkenning uit mijn brief van 12 november 2019, de GGD-GHOR en VNG Naleving hun expertise omtrent toezicht op kwaliteit en toezicht op rechtmatigheid bundelen, om zodoende een landelijk dekkend kennisnetwerk voor toezichthouders in het Wmo-domein te ontwikkelen.3
Welke stappen gaat u zetten om te verhinderen dat zorgondernemers, die keer op keer onder het vergrootglas van de Inspectie liggen vanwege ondermaats leveren van zorg, onbehoorlijk bestuur en financieel wanbeheer, nog zorg mogen leveren?
Een zorgaanbieder is vanaf de aanvang van de zorgverlening verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van zorg. De toezichthouder moet over voldoende informatie beschikken voor haar toezicht. De Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), waarbij we streven naar inwerkingtreding op 1 juli 2021, voorziet in een meldplicht voor zowel nieuwe als bestaande aanbieders van zorg als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Doel van deze meldplicht is om het risicogestuurde toezicht op zorgaanbieders effectiever vorm te geven. Het tweede doel van de meldplicht is te waarborgen dat de nieuwe zorgaanbieder vooraf kennis heeft genomen van de eisen die gelden vanaf het moment waarop hij zorg gaat verlenen.
Om zich te melden moeten zorgaanbieders een korte vragenlijst invullen met daarin vragen die betrekking hebben op de aard van de te verlenen zorg, de personele en materiële inrichting van de organisatie, en de voorwaarden betreffende de kwaliteit van zorg. Op basis van de antwoorden kan de IGJ selecteren welke nieuwe zorgaanbieders zij zal bezoeken om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is.
Naast de introductie van de meldplicht komt de extra aandacht voor kwaliteit bij nieuwe zorgaanbieders ook tot uitdrukking in een voorgestelde vernieuwde vergunningsprocedure. Deze vergunning moet worden aangevraagd door een instelling die hetzij medisch specialistische zorg verleent of doet verlenen hetzij zorg verleent of doet verlenen als omschreven bij of krachtens de Wlz of de Zvw met meer dan tien zorgverleners. In het kader van die procedure wordt niet alleen getoetst op de eisen met betrekking tot een transparante en ordelijke bestuursstructuur en bedrijfsvoering, zoals nu het geval is onder de Wet toelating zorginstellingen (WTZi), maar ook op eisen omtrent de voorwaarden voor het verlenen van kwalitatief goede zorg, eisen met betrekking tot medezeggenschap (mits van toepassing), en een aantal voorwaarden met betrekking tot rechtmatig declareren.
Daarnaast kan in het kader van een vergunningprocedure een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) worden verlangd van leden van de dagelijkse leiding, leden van de interne toezichthouder of de rechtspersoon, indien de Minister kennis heeft van feiten of omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat niet voldaan wordt aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Ten slotte kan indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven onderzoek worden verricht op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Hiermee bevat de Wtza meer weigerings- en intrekkingsgronden voor een toelatingsvergunning dan de huidige WTZi. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) worden de weigerings- en intrekkingsgronden voor een toelatingsvergunning verder uitgebreid.
Zou de oprichting in november 2019 van Dalita Holding B.V. en Dalita B.V. onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) ook nog mogelijk geweest zijn?
Indien Dalita Holding B.V. en Dalita B.V. Zvw- of Wlz-zorg zouden willen verlenen met meer dan tien zorgverleners zouden zij op grond van de Wtza een vergunning nodig hebben. Het is maar zeer de vraag of zij voldoende aannemelijk zouden weten te maken dat zij zouden voldoen aan de eisen waarop bij de vergunningverlening wordt getoetst. Het CIBG, die de vergunningaanvragen beoordeelt kan voor de beoordeling van de vergunningaanvraag informatie opvragen bij de IGJ. Gezien de berichten in de media over Olcea is het ook denkbaar dat in deze procedure een VOG zou worden verlangd of een Bibob-procedure zou worden gestart. Hiermee lijken de extra weigeringsgronden voor een vergunning in de Wtza mogelijkheden te bieden om in deze situatie geen vergunning te verlenen. Tegelijkertijd kan hier geen absolute uitspraak over worden gedaan, omdat iedere vergunningaanvraag op zijn eigen merites zal moeten worden beoordeeld.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het feit dat in het artikel wordt gesteld dat de Belastingdienst heeft geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn voor onbehoorlijk bestuur?
In het artikel worden passages aangehaald uit het (openbare) faillissementsverslag, waarin de curator melding maakt van bevindingen van de Belastingdienst. De Belastingdienst kan zelf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen.
Het bericht ‘Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: ‘Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn’’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Directeur Astron over zijn radiotelescoop versus de windmolens: «Lofar zou van beschermd nationaal belang moeten zijn»» uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak dat het beschermen van grote nationale onderzoeksinfrastructuur, zoals LOFAR, van groot belang zou moeten zijn? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet is van mening dat grootschalige wetenschappelijke infrastructuur, zoals LOFAR, van nationaal belang is voor Nederland, omdat het randvoorwaardelijk is voor het verrichten van vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, bijdraagt aan technologische en economische innovaties en aan maatschappelijke (en regionale) impact.
Om te zorgen dat Nederland ook in de toekomst kan blijven meedoen in de wetenschappelijke wereldtop, heeft Nederland een strategische agenda laten opstellen door de Permanente Commissie voor Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur: de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur.2 Via calls worden vervolgens projecten uit de agenda geselecteerd en wordt de bouw of vernieuwing mogelijk van onderzoeksfaciliteiten met een internationale uitstraling, zoals belangrijke wetenschappelijke apparatuur of op kennis gebaseerde hulpbronnen. Over de uitslag van de laatste financieringsronde heb ik u recent geïnformeerd.3 LOFAR staat op Nationale Roadmap vermeld onder de Square Kilometer Array (SKA).
De huidige bescherming is afhankelijk van regionaal beleid en vergunningverlening, er is geen specifiek nationaal beschermingsbeleid. In de Nationale Omgevingsvisie wordt grootschalige wetenschappelijke infrastructuur als Nationaal Belang opgenomen. Als een nationaal belang in het geding komt, zal het Rijk in eerste instantie zoveel mogelijk in goed overleg met medeoverheden zoeken naar oplossingen. Op grond van dit nationale belang kan het Rijk ook nadere maatregelen nemen in het Omgevingsbeleid om het nationale belang indien nodig te beschermen.
Bent u bekend met de effecten van 5G voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT)?
Op dit moment doet ASTRON onderzoek naar mogelijke effecten voor de Westerbork Synthese Radiotelescoop (WSRT). De resultaten van dat onderzoek worden nog verwacht. Er kan overigens niet worden gesproken van effecten van 5G in het algemeen op de WSRT. Waar op gedoeld wordt zijn de potentiële effecten van een aantal geveilde vergunningen in de 700 MHz band. Die band wordt gezien als een potentiële 5G band. Bij de veiling van deze vergunningen zijn maatregelen getroffen die bescherming bieden aan de WSRT. Die bescherming bestaat eruit dat er aan een aantal vergunningen in de 700 MHz band4 een voorschrift is verbonden, namelijk dat geen storing mag worden veroorzaakt in de waarnemingen van de WSRT. Dat heeft concreet vorm gekregen in een beschermingszone van 10 km rond de radiotelescopen.
Hoe kijkt u in dat perspectief aan tegen het belang voor Nederland om Astron als ’s werelds grootste radiotelescoop te laten functioneren? Bent u bekend met de oplossingen die Astron hiervoor ziet? Hoe kijkt u daar zelf naar?
U verwijst naar het voorstel van ASTRON om de WSRT om te vormen tot een faciliteit die verbonden wordt met ’s werelds grootste radiotelescoop, de Square Kilometre Array (SKA) in Zuid-Afrika en Australië. De start van de bouw van deze telescoop is voorzien in 2021. Nederland is als een van de eerste landen bij dit project betrokken en draagt hier ook aan bij met € 30 miljoen uit regeerakkoordmiddelen en € 9 miljoen via ASTRON.
ASTRON heeft bij de Staatssecretaris van EZK inderdaad het voornemen tot een strategisch programma kenbaar gemaakt. ASTRON ziet dit tevens als oplossing voor de door haar veronderstelde negatieve effecten van de uitrol van 5G voor de WSRT. Die negatieve effecten voorzien wij niet (zie het antwoord op vraag 5). Wij zijn uiteraard benieuwd hoe ASTRON nu en in de toekomst kan en wil bijdragen aan de kennis- en innovatieambities van Nederland. Daarover horen wij graag van ASTRON toelichting.
Bent u bereid in gesprek te gaan hoe Astron en hun meetonderzoeken behouden kunnen blijven? Indien ja, zou de Kamer op de hoogte kunnen worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom heeft op basis van internationaal gehanteerde en op de specifieke Nederlandse situatie toegespitste rekenmodellen een beschermingszone bepaald van 10 kilometer rond de radiotelescopen in Westerbork. Daarmee wordt voorkomen dat de radioastronomische waarnemingen gehinderd worden. Wij hebben geen reden om te twijfelen aan de deskundigheid en het advies van de toezichthouder Agentschap Telecom. Tussen ASTRON, het Ministerie van OCW en het Ministerie van EZK is afgesproken dat het Ministerie van EZK na de veiling een technisch overleg zal faciliteren tussen ASTRON en de betreffende vergunninghouders om te bespreken hoe een zorgvuldige ingebruikname van de frequenties in de buurt van de radiotelescoop te Westerbork kan plaatsvinden. Nu de veiling is afgerond zal dit overleg op zo kort mogelijke termijn worden georganiseerd. De toezichthouder, Agentschap Telecom, zal vervolgens actief meekijken hoe vergunninghouders de maatregelen naleven.
Zoals in antwoord op vraag 4 staan wij open voor een nader gesprek over het nieuwe strategische programma van ASTRON. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Wij zullen uw Kamer informeren over de uitkomsten van beide gesprekken.
De webinar ‘Schouwen door PA en VS: Welbeschouwd een goed idee?!’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de webinar «Schouwen door PA en VS: welbeschouwd een goed idee?!»1 die 12 juni 2020 live te volgen was op internet?
Ja
Kent u de inmiddels langjarige wens van beide beroepsgroepen om ook over te mogen gaan tot lijkschouwing, waarvoor regels zijn gesteld in de Wet op de lijkbezorging?
Om de beantwoording van deze vragen goed te kunnen positioneren geef ik eerst een toelichting op wat in de praktijk verstaan wordt onder de lijkschouw, zoals deze wordt bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Lijkbezorging (Wlb). Deze bestaat namelijk uit twee delen; de lijkschouw door de behandelend arts en lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer (een forensisch arts). De lijkschouw wordt in beginsel uitgevoerd door de behandelend arts, die beoordeelt of hij overtuigd is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft hij een verklaring van overlijden en een doodsoorzakenverklaring af. Bij een niet-natuurlijke dood of twijfel aan de natuurlijke aard van het overlijden schakelt de behandelend arts de gemeentelijk lijkschouwer (een forensisch arts) in2. De gemeentelijk lijkschouwer voert vervolgens een lijkschouw uit, waarna hij – als er geen overtuiging is van natuurlijk overlijden – hiervan verslag doet aan de Officier van Justitie.
Ik ben bekend met de wens van beide beroepsgroepen om ook over te mogen gaan tot lijkschouwing. Naar aanleiding van het rapport «De dood als Startpunt»3 van de Taskforce Lijkschouw zijn in 2018 reeds gesprekken gevoerd met de beide beroepsgroepen om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om een physician assistant (PA) of verpleegkundig specialist (VS) de bevoegdheid te geven de lijkschouw – zoals deze wordt uitgevoerd door een gemeentelijk lijkschouwer – over te nemen. Dit in het licht van het oplopende tekort aan forensisch artsen. In deze gesprekken is afgesproken dat de beroepsgroepen zelf (NAPA, V&VN VS en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) een plan van aanpak zouden uitwerken. Daarin zou in ieder geval worden opgenomen: 1) of er draagvlak is bij de forensisch artsen, 2) aan welke competenties een PA/VS moet voldoen, 3) hoe de kwaliteit van de lijkschouw kan worden geborgd en 4) hoe dit kan worden opgenomen in opleidingen en richtlijnen. In de Kamerbrief over de «voortgang forensische geneeskunde» van 26 juni 20194 heeft Minister Grapperhaus uw Kamer hierover geïnformeerd. Tot nu toe is er geen gedragen plan van aanpak.
Bij de uitbraak van Covid-19 kwam vervolgens de vraag op of de PA/VS de lijkschouw – zoals deze wordt uitgevoerd door een behandelend arts – over te nemen (bij verwacht overlijden, in de gehandicaptenzorg en verpleeghuizen) in verband met tekorten aan specialisten ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten. Mede hierdoor is nu ook de wens van beide beroepsgroepen om het verrichten van lijkschouwen door de PA/VS van een behandelend arts over te nemen en te reguleren in de Wlb.
Deelt u de mening dat zowel PA’s (physician assistant) als VS’en (verpleegkundig specialist) na gedegen bijscholing bevoegd verklaard zouden kunnen worden tot het verrichten van de lijkschouwing, in de gevallen waarin sprake lijkt te zijn van een natuurlijke dood? Zo nee, waarom niet?
De Ministeries van BZK, J&V en VWS vinden de kwaliteit van een goede lijkschouw in de zin van de Wlb van groot belang. Dat de kwaliteit van zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer verbetering behoeft, is reeds geconstateerd door de Taskforce Lijkschouw in 2018. De ministeries hebben sindsdien gezamenlijk een groot aantal acties uitgezet ten behoeve van de professionalisering van het beroep en de keten van lijkschouw. In dit licht kan gesteld worden dat de ministeries niet negatief staan tegenover taakherschikking bij lijkschouw in de zin van de Wlb, mits dit aantoonbaar in goede kwaliteit kan worden uitgevoerd. Alvorens de stap te zetten tot voorbereiding van de benodigde wetswijziging van artikel 3 van de Wlb, zal daarom eerst gedegen onderzoek moeten worden gedaan naar de mogelijkheden tot taakherschikking bij zowel de lijkschouw door de behandelend arts als de lijkschouw door de gemeentelijk lijkschouwer én zullen de nodige richtlijnen en opleiding(smodulen) moeten worden ontwikkeld/aangepast.
Als vervolg op de eerdere wens van de beroepsgroepen uit 2018 om taken rond de lijkschouw door een gemeentelijk lijkschouwer over te nemen, heeft het Ministerie van VWS aan ZonMw gevraagd vanuit het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde 2020–2025 (dat op dit moment wordt ontwikkeld en later dit jaar van start gaat) te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor taakherschikking bij lijkschouw door de forensisch arts.
Naar aanleiding van de aanvullende wens van beide beroepsgroepen om ook taakherschikking bij de lijkschouw door de behandelend arts in de langdurige zorg mogelijk te maken, wil ik dit najaar deze mogelijkheid verkennen en ga ik hierover in gesprek met de betrokken partijen.
Deelt u de mening, dat vanuit het gedachtegoed «De juiste zorg op de juiste plek», de mogelijkheid tot het verruimen van de bevoegdheden van PA’s en VS’en in relatie tot de lijkschouwing andere specialisten en huisartsen zou kunnen ontlasten van werkzaamheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u dan ook de mening dat sprake kan zijn van een besparing in de kostensfeer, wanneer PA’s en VS’en na aanpassing van de Wet op de lijkbezorging over mogen gaan tot lijkschouwing, alleen al doordat het vaak een tijdsbesparing oplevert omdat de PA’s en VS’en vaak al patiënten begeleiden, de voorgeschiedenis kennen en vaker ter plekke al aanwezig zijn in verpleeghuizen en dergelijke?
De inzet van de VS en de PA bij het uitvoeren van de lijkschouw in de langdurige zorg, waarmee meer beroepen in staat worden gesteld om de schouw uit te voeren, zou kunnen leiden tot een lastenverlichting, tijds- of kostenbesparing bij de behandelend arts, instelling of behandeldienst. Wel moet de kwaliteit van de schouw het primaire uitgangspunt blijven. Een verkenning is noodzakelijk om inzicht te krijgen in zowel kwaliteitsaspecten, als lastenverlichting, tijds- of kostenbesparing bij de mogelijkheid tot het verruimen van lijkschouwen door de PA/VS. Deze aspecten zullen daarin dan ook een rol krijgen.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld de coronacrisis – met een onverwachte piek in de oversterfte – heeft laten zien dat de inzet van PA’s en VS’en in de lijkschouwing er mogelijk aan had kunnen bijdragen dat extra bezoek van een huisarts of specialist ouderengeneeskunde niet noodzakelijk was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u tevens bereid om, als u zich uitgesproken heeft over de wenselijkheid om PA’s en VS’en bevoegd te maken voor het verrichten van lijkschouwing, met uw collega, de Minister van BZK te verkennen of de mogelijkheid bestaat de Wet op de lijkbezorging hierop aan te passen?
Zoals in mijn antwoorden aangegeven gaan we de mogelijkheid tot taakherschikking bij lijkschouw door behandelend artsen, verkennen. Dit najaar werk ik deze verkenning verder uit en zal ik met de NAPA en V&VN in gesprek gaan. Bij deze verkenning zal ik, in overleg met het Ministerie van J&V en BZK, verder bezien of artikel 3 van de Wlb aanpassing behoeft.
Het bericht 'Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: ’Virus niet verspreiden’' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: «Virus niet verspreiden»»?1
Ja, dat ken ik.
Wat vindt u van de analyse van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, namelijk dat er geen verschil is tussen de kermis of Efteling, maar het erom gaat het virus niet aan elkaar te verspreiden en dat bij goede plannen kermisbezoek door families mogelijk moet zijn? Betrekt u deze analyse bij uw besluitvorming?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven weer perspectief voor de branche. In dierentuinen, pretparken en andere buitenlocaties met doorstroom van bezoekers is 1,5 meter afstand de regel (locaties zorgen zelf voor naleving van deze regel). Er geldt geen maximumaantal personen. Dit is ook van toepassing op kermissen.
Bent u bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten en het pleidooi van de Nederlandse kermisexploitanten voor duidelijkheid en perspectief? (H)erkent u de culturele en traditionele waarde van kermissen en deelt u onze zorg dat hun continuïteit als gevolg van de coronacrisis flink onder druk staat?
Ja, ik ben bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten. Ik begrijp de zorg over de continuïteit van kermissen als gevolg van de coronacrisis. De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet zullen weer voor perspectief zorgen bij de branche.
De culturele waarde van de kermis voor ons land is groot. Het belang blijkt onder andere uit de opname van de kermiscultuur in het Netwerk immaterieel erfgoed Nederland, zoals door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) dat Netwerk en Inventaris immaterieel erfgoed coördineert, is vastgelegd. De rijksoverheid voert met Netwerk en Inventaris een van de verplichtingen van het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed uit. Ook het KIEN heeft de impact van het Covid-19 virus op de immaterieel erfgoedsector geïnventariseerd.
Net als voor andere sectoren staan ook voor de kermissector de regelingen uit het Tweede Noodpakket open. Het kabinet heeft uw kamer over dit noodpakket op 20 mei jl per brief geïnformeerd.
Wat is de uitkomst van het gesprek van de evenementenbranche, waarbij ook een vertegenwoordiging van de kermissen aanwezig was, met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg op 10 juni jongstleden, waaraan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat tijdens het AO Telecommunicatie op 11 juni jongstleden refereerde? Worden de kermissen meegenomen in de field labs(experimenten) waarover de Staatssecretaris sprak, om voor de verschillende typen evenementen te bezien welk perspectief er mogelijk is? Wordt de Kamer over de resultaten van deze field labsgeïnformeerd en op welke termijn?
Het was een open en constructief overleg waarbij de evenementensector breed vertegenwoordigd was. Zo ook de kermisbranche. Er is afgesproken dat de sector in kaart brengt wat de impact is van de beperkende maatregelen op hun verdienvermogen. Daarnaast hebben de vier bewindslieden steun uitgesproken voor het fieldlab van de sector. Hierin zullen belangrijke vraagstukken rondom gezondheidsrisico’s van binnen- en buiten events, logistieke vervoers/ bezoekers-stromen en de impact daarvan op openbare ruimtes onderzocht worden. Daarnaast zal gekeken worden hoe digitale technologie ingezet kan worden om de verdienmodellen rondom life bijeenkomsten te versterken. De resultaten hiervan kunnen gebruikt worden bij de verdere afweging rondom de Kabinetsmaatregelen die van toepassing zijn op de sector. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Wanneer verwacht u, gegeven het signaal dat de kermissen en de Kamer deze week hebben afgegeven, de kermissen duidelijkheid te kunnen bieden over wat op korte en op middellange termijn wel/niet mogelijk is?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven meer duidelijkheid aan de branche.
Het bericht 'Wie doet na 400 jaar binnenkort het licht uit bij onze financiële sector?' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wie doet na 400 jaar binnenkort het licht uit bij onze financiële sector?»?1
Ja.
Hoezeer deelt u de analyse in het bericht, namelijk dat Nederland zijn financiële sector «uitlevert» aan buitenlandse partijen en dat dit onverstandig én onwenselijk is?
Ik herken mij niet in het beeld zoals dat in het artikel wordt geschetst. In Nederland zijn een aantal grote Nederlandse financiële instellingen actief, evenals een groot aantal innovatieve spelers. Ik deel de mening van de auteurs dan ook niet dat beleid van de afgelopen jaren ertoe heeft geleid dat Nederland haar financiële sector aan het buitenland «uitlevert.» Sinds de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de financiële sector weerbaarder en dienstbaarder te maken. Daar hebben bijvoorbeeld hogere buffers en een beheerst beloningsbeleid aan bijgedragen. Ook ben ik samen met toezichthouders continu in gesprek om innovatie in de financiële sector te bevorderen.
Fusies, overnames, investeringen of advisering door buitenlandse partijen waarbij Nederlandse financiële instellingen betrokken zijn, zijn mijns inziens niet per definitie nadelig en tonen bovendien juist de aantrekkelijkheid van Nederlandse instellingen aan. Datzelfde geldt ook voor buitenlandse financiële instellingen die in Nederland actief zijn en hun diensten aanbieden. Dit kan bijdragen aan een divers financieel stelsel. Tegelijkertijd is van belang scherp oog te hebben voor eventuele risico’s. Het wetgevende kader kent daarvoor waarborgen en biedt toezichthouders instrumenten om waar nodig in te grijpen.
Hoeveel en welke Nederlandse financiële instellingen zijn in de afgelopen tien jaar overgegaan naar buitenlandse partijen? En andersom?
De afgelopen tien jaar hebben verschillende transacties plaatsgevonden waarbij Nederlandse en buitenlandse financiële instellingen betrokken waren. Dit betreft onder meer fusies, maar ook de verkoop of overname van een bedrijf of van bedrijfsonderdelen. Hieronder valt dus ook bijvoorbeeld de verkoop van bedrijfsonderdelen door een Nederlandse instelling aan een buitenlandse partij. Daarnaast zijn er ook transacties waarbij een (beperkte) deelneming in een bedrijf wordt verworven. Er is geen overzicht van hoeveel en welke Nederlandse financiële instellingen de afgelopen tien jaar zijn overgegaan naar buitenlandse partijen en andersom.
In het AFM-register wordt bijgehouden wanneer een partij een substantiële deelneming verwerft in een Nederlandse financiële instelling (vanaf 3%). Zodra een deelneming of shortpositie 3% of meer van het geplaatste kapitaal bedraagt, moet de houder dit melden. Ook bij het bereiken, overschrijden of onderschrijden van een drempelwaarde dient melding te worden gemaakt.2
Indien een entiteit of natuurlijke persoon een gekwalificeerde deelneming verwerft in bijvoorbeeld een Nederlandse bank, beleggingsonderneming of verzekeraar, dan dient de toezichthouder (De Nederlandsche Bank, of, in het geval van banken, de Europese Centrale Bank) hiervoor een verklaring van geen bezwaar af te geven. Een gekwalificeerde deelneming is – kort gezegd – een deelneming van 10% of meer in de aandelen, stemrechten of andere vorm van zeggenschap in een financiële onderneming. Van een afgegeven verklaring van geen bezwaar wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. De Nederlandsche Bank houdt weliswaar een overzicht bij van alle afgegeven verklaringen van geen bezwaar in de afgelopen jaren, maar hierbij wordt geen uitsplitsing gemaakt naar binnenlandse of buitenlandse partijen waaraan een verklaring van geen bezwaar is verleend. Bovendien zijn er bij één transactie vaak meerdere ondernemingen betrokken die een gekwalificeerde deelneming verwerven en die daardoor ieder een verklaring van geen bezwaar aanvragen. DNB betrekt in haar beoordeling de vraag of de voorgenomen verwerving of overname een belemmering vormt voor effectief toezicht op de financiële onderneming of voor een effectieve uitwisseling van informatie met andere bevoegde autoriteiten. Een van de wettelijke beoordelingscriteria betreft het kunnen blijven voldoen aan de prudentiële regels uit de Wft door de financiële doelonderneming.
Wordt er, op het moment dat de Nederlandse staat een investeringsbank nodig heeft, bijvoorbeeld bij een beursgang van een bedrijf in handen van de staat of wanneer er bedrijven overeind gehouden moeten worden, bij de keuze voor een investeringsbank bewust gekeken naar een Nederlandse optie? Zo nee, ziet u mogelijkheden om de vestigingsplaats van de investeringsbank een criterium te maken bij de keuze voor een dergelijke bank, waarbij het gevestigd zijn in Nederland positief meeweegt in de uiteindelijke keuze?
Op basis van de Europese aanbestedingsregels is het niet toegestaan om te selecteren op basis van vestigingsplaats (non-discriminatie beginsel). Bij aanbestedingen vindt de selectie plaats op basis van kwaliteit (kennis en ervaring) en prijs.
Kunt u de vraag in het bericht beantwoorden wat deze «attitude» betekent voor Nederlandse (fintech-)bedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 schreef, herken ik het beeld dat het artikel schetst niet, en is Nederland een internationale koploper op het gebied van FinTech. Naast de welbekende voorbeelden die in het artikel worden genoemd, komen er elk jaar nieuwe, veelbelovende bedrijven bij. De FinTech-sector heeft in het bijzonder mijn aandacht, wat ook de reden is geweest dat ik o.a. een onderzoek heb laten uitvoeren naar de sector en, samen met de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat, een FinTech-actieplan heb opgesteld, met als doel om te kijken hoe we deze sector nog beter kunnen stimuleren. Uit dit onderzoek blijkt dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft voor innovatieve financiële ondernemingen. De resultaten van dit onderzoek en het bijbehorende actieplan zijn recent naar uw Kamer verstuurd.
Kunt u een schatting geven van het bedrag aan financiële transacties die het ministerie via buitenlandse banken laat lopen?
Het betalingsverkeer van het Rijk wordt op dit moment door Nederlandse financiële instellingen verzorgd. Er zijn dit jaar verschillende Europese aanbestedingen van het betalingsverkeer voorzien, zoals als ik heb uiteengezet in mijn brief van 13 maart 2020.3
Voor de financiering van de staatsschuld maakt het Agentschap van het Ministerie van Financiën in het kader van prudent risicomanagement gebruik van dertien banken uit diverse landen, de zogeheten primary dealers, die de door het Agentschap uitgegeven papier aan investeerders in Nederland en daarbuiten verkopen. Onder deze dertien banken zijn drie Nederlandse banken. In 2019 werd er door de primary dealers voor EUR 21,1 miljard aan staatsobligaties verkocht en voor EUR 43,7 miljard aan schatkistpapier. Zoals aangegeven in mijn brief van 27 september 2019 kunnen ten behoeve van het dagelijkse cashmanagement tijdelijke kasoverschotten bij DNB en bij andere financiële marktpartijen, zowel binnenlandse als buitenlandse, ondergebracht worden, via onder andere deposito’s.
Kunt u een appreciatie geven van Nederland als vestigingsplaats voor financiële instellingen, en de factoren die daaraan bijdragen, ook in relatie tot de brexit?
Vele factoren dragen bij aan ons goede vestigingsklimaat, waaronder onze goede beheersing van het Engels, onze digitale infrastructuur en de bereikbaarheid. Dit blijkt uit onderzoek, zoals het onderzoek waar het recent gepubliceerde Fintech Actieplan op is gebaseerd, maar is ook zichtbaar in de praktijk. Zo werd er bijvoorbeeld eerder gemeld dat er 64 «brexitvergunningen» zijn aangevraagd in Nederland, nadat er al eerder bekend werd dat Nederland specifiek voor de financiële sector een populaire bestemming was onder Britse bedrijven.4 5
Deelt u de mening dat er een debat zou moeten komen over de vraag in hoeverre de Nederlandse financiële sector afhankelijk kan en moet zijn van buitenlandse partijen en als vitale infrastructuur moet worden beschouwd?
Een substantieel deel van de Nederlandse financiële sector is reeds als vitaal aangemerkt. Op dit moment zijn dat het toonbankbetalingsverkeer, massaal giraal betalingsverkeer, hoogwaardig betalingsverkeer tussen banken en het effectenverkeer. De groep partijen die hieronder vallen wordt de financiële kerninfrastructuur (FKI) genoemd. Deze FKI-partijen staan onder strenger toezicht dan niet-vitale partijen. Daarnaast gelden voor de financiële sector strengere regels voor overnames en het melden van aanmerkelijke belangen dan voor andere economische sectoren. In 2018 heeft er een ex-ante analyse plaats gevonden van de mate waarin de economische veiligheid van de financiële sector is beschermd. Hieruit bleek dat er voldoende juridische mogelijkheden zijn om ongewenste buitenlandse overnames en investeringen in Nederlandse financiële instellingen te weren. De uitkomsten van deze analyse zijn naar uw Kamer verzonden.6
Zoals hiervoor is toegelicht dient, indien een gekwalificeerde deelneming wordt verworven in een Nederlandse financiële onderneming, er een verklaring van geen bezwaar te worden afgegeven door DNB, of, in het geval van banken, de ECB. Daarbij wordt onder meer gekeken of de verwerving gevolgen heeft voor de wijze waarop de financiële onderneming aan de prudentiële vereisten van de Wft kan blijven voldoen en of de verwervende partij betrouwbaar is.
Onduidelijkheid rond de voorraad aan mondkapjes |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het onderzoek waaruit blijkt dat de helft van de mondkapjes die in verpleeghuizen worden gebruikt ondeugdelijk zouden zijn?1 2
Ja. Het betreft hier een onderzoek naar de kwaliteit van mondkapjes die door zorginstellingen zelf zijn ingekocht. Op dit moment heeft LCH voldoende mondmaskers van goede kwaliteit ingekocht om in de (huidige) vraag van de zorg te voorzien. Daarnaast legt het LCH een voorraad aan om te kunnen voorzien in een eventuele tweede piek in de vraag. Zorginstellingen en zorgprofessionals kunnen persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aanvragen bij het LCH. Het LCH regelt de distributie van de ingekochte middelen naar alle zorgsectoren, bijvoorbeeld naar ziekenhuizen, verpleeghuizen, huisartsen en GGZ-instellingen. Het bestellen van PBM voor zorgverleners van pgb-houders, mantelzorgers of vrijwilligers in de palliatieve zorg gebeurt op recept, via de apotheek, en conform de richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB-gefinancierde zorgverleners en vrijwilligers in palliatieve zorg.
Zorginstellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor het gepast gebruik van beschermingsmiddelen conform de RIVM-richtlijnen. Indien een werknemer zonder, of met onvoldoende bescherming zorg moet verlenen, kan hiervan melding worden gemaakt bij de IGJ.
Kunt u aangeven of er volgens u wel of niet voldoende mondkapjes zijn voor zowel de intra- als extramurale zorg, dus inclusief thuiszorg en mantelzorg? Klopt het dat er in principe voldoende ingekocht is? Kunt u ook aangeven of mondkapjes in de praktijk door alle zorgverleners voldoende worden gebruikt en worden toegepast? Kunt u dit nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de berichten over onvoldoende mondkapjes voor de zorg zich tot het bericht dat er eind deze maand (juni) voldoende voorraad is voor een tweede golf?3
De distributie van PBM én de aansluiting van bepaalde zorgsectoren op het LCH is in de afgelopen periode verder verbeterd. Inmiddels zijn ruim 5.000 zorginstellingen aangesloten op de bestelportals van het LCH. Daarnaast zijn de afgelopen weken, en worden in de komende weken, grote partijen mondmaskers geleverd aan het LCH. Deze producten worden getest door het RIVM op kwaliteit en er zijn inmiddels voldoende partijen vrijgegeven zodat er voorraad is, om in de vraag vanuit de zorg te voorzien. Daarnaast zie ik dat reguliere kanalen van zorginstellingen voor de aanschaf van PBM weer op gang beginnen te komen.
Op welke wijze wordt in dit licht de Kamerbreed aangenomen motie-Marijnissen c.s. uitgevoerd, waarin de regering verzocht wordt om meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners?4
In de motie van het lid Marijnissen c.s. is gevraagd meer ruimte te geven aan de professionele inschatting van zorgverleners bij het gebruiken van PBM. Deze wens was ook aanwezig bij de zorgverleners in het veld en heeft er in overleg tussen RIVM en veldpartijen toe geleid dat dit vanaf 1 mei expliciet is opgenomen in de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis, en op 6 mei jl. in de uitgangspunten voor Wmo ondersteuning. Dit betekent dat zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten als de specifieke situatie daarom vraagt. Door V&VN en door de vakbonden zijn de algemene uitgangspunten van het RIVM vertaald in een handreiking voor het gebruik in concrete situaties in de dagelijkse praktijk om te beoordelen wanneer beredeneerd kan worden afgeweken van de norm. Het LCH heeft aangegeven dat indien de geboden ruimte leidt tot een toenemende en/of veranderende vraag naar PBM vanuit de zorgverleners, hieraan kan worden voldaan.
Hoe wordt geborgd dat ook mantelzorgers toegang hebben tot mondkapjes? Hoe zit dat met werkenden in uitvaartondernemingen?
Voor de continuïteit van de zorg is het van cruciaal belang dat ook mantelzorgers, wanneer dit nodig is, toegang hebben tot PBM. Hiervoor is de richtlijn «Beschermingsmiddelen voor mantelzorgers, PGB gefinancierde zorgverleners, en vrijwilligers in palliatieve zorg» opgesteld, die sinds 18 mei van kracht is. Daarin staat beschreven dat wanneer een cliënt klachten heeft, diegene getest wordt door de huisarts of GGD. De huisarts of de infectie arts van de GGD geeft een «recept» voor een «korte termijnpakket PBM» voor de mantelzorger. Dit korte termijnpakket is ter overbrugging van de testperiode en kan worden opgehaald bij de apotheek. Wanneer de uitslag positief is, meldt de huisarts of GGD arts dat via het systeem aan de apotheek waarna een «lange termijnpakket» wordt verstrekt. Vooralsnog worden deze PBM aan deze doelgroepen door VWS gefinancierd.
Over de beschikbaarheid van PBM voor werkenden in uitvaartondernemingen verwijs ik u naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen aan de Minister van BZK d.d. 2 juni met kenmerk 2020Z06376.
Klopt het dat een traject is gestart van enkele landen, waaronder Frankrijk, Spanje en België, om minimum normen te stellen aan mondkapjes maar dat Nederland daar niet bij is aangesloten? Wat is de reden dat we niet zijn aangesloten? Klopt het dat Nederland daarmee het enige land in de Europese Unie is zonder minimum kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers en dat Nederland daardoor het «laagste punt« is waar alles verkocht en doorgevoerd mag worden?
Nee, dit klopt niet. Samen met 9 andere EU-landen heeft het (onafhankelijk) Koninklijk Nederlands Normeringsinstituut (NEN) in de European Committee for Standardization (CEN), een CEN workshop Agreement (CWA) opgesteld. Alleen normeringsinstituten van landen die een normeringsdocument in enige vorm hadden, waren uitgenodigd om deel te nemen aan de totstandkoming. Ook in andere landen is er alleen door niet-overheden gewerkt aan het CWA document. De stelling dat Nederland het enige land is in de Europese Unie dat geen kwaliteitsnorm voor mondkapjes voor burgers hanteert, herken ik niet.
Hoeveel aanbiedingen van mondkapjes van Nederlandse bedrijven ontvangt het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) nu dagelijks dan wel van bedrijven die de stof kunnen maken c.q. die mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben? Binnen welke termijn worden deze aanbiedingen momenteel afgehandeld? Is het opzetten van een keten waarbij zowel de grondstof als de mondkapjes in Nederland worden geproduceerd niet veel betrouwbaarder en goedkoper dan afhankelijk te blijven van landen in Azië?
Het LCH heeft de afgelopen maanden tientallen aanbiedingen ontvangen van bedrijven en/of organisaties die de stof c.q. mondkapjes kunnen maken als ze materiaal hebben. Met zes van deze bedrijven zijn tot op heden contracten afgesloten, mede om de afhankelijkheid van landen in Azië te verminderen. Tevens worden gesprekken gevoerd met enkele bedrijven rondom het produceren van grondstoffen voor mondkapjes in Nederland. De overige ontvangen aanbiedingen zijn grotendeels afgehandeld, een aantal aanbiedingen zijn aangehouden.
Wordt gekeken naar de mogelijkheden van een verdere opschaling van productie van mondkapjes in Nederland en/of Europa? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als Europa wordt momenteel overleg gevoerd over de mogelijkheden rondom de verdere opschaling van de productie van mondkapjes. Daarnaast is de productie van FFP-2 mondmaskers in Nederland momenteel gaande. Drie fabrikanten zijn inmiddels FFP2-mondmaskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer korte termijn op. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende 12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Met drie andere fabrikanten zijn contracten gesloten voor onder meer de afname van chirurgische mondmaskers. Hiervan verwacht ik dat er het komende jaar gemiddeld 3 mln. chirurgische mondmaskers per week gemaakt worden.
Klopt het dat de zogenaamde type I en II mondneusmaskers, die een betere bescherming bieden tegen COVID-besmetting dan de «community masks», vooralsnog tot medisch mondmasker zijn verklaard, terwijl deze niet worden ingekocht door het LCH dat voor de zorg inkoopt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Chirurgische mondmaskers zijn onder te verdelen in verschillende typen: type I, type II en type IIR. Alle chirurgische mondmaskers zijn een medisch hulpmiddel en moeten voldoen aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving.
LCH is ingericht voor de inkoop van aanvullende PBM, waar een hogere vraag naar is als gevolg van de coronacrisis. Het LCH heeft voorraden van alle type mondmaskers beschikbaar. De LCI-richtlijn van het RIVM schrijft specifiek het gebruik voor van chirurgische mondmasker type IIR voor het verlenen van Covid-19 zorg, vanwege de spatbestendigheid. Als gevolg daarvan heeft het LCH van specifiek het type IIR de hoogste voorraden beschikbaar.
In hoeverre wordt gekeken naar het nut van het gebruik van gezichtsmaskers, waarover onder andere het medisch wetenschappelijke tijdschrift The Lancet geschreven heeft?5
Nieuwe wetenschappelijke inzichten worden door het RIVM en OMT meegenomen bij hun advisering. In het door u genoemde onderzoek wordt geconcludeerd dat overdracht van virus lager is bij een afstand van meer dan 1 meter en lager wordt bij een grotere afstand. Dit is een nadere onderbouwing van ons beleid, gericht op een afstand van 1,5 meter. Het onderzoek kijkt naar het gebruik van mondkapjes in zowel de zorg als daarbuiten. De algemene conclusie daarbij is dat het gebruik van gezichtsmaskers overdracht kan verlagen, evenals oogbescherming. Dit ondersteunt ons beleid van het gebruik van medische mondkapjes en andere beschermingsmiddelen in de zorg en het gebruik van mondkapjes buiten de zorg, daar waar de 1,5 meter moeilijk aangehouden kan worden.
Kunt u uiteenzetten wat nu feitelijk het onderscheid is tussen medische en niet-medische mondmaskers? Wat zijn de minimumeisen waaraan niet-medische mondkapjes moeten voldoen?
Medische mondmaskers, zowel van het type FFP als alle typen chirurgische mondmaskers, zijn voorzien van een CE-markering. Voor FFP-maskers geldt dat de CE-markering is aangebracht op het masker zelf, bij chirurgische mondmaskers is deze markering op de doos terug te vinden. De CE-markering betekent dat het mondmasker voldoet aan de relevante Europese en nationale wet- en regelgeving. In het geval van FFP-maskers gaat het om specifieke wet- en regelgeving op het gebied van beschermingsmiddelen, en bij chirurgische mondmaskers betreft het de wet- en regelgeving voor medische hulpmiddelen.
Niet-medische mondmaskers zijn niet voorzien van een CE-markering, en vallen onder de Warenwet. Zij dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten.
Vindt u dat het ook voor burgers die bijvoorbeeld mondkapjes voor gebruik in het openbaar vervoer moeten kopen, duidelijk zou moeten zijn wat de kwaliteit daarvan is en welke bescherming ze bieden?
Ik ben een voorstander van kwalitatief goede mondkapjes met een goed beschermingsniveau. Ik vind echter dat het ontwikkelen van kwaliteits- en beschermingsnormen voor deze producten in Europees verband zou moeten plaatsvinden, een traject dat nu in gang is gezet. Ik zal de Europese discussie nauwgezet volgen en Nederland zal hierin participeren zodra lidstaten hiertoe door de Europese Commissie worden uitgenodigd.
Hoe wordt omgegaan met het weggooien van gebruikte mondkapjes in het OV? Worden daar speciale bakken voor geplaatst? Kan er meer duidelijkheid komen over hoe gebruikte mondkapjes op een veilige manier kunnen worden weggegooid?
Wegwerp mondkapjes zijn restafval en dienen daarom direct na gebruik in de grijze prullenbakken te worden gegooid. Herbruikbare mondkapjes dienen na gebruik in een afgesloten zakje te worden bewaard.
Wie houdt toezicht op niet-medische mondmaskers en daarmee dus ook op productveiligheid?
Niet-medische mondmaskers vallen onder de Warenwet en dienen te voldoen aan algemene productveiligheidsvereisten voor consumentenproducten. Het is de taak van de NVWA om hier toezicht te houden.
Waarom heeft Nederland geen testapparatuur in China, gezien er nu enkele miljoenen mondkapjes zijn afgeschreven omdat ze niet voldoen voor de zorg? Waarom worden deze mondkapjes bijvoorbeeld niet aan burgers uitgedeeld als zij net niet goed genoeg zijn voor de zorg?
Er zijn op dit moment voldoende niet-medische mondkapjes beschikbaar zijn voor het algemeen publiek via retailers. Op dit moment wordt onderzocht of en hoe de afgekeurde maskers van het LCH veilig en verantwoord op andere wijze kunnen worden ingezet. Daarbij is het van belang dat duidelijk is dat deze maskers ongeschikt zijn voor de zorg en niet alsnog via een andere weg in de zorg terecht komen.
Het bericht ‘Pandemie zal opmars van China niet stuiten, maar juist versnellen’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pandemie zal opmars van China niet stuiten, maar juist versnellen»?1
Ja.
Deelt u de analyse in het artikel dat de coronacrisis de geopolitieke opmars van China versnelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De economische gevolgen van het coronavirus zijn ongekend, in vrijwel alle landen in de wereld. Hoewel het bestrijden van het coronavirus momenteel topprioriteit heeft, staan de ontwikkelingen in de wereld niet stil, ook op geopolitiek gebied. Enkele landen of partijen zouden in deze situatie kunnen profiteren van bijvoorbeeld liquiditeitsproblemen van bepaalde bedrijven. Gezien de onvoorspelbaarheid van het coronavirus en de daarmee gepaarde economische en politieke onzekerheid, is het echter lastig nu vast te stellen wie op wat voor wijze van de coronacrisis kan profiteren. Gezien deze onzekerheid is het van belang om alert te blijven op internationale ontwikkelingen en de situatie nauwlettend in de gaten te houden.
Zo ja, welke actuele voorbeelden hiervan ziet u op dit moment in Europa en in Nederland? In welke sectoren ziet u de Chinese invloed, of pogingen die te verwerven, toenemen?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te behartigen.
Ziet u het risico dat China de coronacrisis aangrijpt om, net als in 2008–2010, haar invloed in Europa te vergroten, o.a. door investeringen (bijv. in infrastructurele projecten) in kwetsbare economieën?
Het kabinet heeft geen indicaties dat China op substantieel andere wijze dan normaal zijn belangen in Nederland of Europa probeert te bevorderen. De stappen die door Nederland en in EU-verband worden gezet om risico’s ten aanzien van investeringen en overnames te beheersen staan benoemd op pagina 32 van de beleidsnota «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1).
Het kabinet is daarnaast van mening dat directe buitenlandse investeringen bijdragen aan ons innovatievermogen, onze werkgelegenheid en onze concurrentiekracht. Ook in deze economische tijden is het wenselijk dat kapitaal in eerste aanleg door de markt wordt verstrekt; dat leidt eveneens tot minder noodzaak tot financiële ondersteuning door de overheid. Tegelijkertijd is het kabinet bewust van dalende marktwaarde bij bedrijven als gevolg van de coronacrisis. De overheid hecht veel belang aan de ondersteuning van bedrijven die kampen met de nadelige economische en financiële gevolgen van de crisis, o.a. met het Noodpakket voor banen en economie 1.0 en 2.0 (Kamerstuk 35 420, nr. 2 en Kamerstuk 35 420, nr. 38). Het is echter een bijzondere situatie, het kabinet houdt daarom continu de vinger aan de pols bij marktontwikkelingen die kunnen leiden tot ongewenste overnames en investeringen. Daarbij wordt nadrukkelijk gezocht naar oplossingen vanuit de markt.
Daarnaast maakt het kabinet zich in internationaal en Europees verband hard voor een gelijk speelveld voor het Nederlandse bedrijfsleven, o.a. op het gebied van staatssteun uit derde landen. Onderdeel hiervan is de kabinetsinzet voor het realiseren van een gelijk speelveld op de Europese interne markt voor alle ondernemingen (level playing field instrument) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 470).
Deelt u de mening dat dit, onder andere vanwege China’s reputatie op het gebied van democratie, mensenrechten en economische politiek (waar staatssteun en oneerlijke concurrentie deel van uitmaken), onwenselijk is en alles op alles moet worden gezet om dit te voorkomen? Zo ja, hoe spant Nederland hier zich, zowel nationaal als in Europees verband, voor in?
Zie antwoord vraag 4.
Komen de Uitvoeringswet Europese FDI-screeningsverordening en het stelsel van investeringstoetsing, die beide nog in voorbereiding zijn, op tijd om Nederlandse bedrijven tegen China’s machtspolitiek te beschermen? Welke (sectorspecifieke) maatregelen treft u nog meer, bijvoorbeeld ter bescherming van een sector als de maritieme maakindustrie (waarvan bekend is dat China hierin haar invloed probeert te vergroten)? Hoe staat u tegenover noodwetgeving dan wel nieuwe wetgeving met terugwerkende kracht, omdat er op dit moment geen enkele wet is om op terug te vallen?
Het kabinet werkt in den brede aan de uitbreiding van het instrumentarium in geval van ongewenste overnames of investeringen. De Uitvoeringswet van de EU-verordening voor de screening van buitenlandse directe investeringen (aangekondigd bij brief van 11 november 2019, Kamerstuk 30 832, nr. 97) ligt op dit moment middels een spoedprocedure voor aan de Raad van State en wordt naar verwachting voor het zomerreces aan uw Kamer verstuurd. Dit wetsvoorstel voorziet in de noodzakelijke wettelijke maatregelen ten aanzien van de realisatie van het zogeheten contactpunt. Dit contactpunt zal de vertrouwelijke informatie-uitwisseling faciliteren en ondersteunen tussen lidstaten onderling en met de Europese Commissie aangaande directe investeringen uit derde landen waar mogelijke risico’s aan verbonden zijn voor de nationale veiligheid. Het contactpunt zal in lijn met de Verordening op 1 oktober in werking treden.
Met dezelfde brief bent u geïnformeerd over het breder wetsvoorstel voor het stelsel van investeringstoetsing op risico’s voor de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel voor de brede investeringstoets wordt naar verwachting eind 2020 aan uw Kamer aangeboden. De totstandkoming van de wet- en regelgeving volgt een kritiek tijdspad. De wet versneld invoeren is niet wenselijk. Om de rechten van Nederlandse ondernemingen en van investeerders voldoende te borgen is het van belang een zorgvuldig wetgevingsproces te doorlopen, met voldoende tijd voor de internetconsultatie en het inwinnen van de benodigde adviezen en uitvoerings- en handhavingstoetsen.
Op 2 juni 2020 heeft het kabinet aangekondigd een peildatum op te nemen in het wetsvoorstel voor de investeringstoets (Kamerstuk 30 821, nr. 113). Het opnemen van de peildatum 2 juni 2020 in de toekomstige wet heeft tot gevolg dat na inwerkingtreding van de wet, overnames en investeringen die vanaf 2 juni zijn gedaan, met terugwerkende kracht getoetst kunnen worden wanneer daar vanuit de bescherming van onze nationale veiligheid aanleiding voor is. Tegelijkertijd wordt het mogelijk strategisch gedrag van ondernemingen of investeerders in aanloop naar de inwerkingtreding te voorkomen. De terugkijktermijn zal betrekking hebben op overnames of investeringen binnen de gecommuniceerde reikwijdte: aanbieders van vitale processen en vitale infrastructuur en ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande kaders voor exportcontrole op militaire en dual-use goederen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan sectorspecifieke wetgeving voor toetsing op risico’s voor de nationale veiligheid bij overnames en investeringen in de defensie-industrie, ter borging van de Nederlandse technologische en industriële basis (Kamerstuk 31 125, nr. 108).
Tegelijkertijd hebben bedrijven zelf mogelijkheden om zich te beschermen tegen vijandige overnames. Zo kent het Nederlandse ondernemingsrecht een aantal reguliere beschermingsmaatregelen, waaronder blokkeringsmaatregelen. Het wetsvoorstel Bedenktijd door het bestuur van een beursvennootschap ligt momenteel voor in uw Kamer. Dit wetsvoorstel biedt aanvullende bescherming in geval van een vijandige overname. Op 17 april 2020 heeft uw Kamer de Nota naar aanleiding van het verslag ontvangen.
Aangaande de maritieme maakindustrie verwijzen wij graag naar de beantwoording van de vragen over dit onderwerp gesteld door het lid Stoffer (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3145).
Bent u het ermee eens dat, gegeven deze en vergelijkbare berichtgeving en de geopolitieke gevolgen van de coronacrisis, de Nederlandse China-strategie moet worden herijkt, d.w.z. geactualiseerd, aangepast en aangescherpt, met name om te verhinderen dat in door de coronacrisis verzwakte economische regio’s en bedrijven de invloed van China toeneemt?
Door de coronacrisis is nog meer aandacht gekomen voor de risico’s van strategische afhankelijkheden en ongewenste overnames, waar in de notitie al op werd gewezen. De Chinanotitie maakte tevens reeds melding van China’s toegenomen assertiviteit en wees onder meer op het risico van beïnvloeding. Kortom, de huidige ontwikkelingen bevestigen het uitgangspunt van de Chinanotitie: samenwerken waar het kan, beschermen waar het moet. Hierbij dient benadrukt te worden dat het beleid zich niet enkel richt op China. Ook indien er door andere partijen risico’s ontstaan zal het kabinet gepaste maatregelen nemen.
Het bericht 'Volop onbegrip tussen politie en ggz' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Volop onbegrip tussen politie en ggz»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er in deze concrete casus ernstige fouten zijn gemaakt bij de meldkamer? Is deze evaluatie ook met de Kamer gedeeld?
De politie heeft direct na het incident een oriënterend feitenonderzoek laten uitvoeren. Hieruit is gebleken dat de meldkamer van de politie niet goed heeft gereageerd op de 112-melding. De casus is daarop intern geëvalueerd. Deze interne evaluatie heeft tot conclusies en aanbevelingen geleid, waarvan het operationeel centrum kan leren. Het evaluatierapport is openbaar gemaakt op politie.nl.2 Hierover is uw Kamer heden ook geïnformeerd per aparte brief.
Wat is de (juridische) status van de Handreiking (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie? Is het personeel bij deze organisaties op de hoogte van de gemaakte afspraken? In hoeverre was binnen deze ggz-instelling voorzien in eigen maatregelen of een opschaal-scenario om een crisissituatie als deze het hoofd te bieden?
De Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties (Handreiking tot samenwerking tussen GGZ en Politie) is een praktische leidraad voor politie en GGZ-instellingen wat betreft samenwerking en afstemming. Het is van belang dat partijen elkaar opzoeken en het gesprek met elkaar (blijven) aangaan om concrete werkafspraken te maken over hoe te handelen bij (gewelds)incidenten. De handreiking biedt hierbij generieke voorschriften, vanwege de verschillen die zich lokaal en regionaal voordoen. Begin december 2019 is de handreiking gepubliceerd op het intranet van de politie. De mate waarin er vervolg communicatie is geweest, verschilt per eenheid.
Wat betreft de maatregelen bij de betreffende instelling geeft de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) Arnhem & Veluwe Vallei aan dat er vaste protocollen zijn, gericht op de veiligheid van cliënten en medewerkers. Zo wordt er gewerkt met Signaleringsplannen en Balanskaarten om mogelijke risicovolle situaties tijdig te kunnen signaleren en oplossen. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met cliënt en zijn formele netwerk (behandelaar GGZ en/of huisarts) en informele netwerk (familie en naasten).
Ook is er voor begeleiders die werkzaam zijn binnen de RIBW een «Ondersteuningskaart Acute situaties», waarin beschreven is wat zij in een noodsituatie moeten doen. Bij spoedeisende zaken en calamiteiten, anders dan een acute noodsituatie, kunnen begeleiders buiten kantooruren ook altijd een beroep doen op de 24-uurs bereikbaarheidsdienst van RIBW Arnhem & Veluwe Vallei voor het inschakelen van hulp. RIBW Arnhem en Veluwe Vallei geeft ook aan dat de teams lokaal goede contacten met politie en wijkagenten hebben. Er zijn korte lijnen met de politie en waar nodig worden maatwerkafspraken gemaakt. In zeer uitzonderlijke situaties wordt er met de politie een afspraak op locatie (AOL) of afspraak op persoon gemaakt, zoals dat ook rond deze cliënt in Wageningen het geval was.
Wat betreft de Handreiking (gewelds)incidenten in behandelsituaties geeft het RIBW aan dat gewerkt wordt aan een aanscherping van de bestaande procedures bij onveilige of acute gevallen. Ook worden de reeds aanwezige escalatiemogelijkheden nu in een separaat escalatie stappenplan te beschrijven. Zo worden medewerkers nog beter toegerust om adequaat te kunnen handelen in het geval zich incidenten voordoen.
Klopt het dat het personeel op de meldkamer onbekend was met de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties? Zo ja, hoe kan dat? Is dit de centrale meldkamer van de politie Oost-Nederland of gaat het hier om het basisteam waar Wageningen onder valt? Zijn er concrete maatregelen genomen op deze meldkamer? Is het personeel daar inmiddels wel op de hoogte van de Handreiking? Hoe staat dat met andere meldkamers? Is het personeel van de meldkamers integraal op de hoogte van deze afspraken?
De politie was de hiervoor genoemde interne evaluatie gestart om er lessen uit te trekken. Hieruit is gebleken dat er bij de medewerkers van het betrokken operationeel centrum (meldkamer) in de politie-eenheid Oost-Nederland onduidelijkheid was over hoe te handelen bij incidenten in zorginstellingen.
De Handreiking (gewelds)incidenten bij behandelsituaties biedt hiervoor meer duidelijkheid. Zoals bij vraag 3 aangegeven, is de handreiking vooral als leidraad bedoeld voor politie en zorginstellingen, om lokaal het gesprek en de samenwerking aan te gaan. Het is daarom van belang dat dit ook gebeurt en dat gewerkt wordt aan het verhogen van de kennis over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen.
Uit de evaluatie van de politie blijkt dat de betrokken medewerkers van de meldkamer niet op de hoogte waren van het bestaan van de handreiking. Wel waren er voor het incident al goede contacten en regelmatige afstemming tussen de politie en het RIBW, zowel op operationeel als strategisch niveau. Bij het operationeel centrum in Oost-Nederland is gestart met het verduidelijken van de afspraken over het afhandelen van meldingen van zorginstellingen. Zo is na het incident de handreiking opnieuw onder de aandacht gebracht bij de centralisten. Ook is er een handelingsprotocol gemaakt dat nu wordt uitgerold in de eenheid. In dit protocol staat in welke gevallen de politie ter plaatse komt en met welke prioriteit. Hierbij is het uitgangspunt dat bij twijfel of onenigheid de politie altijd naar de zorginstelling gaat, waarbij de discussie achteraf plaatsvindt in de vorm van een evaluatie.
Verder krijgen alle medewerkers van het operationeel centrum in Oost-Nederland in juni en in het najaar 2020 een tweedaagse cursus Intake. Belangrijke aspecten daarbij zijn het stellen van de juiste vragen en het doorvragen over betrokkenen, gevaar en context. Ook wordt in de genoemde opleiding expliciet aandacht gegeven aan tegenspraak en intervisie.
Uiteraard zijn de bevindingen uit de evaluatie ook gedeeld met de andere politie-eenheden.
Klopt de berichtgeving dat de politiemensen uit Ede een cursus Psychiatrie in Vogelvlucht hebben gehad om situaties met personen met verward gedrag beter in te kunnen schatten? Klopt het ook dat het politiepersoneel uit Wageningen deze cursus niet heeft gehad? Hoe kan dat? Wanneer verwacht u dat alle relevante basisteams deze cursus hebben gehad? Of is dat überhaupt niet de bedoeling?
Bij de politie loopt op dit vlak een landelijk programma «deskundigheidsbevordering». Doel is om de basisteams samen met de lokale ggz te trainen, zodat op lokaal niveau kennisuitwisseling tussen professionals kan plaatsvinden en lokale samenwerkingsafspraken tot stand kunnen komen. Basisteams zijn vrij om deze training te gebruiken of – zoals in Ede is gebeurd- een eigen training / kennisuitwisseling met de lokale ggz op te zetten. Het basisteam Wageningen heeft in 2017 bij de Pompestichting, een particuliere stichting voor forensische psychiatrie, een training in het omgaan met personen met verward gedrag gevolgd.
Ook binnen de reguliere integrale beroepsvaardigheidstraining (IBT) van politiemedewerkers is toenemende aandacht voor training van de-escalerend optreden bij «personen met verward gedrag». Deze IBT-trainingen zijn verplicht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen? Is dit landelijk meldnummer inmiddels gerealiseerd? Moet dit meldnummer ervoor zorgen dat het personeel van de GGZ-instelling minder vaak onnodig 1-1-2 belt? Is dit specifiek gericht op GGZ-instellingen, of kan eenieder daar een melding doen van een persoon met verward gedrag?
Zoals in de brief van 10 december 2019 is gemeld wordt er op dit moment hard gewerkt aan de vormgeving van het landelijk meldnummer voor niet-acute zorgen over kwetsbare personen, waaronder personen met verward gedrag.3 Dit landelijk meldnummer wordt een digitale doorschakeling naar regionale en gemeentelijke meldpunten. Het meldnummer is niet zozeer bedoeld voor personeel van GGZ-instellingen, maar voor burgers die zorgen hebben over naasten of anderen in hun omgeving. Het is dus een publieksnummer en is voor eenieder te gebruiken die zich zorgen maakt om een persoon in zijn of haar omgeving die mogelijk in psychische nood verkeert. Omdat het nummer bedoeld is voor niet-acute zorgen, biedt het landelijk meldnummer geen oplossing is voor ggz problemen die direct hulp nodig hebben. In die gevallen blijft 1-1-2 het aangewezen nummer. Het landelijk meldnummer voor niet acute meldingen kan wel een preventieve functie vervullen, doordat zorgen in een vroeg, nog niet acuut, stadium kunnen worden gemeld. Zoals eerder gecommuniceerd zal het landelijk meldnummer naar verwachting per 1 juli 2020 gereed zijn.
Welke maatregelen worden er nog meer genomen zodat men in een GGZ-instelling enkel 1-1-2 inschakelt als er daadwerkelijk sprake is van een (strafbare) noodsituatie? Wordt het personeel in GGZ-instellingen getraind om beter om te kunnen gaan met personen met verward gedrag?
Zoals eerder opgemerkt is er al de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie. Het overleg dat plaatsvindt aan de hand van deze handreiking zou ertoe moeten leiden dat er enkel in geval van nood een beroep wordt gedaan op politie. Hierbij is het aan de inschatting van individuele medewerkers wanneer hiervan sprake is. Daarbij is personeel van GGZ-instellingen bij uitstek getraind op het om gaan met mensen met psychische problemen, wat ook een persoon met verward gedrag kan betreffen. Het up-to-date houden van hun kennis en kunde wordt daarnaast geborgd doordat zij ook een geldige BIG-registratie dienen te beschikken.
Hoe staat het met de uitrol van de persoonsgerichte aanpak voor de groep personen met een hoog veiligheidsrisico? Is dit inmiddels volledig landelijk geïmplementeerd? Zo nee, hoever bent u dan met de uitrol van deze aanpak?
Alle regio’s hebben aangegeven zicht te hebben op de groep personen met verward gedrag en een hoog maatschappelijk veiligheidsrisico. Daarnaast is in ieder zorg- en veiligheidshuis het thema belegd. We zien echter nog wel verschillen in de uitvoering van de integrale persoonsgerichte aanpak van deze doelgroep, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van 10 december 2019. JenV ondersteunt en faciliteert alle regio’s daarom actief bij de doorontwikkeling van de persoonsgerichte aanpak en tevens het overdragen van kennis en kunde. Daartoe is een landelijk inzetbare expertisepoule, de Expertise Squad, ingericht. Deze expertisepoule adviseert, ondersteunt en faciliteert de zorg- en veiligheidshuizen doelgericht bij de aanpak. Het doel is om eind 2020 zicht te hebben op de gehele groep die het betreft, een integrale persoonsgerichte aanpak in te zetten, risicotaxaties uit te voeren en de groep langdurig te monitoren. Voor de zomer zal de Kamer over de stand van zaken van de aanpak van personen met verward gedrag nader worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven of de Handreiking (Gewelds)incidenten bij behandelsituaties ook de leidraad is voor personeel van een GGZ-instelling dat slachtoffer is geworden van geweld op de werkvloer door een patiënt? Is er voldoende aandacht bij de politie voor dit soort geweldsincidenten? Is er landelijk beleid op ondersteuning van personeel dat geconfronteerd is met geweld op de werkvloer in een GGZ-instelling? Krijgt het personeel voldoende ondersteuning in bijvoorbeeld het doen van aangifte?
Een slachtoffer heeft altijd het recht om een melding of aangifte te doen en ik zou medewerkers die slachtoffers van een (gewelds)incidenten zijn hierbij ook nadrukkelijk willen oproepen om aangifte te doen. Hier staan verschillende kanalen voor open.
In het kader van veilig werken in de zorg hebben de sociale partners in de periode 2012–2016 gewerkt aan het Actieplan Veilig werken in de Zorg. Dit actieplan is met 14 miljoen euro ondersteund door het Ministerie van VWS. Het actieplan «Veilig werken in de zorg» heeft eraan bijgedragen dat aangifte onder nummer mogelijk is gemaakt, dat hulpverleners zijn getraind om agressie en geweld terug te dringen, dat goede voorbeelden gedeeld worden, dat kennis en bewustwording bij instellingen is vergroot en dat bij verschillende instellingen anti-agressiebeleid is opgesteld.
De instrumenten, campagnematerialen, good practices en scholingsmaterialen van het actieplan blijven vrij beschikbaar op de website www.duidelijkoveragressie.nl. Branches voeren daarbij hun eigen sectorspecifieke beleid. In de Arbo catalogus ggz staat specifiek voor de GGZ beschreven welke maatregelen een werkgever en werknemer moeten nemen om agressie zo veel mogelijk te voorkomen.
Bij de ontwikkeling van de handreiking bij (gewelds)incidenten tussen GGZ-instellingen en de politie is bewust geen nieuw beleid geformuleerd rond «aangifte doen bij geweld tegen hulpverleners». De Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) in het kader van het Veilige Publieke Taak (VPT) beleid geeft hier reeds invulling aan. Dit beleid heeft als uitgangspunt dat agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak onacceptabel is en met hoge prioriteit door politie en justitie opgepakt wordt. Een melding of aangifte van geweld door een medewerker met een publieke taak wordt altijd met prioriteit opgenomen en afgehandeld conform protocol.
Is er in Wageningen sprake van wijk-GGD'ers of soortgelijke functionarissen? Hoeveel gemeenten in Nederland beschikken momenteel over wijk-GGD’ers zoals deze bijvoorbeeld functioneren in de gemeente Vught?
De Wijk GGD’er is een van de projecten die wordt gestimuleerd vanuit het Actieprogramma «lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw. Navraag bij ZonMw leert dat Wageningen niet deelneemt met een project. Het concept van de Wijk-GGD’er is overigens in 24 gemeenten reeds succesvol uitgerold met het stimuleringstraject voor de Wijk GGD’er van ZonMw. Eerder is er al in 13 gemeenten als proef gezamenlijk gestart met de implementatie van een dergelijke functionaris, waardoor er in ieder geval in 37 gemeenten sprake is van uitrol van deze functie. De Wijk-GGD’er in Vught is een initiatief dat sinds 2016 op eigen kracht loopt en op basis van hun succes alsook van Amsterdam is begonnen met de verdere uitrol. In onder andere Brabant is de methodiek ook onder de aandacht gebracht in het regionaal overleg met gemeenten, waardoor het breder navolging heeft gekregen.