Bilaterale Belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wanneer bent u, samen met de Minister van Financien, voornemens om de planningsbrief 2021 naar de Kamer te sturen?
Tijdens het AO belastingontwijking van 11 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer een brief te sturen over de stand van zaken en planning met betrekking tot de onderhandeling van belastingverdragen. Ik verwacht deze brief in april aan uw Kamer te sturen.
Kunt u toezeggen om jaarlijks bij de planningsbrief een overzicht mee te sturen van de belastingverdragen waarin is opgenomen met welke landen in het lopende jaar een (nieuw/herzien/protocol wijziging) belastingverdrag is gesloten, met welke landen Nederland op dat moment onderhandelt en met welke landen Nederland voornemens is om het komende jaar de onderhandelingen te starten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier u dit wilt vormgeven in overeenstemming met uw eerdere toezegging bij het algemeen overleg Belastingontwijking van 11 februari 2021?
Ja, in de brief die ik in april aan uw Kamer wil sturen zal ik in ieder geval ingaan op (i) de in het afgelopen jaar gevoerde onderhandelingen, (ii) de in het afgelopen jaar ondertekende belastingverdragen en wijzigingsprotocollen en de stand van de goedkeurings- en ratificatieprocedure met betrekking tot deze en andere reeds ondertekende belastingverdragen en (iii) het onderhandelplan voor het komende jaar. In het vervolg zal ik jaarlijks in het eerste kwartaal een dergelijke brief aan uw Kamer sturen, zodat u periodiek inzicht krijgt in de stand van zaken met betrekking tot de verdragsonderhandelingen.
In de aankomende brief zal ik, zoals toegezegd aan mevrouw Leijten, ook ingaan op het Nederlandse beleid met betrekking tot de maximale (bron)belastingtarieven in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden.
Deelt u de mening dat informatie als de stand van zaken van de onderhandeling voor Nederlanders in het buitenland of mensen woonachtig in Nederland en belastingplichtig in een ander land uiterst relevant is en dat duidelijkheid over het tijdspad van het onderhandelingsproces hun ook de mogelijkheid geeft om hun zienswijze te delen over verbeterpunten ten aanzien van het «oude» verdrag? Zo nee, waarom niet?
Ja, het sluiten of aanpassen van belastingverdragen kan gevolgen hebben voor zowel burgers als bedrijven die over de landsgrenzen heen economisch actief zijn. Het is van belang dat belanghebbenden zicht hebben op welke onderhandelingen er (gaan) lopen, zodat zij de mogelijkheid hebben om informatie die relevant kan zijn voor die onderhandelingen te delen. In dat kader wordt jaarlijks al een nieuwsbericht gepubliceerd waarin wordt aangegeven welke onderhandelingen het ministerie dat jaar beoogt te starten of voort te zetten.1 In dit nieuwsbericht worden belanghebbenden expliciet uitgenodigd informatie of zienswijzen die mogelijk relevant zijn voor de aangekondigde onderhandelingen te delen met het ministerie, zodat het ministerie deze informatie vervolgens kan betrekken bij de onderhandelingen. Daarnaast heeft het ministerie regelmatig contact met NGO’s, het bedrijfsleven en andere belanghebbenden, waarbij signalen ten aanzien van de belastingverdragen kunnen worden gedeeld.
Kunt u bevestigen dat Nederland als richtlijn voor de onderhandeling tot het sluiten van een bilateraal belastingverdrag uitgaat van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid?
Ja. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 («NFV 2020») geeft de Nederlandse onderhandelingsinzet op hoofdlijnen weer en dient dus als richtlijn bij onderhandelingen over een bilateraal belastingverdrag. Ik merk daarbij wel op dat ieder land waarmee wordt onderhandeld een eigen verdragsbeleid kent. Dat verdragsbeleid zal in beginsel (op punten) afwijken van het Nederlandse verdragsbeleid. Het zal daarom in de praktijk lastig zijn om de volledige beleidsinzet uit de NFV 2020 te realiseren in een belastingverdrag. Om voor uw Kamer inzichtelijk te maken in welke mate de uitgangspunten van de NFV 2020 hun weerslag hebben gevonden in het desbetreffende nieuwe verdrag wordt een toetsschema met de standaardcriteria uit de NFV 2020 als vast onderdeel opgenomen in de toelichtende nota bij nieuwe verdragen.
Hoe wordt in de reeds lopende onderhandelingen waarborg gegeven aan de wijzigingen in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 ten opzichte van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011?
De NFV 2020 legt de uitgangspunten vast zoals Nederland die in de praktijk vaak al hanteerde. Zo geldt bijvoorbeeld dat de bepalingen tegen verdragsmisbruik die zijn ontwikkeld in het kader van het BEPS-project al deel uitmaakten van het Nederlandse verdragsbeleid.2 Veel uitgangspunten uit de NFV 2020 zijn dus ook bij de reeds lopende onderhandelingen onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet geweest. Op punten waarbij Nederland in lopende onderhandelingen initieel van een andere inzet is uitgegaan, zal worden bezien in hoeverre het mogelijk is om de uitgangspunten uit de NFV 2020 alsnog te realiseren.
Klopt het dat Nederland, door het fiscaal faciliteren van het pensioen via de socialezekerheidswetgeving, het te rechtvaardigen acht om af te wijken van de exclusieve woonstaatheffing voor particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen zoals in het OESO-modelverdrag staat opgenomen? Kunt u dit toelichten?
Ja, Nederland zet in op een uitsluitende bronstaatheffing voor pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen. De reden hiervoor is dat een pensioen tijdens het werkzame leven in Nederland fiscaal gefacilieerd wordt opgebouwd. Dat wil zeggen dat de pensioenpremies aftrekbaar zijn en de pensioenaanspraken onbelast. Om die reden wil Nederland het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen behouden. Daarnaast spelen budgettaire redenen en het voorkomen van dubbele niet-belasting een rol. Deze verdragsinzet geldt overigens ook voor lijfrente-uitkeringen.
Hoe wordt in het kader van het afwijken van het OESO-modelverdrag ten aanzien van de exclusieve woonstaatheffing voor particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen bij het sluiten van een belastingverdrag (wijziging dan wel nieuw) rekening gehouden met de reeds geldende manier van belastingafdracht?
Indien nog geen verdrag van toepassing is, past Nederland als bronstaat al een bronstaatheffing voor pensioenuitkeringen en socialezekerheidsuitkeringen toe. Indien het woonland het pensioen en/of de sociale zekerheidsuitkering ook belast, is sprake van dubbele belastingheffing. Een nieuw verdrag zal er dan in voorzien dat dubbele belastingheffing wordt voorkomen.
Indien sprake is van wijziging ten opzichte van de bestaande verdragssituatie, leidt dit mogelijk tot een gehele of gedeeltelijke verschuiving van de heffingsrechten van het woonland naar het bronland. Dit kan inkomenseffecten voor verschillende groepen belastingplichtigen met zich brengen. Om deze inkomensgevolgen te beperken en/of om de budgettaire effecten voor de verdragspartner te mitigeren, kan het onder omstandigheden wenselijk zijn om een overgangsregeling op te nemen in het verdrag. Een overgangsregeling zorgt ervoor dat de gevolgen van de nieuwe heffingsrechtverdeling geleidelijk of pas later intreden. Dit belang moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het budgettaire effect voor Nederland (de bronstaatheffing kan pas later volledig worden geëffectueerd), de uitvoeringsaspecten en administratieve lasten, omdat een overgangsregeling complex kan zijn voor de uitvoering. Of en in hoeverre een overgangsregeling wenselijk is, wordt op basis van deze afweging per geval beoordeeld.
Kunt u reflecteren op de stand van zaken van de onderhandelingen met Frankrijk over het belastingverdrag, de wijzigingen in het recentelijk gesloten belastingverdrag met Zwitserland en toelichten op welke punten het protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Polen afwijkt van het Nederlandse verdragsbeleid dan wel is gewijzigd ten opzichte van het huidige verdrag?
Op dit moment wordt er niet onderhandeld met Frankrijk. Bij initiële besprekingen over het herzien van het belastingverdrag bleken de Nederlandse en Franse wensen niet op elkaar aan te sluiten. Daarom is er daarna niet verder gesproken over aanpassing van het verdrag. Wel hebben Nederland en Frankrijk beide gekozen voor toepassing van het Multilaterale Instrument, waardoor per 2020 aanvullende antimisbruikbepalingen aan het belastingverdrag zijn toegevoegd.
Per 1 januari 2021 is een protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Zwitserland van toepassing geworden.3 Met dit wijzigingsprotocol is het in 2010 gesloten belastingverdrag op een aantal onderdelen gewijzigd en is in hoofdzaak bereikt dat het verdrag in lijn is gebracht met de zogenoemde minimumstandaard die is ontwikkeld in het OESO/G20-project «Addressing Base Erosion & Profit Shifting» («BEPS-project»). Voorts is de verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen en van instellingen voor collectieve belegging verduidelijkt en is de verdeling van heffingsrechten over pensioenen en dergelijke uitkeringen herzien. Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen opgenomen. Voor een uitgebreide toelichting op deze wijzigingen verwijs ik naar de toelichtende nota bij dit wijzigingsprotocol.4
Op 29 oktober 2020 hebben Nederland en Polen een protocol tot wijziging van het belastingverdrag uit 2002 ondertekend.5 Dit wijzigingsprotocol is voorgelegd aan de Raad van State ter advisering en wordt aansluitend aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring. De inzet van Nederland bij de verdragsonderhandelingen was gebaseerd op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de NFV 2011, waarbij echter ook rekening is gehouden met de relevante ontwikkelingen sinds de publicatie van de NFV 2011. Zo zijn de aanbevelingen uit het BEPS-project en het MLI door Nederland direct tot het Nederlandse verdragsbeleid gerekend. Met het wijzigingsprotocol wordt in hoofdzaak bereikt dat het belastingverdrag met Polen in lijn wordt gebracht met de minimumstandaard van het BEPS-project. Daarnaast wordt het verdrag met Polen op een aantal punten geactualiseerd, in aansluiting bij het OESO-modelverdrag volgens de tekstversie van 2017, en wordt de heffingsrechtverdeling op enkele punten herzien. Dit laatste betreft met name de voordelen behaald bij de vervreemding van aandelen in zogenoemde «onroerendezaaklichamen» en pensioenuitkeringen. Uiteraard zal ik uw Kamer in het kader van de aanstaande goedkeuringsprocedure over dit wijzigingsprotocol een toelichtende nota sturen, waarin uitgebreider en per onderdeel wordt ingegaan op de verschillende wijzigingen en de verhouding tot het verdragsbeleid.
Hoe wordt bij een mogelijke herziening van de afspraak tussen Nederland en Frankrijk dat Nederland geen bronbelasting over in Nederland opgebouwde pensioenen heft, terwijl volgens de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 Nederland hier wel op inzet bij de onderhandeling over een nieuw belastingverdrag rekening gehouden met in Frankrijk woonachtige Nederlanders? Kunt u toezeggen dat dit niet leidt tot een dubbele belastingheffing? Kunt u toelichten of dit leidt tot een hogere belastingafdracht in zijn totaliteit als zowel aan Nederland als aan Frankrijk over (een deel van) het opgebouwde pensioen belasting betaald moet worden? Hoe wordt rekenschap gegeven van de verschillende aftrekposten? Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangaf, wordt er op dit moment niet onderhandeld met Frankrijk. Mocht er in de toekomst weer met Frankrijk worden onderhandeld over het belastingverdrag, dan zal Nederland conform de NFV 2020 een bronstaatheffing voor pensioenen voorstellen. Zowel wanneer een eventueel herzien verdrag zou voorzien in een bronstaatheffing als wanneer dat verdrag zou voorzien in een woonstaatheffing, wijst het belastingverdrag het heffingsrecht in beginsel toe aan één van beide landen en wordt dubbele belastingheffing over een pensioenuitkering voorkomen.
Het maken van nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten tussen landen kan voor belastingplichtigen leiden tot inkomensgevolgen. Belastingplichtigen kunnen bij een nieuwe verdeling van heffingsrechten immers te maken krijgen met een ander belastingstelsel dan eerder het geval was. De vraag of en in hoeverre inkomensgevolgen optreden (mede) als gevolg van een gewijzigd belastingverdrag is per individueel geval afhankelijk van verschillende factoren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de persoonlijke situatie van een belastingplichtige, waaronder de hoogte van het (overige) inkomen, de belastingheffing in het andere land en de wijzigingen in fiscale wetgeving waar belastingplichtigen na het sluiten van het belastingverdrag mee te maken krijgen. Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 7, kan worden overwogen om overgangsrecht overeen te komen waardoor de gevolgen van een nieuwe heffingsverdeling geleidelijk of pas later intreden.
Klopt het dat door het herziene belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in Nederland opgebouwde pensioenen van Nederlanders woonachtig in Zwitserland vanaf 1 januari 2021 door Nederland mogen worden belast (maximaal 15% van het brutobedrag over periodieke pensioen- socialezekerheidsuitkeringen en volledig belasting over eenmalige uitkeringen)? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Ja. Met het wijzigingsprotocol is het oorspronkelijke pensioenartikel (artikel 18) in het belastingverdrag met Zwitserland vervangen door een geheel nieuw artikel 18. Het nieuwe artikel 18 van het Verdrag is op 1 januari 2021 van toepassing geworden. Op grond van het nieuwe artikel 18, eerste lid, van het Verdrag mag de bronstaat heffen over onder andere pensioenen en lijfrenten, alsmede socialezekerheidsuitkeringen. Het heffingsrecht van de bronstaat is beperkt tot maximaal 15% over het brutobedrag van de pensioenen en lijfrenten alsmede socialezekerheidsuitkeringen indien het reguliere, periodieke uitkeringen betreft. Dit betekent dat in Nederland opgebouwde pensioenen6 van inwoners van Zwitserland vanaf 1 januari 2021 door Nederland mogen worden belast tot maximaal 15% van het brutobedrag van de betaling, indien het gaat om reguliere, periodieke uitkeringen.
In geval van een eenmalige uitkering, zoals bij afkoop van pensioenaanspraken het geval kan zijn, is het heffingsrecht van de bronstaat niet beperkt tot 15% van het brutobedrag. In dat geval mag de bronstaat de uitkering dus volledig belasten.
Kunt u toelichten op welke manier deze wijziging in het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland tot stand is gekomen? Waarom is besloten tot het maximale percentage van 15%? Welke nadere afspraken zijn gemaakt over het «maximum» percentage met Zwitserland om mogelijke dubbele belastingheffing te voorkomen? Betekent dit dat Nederland 15% belasting mag heffen over het brutobedrag aan bijvoorbeeld pensioenuitkering en dat Zwitserland ook nog over een deel belasting mag heffen? Wat betekent dit voor de totale belastingafdracht van in Zwitserland woonachtige Nederlanders? Wat betekent de wijziging per 1 januari 2021 voor de afdracht in vergelijking met voorgaande jaren, zowel in belastingpercentage als in de procedure? Kunnen gepensioneerde Nederlanders evengoed nog gebruik maken van verschillende aftrekposten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel? Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid heeft Nederland tijdens de onderhandelingen met Zwitserland over een nieuw pensioenartikel voorgesteld de bronstaat een volledig heffingsrecht toe te kennen. Zwitserland kon met een dergelijk generiek heffingsrecht voor de bronstaat echter niet instemmen. Het huidige artikel in het Verdrag is derhalve het resultaat van een compromis tussen Nederland en Zwitserland.7
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 is vermeld, mag de bronstaat op grond van het gewijzigde Verdrag een pensioenuitkering belasten. Zwitserland mag een uit Nederland afkomstig pensioen dat wordt genoten door een inwoner van dat land in de belastingheffing betrekken, maar dient daarbij wel te voorzien in voorkoming van dubbele belasting voor de in Nederland geheven belasting. In de nieuwe voorkomingsbepaling in het Verdrag (het huidige artikel 22, vijfde lid, onderdeel c) is opgenomen dat bij uit Nederland afkomstige periodieke pensioenen, waarover Nederland tot 15% belasting mag heffen, Zwitserland (op verzoek) een partiële vrijstelling toepast van 1/3 van het nettobedrag van het desbetreffende inkomensbestanddeel. Welke gevolgen deze wijzigingen voor individuele belastingplichtigen in Zwitserland hebben, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. Dit zal mede afhangen van het Zwitserse kanton waar iemand woont, zijn of haar persoonlijke situatie en in hoeverre aanspraak kan worden gemaakt op eventuele aftrekposten. Verder beschik ik niet over gegevens van de totale belastingafdracht van Nederlanders die in Zwitserland wonen. Gegevens over de inkomsten van en belastingafdracht door in het buitenland wonende Nederlanders zijn voor de Nederlandse belastingheffing in beginsel niet relevant.
Inwoners van Zwitserland met een pensioen uit Nederland dienen aangifte te doen in Zwitserland en Nederland. In beginsel vindt de bronstaatheffing van maximaal 15% over het brutopensioen dat afkomstig is uit Nederland en dat wordt betaald aan een inwoner van Zwitserland plaats door middel van inhouding en afdracht door de inhoudingsplichtige voor de loonbelasting, of in samenhang met de aanslagregeling in de inkomstenbelasting indien voor de loonbelasting geen rekening is gehouden met de beperking tot 15%. In Zwitserland zal de belastingplichtige een beroep moeten doen op de bovengenoemde partiële vrijstelling.
Herinnert u zich dat er tijdens het algemeen overleg Belastingontwijking op 11 februari 2021 reeds kort is gesproken over artikel 17 in het OESO-modelverdrag; het artikel dat regelt welk land belasting mag heffen over het inkomen van sporters en artiesten?
Ja.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de toegezegde mogelijke oplossingen rond artikel 17 (artikel 17 schrijft voor dat in principe het werkland mag heffen over het inkomen van sporters en artiesten, daar waar Nederland vanwege de administratieve gevolgen en het risico op dubbele belasting graag ziet dat het woonland belasting heft over het inkomen van sporters en artiesten) en de rapportage over de uitwerking van het artikel in (de komende) bilaterale belastingverdragen?
In de NFV 2020 staat beschreven wat bij verdragsonderhandelingen de Nederlandse inzet is met betrekking tot de heffing over het inkomen van sporters en artiesten. In mijn brief aan uw Kamer van 21 januari jl.8 heb ik deze inzet nader toegelicht en aangegeven welke problematiek Nederland met deze inzet beoogt op te lossen. In het algemeen overleg van 11 februari 2021 kwam de verdragspositie van sporters en artiesten opnieuw ter sprake en werd een aantal van de hierna volgende vragen gesteld. Ik heb toen toegezegd om hier schriftelijk op terug te komen. Dat doe ik door middel van de onderstaande beantwoording. Over de realisatie van de Nederlandse inzet op dit punt zal ik uw Kamer informeren in de toelichtende nota die bij ieder verdrag en wijzigingsprotocol aan uw Kamer wordt gestuurd.
Kunt u toezeggen dat u in bilaterale belastingverdragsonderhandelingen altijd eerst probeert om artikel 17 over de belastingheffing voor sporters en artiesten te schrappen alvorens in te zetten op de inperkingen rond artikel 17 zoals genoemd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020? Zo nee, waarom niet? Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken en Ierland bijvoorbeeld ook geen bronheffing kennen voor buitenlandse sporters en artiesten, dat België en Frankrijk in hun bilaterale belastingverdrag geen artikel 17 hebben en dat ontwikkelingslanden ook geen waarde hechten aan artikel 17?
De problematiek voor sporters en artiesten ontstaat doordat het internationaal gebruikelijk is dat belastingheffing bij deze groep plaatsvindt in het land van optreden. De gevolgen van belastingheffing in het land van optreden zijn veel administratieve lasten en vaak ook een hoge belastingdruk. Nederland is geen voorstander van dit uitgangspunt, maar vrijwel alle andere landen hechten hieraan. Nederland is een van de weinige landen die zich (in internationaal verband) de afgelopen jaren ervoor hebben ingespannen dat sporters en artiesten alleen worden belast in het woonland. Allereerst door vanaf 2007 in veruit de meeste gevallen buitenlandse sporters en artiesten niet meer in de Nederlandse belastingheffing te betrekken, zoals bijvoorbeeld ook Denemarken en Ierland buitenlandse sporters en artiesten niet in de belastingheffing betrekken. Ten tweede door sinds de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 te streven naar het achterwege laten van een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen.
De afgelopen jaren is in de onderhandelingen met verschillende landen gepoogd om een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen achterwege te laten. Hiermee zou in veruit de meeste gevallen worden voorkomen dat sporters en artiesten in het land van optreden worden belast en daarmee zouden de daarmee gepaard gaande problemen zich niet voordoen. Voor vrijwel alle landen waarmee hierover is gesproken inclusief ontwikkelingslanden bleek dit een brug te ver, omdat die landen sterk hechten aan belastingheffing in het land van optreden. Het is daarom niet zinvol gebleken om het huidige beleid te continueren en is het wenselijk om op een andere wijze zoveel mogelijk vorm te geven aan het uitgangspunt van het Nederlandse beleid (kort gezegd: woonstaatheffing). Dit zal naar verwachting voor de sporters en artiesten die (ook) in het buitenland optreden een beter resultaat opleveren. In de NFV 2020 is daarom als uitgangspunt opgenomen om voortaan een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel op te nemen met zoveel mogelijk uitzonderingen.
Daarbij geldt dat Nederland voor iedere onderhandelingsronde onderzoekt hoe de nationale wet van de (toekomstige) verdragspartner in elkaar zit en wat de verdragspartner in verdragen met andere landen heeft afgesproken. Als uit dit onderzoek blijkt dat de (toekomstige) verdragspartner ook geen bronstaatheffing kent op het inkomen van buitenlandse sporters en artiesten, of als blijkt dat dit land als verdragsbeleid heeft om geen artikel voor sporters en artiesten op te nemen, zal Nederland eerst voorstellen om geen artikel voor sporters en artiesten op te nemen. In de praktijk zal dit echter om een zeer beperkt aantal (toekomstige) verdragspartners gaan.
Wanneer gaat Nederland de bronstaatheffing voor buitenlandse sporters en artiesten herintroduceren aangezien u nu van mening bent dat het in de meeste gevallen niet opportuun is om artikel 17 uit de belastingverdragen te houden? Hoe tracht u hierbij rekening te houden met landen als Denemarken en Ierland die geen bronheffing hebben voor buitenlandse sporters en artiesten?
Het (her)introduceren van een belastingplicht voor buitenlandse sporters en artiesten die in Nederland optreden, zou de Nederlandse onderhandelingspositie in bilaterale verdragsonderhandelingen kunnen verbeteren en daarmee bijdragen aan een beter onderhandelingsresultaat voor de Nederlandse sporters en artiesten die in het buitenland actief zijn. Voor andere belanghebbenden kan zo’n herintroductie echter negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor de Nederlandse organisatoren van evenementen. Ik wil daarom benadrukken dat eerst zal worden onderzocht of het (her)introduceren van een Nederlandse belastingplicht wenselijk is. Alle belangen zullen in dit proces zorgvuldig worden gewogen. Het onderzoek staat voor de middellange termijn gepland.
Kunt u een toelichting geven op de drie optionele maatregelen die Nederland wil nastreven om de reikwijdte van de bronheffing door invoering van artikel 17 zoveel mogelijk te beperken? Kunt u per optionele maatregel concreet ingaan op onderstaande opmerkingen:
Tegen voornoemde achtergrond opgenomen in de beantwoording op vraag 14 zal onder meer ingezet worden op een drempelbedrag in de sporters- en artiestenbepaling. Een drempelbedrag is een goede generieke maatregel die een grote groep sporters en artiesten uitsluit van de bronstaatheffing. Indien het drempelbedrag niet wordt overschreden, zullen Nederlandse sporters en artiesten namelijk (uiteindelijk) uitsluitend in het woonland belast worden. Als gevolg daarvan blijft de mogelijke dubbele belastingheffing die gepaard gaat met een bronstaatheffing achterwege. In het OESO-commentaar wordt voor de hoogte van een dergelijke drempel aangesloten bij 15.000 «IMF drawing rights» per belastingplichtige per jaar. Dit is het equivalent van thans circa € 18.000. Dit is een realistisch uitgangspunt. Daarbij zal Nederland waar mogelijk inzetten op een hoger bedrag ook omdat dit de effectiviteit van de drempel vergroot. Om praktische redenen zal de drempel (doorgaans) pas achteraf kunnen worden toegepast door (de belastingdiensten van) verdragspartners.
Voorts zet Nederland zich ervoor in dat inkomsten van sporters en artiesten van wie het optreden grotendeels (voor meer dan 50%) gefinancierd wordt uit publieke middelen uitsluitend ter belastingheffing aan de woonstaat zijn toegewezen. Het OESO-commentaar benoemt een mogelijke bepaling op grond waarvan een uitzondering op de bronstaatheffing geldt voor activiteiten die helemaal of grotendeels worden gefinancierd met publieke middelen. De 50%-grens die wordt voorgesteld in de NFV 2020 («grotendeels»-criterium) sluit hierbij aan. Voor het vaststellen of wordt voldaan aan de 50%-grens is doorslaggevend in welke mate de activiteiten van de sporter of artiest worden gefinancierd uit publieke middelen. Uit de aangifte van sporters en artiesten volgt momenteel niet uit welke middelen zij betaald worden. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over cijfers ten aanzien van de financiering van activiteiten van sporters en artiesten uit publieke middelen. Bijgevolg heeft de Belastingdienst ook geen zicht op de gevolgen indien het percentage wordt verlaagd. Desalniettemin ben ik bereid om in te zetten op een lager percentage indien hier in een specifieke verdragsrelatie voldoende aanleiding voor is. Daar kan bijvoorbeeld aanleiding toe blijken als belanghebbenden zich hierover bij mijn ministerie melden.
Verder staat Nederland toe dat sporters en artiesten buitenlandse (bron)belasting met Nederlandse belasting kunnen verrekenen om dubbele belastingheffing te voorkomen. Om verschillende redenen is het echter niet altijd mogelijk om de volledige buitenlandse belastingheffing te verrekenen met de Nederlandse belastingheffing. Zo vindt de verrekening van buitenlandse (bron)belasting in het woonland in het algemeen, ook in Nederland, plaats op basis van, kort gezegd, het (netto)inkomen dat in de belastingheffing wordt betrokken, oftewel op basis van het inkomen nádat kostenaftrek heeft plaatsgevonden. Echter, in het buitenland wordt vaak geen kostenaftrek toegestaan waardoor de belastingdruk aanzienlijk hoger kan uitvallen dan de Nederlandse belastingdruk. Hierdoor is volledige verrekening van buitenlandse (bron)belasting niet altijd mogelijk. Nederland zet daarom in op de mogelijkheid dat de sporter of artiest op diens verzoek ook in het land van optreden op nettobasis wordt belast. Nederlandse sporters en artiesten kunnen dan in Nederland in het algemeen de in het land van optreden geheven belasting eenvoudiger verrekenen.
Voor de volledigheid merk ik op dat in beginsel de mogelijkheid bestaat om niet verrekende buitenlandse (bron)belasting voort te wentelen naar de toekomst, zodat onder omstandigheden in een later belastingjaar alsnog tot verrekening kan worden overgegaan. Aanvullende eenzijdige maatregelen die voorzien in meer mogelijkheden om buitenlandse belastingen in Nederland te verrekenen, zullen er effectief toe leiden dat de buitenlandse belasting van sporters en artiesten wordt betaald met Nederlands belastinggeld. Dit is internationaal zeer ongebruikelijk en onwenselijk. Ik ben bekend met de genoemde conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft echter nog geen uitspraak gedaan. Het staat de Hoge Raad vrij om de conclusie van de Advocaat-Generaal te volgen maar ook om tot een ander oordeel te komen. Het is daarom niet opportuun om nu al te reageren op de onderhavige (nog lopende) zaak. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad af.
Ongevraagde voorlopige aanslagen. |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst ongevraagd voorlopige aanslagen over het jaar 2021 naar belastingplichtigen heeft gestuurd?
Ja, ik ben bekend met dit feit.
Om hoeveel ongevraagde voorlopige aanslagen gaat het?
Van 4 januari tot uiterlijk 29 januari 2021 hebben bijna 1,3 miljoen belastingplichtigen op initiatief van de Belastingdienst een ongevraagde positieve (door de belastingplichtige te betalen) voorlopige aanslag ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen over 2021 zich tot het aantal ongevraagde voorlopige aanslagen in eerdere jaren?
Het volgende overzicht geeft een weergave van de totale populatie ongevraagde positieve voorlopige aanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021.
Jaar
Totaal aantal ongevraagde positieve voorlopige aanslagen
2019
1.464.000
2020
1.438.000
2021
1.299.000
Aantal opgelegde voorlopige aanslagen
Dit jaar (voorlopige aanslag 2021) zijn er bijna 1,3 miljoen te betalen voorlopige aanslagen opgelegd. Dat zijn er iets minder dan voorgaande jaren omdat er een wijziging in de selectie is doorgevoerd waardoor deze is verbeterd.
Hoe en waarom is besloten tot het versturen van deze (extra) ongevraagde voorlopige aanslagen?
Het opleggen van ongevraagde voorlopige aanslagen vindt al vele jaren plaats. Vanaf eind jaren 80 van de vorige eeuw is gestart met het automatiseren van dit destijds nog handmatige proces. Doel is de belastingheffing zo goed mogelijk aan te laten aansluiten bij het moment waarop de te belasten inkomsten ook worden genoten. Daarom is er het systeem van voorheffingen, zoals inhouding van loonheffing op loon en uitkeringen, en dat van voorlopige aanslagen, in gevallen waarin geen sprake is van inhouding van voorheffingen of de voorheffingen niet juist berekend kunnen worden. De belasting wordt dan betaald op het moment waarop het inkomen wordt verdiend. Dit geeft duidelijkheid aan belastingplichtigen (‘Hoeveel houd ik netto over?’) en voorkomt ook onverwachte aanslagen achteraf.
Bij (onverwachte) aanslagen achteraf, een jaar nadat het inkomen is genoten en soms langer dan een jaar, bestaat het risico dat de belastingplichtige onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschuldigde belasting op het eerder genoten inkomen. Hierdoor kunnen betalingsproblemen ontstaan. Dit speelt vooral als de inkomenspositie van de belastingplichtige op dat moment veranderd is. In dat geval sluit de belastingheffing niet (meer) aan bij de inkomsten van dat moment. De Belastingdienst beoogt om zoveel als mogelijk in de actualiteit belasting te heffen, in het belang van de belastingplichtige. Voor het voorlopige aanslagen-proces betekent dit dat er voortdurend wordt gestreefd naar verbeteringen in het voorlopige aanslagenproces. Door voorlopige aanslagen gerichter op te leggen en daarmee aan te sluiten bij de actuele situatie van belastingplichtigen vindt belastingheffing meer in de actualiteit plaats. Met een voorlopige aanslag bieden we mensen de gelegenheid om gespreid (maandelijks) te betalen, om zo een te betalen bedrag in één keer te voorkomen, wat mogelijk met belastingrente gepaard gaat. Het is echter ook mogelijk om in één keer betalen, als men dat wil.
De Belastingdienst beschikt over steeds meer gegevens en mogelijkheden om dit heffen in de actualiteit voor burgers mogelijk te maken. Voorlopige aanslagen kunnen steeds gerichter en kwalitatief beter worden opgelegd. Een belangrijk signaal om voor de eerste keer een voorlopige aanslag op te leggen is de situatie waarin een belastingplichtige voor de eerste keer een relatief hoge definitieve aanslag heeft gekregen. Deze belastingplichtige krijgt dan een voorlopige aanslag.
Welke voor- en nadelen hebben deze ongevraagde voorlopige aanslagen voor belastingplichtigen?
De te betalen voorlopige aanslag leidt ertoe dat de belastingplichtige in de actualiteit, op het moment dat hij de inkomsten geniet, in meerdere termijnen de aanslag kan betalen. Door de systematiek van de voorlopige aanslag mag deze in maandelijkse termijnen worden betaald. Dit kan een voordeel voor de belastingplichtige zijn.
Ik begrijp echter dat er zich situaties kunnen voordoen waarbij de termijnen niet overeenkomen met het moment waarop de belastingplichtige de inkomsten geniet, bijvoorbeeld omdat het merendeel van de inkomsten in een bepaalde periode van het jaar wordt genoten.
Ik vind het belangrijk dat daarop ingespeeld kan worden. Voor belastingplichtigen die met een te betalen voorlopige aanslag worden geconfronteerd kan de situatie ontstaan dat zij binnen enkele maanden zowel een voorlopige aanslag over het actuele belastingjaar als de definitieve aanslag over het voorgaande belastingjaar ontvangen. In dergelijke gevallen kan de voorlopige aanslag tot liquiditeitsproblemen leiden bij de belastingplichtigen. De belastingplichtige kan dan met de Belastingdienst een betalingsregeling afspreken.
Omdat de definitieve aanslag steeds meer overeenkomt met de voorlopige aanslag, zal bovenstaand probleem zich vooral voordoen bij de eerste keer dat een belastingplichtige een voorlopige aanslag krijgt. In die situaties waarbij de belastingplichtige voor het eerst wordt geconfronteerd met een voorlopige aanslag kan ik me voorstellen dat het voor sommige mensen een vervelende gebeurtenis is als zij geconfronteerd worden met een voorlopige aanslag.
De voorlopige aanslag kan ook tot een teruggaaf leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de geschatte ingehouden loonheffing hoger is dan de geschatte verschuldigde inkomstenbelasting. Een voorlopige aanslag met een terug te geven bedrag wordt alleen opgelegd wanneer de belastingplichtige hierom op enig moment heeft verzocht. Doet belastingplichtige dit verzoek niet, dan krijgt hij het totale bedrag uitgekeerd op basis van de definitieve aanslag. Wanneer een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft gedaan, wordt jaarlijks geautomatiseerd een voorlopige aanslag opgelegd op basis van de bij de Belastingdienst bekende gegevens.
Klopt het dat belastingplichtigen tenminste voor 1 maart (een deel van) de voorlopige aanslag moeten betalen?
Ja, dat klopt. De te betalen voorlopige aanslagen worden in het algemeen in januari van het belastingjaar opgelegd. De belastingplichtige kan ervoor kiezen om deze in maximaal 11 termijnen te betalen of het gehele bedrag van de aanslag in één keer te betalen. De eerste termijn, of indien de belastingplichtige daarvoor kiest het gehele bedrag van de aanslag, dient vóór 1 maart van het belastingjaar betaald te worden.
Herkent u dat de samenloop tussen het betalen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslag over 2021 tot problemen kan leiden voor belastingplichtigen, bijvoorbeeld omdat ze op deze korte termijn niet kunnen voldoen aan beide belastingaanslagen?
Ja, ik herken deze samenloop ingeval de belastingplichtige voor de eerste keer een te betalen voorlopige aanslag ontvangt. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als belastingplichtigen hierdoor in de problemen komen. In dat geval kunnen zij de Belastingdienst vragen om uitstel van betaling.
Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling kan de Belastingdienst verder rekening houden met alle relevante omstandigheden. Ieder verzoek wordt daarom ook zorgvuldig beoordeeld.
Herkent u dat belastingplichtigen de (ongevraagde) voorlopige aanslag dan niet als dienstverlening ervaren, maar juist als extra last?
Ja, dit is mij bekend. Ik ben echter van mening dat de voorlopige aanslag mogelijke betalingsproblemen kan voorkomen ten opzichte van de situatie als het bedrag bij de definitieve aanslag een kalenderjaar later in één keer betaald moet worden. In die zin – het opleggen van een voorlopige aanslag in combinatie met de mogelijkheid om over 11 maanden te betalen – is het dienstverlenend richting belastingplichtigen.
Ik wil kijken hoe de communicatie rond de voorlopige aanslag verder verbeterd kan worden omdat ik me realiseer dat vooral wanneer belastingplichtigen deze voor de eerste keer ontvangen dit vragen oproept. Dit signaal neem ik ter harte en neem ik mee in de voorbereiding van de communicatie campagne voorlopige aanslag 2022.
In hoeverre en hoe ver van tevoren worden belastingplichtigen op de hoogte gesteld dat zij een ongevraagde voorlopige aanslag zullen ontvangen, zodat zij waar mogelijk ook rekening kunnen houden met een dubbele belastingaanslag?
De belastingplichtige ontvangt de voorlopige aanslag in januari van het belastingjaar. De eerste termijn moet vóór 1 maart worden betaald. Zoals bij vraag 8 is aangegeven wordt bekeken hoe de communicatie op dit vlak verbeterd kan worden.
Welke mogelijkheden hebben belastingplichtigen om, bijvoorbeeld als de samenloop van de definitieve aanslag van 2020 en voorlopige aanslag voor 2021 tot problemen leidt, de voorlopige aanslag later te voldoen en bijvoorbeeld te kiezen voor het voldoen als de definitieve aanslag over 2021 bekend is?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Vindt u deze mogelijkheden voldoende ruim of bent u voornemens om belastingplichtigen die moeite hebben met het voldoen van eerdere aanslagen en de ongevraagde voorlopige aanslagen verder tegemoet te komen?
Ik vind de mogelijkheden zoals beschreven bij vraag 7 voldoende ruim. De Belastingdienst zal in het belastingjaar waarin dit probleem zich eenmalig voordoet in overleg met de belastingplichtige tot een oplossing komen waarmee wordt bereikt dat de aanslagen door de belastingplichtige kunnen worden betaald. Het belastingjaar daaropvolgend lopen de voorlopige aanslagen synchroon met de genoten inkomsten en doet zich dit probleem niet meer voor.
Kunt u, gezien de betalingstermijn voor de ongevraagde voorlopige aanslag, deze vragen uiterlijk 25 februari 2021 beantwoorden?
De beantwoording heeft tot mijn spijt langer geduurd.
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding. |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat de maatregel over de onbelaste vaste reiskostenvergoeding per 1 april 2021 afloopt?
De maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding is in januari 2021 verlengd tot 1 april 2021.1 Het kabinet verlengt deze maatregel tot 1 juli 2021. Dat houdt in dat tot 1 juli 2021 de bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast door de werkgever kunnen worden vergoed ook al worden deze reiskosten als gevolg van het thuiswerken niet meer (volledig) gemaakt. Een voorwaarde is dat het vaste vergoedingen betreft die al voor 13 maart 2020 door de werkgever werden toegekend.
Wat zijn voor het kabinet afwegingen om de maatregel wel of niet te verlengen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 verlengt het kabinet de maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding tot 1 juli 2021. Er zijn argumenten die voor verlenging pleiten en argumenten die tegen verlenging pleiten. Voorop staat dat werkgevers te allen tijde de mogelijkheid hebben en houden om daadwerkelijk gemaakte reiskosten (woon-werkverkeer en andere zakelijk reizen) onbelast te vergoeden (de daadwerkelijke OV-kosten, dan wel € 0,19 per woon-werkkilometer). Als er geen reiskosten meer zijn, ligt het voor de hand dat niet langer een onbelaste vaste reiskostenvergoeding kan worden verstrekt door werkgevers. Daar staat tegenover dat er nog steeds werknemers zijn die reisgerelateerde kosten maken ondanks dat feitelijk niet of minder wordt gereisd. Denk hierbij aan werknemers die vaste kosten hebben van de eigen (of private lease) auto die voorheen werd gebruikt voor woon-werkverkeer of werknemers die ervoor hebben gekozen hun OV-abonnement te verlengen.
Hoe staan werkgevers tegenover het laten aflopen dan wel verlengen van de maatregel? Verschillen kleine en grote werkgevers hierin van standpunt, omdat zij mogelijk andere kostenstructuren hebben?
Uit gesprekken maken wij op dat werkgevers de mogelijkheid willen hebben om bepaalde thuiswerkkosten onbelast te vergoeden, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in kleine en grote werkgevers. De reiskostenvergoeding wordt door sommige werkgevers ook gebruikt als vergoeding voor thuiswerkkosten. Het is heel goed mogelijk dat thuiswerken in de toekomst meer dan voorheen gemeengoed zal worden. Het kabinet onderzoekt daarom momenteel de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen het voor de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook thuiswerkkosten te vergoeden waarvoor nu nog geen gerichte vrijstelling geldt. Deze regeling zou een aanvulling zijn op de reeds bestaande mogelijkheden om specifieke thuiswerkkosten, zijnde arbovoorzieningen en ICT-middelen, onbelast te vergoeden. Een eventuele aanvullende regeling die ook na de coronacrisis doorwerkt moet uitvoerbaar zijn en moet daarnaast ook budgettair gedekt worden in het lastenkader. Deze aanvullende regeling zal naar verwachting niet voor het einde van het jaar kunnen worden ingevoerd. Voor het jaar 2021 is de vrije ruimte (werkkostenregeling) tijdelijk verruimd. Werkgevers kunnen deze (verruiming van de) vrije ruimte ook benutten om thuiswerkkosten onbelast te vergoeden.
Uiterlijk wanneer geeft het kabinet werkgevers hierover duidelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is bekend hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast en dat ook niet willen doen?
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding blijkt niet uit de aangifte loonheffingen. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over informatie hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast ondanks dat er geen daadwerkelijk gemaakte reiskosten tegenover staan. De Belastingdienst kan wel informatie opvragen bij individuele werkgevers. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens een boekenonderzoek.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Helaas was het omwille van de zorgvuldigheid niet mogelijk deze vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden.
De uitzending van Radar van 8 februari 2021 ‘Afschaffen levensloopregeling: ‘Overheid verandert halverwege de spelregels’’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Afschaffen levensloopregeling: «Overheid verandert halverwege de spelregels»»1?
Ja.
Heeft het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst reacties ontvangen naar aanleiding van deze uitzending? Zo ja, hoeveel en wat is de strekking van deze reacties? Zo nee, hebben mensen de mogelijkheid om naar aanleiding van een uitzending zoals deze te reageren naar de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier?
Er zijn een tweetal reacties ontvangen, de strekking van deze reacties is dat wordt verzocht om een (ruimere) overgangsregeling.
Herinnert u zich de vragen van het lid Lodders2, de vragen van de VVD-fractie in het verslag over de Overige Fiscale Maatregelen 2021 over het eindigen van de levensloopregeling3 en de vragen van het lid Lodders over de levensloopregeling die zijn gesteld bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 20204?
Ja.
Herkent u zich in de zorgen van de deelnemers aan de levensloopregeling, de kijkers van het programma Radar en de zorgen die de leden van de VVD-fractie eerder hebben geuit over de nadelige (financiële) gevolgen die het eindigen van de levensloopregeling kan hebben voor de volgende situaties? Kunt u de herkenning van de verschillende situaties uitgebreid toelichten:
Zoals hierboven aangegeven heeft het toenmalige kabinet de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan haar voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Voor bestaande deelnemers van de levensloopregeling is voorzien in overgangsrecht (onder andere een overgangsperiode van 10 jaar) waarmee de opgebouwde rechten in deze regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Dit overgangsrecht is uitgebreid in uw Kamer behandeld. Ik begrijp dat de huidige deelnemers aan de levensloopregeling niet blij zijn met het eindigen van de overgangsperiode. Bij de vormgeving van het overgangsrecht is wel rekening gehouden met de hierboven beschreven situaties en de belangen van de deelnemers. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase. Door het vervallen van de voorwaarde dat de levensloopaanspraak moest worden aangewend voor verlof, hebben deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Dit betekent ook dat de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct kan worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat.
Klopt het dat er op dit moment naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen zijn die een levensloopregeling hebben?
Halverwege oktober 2020 was de stand van zaken dat naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen aan een levensloopregeling deelnemen.9 Inmiddels is dit aantal waarschijnlijk gedaald door uitbetaling van de aanspraken. Banken die levensloopregelingen beheren zien sinds het najaar 2020 een significante daling van het uitstaande tegoed.
Hoeveel mensen beschikten ten tijde van de afschaffing in 2012 over een levensloopregeling boven de 3.000 euro? Welk bedrag was hier in zijn totaliteit opgespaard en hoeveel was dit gemiddeld per deelnemer? Kunt u een overzicht delen van de jaarlijkse ontwikkeling van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020?
De uitstaande levensloopaanspraken bedroegen in 2012 € 4,8 miljard. Het is niet bekend hoe dit bedrag over de deelnemers verdeeld was. Ook is niet bekend wat de jaarlijkse ontwikkeling is geweest van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020.
Waarom is in 2012 besloten tot afschaffing van de levensloopregeling terwijl deze regeling juist gezien werd als een stimulans om te sparen voor de toekomst?
Zoals in de inleiding is aangegeven, is de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan de voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers.10 De levensloopregeling is naar aanleiding hiervan sinds 1 januari 2012 niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers.
Kunt u reflecteren op het handelen van de overheid als betrouwbare partner wanneer een pensioenspaarproduct dat mensen moet stimuleren en de mogelijkheid moet geven om te sparen voor bijvoorbeeld een aanvulling op het pensioen om eerder te stoppen met werken of om om met deeltijdpensioen te gaan, zes jaar loopt met een overgangsperiode van tien jaar, (zoals de levensloopregeling die in 2006 is gestart en in 2012 weer is afgeschaft) terwijl mensen 30 en soms wel 40 jaar werken en actief sparen voor hun pensioen? Wat is de gedachte achter een pensioenproduct dat relatief snel weer wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat dit mensen weinig vertrouwen geeft over nieuwe fiscale regelingen en het mensen niet stimuleert om geld voor het pensioen opzij te zetten als de opbouw door afschaffing teniet wordt gedaan en zoals de deelnemers aangeven: «de overheid die halverwege de spelregels verandert»? Welke lessen trekt u hieruit en hoe wilt u een ontwikkeling zoals rond de levensloopregeling in de toekomst voorkomen?
Voor de betrouwbaarheid van de overheid is voorspelbaarheid en stabiliteit van wetgeving van belang. Dit neemt niet weg dat de wetgever wetgeving kan veranderen en dient te veranderen om in te spelen op de veranderende maatschappij. Indien bij een dergelijke wijziging overgangsrecht wenselijk is om eventuele gevolgen voor de bestaande gevallen weg te nemen of zoveel mogelijk te mitigeren wordt, zoals in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden, dergelijk overgangsrecht vastgesteld.
De voornaamste doelstelling van de levensloopregeling was: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Uit de evaluatie van de levensloopregeling11 blijkt dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan deze doelstelling. De levensloopregeling wordt vooral gebruikt om een aanspraak op te bouwen om vervroegd voltijds uit te kunnen treden. Daarom is de levensloopregeling met ingang van 1 januari 2012 afgeschaft. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn in nauwe samenspraak met uw Kamer de belangen van de deelnemers die de aanspraak gebruiken om vervroegd te kunnen uittreden meegewogen. Zo is met het overgangsrecht de voorwaarde vervallen dat de gespaarde aanspraak voor de financiering van verlof dient te worden aangewend. De reeds opgebouwde aanspraak kon zodoende al met ingang van 1 januari 2013 bestedingsvrij worden opgenomen. Dit geeft deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Het omzetten van de aanspraak in een pensioen was onder voorwaarden al mogelijk. Met het overgangsrecht kon in aanvulling hierop de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is er achteraf gezien voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de deelnemers aan de levensloopregeling bij het besluit tot afschaffing en de gevolgen waar deelnemers nu tegenaan lopen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat kunt u daar nu nog aan doen?
Ja, bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling is overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zo is voorzien in een ruime overgangsperiode van tien jaar, hetgeen redelijk is om de ontstane ongelijkheid tussen degenen die op 31 december 2011 met een aanspraak van € 3.000 of meer deel mochten blijven nemen aan de levensloopregeling en degenen die niet mochten blijven deelnemen, omdat hun aanspraak op 31 december 2011 minder bedroeg dan € 3.000 niet onbegrensd te laten doorlopen. Zoals in de inleiding aangegeven is bij de totstandkoming van het overgangsrecht uitgebreid stilgestaan dat voor deelnemers opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen en ook kan leiden tot progressienadeel. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase, waar deelnemers met een overgangsregeling van tien jaar ook de gelegenheid voor kregen. Hiernaast zijn ook de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de volgende twee casussen van mensen die deelnemen in de levensloopregeling (het zijn beide voorbeelden waarin mensen hard werken en gehoor hebben gegeven aan de oproep tot het (fiscaal aantrekkelijk) sparen voor de oudedagsvoorziening):
Het is voor mij niet mogelijk om specifiek in te gaan op deze twee individuele situaties, omdat de verstrekte informatie onvoldoende is om een juiste en volledige reactie te kunnen geven op de vragen. Hoe de overgangsregeling precies uitwerkt verschilt per belastingplichtige en is afhankelijk van relevante feiten en omstandigheden. In een reactie op onder meer vraag 4 en vraag 8 benoem ik in het algemeen een aantal mogelijkheden die deelnemers hebben om daarmee alsnog hun levensloopaanspraak aan te wenden voor het door hen beoogde doel.
Waarom is besloten om alleen in 2013 en 2015 een fiscaal vriendelijke opnameregeling te faciliteren? Hoeveel mensen hebben hier gebruik van gemaakt?
Ik neem aan dat met deze vraag gedoeld wordt op de zogenoemde 80%-regelingen. De eerste 80%-regeling hield in dat bij volledige opname ineens van de levensloopaanspraak in 2013 van de waarde van de op 31 december 2011 opgebouwde aanspraken slechts 80% tot het loon voor de loonheffingen werd gerekend (en alleen voor het andere deel voor 100%). De tweede 80%-regeling hield in dat bij deelnemers met een volledige opname ineens van de aanspraak in 2015, de aanspraak die al bestond op 31 december 2013 slechts voor 80% tot het loon werd gerekend (en alleen het andere deel voor 100%). Deze regelingen waren bedoeld als stimulans om de aanspraak ineens te laten uitkeren en daartoe werd met de verlaging van de grondslag bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel vanwege de eenmalige opname werd weggenomen. In 2012 is hierover aangegeven dat toepassing van de 80%-regeling in andere gevallen niet nodig is, omdat de opnames verdeeld kunnen worden over verschillende jaren en mensen daarvoor voldoende tijd hebben, zodat zij een eventueel progressienadeel kunnen beperken.
De levensloopaanspraken zijn in 2013 met ongeveer circa 50% afgenomen, van € 4,8 miljard naar € 2,4 miljard. Voor de maatregel in 2015 werd een veel beperktere mate van gebruik verondersteld, namelijk circa 5% van de overgebleven levensloopaanspraken, maar het werkelijke gebruik is niet bekend. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft halverwege oktober 2020 het nog uitstaande tegoed voor de bankensector ingeschat op € 1,5 à € 2 miljard.
Welke invloed heeft de huidige, in 2012 onvoorziene, coronasituatie op de afhandeling van de levensloopregeling? Worden de gevolgen van corona meegewogen om alsnog alternatieven te bieden voor de huidige deelnemers van de regeling? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is besloten dat het overgangsrecht voor de levensloopregeling voor een periode van tien jaar zou bestaan. Deelnemers hebben zodoende tien jaar lang kunnen anticiperen op afschaffing van de levensloopregeling. De huidige coronasituatie maakt dat niet anders.
Kunt u reageren op de volgende vragen die de leden van de fracties van de VVD naast de leden vande fracties van het CDA en D66 hebben gesteld tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021:
Tijdens de behandeling van het Belastingplan hebbende leden van de fracties van de VVD en het CDA inderdaad gevraagd waarom het kabinet er niet voor heeft gekozen spaarders in de levensloopregeling de mogelijkheid te geven het saldo om te zetten naar het spaarverlof. Hoewel ik het verzoek om de openstaande aanspraken in de levensloopregeling mee te nemen in de uitbreiding rond verlofsparen begrijp, zijn er zoals aangegeven in mijn brief van 5 november 202014 inhoudelijke en budgettaire bezwaren tegen het omzetten van de levensloopaanspraak in een verlofaanspraak. Allereerst is er bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling uitgebreid overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten van deelnemers in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zie ook de inleiding en het antwoord op vraag 8. Hiernaast leidt de mogelijkheid tot omzetting van een deel van de nog uitstaande levensloopaanspraak van € 2 miljard, tot een lastenrelevante derving van € 460 miljoen aan loon- en inkomstenbelasting in 2021. In latere jaren wordt deze derving geleidelijk weer ingehaald, op € 5 miljoen progressievoordeel na. Door omzetting van de levensloopregeling naar verlofsparen wordt de aanspraak niet in één keer uitbetaald, maar jaarlijks in de vorm van verlof. Hierdoor zal een deel van de aanspraak jaarlijks tegen een lager tarief belast worden dan bij een eenmalige uitbetaling. Verder leidt deze mogelijkheid tot een te dekken derving van in totaal € 21 miljoen aan box 3-inkomsten. Ook zullen werkgevers bij het creëren van een dergelijke omzetting geconfronteerd worden met een toename van de werkgeverslasten. Ten slotte past het niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in een verlofaanspraak. De levensloopregeling was primair bedoeld om een voorziening in geld te sparen om betaald verlof op te kunnen nemen in het spitsuur van het leven van werknemers. Aanleiding voor de levensloopregeling was dat opleiding, werk, gezinsvorming en zorg veel variëren en minder voorspelbaar zijn dan in het verleden. Er zou daarom een toenemende behoefte bestaan aan mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen te combineren en meer over de levensloop te spreiden. De uitbreiding van het verlofsparen is primair bedoeld om vervroegd uittreden te faciliteren, al kan het verlof ook ingezet worden voor andere manieren om duurzame inzetbaarheid te stimuleren, zoals het nemen van een sabbatical of omscholing. Bij de mogelijkheid van het vervroegd uitreden wordt met name ook gedacht aan de situatie van werknemers die hun beroep als zwaar ervaren. Onregelmatig werk of het werken in ploegendiensten geeft een zwaardere belasting en kan daardoor tot een verminderde duurzame inzetbaarheid leiden. Via extra verlofopbouw kan dit worden gecompenseerd. Het past niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, waarbij vooral gedacht wordt aan de situatie van werknemers in zware beroepen, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in verlofsparen. Met betrekking tot box 3 wil ik nog het volgende opmerken. De structuur van de inkomstenbelasting is zo vormgegeven dat gegenereerd inkomen slechts eenmaal in één box kan worden belast. Vanaf het moment dat inkomen gegenereerd en belast is veranderd dit inkomen in vermogen en maakt het, voor zover op peildatum aangehouden, onderdeel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Dit geldt voor maandelijks inkomen uit tegenwoordige of vroegere arbeid dat belast is in box 1 en vervolgens in privé – voor zover niet gespendeerd voor onder meer het levensonderhoud – wordt aangehouden als vermogen. Hetzelfde is van toepassing op inkomen uit een aanspraak in box 1 die in een keer wordt uitgekeerd en belast is in box 1, zoals een uitkering van de levensloopregeling. Zolang de aanspraak uit de levensloopregeling onderdeel uitmaakt van box 1 worden deelnemers niet belast in box 3. Het is inherent aan het bestaande belastingstelsel dat bij de uitkering van de levensloopregeling respectievelijk bij de vrijval van de opgebouwde aanspraak uit de levensloopregeling per ultimo 2021 in box 1 belasting is verschuldigd. Vervolgens vormt het vrijgekomen bedrag vermogen. Als dat vrijgekomen bedrag op peildatum nog wordt aangehouden als vermogen en niet is gespendeerd wordt dit onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3 en wordt het inkomen daaruit op forfaitaire wijze bepaald en belast. In feite werden deelnemers in de levensloopregeling jarenlang vrijgesteld van de box 3-heffing, doordat zij gedurende die jaren vermogen hebben kunnen opbouwen zonder dat het vermogen onderdeel uitmaakte van de rendementsgrondslag in box 3. Ik kan aan de belastingheffing over het forfaitaire rendement uit het vermogen dat resulteert uit de levensloopregeling dan ook niets onrechtvaardigs zien.
Waarom is in 2012 besloten tot het blokkeren van de levensloopregeling voor nieuwe deelnemers en is tegelijkertijd aan de huidige deelnemers niet de kans geboden om, de levensloopregeling zoals bedoeld, zorgvuldig af te ronden tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd? Wat houdt u tegen om de bestaande deelnemers in de levensloopregeling deze mogelijkheid alsnog te bieden of het mogelijk maken van het onderbrengen van het levenslooptegoed in een bestaande pensioenregeling (graag een uitgebreide toelichting)?
In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 201215 is toegelicht dat de overgangsregeling – binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid – gericht is op de groep die door actief spaargedrag heeft aangetoond van de levensloopregeling gebruik te willen maken. In dat kader was inleg vanaf 2012 alleen mogelijk voor werknemers die op 31 december 2011 een saldo van € 3.000 of meer (inclusief rendement) hebben opgebouwd. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn ook zorgvuldig de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
De vraag is daarnaast of het mogelijk gemaakt kan worden om de opgebouwde levensloopaanspraak onder te brengen in een bestaande pensioenregeling. Sinds de invoering van de levensloopregeling was het reeds mogelijk om een levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Na het vervallen van de levensloopregeling en het hierbij behorende overgangsrecht is deze mogelijkheid blijven bestaan.
Daarnaast is per 1 januari 2013 het vereiste vervallen dat de levensloopregeling slechts voor verlof opgenomen kan worden, waardoor de opgenomen levensloopaanspraak ook ingezet kan worden voor de opbouw van een lijfrente, mits er sprake is van een pensioentekort.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen voor het continueren van het pensioensparen met het opgebouwde levenslooptegoed die tot een oplossing kunnen leiden voor de 36.000 tot 45.000 deelnemers aan de levensloopregeling waarvan het sparen, voor het pensioen met het huidige beleid rond de levensloopregeling zowel financieel als planmatig doorkruist is?
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om de levensloopaanspraak geruisloos om te zetten in pensioenaanspraken, voor zover er fiscale ruimte in de tweede pijler resteert. Ook is het mogelijk om een vrijgevallen levensloopaanspraak te benutten voor een vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler binnen de daarvoor geldende fiscale kaders.
Op welke manier is de relatief grote groep deelnemers in de levensloopregeling vanaf 2012 geïnformeerd over het stoppen van de levensloopregeling per 2022? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de verschillende momenten door de overheid en andere relevante partners?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 202116 is er rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht recent met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Kunt u zich voorstellen en deelt u de mening dat de communicatie rond het stopzetten van de levensloopregeling sinds 2012 (en daarmee de aandacht voor de eerder in vraag 4 genoemde gevolgen rond pensioenplanning, toeslagen en belastingheffing) onvoldoende is gebleken gezien de op dit moment nog bestaande grote groep van 36.000 tot 45.000 mensen met een levensloopregeling? Zo ja/nee, waarom wel/niet? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?
De communicatie ten aanzien van het beëindigen van de levensloopregeling en het overgangsrecht terzake, acht ik afdoende. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Dit geldt ook voor de zogenaamde 80%-regelingen uit 2013 en 2015, waarbij slechts 80% van de aanspraak bij volledige opname in de heffing werd betrokken. Voor het in werking treden van deze fiscale (afkoop)regeling in 2013 bedroegen de nog uitstaande aanspraken circa € 4,8 miljard. In oktober 2020 schatte de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard. De NVB heeft aangegeven dat sinds oktober 2020 een groot aantal mensen hun openstaande levensloopaanspraak hebben opgenomen. Naar verwachting liggen deze bedragen daarom nu aanzienlijk lager.
Hoe is richting de deelnemers in de levensloopregeling gecommuniceerd dat de levensloopregeling twee maanden eerder wordt beëindigd (31 oktober in plaats van 31 december 2021) zoals is opgenomen in het Belastingplan 2021? Op welke manier hadden deze mensen kennis kunnen nemen van de eerdere beëindiging van twee maanden? Kunt u aangeven wat de (negatieve) gevolgen zijn voor deelnemers nu met het Belastingplan 2021 is besloten de levensloopregeling vanwege uitvoeringstechnische redenen twee maanden eerder te beëindigen?
De keuze om het fictieve genietingsmoment twee maanden naar voren te halen is met name gemaakt ten behoeve van de deelnemers in verband met de heffing in box 3. Hiermee wordt geborgd dat voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 niet hoeft te worden uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing. Voor de belastingheffing in box 1 maakt het vervroegde fictieve genietingsmoment in principe geen verschil. Om dit voorstel uitvoerbaar te houden voor levensloopinstellingen, is ervoor gekozen hen de maanden november en december 2021 de gelegenheid te geven om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht al reeds met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Klopt het dat het wijzigingsformulier voorlopige aanslag inkomstenbelasting niet voorziet in de mogelijkheid om de uitkering levensloopregeling mee te nemen in de voorheffing? Zo ja, hoe kan dit gezien de soms grote bedragen die in de levensloopregeling omgaan? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Een uitkering levensloopregeling kan worden opgenomen in een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De verwerking van de levensloopregeling in het wijzigingsformulier voor de voorlopige aanslag inkomstenbelasting verloopt als volgt. De belastingplichtige kan in het wijzigingsformulier de opname uit de levensloopvoorzieningen en de levensloopkorting invullen. De Belastingdienst berekent dan de vermoedelijk door de werkgever ingehouden loonheffing. Deze berekening wordt gemaakt door het reguliere schijventarief toe te passen. In gevallen waarin de inhoudingsplichtige het bijzondere tarief toepast op de opname uit de levensloopvoorziening kan de feitelijk ingehouden loonheffing afwijken van de berekende loonheffing bij de voorlopige aanslag. De belastingplichtige kan de berekende loonheffing dan niet aanpassen. Dit is inherent aan de systematiek van de voorlopige aanslagregeling. De voorlopige aanslagregeling is niet bedoeld om effecten die zich kunnen voorzien bij de gekozen systematiek bij inhouding van loonheffing te herstellen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij toepassing van het bijzondere tarief bij de inhouding van loonheffing.
Er is bewust voor gekozen om de berekening van de vermoedelijk ingehouden loonheffing door de Belastingdienst te laten uitvoeren, en niet door de belastingplichtige te laten invullen, om te voorkomen dat bij het invullen van de vermoedelijk ingehouden loonheffing fouten worden gemaakt. In het verleden bleek namelijk dat hierbij fouten werden gemaakt. Dit konden onbedoelde fouten zijn, maar ook bewuste fouten met het oogmerk om een te hoge voorlopige teruggaaf te ontvangen.
Het effect van deze keuze voor deze systematiek in het voorlopige aanslagproces is dat in situaties waarbij de feitelijk ingehouden loonheffing afwijkt van de door de Belastingdienst bij de voorlopige aanslag gemaakte berekening, dit niet in de actualiteit maar bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting kan worden hersteld.
Herkent u de signalen dat deelnemers aan de levensloopregeling in de veronderstelling waren dat zij het levenslooptegoed konden overhevelen naar het pensioenfonds om hetzelfde doel, sparen voor het pensioen, te bereiken, maar hier recentelijk achterkwamen dat deze optie niet mogelijk is? Klopt het dat het overhevelen van het levenslooptegoed naar een pensioenregeling niet kan in verband met de ingewikkelde fiscale regelgeving rond pensioenopbouw en de mogelijke problemen rond de uitvoering? Zo ja, welke «ingewikkelde fiscale regelgeving» wordt hier bedoeld? Zijn mensen hierover vanaf het begin goed en adequaat over geïnformeerd? Zo nee, hoe kan dat en wat vindt u hiervan? Wat kunt u voor de mensen doen die zich nu voor een voldongen feit voelen worden gesteld en tegelijkertijd hun pensioenpot deels zien verdampen?
Ik ben niet bekend met signalen dat het omzetten van de levensloopaanspraak in een pensioenregeling niet mogelijk is in verband met ingewikkelde fiscale regelingen rond pensioenopbouw. Sinds de invoering van de levensloopregeling, is het mogelijk om de opgebouwde levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling. Een voorwaarde hierbij is dat er nog fiscale ruimte beschikbaar is om een pensioen op te bouwen. Voor iedere werknemer in Nederland geldt namelijk een uniform fiscaal pensioenkader.
Welke stappen tot een betere communicatie kunt u, naast de reeds toegezegde in de Kamerbrief «afwikkeling levensloopregeling»7, actief nog zetten om de gevolgen rond het in één keer opnemen van de levensloopregeling zoveel als mogelijk onder de aandacht te brengen? Hoe gaat u de mogelijke gevolgen communiceren als mensen door een eenmalige uitbetaling van het levenslooptegoed hun toeslagen kwijt zullen raken?
Ik onderschrijf het belang van goede communicatie. Daarom ben ik in overleg gegaan met levensloopinstellingen. Voor deze instellingen geldt dat zij een zorgplicht hebben naar hun cliënten. De bij dit onderwerp betrokken instellingen hebben aangegeven dat zij in lijn met deze zorgplicht deelnemers van de levensloopregeling erop zullen wijzen dat het eindigen van de levensloopregeling gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Veel instellingen hebben dit inmiddels aan hun deelnemers gecommuniceerd en veel deelnemers hebben naar aanleiding van deze berichtgeving al actie ondernomen. De Belastingdienst communiceert over de aanpassingen in het overgangsrecht van de levensloopregeling via de reguliere communicatiekanalen. De Belastingdienst wijst expliciet op mogelijke effecten op inkomensafhankelijke regelingen door een verandering in verzamelinkomen. Overigens merk ik nog op dat al reeds bij de behandeling van het Belastingplan 201318 is aangegeven dat opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen. En dat dit zeker in situaties waarin de levensloopaanspraak ineens wordt opgenomen een punt van aandacht is.
Het bericht dat de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat «de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet»?1
Wij zijn bekend met dit bericht.
Waarom heeft u als Minister van Financiën in januari 2020 besloten om «hard in te grijpen en de Belastingdienst opnieuw op zijn kop te zetten»?
Het kabinet heeft besloten om Douane en Toeslagen zelfstandig te positioneren naast de Belastingdienst. De organisaties Douane, Toeslagen en Belastingdienst hebben eigen taken, eigen doelgroepen en eigen opgaves. Voorheen lagen deze taken allemaal binnen één Belastingdienst. Om deze reden heeft het kabinet ertoe besloten de span of control van de Belastingdienst te verkleinen zodat signalen van de werkvloer eerder bij de ambtelijke top terecht komen, en de bestuurlijke focus op de eigen opgaven te versterken. Zo kon de Douane zich richten op de gevolgen van de Brexit, Toeslagen op de hersteloperatie voor de gedupeerde ouders, en de Belastingdienst kon de onverminderde aandacht richten op het uitvoeren van Coronamaatregelen voor bedrijven. Verder werken de organisaties een eigen visie op dienstverlening uit die past bij de doelgroepen die zij bedienen. Wij begrijpen dat dit op de korte termijn tot onrust en onduidelijkheid kan leiden binnen de organisaties. Tegelijk zijn er ook signalen van medewerkers binnen de organisaties die graag mee willen denken over hoe zij hun organisatievorm kunnen geven. Daarom geven we dit traject zoveel mogelijk met de inspraak van medewerkers vorm.
Op basis van welke informatie, memo’s en adviezen heeft u besloten om de Belastingdienst op te knippen?
De gedachte dat de Belastingdienst een te omvangrijke organisatie is geworden is niet nieuw. In 2017 onderzochten Borstlap en Joustra de vertrekregeling van de Belastingdienst en publiceerden het rapport «Commissie Onderzoek Belastingdienst». Hier spraken zij van een «span of control» vraagstuk vanwege de omvang van de Belastingdienst en vroegen zij aandacht voor een meer zelfstandige positie van de Douane om de span of control te verkleinen. Er is door de Belastingdienst onverminderd hard gewerkt om de bestaande problematiek op te lossen. Helaas zijn de problemen hardnekkig gebleken mede gelet op de omvang en complexiteit van de Belastingdienst. Daarom heeft het kabinet begin 2020 besloten in te zetten op het versterken van de besturing van de Belastingdienst om de problematiek het hoofd te kunnen bieden. De tussentijdse bevindingen van het rapport van ABD TOPConsult «Tussenbalans onderzoek structuur en besturing Belastingdienst» is hier behulpzaam in geweest.
Kunt u deze informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten uiterlijk 22 februari a.s. naar de Kamer sturen?
Op 20 januari 2020 is aan uw Kamer het rapport van ABDTOPConsult «Tussenbalans Onderzoek Structuur en Besturing Belastingdienst» aangeboden.2 Het eerdergenoemde rapport van de Commissie Onderzoek Belastingdienst is destijds ook met uw Kamer gedeeld. Ook is uw Kamer op 11 januari 2020 een brief gestuurd met daarin de beweegredenen van het kabinet om over te gaan tot dit besluit.
Waarom heeft u niet vastgehouden aan de inzet op beheerst vernieuwen en het advies om de Belastingdienst stabiel te houden, in rustiger vaarwater te brengen en te laten herstellen niet omarmd?
Er is hard gewerkt aan oplossingen voor de complexe en omvangrijke problematiek op het gebied van bijvoorbeeld ICT en managementinformatie. De ingezette verbetertrajecten vinden daarom onverminderd doorgang. Juist door het verkleinen van de span of control (de flessenhals) van de DG Belastingdienst is er meer bestuurlijke aandacht en focus op de verbeteropgave voor de Belastingdienst. Door het zelfstandig positioneren van Toeslagen en Douane naast de Belastingdienst kan er gelijktijdig aan de eigen specifieke opgaven van deze organisaties gewerkt worden.
In hoeverre en op welke wijze heeft u werknemers van de Belastingdienst betrokken bij uw besluit om de Belastingdienst op te knippen?
Het is voor de medewerkers van de Belastingdienst van groot belang dat er een open en veilig klimaat wordt gecreëerd waar hun expertise gewaardeerd en gebruikt wordt. In 2020 is met de komst van twee Staatssecretarissen en drie directeuren-generaal de politieke en bestuurlijke versterking vormgegeven. De ontvlechting wordt georganiseerd via het programma Continuïteit en Ontvlechting met daarbinnen een stuurgroep en een groot aantal inhoudelijke werkgroepen die zich buigen over verschillende inhoudelijke thema’s. In deze werkgroepen nemen meer dan 200 medewerkers op verschillende niveaus vanuit hun professie en ervaring deel. Zowel het kerndepartement als de organisatieonderdelen Belastingdienst, Toeslagen, en Douane zijn in deze werkgroepen vertegenwoordigd. De komende tijd zullen verdere keuzes gemaakt worden in het daadwerkelijke ontvlechten en vormgeven van de organisaties, waarbij wij medewerkers nadrukkelijk mee laten werken en denken. Zij weten immers het beste welke cultuur en werkwijze bij hun organisatie past.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen sinds uw aankondiging in januari 2020 om de Belastingdienst te ontvlechten?
Medewerkers reageren zeer divers mede afhankelijk van de organisatie en hun plek hierin. Deze variëren van «fijn dat we ontvlechten en goed dat we meer kunnen focussen op onze kerntaak» tot «ontvlechting heeft geen meerwaarde we kunnen beter een grote organisatie blijven». We nemen beide signalen serieus en blijven met medewerkers in gesprek over hoe we de ontvlechting zo goed mogelijk vorm kunnen geven zodat er een veilig en prettig werkklimaat ontstaat. In het kader van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» is aangekondigd dat de Belastingdienst jaarlijks een stand van de uitvoering zal uitbrengen en daarmee dit jaar een start maakt. In deze stand van de uitvoering wordt uitgebreid ingegaan over signalen van medewerkers inclusief signalen over de ontvlechting.
Hoe kijkt u nu terug op de aankondiging om de Belastingdienst te ontvlechten?
De opgaven waar de organisaties voor staan sterken ons in de overtuiging dat het kabinet een juist besluit heeft genomen. De hersteloperatie en het opvolgen van de aanbevelingen in het rapport «Ongekend onrecht» verdienen onverdeelde bestuurlijke aandacht. Door de ontvlechting is deze focus mogelijk terwijl de focus op de Brexit en aanpakken van de problematiek van de Belastingdienst daar niet onder lijdt. Het is van groot belang dat we zorgvuldig te werk gaan in de ontvlechting, en medewerkers bij elke stap betrekken waarbij we steeds het doel de verbetering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven in het oog houden.
Wanneer stuurt u de in januari 2020 verzochte haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting, conform motie Bruins c.s.2, naar de Kamer?
In de Kamerbrief Continuïteit en Ontvlechting kondigen wij aan in het tweede kwartaal van dit jaar te beginnen met haalbaarheidstoetsen voor in ieder geval de organisatieonderdelen IV, KI&S en CAP. Wij kiezen voor deze gerichte aanpak waarbij wij voor elk specifiek onderdeel bekijken of, en zo ja waar, ontvlechten toegevoegde waarde heeft voor burgers en bedrijven, de medewerkers en de wendbaarheid van de organisaties.
Deelt u dat het goed is om deze haalbaarheidstoets naar de Kamer te sturen voordat de ontvlechting wordt ingezet?
Uitgangspunt is dat we ontvlechten daar waar dit meerwaarde heeft voor burgers en bedrijven, en voor de medewerkers van de organisatie. Om hier goed zicht op de krijgen zijn haalbaarheidstoetsen of impactanalyses nodig. Zodra de haalbaarheidstoetsen voor de verschillende organisatieonderdelen zijn afgerond, zullen wij deze aan de Kamer toesturen.
Kunt u alle informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten die ten grondslag liggen aan de haalbaarheidstoets naar de Kamer sturen?
Wanneer de haalbaarheidstoetsen zijn uitgevoerd zullen wij uw Kamer over de resultaten van deze toetsen informeren en de toetsen aan de Kamer toesturen.
Wat is volgens u het verschil tussen een ontvlechting en een reorganisatie?
De hoofdstructuur van het ministerie is in 2020 aangepast door twee nieuwe directoraten-generaal toe te voegen, het directoraat-generaal Douane en het directoraat-generaal Toeslagen. Over deze wijziging van de organisatie heeft de departementale ondernemingsraad advies uitgebracht. Er is noch sprake van formatieve krimp noch van boventalligheid. De rechtpositie van medewerkers is met de ontvlechting niet gewijzigd.
Wat vindt u van het bericht dat er geen sprake is van samenwerking tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
Om het traject van de ontvlechting vorm te geven is er een programmateam en een stuurgroep ingesteld. In beide gremia zijn zowel het kerndepartement, Douane, Toeslagen en de Belastingdienst vertegenwoordigd. Besluiten vinden daarmee in gezamenlijkheid plaats. Tussen Toeslagen, Douane en de Belastingdienst zijn samenwerkingsafspraken opgesteld om de continuïteit van de uitvoering te borgen.
Waarom maakte u bij het verhoor van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zo duidelijk onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
De Minister maakte in zijn verhoor het onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst om helderheid te scheppen in ieders rol. Hij heeft hierbij onder meer het volgende gezegd:
Het onderscheid tussen beleid en uitvoering is een werkwijze die binnen alle departementen wordt gemaakt. Dit vindt haar oorsprong in de Regeling agentschappen waarin de eigenaar (SG), opdrachtgever (beleidsdirectie) en de opdrachtnemer (uitvoeringsorganisaties) elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Het kerndepartement formuleert de opdracht voor de uitvoeringsorganisatie, terwijl de eigenaar de lange termijn sturing en continuïteit bewaakt. Door verantwoordelijkheden duidelijk te beleggen en verschillende rollen te onderscheiden is de versturing versterkt, zo oordeelt ook de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek 2019.
Wat is als Minister van Financiën uw formele verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst?
Staatssecretarissen hebben een eigenstandige politieke verantwoordelijkheid voor de onderwerpen die binnen hun portefeuille vallen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Hierbij leggen de verantwoordelijk Staatssecretarissen zelf over deze beleidsterreinen verantwoording af aan de Tweede en Eerste Kamer. Tevens kunnen zij ook zelf naar de ministerraad komen op het moment dat er een dossier speelt dat raakt aan deze portefeuilles. Deze eigenstandige politieke verantwoordelijkheid valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister, in lijn met hoe deze verhouding is vastgelegd in artikel 46 van de Grondwet: «Een Staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de Minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als Minister op. De Staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Minister.»
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt en u als Minister van Financiën eindverantwoordelijk bent voor het ministerie?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen op het feit dat u zo stellig afstand heeft genomen van de Belastingdienst?
Wij hebben gesproken met de groepsondernemingsraad Belastingdienst, OR Douane en OR Toeslagen. Gezamenlijk is het de opdracht de organisaties en medewerkers beter op de kaart te krijgen en signalen van de werkvloer beter te laten doorklinken. De ambtelijke leiding is daarnaast actief in gesprek met de medewerkers, en benadrukken in communicatie uitingen bewust ook de goede resultaten van de Belastingdienst. Dit alles biedt een basis om verder met elkaar vanuit vertrouwen te bouwen aan «de beste Belastingdienst voor Nederland».
Herkent u het beeld dat het mediaperspectief de strategie heeft bepaald? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herkennen wij niet. Het besluit tot ontvlechting is gebaseerd op meerdere rapporten, en de uitwerking vindt stapsgewijs plaats met zorgvuldige besluitvorming door een Stuurgroep en organisatiebreed programmateam.
Kunt u reageren op het bericht dat signalen van de Belastingdienst actief uit de communicatie met de buitenwereld en de Tweede Kamer wordt gefilterd?
In zowel het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag als in de kabinetsreactie op dat rapport, is uitgebreid stilgestaan bij het feit dat signalen van medewerkers, burgers, bedrijven, rechtspraak, de advocatuur en hun vertegenwoordigers onvoldoende terecht zijn gekomen bij de top van Belastingdienst en Toeslagen, beleid en politiek. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat signalen wel terecht komen bij top, beleid en politiek en ook dat verbeteringen worden doorgevoerd op basis van die signalen. Zo zal er jaarlijks een stand van de uitvoering uitgebracht worden door de Belastingdienst en Toeslagen en jaarlijks een staat van de uitvoering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als het gaat om de problematiek waar de uitvoering mee kampt. Nog dit jaar wordt gestart met de totstandkoming van deze producten. Deze documenten zullen ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Herkent u de conclusie dat cultuurverandering op Financiën wordt beperkt tot de Belastingdienst? Bent u van plan om dit te verbreden?
Sinds begin vorig jaar wordt intensief door het gehele ministerie, inclusief de Belastingdienst, Toeslagen en Douane, gezamenlijk gewerkt aan de richting en opgaves. Zo spreekt de ambtelijke leiding met grote regelmaat over de richting en koers van het ministerie en de onderlinge samenwerking en cultuur. Met deze initiatieven wordt een stevige collectieve basis gecreëerd voor een sterker Financiën. Vanuit onder meer de cultuurprogramma’s voor Toeslagen, Douane en Belastingdienst wordt daar verder opvolging aangegeven en wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij specifieke uitdagingen en opgaves van de onderdelen zelf.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor 22 februari 2021 naar de Kamer sturen?
Uw Kamer is door een uitstelbrief geïnformeerd over latere verzending van de antwoorden op uw vragen.
De postcoderoosregeling |
|
Steven van Weyenberg (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat bij de omzetting van de postcoderoosregeling in een postcoderoossubsidie geen versobering is beoogd?
De omzetting van de fiscale postcoderoosregeling naar een subsidieregeling had meerdere doelen. Zo kan hiermee de complexiteit worden verminderd, is de stimulering van postcoderoosprojecten niet meer afhankelijk van veranderingen in de energiebelasting en kan (de hoogte van) de stimulering beter worden gericht. Versobering is niet het doel. De omzetting is ook tot stand gekomen na overleg met de energiecoöperatiesector waarbij geconcludeerd is dat coöperaties en VvE’s (hierna steeds: coöperaties) in de toekomst beter gestimuleerd kunnen worden met een subsidie dan met een verlaagd tarief in energiebelasting.
Met de omzetting naar de subsidieregeling treedt ook overgangsrecht voor de fiscale postcoderoosregeling in werking. Dit overgangsrecht is in 2014 in de fiscale wetgeving opgenomen om investeringszekerheid te bieden aan bestaande leden van energiecoöperaties. In de praktijk blijkt dit overgangsrecht echter in gevallen zo uit te pakken dat dit doel mogelijk niet wordt bereikt. Daarom laten wij uitzoeken of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. In de antwoorden hieronder wordt dit nog verder toegelicht.
Klopt het dat voor de postcoderoosregeling een overgangstermijn is beoogd waarbinnen de onder deze regeling reeds aangewezen postcodeprojecten gedurende de looptijd van die projecten (15 jaar) nog gebruik kunnen maken van deze regeling (artikel 59c van de Wet belastingen op milieugrondslag)?
Bij de introductie van de Postcoderoosregeling in 2014 is in de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) een overgangsregeling opgenomen die gaat gelden wanneer de Postcoderoosregeling zou komen te vervallen. In het Belastingplan 2021 is geregeld dat de Postcoderoosregeling vervalt per 1 april 2021. De overgangsregeling regelt dat de leden van een door de Belastingdienst aangewezen coöperatie bij wie op 31 maart 2021 de Postcoderoosregeling wordt toegepast, gedurende 15 jaren na het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen nog kunnen profiteren van het belastingvoordeel van de Postcoderoosregeling. De overgangsregeling is in 2014 per amendement aan de postcoderoosregeling toegevoegd en is vanaf het begin zo vormgegeven dat deze alleen geldt voor bestaande leden van een coöperatie. Het is uit de toelichting niet af te leiden wat de exacte gedachte was achter die vormgeving. De letterlijke tekst van de regeling laat echter duidelijk geen andere lezing toe dan dat alleen bestaande leden nog 15 jaar vanaf het tijdstip waarop de coöperatie is aangewezen onder de regeling vallen.
Bent u bekend met het feit dat de materiële overgangstermijn van de postcoderoosregeling veel korter is?
Uit gespreken met de sector is naar voren gekomen dat het verhuizen of overlijden van leden ook de achterblijvende leden of de gehele coöperatie kan raken. Dit houdt onder meer verband met de terugkoopverplichting die in statuten is opgenomen. De prijs die de coöperatie op grond hiervan aan het vertrekkende lid moet betalen zal naar verwachting hoger liggen dan de prijs die een nieuw lid hiervoor zal betalen. De waarde van de certificaten is voor nieuwe leden namelijk zeer beperkt omdat het nieuwe lid geen belastingvoordeel kan genieten. Ook kunnen financieringsconstructies ervoor zorgen dat in geval van vertrekkende leden de kosten van de financiering door minder leden moet worden gedragen. Dit heeft een negatief gevolg voor het rendement van de achterblijvende leden. De sector geeft aan dat dit ook kan leiden tot faillissementen van de coöperaties.
Kunt u toelichten waarom de postcoderoosregeling niet kan worden toegepast binnen die overgangsgregeling van vijftien jaar met betrekking tot nieuwe leden die toetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de systematiek waarbij een lid bij verhuizing zijn deelname terugverkoopt aan een coöperatie welke weer wordt verkocht aan het inkomende lid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat als gevolg van de beperkte overgangsregeling coöperaties de teruggekochte deelnemingen niet meer kunnen verkopen en daardoor failliet zullen gaan en geïnvesteerde bedragen verloren gaan?
De energiecoöperaties dragen bij aan de noodzakelijke energietransitie en aan het halen van de klimaatdoelen. Het is belangrijk dat de overheid groene initiatieven stimuleert. Dat is natuurlijk ook het doel van zowel de huidige fiscale postcoderoosregeling en de overgangsregeling, als de nieuwe subsidieregeling coöperatieve energieopwekking. Bij de huidige overgangsregeling is altijd sprake geweest van een kenbaar wettelijk kader – de regeling stond per 2014 in de wet. Echter de materiële uitwerking van het overgangsrecht blijkt zo uit te kunnen pakken dat de investeringen van achterblijvende leden hun waarde kunnen verliezen doordat anderen vertrekken. Dat past in onze ogen niet bij het doel van de overgangsregeling om investeringszekerheid te bieden voor bestaande leden en lijkt daarom ook niet aan te sluiten bij het doel van de initiatiefnemer van het amendement. Om deze reden wordt uitgezocht of aanvullend overgangsrecht kan worden opgesteld en in komend belastingplanpakket kan worden meegenomen.
Bent u het ermee eens dat groene initiatieven gestimuleerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het bijdraagt aan de rechtsonzekerheid wanneer een investering die wordt gedaan met oog op een op dat moment geldende investeringsfaciliteit eerbiedigende werking zou moeten kennen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat wanneer hier afbreuk aan wordt gedaan dit een belemmerende factor is voor nieuwe groene investeringen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat groene investeringen essentieel zijn voor de energietransitie en de klimaatdoelen? Bent u het ermee eens dat we om die reden groene investeringen zouden moeten blijven stimuleren en bestaande groene initiatieven niet de nek om moeten draaien?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de toetredingsbeperking voor nieuwe leden aan te passen teneinde te voorkomen dat energiesamenwerkingsverbanden failliet gaan en vertrouwen te geven over (toekomstige) faciliteiten voor groene investeringen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 t/m 10 wordt uitgezocht of het mogelijk is om aanvullend overgangsrecht te introduceren in het komende Belastingplanpakket. Dit overgangsrecht zou het mogelijk maken dat ook nieuwe leden van een bestaande coöperatie nog gebruik kunnen maken van de postcoderoosregeling als er plek is vrijgekomen door het vertrek van een bestaand lid. Hierbij moet uiteraard ook rekening worden gehouden met de eventuele budgettaire consequenties en de gevolgen voor de uitvoering.
De versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u toelichten wat de versoepeling van het urencriterium in 2020 als fiscale coronasteunmaatregel inhoudt?
Ondernemers die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op verschillende ondernemersfaciliteiten. Op sommige van deze ondernemersfaciliteiten, zoals de zelfstandigenaftrek, de meewerkaftrek en de oudedagsreserve, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt als aan het zogenoemde urencriterium wordt voldaan. Aan dit urencriterium wordt in het algemeen voldaan wanneer de ondernemer ten minste 1.225 uren per kalenderjaar besteedt aan werkzaamheden voor zijn onderneming. Het is denkbaar dat ondernemers door de coronacrisis minder of geen werkzaamheden voor hun onderneming(en) kunnen verrichten. Hierdoor is het denkbaar dat ondernemers die andere jaren aan het urencriterium hebben voldaan, in 2020 niet voldoende uren aan hun onderneming kunnen besteden, waardoor niet wordt voldaan aan het urencriterium.
Het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, vind ik onwenselijk. Daarom heb ik goedgekeurd dat in 2020 voor de periode van 1 maart tot 1 oktober de ondernemer geacht wordt ten minste 24 uur per week (en voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid 16 uur) aan de onderneming(en) te hebben besteed, ongeacht het aantal werkelijk aan de onderneming(en) bestede uren. Voor ondernemers die seizoengebonden werkzaamheden verrichten en die normaliter in de periode van 1 maart tot 1 oktober een piek hebben in het aantal uren dat ze besteden aan de onderneming(en), wordt geacht een gelijk aantal uren te zijn besteed in dezelfde periode in 2020 als het aantal uren dat is besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019. De ondernemer kan in dat geval met behulp van zijn administratie bepalen hoeveel uren hij aan de onderneming heeft besteed in de periode van 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019.
Kunt u toelichten wat de achtergrond is geweest van deze versoepeling?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom deze versoepeling niet meer van toepassing is in het laatste kwartaal van 2020?
In 2020 gold de versoepeling van het urencriterium in de periode van 1 maart tot 1 oktober. Zoals hiervoor aangegeven vind ik het feit dat ondernemers als gevolg van de coronacrisis bepaalde ondernemersfaciliteiten verliezen, onwenselijk. Door deze versoepeling hoeven ondernemers gedurende een aanzienlijk deel van de crisis slechts beperkte tijd aan hun onderneming te besteden om aanspraak te maken op fiscale ondernemersfaciliteiten. Met de versoepeling is echter niet bedoeld dat ondernemers die onder normale omstandigheden (geen coronacrisis) onvoldoende uren aan hun onderneming(en) besteden profijt hebben van deze versoepeling en aanspraak zouden kunnen maken op bepaalde ondernemersfaciliteiten.
Voor het urencriterium wordt aangesloten bij het kalenderjaar. Door de versoepeling in 2020 tevens van toepassing te laten zijn in het laatste kwartaal van 2020, zou de versoepeling tot gevolg hebben dat ook ondernemers aan het urencriterium zullen gaan voldoen, die daar in andere jaren niet aan hebben voldaan. Immers, zo zou bijvoorbeeld een ondernemer aan het urencriterium voldoen wanneer hij in januari en februari 2020 circa 170 uren aan zijn onderneming heeft besteed, maar overigens normaliter niet op jaarbasis 1.225 uur aan zijn onderneming besteedt. Ik acht het derhalve niet gewenst de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020.
De versoepeling van het urencriterium in 2021 geldt in de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Op basis van de reeds uiteengezette redenen ten aanzien van de versoepeling van het urencriterium in de periode 1 maart 2020 tot en met 1 oktober 2020, acht ik de versoepeling in het eerste half jaar van 2021 gewenst.
Kunt u toelichten waarom in de zomer de versoepeling wel gold en waarom u ervoor heeft gekozen dit niet meer te continueren in het laatste kwartaal van 2020? Kunt u toelichten waarom u het gepast vindt de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Deelt u de mening dat het zeer terecht is de versoepeling toe te passen in het eerste half jaar van 2021? Waarom is dat laatste kwartaal van 2020 zo afwijkend?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat er nog steeds ondernemers in bepaalde sectoren zijn die niet of nauwelijks kunnen werken? En dat dit ook het geval is geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Ik erken dat er door de coronacrisis ondernemers zijn die momenteel in bepaalde sectoren niet of nauwelijks kunnen werken. Overigens is het goed mogelijk dat ondernemers tijdens een lockdown nog veel tijd besteden aan de onderneming, al zijn de werkzaamheden die ze verrichten mogelijk anders van aard (zoals onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden, ontwikkelen/verbeteren website, het treffen van maatregelen waardoor aan de coronavoorwaarden wordt voldaan of administratieve werkzaamheden). Dit geldt tevens voor het laatste kwartaal van 2020. Daarnaast erken ik dat lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020. Of een ondernemer in het jaar 2020 aan het urencriterium voldoet, hangt af van de feiten en omstandigheden van een specifiek geval. Er is geen inzicht in hoeveel ondernemers, die onder normale omstandigheden in 2020 aan het urencriterium zouden voldoen, van een uitbreiding van een versoepeling naar het laatste kwartaal van 2020 zouden hebben geprofiteerd.
Erkent u dat deze ondernemers vanwege de lockdownmaatregelen niet in aanmerking komen voor de fiscale faciliteiten die zij wel hadden kunnen gebruiken wanneer er geen sprake zou zijn van een lockdown? Erkent u dat er ook lockdownmaatregelen van kracht zijn geweest in het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel ondernemers getroffen zijn door het terugdraaien van de versoepeling per oktober 2020?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te overwegen de versoepeling met terugwerkende kracht ook van toepassing te laten zijn op het laatste kwartaal van 2020?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de resolutie van het Europees parlement «Herziening van de EU-lijst van belastingparadijzen»? Bent u het ermee eens dat de Kaaimaneilanden, volgens het «State of Tax Justice report 2020» ’s werelds grootste belastingparadijs, in oktober 2020 van de EU-lijst van belastingparadijzen zijn afgehaald?
Ja, ik ben bekend met de resolutie. De Kaaimaneilanden voldoen aan de geldende fiscale minimum criteria die door de Gedragscodegroep zijn gesteld. Om deze reden zijn de Kaaimaneilanden van EU fiscale lijst van non-coöperatieve jurisdicties gehaald.
Onderschrijft u de conclusie dat we strengere criteria nodig hebben voor de lijst van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden? Bent u er voorstander van dat landen die geen winstbelasting hebben, of een winstbelasting hebben met een tarief van 0%, automatisch op de lijst worden geplaatst? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo niet, waarom?
Die conclusie onderschrijf ik. Mede gezien het uitgangspunt van de pijler 2 discussie in de OESO, dat er wereldwijd een minimum aan belasting moet worden afgedragen, lijkt het mij logisch om een criterium op te stellen dat aanslaat op het feit dat een land geen winstbelasting heeft of een tarief van 0% toepast. Een dergelijk criterium zal ook gemakkelijker toe te passen zijn dan het huidige criterium hierover en zou hetzelfde kunnen werken als de Nederlandse lijst van laagbelastende landen. Op dit moment wordt er in de Gedragscodegroep gesproken over de aanpassing van het mandaat en de criteria die daaraan zijn verbonden. Nederland brengt daarbij het bovenstaande standpunt naar voren.
Bent u het ermee eens dat, in het tegengaan van belastingontwijking, EU- en niet-EU-landen aan de hand van dezelfde criteria moeten worden getoetst? Hoe gaat u ervoor zorgen dat EU-lidstaten aan dezelfde criteria worden getoetst?
De criteria waar de derde landen aan moeten voldoen, zijn gebaseerd op de OESO-minimumstandaard op, bijvoorbeeld, het gebied van fiscale informatie-uitwisseling, en de criteria van de Gedragscodegroep op het gebied van schadelijke belastingconcurrentie. De OESO-minimumstandaard is voor de EU-lidstaten overgezet naar EU-wet en -regelgeving, inclusief de optionele onderwerpen zoals Mandatory Disclosure. Om deze reden geldt de minimumstandaard dus ook voor de EU-lidstaten. Wel is het zo dat de criteria op het gebied van de OESO-minimumstandaard dan niet door de Gedragscodegroep worden getoetst, maar door de Commissie die toezicht houdt op de toepassing van EU-wet en -regelgeving.
Bent u net als het Europees parlement voorstander van het bevorderen van transparantie binnen de groep gedragscode, het EU-orgaan dat verantwoordelijk is voor het toetsen van derde landen en schadelijke belastingconstructies binnen de EU? Wat is uw inzet in de onderhandelingen die op dit moment lopen tot het hervormen van de groep gedragscode?
Nederland is al een tijd voorstander van het bevorderen van meer transparantie van de Gedragscodegroep. Met resultaat. Zo zijn er uitgebreide en overzichtelijke webpagina’s opgesteld over het werk van de Gedragscodegroep1 en de lijst voor non-coöperatieve jurisdicties2. Beide webpagina’s worden frequent bijgewerkt en alle aangenomen besluiten, conclusies, en verslagen zijn op deze pagina’s goed terug te vinden. Wel zouden, naar mijn mening, de openbare verslagen van de vergaderingen van de Gedragscodegroep een beter inzicht moeten verstrekken van de besproken onderwerpen. Deze verbetering brengt Nederland geregeld op, als er in het kader van de hervormingen gesproken wordt over de transparantie van de Gedragscodegroep.
Wat is uw mening over de verschillende defensieve maatregelen die in de resolutie van het Europees parlement worden voorgesteld? Wat gaat u doen om dergelijke maatregelen in te voeren?
Het Europese Parlement is van mening dat de lidstaten, op basis van EU-wetgeving, eenduidige defensieve maatregelen moeten toepassen jegens non-coöperatieve jurisdicties in plaats van een keuze uit een limitatieve lijst aan defensieve maatregelen. Ik deel de mening van het EP dat de lijst aan defensieve maatregelen te veel uiteenlopende maatregelen biedt, die niet allemaal dezelfde uitwerking hebben. Dit is ook erkend door de Commissie. De Commissie heeft in mededeling Goed Fiscaal Bestuur3 aangegeven van plan te zijn om in 2022 een evaluatie over deze maatregelen te publiceren, mogelijk vergezeld van een wetgevend voorstel. Ik stel voor om op basis van de bevindingen van de Commissie de volgende stap te maken op het gebied van eenduidige defensieve maatregelen.
De antwoorden op de vragen over het bericht 'Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden' |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de vragenstellers teleurgesteld zijn in de antwoorden die louter een feitelijke weergave zijn en geen antwoord geven op de vragen over alternatieve duurzame brandstoffen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het vervelend om te horen dat de vraagstellers teleurgesteld zijn. De antwoorden waaraan u refereert schetsen de werking waarmee Nederland alle hernieuwbare energie, dus ook alternatieve hernieuwbare brandstoffen zoals HVO, op dit moment ondersteunt.
Zou u vanwege de constatering die deze leden uit de antwoorden maken, dat u geen voorbeelden kent van bedrijven die omgeschakeld zijn op HVO100, kunnen verklaren waarom u daar niet van op de hoogte bent?
HVO100 is recent op bredere schaal in de markt geïntroduceerd. Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen rond en de inzet van HVO in wegtransport maar niet bekend met individuele bedrijven die zijn omgeschakeld naar HVO100. Ik ondersteun de transitie naar verdere CO2 reductie binnen de inzet van hernieuwbare brandstoffen samen met de sector. Met de implementatie van de Richtlijn hernieuwbare energie (RED II) is mijn ministerie met de markt voor hernieuwbare energie in gesprek, van aanbieders van HVO(100), ethanol tot hernieuwbare waterstof.
Wanneer gaat u kennisnemen van deze voorbeelden en in gesprek met deze ondernemers die door het huidige beleid en de fiscale behandeling onnodige hoge kosten moeten maken om te verduurzamen, zeker in een tijd waarin bijvoorbeeld ondernemers het in de recreatiesector toch al zwaar hebben door corona? Wanneer wordt de kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken?
Ik spreek regelmatig partijen uit de markt en sta altijd open om het gesprek aan te gaan met partijen die overstappen op hernieuwbare brandstoffen. Vanuit I&W is de Brandstoffentafel opgericht om de ontwikkeling van duurzame brandstoffen te bevorderen, en aan te sluiten bij ontwikkelingen in het buitenland en de kansen op groene groei te pakken. De tafel is een publiek-privaat initiatief met deelname van bedrijven, kennisinstellingen, NGOs en de overheid. Daarnaast organiseren mijn ministerie en de NEa verschillende sessies voor de sector in het kader van de RED II implementatie; door deze implementatie worden de door de VVD-fractie genoemde brandstoffen gestimuleerd. Ook via de nieuwsbrief van de NEa wordt de markt regelmatig op de hoogte gehouden.
De Nederlandse systematiek om de RED II te realiseren, de jaarverplichting, stuurt binnen de beleidskaders op een kostenefficiënte invulling van de verplichting tot een toenemend aandeel hernieuwbare energie in vervoer. Dit mechanisme borgt dat ondernemers niet voor onnodig hoge kosten komen te staan. De mate waarin dit beleid stimulerend gaat werken voor HVO100 en bioLNG is met name afhankelijk van de nadere invulling in het Besluit energie vervoer voor de kalenderjaren 2022 tot en met 2030. Het Besluit zal ik nog voor
de zomer aan de Kamer sturen.
Zou u kunnen uitleggen waarom u alleen vasthoudt aan stimulering van nul emissie auto’s en het gebruik van brandstoffen met een forse emissiereductie, zoals HVO100 en bioLNG, financieel zeer onaantrekkelijk maakt voor ondernemers die geen financiële ruimte hebben om over te gaan tot elektrische auto’s maar wel een bijdrage wil leveren aan verduurzaming? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Schonere diesel tanken kan sinds kort ook in Roden2, zet ik met de implementatie van de RED II, conform het Klimaatakkoord, in op een toenemend aandeel hernieuwbare energie. Afgezien van een aantal begrenzingen op bepaalde grondstoffen zijn de brandstofleveranciers vrij in de keuze met welke energievorm zij aan deze verplichting voldoen, mits deze aan de duurzaamheidseisen uit de richtlijn voldoen.
Ik zet voor personenvervoer in op zero emissie. Voor zwaar wegtransport zet ik voor de transitieperiode in op een toename van het aandeel hernieuwbare brandstoffen via de RED II implementatie. Ook voor zwaar wegtransport is het uiteindelijke doel zero emissie maar in de transitiefase zullen juist brandstoffen als HVO en bioLNG onder deze verplichting opgeschaald en ingezet worden. HVO en bioLNG worden namelijk als dieselvervangers ingezet voor zware vervoerssectoren waar nog geen alternatieven voorhanden zijn. Deze brandstoffen concurreren daarom momenteel niet met de inzet op elektrische auto’s. De brandstoffen passen in het brede plaatje om vervoer te verduurzamen. Ondernemers die omschakelen naar hernieuwbare brandstoffen dragen hierdoor bij aan onze doestelling.
Kunt u bevestigen dat het doel van uw beleid is om de automobilist te dwingen om zo snel mogelijk over te stappen op zero-emissie auto’s, die op korte termijn voor veel sectoren niet toepasbaar zijn of onevenredige kosten met zich meebrengen, terwijl de transitie naar HVO100 en BioLNG juist via deze sectoren voor snellere verduurzaming zorgt? Zo nee, waarom niet?
De Visie Duurzame Energiedragers in mobiliteit en het Duurzaamheidskader hebben sectoren geïdentificeerd met langere transitiepaden naar zero emissie zoals zwaar wegtransport, luchtvaart en zeevaart waarbij transitiebrandstoffen zoals HVO(100) en bioLNG moeten bijdragen. Voor personenvervoer zijn momenteel al alternatieven in de markt en zet ik in op zero emissie. De inzet op zero emissie voor personenvervoer geeft meer ruimte voor de toepassing van HVO en bioLNG in de zwaar wegtransport, luchtvaart en zeevaart.
Deelt u de mening dat u met uw huidige beleid kansen laat liggen en daarmee de verduurzaming op achterstand zet? Kunt u een uitgebreide reflectie geven waarom u niet overgaat tot het stimuleren van alternatieven die naast de zero-emissieauto’s een stevige bijdrage kunnen leveren aan de reductiedelingen?
Voor het personenvervoer zijn er al alternatieven op de markt. Voor de sectoren waar nog geen alternatieven beschikbaar zijn, zoals zwaar wegtransport zet ik in op een toenemend aandeel hernieuwbare brandstoffen. Door de ophoging van de jaarverplichting moeten brandstofleveranciers meer hernieuwbare brandstoffen gaan inzetten in vervoer. Ik reken daarbij op de inzet van transitiebrandstoffen zoals HVO(100) en bioLNG. Doordat het personenvervoer elektrificeert zullen de hernieuwbare brandstoffen met name in zwaar wegtransport ingezet moeten worden richting 2030. De kaders voor deze hernieuwbare brandstoffen zijn uiteengezet in het Klimaatakkoord.
HVO100 en bioLNG zijn brandstoffen die nog in ontwikkeling zijn. De productiecapaciteit moet nog opgeschaald worden. De verwachting is dat de verdere opschaling zich de komende jaren zal voltrekken door de verhoogde nationale jaarverplichting, gebaseerd op de toenemende Europese inzet vanuit de Richtlijn hernieuwbare energie. Ook stimuleer ik met 200 mln euro de inzet van onder meer bioLNG met de openstelling van de SDE++ voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen.
Zo meldde de gemeente Harlingen onlangs dat er in de haven een bioLNG installatie komt, waarbij rederij Doeksen heeft aangegeven bioLNG in de toekomst te willen inzetten in hun nieuwste passagiersschepen. HVO is ook inzetbaar in de scheepvaart en de conversietechnologie is vergelijkbaar met hetgeen benodigd is voor de inzet van biokerosine in de luchtvaart; dit is in lijn met de voorwaarden uit het duurzaamheidskader. Ik ben me er dus zeer van bewust dat deze brandstoffen een stevige bijdrage leveren aan de reductiedoelstellingen.
Wat gaat u doen om de vraag naar HVO100 en bioLNG te vergroten nu u op de hoogte bent van de voordelen van deze brandstoffen voor de verduurzaming? Welke mogelijkheden ziet u om de stijgende vraag te versnellen?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 7 zal de vraag naar deze brandstoffen stijgen met de ophoging van de jaarverplichting. De RED II implementatie is een belangrijke stap, maar in verschillende trajecten kijk ik waar ik binnen de kaders van het Klimaatakkoord en de RED II implementatie het proces kan versnellen. Hiervoor zullen gesprekken met de ondernemers en de verschillende platforms en brancheorganisaties gevoerd gaan worden.
Momenteel worden er op een aantal vlakken gekeken hoe bepaalde hernieuwbare brandstoffen verder ondersteund kunnen worden. Ten eerste is bioLNG opgenomen als route in de SDE++ voor geavanceerde hernieuwbare brandstoffen. Naast de jaarverplichting zal er dus extra stimulans komen vanuit de SDE++ om bioLNG te ontwikkelen. Ten tweede wordt er ook in het traject vrachtwagenheffing gekeken hoe brandstoffen zoals HVO100 en LNG binnen de jaarverplichting versneld gestimuleerd kunnen worden voor zwaar wegvervoer. Voor de voortgang verwijs ik naar de laatste kamerbrief van de vrachtwagenheffing3.
Ziet u naast de stijgende vraag nog andere mogelijkheden om de prijs van HVO100 aantrekkelijker te maken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
In welke mate zal voor HVO100 een verzoek om teruggaaf van accijns slagen? Hoe vaak is een dergelijk verzoek voor HVO100 gehonoreerd in de afgelopen jaren? Hoe gaat u de mogelijkheid van teruggaaf van accijns effectief communiceren naar relevante partijen? Hoe zit dit voor bioLNG?
De slagingskans is afhankelijk van het feit of voldaan is aan de voorwaarden.
De teruggaafregeling beoogt compensatie te bieden voor de lagere energie-inhoud van biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen in vergelijking met de traditionele fossiele brandstoffen. Voor biobrandstoffen of hernieuwbare brandstoffen geldt dat op verzoek een teruggaaf kan worden verleend, mits aan de voorwaarden in de Wet op de accijns is voldaan. Enkele van die voorwaarden zijn dat teruggaaf slechts wordt verleend indien de biobrandstof of hernieuwbare brandstof een lagere energie-inhoud heeft dan de gelijkwaardige fossiele brandstof en indien 10 procent of meer van de in de motorbrandstof aanwezige energie afkomstig is van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof.
De teruggaaf van accijns bedraagt een percentage van het accijnstarief van de gelijkwaardige motorbrandstof. Dit percentage is gelijk aan het verschil in energie-inhoud van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof, uitgedrukt als percentage van de energie-inhoud van de gelijkwaardige motorbrandstof. Voor de vaststelling van de energie-inhoud per volume van de biobrandstof of hernieuwbare brandstof en die van de gelijkwaardige motorbrandstof wordt voor zover mogelijk uitgegaan van hetgeen hiertoe is opgenomen in bijlage III van de Richtlijn hernieuwbare energie. In die bijlage is de energie-inhoud van de meeste op dit moment bekende biobrandstoffen opgenomen alsmede die van benzine en diesel.
Of HVO100 of bioLNG voldoen aan de voorwaarden, dient uit een eventuele teruggaafaanvraag te blijken. Indien de energie-inhoud vergelijkbaar is met de fossiele variant, komen zij niet in aanmerking voor een teruggaaf van accijns. Indien de energie-inhoud lager is dan die van de fossiele variant en aan de andere voorwaarden is voldaan, kan mogelijk sprake zijn van een gedeeltelijke teruggaaf van accijns.
Sinds de invoering van deze teruggaafregeling wordt op de website van de rijksoverheid en van de Douane reeds aangegeven dat, onder voorwaarden, een teruggaaf van accijns mogelijk is voor biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen.
Welke mogelijkheden ziet u naast de stijgende jaarverplichting om het gebruik van HVO100 en bioLNG aantrekkelijk te maken?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van mogelijke maatregelen die het gebruik van HVO100 en bioLNG kunnen stimuleren, zoals bepaalde vormen van subsidie en/of fiscale prikkels (graag inclusief financiële consequenties)?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn er naast de afspraak uit het Klimaatakkoord om bij de stijgende verplichting niet meer voedsel- en voedergewassen (zoals plantaardige oliën) in te zetten dan het niveau van 2020, nog andere belemmeringen voor de omzetting van de in oorsprong restproducten zoals plantaardige oliën en restafval? Zo ja, welke?
De RED II introduceert een limiet op Annex IXb-grondstoffen (zoals gebruikt frituurvet). Deze limiet stelt vast dat deze grondstoffen maximaal op 1,7% (3,4% inclusief dubbeltelling) mogen bijdragen aan de transportverplichting uit de Richtlijn. In het Besluit energie vervoer wordt deze limiet bezien voor de Nederlandse context.
Hoe gaat u mogelijke logistieke problemen bij de grootschalige distributie van HVO100 en bioLNG voorkomen? In welke mate voert u gesprekken met de relevante producenten en pomphouders? Zijn er belemmeringen om grootschalige productie en distributie van HVO100 en bioLNG te versnellen? Zo ja, welke?
De huidige HVO-productie is nog in de opschalingsfase. Een aantal producenten heeft aangegeven HVO productie te willen initiëren binnen Nederland. Uiteraard stimuleren we deze ontwikkelingen om de verdere opschaling van HVO te versnellen. HVO kan ingezet worden in de bestaande infrastructuur (pomp, brandstoffen en motoren), waar voor LNG geldt dat er infrastructuur opgezet moet worden. Wat betreft bioLNG heeft Nederland de afgelopen jaren de LNG markt ondersteund om LNG infrastructuur op te zetten (trucks en vulpunten), waaronder de laatste 2 jaar een subsidieregeling via IenW. Verder ben ik voornemens om de inzet van biogas binnen de jaarverplichting via het gasnet te laten lopen. Momenteel is dit niet mogelijk voor bioLNG. De aanpassing zal onderdeel zijn van de Regeling energie vervoer. Dit zal de opschaling van bioLNG in Nederland verder ondersteunen.
Wat zijn de verschillen tussen HVO100 en bioLNG? Kunnen beide op afzienbare termijn brandstoffen grootschalig geproduceerd en gedistribueerd worden?
HVO100 staat voor 100% Hydrotreated Vegetable Oils. HVO is een hoogwaardige hernieuwbare dieselvervanger. In principe kunnen de meeste dieselvoertuigen op HVO rijden, omdat deze voldoet aan de dieselnorm. BioLNG staat voor Liquified Natural Gas gemaakt uit biogrondstoffen. BioLNG is weliswaar een dieselvervanger, maar kan niet in een dieselvoertuig, hiervoor is een andere motor en andere tankinfrastructuur nodig. BioLNG is compact en is daardoor goed in te zetten voor de lange afstand (zwaar wegtransport, scheepvaart). Vanuit dit perspectief lijkt HVO makkelijker op te schalen dan bioLNG. Echter de grondstoffen voor beide brandstoffen zijn veelal complementair en zorgen voor een verbreding van de grondstoffenbasis. Beide brandstoffen zijn nodig om de opschalende ambities te realiseren.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer heeft meegedeeld dat u voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog de gegevens ontvangen heeft van mensen die een Duits oorlogspensioen ontvangen hebben en wel over de periode 2015–2019?1
Ja. Op 14 december 2020 heeft de Belastingdienst de gegevens ontvangen van de Duitse autoriteiten. Het betreft gegevens over de in de jaren 2015 tot en met 2019 uitbetaalde zogenoemde Kriegsbeschädigtenrente aan Nederlandse ingezetenen.
Kunt u aangeven hoeveel pensioenen er in elk van de jaren 2015 tot en met 2019 zijn uitgekeerd en hoe hoog die pensioenen gemiddeld waren? Wat was het hoogste pensioen per jaar?
In totaal is in de afzonderlijke belastingjaren het volgende uitgekeerd:
2015 € 204.092
2016 € 168.350
2017 € 155 980
2018 € 142.096
2019 € 135.585
De totale uitbetalingen nemen jaarlijks in omvang af vanwege het overlijden van rechthebbenden.
Gemiddeld bedraagt het uitbetaalde bedrag in 2015 € 3.519 per jaar en dit loopt jaarlijks op. In 2019 bedraagt het gemiddeld uitbetaalde bedrag € 4.237 per jaar. De uitkeringen stijgen jaarlijks met ongeveer 3%. Het hoogste uitbetaalde bedrag is in de jaren 2015 tot en met 2019 € 16.908 en het laagste is € 129.
Kunt u een vergelijking maken tussen de uitkeringen die de slachtoffers van de holocaust ontvangen (zoals mensen die in concentratiekampen gezeten hebben) en de uitkeringen die de mensen ontvangen die aan Duitse zijde meevochten?
Eerder werden zowel de uitkeringen die slachtoffers van de holocaust vanuit Duitsland ontvangen als de uitkeringen die mensen vanuit Duitsland ontvangen die aan Duitse zijde meevochten fiscaal aangemerkt als tot het inkomen behorende periodieke uitkeringen. Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is het recht om over bepaalde oorlogsgerelateerde uitkeringen belasting te heffen toegewezen aan de verdragsluitende staat die de uitkeringen doet. Over deze uitkeringen uit Duitsland is daarom in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Nederland verleent een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze uitkeringen op grond van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. Deze manier van vrijstellen zorgt ervoor dat voor de bepaling van de hoogte van het belastingtarief over mogelijke andere inkomsten de uitkeringen wel meetellen. Daarnaast worden de uitkeringen in Nederland tot het premie-inkomen voor de volksverzekeringen (en tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) gerekend en tellen de uitkeringen mee bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen. Hierdoor kunnen toeslagen of andere tegemoetkomingen lager uitvallen.
Vanwege de breed gedeelde en begrijpelijke wens zijn voor een aantal uitkeringen, die Duitsland verstrekt in het kader van de Wiedergutmachung, de gevolgen voor progressievoorbehoud, premieheffing en toeslagen met terugwerkende kracht weggenomen. Dit betreft de artikel 2-fondsuitkeringen, de getto-uitkeringen, de BEG-uitkeringen en de HNG-Fondsuitkeringen.
Heeft u kunnen uitvinden welk percentage van deze pensioenen is aangegeven bij de opgave voor de Nederlandse belastingdienst?
Van degenen die aangifte inkomstenbelasting hebben gedaan heeft ongeveer 20% de uitkering in de aangifte inkomstenbelasting opgenomen. Dit is een laag percentage. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt door het feit dat de uitkering in Duitsland als een onbelaste uitkering wordt aangemerkt. Laat me vooropstellen dat belastingheffing moet plaatsvinden over deze uitkeringen, met inachtneming van de wettelijke- en de verdragsregels.
Daarom is na het ontvangen van de gegevens direct actie ondernomen door de bevoegde inspecteur. Ik ga hier in antwoord 5 nader op in.
In een aantal gevallen is er over de betreffende jaren nog geen aangifte inkomstenbelasting ingediend. In deze gevallen is beoordeeld of alsnog een uitnodiging tot het doen van aangifte moet worden verstuurd voor de belastingjaren 2018 en 2019. Deze beoordeling wordt gemaakt met inachtneming van de hiervoor geldende regels, waarbij de omvang van de uitkering en de invloed daarvan op de verschuldigde belasting van belang is. Bij verzending van de uitnodiging tot het doen van aangifte zijn de betrokkenen erop gewezen dat de uitkering in Nederland moet worden opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting.
Voor de jaren voor 2018 kan geen aangifteverplichting meer worden opgelegd aangezien de aanslagtermijn voor deze jaren is verlopen; deze jaren lopen uiteraard wel mee bij de beoordeling of navordering moet plaatsvinden over de jaren voor 2018.
Deelt u de mening dat deze mensen ten minste allemaal hun belasting moeten betalen over deze uitkering? Lukt het u om bij iedereen die geen aangifte gedaan heeft, zo spoedig mogelijk een naheffing op te leggen?
Ja. Ik deel de mening dat belastingheffing moet plaatsvinden over deze uitkeringen, met inachtneming van de wettelijke- en de verdragsregels. De uitkering behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt een voorkoming van dubbele belastingheffing toegepast. Doordat de uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort, kan deze invloed hebben op de hoogte van het belastingtarief (progressievoorbehoud), de berekening van de premies voor de volksverzekeringen, de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de berekening voor inkomensafhankelijke tegemoetkomingen, waaronder Toeslagen.
Zodra de gegevens van de Duitse autoriteiten werden ontvangen is door de bevoegde inspecteur direct gestart met het koppelen van de informatie aan de in Nederland woonachtige ontvangers daarvan. Dit is in alle gevallen gebeurd. Er zijn aan 69 Nederlandse ingezetenen dergelijke uitkeringen uitbetaald. Op het moment van ontvangst van de gegevens waren hiervan 37 personen inmiddels overleden. Daarna is gestart met het beoordelen van de ingediende aangiften en waar geen aangifte is ingediend, is gestart met het alsnog uitnodigen tot het doen van aangifte. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 4.
In gevallen waarin een uitkering ten onrechte niet in de aangifte is opgenomen wordt vervolgens beoordeeld of de inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet kunnen worden nagevorderd.
Tot hoeveel jaar terug is naheffing mogelijk indien de inkomsten uit Duitsland niet zijn opgegeven bij de Nederlandse belastingdienst? En hoe gaat dat met ontvangen toeslagen? En hoe gaat dat indien de pensioenontvanger al overleden is?
De termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag bedraagt in beginsel vijf jaar. In gevallen waarin het voordeel in het buitenland opkomt of in het buitenland wordt aangehouden kan een langere termijn van toepassing zijn. Dit is pas aan de orde als de inkomsten buiten het zicht van de Nederlandse belastingdienst zijn gehouden. Degenen die de uitkering niet hebben aangegeven zullen mogelijk een navorderingsaanslag inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ontvangen voor de belastingjaren 2016 tot en met 2019. In de meeste gevallen kan tot vijf jaar terug navordering plaatsvinden. De navorderingstermijn voor het belastingjaar 2015 is op 31 december 2020 verstreken.
Ook indien de pensioenontvanger inmiddels is overleden kan navordering plaatsvinden. Ingeval de pensioenontvanger ook toeslagen heeft ontvangen in de betreffende jaren zal een navordering mogelijk leiden tot een herziening van (eerder) toegekende toeslagen, aangezien bij de navordering het verzamelinkomen en daarmee eveneens het toetsingsinkomen voor toeslagen wordt verhoogd.
Staan er mensen op de lijst, die in Nederland of andere landen veroordeeld zijn voor oorlogsmisdaden? Zo ja, hoeveel en waarvoor zijn zij veroordeeld?
Het is mij niet bekend of zich onder de uitkeringsgerechtigden veroordeelde oorlogsmisdadigers bevinden. De Belastingdienst mag ook niet over dergelijke informatie beschikken, aangezien deze informatie niet relevant is voor de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording tijdig aan u te doen toekomen.
Het bericht dat gebrekkige gegevensuitwisseling belastingontwijking in de hand werkt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebrekkige uitwisseling werkt belastingontwijking in de hand»?1
Ja
Welke fiscale gegevens worden geacht automatisch tussen lidstaten uit te worden gewisseld?
De wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen (met uitzondering van omzetbelasting en accijnzen) in de EU is geregeld in de administratieve samenwerkingsrichtlijn (hierna: DAC2). De laatste jaren zijn regelmatig categorieën uit te wisselen gegevens toegevoegd aan deze richtlijn. Zo wisselen de lidstaten automatisch de inlichtingen uit over ingezetenen van de andere lidstaten inzake arbeidsinkomen, directiehonoraria, levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Dit is geregeld in de eerste wijziging van de DAC, DAC1. Nederland wisselt uit over alle vijf categorieën. Onder DAC2 is daar de bankrekeninginformatie aan toegevoegd, onder DAC3 de rulinginformatie en onder DAC4 de landenrapporten van multinationale entiteiten. Het rapport van de Europese Rekenkamer zag op de uitwisseling onder DAC1 tot met DAC4.
In DAC5 is de toegang tot anti-witwasinlichtingen bij financiële instellingen geregeld, in DAC6 de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Inmiddels is in EU-verband DAC7 bijna gereed en wordt gewerkt aan DAC8, zie de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Op welke manier worden gegevens uitgewisseld? Bestaat hiervoor een standaard IT-systeem of format?
De gegevens worden langs elektronische weg uitgewisseld waarbij gebruik gemaakt wordt van het CCN-netwerk. Dat is het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de EU heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Voor de automatische inlichtingenuitwisseling zijn door de Europese Commissie in samenspraak met de lidstaten schema’s ontwikkeld, die verplicht gebruikt moeten worden voor de uitwisseling.
Aan welke eisen moeten uitgewisselde gegevens voldoen? In hoeverre bestaat er voor lidstaten ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld?
De DAC vormt de basis voor het uitwisselen van gegevens en wordt door de Commissie uitgewerkt in technische schema’s. Daarin wordt onderscheid gemaakt in gegevens waarvan levering verplicht is en gegevens waarvan levering optioneel is. Tevens wordt van gegevens bepaald in welk formaat (cijfers en/of letters, lengte) deze moeten worden aangeleverd. Er bestaat voor de lidstaten dus weinig ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld.
Klopt het dat veel uitgewisselde gegevens onbruikbaar zijn? Zo ja, hoe komt dat? Is er verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de uitgewisselde gegevens?
Nee, dat klopt niet. Over het algemeen zijn de uitgewisselde gegevens bruikbaar, zeker als in elk geval naam en geboortedatum van de belastingplichtige meegeleverd worden. Er is wel verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de gegevens, hetgeen verschillende oorzaken kan hebben.
Iedere lidstaat heeft zijn eigen taal en letterschrift (bijvoorbeeld cyrillisch schrift). Namen en adressen zijn in de interne systemen binnen de lidstaten opgenomen in hun eigen letterschrift en worden in de schema’s opgenomen volgens een basis alfabetcodering. Onjuist gebruik of afwijking van specificaties en de gebruikte tekenset (denk aan accenten, umlauts, cedilles en Scandinavische ligaturen) kan de identificatie van belastingplichtigen bemoeilijken. Een fiscaal identificatienummer (TIN) zonder een correcte naam of correct adres is niet voldoende om de belastingplichtige te identificeren.
Daarnaast kennen adresgegevens in lidstaten verschillende samenstellingen en dit leidt tot verschillende vastleggingen in de schema’s. Ook dit kan het identificatieproces bemoeilijken.
Voor de overige (open) tekstvelden moet de Engelse taal worden gebruikt. Bij het vertalen van de nationale taal naar de Engelse taal komt het voor dat bruikbare nuance verdwijnt.
Klopt het dat vaak basale gegevens ontbreken, zoals het fiscaal identificatienummer? Zo ja, hoe komt dat?
Nee, basale gegevens zijn verplicht mee te leveren. Het fiscaal identificatienummer (TIN) van het fiscale woonland ontbreekt niet, het is bij de uitwisseling van de inkomenscategorieën onder DAC1 geen basaal gegeven. In de gegevenslevering onder DAC2 wordt wel het buitenlandse TIN meegeleverd, omdat dit door de financiële instellingen wordt uitgevraagd bij hun cliënten.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het hebben van het fiscaal identificatienummer niet zonder meer een garantie dat de belastingplichtige geïdentificeerd kan worden.
Hoe zorgt u ervoor dat gegevens die door Nederland worden uitgewisseld wel bruikbaar zijn voor andere lidstaten?
Voor DAC1 en DAC3 probeert de Nederlandse belastingdienst de schema’s voor de uitwisseling zo volledig mogelijk te vullen met de beschikbare informatie. Vóór het verzenden worden controles uitgevoerd of de opgenomen gegevens voldoen aan de gestelde specificaties.
Of de gegevens (DAC2 en DAC4) die door de informatiehouders worden aangeleverd altijd correct zijn, is meestal niet te zien. Indien er gegevens ontbreken dan wordt de verstrekker van de gegevens daarop geattendeerd en gevraagd de informatie aan te vullen. Indien lidstaten feedback geven op de door Nederland verstrekte informatie, dan wordt bij een volgende levering van gegevens voor zover mogelijk rekening gehouden met deze feedback.
Klopt het dat lidstaten tussen de 50 en 70 miljard euro per jaar aan vennootschapsbelasting mislopen door belastingontwijking? In hoeverre kan verbeterde gegevensuitwisseling eraan bijdragen belastingontwijking te verminderen?
In algemene zin is het moeilijk om de misgelopen belastinginkomsten door belastingontwijking in te schatten. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal. Daar komt bij dat lidstaten complexe en uiteenlopende vennootschapsbelastingstelsels hanteren waardoor de misgelopen vennootschapsbelasting moeilijk te berekenen is. Ook bij de genoemde inschatting zijn aannamen gedaan. Verder is voor de berekening gebruik gemaakt van gegevens uit de jaren 2009–2013. In de tussentijd heeft het kabinet veel gedaan om belastingontwijking tegen te gaan. De uitwisseling van gegevens is een belangrijk instrument dat het kabinet hierbij inzet. Het verbeteren van de gegevensuitwisseling zal altijd leiden tot het voorkomen van belastingontwijking. Een goed voorbeeld hiervan zijn de mandatory disclosure rules (DAC6) die sinds 1 januari 2021 van kracht zijn gegaan (de informatie die vanaf dan geleverd moet worden gaat terug tot 25 juni 2018). Deze regels verplichten intermediairs en/of belastingplichtigen potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden bij de Belastingdienst. Door deze en andere relevante gegevens uit te wisselen kan belastingontwijking sneller in kaart worden gebracht zodat er waar nodig tijdig en effectief kan worden ingegrepen.
Waarom vallen cryptovaluta niet onder de gegevensuitwisseling? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dit alsnog te regelen?
De cryptovaluta vallen inderdaad nog niet onder de gegevensuitwisseling maar daaraan werkt de Europese Commissie wel, in weer een wijziging van de DAC. Dat zal gebeuren in een volgende wijziging van de DAC, DAC8.
Welke mogelijkheden ziet u om automatische gegevensuitwisseling binnen de EU te verbeteren?
Recent is DAC7 gereedgekomen waarin geregeld is dat digitale platformen verplicht worden fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken aan de belastingdiensten en dat deze gegevens worden uitgewisseld tussen de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 oktober 2020.3 In DAC7 is tevens een aantal wijzigingen meegenomen om de werking van de DAC te verbeteren. Met deze wijzigingen zal naar verwachting aan een groot deel van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer tegemoet worden gekomen.
Bent u bereid om zich in te spannen voor volledige publieke country-by-country reporting, zodat iedereen kan controleren of bedrijven geen belasting ontwijken?
Het publiek maken van landenrapporten door multinationals, bijvoorbeeld door deze als bijlage op te nemen bij de jaarrekening, kan een effectief middel zijn om fiscale transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld over verschillende landen. Nederland is dan ook voorstander van publieke country-by-country reporting. Gezien het belang om openbare CbC rapportage in internationaal verband te regelen zet het kabinet zich in om tot afspraken in internationaal verband te komen om dit te bereiken.
Het bericht ‘Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst’. |
|
Judith Tielen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen (zzp'ers en anderen) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2021 hebben gekregen? En kunt u aangeven hoeveel mensen in 2018, 2019 en 2020 gebruik hebben gemaakt van de betalingskorting?
In 2018 hebben in totaal 1.584.497 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 839.976 gevallen (53%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2019 hebben in totaal 1.581.391 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 846.368 gevallen (54%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2020 hebben in totaal 1.549.163 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 885.365 gevallen (57%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2021 hebben tot nu toe 1.245.551 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Klopt het dat al deze Nederlanders de volgende passage in de brief «voorlopige aanslag 2021» hebben staan: «Betaling in één keer. Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM). Deze korting mag u aftrekken van het te betalen bedrag volgens de aanslag. Maar alleen als u ons op tijd betaalt. Zorg er dus voor dat het te betalen bedrag min de korting op 28 februari 2021 op ons rekeningnummer staat.»?
Dat klopt, met uitzondering van het woord «ons» in de zin «Maar alleen als u ons op tijd betaalt». De berekening van het bedrag aan betalingskorting dat bij «PM» wordt ingevuld, volgt uit een berekening waar het percentage van de invorderingsrente deel van uitmaakt.
In de loop der jaren is de tekst op hoofdlijnen gelijk gebleven. Wel wordt er tegenwoordig meer uitgelegd. Sinds 2019 is de geciteerde passage opgenomen in de bijlage «betaalinformatie» bij de brief Voorlopige aanslag.
Klopt het dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente als een van de «coronamaatregelen»? Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen dit niet toe te lichten in de brief «voorlopige aanslag 2021»?
Het klopt dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente. Vanwege de COVID-19-crisis heeft het kabinet het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd naar 0,01%. Dit om uitstel van betaling van belastingschulden voor ondernemers mogelijk te maken zonder dat deze ondernemers hierbij worden geconfronteerd met hoge rentelasten. Het kabinet acht de maatregel van uitstel van betaling van belastingschulden en de daaraan gekoppelde verlaagde invorderingsrente van groot belang voor het tijdelijk wegnemen van extra lasten voor ondernemers.
Bij de brief «Voorlopige aanslag 2021» zit een bijsluiter waarin onder andere is aangegeven dat het wettelijk percentage van de betalingskorting door de maatregelen die ingevolge de COVID-19-crisis zijn genomen, is teruggebracht van 4% naar 0,01%. Dit is inherent aan het verlaagde percentage invorderingsrente (zie ook het antwoord op vraag 6). Voor meer informatie op dit punt verwijst de bijsluiter naar de website van de Belastingdienst.2 Daarmee is de verlaagde betalingskorting voor de ontvangers van de brief wel toegelicht, maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen de bijsluiter van de brief leest, waardoor het lage bedrag aan betalingskorting verbazing heeft gewekt. Zeker in die gevallen waar de betalingskorting nog maar 1 euro betrof. Het was beter geweest meteen in de tekst, na de zin «Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM)» aan te geven waarom de betalingskorting dit jaar lager is dan normaal. We nemen deze les mee bij volgende brieven over dit onderwerp. Meer in het algemeen geldt dat we blijven kijken hoe we (de communicatie rond) de voorlopige aanslag kunnen verbeteren.
Herkent u de signalen dat eerdergenoemde passage zonder nadere toelichting bij onder anderen ondernemers of gepensioneerden irritatie opwekt? Deelt u, achteraf bezien, de opvatting dat de Belastingdienst met een korte toelichting over de oorsprong van de betalingskorting al enige irritatie had kunnen wegnemen?
Ja, ik deel de opvatting dat een korte toelichting in de brief zelf, naast de bijsluiter, beter was geweest. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt voor het berekenen van de betalingskorting het percentage gebruikt dat geldt voor de invorderingsrente? Is dit wettelijk vastgelegd? Zo ja, waarom en in welke wet? Zo nee, welke ruimte bestaat er voor de Belastingdienst om de berekeningsmethode van de betalingskorting los te koppelen van de berekeningsmethode van de invorderingsrente? Waarom wordt dit wel of niet wenselijk geacht? Welke stappen zijn nodig om de betalingskorting te verhogen naar een vergelijkbaar percentage als de vorige jaren?
Belastingschuldigen die een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in termijnen mogen betalen maar kiezen voor betaling in één keer (vóór de eerste betaaldatum), hebben recht op een betalingskorting. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente. Deze koppeling is wettelijk geregeld in artikel 27a, derde lid, van de Invorderingswet 1990.
Omdat de koppeling tussen de betalingskorting en het percentage in rekening te brengen invorderingsrente wettelijk is vastgelegd, heeft de Belastingdienst geen ruimte om de berekeningsmethode van de betalingskorting hiervan los te koppelen. Bij het realiseren van de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente naar 0,01% is in de memorie van toelichting gewezen op deze koppeling en de consequentie van het verlagen van de invorderingsrente voor de betalingskorting.3 Hierbij is erkend dat de verlaging van de invorderingsrente een ongunstig effect heeft voor het bedrag dat aan betalingskorting kan worden ontvangen. Uitvoeringstechnisch was het niet mogelijk het percentage betalingskorting níet te laten meebewegen met het percentage voor de te rekenen invorderingsrente. De huidige wijze van het berekenen van de betalingskorting is in de systemen opgenomen en aanpassing hiervan vergt dan ook een systeemwijziging. Een dergelijke systeemwijziging zou niet eerder mogelijk zijn dan per 1 januari 2023. Het belang om ondernemers in deze crisis in staat te stellen zonder hoge rentelasten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingschulden werd door het kabinet dermate groot geacht dat tot de verlaging van het percentage invorderingsrente is overgegaan.
Vooralsnog is besloten dat per 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente, en daarmee ook de betalingskorting, teruggaat naar 4%.
Wat is de reden dat het percentage betalingskorting gekoppeld is aan de invorderingsrente en niet aan de belastingrente? Wat zijn de (financiële) gevolgen als de betalingskorting inderdaad gekoppeld wordt aan de belastingrente? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de Belastingdienst? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de belastingbetaler?
Sinds de inwerkingtreding van de betalingskorting maakt men gebruik van de invorderingsrente voor het berekenen van de hoogte van de betalingskorting.4 De betalingskorting is een (door de Belastingdienst) uit te betalen bedrag dat direct kan worden verrekend met de te betalen belasting op de belastingaanslag waarop de korting betrekking heeft.5 De betalingskorting hangt dus, net als de invorderingsrente, samen met de inning (of «incasso») van belasting. De belastingrente daarentegen hangt samen met de heffing (of «het opleggen van aanslagen») van belasting. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat de betalingskorting aansluit bij het percentage voor de invorderingsrente en niet bij het percentage voor de belastingrente. Los van het voorgaande zal het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk zijn om de betalingskorting op korte termijn te koppelen aan het percentage belastingrente. Zie ook het antwoord op vraag 6.
De aangifte tegen de voorzitter van SchuldenLabNL wegens witwaspraktijken. |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie onderzoek doet naar de rol van oud-minister van Financiën Zalm toen u besloot deze tot voorzitter van SchuldenLabNL te benoemen?1
Het SchuldenlabNL is een onafhankelijk stichting die is opgericht door de heer Zalm. Diverse private en publieke organisaties, waaronder gemeenten, uitvoeringsorganisaties, banken, verzekeraars en departementen werken samen om bewezen effectieve schuldenaanpakken landelijk op te schalen. Het kabinet heeft geen enkele bemoeienis met het benoemen van de heer Zalm als voorzitter alsmede met de benoeming van andere leden van het bestuur van SchuldenlabNL. Zij ontvangen geen vergoedingen van het Rijk. Ik heb begrepen dat het bestuur van SchuldenlabNL onbezoldigd is. Wel werkt Toeslagen samen met publieke en private partijen met expertise op het gebied van schuldhulpverlening, zoals SchuldenlabNL. Dit soort samenwerking is voor Toeslagen zeer waardevol.2
Zal een daadwerkelijke vervolging door het OM gevolgen hebben voor diens aanstelling?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kwam u bij het idee om een oud-bankdirecteur tot «boegbeeld» van de schuldhulpverlening te maken? Is het voor u bezwaarlijk geweest dat banken enkel en alleen bestaan om te verdienen aan schulden, gemaakt door burgers en bedrijven, en dat hun directeuren er dus baat bij hebben dat burgers schulden aangaan? Zo ja, waarom heeft u dan toch de keuze op hem laten vallen? Zo nee, welke criteria hanteert u dan voor het aanstellen van «boegbeelden» van maatschappelijk zeer grote problemen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke vergoedingen ontvangen de voorzitter en andere leden van SchuldenLabNL?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft om de oud-minister van Financiën die de privatisering van talrijke overheidsorganisaties finaliseerde boegbeeld te maken van de schuldenindustrie, terwijl deze voormalige publieke organisaties de grootste schuldeisers van het land zijn?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven, is SchuldenlabNL een onafhankelijke stichting.
Deelt u de mening dat u geen «oproep» aan deze schuldeisers hoefde te doen om soepel om te gaan met de schulden van gedupeerden in de toeslagenaffaire als deze privatisering nooit had plaatsgevonden? Zo ja, denkt u dat het aanstellen van Zalm als voorman van de schuldhulpverlening in het licht hiervan de meest voor de hand liggende is geweest?
Nee die mening deel ik niet. Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Ik ben in gesprek met de publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing.
Had de oproep aan private schuldeisers voorkomen kunnen worden als het neoliberale privatiseringsbeleid niet was gevoerd doordat de Nederlandse staat, net als bij de Belastingdienst, had kunnen besluiten schulden af te schrijven?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen op het moment dat private schuldeisers niet meewerken, of het nu om de toeslagen of om andere schulden gaat? Hoe gaat u in het bijzonder om met de rol van financiële instellingen als deze niet voldoen aan uw oproep, terwijl deze met miljarden staatssteun zijn geholpen en waardoor oud-minister Zalm een van zijn eerdere baantjes kreeg? Deelt u de mening dat er een grote kans is dat er sprake zal zijn van publieke lasten en private baten?
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Om ervoor te zorgen dat ouders na de herstelbetaling écht een nieuwe start kunnen maken en hierbij snelheid kan worden gemaakt, ben ik in overleg met publieke en private schuldeisers om tot een oplossing voor deze ouders te komen. Zie hiervoor ook de vijfde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 1 februari jl.3
Bent u bereid een meer geloofwaardig voorzitter voor SchuldenLabNL te zoeken?
Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 1 tot en met 4, het kabinet heeft geen rol in de benoeming van het bestuur van SchuldenLabNL.
De gaswinning en het escalerende geweld in Noord Mozambique |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ellende door gaswinning Mozambique»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Cabo Delgado?
In de provincie Cabo Delgado in het noorden van Mozambique vinden sinds oktober 2017 gewelddadige aanslagen plaats door opstandelingen. De extremistische opstandelingen hebben zich sinds begin 2020 geaffilieerd met de Centraal Afrikaanse Provincie van Islamitische Staat (ISCAP). Het aantal aanvallen en de ernst daarvan zijn het laatste jaar toegenomen en de Mozambikaanse veiligheidstroepen slagen er niet in het geweld te stoppen. Voor een nadere duiding van de onveiligheid in Cabo Delgado, wil ik u verwijzen naar mijn brief aan uw Kamer d.d. 3 juli 2020 (Kamerstuk 33 625, nr. 318).
Klopt het dat 570,000 mensen op de vlucht zijn voor het geweld en dat zeker 900,000 mensen te maken hebben met voedseltekorten? Wat onderneemt Nederland om deze groepen te ondersteunen?
In het responseplan2 voor deze al langer lopende crisis meldt het UN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA) dat het aantal intern ontheemden eind vorig jaar was opgelopen tot 530.000. Tegen de 1,3 miljoen mensen hebben behoefte aan noodhulp en bescherming. In Cabo Delgado en de provincies Niassa en Nampula worden meer dan 900.000 mensen bedreigd door ernstige voedselonzekerheid als gevolg van conflict, ontheemding, cyclonen en klimaatschokken.
In 2020 stelde OCHA-middelen beschikbaar voor humanitaire hulp uit het Central Emergency Response Fund (CERF) voor activiteiten van onder meer WFP, UNICEF, UNFPA en IOM in de regio. Nederland is éen van de vijf grootste donoren van het CERF (bijdrage in 2020: EUR 87 miljoen). In lijn met de nota «Mensen Eerst!» (2019) is die bijdrage voorspelbaar en ongeoormerkt. OCHA kan zo tijdig opereren daar waar de noden het hoogst zijn. ECHO, de noodhulporganisatie van de Europese Commissie stelt eveneens geld beschikbaar voor humanitaire activiteiten in Noord-Mozambique.
Welke invloed oefent Nederland uit om het geweld in Cabo Delgado een halt toe te roepen en toegang voor hulpverleners en journalisten mogelijk te maken?
Nederland spreekt zowel bilateraal, als via de Europese Unie, de autoriteiten in Mozambique aan op de verslechterende veiligheidssituatie in Cabo Delgado. Daarbij worden zorgen uitgesproken over de steeds verder escalerende situatie, het geweld tegen de burgerbevolking en wordt steevast het belang benadrukt van het respecteren van mensenrechten en verbeterde toegang tot dit gebied voor internationale hulporganisaties en de pers. Nederland en de EU vragen ook aan buurlanden als Zuid-Afrika zich in te spannen dit conflict op te lossen. Zo heeft Minister Blok in zijn gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Zuid-Afrika, Naledi Pandor, op 10 december 2020, de situatie in Cabo Delgado besproken. Ook wordt gepoogd de regionale organisatie SADC (Southern African Development Community) te betrekken bij het zoeken naar een oplossing in dit conflict. Binnenkort staat het onderwerp weer op de agenda van ministerieel overleg tussen de EU en SADC.
De Portugese Minister van Buitenlandse Zaken, Santos Silva, bezocht als gezant van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell van 20 tot 21 januari jl. Mozambique om de mogelijkheden tot ondersteuning van de Mozambikaanse overheid te verkennen. Ook vindt er momenteel een virtuele «fact finding»-missie van EU-experts plaats. Het bezoek en de missie brengen in kaart hoe de EU een bijdrage kan leveren aan het terugbrengen van vrede en stabiliteit in Cabo Delgado. De uitkomsten daarvan zullen in Europees verband worden besproken. Nederland zal daarbij blijven pleiten voor een integrale benadering, waarbij zowel de veiligheidsdimensie wordt geadresseerd, als ook de humanitaire- en ontwikkelingsdimensie aandacht krijgen.
Hoe staat het met het Multi-Stakeholder Platform (MSP) voor Cabo Delgado, waar u naar verwees in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen?2 Welke resultaten zijn tot dusverre bereikt?
Het Multi Stakeholder Platform (MSP) is opgericht om inclusieve en duurzame ontwikkeling in Cabo Delgado te bevorderen. Momenteel hebben meer dan 80 organisaties vanuit de publieke sector, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en de donorgemeenschap zich bij dit platform aangesloten. In werkgroepen wordt samenwerking bevorderd op het gebied van ruimtelijke ordening, handelscorridor-ontwikkeling, financiering voor het lokale midden- en kleinbedrijf en lokale capaciteitsopbouw. Het MSP organiseert webinars en debatten met het maatschappelijk middenveld en levert technische assistentie. Sinds de oprichting van het MSP zijn studies uitgebracht, databases opgezet en innovatieve concepten ontwikkeld, zoals recent een COVID19-garantiefaciliteit voor het midden- en kleinbedrijf.
Welke resultaten heeft het nieuwe regionale overheidsagentschap geboekt? In hoeverre ziet u mogelijkheden voor een snelle en significante verbetering van inclusieve ontwikkeling in de provincies Cabo Delgado, Nampula en Niassa om te voorkomen dat het geweld zich verder verspreid? Op welke wijze draagt Nederland daar aan bij?
Eén van de prioritaire taken van het Integrated Development Agency of the North (ADIN), het regionale overheidsagentschap, is het verlenen van humanitaire hulp en herhuisvesting voor ontheemde gezinnen in Cabo Delgado. Verder vormen bevordering van voedselzekerheid, onderwijs, gezondheid, economische ontwikkeling en de ontwikkeling van infrastructuur de kern van het mandaat van het agentschap. ADIN heeft daarnaast als doel opleidings- en werkgelegenheidskansen voor jongeren te creëren om rekrutering van jongeren door gewapende groepen te voorkomen.
De internationale gemeenschap in Mozambique, inclusief Nederland, heeft vanaf het begin haar steun uitgesproken voor het werk van ADIN. Helaas verloopt de opstartfase stroef en heeft het nog geen concrete resultaten opgeleverd. ADIN werkt momenteel een strategie uit met assistentie van de internationale gemeenschap. Zodra ADIN zijn plannen heeft uitgewerkt zal Nederland bezien of en zo ja, welke concrete bijdrage daaraan geleverd kan worden.
Deelt u de strekking van het artikel in het Nederlands Dagblad dat de gasvondsten een rol hebben gespeeld in het ontstaan van het geweld en in het voortduren van het geweld?
De grondoorzaken van het geweld in Cabo Delgado zijn complex. Werkloosheid en analfabetisme zijn hoog en veel mensen leven onder de armoedegrens. Het centraal bestuur is zwak en er is veel georganiseerde misdaad, met name actief in mensen-, drugs- en grondstoffensmokkel. Het gevoel van onvrede richting de overheid in algemene zin en richting een regering die tweeduizend kilometer zuidwaarts zit lijkt dan ook een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan en voortduren van het geweld. Het feit dat de gasvelden al in 2011 zijn ontdekt maar dat tot nu verbetering van de leefomstandigheden is uitgebleven, kan hier aan bijdragen.
En zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, handelen sommigen (ook) uit ideologische motieven. Daar toegang tot het gebied zeer beperkt is en er veel misinformatie wordt verspreid is het voor de internationale gemeenschap moeilijk goede en geverifieerde informatie te krijgen over de motieven van de opstandelingen.
Bent u bekend met de termpresource curse, een grondstoffenvloek die zich al manifesteert voordat de grondstoffen überhaupt worden gewonnen? In hoeverre acht u deze term van toepassing op de situatie in Mozambique?
Ik ben bekend met de term pre-source curse. Sommige factoren uit de definitie van deze term spelen ook een rol in Mozambique. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 7, zijn de grondoorzaken van het conflict complex en zeker niet alleen terug te voeren op een grondstoffenvloek. Zorgen over de ontwikkeling van de grondstoffenwinning maken wel deel uit van de problematiek. Zo is de nationale budgettering een zwak punt in de besluitvormingsketen van de extractieve industrie in Mozambique. Vooruitlopend op toekomstige gasinkomsten heeft de regering in snel tempo leningen aangetrokken. Er is nog veel onzekerheid op welke termijn de daadwerkelijke exploitatie van de gasvoorraden gaat starten. De aanleg van de infrastructuur heeft veel vertraging opgelopen.
Deelt u de zorgen geuit in het hoofdartikel «Hele dorpen in Mozambique op de vlucht voor geweld» over de gevolgen van het gasproject op mensenrechten en milieu?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat onderneemt Nederland om deze negatieve gevolgen te verhelpen?
Het kabinet deelt de zorgen omtrent de verslechterde humanitaire en veiligheidssituatie in Cabo Delgado, het toenemend aantal ontheemden en het escalerende geweld. De grondoorzaken van het geweld en de mensenrechtenschendingen in de regio zijn, zoals in het antwoord op vraag 7 toegelicht, complex, waarbij de aanwezigheid van het gasproject en de vooruitzichten op gasinkomsten ook een rol kunnen spelen, maar zeker niet de enige reden zijn. De projectsponsoren zelf, geleid door Total, nemen binnen de verantwoordelijkheden die ze hebben, verschillende maatregelen om risico’s op het gebied van milieu en mensenrechten, waaronder herhuisvesting, te mitigeren. Op het gebied van de veiligheid is het hierbij grotendeels afhankelijk van de bescherming door de Mozambikaanse overheid (politie en leger).
Het kabinet verwacht van bedrijven, ook van de bedrijven genoemd in het artikel, dat zij zich houden aan hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights. Het kabinet bevordert dit onder andere door de IMVO (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) richtlijnen onder de posten te verspreiden, die hen vraagt bewustwording met betrekking tot IMVO te creëren bij het bedrijfsleven en door de 90% doelstelling te bevorderen middels het voeren van een campagne. Het kabinet wil dat 90% van alle grote bedrijven uiterlijk in 2023 aangeeft zich aan de OESO-richtlijnen te houden (90%-doelstelling).
Met het nieuwe IMVO-beleid, dat op 16 oktober jl. is gepubliceerd, zet het kabinet in op een verplichting voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de internationale richtlijnen. Idealiter komt deze verplichting er op Europees niveau, om zo de impact van beleid en het gelijke speelveld te vergroten.
Klopt het dat Nederland via haar exportkredietverzekeraar Atradius DSB van plan is steun te geven aan het gasproject? Welke bedrijven en/of financiële instellingen hebben deze steun aangevraagd? Hoe ziet deze steun er uit en wat is de waarde van het te verzekeren project(en) en transacties?
Middels de Exportkredietverzekering (ekv) verzekert de Staat het kredietrisico uit hoofde van een projectlening ten behoeve van financiering van Nederlandse exportcontracten. Daarnaast kan de Staat de risico’s verzekeren die Nederlandse exporteurs zelf lopen. De banken en exporteurs betalen hier premie voor. Er is dus geen sprake van geldstromen, bijvoorbeeld in de vorm van subsidies of investeringen, van de Staat naar het gasproject.
In het kader van het gasproject in Mozambique heeft Atradius DSB een verzekeringsaanvraag onder de exportkredietverzekering ontvangen en inmiddels ook een dekkingstoezegging aan de aanvragende partijen uitgereikt. Informatie over welke bedrijven en/of financiële instellingen dit betreft en voor welke te verzekeren bedragen kan echter nog niet met uw Kamer gedeeld worden omdat de verzekeringspolissen nog niet zijn afgegeven. Dergelijke informatie is daardoor bedrijfs- en concurrentiegevoelig. Dit is standaardprocedure binnen het ekv-beleid. Zodra sprake is van een polisverstrekking zal de transactie op de website van Atradius DSB worden gepubliceerd.
Welke maatregelen nemen Total en betrokken Nederlandse bedrijven om het project zelf te beveiligen nu het geweld escaleert? Welke maatregelen nemen Total en betrokken Nederlandse bedrijven om de veiligheid van de bewoners van het gebied te beschermen, meer specifiek de bewoners die voor het project zijn geherhuisvest?
De Staat verzekert, conform het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering, geen transacties die onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengen. Dit betreft ook de bewoners van de projectomgeving en specifiek de geherhuisveste bewoners. Het project wordt gemonitord en alle mogelijke nadelige gevolgen zullen, voor zo ver ze binnen de bevoegdheid van de projectpartners liggen, conform ons beleid en de geldende internationale richtlijnen, worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd.
Gedetailleerde informatie over de genomen maatregelen kan ik echter niet met u delen, vanwege de veiligheidsrisico’s die de openbaarmaking van dergelijke informatie met zich meebrengt. Wel kan ik uw Kamer mededelen dat de Nederlandse bedrijven niet zelf verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van het project, hiervoor berust de verantwoordelijkheid bij de projectsponsoren, geleid door Total, zelf. Het project beveiligt de betrokken bedrijven (waaronder de Nederlandse bedrijven), zichzelf en de lokale bewoners die als gevolg van het project geherhuisvest zijn, onder meer door het toepassen van meerdere lagen van omheining met bijbehorende detectie/camera installaties. Voorts zijn (onbewapende) externe beveiligingsbedrijven ingehuurd. Voor het overige is het project, zowel op land als op zee, maar ook de bewoners in het gebied rondom het project en in de regio Cabo Delgado afhankelijk van de bescherming door de overheid van Mozambique (politie en leger).
In hoeverre wordt de context van geweld meegenomen in de risicotaxatie en het besluit wel of geen exportkredietverzekering te verlenen?
Een context van geweld wordt altijd, zo ook in het geval van het gasproject in Mozambique, meegenomen in de risicoanalyse van de exportkredietverzekering. Immers, de Staat verzekert geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betreft zowel het projectpersoneel als de lokale gemeenschappen in de projectomgeving. Wanneer er in een project sprake is van een geweldscontext en de mitigerende en/of compenserende maatregelen zijn ontoereikend dan wel afwezig, dan zal de Staat een dergelijke transactie niet in verzekering nemen, dan wel haar invloed aanwenden de situatie te verbeteren.
Bent u het ermee eens dat het voor Atradius DSB en haar cliënt(en) extreem ingewikkeld is om in dit project aan internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) te voldoen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn uw overwegingen om de aanvraag van dit project niet op (I)MVO gronden af te wijzen?
Het betreft een zeer groot en complex project dat gepaard gaat met substantiële risico's op het gebied van milieu, sociaal en vooral veiligheidsterrein. Het project is op basis van de internationale ekv-systematiek ook als een hoog-risico project (categorie-A) geclassificeerd en beoordeeld. Het project ligt in een ecologisch gevoelig gebied met hoge natuurwaarden en de uitvoering van het project brengt mensenrechtenrisico’s met zich mee, waaronder de noodzaak tot herhuisvesting van lokale gemeenschappen. Ook spelen er bredere risico’s in de projectomgeving waar sprake is van armoede en geweld, die buiten de scope van het project vallen.
Voor de mvo-beoordeling van dit project heeft Atradius DSB een uitgebreid milieu en sociaal due diligence proces doorlopen. Samen met andere bij het project betrokken partijen heeft Atradius DSB al sinds 2017 intensief contact met de projecteigenaar, lokale en internationale ngo’s en stakeholders over deze mvo-risico’s en plannen voor mitigerende maatregelen. In deze periode heeft Atradius DSB meerdere bezoeken gebracht aan de projectlocatie om de situatie en de afspraken te beoordelen en hierover met lokale stakeholders in gesprek te gaan.
De mvo-beoordeling van Atradius DSB laat zien dat de belangrijkste milieu en sociale risico’s, die liggen op het gebied van herhuisvesting, biodiversiteit, en water- en bodemkwaliteit zoveel mogelijk worden beperkt door het nemen van mitigerende maatregelen. Dit betreft onder andere de volgende maatregelen:5 de te herhuisvesten huishoudens worden niet alleen fysiek en financieel gecompenseerd, de plannen voorzien in een verbetering van hun levensstandaard,6 blijvende aandacht voor consultatie met stakeholders tijdens de looptijd van het project door de oprichting van een NGO Commissie, op initiatief van Atradius DSB, die het hele herhuisvestingstraject volgt en7 milieueffecten van werkzaamheden op de biodiversiteit, het water, de waterbodem en het geluid worden tijdens de werkzaamheden zoveel als mogelijk beperkt op basis van de laatste stand van de techniek en uitgevoerde studies.
De mvo-beoordeling is uitgevoerd met een grote groep andere exportkredietverzekeraars en de African Development Bank met ondersteuning van onafhankelijke consultants op diverse vakgebieden. De conclusie van de mvo-beoordeling is dat, met de genomen compenserende en mitigerende maatregelen, het project voldoet aan de nationale wet- en regelgeving en relevante internationale IMVO-standaarden waaronder de IFC Performance Standards, de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en specifiekde IFC Environmental Health and Safety Guidelines.
Alle afspraken worden tijdens de looptijd aan de hand van een Environmental and Social Action Plan gemonitord door een onafhankelijke consultant en alle bij het project betrokken partijen waaronder Atradius DSB. Waar nodig worden plannen, acties en maatregelen bijgesteld tijdens de uitvoering van het project. Dit alles maakt dat ondanks de complexiteit er vertrouwen is dat de projecteigenaar het project op een goede manier zal uitvoeren volgens de internationale standaarden.
Hoe ziet u deze aanvraag in het licht van de Sustainable Development Goals?
Het Mozambique LNG project vindt plaats in een zeer arm, achtergebleven regio in Mozambique. Door onderhavig project kan juist deze regio een grote ontwikkeling doormaken waarbij onder andere de armoedesituatie, educatie, technische ontwikkeling, gezondheidsvoorzieningen aanzienlijk kunnen verbeteren. Hierdoor is de verwachting dat het project een bijdrage zal leveren aan de Sustainable Development Goals (SDGs). De sociale investeringen die het project inmiddels heeft uitgevoerd en de duizenden lokale arbeidskrachten die reeds in dienst zijn van het project voor de constructiefase zijn hier al voorbeelden van.
Deelt u de mening dat grote olie- en gasprojecten in Afrikaanse landen het bereiken van de SDGs vaak hebben ondermijnd in plaats van daar aan te hebben bijgedragen? Zo ja, waarom denkt u dat de situatie in Mozambique anders zal zijn? Zo nee, in welke Afrikaanse landen is de ontwikkeling van de olie- en gassector een motor van inclusieve ontwikkeling gebleken?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van Van Raan (2021D03134) ben ik bekend met analyses van olie- en gasprojecten in Afrikaanse landen, die laten zien dat deze projecten zeker niet in alle gevallen hebben bijgedragen aan duurzame en inclusieve economische en sociale ontwikkeling. Ook bij de ontwikkeling van de gasvelden in Mozambique liggen er risico’s, maar ook kansen voor het bereiken van de SDGs. Multilaterale financiële instellingen zoals de Wereldbank en het IMF ondersteunen landen als Mozambique door hen de benodigde technische assistentie te bieden om met deze risico’s om te gaan.
De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Peter Kwint , Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
Het bericht ‘Voorstel: “Track & Trace” voor de Belastingdienst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voorstel: «Track & Trace» voor de Belastingdienst»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u zich in de situatie dat met enige regelmaat stukken naar de Belastingdienst worden gestuurd en daar wel aankomen maar vervolgens onvindbaar zijn of dat het lange tijd duurt voordat een contactpersoon wordt gekoppeld aan een vraag van een belastingplichtige? Zo nee, waar baseert u dat op en wilt u daarmee ook reageren op de in het artikel aangehaalde opinie?
Ja, deze voorbeelden zijn helaas bekend. Ik ben mij bewust van de impact bij burgers, bedrijven en intermediairs wanneer een poststuk zoekraakt of vertraagd is. Ik zie de noodzaak van en ben bereid om te investeren in een breed toepasbare oplossing bij de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende enquêtes onder leden van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB) die keer op keer uitwijzen dat de bereikbaarheid van de Belastingdienst niet voldoende is, waarbij de grootste ergernis is dat brieven niet aankomen of zoekraken, onduidelijk is door wie de brieven behandeld worden en er niet altijd duidelijkheid is over de afhandeltermijnen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de onduidelijkheid over onvindbare stukken zowel aan de kant van de klant als van de Belastingdienst onnodig veel tijd en capaciteit kost? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ja, die mening deel ik.
Heeft u wel eens gesprekken gevoerd met particuliere bedrijven waar «track & trace» een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering is en waarbij klanten (zowel particulier als zakelijk) een bestelling of andere dienstverlening precies kunnen volgen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst voert gesprekken met externe partijen over een systeem als track & trace. Momenteel loopt er onderzoek binnen de Belastingdienst naar de verdere mogelijkheden van een systeem als track & trace. In het tweede kwartaal worden de resultaten van het onderzoek met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat een «track & trace» bij de Belastingdienst een zeer werkbaar en efficiënt middel kan zijn om procedures en afhandeling te bespoedigen en de doorlooptijden kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een systeem als track & trace bij de Belastingdienst kan bijdragen aan een ordentelijke stukkenstroom en daarmee procedures en afhandeling te bespoedigen. Ik acht het van groot belang dat stukken tijdig worden behandeld. In de massaliteit van de stukkenstroom bij de Belastingdienst gaat percentueel en in aantallen verreweg het meeste goed. Maar ook om het laatste deel dat niet goed gaat te verbeteren, lopen er diverse trajecten.
Bent u bereid om een systeem van «track & trace» te introduceren, te beginnen met een tweetal pilots, waarbij een pilot is gericht op het onderdeel particulier en een pilot op het onderdeel zakelijk, bijvoorbeeld «vooroverleg mkb»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer voor het verkiezingsreces informeren over de opzet van de pilots?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven: er lopen verschillende trajecten binnen de Belastingdienst die de mogelijkheden onderzoeken voor het invoeren van een systeem als track & trace en het uitbreiden van bestaande functionaliteiten om stukken te volgen. Ik neem uw voorstel voor het uitvoeren van deze pilots mee in de planvorming.
Het bericht ‘Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren» op de website van RVO.nl?1
Ik ben bekend met de link die u meestuurt van de algemene website van RVO over de subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren. Ik weet niet op welk bericht u precies doelt. RVO werkt de teksten op deze website regelmatig bij.
Klopt het dat het jaarbudget voor het jaar 2021 1.108.000 euro is voor nieuwe elektrische personenauto’s?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Klopt het dat met dit bedrag 277 nieuwe elektrische personenauto’s fiscaal gestimuleerd worden? Zo nee, hoeveel auto’s wel?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Hoeveel aanvragen voor nieuwe elektrische personenauto’s heeft RVO op 4 januari 2021 ontvangen?
RVO heeft op 4 januari 2021 in totaal 312 aanvragen voor nieuwe elektrische personenauto’s ontvangen.
Klopt het dat deze regeling bij opening op 4 januari 2021 ruimschoots overtekend is? Wat vindt u hiervan?
Het totale jaarbudget voor nieuwe elektrische personenauto’s bedraagt € 14.400.000,– in 2021 (3.600 auto’s) en € 10.000.000,– in 2020 (2.500 auto’s). Nadat het budgetplafond van 2020 voor nieuwe EV’s op 8 juli 2020 was bereikt (zie ook antwoorden op eerdere Kamervragen2 hierover), konden op grond van de oude regeling aanvragen ten laste van het verplichtingenbudget van 2021 al worden ingediend. Deze aanvragen kwamen op de zogenaamde «doorschuifstapel» ter uitbetaling in 2021. Het kabinet heeft op 16 oktober 2020 de regeling op dit punt gewijzigd en als gevolg daarvan is het doorschuiven van nieuwe aanvragen naar een volgend kalenderjaar per 29 oktober 2020 voortaan niet meer mogelijk zodra het jaarplafond in het betreffende kalenderjaar is bereikt3. Dit om elk jaar particulieren de mogelijkheid te bieden om in aanmerking te komen voor subsidie voor een nieuwe elektrische personenauto. Van de in totaal € 14.400.000,– budget resteerde eind oktober 2020 aanvankelijk nog € 1.108.000,–. De beoordeling van de op 4 januari 2021 ingediende aanvragen is inmiddels afgerond. Op 13 november 2020 is uw Kamer middels de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg Duurzaam Vervoer4 geïnformeerd over het feit dat als gevolg hiervan het subsidiebudget voor 2021 voor particuliere nieuwe EV’s snel bereikt zou worden.
Klopt het dat het subsidiebedrag wordt toegekend op basis van loting? Zo ja, klopt het dat RVO 13 weken nodig heeft om deze loting en toewijzing van de subsidie uit te voeren? Kunt u toelichten waarom dit ruim drie maanden moet duren?
Nee. Bij deze subsidieregeling geldt dat wie het eerst komt, het eerst maalt. Het klopt wel dat indien er op de dag dat het subsidieplafond is bereikt er meer dan één volledige aanvraag is ontvangen, de onderlinge rangschikking wordt vastgesteld door middel van loting (dit is vastgelegd middels artikel 1.6 lid 3 van de subsidieregeling5). Dit is dus alleen het geval op de dag dat het plafond wordt bereikt. Dit leek aanvankelijk voor 4 januari 2021 het geval. Uit de beoordeling van de in begin januari ingediende aanvragen is inmiddels gebleken dat er nog beperkte vrijval van middelen is waardoor nieuwe aanvragen nog worden opgepakt. De maximale termijn die voor het beoordelen staat, bedraagt 13 weken, weken, dit is een standaardtermijn volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. RVO streeft ernaar dit -zo mogelijk- sneller te doen, om aanvragers daarmee zo snel mogelijk zekerheid te kunnen bieden. RVO is bij de beoordeling echter ook afhankelijk van de snelheid waarmee aanvragers op eventuele informatieverzoeken van RVO reageren.
Kunt u aangeven welk bedrag vorig jaar beschikbaar was voor het stimuleren van nieuwe elektrische personenauto’s? Klopt het dat een groot deel van het budget van het jaar 2021 is gebruikt voor toekenning van de subsidie in 2020? Zo ja, hoe groot was dit bedrag? Hoeveel nieuwe auto’s zijn er in 2020 fiscaal gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare middelen per jaar per categorie (nieuw en gebruikt)?
Hieronder heb ik de in het verslag van een schriftelijk overleg over duurzaam vervoer6 opgenomen verplichtingenreeks op nieuwe en gebruikte elektrische personenauto’s nogmaals weergegeven voor de Subsidie Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP).
Kunt u bevestigen dat de beschikbare middelen aan subsidiebedrag voor zowel de nieuwe als tweedehands elektrische auto’s als jaarbudget beschikbaar blijven en dat de schotten tussen de jaarbudgetten niet worden weggehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 10.
Kunt u bevestigen dat het niet opgebruikte deel van het budget voor tweedehands elektrische auto’s niet wordt overgeheveld naar het budget voor nieuwe elektrische auto’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. Ik kan bevestigen dat ik conform de op 13 november 2020 verzonden beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg Duurzaam Vervoer7 en de motie van het lid Postma over niet schuiven met budget van gebruikte naar nieuwe elektrische personenauto's8 niet voornemens ben om te schuiven met de totaalbudgetten tussen de subsidie voor gebruikte emissievrije voertuigen (100 mln) en de subsidie voor nieuwe emissievrije auto’s (152 mln). Ook worden de schotten tussen de jaarbudgetten van de nieuwe en gebruikte elektrische personenauto’s niet weggehaald.
Het tot ontwikkeling brengen van een tweedehandsmarkt van elektrische personenauto’s is voor mij een belangrijke bouwsteen van het Klimaatakkoord. Daarom vind ik het wenselijk de schotten tussen de totale budgetten te handhaven. Op het ogenblik wordt conform mijn eerdere toezegging9 de regeling geëvalueerd. Deze tussenevaluatie wordt aan de Tweede Kamer aangeboden.
Deelt u de mening dat met het overtekenen van het beschikbare budget het bedrag per nieuw aangeschafte auto te ruim is? Zo nee, waarom niet?
Nee die mening deel ik niet. Bij de totstandkoming van de subsidieregeling en het bepalen van de hoogte van de subsidiebedragen is uitvoerig overleg gevoerd met de sector en betrokken partijen uit het Klimaatakkoord. Ook is de vraag over de hoogte van het subsidiebedrag expliciet voorgelegd in de internetconsultatie van de subsidieregeling10. Daarbij is aandacht geschonken aan de verschillende kosten zoals de aanschaf, afschrijving, belastingen, elektriciteit, onderhoud en verzekering. Naar verwachting is hiermee een goed evenwicht gevonden tussen het bedrag dat in 2020 en 2021 nodig is om particulieren over de streep te trekken om de aanschaf of lease van een elektrische auto in het A, B en C-segment te overwegen aan de ene kant, en de noodzaak om spaarzaam om te gaan met de beperkte beschikbare middelen aan de andere kant. Daarnaast hebben meerdere automerken (o.a. MG, Nissan en Renault) bovenop het subsidiebedrag een aanvullende korting gegeven bij aanvang van de regeling (een financiële en dus geen fiscale maatregel) om consumenten over de streep te trekken.
Het subsidiebedrag per nieuwe auto ligt in Nederland met max € 4.000,– overigens aan de lage kant vergeleken met landen als Frankrijk (max € 7.000,–) en Duitsland (max € 9.000,–).
Deelt u de mening dat de subsidieregeling bedoeld is om de aanschaf van nieuwe elektrische personenauto’s te stimuleren? Zo nee, wat is in uw beleving dan wel het doel van de subsidieregeling?
Ja, ik deel die mening. De Subsidieregeling Elektrische Personenauto’s Particulieren (SEPP) heeft conform de afspraken in het Klimaatakkoord tot doel het stimuleren van de aanschaf en lease van volledig elektrische personenauto’s in de kleinere en compacte middenklasse door particulieren, teneinde de emissie van CO2 te verminderen. Het gaat hierbij dus niet alleen om de nieuwe elektrische personenauto’s maar ook om de gebruikte.
Deelt u de mening dat uitbreiding van het elektrische wagenpark door nieuwverkoop te stimuleren nodig is om het aanbod gebruikte elektrische auto’s uit te breiden zodat deze beschikbaar komen voor mensen met een minder grote beurs? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Om de huidige markt van betaalbare gebruikte elektrische auto’s te laten groeien is nodig dat het aanbod nieuwe elektrische voertuigen toeneemt.
Kunt u toelichten waarom u nieuwe elektrische personenauto’s blijft overstimuleren met een subsidiebedrag van 4.000 euro waardoor er maar 277 auto’s in aanmerking komen voor een subsidie en deze pot ook binnen een dag is opgesoupeerd?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat hier sprake van is, zie mijn eerdere antwoord op vraag 5 en 7.
Kent u het begrip «hand aan de kraan», dat bedoeld is om niet te veel of te weinig uit te geven om een bepaald doel tijdig te realiseren?
Ja, ik ben bekend met de «hand aan de kraan» systematiek11.
Kunt u toelichten waarom het principe van «hand aan de kraan» niet toegepast wordt op de subsidieregeling voor de aanschaf van nieuwe elektrische auto’s?
Eén van de uitgangspunten van «hand aan de kraan» bij het uitvoeren van het in het Klimaatakkoord afgesproken ingroeipad is financiële beheersing. De budgetten van de particuliere subsidieregeling (nieuw en gebruikt) zijn jaarlijks begrensd («op is op»).
Deelt u de mening dat met «de hand aan de kraan» en een halvering van het subsidiebudget (van 4000 naar 2.000 euro) meer nieuwe elektrische auto’s fiscaal gestimuleerd hadden kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet, want een halvering van het subsidiebedrag in 2020 en 2021 voor nieuwe EV’s van € 4.000,– naar € 2.000,– wil niet zeggen dat de vraag naar subsidie evenredig zou zijn gebleven met hetgeen we nu bij € 4.000,– hebben gezien. Daarnaast hebben meerdere automerken (o.a. MG, Nissan en Renault) bovenop het subsidiebedrag een aanvullende korting gegeven bij aanvang van de regeling (een financiële en dus geen fiscale maatregel) om consumenten over de streep te trekken. Als het subsidiebedrag vanuit de overheid te hoog was geweest, had dit geen toegevoegde waarde gehad. Ook is het de vraag of de regeling dan nog effectief is of dat vooral free riders (particulieren die toch al een elektrische auto wilden kopen) nog van de regeling gebruik gaan maken.
Verder is het zo dat in de huidige regeling reeds is voorzien in de verwachte kostendaling van nieuwe elektrische personenauto’s. Het subsidiebedrag voor nieuwe elektrische personenauto’s neemt in verband met de voorspelde kostendaling van batterijen gedurende de looptijd van de regeling af (zie tabel hieronder). RVO monitort de verkooprijzen van nieuwe en gebruikte elektrische personenauto’s. Als deze kostendaling harder of minder hard gaat kunnen de subsidiebedragen met een wijziging van de regeling worden bijgesteld.
Op het ogenblik wordt, zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven, de regeling tussentijds geëvalueerd. Dit gebeurt in samenwerking met het Formule E-team. Daarbij zal ook naar het subsidiebedrag per auto worden gekeken. De evaluatie zal vóór de zomer aan de Kamer worden aangeboden.
Bent u bereid om de subsidieregeling voor de aankoop van nieuwe elektrische personenauto’s vanaf 1 januari 2022 te wijzigen en het subsidiebedrag minimaal te halveren of substantieel te verlagen, zodat er meer mensen gebruik kunnen maken van deze regeling waardoor er meer nieuwe auto’s op de markt komen en daarmee het aanbod van het gebruikte wagenpark op termijn vergroot wordt?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding voor het verlagen van het subsidiebedrag per auto omdat dit naar verwachting ten koste zal gaan van de effectiviteit van de regeling. Zie hiervoor mijn eerdere antwoord op vraag 17. Ik zal uw Kamer informeren over de resultaten van de geplande tussentijdse evaluatie.
De tijdelijke Bbz-compensatieregeling |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoeveel gedupeerde ondernemers hebben een beroep gedaan op de tijdelijke compensatieregeling besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) die afliep op 1 juli 2020 en komt dit aantal overeen met het verwachtte aantal aanvragen?
Er hebben 1169 personen een beroep gedaan op deze compensatieregeling die beperkt was tot personen die in de jaren 2014, 2015 en 2016 gedupeerd waren. De grove inschatting was dat 1000–1500 personen per jaar ervoor in aanmerking zouden kunnen komen. Over 2014, 2015 en 2016 zou het dus om in totaal 3000–4500 personen kunnen gaan.
Uiteindelijk hebben minder personen compensatie aangevraagd dan vooraf begroot en bedraagt het totaalbedrag dat aan gedupeerde ondernemers is uitgekeerd circa € 2,8 miljoen, inclusief rente. De middelen die gemoeid waren met de compensatie waren geraamd op € 5,1 mln per jaar en de uitvoeringskosten op € 0,6 mln per jaar. Voor de regeling was in totaal circa € 15,3 miljoen voor de compensatie begroot en € 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten.
Hoeveel middelen waren begroot voor deze regeling en is het bedrag volledig benut?
Zie antwoord vraag 1.
Is u bekend dat de groep gedupeerde Bbz-ondernemers uit de periode 2010–2014 niet in aanmerking komt voor de compensatieregeling Bbz?
Ja, dat is bekend. Met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is uitvoering gegeven aan een door uw Kamer unaniem aangenomen motie1 om door de problematiek van het zogenoemde «papieren inkomen» gedupeerde ondernemers voor de jaren 2014, 2015 en 2016 te compenseren. Met de keuze om de compensatieregeling uitsluitend voor de berekeningsjaren 2014, 2015 en 2016 te laten gelden, sloot het kabinet aan bij de hiervoor genoemde motie.
In die motie werd ook aangegeven dat de Nationale ombudsman in 2014 vroeg om op korte termijn tot een structurele oplossing te komen voor de problematiek met betrekking tot het papieren inkomen. Deze structurele oplossing is pas per 1 januari 2017 doorgevoerd en geldt enkel voor de berekeningsjaren vanaf 2017. De tussenliggende berekeningsjaren kwamen om die reden in aanmerking voor compensatie.
Is deze groep op een andere wijze gecompenseerd of ondersteund?
Bekend is dat veel gemeenten deze ondernemers destijds hebben ondersteund via de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben zelf aangegeven dat zij dit hebben gedaan, maar precieze (cijfermatige) informatie over het aantal gemeenten die dat hebben gedaan en om hoeveel gevallen dat gaat is niet beschikbaar.
Zijn er andere regelingen waar deze gedupeerde ondernemers een beroep op kunnen doen?
Afgezien van de mogelijkheden van een (persoonlijke) betalingsregeling en de bijzondere bijstand zijn er geen specifieke regelingen waar deze ondernemers gebruik van kunnen maken ter zake van de nadelen voor hun recht op toeslagen als gevolg van het «papieren inkomen».
Op welke wijze hebben gemeenten deze groep ondernemers ondersteund?
Veel gemeenten hebben deze groep ondernemers, zoals hierboven ook is aangegeven, ondersteund door het geven van bijzondere bijstand.
In hoeverre bent u van mening dat deze groep gedupeerde ondernemers net als andere gedupeerde ondernemers in aanmerking had moeten komen voor de tijdelijke compensatieregeling en/of andere ondersteuning en kunt u die positie toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is met de tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 uitvoering gegeven aan een daarover door de Tweede Kamer aangenomen motie. De overweging van de Kamer om deze compensatieregeling te beperken tot de jaren 2014, 2015 en 2016 was dat- nadat de Nationale ombudsman aandacht had gevraagd voor de problematiek van het «papieren inkomen» bij het Bbz – het tot 2017 heeft geduurd voordat het kabinet hiervoor een structurele oplossing heeft geboden.
De tijdelijke compensatieregeling Bbz 2014–2016 is – na verlenging van deze compensatieregeling met nog een extra half jaar op verzoek van de Tweede Kamer – per 1 juli 2020 beëindigd. Uitbreiding van deze regeling is nu niet meer mogelijk. Indien ook verzoeken van voor 2014 gecompenseerd moeten worden, zou dat betekenen dat een nieuwe (wettelijke) compensatieregeling getroffen moet worden.
Het debat over de tijdelijke compensatieregeling, de dilemma’s en de belangenafweging heeft destijds publiek plaatsgevonden in de Tweede Kamer. Mijn ministerie is samen met het Ministerie van Financiën, gemeenten en Belastingdienst graag bereid de onderliggende dilemma’s van juridische en uitvoeringstechnische aard toe te lichten in een technische briefing aan de Tweede Kamer. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heeft in debat met de Eerste Kamer op 23 februari jl. aangegeven, in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, te gaan onderzoeken of een compensatieregeling voor situaties die zich hebben voorgedaan voor 2014 mogelijk is. Ik zal dit samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane oppakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of en hoeveel gedupeerden gebruik zouden willen maken van de compensatieregeling als de regeling wordt uitgebreid voor deze groep?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland in de casus van een Accidental American tegen de Volksbank?1
Ja.
Hoe rijmt deze uitspraak van de rechter met het lopende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar het weigeren van een basisbetaalrekening door banken alleen vanwege het ontbreken van een Tax Identification Number (TIN) en de strijdigheid hiervan met de Europese regelgeving?2
De uitspraak van de rechter gaat over de vraag of het handelen van de genoemde bank in dit individuele geval – betreffende de beëindiging van een bankrelatie, waaronder de opzegging van een reguliere bankrekening – al dan niet rechtmatig is. De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels over de basisbetaalrekening 3. Op basis van signalen die zij heeft ontvangen over het sluiten en blokkeren van «reguliere» bankrekeningen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit is zij een verkennend onderzoek gestart. De AFM heeft aangegeven het FATCA-beleid van banken te onderzoeken en te monitoren en daarbij te kijken of banken de regels omtrent de basisbetaalrekeningen juist naleven. Naar het oordeel van de AFM kunnen banken niet weigeren om een basisbetaalrekening te openen, dan wel geopend te houden, vanwege het enkele feit dat een cliënt met ook de Amerikaanse nationaliteit geen TIN of Social Security Number (SSN) (heeft) verstrekt of een cliënt met «US indicia»4 geen formulier «Bepalen belastingstatus Verenigde Staten» aanlevert. De bank kan dit alleen doen als er sprake is van de weigerings- en beëindigingsgronden die wettelijk zijn verankerd.5 De bank moet dit per individueel geval beoordelen. De AFM heeft aangegeven dat dit standpunt niet in tegenspraak is met de rechterlijke uitspraak van 23 december 2020.6
Klopt het dat:
Voor het oordeel van de rechter in bovengenoemde zaak verwijs ik naar de betreffende uitspraak7.
Indien bovenstaande klopt, wat zegt dit over de route naar een definitieve oplossing voor de Accidental Americans? Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter impliceert dat de geldende wetgeving de door het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en tenuitvoerlegging van de Foreign Account Tax Compliance Act (FATCA-IGA Verdrag) geraakte Nederlanders onvoldoende bescherming biedt en het aan u als leden van het kabinet is om de wetgeving als zodanig te veranderen dat ook Nederlandse Accidental Americans kunnen uitgaan van een rechtvaardigde overheid, die bescherming biedt aan haar inwoners en rekening houdt met de menselijke maat? Bent u voornemens om, al dan niet unilateraal, wetgeving in gang te zetten die de Nederlandse Accidental Americans beschermd tegen de druk die de VS via bankinstellingen op hen uitoefent? Zo nee, waarom niet?
De belastingplicht voor Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit bestaat los van de FATCA Intergovernmental Agreement (IGA) en vloeit voort uit Amerikaanse belastingwetgeving. De rapportageplicht van financiële instellingen (FI’s) vloeit voort uit de (tevens) Amerikaanse FATCA-wetgeving. Internationaal opererende FI’s kunnen ook zonder de FATCA-IGA zich niet aan de rapportageplicht onttrekken. De FATCA IGA creëert deze verplichtingen dus niet maar is gesloten om te bewerkstelligen dat de verstrekking van de bankgegevens plaatsvindt volgens de vereisten van privacybescherming bij internationale informatie-uitwisseling. Om dat te garanderen moeten de FI’s de gegevens leveren aan de Belastingdienst die vervolgens de informatie aan de Amerikaanse belastingdienst doorgeeft.
De FATCA IGA is geïmplementeerd in de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (WIB) en het uitvoeringsbesluit WIB (UB WIB). De in de FATCA IGA gemaakte afspraken met de VS kan Nederland niet unilateraal aanpassen door de WIB en UB WIB te wijzigen, omdat daarmee internationale afspraken zouden worden geschonden en het verdrag boven de nationale wet gaat. Maar zelfs als Nederland de IGA niet zou hebben gesloten en geïmplementeerd in de WIB, zou de rapportageverplichting voor de FI’s blijven bestaan. Het enige verschil zou zijn dat FI’s zelf voor de uitvoering daarvan zouden moeten zorgen. De consequentie hiervan zou zijn dat de Nederlandse overheid niet als tussenpersoon zou fungeren en de uitwisseling niet meer aan de vereisten voor de bescherming van persoonsgegevens zou voldoen.
Wat ik wel kan doen is zowel bilateraal als met de andere EU landen, de Amerikanen vragen of zij bereid zijn om uitzonderingen te maken voor onbedoelde Amerikanen. In EU verband zal ik dit doen in het gesprek waarbij de EU door de VS uitgenodigd in de brief van 20 maart jl. Ik wil hier echter wel de kanttekening bij maken dat ik dit in het verleden al eens bilateraal heb aangekaart en de VS toen niet bereid was dit te doen.
Verder wil ik nog benoemen dat de FATCA IGA en de Nederlandse wetgeving FI’s niet verplichten om bestaande rekeningen te sluiten bij slechts het missen van een TIN. De rekening wordt dan gerapporteerd zonder TIN. Dit brengt volgens de banken het risico met zich mee dat zij door de Amerikaanse autoriteiten aangemerkt worden als significant non-compliant met mogelijk hoge boetes als gevolg.
Daarom is in de leidraad FATCA/CRS verduidelijkt wanneer een FI non-compliant wordt bevonden. Er staat namelijk dat wanneer een FI een redelijke inspanning levert om ervoor te zorgen dat de klant een US TIN of Certificate of Loss of Nationality (CLN) aanlevert, dit door de VS als belangrijke wegingsfactor wordt meegenomen bij de bepaling of een FI eventuele sancties worden opgelegd.8 Hierbij verwijs ik bovendien naar mijn brief van 2 februari, waarin ik aangeef dat Nederland een FI compliant acht in de zin van de FATCA-regelgeving bij een redelijke inspanning van de FI om een US TIN of CLN te verkrijgen en Nederland dit ook aan de Verenigde Staten zal communiceren.
Daarnaast hebben de Minister en ik in het verleden meerdere malen aan de banken gecommuniceerd, en blijven wij communiceren, dat het onnodig is om bij slechts het ontbreken van een TIN rekeningen te sluiten en dat de Amerikanen dit zelf ook hebben aangegeven in hun brief van 12 maart 2020.
Ik vraag u met klem om de toezegging dat de Accidental American in kwestie, maar ook alle andere personen die met deze problematiek te maken hebben, een basisbetaalrekening tot hun beschikking blijven houden; kunt u dit toezeggen?
Graag verwijs ik hiervoor naar de Kamerbrief die ik op 2 februari naar uw Kamer heb gestuurd met de stand van zaken van de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg Toeval-Amerikanen op 24 november 2020. In die brief geef ik aan dat de banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit met als reden het enkel ontbreken van een US TIN of CLN. Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit die nog geen US TIN of CLN hebben, blijven in 2021 de beschikking houden over hun betaalrekening. Het kunnen beschikken over een basisbetaalrekening is derhalve in 2021 nog niet aan de orde voor deze groep, aangezien iemand pas een aanvraag voor een basisbetaalrekening in kan dienen als hij/zij geen «reguliere» rekening meer bezit.
Deze toezegging van de banken ziet niet op gevallen waarin zich ook andere omstandigheden voordoen die aanleiding kunnen zijn voor het sluiten van de rekening. Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen9 heb aangegeven hebben personen die niet meer beschikken over een reguliere rekening de mogelijkheid om een basisbetaalrekening aan te vragen. In beginsel geldt dat burgers die rechtmatig in de EU verblijven recht hebben op een basisbetaalrekening als zij aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoen10. Zo moet de aanvrager aantonen werkelijk belang te hebben bij een basisbetaalrekening en mag geen sprake zijn van veroordeling voor bepaalde financiële delicten. Ook moet de betreffende financiële instelling voldoen aan de eisen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). Graag verwijs ik hiervoor ook naar de beantwoording van Kamervragen11 waar ik verder inga op het recht op een basisbetaalrekening. Overigens geldt dat als een klant niet in aanmerking komt voor een basisbetaalrekening, hij onder het Convenant Basisbankrekening een aanvraag voor een betaalrekening in kan dienen.12
Inmiddels vraagt de Kamer al enkele jaren, waarvan twee jaar zeer intensief, om tot een oplossing te komen voor deze Accidental Americans; welke stappen richting een oplossing zijn er in de afgelopen twee jaar gezet? Waarom krijgen de Verenigde Staten (VS) van de Nederlandse overheid nog steeds de gelegenheid tot het, via banken, onderdrukken van Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit met alle gevolgen van dien?
Er is de afgelopen jaren veel ondernomen om een oplossing te vinden voor de problemen van onbedoelde Amerikanen.13 In de brief over de terugkoppeling van de toezeggingen gedaan tijdens voornoemd AO onbedoelde Amerikanen ga ik in op de acties die ik de afgelopen tijd heb ondernomen en nog ga ondernemen om onbedoelde Amerikanen te helpen met de gevolgen van FATCA. Daarbij wil ik graag ook vermelden dat de sleutel voor de oplossing bij de Amerikaanse wet- en regelgeving ligt.
Is het FATCA-IGA Verdrag getoetst aan de Europese privacywetgeving? Zo ja, dan vragen wij graag een toelichting en specifiek op de vraag of het FATCA-IGA Verdrag dan ook daadwerkelijk in overeenstemming is met de Europese privacywetgeving? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze toets alsnog aan te gaan?
Op de informatie-uitwisseling in Nederland zijn de bepalingen in de WIB van toepassing. In de WIB zijn de richtlijnen van de Europese Unie geïmplementeerd, evenals andere regelingen van internationaal recht op het gebied van de wederzijdse bijstand. Er is dan ook geen verschil tussen het uitwisselen van FATCA-gegevens en gegevens op basis van richtlijnen en verdragen. De informatie-uitwisseling zoals afgesproken in de FATCA IGA is gebaseerd op de inlichtingenbepalingen in het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de VS. Zowel het belastingverdrag met de VS als de WIB bieden waarborgen voor internationale (geautomatiseerde) informatie-uitwisseling.
Bij de totstandkoming van de FATCA IGA in 2013 is veel aandacht besteed aan de gegevensbescherming. Zo hebben bij het invoeren van de FATCA IGA de EU-lidstaten gezamenlijk advies gevraagd aan de «article 29 working party on Data Protection» (WP29) van de Europese Commissie. WP29 heeft aangegeven dat een wettelijke basis noodzakelijk is om de gegevens uit te wisselen en heeft aanbevolen de af te sluiten IGA ter toetsing voor te leggen aan de nationale autoriteit gegevensbescherming. Het College bescherming persoonsgegevens (nu de Autoriteit persoonsgegevens) heeft geoordeeld dat met de FATCA IGA de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) werd nageleefd. Inmiddels is de AVG van kracht maar die verschilt op dit punt inhoudelijk niet van de (ingetrokken) Wbp. In de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van de FATCA IGA14 is uitgebreid op deze materie ingegaan.
Ik vraag u ook in te gaan op de in eerdere schriftelijke vragen van het lid Lodders (VVD) gestelde, maar onbeantwoorde vraag, over in hoeverre u de reactie van de Volksbank deelt dat «cashbetalingen wettelijk niet zijn uitgesloten», op het argument dat er zonder basisbetaalrekening ook geen belasting betaald kan worden?3 Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien belasting betalen? Kunnen mensen met contant geld wettelijk gezien de zorgpremie betalen of pensioen ontvangen? Zo nee/ja, graag een uitgebreide toelichting.
Met mijn reactie op eerdere Kamervragen16 heb ik aan willen geven dat, uitgaande van de uitspraak van het Kifid, consumenten altijd kunnen beschikken over een basisbetaalrekening en daarmee inkomsten ontvangen en noodzakelijke betalingen kunnen verrichten, waaronder het betalen van belasting. Graag verwijs ik ook naar de beantwoording van vraag 5, waarin ik aangeef dat banken hebben toegezegd om in 2021 geen rekeningen te sluiten van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit bij het enkel ontbreken van een US TIN. In 2021 zullen er dus geen rekeningen om die reden worden opgezegd en kunnen Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit hun inkomsten ontvangen en betalingen verrichten.
Zoals is beschreven in de Kamerbrief over de rol, gebruik en acceptatie van contant geld in Nederland17 staat het, naar Nederlands recht, partijen bij een overeenkomst in beginsel vrij om voor het aangaan van een transactie contant geld als betaalmiddel uit te sluiten, mits die uitsluiting niet onredelijk bezwarend is.18 Vooralsnog bestaat er geen algemene wettelijke verplichting tot acceptatie van contant geld. Nederland kent contractsvrijheid: binnen bepaalde (ruime) grenzen mogen partijen zelf beslissen hoe ze een overeenkomst vormgeven. Dit geldt ook voor de wijze van betaling. Het hangt er dus vanaf wat is opgenomen in de algemene (contract) voorwaarden van de desbetreffende zorgverzekeraar/pensioenfonds, waar de klant mee akkoord is gegaan, of de betaling alleen via een overschrijving kan geschieden. Naast de algemene beginselen zijn er ook nog specifieke regels over de acceptatie van contant geld door overheden. Een voorbeeld is artikel 4:89 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat bestuursrechtelijke geldschulden zoals belastingen, premies en eigen bijdragen giraal moeten worden voldaan. Met contant geld belasting betalen is dan ook niet meer mogelijk. Er kan alleen van bankrekening naar bankrekening betaald worden of met een contante storting via een grenswisselkantoor.
Hoeveel personen van de groep van ruim 40.000 Nederlandse Accidental Americans hebben inmiddels een TIN aangevraagd en hoeveel personen hebben afstand gedaan van de Amerikaanse nationaliteit? Hoeveel personen van de groep Accidental Americans met een TIN betalen nu ook daadwerkelijk belasting in de VS? Wordt bij het berekenen van de Nederlandse belastingaangifte rekening gehouden met de belasting die deze groep betaalt in de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt dat de belastingheffing door de VS op Nederlanders met toevallig de Amerikaanse nationaliteit niet gezien kan worden als dubbele belastingheffing maar gevoelsmatig wel als zodanig voelt?4 Wat is volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de definitie van «dubbele belastingheffing»? Kunt u een uitputtende lijst delen van inkomen waar Nederland niet en de VS wel belasting over heft?
De Belastingdienst heeft in 2020 over het jaar 2019 over 39.499 rekeninghouders (natuurlijke personen) met een fiscale verplichting in de VS gerapporteerd aan de IRS, van 35.821 mensen is dat gebeurd met een US TIN. Niet al deze mensen zijn Accidental Americans. Dit kunnen bijvoorbeeld ook Amerikaanse expats zijn of Nederlanders met een Green Card.
Hoeveel mensen afstand hebben gedaan van hun Amerikaanse nationaliteit is mij niet bekend, het aantal gerapporteerde rekeningen aan de IRS is tamelijk stabiel, daaraan valt niet af te lezen hoeveel mensen afstand hebben gedaan. Ook is niet bekend hoeveel mensen met een TIN nu ook daadwerkelijk belasting betalen in de VS, we hebben geen inzage in de bestanden van de IRS. In hoeverre deze mensen bij het doen van aangifte in Nederland melding maken van in de VS betaalde belasting is ook niet bekend.
De OESO hanteert de volgende definitie van dubbele belastingheffing:
«Er is sprake van internationale dubbele belastingheffing wanneer aan dezelfde belastingplichtige in twee of meer landen vergelijkbare belastingen worden opgelegd met betrekking tot hetzelfde belastbare inkomen of vermogen, bijvoorbeeld wanneer het inkomen belastbaar is in het bronland en in het land waar de ontvanger van dat inkomen woont.»20
Nederland heeft met de VS een verdrag om dubbele belasting te voorkomen. In het verdrag zijn afspraken gemaakt over welk land mag heffen over welk inkomen en welk land vervolgens vrijstellingen en verrekeningen moet geven bij dubbele belasting. Het verdrag kan echter niet elke situatie voorkomen die mogelijk als dubbele belasting wordt gevoeld. Dit komt bijvoorbeeld doordat beide landen verschillende grondslagen hanteren. Zo kan het belastingverdrag niet voorkomen dat de VS over bepaalde bronnen van inkomen heffen waarover Nederland niet heft. Ik beschik niet over een uitputtende lijst van inkomen waarbij dit het geval is. Een bekend voorbeeld hiervan is echter de verkoopwinst van een huis. De VS heffen, boven een bepaalde drempel, over de verkoopwinst van een huis. Nederland heft hierover niet. Omdat Nederland niet heft ontstaat er strikt gezien geen dubbelebelasting en mag de VS heffen bij de eigen onderdanen. Dat kan voor Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit aanvoelen als dubbele belasting maar is dat juridisch gezien niet. Zolang de Amerikanen heffen op basis van nationaliteit is de enige manier waarop dit voorkomen kan worden het opzeggen van de Amerikaanse nationaliteit.
Als op basis van het verdrag belasting mag worden geheven door de VS op inkomen van een inwoner van Nederland dat in Nederland in de heffing wordt betrokken, wordt hier door Nederland rekening mee gehouden. Een belastingplichtige kan een beroep doen op het verdrag door in de belastingaangifte te verzoeken om voorkoming van dubbele belasting over die bron van inkomen. Nederland geeft dan vervolgens een vrijstelling of verrekening van de Amerikaanse belasting, afhankelijk van de soort belasting.21 Andersom kan, als op grond van het verdrag Nederland mag heffen, een onbedoelde Amerikaan de IRS verzoeken om de Amerikaanse belasting ongedaan te maken door middel van verrekening.
Bent u bekend met het bericht «Annie Brouwer uit Harkema is Amerikaan tegen wil en dank, maar moet daar nu ook belasting betalen»?5
Ja.
Wat vindt u van dit voorbeeld waarbij een ondernemer met een zakelijke rekening geraakt wordt door de Foreign Account Tax Compliance Act? Zijn er meer ondernemers met zakelijke rekeningen die getroffen worden door FATCA? Zo ja, hoeveel? Kunt u bevestigen dat mocht een zakelijke rekening zoals in dit voorbeeld opgeheven wordt een basisbetaalrekening gebruikt kan worden voor zakelijke transacties zoals het uitbetalen van salarissen? Zo nee, kunt u beschrijven hoe deze ondernemer daar mee om dient te gaan?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn reactie op het zwartboek met ervaringen van Accidental Americans neem ik alle ervaringen van Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit serieus. Ik kan het gevoel van onmacht en onrechtvaardige behandeling van Accidental Americans en dus ook van deze ondernemer goed begrijpen.
Ik heb geen informatie over hoeveel ondernemers met zakelijke rekeningen onder de FATCA-wetgeving vallen. De FATCA-regelgeving maakt geen onderscheid tussen een natuurlijk persoon die een particuliere klant is en een natuurlijke persoon met een Inkomstenbelasting-onderneming (IB-onderneming). Nederlanders met de Amerikaanse nationaliteit die een IB-onderneming (o.a. eenmanszaak, deelname in een maatschap en vennootschap onder firma) hebben, moeten voor hun zakelijke rekening, net als voor hun reguliere betaalrekening, een US TIN of CLN aanleveren.
Het in de richtlijn betaalrekeningen opgenomen recht op een basisbetaalrekening is alleen van toepassing op consumenten die rechtmatig in de EU verblijven. De richtlijn en de Wft, waarin deze richtlijn is geïmplementeerd, sluiten niet uit dat een basisbetaalrekening ook voor zakelijke transacties gebruikt kan worden. Zoals ik eerder heb aangegeven roep ik Nederlanders met ook de Amerikaanse nationaliteit op om een US TIN of CLN aan te vragen. Dat geldt ook voor deze ondernemer.
Bent u bekend dat ook in dit voorbeeld sprake is van gebrekkige en geen eenduidige informatie en communicatie? Kunt u toelichten welke acties u het afgelopen half jaar heeft ingezet om de informatievoorziening en communicatie op een hoger niveau te brengen? Klopt het dat de informatievoorziening vanuit de Belastingdienst naar aanleiding van het laatste debat over FATCA nog niet gewijzigd is? Kunt u dat verklaren?
Het is van belang dat mensen die erachter komen dat ze (ook) Amerikaan zijn voldoende geïnformeerd worden. Voor deze mensen ben ik aan het bezien hoe de overheid op een actievere manier kan communiceren over de gevolgen van FATCA. Hoewel de afgelopen jaren veel informatie is verstrekt in brieven van de banken aan hun klanten, op de websites van de NVB en de Belastingdienst, in Kamerbrieven en in de beantwoording van Kamervragen zie ik ook het nut in om dit op een centrale, goed vindbare plek samen te brengen op rijksoverheid.nl. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang op dit gebied.
Wat vindt u van het feit dat deze ondernemer met een eigen zaak bij afkoop van de Amerikaanse nationaliteit belasting moet betalen in Nederland en in de VS? Heeft u zicht op de belastingclaim van de VS als mensen zoals in dit voorbeeld al jarenlang een eigen zaak hebben? Zo ja, op welke grondslagen wordt vanuit de VS belasting geheven waarbij er sprake zal zijn van dubbele belastingheffing? Vindt u dit een te verantwoorden belastingclaim?
Het klopt dat er bij het opzeggen van de nationaliteit aangifte moet worden gedaan in de VS over de afgelopen vijf jaar. Dat wil echter niet zeggen dat er ook een belastingschuld ontstaat. Hoewel ik over individuele gevallen geen uitspraken kan doen, zal dubbele belasting in de meeste gevallen worden voorkomen door het belastingverdrag. Mocht er door verschillende grondslagen en ondanks aftrekposten en drempels toch een belastingclaim ontstaan vanuit de VS, dan wordt met de versoepelde afstandsprocedure de belastingclaim alsnog kwijtgescholden als deze onder de 25.000 dollar is. Voor verdere uitleg verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 9.
Wat vindt u van de overweging van deze ondernemer om te stoppen met een zaak omdat deze belastingclaim en hoge kosten boven de markt hangen?
Ik vind het onwenselijk als mensen dit soort negatieve gevolgen zouden ondervinden door hun keuze om de Amerikaanse nationaliteit op te zeggen. Daarom ben ik in gesprek met de VS over o.a. het verlagen van kosten voor de afstandsprocedure voor onbedoelde Amerikanen.
Kunt u de vragen gelijktijdig met de, in het debat over de Accidental Americans op 24 november 2020, toegezegde brief in januari 2021 beantwoorden; een brief waar veel mensen en wij grote verwachtingen bij hebben?
Ja.
Documenten in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat er een advies is van de Landsadvocaat over de verstrekking van stukken in (hoger) beroepszaken? Klopt het dat het gaat om een notitie van 11 oktober 2018, zoals vermeld in de inventarislijsten bij uw eerste deelbesluit in de Wob-procedure betreffende documenten voor/van de Audviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT; ook aangeduid als de adviescommissie-Donner)?
Ja, dit klopt. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 15, 253 en 254 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wie van de volgende groepen hebben het advies gehad: de adviescommissie-Donner, de Auditdienst Rijk (ADR), de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)? En op welk moment?
De AUT heeft dit advies in november 2019 ontvangen. Aan de POK is dit advies verstrekt op 1 september 2020, de ADR heeft dit advies niet gehad.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van deze notitie (en bijlagen) en beschrijven hoe u het advies van de Landsadvocaat apprecieert, mede in het licht van het zogeheten «inwerkplan»?
Ja. Dit advies treft u aan als bijlage bij het antwoord 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en te vinden op informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. De onderliggende bijlagen worden niet verstrekt omdat dit op individuele procedures ziet waarin de Kamer geen partij is. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds een appreciatie gegeven van dit advies in zijn kamerbrief van 11 oktober 2018 waarin hij maatregelen heeft aangekondigd inzake CAF 11. Onder maatregel 2 «herbeoordeling van lopende CAF 11-beroepszaken» is een samenvatting van dit advies opgenomen. Het advies behelsde ruimhartiger stukken te verstrekken dan in het inwerkplan werd genoemd en destijds binnen Toeslagen gebruikelijk was. In het antwoord op vraag 15 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ben ik uitgebreid ingegaan op de context van het inwerkplan.
Herinnert u zich uw antwoorden van 13 oktober 2020 op de vragen bij de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, waarin in vraag 6 werd gevraagd naar de opdrachten die de directeur Toeslagen in 2018 en 2019 heeft gekregen met het oog op herstel? Herinnert u zich dat u toen zei: «Een dergelijk document is niet bekend.» 1
Ja.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de formele, schriftelijke opdracht van FJZ aan de directeur Toeslagen, waarvan het bestaan bleek in de openbare verhoren van de POK?
In oktober jl. ging de vraag over de opdracht tot herstel die met betrekking tot CAF 11 in december 2018 en begin 2019 is gegeven aan de directeur Toeslagen. In mijn beantwoording ben ik ervan uitgegaan dat werd gedoeld op een specifieke opdracht inzake het herstel van CAF 11. Mij is niet bekend dat een dergelijke opdracht is verstrekt aan de directeur Toeslagen. Tijdens de openbare verhoren van de POK is gesproken over een opdracht rondom het versterken van de kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen in brede zin. Het betreft hier het memo Opdracht Versterking kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen van de directie FJZ en UHB aan de directeur-generaal van de Belastingdienst. In het memo wordt de DG verzocht, onder aanwijzing van de hoofddirecteur FJZ als gedelegeerd opdrachtgever, de algemeen directeur Toeslagen opdracht te geven, in afstemming met de directeur CD Vaktechniek de aanbevelingen uit het Plan van aanpak – Versterking kwaliteitsborging bij Toeslagen uit te werken en daar invulling aan te geven, voor zover deze zien op Toeslagen. In de bijlage treft u het memo aan, het plan van aanpak en de mailwisseling waaruit blijkt dat de DG akkoord is met de opdrachtverstrekking. In de bijlage zijn namen onder het niveau van directeur en emailadressen en telefoonnummers niet zichtbaar gemaakt2.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van het zogeheten «Plan van Aanpak», waarvan het bestaan is gebleken door openbaarmaking van actielijsten in een Wob-besluit met betrekking tot de zogeheten Combiteams Aanpak Facilitators (CAF), het Plan van aanpak dat samenhing met het Besluit bestuursrecht, het «opschonen» van werkinstructies en niet- gepubliceerd beleid, het alsnog zorgen voor een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen en behandeling van Wob-verzoeken? (Zie: aanvullende documenten Wob CAF11, bijlage 19)
Het Wob document waaraan gerefereerd wordt is van 1 maart 2019 waarbij gerefereerd wordt aan een Plan van aanpak dat gereed is. Gezien de datum wordt vermoedelijk gedoeld op het Plan van aanpak versie 0.5 van 21 februari 2019. Deze treft u aan als bijlage 6a. Bij deze zoektocht zijn we twee documenten tegengekomen die een beter beeld geven rondom het Plan van aanpak, deze treft in bijlage 6b (presentatie M-dag 18-12-2018) en 6c (Impactbepaling project werkinstructies Toeslagen van 25-7-2019). Namen van personen zijn niet zichtbaar3.
Bestaan er nog relevante documenten die nog niet aan de Kamer zijn gemeld? Kunt u in dit verband limitatief aangeven welke documenten op 10 juli 2019 en op 29 oktober 2019 aan de adviescommissie-Donner zijn verstrekt? Wilt u, indien er in deze twee sets nog documenten zijn die niet met de Kamer zijn gedeeld, deze ongelakt aan de Kamer doen toekomen (het gaat hier om de feitensets)?
Op 10 juli 2019 zijn door de ambtelijk contactpersoon voor de AUT geen stukken verstrekt. Op 29 oktober 2019 zijn in enkele mailtjes 24 documenten verstrekt. Gezien de omvang is het niet mogelijk om in deze korte tijd te zeker te stellen dat u deze allen gekregen heeft. Eerste inschatting is van wel, voornamelijk via de set die meegestuurd is met de kabinetsreactie van 17 juli 2020 op het rapport van de AP.4 In onderstaande tabel treft uw wel de bestandsnamen aan. Indien er relevante documenten worden gevonden die nog niet aan uw Kamer gestuurd zijn of beschikbaar zijn op Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl zal ik u die nazenden.
~5956119.pdf
.pdf
2015-06-09 Fw_ Betr_ Re_ queryverzoek!.pdf
.pdf
20150701 Onderzoeksopdracht CAF Giften IH.pdf
.pdf
Alle verslagen MT BF Fraude.pdf
.pdf
analyse casus Arena vs 0.2.pdf
.pdf
Betr Betr Betr Re anayse IP-adressen.msg
.msg
Betr Re 3 vraagjes.msg
.msg
Betr RE Betr Betr Re Gegevensverstrekking door banken.msg
.msg
CAF-beschrijving hawaii vs 0.9.pdf
.pdf
CAF-beschrijving Horseshoe Bay vs 0.2.pdf
.pdf
Casus Hawaii bezwaar 19042016.docx
.docx
Fw Betr Betr Betr bezwaren Dadim caf casus Hawaï.msg
.msg
Fw casus Accra.pdf
.pdf
Fwd_ Verslag bespreking begeleidersgroep.pdf
.pdf
Giftenaftrek.pdf
.pdf
LOGBOEK.docx
.docx
Memo ten behoeve van Hans Blokpoel inzake de problematiek in de giftenaftrek.pdf
.pdf
queryverzoek _ Hawaii _ 2015.docx
.docx
StaVaZA casus hawaii.msg
.msg
tonga en hawai.msg
.msg
.pdf
Verantwoording uitvoeren WOB verzoek RTL Nieuws def concept 1810 DJZBOA.docx
.docx
Verslag MT Fraudebestrijding maandag 3 februari 2014 – CONCEPTv2.docx
.docx
Weekverslag CAF 27022015.pdf
.pdf
Leeswijzer: .msg= mail
Wie van de volgende groepen hebben die documenten gehad: de commissie-Donner, de ADR, de POK? En op welk moment?
De commissie Donner, de ADR en de POK hebben alle ieder eigen informatieverzoeken ingediend (in het geval van de POK ging het om vorderingen). Dit betreft in totaal duizenden documenten. Er is geen systeem voorhanden waarmee deze vraag op dit moment beantwoord kan worden. Wel willen wij alle documenten op termijn openbaar maken op InformatiepuntKinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.
Kunt u deze vragen een voor een en uiterlijk op 3 januari 2021 beantwoorden, zodat de Kamer de inhoud van de documenten kan betrekken bij de op 4 januari 2021 te stellen feitelijke vragen over «Ongekend Onrecht», het verslag van de POK?
Nee dit is helaas niet gelukt.