De miljarden aan kosten voor de pensioenen van militairen en politieke ambtsdragers waarvoor geen voorziening getroffen is en waardoor er geld bijgestort zal moeten worden |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Klopt het dat in de voorjaarsnota een reservering van 8,5 miljard euro is opgenomen om de militaire pensioenen van voor 2001 af te financieren, wanneer het nieuwe pensioenstelsel wordt ingevoerd en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) besluit in te varen?
Het klopt dat er in de Voorjaarsnota 2023 een reservering is opgenomen, die betrekking heeft op pensioenaanspraken die militairen hebben opgebouwd vóór 1 juni 2001. Met de reservering is het mogelijk om een budgetneutrale omzetting van begrotingsgefinancierde pensioenen naar kapitaaldekking te realiseren voor de begrotingsgefinancierde pensioenaanspraken van militairen.
In de huidige situatie is het zo dat aanspraken op ouderdomspensioen, die door militairen zijn opgebouwd vóór 1 juni 2001, worden betaald vanuit de begroting van Defensie (begrotingsgefinancierde pensioenen). In het nieuwe pensioen-stelstel (Wtp) is het uitgangspunt dat de waarde van bestaande pensioen-aanspraken collectief worden ingebracht in de nieuwe pensioenregeling («invaren»). Invaren is alleen mogelijk voor pensioenen die kapitaalgedekt zijn. Een deel van de militaire pensioenen (van voor 2001) is nu echter nog begrotingsgefinancierd. Wanneer sociale partners van de sector Defensie besluiten om de begrotingsgefinancierde pensioenen in te varen, zal Defensie in één keer alle reeds opgenomen budgetten op de begroting ter dekking van de begrotingsgefinancierde pensioenen moeten «affinancieren». Met affinancieren wordt bedoeld het volledig met kapitaal dekken van de begrotingsgefinancierde pensioenen bij de pensioenuitvoerder (het ABP), door middel van het betalen van een inkoopsom. Omdat de budgetten voor uitkering van de militaire pensioenen van voor 1 juni 2001 reeds op de begroting opgenomen zijn, is er geen sprake van extra uitgaven.
Kunt u aangeven hoeveel het bij benadering zou kosten als de pensioenregeling voor politici (Algemene Pensioen- en uitkeringswet Politieke Ambtsdragers (APPA)) de ABP-regeling gaat volgen en de huidige aanspraken, waarvoor geen spaarpot is, in een keer ingekocht moeten worden en afgestort?
In het feitenonderzoek van 2013 is de benodigde overdrachtswaarde voor pensioenen die zijn opgebouwd bij Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen geraamd op 1,32 miljard.
De precieze omvang van de financiering van de overgang van begrotings-gefinancierde pensioenaanspraken naar kapitaalgedekte pensioenaanspraken is nu nog niet bekend. Er is een onderzoek uitbesteed naar de overdrachtswaarde binnen een bandbreedte van verschillende dekkingsgraden die per bestuurslaag dient te worden betaald indien de eerder opgebouwde pensioenaanspraken worden ingekocht bij een bestaand pensioenfonds. De daadwerkelijke kosten van de transitie zijn echter pas duidelijk op het moment van overgang. De benodigde overdrachtswaarde is namelijk afhankelijk van de dan actuele rekenregels.
Indien er voor wordt gekozen de Appa-pensioenen te financieren vanuit een pensioenfonds, dan is de consequentie dat alle pensioenaanspraken en -rechten die door politieke ambtsdragers zijn opgebouwd gelijk moeten worden afgefinancierd. Vanaf het moment dat in één keer de benodigde overdrachtswaarde in het pensioenfonds is gestort, besparen Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de toekomstige jaarlijkse betaling en uitvoerings-kosten van pensioenen uit de begroting. Vanaf dat moment is er voor toekomstige opbouw pensioenpremie verschuldigd.
Om welke reden is er wel een reservering gemaakt voor de niet-afgefinancierde defensiepensioenen maar geen reservering gemaakt voor de niet-afgefinancierde APPA-pensioenen?
De reden is dat de sociale partners van het Sectoroverleg Defensie (SOD) reeds in 2023 moeten kunnen starten met de onderhandelingen over de nieuwe pensioen-regeling. Met het oog hierop is het voor sociale partners van het SOD nodig te weten of de begrotingsgefinancierde pensioenen, net als de pensioenen vanaf 1 juni 2001 die al wel kapitaalgedekt zijn, «meegenomen» kunnen worden naar de nieuwe pensioenregeling (invaren).
Voor de Appa geldt een afwijkend pad. Omdat voor Appa de omvang van de benodigde financiering nu nog niet voldoende adequaat kan worden ingeschat, is er nu nog geen reservering voor APPA getroffen. Op een later moment komt dat aan de orde bij het wetgevingsproces. Wel is op grond van het eerder genoemde feitenonderzoek (zie vraag1 helder dat het om een lager bedrag gaat dan de reservering voor de begrotingsgefinancierde pensioenen van militairen.
Waarom is er geen raming van deze gevolgen (defensie en APPA) opgenomen in de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen, terwijl wel gesteld wordt dat de gevolgen voor de rijksbegroting beschreven worden?1
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2021/22 36 067, nr. 3, p. 256) is uiteengezet dat bij de inwerkingtreding wordt bezien of en zo ja welke aanvullende en of compenserende maatregelen nodig zijn om ook, indien daartoe besloten wordt, de transitie mogelijk te maken voor de begroting gefinancierde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers (Appa) en Defensie.
Voor de militaire pensioenen heeft het kabinet eind vorig jaar besloten de transitie van de begrotingsgefinancierde pensioenaanspraken voor militairen mogelijk te maken. Met het verschijnen van de Voorjaarsnota 2023 is dit besluit budgettair verwerkt en daarmee kan een budgetneutrale omzetting van begrotingsgefinancierde pensioenen naar kapitaaldekking worden gerealiseerd voor de begrotingsgefinancierde pensioenaanspraken van militairen.
Het affinancieren van de Appa-pensioenen betekent voor het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen een verschuiving van uitgaven in de tijd. De al opgebouwde pensioenen leiden in de huidige systematiek tot een uitgave op het uitkeringsmoment uit de begroting. Bij affinancieren stoppen deze uitkeringen en wordt in plaats daarvan de verwachte waarde van deze aanspraken met een eenmalige kapitaalstorting overgedragen aan een pensioenfonds. Het pensioenfonds betaalt daarna de uitkeringen.
Het is de intentie van het kabinet om een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen om alle eerder opgebouwde Appa-pensioenen in te varen in het nieuwe pensioenstelsel. Hiervoor zal een afzonderlijk wetgevingstraject worden gevolgd, waarbij een 2/3 meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer nodig is om de wijziging te aanvaarden. De inhoud van dat wetsvoorstel moet tevens nog moet worden afgestemd met de provincies, gemeenten en waterschappen en het ABP.
Herinnert u zich het feitenonderzoek naar de financiering van politieke pensioenen bij gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk, waaruit bleek dat er grote tekorten waren in de financiering?2
Ja, het feitenonderzoek waar u naar verwijst is mij bekend.
Hoe groot zijn de tekorten nu in de financiering en welke afspraken zijn daarover gemaakt met medeoverheden?
Appa-pensioenen worden, zoals wettelijk is bepaald, betaald uit de lopende begrotingen van het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Er zijn mij geen voorbeelden bekend van niet betaalde pensioenuitkeringen van politieke ambtsdragers. Strikt genomen zijn er dus geen tekorten in de financiering en betaling van deze pensioenen.
Het feitenonderzoek zag op de verplichting van provincies en gemeenten op grond van artikel 44, vierde lid, van het Besluit begroting en verantwoording (Bbv) om een voorziening in te stellen voor arbeidskosten gerelateerde verplichtingen waarvan het jaarlijkse bedrag geen gelijk volume heeft. Pensioenen van politieke ambtsdragers vallen onder deze omschrijving. Zij kunnen namelijk sterk fluctueren als gevolg van de mogelijkheid voor gewezen ambtsdragers om alle opgebouwde pensioenrechten tussentijds op te eisen ten behoeve van een individuele waardeoverdracht. Deze door provincies, gemeenten en waterschappen opgebouwde voorzieningen kunnen ook worden benut bij een collectieve waardeoverdracht.
In een circulaire van 19 november 2011 heb ik provincies, gemeenten en waterschappen opgeroepen een toereikende voorziening voor Appa-pensioenen te vormen. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het feitenonderzoek herhaal ik deze oproep vanaf 1 januari 2016 jaarlijks in de reguliere Appa-circulaire aan provincies, gemeenten en waterschappen om een toereikende voorziening op te bouwen. In het kader van de mogelijke aanstaande overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is deze oproep herhaald in een brief van 5 november 2021 waarin ik de decentrale overheden heb geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van het nieuwe pensioenstelsel. In de brief is benadrukt dat het helpt voor de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel als een overheidsinstelling een toereikende voorziening heeft voor de op dat moment al opgebouwde Appa-pensioen-aanspraken.
In de loop van dit jaar zal ik samen met de medeoverheden het feitenonderzoek herhalen naar de al getroffen voorzieningen op de begrotingen. Over de uitkomsten zal ik de Tweede Kamer informeren.
Zijn er nog meer grote wijzigingen voor de begrotingen of andere zaken die volgen uit de Wet toekomst pensioenen die nog niet aan de Kamer zijn meegedeeld?
De zaken die volgen uit de Wet toekomst pensioenen zijn, voor zover op dit moment bekend, gedeeld met de Tweede Kamer. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2021/22 36 067, nr. 3, p. 256) de financiële gevolgen voor de overheid reeds zijn toegelicht. Zo is in de memorie van toelichting aangegeven dat bij de inwerkingtreding wordt bezien of en zo ja welke aanvullende en of compenserende maatregelen nodig zijn om ook, indien daartoe besloten wordt, de transitie mogelijk te maken voor de begroting gefinancierde pensioenaanspraken van politieke ambtsdragers (APPA) en Defensie. Voor de volledigheid dient hierbij opgemerkt te worden dat voor de wijziging van de APPA-regeling, indien daar sprake van is, een afzonderlijk wetgevingstraject wordt gevolgd, waarbij een 2/3 meerderheid van de Tweede en Eerste Kamer nodig is om de wijziging te aanvaarden.
Kunt u deze vragen voor 26 mei aanstaande beantwoorden, aangezien de Eerste Kamer voornemens lijkt om op 30 mei over deze wet te stemmen?
Ik heb deze vragen beantwoord op 26 mei.
Desinformatie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat complottheorieën gevuld met desinformatie een gevaar vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland zoals is gebleken uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Kunt u op dit onderdeel uw eigen reflectie geven?1
De ontwikkelingen die de AIVD signaleert, geven inderdaad reden tot zorg. Het kwaadaardig elite-narratief is een directe aanval op mensen die in de politiek, de rechterlijke macht of de pers werken. Het is ondermijnend voor de democratische rechtsorde als mensen systematisch het gezag van deze instituties verwerpen op basis van ernstige verdachtmakingen waar geen feitelijk bewijs voor is. Het belemmert de versterkende werking van deze instituties, nog los van de uitwassen van extreme haat, intimidatie en bedreigingen die mensen in publieke functies over zich heen krijgen. Voor verdere reflectie op dit onderwerp wijs ik u graag op de aanbiedingsbrief bij de recentelijke publicatie «Anti-institutioneel-extremisme in Nederland»2 en de Kamerbrief Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.3
Hoe worden artikelen 137d, 131 en 132 in het Wetboek van Strafrecht toegepast op het moment dat een persoon desinformatie verspreidt aangezien de definitie van desinformatie zegt dat de verspreider de informatie opzettelijk rondstuurt?
Bij het bepalen of er bij de betreffende desinformatie sprake is van een strafbaar feit als gevolg van overtreding van bijvoorbeeld artikel 131, 132 of 137d van het Wetboek van Strafrecht gaat het om de intentie waarmee de verspreider de informatie opzettelijk heeft verstuurd. Indien de verspreiding van de desinformatie gericht is op opruiing tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, kan dat leiden tot een vervolging. Hetzelfde geldt voor artikel 137d Sr: als de intentie van de desinformatie gericht is tot het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie, dan kan dat mogelijk leiden tot een vervolging.
Kunt u voorbeelden vanuit de praktijk opnoemen waar deze artikelen werden toegepast?
Het is lastig om specifieke voorbeelden te noemen waar deze artikelen zijn toegepast in relatie tot het verspreiden van desinformatie, omdat deze artikelen op zichzelf staand een strafbaar feit bevatten en desinformatie op zichzelf staand niet. Wel is recentelijk een man veroordeeld voor opruiing (artikel 131 Wetboek van Strafrecht) omdat hij o.a. opriep tot geweld tegen het toenmalige hoofd van het RIVM. De rechtbank concludeerde hier dat de voorwaarden voor artikel 131 Sr bewezen zijn. Daarnaast concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet op grond van een accurate feitelijke basis heeft gehandeld en geen betrouwbare en precieze informatie heeft gegeven in overeenstemming met de journalistieke ethiek.4
Wat is uw mening over algoritmes en isolerende echokamers?
Aanbevelingsalgoritmen kunnen ervoor zorgen dat websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op eerder online zoekgedrag. Doordat bijvoorbeeld een tijdlijn, aanbevelingen of zoekresultaten worden gepersonaliseerd, krijgt iemand informatie te zien die beter aansluit bij persoonlijke interesses. Een echokamer verwijst naar het principe dat iemands eigen ideeën bevestigd worden, als die persoon zich enkel omringt door mensen die op dezelfde manier denken. In dit kader gaat het om het verschijnsel waarbij websites en zoekmachines hun resultaten afstemmen op iemands (eerdere) online zoekgedrag en daarna voornamelijk of zelfs enkel gelijksoortige content aanbieden. Het gevaar van zo’n echokamer is dat dergelijke personalisatie ertoe kan leiden dat mensen eenzijdig worden geïnformeerd door de beperkte informatie die binnen een groep gedeeld wordt, en niet door algoritmen ook breed informatie krijgen aangeboden vanuit diverse perspectieven uit andere groepen.
Zo kunnen mensen enkel nog informatie te zien krijgen die dezelfde ideeën bevestigd, waardoor het wereldbeeld kan verengen. Dat is extra risicovol wanneer het om extremistische of emotionele berichten gaat5. Zo kan deze algoritmische sturing ervoor zorgen dat wanneer iemand recent een extremistisch of emotioneel bericht heeft gelezen, of wanneer gebruikers voorafgaand aan het bezoek van een platform veel van deze berichten lezen en delen, iemand dan alleen maar gelijkaardige artikelen te zien krijgt. Dit kan grote persoonlijke of maatschappelijke impact hebben.
Deelt u de mening dat het aanbod op sociale mediaplatforms meer pluriform gemaakt zou moeten worden zodat gebruikers minder snel slachtoffer worden van eenduidige tijdlijnen? Bent u bereid te pleiten voor algoritmevrije tijdlijnen?
Ja die mening deel ik. De Digital Services Act (DSA artikel6 verplicht alle online platformen om gebruikers beter te informeren over de belangrijkste parameters die in hun aanbevelingssystemen worden gebruikt. Tevens dienen zij transparant te zijn over eventuele opties voor afnemers van de dienst om deze parameters te wijzigen of te beïnvloeden. Als gebruikers de mogelijkheid hebben om het aanbevelingssysteem aan te passen, dan moet die functionaliteit makkelijk toegankelijk zijn.
Op grond van artikel 38 DSA moeten zogenaamde zeer grote online platforms en zoekmachines – zoals TikTok, Instagram, YouTube en Google – hun gebruikers verder ten minste één optie aanbieden waarmee ze de dienst kunnen gebruiken zonder dat deze gebruik maakt van profilering voor het doen van aanbevelingen. Gebruikers van deze platformen en zoekmachines krijgen dus de mogelijkheid om dit soort gepersonaliseerde aanbevelingssystemen uit te zetten en in plaats daarvan gebruik te maken van een aanbevelingssysteem dat niet gebaseerd is op profilering. Eind augustus van dit jaar dienen de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines al aan deze bepalingen te voldoen. Vanaf dat moment worden eenduidige tijdlijnen dus een stuk beter aangepakt en hebben gebruikers meer keuzevrijheid. Wanneer zeer grote online platformen en zoekmachines niet voldoen aan de verplichtingen uit de DSA, dan kan de Europese Commissie handhaven en onder meer een boete opleggen. De Europese Commissie zal hierop als toezichthouder controleren, maar ook wij zullen scherp monitoren of platformen aan deze verplichtingen voldoen. Bij eventueel geconstateerde gebreken zullen wij bij de aangewezen instanties melding doen.
Bent u zich ervan bewust dat uit onderzoek is gebleken dat sociale mediabedrijven winst maken met hun algoritmes en kunt u hierop reflecteren?2
Ja, hiervan ben ik mijzelf bewust. In de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie benoem ik daarom dat sociale media platformen een verdienmodel hebben gebaseerd op het personaliseren van hun diensten per individu. Dankzij de werking van de onderliggende aanbevelingssystemen wordt desinformatie soms zelfs beloond met een prominente plek op het platform. Daarbij raakt betrouwbare informatievoorziening ondergesneeuwd.8
Doeltreffende regelgeving en handhaving zijn daarom noodzakelijk om de risico’s en de maatschappelijke en economische schade die kunnen ontstaan effectief in kaart te brengen en te beperken. Zoals hierboven toegelicht, bevat de DSA onder meer regels over aanbevelingssystemen. De DSA verplicht aanbieders van zeer grote onlineplatforms en van zeer grote onlinezoekmachines verder om de zogenaamde systeemrisico’s te beoordelen die voortvloeien uit het ontwerp, de werking en het gebruik van hun diensten. De DSA verplicht hen passende maatregelen te nemen om deze risico’s te beperken met inachtneming van de grondrechten. Bij de risicobeoordeling moeten aanbieders rekening houden met de ernst van de potentiële systeemrisco’s en de waarschijnlijkheid daarvan. Daarvoor is bijvoorbeeld relevant of een potentieel risico een groot aantal personen kan betreffen, of dat risico potentieel onomkeerbaar is, en hoe moeilijk het is om het risico, wanneer dit zich verwezenlijkt, te herstellen. Voornoemde zorgplicht maakt dat deze online platformen hun diensten niet enkel meer kunnen vormen om een winstmodel, maar tevens in lijn moeten brengen met maatschappelijke belangen zoals gedefinieerd in de DSA.
In hoeverre vindt u dat sociale mediabedrijven om deze reden minder snel hun verantwoordelijkheid zullen nemen om desinformatie terug te dringen als hierop onvoldoende wordt gecontroleerd?
Zoals hierboven aangegeven zijn algoritmen vaak geoptimaliseerd op een verdienmodel en niet op het bestrijden van desinformatie. Controle en handhaving op bovengenoemde regelgeving uit de DSA is dan ook noodzakelijk. De digitale dienstencoördinator en één of meer andere bevoegde autoriteiten in het land van vestiging en de Europese Commissie zijn de (wettelijk) aangewezen autoriteiten om hierop te controleren. Indien sociale mediabedrijven niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen kan hen een boete worden opgelegd van maximaal 6% van hun wereldwijde jaaromzet.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat de toezeggingen in de brief over desinformatie te vrijblijvend zijn gebleken?3
Op dit moment bestaat inderdaad het beeld 10 dat platformen nog ruimte voor verbetering hebben. De platformen voldoen niet aan alle toezeggingen zoals geformuleerd in de Code of Practice on Disinformation en Twitter heeft zich onlangs zelfs teruggetrokken uit deze praktijkcode. Daarom is er de afgelopen jaren in Europees verband ook verplichtende wetgeving gemaakt. De toezeggingen die de online platformen hebben gedaan in de EU Code of Practice on Disinformation zijn allemaal op vrijwillige basis gedaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treedt de DSA in werking voor zeer grote online platformen die verplichtingen oplegt. Maar ook vrijwillige toezeggingen zijn niet vrijblijvend en ik ben daarom in gesprek met de verschillende partijen. Het is belangrijk dat grote online platformen hun verplichtingen en toezeggingen nakomen. Op 12 juni 2023 heb ik een ronde tafel georganiseerd waarbij onder andere wordt gesproken over de nakoming van de toezeggingen en de aankomende verplichting onder de DSA rondom datadeling met wetenschappers. Eind 2023 zullen we uw Kamer informeren over de voortgang van de uitvoering van de Rijksbrede strategie.
Kunt u toezeggen dat er door u concrete afspraken worden gemaakt met sociale mediabedrijven om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan?
Zoals hierboven uiteengezet is er belangrijke wetgeving tot stand gekomen (de DSA) en zijn er reeds concrete afspraken, namelijk de code of practice, om desinformatie en isolerende algoritmes tegen te gaan. Met ingang van 25 augustus 2023 treden de bepalingen vanuit de DSA ten aanzien van de zeer grote online platforms en zoekmachines in werking en moeten zij gaan voldoen aan deze wettelijke bepalingen. Alle overige tussenhandeldiensten moeten met ingang van februari 2024 aan de DSA voldoen. Wij gaan dat nauwlettend volgen en zorgen ervoor dat wij aan onze kant alles doen om een zo soepel mogelijke implementatie en toezicht te organiseren. Hiertoe heb ik onder andere op 12 juni a.s. aan de ronde tafel met een vertegenwoordiger van de Europese Commissie gesproken.
Welke rol hebben traditionele media in het tegengaan van desinformatie?
Een pluriform aanbod van nieuws en informatie is onmisbaar voor democratisch burgerschap. Voor het vertrouwen van burgers in het nieuws is het noodzakelijk dat het onafhankelijk geproduceerd wordt en dat daarbij deugdelijke journalistieke principes gevolgd worden. Op deze manier dragen traditionele media bij aan het beperken van de voedingsbodem voor de negatieve effecten op de samenleving. Meer concreet kunnen zij bijdragen door het publiceren van fact-checks, het maken van betrouwbare journalistiek of door gedegen onderzoek te doen naar aspecten van desinformatie.11 De staatsecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap investeert in onderzoeksjournalistiek door het bestaande budget voor onderzoeksjournalistiek (à € 4,9 miljoen) te verhogen met een aanvullend budget vanuit het huidige coalitieakkoord. Deze aanvullende middelen bedroegen in 2022 € 2,4 miljoen en in 2023 € 3,7 miljoen. In de Visiebrief lokale omroepen is toegelicht hoe met een structurele investering van € 16 miljoen en een wijziging van het bestel gewerkt wordt aan de versterking van lokale omroepen.
Bent u bekend met het gegeven dat desinformatie gepaard gaat met manipulatie? Kunt u met deze gedachte in het achterhoofd uiteenzetten waarom u ervoor hebt gekozen om veel van de verantwoordelijkheid omtrent het tegengaan van desinformatie bij de burger te leggen?
Daar ben ik zeker mee bekend. De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Het is een vorm van schadelijk, maar vaak legaal, gedrag. Desinformatie kan een combinatie zijn van feitelijke, onjuiste of deels onjuiste informatie, maar heeft altijd de intentie om te misleiden en te schaden.
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde van democratie. Daarom blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Een terughoudende opstelling van de overheid is op dit gebied gewenst om voldoende ruimte te laten voor kritiek en het publieke debat. Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De overheid bepaalt niet wat wel of niet betrouwbare informatie is. Daar zijn burgers en onafhankelijke platforms en media in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor. Daarom zet het kabinet in op het versterken van de weerbaarheid van burgers. Daar waar het gaat om het verminderen van de invloed van desinformatie neemt de overheid ook zelf maatregelen, afhankelijk van de inhoud van desinformatie, de producent of verspreider, of de verantwoordelijkheden van traditionele en sociale media. Regulering van online platformen om uitwassen te voorkomen valt hier ook onder. Voor een meer gedetailleerde uitleg van de kabinetsaanpak verwijs ik u naar de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie12. Tegelijkertijd blijven we de ontwikkelingen op dit gebied volgen zodat we het beleid kunnen aanpassen waar nodig. Eind 2023 zullen we uw Kamer hier over informeren in de voortgangsbrief van de Rijksbrede strategie.
Hoe bent u van plan om burgers – en met name jongeren – mediawijs te maken? Hoe zal dit er in de praktijk uit gaan zien en hoe worden burgers die al in de greep van desinformatieverspreiders worden gehouden bereikt?
Het kabinet hecht groot belang aan mediawijsheid en aan een mediawijze samenleving. Daartoe financiert de overheid het Netwerk Mediawijsheid. Een mediawijze burger kan meer dan alleen knoppen bedienen of internet gebruiken, een mediawijze burger kan passief, actief, interactief en effectief omgaan met media. De uitdagingen op dit thema zijn veelzijdig. Het gaat om grote thema’s die de hele samenleving aangaan. Denk bijvoorbeeld aan cybercrime, gezondheid, online bedreigingen, racisme, inclusie, desinformatie of de impact van sociale media in onze samenleving.
De kracht van het Netwerk, bestaande uit meer dan 1300 netwerkpartners, ligt op kennisdeling en samenwerking. Zo is er een serious game voor de groepen 7 en 8 in het primair onderwijs, waar ongeveer de helft van alle basisschoolleerlingen aan meedoet. Ook zijn er diverse informatieve websites (www.mediawijsheid.nl of www.hoezomediawijs.nl), met jaarlijks zo’n 400.000 bezoeken. Via goed gewaardeerde netwerkevenementen en inhoudelijke congressen worden netwerkpartners aangemoedigd mee te doen met de missie van het netwerk: «Iedereen mediawijs». Kinderen en jongeren zijn van oudsher een belangrijke doelgroep voor het Netwerk. Nu steeds meer scholen in het funderend onderwijs aandacht voor mediawijsheid opnemen in hun lesprogramma’s, heeft het Netwerk de horizon verbreed naar een volwassen doelgroep.
Erkent u dat slachtoffers van desinformatie het vertrouwen in de overheid sneller kwijt zijn en daardoor naar waarschijnlijkheid ook geen vertrouwen zullen hebben in initiatieven als www.crisis.nl of www.isdatechtzo.nl die vanuit de overheid naar hen zijn gericht?
De weerbaarheid van burgers kan versterkt worden door ze mediawijs te maken, zodat ze zelf media beter kunnen beoordelen. Op bijvoorbeeld isdatechtzo.nl en op Crisis.nl kunnen burgers informatie en tips over aspecten van desinformatie vinden. Hiermee dragen deze initiatieven bij aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie. Daarnaast heeft de wijze waarop (overheids-)instituties communiceren directe invloed op het toenemen of wegnemen van wantrouwen bij burgers.13 Daarmee kan goede communicatie dus ook bijdragen aan het verminderen van de voedingsbodem voor desinformatie.
Samenwerking met betrokken partners blijft cruciaal, juist omdat deze partners verschillende groepen in de samenleving kunnen bereiken. Ook bibliotheken, musea en andere maatschappelijke organisaties ondernemen daarom activiteiten om mensen bewuster te maken van de werking en het herkennen van desinformatie. Het kabinet verwelkomt zulke maatschappelijke initiatieven van harte. Naast de inzet op bewustwording over online desinformatie, werkt de Staatssecretaris van Cultuur en Media samen met het Netwerk Mediawijsheid aan een bewustwordingstraject om kennis en vaardigheden over de waarde van de journalistiek in de samenleving te vergroten. Het versterken van de weerbaarheid van burgers is niet voorbehouden aan de rijksoverheid. Ook het maatschappelijk middenveld, media en wetenschap dragen hieraan bij.14
Wat vindt u ervan dat Elon Musk een nieuw beleid heeft geïntroduceerd omtrent Twitter Blue waarin hij alleen gebruikers die zijn geabonneerd bij het platform in de «For You» pagina worden weergegeven? In hoeverre is dit volgens u in strijd met de Digital Services Act?4, 5, 6
Hoewel Twitter zich onlangs heeft teruggetrokken uit de Code of Practice on Disinformation, moet Twitter zich met ingang van 25 augustus 2023, net als alle andere VLOPs, wel houden aan de DSA. Twitter is echter een privaat bedrijf en kan in dit kader ook eigen bedrijfsregels en/of algemene voorwaarden vaststellen voor de gebruikers op dit platform. Het enkel laten verschijnen van Tweets in de for you tijdlijn, om zogezegd op deze manier desinformatie door bots tegen te gaan, is niet in strijd met de DSA of een andere wet.
Kunt u toezeggen dat deze vragen voor het commissiedebat Desinformatie en online platformen van de vaste Kamercommissie voor Digitale Zaken op 14 juni 2023 zijn beantwoord?
Ja.
Websites met kindermisbruik op Nederlandse servers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld»1?
Ja.
Was u op de hoogte van de toename van op Nederlandse servers gehoste websites met kindermisbruik, en zo ja, vanaf wanneer bent u hiervan op de hoogte gebracht?
Er blijkt geen toename van gehoste websites met kindermisbruik op Nederlandse servers te zijn. Uit de monitoring door de TU Delft over 2022, waarvan ik het rapport onlangs met uw Kamer heb gedeeld, en het jaarrapport van de Internet Watch Foundation (IWF) blijkt juist dat het aandeel van Nederlandse servers is gedaald.2 Dat laat onverlet dat het aandeel nog steeds te hoog is en dat we dat stevig moeten aanpakken.
Indien u al eerder op de hoogte was van de toename van deze websites die op Nederlandse servers wordt gehost, welke stappen heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen? Indien u geen actie heeft ondernomen, kunt u dan uitleggen waarom niet?
De ambitie van het kabinet is er te allen tijden op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. Het rapport bevestigt dat dit een omvangrijk, ernstig en lastig te bestrijden fenomeen is.
De inzet bij de bestrijding van online materiaal van seksueel kindermisbruik (CSAM) gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. Het is evenwel niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is via de Richtlijn Elektronische Handel verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content er wordt gehost.
De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.3 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Materiaal dat door het in de NTD-gedragscode als «trusted flagger» aangewezen Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als strafbaar wordt aangemerkt, wordt hierdoor in de meeste gevallen al binnen 24 uur na het ontvangen van een verzoek daartoe verwijderd door hostingpartijen. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Om ook bestuursrechtelijk te kunnen handhaven heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Het wetsvoorstel is op 12 juni jl. naar uw Kamer verzonden.4
Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Doen ze dat niet, dan kunnen er boetes worden opgelegd. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader.
Weet u wie er verantwoordelijk zijn voor de Nederlandse servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost? Hoeveel van deze eigenaren zijn Nederlands en hoeveel zijn er afkomstig uit het buitenland? Hoeveel van deze servers zijn in particuliere handen en hoeveel worden beheerd door bedrijven? Zijn deze servers in kaart gebracht en, zo nee, kunt u hiernaar onderzoek doen en dit gedetailleerd in kaart brengen?
Het is lastig vast te stellen wie er precies verantwoordelijk zijn voor de servers waarop websites met kindermisbruik worden gehost. Zoals onder vraag 3 is aangegeven, verhuren veel Nederlandse datacentra opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. De privépersonen en burgers kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten.
Criminelen misbruiken diensten van hostingproviders voor illegale activiteiten. Veel hostingproviders treden hier adequaat tegen op, maar een totaal overzicht naar nationaliteit en eigenaarschap hebben wij niet.
De door de TU Delft ontwikkelde «CSAM Hosting Monitor» heeft de afgelopen jaren wel inzichtelijk gemaakt welke bedrijven online materiaal van seksueel kindermisbruik hosten en het volume van het materiaal. De monitor is gebaseerd op bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) binnengekomen meldingen. Er wordt ook bezien in hoeverre door hostingbedrijven opvolging werd gegeven aan de verzoeken van het EOKM om hun netwerken op te schonen. Dit geeft enigszins inzicht in het CSAM materiaal dat in Nederland wordt gehost.
Hanteert Nederland criteria waaraan personen/bedrijven die een server en/of ruimte op een server afnemen van semi-publieke partijen, zoals providers of techbedrijven, moeten voldoen? Weet u of bedrijven de personen aan wie zij een server en/of serverruimte verhuren/verkopen screenen? Worden de websites die gehost worden op dit soort Nederlandse servers (periodiek en/of steeksproefsgewijs) onderworpen aan controles door de eigenaar van de servers? Zo ja, op welke manier gebeurt dat en verschilt dat per servereigenaar?
Er zijn geen wettelijke verplichtingen of criteria die het bedrijfsleven verplicht om klanten te screenen of onderzoek te doen. Er zijn hostingproviders en resellers (bedrijven die serverruimte doorverhuren) die naast hostingdiensten ook domeinregistratiediensten aanbieden (het registreren van een website). Deze partijen moeten conform de nieuwe Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn verplicht accurate domeinnaamregistratiegegevens bijhouden (ook wel WHOIS gegevens genoemd). Deze gegevens kunnen worden gevorderd door opsporingsdiensten en/of het Openbaar Ministerie. Hierdoor zal het inzichtelijker worden welke personen bepaalde websites hebben geregistreerd in de Europese Unie.
Er zijn verschillende vrijwillige initiatieven gaande die transparantie in de server- en hostingmarkt in Nederland moeten vergroten. Een eerste richting betreft het ondersteunen van de sector met informatie over criminele handelingen. De Stichting Nationale Beheersorganisatie Internet Providers werkt samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan het project Cleannetworks. Dit project beoogt het opzetten van een systeem om hostingproviders structureel te informeren over actuele criminele handelingen en kwetsbaarheden. Hierdoor kunnen zij deze activiteiten op hun eigen netwerken tegengaan en zich beveiligen tegen dreigingen.
Daarnaast is in gezamenlijkheid met de private sector een Gedragscode Abusebestrijding opgesteld. Deze bevat maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten. De Gedragscode wordt betrokken bij de inkoop van hostingdiensten voor de rijksoverheid.
Om de schaalvoordelen van hostingdiensten, dat wil zeggen de grootte van de datacapaciteit die geleverd kan worden, minder toegankelijk te maken voor criminelen, is het van belang dat alle hostingproviders hier maatregelen tegen nemen. Daarnaast heeft de politie diverse hostingproviders op de hoogte gesteld van criminele dienstverleners (ook wel resellers genoemd) die mogelijk misbruik maken van hun systemen. Daarbij is verzocht, indien deze partijen bij deze hostingproviders bekend zijn, deze niet meer als klant te accepteren. Hierover heb ik Uw Kamer op 16 maart geïnformeerd. 5
Indien de eigenaren van (een deel van) de servers in Nederland waarop websites met kindermisbruik worden gehost afkomstig zijn uit het buitenland, op welke manier is de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot kindermisbruik, cybercrime en aanverwante zaken dan op hen van toepassing? Hoe gaat u deze wet- en regelgeving handhaven met betrekking tot deze buitenlandse servereigenaren?
Data die zich op Nederlandse servers bevindt, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt ook voor de eigenaren van de servers.
In Nederland wordt al een aantal jaren succesvol samengewerkt tussen de internetsector en overheid op het gebied van illegale content. Overheid en internetsector richten zich daarbij op het zo snel mogelijk offline halen van het aangetroffen materiaal van seksueel kindermisbruik. Het beleid richt zich daarom op het notificeren en doen verwijderen van illegale (dat wil zeggen strafbare of anderszins onrechtmatige) content.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. In artikel 54a Sr is vervolgens bepaald dat als een aanbieder voldoet aan dat bevel, de aanbieder niet wordt vervolgd.
Om zoveel mogelijk tot harmonisatie van regelgeving op het gebied van tussenhandeldiensten in de Europese Unie te komen is de Digital Services Act (DSA) aangenomen. Deze verordening biedt o.a. regels over het modereren op illegale inhoud en activiteiten, legt rapportageverplichtingen op aan grote platformen en zoekmachines en verplicht elke lidstaat een digitaledienstencoördinator aan te wijzen voor de handhaving van de DSA.
Hoe reflecteert u op de rol van Nederland als wereldwijde «digitale mainport», waardoor ons land een broedplaats lijkt te zijn geworden voor kindermisbruikers en cybercriminelen? Kunt u uitleggen waarom ons land voor dit soort activiteiten zo aantrekkelijk is?
Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat er sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen.
Daartegen moet doelgericht en effectief worden opgetreden. Juist door deze belangrijke rol van Nederland als wereldwijd internetknooppunt, is de aanpak van online criminaliteitsvormen, waaronder die van online seksueel kindermisbruik, ook een prioriteit van dit kabinet.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat dergelijke activiteiten op servers in ons land kennelijk wel worden opgepikt, maar dat aan deze activiteiten vervolgens geen opvolging wordt gegeven in de vorm van aangifte en/of sancties?
Ik herken mij niet in het beeld dat er geen opvolging wordt gegeven door aangifte en sancties. Zoals ik hierboven heb beschreven, voert de politie bijvoorbeeld gerichte acties uit om hostingbedrijven te waarschuwen dat ze risico lopen voor criminele activiteiten. Hostingbedrijven die op de hoogte zijn van strafbare feiten op hun websites of platformen en daar vervolgens niet op acteren kunnen vervolgens aansprakelijk worden gehouden volgend aan artikel 125p Sv jo. 54a Sr. Uit het verleden blijkt echter wel dat de vervolging van hostingbedrijven die zich schuldig maken aan het actief faciliteren van criminaliteit lastig kan zijn, maar niet onmogelijk.
Zoals ik ook in mijn beantwoording onder vraag 3 heb aangegeven, richt het kabinet met de ATKM een nieuwe handhavingsautoriteit op die ook sancties kan opleggen indien niet wordt voldaan aan verzoeken tot verwijdering.
Weet u of er, en zo ja welke, personen/bedrijven die op in Nederland gehoste servers websites met kindermisbruik laten draaien zijn opgespoord en vervolgd voor het distribueren van illegaal en belastend materiaal? Zo ja, zijn ook de eventuele externe eigenaren van die servers ingelicht en verhoord m.b.t kennis over deze websites die via hun servers werden gehost? Zo ja, wisten deze personen/bedrijven daar vanaf en welke actie hebben zij ondernomen om dit aan banden te leggen?
Nee. De aard van de meldingen en het onderzoek naar materiaal van online seksueel kindermisbruik van het IWF is er niet naar om hier direct informatie over te verkrijgen. Deze meldingen gaan over een URL, een andere benaming voor een webadres. Een URL dient ertoe de hostende partij te verzoeken deze verwijzing te verwijderen, maar deze URL bevat verder geen informatie die over eigenaarschap, geografische locatie e.d. direct uitsluitsel geeft. In het overgrote deel van al het materiaal van seksueel kindermisbruik dat zo wordt aangetroffen gaat het om reeds bekend materiaal dat verspreid wordt. Het is van belang dat dit materiaal zo snel mogelijk verwijderd wordt.
Hoeveel van de websites die volgens het rapport van de Internet Watch Foundation2 gehost worden op Nederlandse servers zijn inmiddels offline gehaald?
Er zijn geen specifieke gegevens beschikbaar over het offline halen van de websites die door de IWF worden genoemd. De TU Delft Monitor over 2022 laat echter zien dat het erop lijkt dat het landschap is veranderd. Dit zou het gevolg kunnen zijn van het feit dat providers die in 2020/2021 dominant waren, maatregelen hebben genomen. Zo heeft het hostingbedrijf dat in een eerdere monitor bovenaan stond met het volume aan materiaal van seksueel kindermisbruik dat gehost werd, de banden verbroken met de klanten die diensten draaiden, zoals image hosting, die werden misbruikt door de criminelen die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik deelden. Zodra deze hostingprovider uit beeld verdween, daalde het totale volume van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en kwamen andere providers en domeinen in beeld.
Heeft u enig zicht op de makers van de content op de websites met kindermisbruik die in Nederland worden gehost? Zijn deze overwegend afkomstig uit het buitenland, of van Nederlandse afkomst? Zijn zij verbonden aan bepaalde (criminele) organisaties? Zijn er inmiddels al makers van deze content opgespoord en vervolgd?
Indien er een indicatie is van een link met Nederland wordt het Team ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie ingezet. Die link kan een slachtoffer of vervaardiger van Nederlandse afkomst zijn of de betrokkenheid van een Nederlandse hoster en/of materieel dat in Nederland is gemaakt. Exacte cijfers over de aantallen slachtoffers, vervaardigers en/of verspreiders van online materiaal van seksueel kindermisbruik op websites die gehost worden op Nederlandse servers zijn onbekend.
Als het gaat om de aanpak van kinderporno door de politie ligt de prioriteit, gelet op de omvang van het fenomeen, bij het opsporen van slachtoffers om ze zo snel mogelijk weg te kunnen halen uit een acute misbruiksituatie, zowel nationaal als internationaal. Bij opsporingsonderzoeken ligt de focus op vervaardigers en misbruikers, keyplayers en netwerken. Het lukt steeds beter om slachtoffers sneller te identificeren door de goede samenwerking tussen de sector, politie en het openbaar ministerie. Wereldwijd wordt goed samengewerkt met Interpol en andere opsporingsdiensten. Sinds de inrichting in 2012 van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme bij de politie zijn door deze teams al meer dan 2.000 kinderen in Nederland geïdentificeerd en in veiligheid gebracht.
Duidelijk is dat seksueel getint beeldmateriaal dat zelf door minderjarigen wordt gemaakt in opkomst is. Momenteel is 40–60% van het nieuwe materiaal zelf gemaakt. Laat ik duidelijk stellen dat dit vaak geen geheel vrijwillig beeldmateriaal is: vaak worden minderjarigen hiervoor onder druk gezet of gechanteerd en zijn ze zich er niet van bewust dat ze gefilmd worden. Het gaat in deze gevallen dan niet om verbinding met een criminele organisatie. Vanuit Nederlands perspectief wil ik me blijven inzetten voor preventie en voorlichting om minderjarigen en hun ouders en voogden meer weerbaar te maken tegen deze vorm van misbruik.
Weet u in welke mate er Nederlandse kinderen te zien zijn op het materiaal dat wordt aangeboden op de websites die gehost worden op Nederlandse servers? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 11.
Weet u of, en zo ja in welke mate, het materiaal dat te zien is op de websites die in Nederland worden gehost ook in Nederland is gemaakt?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u uitleggen waarom websites van dergelijke aard steeds zichtbaarder worden en makkelijker vindbaar zijn? Betekent dit dat er minder hard wordt opgetreden tegen dit soort digitale uitwassen en/of dat zedenzaken met kinderen en kindermisbruik in Nederland frequenter voorkomen en/of dat er minder streng tegen wordt opgetreden? Kunt u een analyse geven van de mogelijke redenen dat dergelijke content in toenemende mate een groter en meer openbaar platform vindt?
Het is onduidelijk of de zichtbaarheid van dergelijke omgevingen steeds beter wordt en of dit mogelijk het gevolg is van het feit dat opsporing op het DarkWeb steeds succesvoller is of door daders zo wordt ervaren. Nog steeds is het Clearweb aanzienlijk sneller dan het DarkWeb en dat kan ervoor zorgen dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik nog steeds op openbare platformen te vinden is. Duidelijk is dat, ook in Nederland, er steeds meer materiaal is opgenomen in tal van databases waarmee het internet geschoond kan worden.
Wel is er zoals onder vraag 11 beantwoord is, voor nieuw materiaal een verschuiving te zien naar zelf gemaakt materiaal, bijvoorbeeld op social media. Het is belangrijk dat deze illegale inhoud gemeld wordt bij het EOKM of platformen zelf, zodat het sneller kan worden verwijderd.
Hoe verhoudt zich het belastende materiaal op de in Nederland gehoste websites tot de cijfers van kindermisbruik en mensenhandel in ons land?
Het aandeel beeldmateriaal van online seksueel geweld tegen minderjarigen is lastig af te zetten tegen cijfers van offline kindermisbruik en mensenhandel. Online beeldmateriaal kan snel verspreid en aangepast worden en lang online blijven staan indien er niet snel gehandeld wordt. Het risico op een hoog volume is daarbij heel groot. Voor offline cijfers van kindermisbruik en mensenhandel worden aantallen slachtoffers bijgehouden, niet het aantal van hen gedeeld beeldmateriaal.
Een Wob/Woo verzoek uit januari 2021 naar de reactie op het rapport ‘Ongekend Onrecht’ |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat u meer dan twee jaar geleden een zeer specifiek Wob-verzoek ontvangen heeft met de volgende strekking: a. alle conceptversies van de Kamerbrief met de reactie van het kabinet op het rapport «Ongekend onrecht» en b. van het nieuwsbericht getiteld «Kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» dat is gepubliceerd op rijksoverheid.nl over de periode van 3 januari 2021 tot en met 18 januari 2021; en c. de redeneerlijnen, Q&A's, en memo's met betrekking tot de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» over de periode van 10 januari 2021 tot en met 18 januari 2021.
Ja, dit Wob-verzoek is op 18 januari 2021 bij het Ministerie van Algemene Zaken ingediend.
Kunt u heel precies aangeven hoe u de afgelopen 2 jaar met dit Wob/Woo-verzoek bent omgesprongen en kunt u elke processtap in een tijdlijn zetten, inclusief overleg, bezwaren, beroepen, ingebreke stellingen, gerechtelijke uitspraken? Wilt u daarbij de reacties van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Algemene Zaken (AZ), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Financiën (Fin), de landsadvocaat en anderen niet vergeten?
Bijgevoegd bij deze Kamerbrief (bijlage 1) is per ministerie (AZ, BZK, EZK, Fin en SZW) een zo volledig mogelijke tijdlijn van dit Wob/Woo-verzoek opgenomen, zoals deze is doorgekregen vanuit de betrokken departementen. Daarbij merk ik op dat de overzichten zo zorgvuldig mogelijk zijn opgesteld, maar gelet op de hoeveelheid procedures en de korte beantwoordingstermijn kan een eventuele omissie niet volledig worden uitgesloten.
Klopt het dat een van de stappen in dit proces geweest is dat de rechtbank Midden Nederland op 10 juni 2022 het beroep van de indiener gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2021 vernietigd1, voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de concepten van de Kamerbrief en voor zover het Wob-verzoek niet is doorgestuurd.
Ja, de rechtbankZ oordeelde: «dat verweerder de drie gevonden concept kamerbrieven die hij wel heeft overgelegd, heeft mogen weigeren openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.» Ten aanzien van de andere concepten die (ook) bij andere departementen berusten heeft de rechtbank het besluit van 15 september 2021 vernietigd: «voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de onder hem berustende concepten van de kamerbrief en voor zover hij het Wob-verzoek niet heeft doorgestuurd».
Kunt u die uitspraak en de andere uitspraken van de rechtbank over dit Wob-verzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de uitspraak van de rechtbank is gepubliceerd en voor eenieder raadpleegbaar (ECLI:NL:RBMNE:2022:2280). De rechtbank heeft nog geen andere inhoudelijke uitspraken gedaan. Zoals volgt uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2 zijn er wel rechterlijke uitspraken inzake beroep niet tijdig beslissen gedaan. U treft de desbetreffende uitspraken als bijlagen (2a t/m 2f) bij deze brief aan.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn Kamervragen, die gesteld waren op 21 juli 2022 en beantwoord zijn op 15 september 2022 een lijst stuurde met in behandeling zijnde Wob/Woo-verzoeken bij het Ministerie van Algemene Zaken per 16/6/2023 en dat het oudste verzoek daarop 373 dagen oud was?
Ja.
Waarom stond dit Woo-verzoek niet op de lijst?
Er was op dat moment al beslist op het verzoek (zie daarvoor de tijdlijn van het Ministerie van Algemene Zaken bij het antwoord op vraag 2).
Kunt u een herziene lijst sturen?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 6 stond het verzoek terecht niet op de lijst. Er wordt dan ook geen reden gezien om een herziene lijst op te stellen.
Herinnert u zich dat vraag 13 van deze vragenset, die gericht was aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Algemene Zaken luidde: «Bent u bereid ervoor te zorgen dat voor 1 september aanstaande een besluit genomen wordt en stukken gepubliceerd worden op alle Wob-besluiten, waarop u volgens de rechter een besluit moet nemen?»2
Ja.
Herinnert u zich dat het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken luidde: «Er zijn op dit moment binnen mijn Ministerie geen besluiten in behandeling waarop volgens de rechter binnen een daartoe gestelde termijn een besluit moet worden genomen.»?
Ja.
Kunt u verklaren waarom dit verzoek niet vermeld is bij dat antwoord? Zijn er nog meer Woo-verzoeken die aan de Kamer gemeld hadden moeten worden?
Dit verzoek is niet vermeld bij dat antwoord omdat het in eerste instantie niet was ingediend bij mijn ministerie. Het gaat hierbij om een zaak van het Ministerie van Algemene Zaken. De rechter heeft daarbij de verweerder (het Ministerie van Algemene Zaken) opgedragen om binnen zes weken een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaarschrift en het Wob-verzoek door te sturen naar de ministeries waar volgens hem ook nog concepten berusten van de Kamerbrief. Aanvullend merk ik op dat in de beantwoording van genoemde vragenset werd gedoeld op verzoeken waarbij de rechter het bestuursorgaan een termijn en dwangsom heeft opgelegd wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek, de zogeheten beroepen fictief. Dit volgt ook uit de vragen 6 t/m 8 van diezelfde vragenset waarbij ook gevraagd werd naar dit soort uitspraken. Bij deze specifieke uitspraak gaat het echter niet om een beroep fictief wegens niet tijdig beslissen, maar om een inhoudelijk beroep. De rechter heeft in de betreffende uitspraak ook geen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen opgelegd. Om deze redenen is dit verzoek niet bij het antwoord op vraag 13 van de genoemde vragenset vermeld.
Kunt u een inventarislijst die bij dit Woo-verzoek hoort, openbaar maken en alle stukken die daarop staan aan de Kamer doen toekomen (verzoek onder artikel 68 Grondwet)?
Waar er in een besluit een inventarislijst is opgesteld is deze tegelijkertijd met het besluit gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor de stukken. Ten aanzien van de concepten van de kabinetsreactie merk ik op dat deze niet openbaar zijn gemaakt en ook niet aan uw Kamer worden verstrekt. Voor concepten van dergelijke brieven geldt – evenals concepten van andere stukken – dat zij in beginsel niet worden verstrekt. In de fase waarin een ambtelijk advies nog vorm moet krijgen, moet er ambtelijk ruimte zijn om in vertrouwelijkheid concepten en gedachten met elkaar uit te wisselen. Het is daarbij niet in het belang van een ordentelijk verloop van het parlementaire proces dat er een publiek debat plaatsvindt over onvoldragen documenten, zeker wanneer deze de bewindspersonen niet hebben bereikt. Bovendien geldt dat uw Kamer aan het einde van een besluitvormingsproces goed geïnformeerd moet worden over de achterliggende gedachten. Primair moeten die overwegingen onderdeel zijn van de aan uw Kamer gerichte brieven en andere documenten3.
Klopt het dat er Wob/Woo-verzoeken gedaan zijn naar de afhandeling van dit Wob/Woo-verzoek? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en bij wie?
Ja, indien van toepassing volgt dit uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar het besluit van het Ministerie van Algemene Zaken over het Woo-verzoek naar de afhandeling van het Woo-verzoek gepubliceerd is? Indien het niet gepubliceerd is, waarom is het dan niet gepubliceerd en kunt het u het aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit besluit is gepubliceerd op rijksoverheid.nl en daarmee voor eenieder vindbaar en raadpleegbaar (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2023/02/15/besluit-op-woo-verzoek-over-uitvoering-uitspraak-betreffende-wob-procedure-ongekend-onrecht).
Kunt u ook de andere Woo-verzoeken daarover publiceren?
Ja, hieronder zijn de links opgenomen naar de besluiten van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat op de andere Woo-verzoeken naar de afhandeling van het Woo-verzoek.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2022/10/24/besluit-op-woo-verzoek-over-kabinetsreactie-ongekend-onrecht.
Economische Zaken en Klimaat:
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in de afhandeling van het Woo-verzoek?
In algemene zin betreur ik dat de verzoeken – waar van toepassing – niet binnen de wettelijke termijnen zijn afgehandeld. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de afhandeling van het Woo-verzoek als ingediend bij het Ministerie van AZ wijs ik erop dat deze op dit moment onder de rechter ligt. De rechtbank geeft een oordeel over de wijze van afhandeling van het verzoek.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 12.00 uur beantwoorden i.v.m. de commissiedebatten op 23 en 24 mei over de afhandeling van «Ongekend Onrecht» en over de Woo? Indien u een of twee vragen niet kunt beantwoorden voor dat tijdstip, kunt u dan de andere antwoorden wel voor genoemd tijdstip naar de Kamer sturen en aangeven waarom de overige vragen niet tijdig beantwoord konden worden?
Ja.
De versterking van de kennisfunctie van de Rijksoverheid. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de vaste Kamercommissie Financiën naar aanleiding van het onderzoek van KWINK groep «Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» uit 2018?1
Ja
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed gevolg is gegeven aan de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek, zoals het waarborgen dat onderzoeksrapporten die in opdracht van ministeries worden opgesteld inderdaad proactief openbaar worden gemaakt en voorkomen dat politieke of ambtelijke sturing op onderdelen van het onderzoek (doelstellingen, onderzoeksvragen en conclusies en aanbevelingen) plaatsvindt?
Alle departementen onderschrijven volmondig het belang van actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Een uitvraag onder departementen heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er langs twee routes is geïnvesteerd in het stimuleren van actieve openbaarmaking. Enerzijds door te investeren in bewustwording via voorlichting op de interne websites of, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, presentaties te houden op de relevante directies. En anderzijds door in het proces van de totstandkoming van het rapport openbaarmaking te formaliseren of te vereenvoudigen. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een applicatie ontwikkeld waarmee de openbaarmaking automatisch plaatsvindt op de website. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geformaliseerd dat wanneer een betrokken medewerker overweegt een rapport niet openbaar te maken dit beargumenteerd voorgelegd moet worden aan de bewindspersonen. Verschillende departementen hebben specifieke ambtenaren aangesteld om te waken of te adviseren over de processen van openbaarmaking. Alle departementen delen het beeld dat toepassing van het uitgangspunt «openbaar tenzij» bij onderzoeksrapporten in de regel niet leidt tot problemen en ervoor zorgt dat onderzoeksrapporten in vrijwel alle gevallen actief openbaar worden gemaakt.
De uitvraag heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er brede consensus is binnen de departementen dat het van belang is te waken voor ongepaste (politieke of ambtelijke) beïnvloeding. Het is mijn indruk dat er binnen de ministeries ruimschoots bewustzijn is dat het uitsluiten van beïnvloeding een voorwaarde is voor de wetenschappelijke kwaliteit. De Algemene Rijksvoorwaarden Verstrekken Opdrachten Diensten (ARVODI) zijn hiertoe aangescherpt, dit naar aanleiding van de situatie rondom het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook van de kant van wetenschappelijk onderzoekers is er meer aandacht voor dit vraagstuk en wordt sinds 2018 gewerkt met een herziene gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Ik heb geen kennis over stakeholdersonderzoeken die zich primair richten op vraag of onderzoekers eventuele ongepaste beïnvloeding hebben ervaren. De uitvraag aan de departementen geeft ons het beeld dat de door de door u beschreven thema’s ruim aandacht krijgen gezien de vele initiatieven die er zijn om de integriteit en transparantie zoveel als mogelijk te borgen. Ik zie dan ook geen noodzaak voor een Rijksbreed stakeholdersonderzoek. Het is wel mijn voornemen om de thema’s interdepartementaal te blijven agenderen om zo ook van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed beleid is gevoerd op dit thema, in plaats van dit aan individuele departementen overlaten zoals bleek uit de brief van 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke departementen heeft sindsdien een onafhankelijk onderzoek onder stakeholders plaatsgevonden om te achterhalen of zij politieke dan wel ambtelijke sturing op onderdelen van hun onderzoek ervaren? Indien dit nog niet voor alle ministeries gebeurd is, bent u dan bereid dit alsnog te (laten) doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de analyse en aanbevelingen van ABDTopconsult uit hun onderzoek «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» (p. 42 e.v.) in opdracht van het Secretarissen-Generaal Overleg (SGO)?2 Bent u bereid opvolging te geven aan deze aanbevelingen?
Het eerder dit jaar verschenen rapport «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» van ABDTOPConsult biedt houvast voor een verdere versteviging van de strategische kennisfunctie van het Rijk. Dat elk departement een zekere mate van vrijheid heeft bij het organiseren van de kennisfunctie heeft voordelen. Op die manier kan worden aangesloten bij de specifieke opgaven en inrichting van elk departement. Een belangrijk uitgangspunt is dat kennis essentieel is voor goed openbaar bestuur en goede wetten en dat de kennisfunctie daarom in ieder geval verbonden moet zijn met het primaire proces. Daarnaast is de aanwezigheid van uitvoeringskennis op alle niveaus binnen de departementen van belang om strategische keuzes te toetsen aan de praktische haalbaarheid.
Verschillen in invulling van de kennisfunctie kunnen de interdepartementale samenwerking echter bemoeilijken, zoals ook wordt geconstateerd in het rapport. In overleg met de andere departementen, zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende rijksbrede afspraken, kaders en instrumenten nuttig en nodig zijn. Hierbij zullen ook de aanbevelingen van ABDTOPConsult, waaronder het oprichten van Rijkslab, worden meegenomen. De resultaten daarvan krijgen een plek in de Ontwikkelagenda voor versterking van de Rijksdienst.3
De departementen hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om de strategische kennisfunctie te beleggen binnen de organisatie. Dat kan middels een Chief Science Officer (CSO) of een equivalent daarvan. Zo heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiertoe een centrale kenniscoördinator aangesteld. Daarnaast kennen de meeste departementen een strategische- of kennisdirectie die op verschillende manieren invulling geven aan de kennisfunctie.
Deelt u, meer specifiek, de mening dat het oprichten van een Rijkslab (p. 44), naar analogie van de «living labs» zoals die elders bestaan, zeer nuttig zou kunnen zijn om het lerend vermogen van de rijksoverheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat op alle departementen een «chief science officer» (CSO) actief zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van meerwaarde is dat voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een kennisinstituut – het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum, WODC,3 sinds 2019 als zelfstandige dienst gepositioneerd – bestaat?
Het WODC is zonder meer een gerenommeerd kennisinstituut dat dit jaar zijn 50-jarig jubileum viert. De meerwaarde voor de beleidsdossiers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is evident. Het belang van een goede kennisinfrastructuur geldt voor de gehele rijksoverheid. Dat laat echter onverlet dat ieder departement een eigen vrijheid en verantwoordelijkheid heeft in de wijze waarop zij kennis verzamelen en valideren. Departementen maken daarbij gebruik van de veelheid aan (onafhankelijke) kennisinstellingen die Nederland rijk is, waaronder planbureaus, adviescolleges, Rijkskennisinstituten, kennisinstellingen voor toegepast onderzoek, universiteiten en private onderzoeksbureaus. Het Ministerie van OCW is bijvoorbeeld bezig met de doorontwikkeling van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) naar een Landelijk Kenniscentrum voor het Onderwijs. Daarnaast maken departementen ook gebruik van onafhankelijke private onderzoeksbureaus. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het WODC. Per dossier of beleidsissue zal worden bepaald welk instituut of onderzoeksbureau het meest geschikt is op basis van kennis, kwaliteit en kosten. De keuze voor de wijze waarop de kennisinfrastructuur wordt georganiseerd is een departementale verantwoordelijkheid.
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom niet voor alle departementen een dergelijk kennisinstituut bestaat? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijke infrastructuur omwille van het opbouwen, onderhouden en ontsluiten van een gezamenlijke kennisbasis voor «evidence based» beleid zeer nuttig zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een gedegen, eigen kennisinfrastructuur van (en kennisuitwisseling binnen) de rijksoverheid op termijn ook kan zorgen voor minder afhankelijkheid van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 8.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Functioneren Rijksdienst (dd 8 juni 2023) kunnen beantwoorden?
Helaas is dat onder meer vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming en de gewenste zorgvuldigheid niet gelukt.
De bestrijding van desinformatie door de denktank Desinformatie. |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Desinformatie» over vaccins bestrijden. Wat deden ambtenaren achter de schermen?»?1
Ja.
Herinnert u zich dat deze zaken niet aan het licht kwamen toen u antwoord gaf op de vraag: «Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, ZBO’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?'2
Het is juist dat de denktank desinformatie niet is genoemd in de beantwoording, waarnaar wordt verwezen, omdat de denktank geen toegang heeft tot een dergelijk portal bij Meta of andere sociale media bedrijven. De denktank heeft ook niet de status van «trusted flagger». Deelnemers aan de denktank kunnen, net als ieder ander, reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden.
Hoe komt het dat deze vraag onvolledig beantwoord is?
De vraag is volledig beantwoord. In de beantwoording3 is aangegeven dat «Naast deze speciale statussen het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.» Het contact van ambtenaren uit de denktank desinformatie met platformen valt hier ook onder. Deelnemers van de denktank hebben contact gehad met platformen zonder dat zij hierbij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hadden.
Wilt u ervoor zorgdragen dat de bovengenoemde vraag nogmaals beantwoord wordt maar nu volledig en wel over de afgelopen vier jaar?
Voor de organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze over een «trusted flagger» status beschikken bij Meta of andere online platformen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen4. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had de denktank desinformatie geen dergelijke status.
In dezelfde antwoorden staat ook beschreven dat het kan voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Dit gebeurt, zoals aangegeven, vanuit verschillende taakopvattingen. Bijvoorbeeld wanneer hacking of phishing aan de orde lijkt te zijn of wanneer er nep-accounts zijn aangemaakt door anderen, die moeten doorgaan voor accounts van bewindspersonen of een account van een ministerie. Zoals eerder aangegeven, is er geen compleet overzicht van alle interacties, die overheidsorganisaties de afgelopen vier jaar hebben gehad met online platformen.
Kunt u precies aangeven hoe het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (inclusief ambtenaren, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (ZBO’s) en inspecties) te werk is gegaan in de afgelopen vijf jaar bij het bestrijden van desinformatie, hoe dat gedefinieerd is en welke informatie minder zichtbaar of onzichtbaar gemaakt is op internet?
Nee, dat kan ik niet, want er is geen overzicht van de inzet van het Ministerie van VWS en de daaronder vallende gremia op het gebied van desinformatie. Het Ministerie van VWS en de verschillende gremia, die hieronder vallen, hebben niet de bevoegdheid of mogelijkheid informatie minder zichtbaar of onzichtbaar te maken op internet. De beslissing hiertoe ligt bij de sociale media platformen, die hierover gaan.
Het Ministerie van VWS hanteert de rijksbrede definitie van desinformatie5.
Hieronder is er een beschrijving gegeven van de inzet van het Ministerie van VWS, de IGJ en het RIVM.
In 20186 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS een brief naar de Tweede Kamer gestuurd naar aanleiding van een daling in de vaccinatiegraad. In deze brief zijn zes actielijnen omschreven, waaronder de actielijn «actief tegengaan van onjuiste informatie». De reden voor deze actielijn is dat het actief verspreiden van misvattingen over vaccinaties kan leiden tot onzekerheid of onduidelijkheid bij ouders en tot onnodige gezondheidsschade bij kinderen.
Op 15 april 2019 heeft de eerste bijeenkomst van de denktank desinformatie plaatsgevonden, waarbij een aantal uitgangspunten voor de denktank is opgesteld. In de brief7 waarmee uw Kamer hierover is geïnformeerd is ook beschreven dat deelname aan de denktank desinformatie op eigen initiatief is en er voor VWS een faciliterende rol werd voorzien. Vanaf april 2019 is de denktank desinformatie meermaals bij elkaar gekomen en was de inzet van de denktank gericht op het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie en hebben deelnemers van de denktank op individuele titel ingezet op het weerspreken van onjuiste informatie op sociale media, televisie, in kranten en in vakbladen.
De Tweede Kamer is doorlopend geïnformeerd over de inzet van de denktank8.
Naast de denktank desinformatie die is opgericht in 2019 onder de vlag van de Vaccinatiealliantie is er vanuit het Ministerie van VWS geïntensiveerde inzet geweest op de aanpak van desinformatie in het kader van de COVID-19 pandemie. Deze aanpak richtte zich op twee sporen:
Over deze aanpak is de Tweede Kamer uitvoerig geïnformeerd9. Met de geïntensiveerde aanpak van desinformatie werd invulling gegeven aan de motie van de leden Van der Voort en Backer10.
Voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren geldt in beginsel dat zij zich niet onbeperkt kunnen uiten over alle onderwerpen. Hun vrijheid van meningsuiting wordt mede bepaald door de richtlijnen en professionele normen van hun eigen beroepsgroep (bijvoorbeeld het NHG of de KNMG). Discussie en reflectie binnen de verschillende beroepsgroepen is altijd heel nuttig. Maar daarná verwacht de inspectie van artsen en andere zorgverleners wel dat zij zich houden aan de algemeen aanvaarde normen en standpunten van hun beroepsgroep. Ook in hun uitspraken aan patiënten en op sociale media. Hun informatie moet feitelijk, controleerbaar en begrijpelijk zijn. Het geven van evident onjuiste informatie of zelfs het verspreiden van complottheorieën past daar zeker niet bij. In gevallen, waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met deze richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie een onderzoek starten.
Met de komst van de coronapandemie werd de IGJ meer dan voorheen met zorgverleners geconfronteerd, die professionele normen schonden. Daarbij richt het toezicht zich op de gedragsregels, richtlijnen en professionele normen van de beroepsgroepen met betrekking tot COVID-19. Wanneer deze regels worden overschreden, dan krijgen de betrokken zorgverleners in eerste instantie een (waarschuwings-)brief van de IGJ, waarin het standpunt van de IGJ gecommuniceerd wordt. De volgende boodschappen worden daarbij geuit:
Voor het uitvoeren van deze toezichthouden activiteiten baseert de inspectie zich onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Ik wil hierbij benadrukken dat dit niet betekent dat de denktank heeft besloten of er een actie werd ondernomen richting een zorgverlener. Het is aan de IGJ om die afweging te maken.
Het RIVM richt zich op het publiek voorzien van feitelijke informatie op basis van de huidige stand van de wetenschap. Wanneer er onrust ontstaat over circulerende onjuiste informatie dan zet het RIVM extra in op het aanbieden van de correcte informatie en het ontkrachten van de onjuistheden. Vanuit VWS hebben wij het RIVM gevraagd wat hun inzet is met betrekking tot desinformatie en daarbij werd onder andere het volgende aangegeven: «het RIVM zet niet in op het uitvoeren van interventies om desinformatie of de verspreiders ervan tegen te gaan. Het RIVM draagt dus niet bij aan inzet als «shadowbanning».
Naast de invulling van het rol als kennisinstituut en deelname aan de denktank desinformatie heeft het RIVM nog een aantal acties ondernomen:
Kunt u aangeven wie de denktank desinformatie heeft opgericht en kunt u een lijst van leden (inclusief de functies bij overheden/bedrijven die zij uitoefenden) geven over de hele periode?
Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de oprichting en de werkwijze van de denktank desinformatie middels de Kamerbrieven12 van mijn voorganger over het actieplan Verder met Vaccineren. In mijn beantwoording op de vragen over de denktank desinformatie door het lid van Haga van 29 augustus 202213 is de oprichting van de denktank nogmaals uitvoerig beschreven. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van de toenmalig Staatssecretaris van VWS bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van 29 augustus 2022, worden de namen en functies van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers. Om u een beeld te geven van de deelnemers en de deelnemende organisaties, deel ik met u dat onder andere de volgende organisaties betrokken zijn bij de denktank: Universiteit Utrecht, Maastricht University, Wageningen University & Research, Radboud UMV, VUMC, Erasmus MC, AJN Jeugdartsen Nederland, VWS, RIVM, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), CBG, GGD, Facebook, Google, TNO en Lareb.
Kunt u aangeven welke rechtsvorm de denktank had, welk mandaat de denktank had en volgens welk reglement de denktank gehandeld heeft bij het vaststellen van desinformatie?
De denktank brengt personen met verschillende expertises bij elkaar om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Als er een reactie wordt gegeven door een deelnemer dan is dat op eigen initiatief en op persoonlijke titel. Dit behoeft geen rechtsvorm, mandaat of reglement.
Wat kostte de denktank en wie financierde de denktank (inclusief het inhuren, aantrekken van influencers?)? Kunt u de begrotingen en verantwoording van uitgaven aan de Kamer doen toekomen?
Deelname aan de denktank desinformatie is vrijwillig en er vindt geen financiering van de deelnemers van de denktank plaats. Er is vanuit de denktank ook geen gebruik gemaakt van de inzet van influencers, zoals ook omschreven bij de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 2022. Het Ministerie van VWS bekostigt enkel de organisatie van de bijeenkomsten van de denktank.
Onder wiens verantwoordelijkheid nam de denktank besluiten?
De denktank desinformatie is geen besluitvormend gremium.
Welke definitie van desinformatie hanteerde de denktank en wie nam het besluit of iets desinformatie was? Kunt u dezelfde vragen beantwoorden voor misinformatie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 hanteert VWS de rijksbrede definitie van desinformatie. Deze definitie is niet voorgelegd aan de denktank om te komen tot een gezamenlijk vastgestelde definitie. In het commissiedebat van 10 mei 2023 heeft de heer Omtzigt gevraagd naar de definitie van desinformatie met betrekking tot de denktank desinformatie14. Hiermee is deze vraag beantwoord.
Welk mandaat had de denktank desinformatie? Kunt u dat mandaat openbaar maken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een lijst van besluiten doen toekomen van zaken die door de denktank als desinformatie bestempeld zijn?
Nee. Er is geen sprake van gezamenlijke besluitvorming over informatie. De denktank is een netwerk, dat informatie uitwisselt.
Kunt u een lijst geven van interventies die de denktank mocht plegen en een lijst geven van interventies die de denktank gepleegd heeft (al dan niet via de leden van de denktank)? Kunt u aangeven wanneer en hoe vaak die interventies gepleegd zijn?
Nee. Dergelijke lijsten zijn er niet.
Op basis van welke wet of welke andere regelgeving had de denktank de macht om iets als desinformatie te classificeren en daarop actie te ondernemen?
Er is geen sprake van bevoegdheden dan wel macht van de denktank desinformatie. Deelnemers van de denktank kunnen net als ieder ander reageren op rondgaande berichten of een bericht rapporteren bij vermoeden van desinformatie. Bedrijven, die een melding ontvangen of waarbij een bericht gerapporteerd wordt, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden. Gebruikers van sociale media platforms hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.
Hoeveel en welk materiaal is door de denktank als desinformatie aangemerkt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan de Grondwet (en specifiek aan artikel 7 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de Grondwet gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Er is geen sprake van censuur of van het beknotten van vrijheid van meningsuiting. Als deelnemers van de denktank op desinformatie reageren, dat blijft deze gewoon zichtbaar en vindbaar. Hoewel een lid van de denktank, net als elke andere gebruiker, berichten kan melden bij de platforms, waarop de berichten geplaatst waren, was het uitsluitend aan de platforms zelf om te beoordelen of de berichten in strijd waren met de gebruikersvoorwaarden. Noch de denktank noch het Ministerie van VWS heeft op enige manier (mede) bepaald welke berichten wel en niet toegestaan waren op de platforms.
Heeft u de acties van de denktank desinformatie getoetst aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (en specifiek aan artikel 10 over de vrijheid van meningsuiting en het verbod op censuur) en kunt u aangeven of u vindt dat die acties binnen de EVRM gebleven zijn en alle adviezen daarover openbaar maken?
Zie ook antwoord vraag 16.
Kunt u de volgende documenten aan de Kamer doen toekomen:
In de bijlage bij deze beantwoording doe ik u vier documenten toekomen. Het zijn de laatst beschikbare versies van de documenten. De mate van georganiseerdheid die wordt veronderstelt in relatie tot de denktank komt niet overeen met wat er in werkelijkheid is gebeurd. Er is dus ook geen sprake geweest van lange termijn systematisch bijhouden van informatie.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Stemregistratie voor de Europese Parlementsverkiezingen in de Caribische Landen van het Koninkrijk. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»1 staat dat de regering beoogt om stemmen voor het Europees Parlement op Curaçao, Aruba en Sint Maarten net zo toegankelijk te maken als in Europees Nederland; kunt u een update geven van de voortgang van deze doelstelling en in de toelichting meenemen of, hoe en met welke prioriteit aan deze doelstelling voor de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 wordt gewerkt? Waar liggen de knelpunten om de doelstelling voorafgaand aan de Europese Parlementsverkiezingen van 2024 te realiseren en hoe zorgt het kabinet dat deze knelpunten kunnen worden opgelost?
Het kabinet werkt aan het voornemen uit het coalitieakkoord om de verkiezingen voor het Europees Parlement net zo toegankelijk te maken voor kiesgerechtigde inwoners van Curaçao, Aruba en Sint Maarten als voor kiesgerechtigden in Europees Nederland. Aan uw Kamer is eerder gemeld dat dit nader zal worden uitgewerkt in een hoofdlijnennotitie die aan de Kamer zal worden gezonden2. In de hoofdlijnennotitie wordt een aantal sporen uitgewerkt waarlangs de toegankelijkheid van de EP-verkiezingen in de landen kan worden vergroot en kiesgerechtigden zoveel mogelijk kunnen worden gefaciliteerd in het uitbrengen van hun stem. De sporen gaan bijvoorbeeld in op hoe meer aandacht kan worden gegenereerd voor de EP-verkiezingen en de eenmalige registratie in de permanente registratie kiezers buiten Nederland. Ook zal in overleg met de landen en Vertegenwoordigingen van NL worden onderzocht hoe kiezers verder gefaciliteerd kunnen worden in het uitbrengen van hun stem.
Overwogen zou kunnen worden of het juridisch en praktisch mogelijk is om bijvoorbeeld meer locaties in te stellen voor het ophalen, invullen en inleveren van stembescheiden of dat er andere manieren zijn om het uitbrengen van de stem nog toegankelijker te maken. Tot slot zal ook worden onderzocht of de EP-verkiezingen toegankelijker kunnen worden gemaakt door de registratieplicht voor kiesgerechtigden in de Caribische landen af te schaffen en welke consequenties dit zou hebben. Alle onderzochte opties hebben hun eigen voor- en nadelen. Een aantal opties vergt ook veel op het gebied van wet- en regelgeving. Voor alle opties is overleg en samenwerking met de Caribische landen nodig.
In de hoofdlijnennotitie zal het standpunt van de Caribische landen worden betrokken. Hiertoe zijn op 1 mei 2023 brieven verzonden aan de ministers-presidenten van de Caribische landen, om hen te consulteren over aandachtspunten naar aanleiding van dit voornemen uit het coalitieakkoord: informatiecampagnes, het verder faciliteren van het uitbrengen van de stem en de registratieplicht. Op basis van het standpunt van de landen worden verdere gesprekken vormgegeven. Hierover zal ik u informeren. In de hoofdlijnennotitie zal ik tevens ingaan op het beoogde tijdpad en de mogelijkheden voor de Europees Parlementsverkiezingen in 2024.
Deelt u de mening dat de burgers woonachtig op alle zes Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden tevens Unieburgers zijn? Zo ja, hoe geeft het kabinet hier actief invulling aan in haar beleid?
Evenals burgers van Europees Nederland beschikken burgers op de zes Caribische eilanden van het Koninkrijk over de Nederlandse nationaliteit. Hiermee bezitten zij volgens artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van rechtswege ook het Unieburgerschap. Aan het Unieburgerschap is een aantal rechten verbonden, waaronder het vrije verkeer van personen en het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor Europese Parlement. De toegankelijkheid in de Caribische landen van verkiezingen voor het Europese Parlement heeft, zoals hierboven uiteengezet, de aandacht van het kabinet.
Deelt u de mening dat voor het kabinet een belangrijke taak is weggelegd om ook de burgers in het Caribisch deel van het Koninkrijk te betrekken bij de Europese Unie (EU), door hen te informeren, actief te luisteren naar wat zij van de Europese Unie verwachten en draagvlak te creëren? Hoe werkt u aan het dichterbij brengen van het EU-burgerschap bij de burgers woonachtig in dit gedeelte van het Koninkrijk om uiteindelijk de werking van de democratie binnen het hele Koninkrijk te bevorderen?
Het kabinet ziet het als een van haar kerntaken Nederlanders zo goed mogelijk te informeren en te betrekken bij de vormgeving en uitvoering van EU-beleid en de Nederlandse inzet voor dat beleid. Dit geldt ook voor de inwoners van Caribisch Nederland. Belangrijk uitgangspunten bij de uitvoering van deze taak zijn inclusiviteit en diversiteit. Het kabinet communiceert, informeert en haalt informatie op via kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere departementen en bijvoorbeeld via het maatschappelijk middenveld. Door te kiezen voor digitale middelen en een online aanpak garandeert het kabinet een open karakter van de informatievoorziening, zodat alle Nederlanders kunnen deelnemen, ook inwoners uit Caribisch Nederland.
Ten aanzien van de Caribische Landen constateer ik dat het aan de overheden van autonome landen is om de relatie tussen hun burgers en de Europese Unie vorm te geven. Het Ministerie van BZK ondersteunt en stimuleert de Landen wel om bijvoorbeeld aanspraak te kunnen maken op verschillende Europese fondsen voor meerdere doeleinden.
Kunt u nader toelichten op welke wijze u conform de brief2 invulling zal geven aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en de grote bijeenkomsten op 9 mei 2023 en 9 mei 2024 (de Dag van Europa) in het Caribisch deel van het Koninkrijk? Indien dit deel van het Koninkrijk niet wordt betrokken bij de activiteiten, kunt u nader toelichten waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat alle burgers van Nederland deel kunnen nemen aan de burgerdialogen, communicatiecampagne en grotere bijeenkomst en hun mening kunnen geven. Zoals in de voornoemde brief aangegeven zijn inclusiviteit en diversiteit belangrijke uitgangspunten bij de uitvoering van motie Koole II. Doordat de dialogen en evenementen mede digitaal en online van aard zijn, kan iedereen binnen het Koninkrijk hieraan deelnemen, ook inwoners van de Caribische delen van het Koninkrijk. Verder zullen maatschappelijke organisaties worden geïnformeerd en aangemoedigd om te participeren en staat het belangengroepen die opkomen voor inwoners van het Caribische deel van het Koninkrijk, vrij om deel te nemen. Zoals ook in de brief uiteengezet, wordt tevens een extra inspanning gepleegd om jongeren en minder bereikbare doelgroepen te betrekken.
De beloftes van het kabinet na het aftreden vanwege het kinderopvangtoeslagschandaal |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Kamer op 24 januari – 3 maanden gelden dus – de motie (Kamerstuk 29 279, nr. 762) heeft aangenomen, waarvan de tekst (inclusief een nogal kromme zin) luidt: «De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de regering van VVD, CDA, D66 en ChristenUnie een fors aantal voornemens had voor cultuurverandering en beleids- en wetswijzigingen; constaterende dat de regering voornemens was om ouders en kinderen recht te doen, maar dat het herstelproces vastgelopen is, dat de Commissie Werkelijke Schade nog tientallen jaren nodig heeft, dat de VNG zegt dat de regering pas in 2030 de ouders tegemoetgekomen zal zijn, dat ouders nog steeds hun dossier niet hebben en dat kinderen in het schandaal nog steeds niet herenigd zijn met hun ouders; verzoekt de regering binnen twee maanden een reflectie op de voortgang op alle beloftes aan de Kamer te sturen, wat gaat over de wetswijzigingen en beleidswijzigingen; verzoekt de regering, en met name de Minister-President, in die reflectie ook aan te geven hoe ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden, en gaat over tot de orde van de dag.»?
Ja.
Wanneer kan de Kamer de reflectie van de Minister-President en de overige leden van zijn kabinet verwachten over hoe de ouders en kinderen tijdig en volledig recht gedaan zal worden?
In de bijgevoegde brief reflecteer ik op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Kan de regering een overzicht geven van alle beloftes en beleidsvoornemens die in de brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4) gedaan zijn en per belofte aangeven of hij is uitgevoerd en zo niet wanneer hij wel zal worden uitgevoerd, hoeveel geld eraan uitgegeven is en wie er verantwoordelijk is voor de uitvoering?
De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» bevat niet alleen maatregelen om de gedupeerden verder te helpen, maar bevat ook een fors pakket maatregelen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt.
Per brief van 29 juni 20211 heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de hoofdlijnen van de stand van zaken van de acties uit de kabinetsreactie. Deze brief liet zien dat veel acties zijn opgepakt en dat de Kamer met voortgangsrapportages en brieven al afzonderlijk was geïnformeerd over de voortgang. Duidelijk werd dat de opzet van de acties verschilt per geval, dat de acties verschillende tijdslijnen kennen en dat de acties op de beleidsterreinen van verschillende vakdepartementen liggen. In deze brief heeft het kabinet het voorstel gedaan om de Kamer voortaan verder te informeren over de voortgang van de acties uit de kabinetsreactie in de relevante afzonderlijke trajecten. Over dit voorstel is met de Kamer gesproken in het debat van 7 juli 2021. Sindsdien rapporteren de afzonderlijke verantwoordelijke bewindspersonen zelf over de voortgang van de uitvoering van de acties binnen hun competentiegebied en leggen hierover verantwoording af. In lijn hiermee en ten behoeve van de beantwoording van de vraag, hebben de betrokken departementen een stand van zaken aangeleverd, alsmede verwijzingen naar de meest recente voortgangsrapportages. Deze departementale bijdragen zijn hieronder integraal opgenomen.
De afgelopen periode is volop gewerkt om alle ouders die gedupeerd zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag compensatie te bieden en aan hen en hun kinderen hulp te bieden om een nieuwe start te kunnen maken. De regelingen die hiervoor moeten zorgen zijn vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) die in november 2022 van kracht werd, maar veel van de regelingen waren op dat moment al in uitvoering. Op dit moment wordt door de Uitvoerings- en herstelorganisatie (UHT), Sociale Banken Nederland (SBN), Radar, gemeenten en commissies zoals de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC), de Commissie van Wijzen (CvW), de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS) en de oudercommissie, veel werk verzet om de gedupeerden en hun kinderen te helpen. Gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag ontvangen direct een forfaitair bedrag van € 30.000. Ook hebben zij recht op compensatie en kunnen zij verzoeken doen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Door het kwijtschelden van bestuursrechtelijke schulden en het overnemen of betalen van (achterstanden op) privaatrechtelijke schulden wordt geholpen met een nieuwe start. Ook wordt door gemeenten brede ondersteuning geboden. Naast deze regeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag voorziet de Wht in een regeling voor kinderen van die gedupeerde aanvragers en is een regeling opgenomen voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Momenteel ligt een wetsvoorstel bij de Kamer dat ziet op compensatie voor ex-toeslagpartners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag; uitbreiding van de kindregeling naar kinderen en (voormalig) pleegkinderen van ex-partners, en maatregelen voor bepaalde nabestaanden van een overleden gedupeerde aanvrager of een overleden kind. De uitvoering van de hersteloperatie loopt, en over de voortgang wordt de Kamer geïnformeerd via periodieke voortgangsrapportages (VGR). Het blijft een speerpunt van het kabinet om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen, ook hierover wordt de Kamer via de voortgangsrapportages op de hoogte gehouden. In de uw Kamer op 3 februari 2023 toegestuurde laatste Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen zijn de totale uitgaven voor de hersteloperatie begroot op € 5,7 mld.2 Bij de Voorjaarsnota 2023 heeft het kabinet ca. € 1,3 mld. generaal extra beschikbaar gesteld.3 De parlementaire autorisatie van de voor de begrotingen van de departementen relevante budgetmutaties vindt plaats middels de 1e suppletoire begrotingen 2023.
De in de brief van 15 januari 2021 aangekondigde brede evaluatie naar de kaders voor de organisaties op afstand is op 9 december 2021 aan de Kamer verstuurd.4 Op 5 maart 2021 is de aangekondigde kabinetsreactie op het traject WaU aan de Kamer gestuurd. In deze brief werd een overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening aangekondigd die op 25 juni 2021 aan de Kamer is gestuurd. Op 4 juli 2022 heeft het kabinet een brief over de prioriteiten van WaU aan de Kamer gestuurd: de menselijke maat in de dienstverlening; de randvoorwaarden voor onze publieke dienstverleners; het verbeteren van het samenspel tussen politiek, beleid en uitvoering.5 In zowel het sociaal, veiligheids- als fysiek domein wordt gewerkt aan de realisatie van de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld.
Op het gebied van passende dienstverlening («er is geen verkeerde deur») is de Kamer geïnformeerd in de voortgangsrapportage WaU van 18 januari 2023.6 Er wordt inmiddels al veel ingezet om de publieke dienstverlening te verbeteren. Zo is in nauwe samenwerking met publieke dienstverleners en medeoverheden een breed gedragen beeld van de loketfunctie opgesteld. Daarnaast wordt met de uitvoering gewerkt aan vereenvoudiging. Binnen het sociaal domein gebeurt dit bijvoorbeeld via de uitvoering van de vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid.
We kondigden aan om in verbinding met gemeenten, landelijke uitvoeringsorganisaties en het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek een ingang bij de ministeries te creëren voor vragen vanuit het sociaal domein. Deze is inmiddels gerealiseerd zoals aangegeven in de brief van 6 juli 2022.7
Goede wetgeving start bij goed beleid en een zorgvuldig ingericht beleidsproces. Daartoe is onder andere op 29 maart jl. het beleidskompas gelanceerd. Het beleidskompas draagt bij aan het vroegtijdig nadenken over de uitvoerbaarheid van beleid. Hierover is uw Kamer op 20 oktober 2022 reeds geïnformeerd.8 Het beleidskompas is in de plaats gekomen van het Integraal afwegingskader (IAK). Met het beleidskompas is een belangrijke stap gezet in de werkwijze om te komen tot beleid beter handen en voeten te geven, om de samenwerking in deze cyclus tussen betrokkenen te stimuleren en om medewerkers te begeleiden in dit hele proces. Het beleidskompas geeft aandacht voor de gevolgen van beleid voor verschillende doelgroepen, voor het doenvermogen van burgers, en voor de praktische uitvoerbaarheid.
In de brief van 25 juni 2021 is de introductie van de Staat van de wetgevingskwaliteit aangekondigd.9 In de brief van 16 december 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de inhoud van de Staat van de wetgevingskwaliteit en het vervolg van de procedure.10 De Staat van de wetgevingskwaliteit biedt reflecties op de ontwikkelingen in de rijksbrede wetgevingskwaliteit. De eerste editie wordt na de zomer van 2023 aan de beide Kamers aangeboden. Dit impliceert uiteraard niet dat het kabinet op het onderwerp wetgevingskwaliteit geen actie onderneemt. Zo wordt gewerkt aan de inbedding van de doenvermogentoets en de versterking van de wetgevingstoets. Op 23 september 2022 heeft de Minister voor Rechtsbescherming u ook geïnformeerd over de stand van zaken van de invoeringstoets.11 Hiermee moet duidelijkheid worden hoe een regeling uitpakt voor de mensen, organisaties of bedrijven voor wie de regeling is bedoeld en hoe een regeling uitpakt voor de uitvoering. De rijksbrede toepassing van de invoeringstoets zal geleidelijk groeien. In het vervolg van deze beantwoording zijn per onderwerp relevante rapportages en vervolgtrajecten bij diverse ministeries weergegeven waaronder bijvoorbeeld de onderzoeken naar hardvochtige effecten van wetten en regels bij departementen.
Wat betreft nationaliteit is in de kabinetsreactie het volgende toegezegd: (...) «Het Ministerie van SZW is aan de slag om samen met UWV en SVB een inventarisatie te maken over de wijze waarop binnen de sociale zekerheid gebruik wordt gemaakt van nationaliteit in wetten, regelingen, procedures en risicomodellen. Hierbij gaan we ook kijken naar uitvoeringspraktijk en cultuur. Het kabinet heeft deze inventarisatie rijksbreed opgepakt voor alle ministeries en uitvoeringsorganisaties.» (...).
De uitvoering van de toezegging is ook vanuit de Kamer ondersteund met de op 26 januari 2021 door de Kamer aangenomen motie Marijnissen (SP) c.s.12 en Klaver c.s.13 (hierna: Motie#21). Met de motie Marijnissen c.s. verzocht uw Kamer de regering een voorstel te doen hoe binnen overheidsinstellingen vervuilde data, risicomodellen en het gebruik van nationaliteit worden opgeruimd. Uitvoering van deze motie vindt plaats met inachtneming van de motie van lid Klaver c.s., om hierbij niet alleen te kijken naar nationaliteit, maar ook naar etniciteit en geboorteplaats als datavariabele in alle risicomodellen, -profielen, -systemen, -selectie en zwarte lijsten die binnen het overheidswezen gebruikt worden volledig uit te sluiten. Uw Kamer is op 8 april 2021 door het kabinet geïnformeerd over de voorgestelde aanpak voor de uitvoering van Motie#21 door alle departementen (inclusief de uitvoeringsdiensten).14
Over de uitvoering van het eerste deel van de motie Marijnissen c.s. («het informeren van mensen op de zwarte-lijst») is de Kamer apart geïnformeerd door een brief van de vorige Staatssecretarissen van Financiën.15 Het gaat in dat deel specifiek om personen die voorkomen in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), in casu de zwarte lijst.
De uitvoering van het tweede deel van de Motie Klaver c.s. («een algoritmeregister opzetten» en «verzekeren dat ook zelflerende algoritmen in risicoclassificatiemodellen deze indicatoren niet gebruiken») wordt opgepakt en uitgevoerd vanuit de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, via actielijn 3.2, «Het reguleren van algoritmen». Een eerste versie van het Algoritmeregister is in december 2022 gelanceerd. Het bevat inmiddels 117 algoritmes van diverse overheidsorganisaties. Momenteel wordt het verzamelen en publiceren van algoritmen in het register opgeschaald door aanlevering makkelijker te maken en de drempel tot aanlevering verder te verlagen. We onderzoeken de mogelijkheid om het algoritmeregister verplicht te stellen (zoals gevraagd in de motie Dassen).16
Ook al heeft uw Kamer de departementale rapportages ontvangen, de uitvoering is nog niet afgerond. In overleg met uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgesproken om nog een onafhankelijke en externe toets door de ADR uit te laten voeren naar de uitkomsten van de departementale inventarisaties. De ADR-toets start op 1 juli en loopt door tot eind 2023, begin 2024. Vervolgens zal het onderzoeksresultaat nog door de Staatssecretaris van BZK met uw Kamer worden besproken. In dat overleg zullen afspraken worden gemaakt over de afronding van de uitvoering van Motie#21.
Sinds 1 juli 2021 maken we bij bepaalde categorieën van Kamerstukken de inhoudelijke beslisnota of een set beslisnota’s openbaar. Sinds Prinsjesdag 2022 doen we dit met alle stukken die we naar de Kamer sturen. Het gaat om de onderliggende nota(’s) die de bewindspersoon gebruikt om te besluiten over het te verzenden stuk. In een beslisnota zijn de overwegingen, alternatieven, belangrijke feiten en risico’s nog een keer op een rij gezet. Door juist deze beslisnota openbaar te maken, laten we zien hoe beslissingen tot stand zijn gekomen. Inmiddels zijn er meer dan 10.000 beslisnota’s naar de Kamer gestuurd.
Vanaf 16 april 2021 worden de agenda’s en besluitenlijsten van de ministerraad openbaar gemaakt.17 Sinds 1 juli 2021 geldt de nieuwe lijn met betrekking tot het openbaar maken van de algemene juridische beleidsadviezen van de Landsadvocaat.18
Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Alle bestuursorganen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie en uitvoering van deze wet binnen de eigen organisatie. De Minister van BZK is stelselverantwoordelijke voor de Woo. Bij de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» zijn voor de implementatie van deze wet middelen vrijgemaakt, zowel voor het Rijk als de medeoverheden. Deze middelen zijn gebaseerd op de uitvoeringstoetsen die zijn uitgevoerd op de Woo. Bijna al deze middelen zijn inmiddels overgeboekt naar de verschillende overheidsorganisaties. Over de uitvoering van deze wet en de besteding van middelen zullen overheidsorganisaties zich door middel van de reguliere verantwoording en de nieuw ingevoerde openbaarheidsparagraaf (artikel 3.5 van de Woo) rapporteren.
Op 6 april 2021 is het generieke actieplan informatiehuishouding «Open op Orde» naar de Tweede Kamer gezonden19. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid, dat voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd zal worden, bevat de geactualiseerde maatregelen uit het generieke actieplan Open op Orde. In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt jaarlijks gerapporteerd over de voorgang van de verbeteroperatie. In de Kamerbrief van december 2022 is een verdeling van de middelen over rijksorganisaties opgenomen.20
Rijksorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen verbeteropgave. Op basis van het generieke actieplan hebben rijksorganisaties daarom aanvullende actieplannen opgesteld voor hun eigen specifieke uitdagingen. Deze actieplannen zijn in juli 2022 openbaar gemaakt.21
De wettelijke verplichting voor bestuursorganen om de in de Woo opgenomen informatiecategorieën actief openbaar te maken geldt op dit moment nog niet, maar wordt in de komende tijd gefaseerd ingevoerd. Bestuursorganen dienen deze informatie via een door de Minister van BZK in stand gehouden infrastructuur openbaar te maken, om eenieder één vindplaats te bieden, waar deze overheidsinformatie te vinden en te doorzoeken is. Deze infrastructuur heeft de vorm van een verwijsindex (de «Woo-index») met een zoekfunctie.
Bestuursorganen kunnen met ingang van juli 2023 aansluiten op deze Woo-index. De zoekfunctie voor de burger komt later beschikbaar. Overheidsorganisaties maken documenten op een door hen gekozen internetlocatie openbaar, en leveren vervolgens een link naar die locatie aan bij de Woo-index. Wanneer op termijn artikel 3.3 van de Woo in werking treedt, wordt dit een verplichting voor alle overheidsorganisaties, zowel voor het Rijk als de decentrale overheden. Daarmee ontstaat een volledig en eenduidig overzicht van alle verplicht actief openbaar gemaakte documenten.
Op advies van AcICT is de doorontwikkeling van het vrijwillige PLOOI begin dit jaar stopgezet ten gunste van de huidige eenvoudiger en sneller te realiseren oplossing (de Woo-index met zoekfunctie). De Kamer is daarover in december 2022 per brief op de hoogte gesteld door de Minister van BZK, die verantwoordelijk is voor het realiseren en in stand houden van deze digitale infrastructuur. Tot en met 2022 is er in totaal € 11,4 mln in de centrale infrastructuur geïnvesteerd.
Het Adviescollege openbaarheid en informatiehuishouding is inmiddels ingesteld en heeft zijn eerste adviezen gegeven.
Per 1 januari 2022 is de regeringscommissaris Informatiehuishouding aangesteld22. Ook is de capaciteit van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed uitgebreid23.
Met de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» is toegezegd het Ambtelijk Vakmanschap te versterken. Naar aanleiding van deze toezegging is het al lopende rijksbrede programma Grenzeloos Samenwerken verbreed. Doel van het programma is dat elke ambtenaar zich bewust is van de impact van zijn/haar werk op mens en maatschappij en écht opgavegericht werkt. Dat wil zeggen: de opgave voorop, grenzeloos, transparant, toegankelijk, aandacht voor maatwerk en geen discriminatie. Concreet doen we dat door:
Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit Utrecht (USBO) naar het ABD-stelsel, dat op verzoek van uw Kamer is uitgevoerd, een aantal maatregelen aangekondigd24 met als doel:
In november 2023 zal een externe visitatiecommissie het effect van de genomen maatregelen onderzoeken.
Begrijpt u dat ik, met enig ongeduld, hier een aantal vragen zal stellen die vooral over paragraaf 5 van deze brief gaan, maar dat ik dus verwacht dat er gerapporteerd wordt over alle voornemens en beloftes in deze brief?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Mocht u een overzicht van deze voornemens van de indiener van de vraag willen ontvangen, wilt u dat dan binnen een paar dagen kenbaar maken, omdat een volledige lijst klaarligt?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Daarnaast reflecteer ik in de bijgevoegde brief op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Welke concrete stappen heeft het kabinet gezet voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel en sectorale wetgeving, zoals aangekondigd in uw brief d.d. 15 januari 2021 (Kamerstuk 35 510, nr. 4, hierna: uw brief)?
In de brief van 15 januari 2021 heeft het toenmalig kabinet stappen aangekondigd voor een nadere regeling van de verhouding tussen het evenredigheidsbeginsel en sectorale wetten, door wijziging van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of van sectorale wetgeving of een combinatie daarvan.25 Daarbij is aangegeven dat ook het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel van belang zijn.26
Voor wat betreft de aanpassing van de Awb bent u geïnformeerd bij brieven van 29 juni 202127 en 11 juli 202228, almede door het schriftelijk overleg naar aanleiding van laatstgenoemde brief.29 Inmiddels is een wetsontwerp versterking waarborgfunctie Awb in pre-consultatie gegeven, dat ter informatie aan de Kamer is gezonden.30 Bijlage 3 van dat voorstel bevat als discussiestuk een voorstel tot versterking van het evenredigheidsbeginsel door artikel 3:4, tweede lid, Awb van toepassing te laten zijn op gebonden bevoegdheden in formele wetten. Inmiddels is de pre-consultatie afgesloten en worden de opbrengsten geïnventariseerd en verwerkt. De volgende stap is de gebruikelijke (internet)consultatie.
Met betrekking tot sectorale wetten heeft een inventarisatie van hardheden plaatsgevonden waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 21 december 202131, de genoemde brief van 11 juli en het eerder genoemde schriftelijk overleg naar aanleiding van deze brief. Daarnaast is in genoemde brief van 11 juli 2022 opgenomen hoe het kabinet in de toekomst zal omgaan met de totstandbrenging van nieuwe wetten. Zo zal in de komende wijziging van de Aanwijzingen voor de regelgeving het belang van evenredige wetgeving worden onderstreept en zullen de aanwijzingen over hardheidsclausules worden aangepast. Deze wijziging zal naar verwachting voor de zomer naar de Afdeling advisering van de Raad van State worden gezonden en in de tweede helft van dit jaar in werking treden.
Welke wijzigingen ter zake van het evenredigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel zijn in welke sectorale wetten aangebracht en in welke wetten zullen nog wijzigingen daarover worden aangebracht?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van wijzigingen op dit punt. Wel zijn ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten en de motie Omtzigt wetten en regels tegen het licht gehouden, hetgeen soms aanleiding geeft tot herijking. Het Ministerie van SZW heeft bijvoorbeeld in de Participatiewet, de WIA en de Wet inburgering hardvochtige effecten geconstateerd en naar aanleiding daarvan trajecten opgestart om aanpassingen door te voeren. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.32 Hierbij spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur nadrukkelijk een rol. Zo wordt het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid opnieuw vormgegeven om daarin meer evenwichtigheid te brengen en ruimte voor individuele omstandigheden. Het streven is om dit wetsvoorstel voor de zomer van 2023 in internetconsultatie te brengen en uitvoeringstoetsen met de uitvoerders te delen.
Een ander voorbeeld betreft de aanpassing van wetten en regels op het terrein van onderwijs, naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtige effecten. Het voornemen is om artikel 2.30, derde lid van de Wet voortgezet onderwijs 2020 aan te vullen zodat vreemdelingen die het Nederlands kennelijk voldoende machtig zijn, wel toegelaten kunnen worden tot het praktijkonderwijs en dus direct onderwijs op hun niveau kunnen ontvangen. Om toegelaten te worden tot het praktijkonderwijs dient een leerling thans eerst een volledig jaar een andere schoolsoort binnen het voortgezet onderwijs te volgen. De achtergrond hiervan is te voorkomen dat nieuwkomers door taalproblemen of leerproblemen als gevolg van sociaal emotionele problematiek in een onderwijsvorm worden geplaatst die geen recht doet aan hun cognitieve capaciteiten. Omdat deze leerlingen de Nederlandse taal vaak niet of nauwelijks beheersen, kunnen zij doorgaans ook niet op een goede manier deelnemen aan de testen waarop het oordeel over toelaatbaarheid wordt gebaseerd. Na het eerste schooljaar kan indien nodig alsnog een aanvraag voor de toelaatbaarheid tot praktijkonderwijs worden ingediend. Voor een zeer beperkt aantal leerlingen dat het Nederlands wel voldoende machtig is, kan het echter goed zijn om direct het praktijkonderwijs te kunnen volgen, omdat dit wel aansluit bij hun cognitieve capaciteiten. Als een nieuwkomer een jaar lang niet naar het praktijkonderwijs gaat terwijl hij wel goed Nederlands spreekt, betekent dat immers dat de leerling een jaar onderwijs volgt dat niet wordt verzorgd op het geëigende niveau. Voorbeeld is een leerling afkomstig uit Suriname zonder Nederlands paspoort, maar die het Nederlands wel voldoende beheerst en verder voldoet aan de eisen voor toelating tot het praktijkonderwijs. In dergelijke gevallen is er geen aanleiding om de inschrijving van de leerling op het praktijkonderwijs te weigeren, en wordt dit als hardvochtig beschouwd. De beoogde aanpassing geeft de mogelijkheid verschillende gevallen verschillend te behandelen. Dat is een juiste toepassing van het gelijkheidsbeginsel en geeft tevens blijk van meer rekening houden met de belangen van een bepaalde groep mensen, die anders onevenredig hard wordt getroffen.
Op welke wijze is de definitie van fraude herzien en wordt deze nieuwe definitie ook door de gehele overheid en uitvoeringsorganisaties gehanteerd?
Met het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid wordt een nieuwe kijk op overtredingen in de sociale zekerheid verankerd in wetgeving. Het wetsvoorstel is in februari 2022 voor preconsultatie uitgezet. In het wetsvoorstel wordt geen definitie van fraude geïntroduceerd.33 In plaats daarvan wordt gesproken over fouten en misbruik. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat het overgrote deel van de overtredingen voortkomt uit fouten en vergissingen. Daarnaast zal er een kleinere groep mensen blijven die de regels wel bewust en met het doel zichzelf te verrijken, overtreedt. In deze gevallen wordt over misbruik gesproken. De term «fraude» of «fraudeur» wordt door de uitvoeringsinstanties in de sociale zekerheid zoveel als mogelijk vermeden, omdat het de vraag is of een dergelijke definitie voldoende ruimte biedt om nuances in persoonlijke omstandigheden mee te nemen34. In de communicatie vanuit de VNG richting gemeenten wordt de term «fraude» niet gehanteerd, maar de termen misbruik en oneigenlijk gebruik. Met het wetsvoorstel wordt geborgd dat er binnen sociale zekerheid niet langer gesproken wordt over fraude en er een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen fouten en misbruik.
Voor de Dienst Toeslagen geldt dat gebruik wordt gemaakt van de term intensief toezicht voor onderzoek bij risicosignalen van mogelijk oneigenlijk gebruik en misbruik. Voor dit proces gebruiken we bewust niet langer de term fraudebestrijding. Dit maakt duidelijk dat pas in de loop van een onderzoek de noodzakelijke helderheid ontstaat over de concrete omstandigheden van de casus. Vertrouwen in de burger is ook hier het uitgangspunt en we voeren ons onderzoek daarom zonder vooringenomenheid en op objectieve basis uit. Een juiste rechtstoepassing staat ook bij het intensief toezicht centraal.
Wat is de status van het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek?
Het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek (LMM) is onderdeel van de interbestuurlijke aanpak «Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek» (PMM).35 Het biedt één aanspreekpunt bij het Rijk voor professionals van gemeenten en uitvoeringsorganisaties die vastlopen bij het helpen van inwoners met multiproblematiek. Tegelijk vormt het LMM daarmee een platform om inzicht te krijgen in de oorzaken van dat vastlopen (systeemleren).
Zijn alle uitvoeringsorganisaties bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten? Zo nee, welke organisaties zullen nog aangesloten worden en wanneer zal dat gebeuren?
De volgende uitvoeringsorganisaties zijn aangesloten bij PMM: Belastingdienst, CAK, CJIB, DJI, DUO, IND, MFO (Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties), Raad voor de Kinderbescherming, RvIG (Rijksdienst voor Identiteitsgegevens), Slachtofferhulp Nederland, SVB, Toeslagen, UWV, Verslavingsreclassering en CIZ (aangesloten voor specifieke casuïstiek). Het LMM heeft daarnaast in voorkomende gevallen contact met zorgverzekeraars en woningcorporaties. Er zijn geen voornemens om aanvullende uitvoeringsorganisaties bij het LMM aan te sluiten.
Op welke wettelijke grondslag delen de bij het Landelijk Maatwerkloket Multiproblematiek aangesloten organisaties informatie over burgers?
Door het LMM worden geen persoonsgegevens van burgers verwerkt. Het LMM werkt aan de hand van geanonimiseerde casussen. De gegevens zijn niet naar individuen herleidbaar. Aangezien het om geanonimiseerde gegevens gaat, zijn het geen persoonsgegevens die vallen onder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit is beoordeeld aan de hand van een pre-PIA (Privacy Impact Analyse).
Welke door u aangekondigde extra bevoegdheden worden in het wetsvoorstel Wet meervoudige problematiek aanpak sociaal domein opgenomen en welke niet?
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» werd aangegeven dat het kabinet werkte aan een wetsvoorstel multiprobleemsituaties, met extra bevoegdheden die het voor lokale en landelijke professionals makkelijker moesten maken om maatwerk te kunnen leveren als de situatie daar om vraagt.36 Het betrof een afwijkingsbevoegdheid voor landelijke uitvoeringsorganisaties en gemeenten, en een time-out bevoegdheid voor gemeenten om vorderingen van landelijke uitvoeringsorganisaties tijdelijk stop te zetten. Met de kamerbrief Voortgang Programma Maatwerk Multiprobleemhuishoudens d.d. 6 juli 2022 heeft de Minister voor APP uw Kamer geïnformeerd over het stopzetten van de voorbereiding van het wetsvoorstel multiprobleemsituaties.37 De voornaamste reden hiervoor was de overlap van dit wetsvoorstel met bredere trajecten, zoals het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb. Daarnaast zijn de afwijkingsbevoegdheid en time-out bevoegdheid zijn niet opgenomen in het wetsvoorstel Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein.
Welke politieke dilemma’s binnen het sociaal domein zijn tot op heden door u transparant gemaakt?
Twee keer per jaar sturen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen de Stand van de uitvoering over dilemma’s in de uitvoering van de sociale zekerheid naar de Kamer. Daarin staan de ontwikkelingen in de uitvoering beschreven en wordt ingegaan op dilemma’s die daarbij spelen. Eén keer per jaar worden daar de knelpuntenbrieven van UWV en de SVB aan toegevoegd. Met de knelpuntenbrieven bieden UWV en de SVB inzicht in de situaties waarbij burgers door bestaande wet- en regelgeving in de knel komen en het de uitvoeringsorganisaties niet lukt om een passende oplossing te bieden. Knelpunten worden op deze manier tijdig zichtbaar en dit helpt om beleid beter aan te laten sluiten op wat de uitvoering nodig heeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben op 18 november 2022 de kabinetsreactie op het onderzoek naar hardvochtige effecten van de Participatiewet, de werknemersregelingen en de uitbetaling van het persoonsgebonden budget naar uw Kamer gestuurd38. Hierin heeft het kabinet aangegeven veel van de knelpunten te herkennen. We moeten vanuit de behoefte van de burger en met elkaar tot passende oplossingen komen om hardvochtige effecten terug te dringen. Dit betekent dat we onverminderd doorgaan om wet- en regelgeving en de uitvoering daarvan te beoordelen op eenvoud, menselijke maat en uitvoerbaarheid. Tegelijkertijd hebben we geconstateerd dat we realistisch moeten zijn, ook in wat we willen. Niet alles wat we zouden willen, kan en ook niet alles kan tegelijk, vanwege de uitvoerbaarheid en de financiële houdbaarheid van het stelsel.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen informeren uw Kamer periodiek over respectievelijk de voortgang rond het wegnemen van de hardheden WIA en de aanpassingen in de Participatiewet en de dilemma’s die daarbij naar voren komen. Op 28 april 2023 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de meest recente voortgangsbrief over de maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA hardheden naar uw gestuurd39. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin aangegeven dat niet alle hardheden die zijn geïdentificeerd, op korte termijn aangepakt kunnen worden. Sommige oplossingen voor hardheden grijpen diep in het stelsel. We moeten ervoor waken dat het oplossen van een hardheid, niet elders leidt tot andere negatieve effecten. Bovendien heeft de uitvoering te maken met een mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Mensen moeten nu al vaak te lang wachten op hun (her)beoordeling.
Daarom is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Voor de korte termijn richt het kabinet zich op maatregelen die passen binnen de financiële ruimte en die niet fundamenteel ingrijpen in de werking van de WIA. Voor de middellange termijn is UWV aan de slag met interne procesoptimalisaties, onder meer door het werken in sociaal-medische centra. Die aanpak draagt bij aan het verminderren van de druk op de sociaal-medische beoordelingscapaciteit. Het kabinet heeft voor de lange termijn de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel ingesteld om integraal naar het stelsel te kijken en over meer fundamentele vraagstukken te adviseren.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft op 22 juni 2022 met het rapport Participatiewet in balans een uitgebreide beleidsanalyse omtrent de Participatiewet gedeeld met de Kamer.40 Samen met betrokken partijen zijn ervaren hardheden en knelpunten geïnventariseerd, achterliggende oorzaken geanalyseerd en oplossingsrichtingen geformuleerd. Met het daaruit voortvloeiende programma Participatiewet in balans zet het kabinet in op verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor vereenvoudiging. Dit wordt gerealiseerd door middel van drie sporen. Op 28 november 2022 is uw Kamer geïnformeerd over zowel de stand van zaken rond de kortetermijnmaatregelen (spoor 1) in kader van de ruim twintig aanpassing van de Participatiewet, alsook over de mogelijke lange termijn maatregelen (spoor 2) en het bevorderen van de vakkundigheid van professionals (spoor 3)41. Met name spoor 2 vraagt om een langere adem: het betreft de herziening van de Participatiewet waarbij opnieuw wordt gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet.
Op welke wijze is invulling gegeven aan het voornemen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leidend te laten zijn bij de uitvoering van beleid? Kan de burger nu ook beter rechten ontlenen aan die algemene beginselen?
Het kabinet benadrukt op verschillende plaatsen het belang van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb beoogt de beginselen verder te operationaliseren, waarbij tevens sprake is van aanspraken voor burgers. Daarnaast heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 februari 2022 (drugspand Harderwijk), waarin de Afdeling een kader geeft voor een evenredigheidstoets, gezorgd voor meer houvast voor bestuursorganen voor evenredige besluitvorming. Het inroepen van deze beginselen is slechts niet mogelijk bij de toepassing van gebonden bevoegdheden in formele wetten, voor zover geen sprake is van door de wetgever niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 120 van de Grondwet, zo is onlangs nog eens bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.42
Op welke wijze is de in uw brief vermelde vervanging van strikt gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte en hardheidsclausules in (sectorale) wetgeving concreet uitgevoerd? Kunt u een lijst van wetten geven waar dat gedaan is en een lijst van wetten waarin dat gedaan zal worden?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt. Binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar hardvochtige effecten van wetten en regels. Of en zo ja hoe wetten en regels worden of zijn aangepast is in die rapportages en overleggen aangegeven. Zo hebben vanuit het Ministerie van Financiën de Staatssecretaris van Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst de Tweede Kamer onlangs geïnformeerd over de reeds aanwezige en nog te introduceren hardheidsclausules in fiscale wetgeving.43 Voorts is wat betreft belastingen en invordering een overzicht van hardheidsclausules opgenomen in de brief van de Staatssecretarissen van Financiën van 24 maart 2023.44
Er wordt in dit kader concreet gewerkt aan een voorstel tot invoering van een hardheidsclausule in de Invorderingswet 1990. Dit voorstel loopt mee met het Belastingplan 2024 en zal derhalve op Prinsjesdag aan de Tweede Kamer worden aangeboden, mits de uitvoeringstoets van de Belastingdienst hiervoor geen belemmeringen aangeeft.45
Een tweede voorbeeld betreft het invoegen van een hardheidsclausule in de Wet op de expertisecentra (WEC).46 In artikel 39 van de WEC wordt een hardheidsclausule ingevoegd. De Inspectie van het Onderwijs wordt in staat gesteld om in uitzonderlijke gevallen toe te staan dat een leerling die de leeftijd van twintig jaar heeft bereikt een jaar langer op de school voor speciaal voortgezet onderwijs kan verblijven. De inspecteur kan hiertoe besluiten indien het voortgezet verblijf op de school wenselijk is ten behoeve van een vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten in een instelling voor dagbesteding. De inspecteur kan voor zijn beslissing een rapport over de leerlingen vereisen. De voorgestelde procedure is gelijk aan de procedure die reeds is vastgelegd in het vijfde lid, maar maakt ook een ontheffing mogelijk voor leerlingen waarbij voortzetting wenselijk is met het oog op de vergroting van het perspectief van de leerling op arbeidsmarktgerichte dagactiviteiten en geen voortzetting zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vaak gaat het bij hardvochtige effecten om een breed scala aan knelpunten die mensen ervaren en waarbij het vervangen van gebonden bevoegdheden door beoordelingsruimte of een hardheidsclausule niet altijd de oplossing is. Zo heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer onlangs de uitkomsten gestuurd van de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.47 Hierin staat dat voor diverse aangedragen knelpunten en problemen reeds oplossingen zijn doorgevoerd of al actie wordt genomen middels aanpassingen in beleid, uitvoering en/of wet- en regelgeving. Een concreet voorbeeld hiervan is het aangedragen knelpunt dat huurwoningen soms slecht onderhouden worden. Meer inzet op onderhoud is daarom onderdeel van de prestatieafspraken met Aedes, Woonbond en de VNG. Ook wordt gewerkt aan het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap dat de positie van huurders moet versterken en de naleving van bestaande regelgeving moet verbeteren. Het onderhoud van woningen wordt hierbij betrokken.
In welke wetten zijn sinds januari 2021 hardheidsclausules opgenomen en welke wetten zullen nog hardheidsclausules opgenomen worden?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, is de Kamer geïnformeerd binnen de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. Hierbij wordt opgemerkt dat het niet altijd nodig is om een hardheidsclausule in wetten en regels op te nemen, bijvoorbeeld omdat in het betreffende domein geen sprake is van gebonden bevoegdheden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wetgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die veelal niet dwingend geformuleerd is, maar vooral «kan-bepalingen» bevat.
Welke andere ««veiligheidsventielen»« dan hardheidsclausules en beoordelingsruimte zijn concreet in wetgeving opgenomen?
Beoordelingsruimte is niet zozeer een veiligheidsventiel, maar een mogelijkheid voor bestuursorganen om binnen de kaders van een wet zelf te bepalen of aan bepaalde criteria is voldaan. Een alternatief hiervoor is de verfijning van regels, waardoor voor verschillende situaties verschillende regels van toepassing zijn, waardoor de normering beter aansluit bij de verschillende situaties. Hardheidsclausules zijn vooral geschikt als wordt gekozen voor gebonden bevoegdheden en de verwachting is dat sprake zal zijn van onvoorziene omstandigheden, waarvoor niet op voorhand regels zijn te stellen.
Welke aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) zijn opgevolgd en welke niet? Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Het doel van de parlementaire ondervraging, zoals opgenomen in de door de Tweede Kamer vastgestelde onderzoeksopdracht, was om meer zicht te krijgen op de politieke besluitvorming en de hoogambtelijke verantwoordelijkheid en betrokkenheid daarbij die van invloed is geweest op het fraudebeleid bij de kinderopvangtoeslag en de politieke reactie op signalen over de harde uitkomsten van het fraudebeleid en de «alles-of-niets» benadering. De onderzoekscommissie heeft geen aanbevelingen gedaan in het verslag «Ongekend Onrecht».
Hoe is het voornemen om voor iedere rechtsgang de eigen handelwijze aan de bedoeling van de wetgever te toetsen concreet ingevuld? Uit welke instructies of maatregelen blijkt deze invulling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van Nispen en Leijten (beiden SP) over de gevolgen voor mensen als de Staat blijft procederen die de Minister voor Rechtsbescherming op 8 mei jl. naar uw Kamer heeft verstuurd.48
Welke concrete maatregelen zijn genomen teneinde de Algemene Wet Bestuursrecht weer de rechtsbescherming van de burger tegen de overheid te bieden?
De Ministers van BZK en Rechtsbescherming hebben in januari dit jaar gezamenlijk een voorontwerp van een wetsvoorstel ter versterking van de waarborgfunctie van de Algemene wet bestuursrecht in pre-consultatie gebracht. Doel van dat wetsvoorstel is onder andere om de ongelijke positie van de burger ten opzichte van de overheid in het bestuursprocesrecht beter te compenseren. Hiertoe is in het voorstel bijvoorbeeld een regeling voor een «burgerlus» opgenomen. Het voorontwerp is ter informatie ook aan de Tweede Kamer gestuurd.49 Inmiddels hebben diverse mondelinge sessies met burgers, uitvoeringsorganisaties, rechtsprekende instanties, wetenschappers en andere geïnteresseerden plaatsgevonden en zijn er uitgebreide schriftelijke reacties op het voorstel ontvangen. De ontvangen input zal de komende tijd worden verwerkt. Het verder uitgewerkte conceptwetsvoorstel zal vervolgens in de reguliere (internet)consultatieprocedure opnieuw aan alle betrokkenen worden voorgelegd.
U geeft in uw brief aan dat de grondbeginselen van de rechtsstaat zijn geschonden; deelt u de mening dat het schenden van de grondbeginselen van de rechtsstaat nog steeds voortduurt?
Naar aanleiding van de constateringen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet een groot aantal maatregelen getroffen. Naast het herstel van de schade die de gedupeerde ouders en hun kinderen hebben geleden, zijn onder andere maatregelen getroffen die zien op de verbetering van de communicatie tussen overheid en burger, de communicatie en informatievoorziening tussen de staatsmachten onderling, het doorvoeren van verbeteringen in het wetgevingsproces en het oplossen van gesignaleerde knelpunten in de toepassing van wetgeving. Hoewel nog niet alle problemen opgelost zijn en nooit helemaal kan worden voorkomen dat fouten worden gemaakt, moeten deze maatregelen ertoe bijdragen dat een fundamentele schending van de grondbeginselen van de rechtsstaat zoals door de ondervragingscommissie werd geconstateerd niet meer plaatsvindt. Het voorkomen van dergelijke schendingen heeft in ieder geval de blijvende aandacht van het kabinet. Uw Kamer wordt op via verschillende manieren en momenten geïnformeerd over de voortgang van de getroffen maatregelen.
In uw brief schrijft u dat controle en handhaving volledig zijn doorgeschoten; op welke wet(ten) doelde u en is de wet bij dergelijke controles nageleefd en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Hierbij werd gedoeld op de in het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) genoemde zaken. In dit verslag wordt vervolgens geciteerd uit het rapport van de Adviescommissie uitvoering Toeslagen (commissie Donner) waarin werd verwezen naar de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie».
Toeslagen controleert de naleving van de uit de wet voortvloeiend eisen, Die controle en handhaving hierop stonden evenwel in het verleden evident niet in verhouding tot de gevolgen voor de toeslaggerechtigden. Controle en handhaving zijn doorgeschoten. Voorbeelden van dit handelen zijn de werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators, het vooringenomen handelen bij de beoordeling van informatie, het breed uitvragen van bewijsstukken bij vraagouders, het uitvragen van onwenselijk query’s om populaties te selecteren, het gebruik van het Risicoclassificatiemodel en het gebruik van Fraude Signalering Voorziening systeem (FSV).
Bij dit handelen is, zoals in de brief van 12 maart 2021 aan uw Kamer is gemeld50: «Uit onder meer de rapporten van de commissie Donner en ADR en uit de hersteloperatie is gebleken dat er verschillende fouten zijn gemaakt door de Belastingdienst/Toeslagen bij de behandeling van aanvragen, controles en bezwaren van de ouders ten aanzien van kinderopvangtoeslag. Deze onjuiste handelwijze heeft geleid tot strijdigheid met verschillende wetten en beginselen van behoorlijk bestuur. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn gedragsregels over hoe de overheid zich tegenover een burger dient te gedragen. Een aantal van deze beginselen is opgenomen in de Awb zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Andere beginselen zijn ongeschreven recht en ontwikkeld in de jurisprudentie.»
Bovendien is in dezelfde brief opgemerkt dat de Belastingdienst/Toeslagen in het verleden in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming bij het gebruik van de RCM en het uitvoeren van bepaalde queries.
Is de wet bij dergelijke controles overtreden en zo ja, welke wetten en op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 22.
Was volgens u de wet hierbij te hardvochtig en zo ja, welke wetsbepalingen?
Ja, dat is ook erkend in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht». Ook hier wordt verwezen naar hetgeen de commissie Donner opmerkt over de «strikte eisen die uit de Wko en de Awir werden afgeleid in de jurisprudentie». De adviescommissie benoemt daarbij onder meer het volgende:
Welke maatregelen zijn genomen teneinde het ««doorschieten»« van controles te voorkomen?
Om te zorgen dat mensen de juiste (combinatie van) toeslagen uitgekeerd krijgen, dan wel dat toeslagen niet worden uitgekeerd aan mensen die daar geen recht op hebben, wordt gebruik gemaakt van verschillende handhavingsinstrumenten. De eerste handhavingsstrategie van de Dienst Toeslagen als zelfstandige organisatie, die uw Kamer binnenkort wordt toegezonden, is het richtinggevende kader voor de prioritering, de continue doorontwikkeling en verbetering van deze handhavingsinstrumenten. De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
De handhavingsstrategie omvat het brede spectrum van handhaving: van het voorkomen van fouten, tot dienstverlening, tot toezicht inclusief het intensieve toezicht.
Dienst Toeslagen heeft daarbij diverse maatregelen doorgevoerd in de afgelopen jaren om een herhaling van het verleden te voorkomen. Zo is structureel aandacht voor de naleving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de verschillende processen bij Dienst Toeslagen. Concreet is bovendien het risicoclassificatiemodel buiten gebruik gesteld en is het intensief toezichtproces tijdelijk stopgezet. Dit wordt dit pas in volle omvang hervat als in elk onderdeel van dit proces voldoende waarborgen zijn geïmplementeerd. Om de naleving van wet- en regelgeving te waarborgen is de vaktechnische lijn ingericht.
Met de inwerkingtreding van de Wet hardheidsaanpassing Awir is bovendien meer ruimte gekomen voor een evenredige toepassing van de wet en voor concrete onvoorziene en onbedoelde situaties waarin wet- en regelgeving nog klemt is een hardheidsclausule in de Awir geïntroduceerd
In uw brief stelt u: «Door harde regelgeving, vooringenomen handelen, het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen, hebben tienduizenden ouders en kinderen hun leven de afgelopen tien jaar zien veranderen in een moeras van ellende»; kunt u deze harde regelgeving beschrijven en daarbij het advies van de landsadvocaat 18 december 2009 meenemen?
Met harde regelgeving wordt gedoeld op hetgeen ook is aangeduid als de alles-of-niets benadering. Daarbij kon het recht op kinderopvangtoeslag nihil worden gesteld indien niet volledig aan de aan dat recht verbonden voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het betalen van een eigen bijdrage, werd voldaan. Daarbij is gedurende langere tijd ook de interpretatie gehuldigd dat bij het niet volledig maar wel deels betalen van een eigen bijdrage toch het recht op kinderopvangtoeslag voor een geheel jaar nihil kon en moest worden gesteld. Deze interpretatie is ook geruime tijd bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het aangehaalde conceptadvies, dat op 18 januari 2021 aan uw Kamer is gezonden, stelt dat het betalen van een eigen bijdrage voorwaardelijk is aan het recht op KOT.51 Bij niet betalen van een eigen bijdrage kan het recht worden verminderd. Hoe groot die vermindering zou moeten zijn is volgens het advies afhankelijk van de omstandigheden van het geval waaronder de vraag of na een vermindering alsnog een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Het niet volledig betalen van een eigen bijdrage leidt in die interpretatie dus niet automatisch tot een definitieve nihilstelling. Dit memo huldigt aldus een minder stringente interpretatie van de wet- en regelgeving dan de door Dienst Toeslagen gehanteerde en tot 2019 door de Afdeling onderstreepte lijn.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de motie Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 572, nr. 49)? Welke concrete verbeteringen in het toeslagenstelsel zijn nu reeds doorgevoerd?
Een interdepartementale werkgroep bestaande uit medewerkers van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Financiën (FIN) en van Toeslagen heeft in 2021, in aanvulling op de reeds lopende verbetertrajecten, breed geïnventariseerd welke knelpunten er binnen het huidige stelsel zijn en hoe die opgelost kunnen worden. Deze inventarisatie is gebaseerd op openbare rapporten, signalen uit de uitvoeringspraktijk van Toeslagen, signalen vanuit stakeholders en signalen van de toeslagdepartementen. Uw Kamer is hier op twee momenten over geïnformeerdhDe KaDe.52 In de brief «stand van zaken toeslagen» van 17 juni 202253 is uw Kamer geïnformeerd over mogelijke verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel. Daarbij is aangegeven dat de knelpunten divers van aard zijn en dat daarmee ook de oplossingen divers zijn: uiteenlopend van aanpassing van de uitvoering tot wetswijziging. In die brief is een overzicht gegeven welke gesignaleerde knelpunten al opgepakt zijn of worden en voor welke knelpunten nog geen oplossing is gerealiseerd.
Een aantal van de verbetermogelijkheden is al opgepakt door het vorige kabinet, zoals twee verbetermaatregelen in de huurtoeslag54: bij het beoordelen van het recht op huurtoeslag wordt de verblijfsstatus van minderjarige leden van het huishouden niet meer meegewogen en de eis is komen te vervallen bij het verworven recht dat in de maand voorafgaand aan de huurgrensoverschrijding recht op huurtoeslag moest bestaan. Verder zijn onder meer verbeteringen in de praktische rechtsbescherming doorgevoerd, bijvoorbeeld door het bieden van meer waarborgen voor de burger bij het opvragen van informatie of door voorafgaand aan het terugvorderen van een toeslag de gelegenheid te geven voor het indienen van een zienswijze55.
Een aantal verbetermaatregelen is opgenomen in het coalitieakkoord, en inmiddels ingediend bij uw Kamer, zoals de vereenvoudigingen in de huurtoeslag en het vervallen van de koppeling aan gewerkte uren in de kinderopvangtoeslag, en ook in de dienstverlening zijn stappen gezet. Tevens is het knelpunt rondom de aanspraak op kinderopvangtoeslag voor een werkende ouder met een partner buiten de EU56 aangepakt. Werkende ouders57 met een partner buiten de EU krijgen met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022 aanspraak op kinderopvangtoeslag, mits wordt voldaan aan de overige voorwaarden. Als de voorgenomen wettelijke regeling is gerealiseerd, houdt het kabinet een vinger aan de pols bij de uitwerking in de praktijk. Er zal worden gemonitord of de beoogde effecten optreden en in hoeverre er mogelijk niet-beoogde neveneffecten optreden.
Wat is de stand van zaken van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag? Welke concrete maatregelen zijn genomen of welke veranderingen zijn doorgevoerd?
Ouders die kinderopvangtoeslag aanvragen, dienen zo veel mogelijk zekerheid te ervaren over hun toeslag. Daarbij moet de dienstverlening zo goed mogelijk aansluiten bij het doel van de kinderopvangtoeslag: het toegankelijk en betaalbaar houden van kinderopvang en het ondersteunen van ouders bij de combinatie van arbeid en de zorg voor kinderen. Binnen het verbetertraject kinderopvangtoeslag werken het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dienst Toeslagen, veldpartijen, stakeholders en de doelgroep sinds 2018 samen aan verbetermaatregelen rondom de kinderopvangtoeslag.
Het verbetertraject kinderopvangtoeslag heeft de afgelopen jaren de noodzakelijke verbeteringen in beleid, uitvoering en dienstverlening rondom kinderopvangtoeslag in gang gezet. Daarin zijn belangrijke stappen gezet, zoals de ontwikkeling van de KOT-app waarmee ouders eenvoudig hun toeslag kunnen aanvragen en wijzigen, verplichte maandelijkse gegevenslevering door kinderopvangorganisaties en verbeteringen in dienstverlening, zoals persoonlijke begeleiding, beter inzicht en overzicht in aanvraaggegevens voor ouders en eerder signaleren van mogelijke afwijkingen in de KOT-aanvraag. Dit heeft bovendien een aanjagende werking op verbetering van de bredere dienstverlening van Dienst Toeslagen, door ideeën vanuit het verbetertraject verder te ontwikkelen en toe te passen op de gehele toeslagpopulatie.
Sinds 2018 is de Kamer periodiek geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het Verbetertraject Kinderopvangtoeslag.58
U schrijft in uw brief: «Mensen mogen uiteindelijk niet de dupe worden van fouten van de overheid. De overheid hoort actief te onderzoeken hoe regelingen in de praktijk werken en toegankelijk te zijn als er vragen of onduidelijkheden zijn»; welke onderzoeken naar de werking van regelingen in de praktijk hebben plaatsgevonden en welke regelingen betreft dit onderzoek?
Er heeft bij alle departementen een inventarisatie plaatsgevonden naar beleid/wetgeving die in de praktijk hardvochtig uitpakt. Hier is uw Kamer meerdere malen over geïnformeerd.59 Verder is gestart met de implementatie van de invoeringstoets als nieuw instrument; na circa een jaar na implementatie van wetgeving vindt deze toets plaats om te toetsen of de wet uitpakt zoals bedacht dan wel dan dat er onvoorziene neveneffecten plaatsvinden. Aanvullend hierop zet de Minister voor Rechtsbescherming met het project Procedeergedrag overheid in op het voorkomen van onnodige procedures tussen burger en overheid in het bestuursrecht. Het gaat dan om procedures die door ander overheidshandelen voorkomen hadden kunnen worden.
Op het terrein van de sociale zekerheid betreft het de volgende onderzoeken:
Kunt u de rapporten betreffende de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen?
Bovengenoemde onderzoeken die op het terrein van de sociale zekerheid liggen zijn met uw Kamer gedeeld. Het kabinet zal daarnaast voor het zomerreces het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid en de kabinetsreactie daarop naar uw Kamer sturen.
Tot welke maatregelen hebben de uitkomsten van deze onderzoeken geleid?
Ten aanzien van handhaving in de sociale zekerheid is het kabinet bezig met de herijking van het handhavingsinstrumentarium en het wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid. Dit wetsvoorstel is begin dit jaar voor preconsultatie uitgezet. In het antwoord op vraag 13 is aangegeven welke vervolgmaatregelen lopen naar aanleiding van het onderzoek naar hardvochtigheden in de WIA en de Participatiewet. In de kabinetsreactie op de synthesestudie naar niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen SZW is aangegeven dat het kabinet doorgaat met de interventies in de uitvoering, de modernisering van de Wet SUWI (meer pro-actieve dienstverlening en vereenvoudiging van wet- en regelgeving) en de aanpak van geldzorgen, armoede en schulden.
Welke concrete signalen van de rechterlijke macht, sociale advocatuur en cliëntenraden zijn ontvangen en tot welke concrete veranderingen of maatregelen heeft dat geleid?
In het geval van de kinderopvangtoeslagaffaire is er een gedeelde verantwoordelijkheid voor rechtsbescherming en goede toegang tot het recht met andere departementen. Zoals in de brief van 8 juli 202264 is vermeld, vervult de Minister voor Rechtsbescherming daarbij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid een actieve rol in het versterken van de rechtsbescherming door het tot stand brengen van (specifieke) rechtsbijstandsregelingen. Vanaf 1 maart 2021 kunnen gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag via de Raad voor Rechtsbijstand (de Raad) kosteloze gefinancierde rechtsbijstand krijgen. Ook is het sinds 1 juni 2022 mogelijk voor gedupeerden om kosteloze rechtsbijstand aan te vragen voor procedures over een uithuisplaatsing of gezag beëindiging. De Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) heeft gesignaleerd dat bij de Kinderopvangtoeslagaffaire het proces sterk is gebureaucratiseerd en dat er veel vertraging is bij de afhandeling. De Minister voor Rechtsbescherming is hierover blijvend in gesprek met o.a. de NOvA, de Raad voor Rechtsbijstand en de Minister van Financiën om een goede rechtsbescherming te garanderen. Na signalen uit de sociale advocatuur, is de Minister voor Rechtsbescherming bovendien samen met de Minister van Financiën, de NOvA, advocatuur en de Raad bezig om de rechtsbijstandsregeling kinderopvangtoeslag te herijken.
Na signalen uit de sociale advocatuur over onterecht vermeende zelfredzaamheid, is in 2021 is de tijdelijke regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid (RATZ) ingevoerd. Met de regeling wordt voorkomen dat burgers door vermeende zelfredzaamheid tussen wal en schip vallen. Op 1 april 2023 is de RATZ opnieuw met een jaar verlengd. Zeer binnenkort wordt het resultaat verwacht van het WODC-onderzoek naar de toetsing van zelfredzaamheid bij de Kinderopvangtoeslagaffaire. Dit najaar wordt de evaluatie van de Regeling adviestoevoeging zelfredzaamheid verwacht. Aan de hand van de resultaten van het WODC-onderzoek en de evaluatie wordt bezien hoe het begrip zelfredzaamheid meer bij de tijd kan worden gebracht. De Minister van Rechtsbescherming verwacht uw Kamer daar aan het einde van dit jaar over te informeren. Wat betreft de signalen van de rechterlijke macht wordt deze vraag beantwoord in het antwoord op vraag 62.
Het rapport «Ongekend Onrecht» (Kamerstuk 35 510, nr. 2) van de POK wordt door u in uw brief beschreven als een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Nederlandse overheid en het helpen van de ouders en kinderen als eerste prioriteitaangemerkt; hoe verhouden deze uitspraken zich ten opzichte van het op dit moment vastlopen van de hersteloperatie?
Het kabinet doet al het mogelijke om ervoor te zorgen dat gedupeerden zo snel als mogelijk, en binnen een zorgvuldig proces, hulp krijgen om een nieuwe start te maken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht». Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en wordt er voortgang geboekt met de hersteloperatie. Van de ruim 62.000 aanmeldingen is voor 94% de eerste toets gedaan. Ruim 29.000 ouders zijn aangemerkt als gedupeerde; zij hebben € 30.000 ontvangen. 23.952 ouders (38%) hebben de integrale beoordeling afgerond en hebben, indien ze zijn aangemerkt als gedupeerd, compensatie ontvangen. Bovendien is in november 2022 de kindregeling gestart. Tot nu zijn ruim 25.000 kinderen uitbetaald. De prognose is dat uiteindelijk zo’n 108.000 kinderen worden uitbetaald, de meeste al voor september 2023.
Deze cijfers laten zien dat er geen sprake is van het vastlopen van de hersteloperatie. Wel is het kabinet zich ervan bewust dat er veel ouders zijn bij wie de integrale beoordeling nog moet plaatsvinden en het lang duurt voordat zij aan de beurt zijn. In de Voortgangsrapportage van 3 februari 2023 zijn dan ook verschillende maatregelen aangekondigd om de hersteloperatie te versnellen en te verbeteren.65 Daarnaast wordt voortdurend onderzocht op welke wijze er nog verdere versnelling mogelijk is zoals ook aangekondigd in de brief van 31 maart 2023.66 Het aanpassen van het herstelproces brengt ook dilemma’s en risico’s met zich mee, waarover het kabinet graag met de Tweede Kamer in gesprek wil. De toetssteen voor nieuwe maatregelen is dat het proces voor de ouders echt sneller verloopt en ouders meer regie krijgen over het herstel. Het belang van de ouder staat voorop. Het kabinet wil hierbij geen valse verwachtingen wekken en geen zaken beloven die we niet waar kunnen maken.
In uw brief zegt u dat u met de hersteloperatie en de andere maatregelen die u neemt, hoopt bij te dragen aan een betere toekomst voor de ouders en hun kinderen; bent u zich bewust van de voortdurende problemen waar ouders mee geconfronteerd worden?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het Kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Het bieden van financieel herstel aan ouders die te maken hebben gehad met de problemen die zijn ontstaan door de kinderopvangtoeslag vormt de basis van de hersteloperatie. Het kabinet is zich er van bewust dat afronding van het financieel herstel niet betekent dat gedupeerden geen problemen meer ervaren, daarom bieden gemeenten ondersteuning op vijf leefgebieden en aanpak van het emotioneel herstel. Het kabinet realiseert zich bovendien dat het leed en de schade nooit ten volle gecompenseerd kan worden of de pijn weggenomen kan worden. Het kabinet kan niet ongedaan maken wat er is gebeurd, maar kan wel gedupeerden en hun kinderen helpen bij een nieuwe start. Er is nog veel werk te doen om ouders en kinderen verder te helpen een goede toekomst op te bouwen. Tegelijkertijd is er ook veel werk verzet en worden gedupeerden geholpen, met dank aan de inzet van de uitvoeringsorganisatie, gemeenten en allerlei betrokkenen, waaronder vele gedupeerde ouders en hun kinderen, die voortdurend meedenken en adviseren over de hersteloperatie.
Bent u zich bewust van de klachten van ouders en hun advocaten over de hersteloperatie?
Ja, deze zijn bekend. Advocaten geven onder andere aan hun cliënten niet goed te kunnen adviseren door gebrek aan dossierinformatie en lange doorlooptijd van de integrale beoordeling. De beschikbaarheid van dossiers is een belangrijke kwestie waar veel aandacht voor is. Hiervoor zijn in de VGR over het 4e kwartaal van 2022 een aantal verbeteringen aangekondigd, zoals en automatisering ten behoeve van het efficiënter samenstellen en lakken van dossiers, opschalen van het dossierteam en experimenteren met het hersteldossier als alternatief voor het persoonlijk dossier. Het is belangrijk om de advocatuur te blijven betrekken in de hersteloperatie. Er is met de NOvA en de Raad voor Rechtsbijstand gesproken over het NOvA-verbetervoorstel voor de hersteloperatie. Daarbij zijn ook cijfers, monitoring en wetenschappelijke inzichten van het Kenniscentrum van de Raad voor Rechtsbijstand besproken. Er blijft periodiek overleg met de NOvA en de Raad en neemt de ideeën van de NOvA en de Raad in overweging bij het verder verbeteren en versnellen van de hersteloperatie. Ook is er begin mei een werksessie met advocaten en UHT over de samenstelling en verstrekking van dossiers.
Bent u zich ervan bewust dat ouders alleen al jaren op hun dossier moeten wachten? Hoe kan het dat de belastingdienst wel binnen no time een toeslag kon intrekken op basis van een dossier maar dat dossier daarna zoek is?
Het kabinet heeft maatregelen genomen om de informatiehuishouding te verbeteren. Het Ministerie van Financiën werkt hard aan de uitvoering van die maatregelen via het programma Informatiehuishouding op Orde. Zoals in de voortgangsrapportages hersteloperatie toeslagen gemeld heeft UHT zich de afgelopen periode ingezet om verschillende type dossiers (het herstel-, CWS- en bezwaardossier) sneller en beter afgestemd op de behoeften van ouders te leveren. Het verstrekken van deze dossiers aan ouders en hun gemachtigden zijn belangrijk voor het financiële, maar ook het emotionele herstelproces. De reeds in gang gezette maatregelen ten aanzien van het samenstellen en lakken van dossiers leveren een randvoorwaardelijke bijdrage aan de gewenste versnelling van de integrale beoordelingen en het bezwaarproces.
Hoe verhoudt zich uw bovenvermelde opmerking met de praktijk vandaag de dag als het gaat om het helpen van de ouders?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 34.
Wat is de status van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidregistraties (MFO) is ingericht bij RvIG en is operationeel sinds 1 mei 2021.
Hoeveel burgers hebben gebruik gemaakt van het Meldpunt Foute Overheidsregistraties?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft tot en met februari 2023 1.389 meldingen ontvangen waarvan 1.328 afkomstig van burgers. De overige meldingen zijn door ondernemingen
of overheidsorganisaties gedaan.
In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot maatregelen en aanpassing van de gegevens?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties past geen gegevens aan, daarvoor zijn registratiehouders verantwoordelijk. Op basis van de cijfers die het MFO tot zijn beschikking heeft blijkt dat het inzetten van het MFO vrijwel altijd leidt tot een oplossing voor de burger. Specifieke cijfers over het aanpassen van gegevens en genomen maatregelen zijn niet voorhanden.
Heeft het Meldpunt Foute Overheidsregistraties doorzettingsmacht?
Het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties heeft geen doorzettingsmacht. Het MFO adviseert en ondersteunt de melder in concrete gevallen. Het MFO werkt hierbij nauw samen met de meeste overheidsorganisaties obv een zogenaamde intentieverklaring tot samenwerking. Daarnaast adviseert het MFO betrokken instanties, naar aanleiding van meldingen, ook over structurele oplossingen en maatregelen om herhaling te voorkomen. Er wordt momenteel gewerkt aan de wettelijke borging van het het MFO en de benodigde bevoegdheden.
U geeft in uw brief aan dat het kabinet met een diep gevoel van schaamte zit. De ouders zijn op dit moment nog steeds in dezelfde positie, is deze schaamte er nog steeds en inmiddels toegenomen? En hoe toont het kabinet deze schaamte?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. Daarvoor heeft het kabinet aan alle gedupeerden excuses aangeboden. Maar naast excuses is het van belang dat ouders zo snel mogelijk krijgen waar ze recht op hebben. Daarom is alle inzet van het kabinet erop gericht om via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Tot slot wordt er door verschillende leden van het kabinet op regelmatige basis gesproken met gedupeerden om constant aandacht te blijven houden voor de gevolgen en problemen en voor de ervaringen met de hersteloperatie.
Wat heeft u na het aanbieden van excuses aan de gedupeerde ouders gedaan om deze ouders te laten zien dat ze niet vergeten worden?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Hoe heeft u intern bij de belastingdienst de bestuurscultuur veranderd zodat dit nooit meer zou kunnen gebeuren?
Ontwikkeling van leiderschap en bouwen aan een bij de nieuwe organisatie passende cultuur, vinden plaats vanuit verschillende initiatieven. De dienst Toeslagen gaat in 2023 door met werken aan een open werkklimaat door te investeren in de cultuur en het leiderschap. Vanaf 2023 wordt dit programma in de lijn verankerd. Naast dienstbrede activiteiten, ontstaat daarmee voor elke directie ruimte om, gekoppeld aan de strategische directiedoelen, tot een passende aanpak te komen. De Belastingdienst werkt met het programma Leiderschap en cultuur aan een cultuur waarin burgers en bedrijven centraal staan, medewerkers worden gewaardeerd en samenwerking vanzelfsprekend is. Het programma is herijkt, mede naar aanleiding van de constatering van institutioneel racisme. De nadruk ligt in 2023 en 2024 op een inclusieve organisatie, met een open gesprekscultuur. Centraal daarbij staat de dialoog, bij voorkeur over werk gerelateerde casussen, omdat dit een effectieve en hoog gewaardeerde interventie is. Een goede dialoog draagt bij aan van elkaar leren, onderling vertrouwen, gedeelde opvattingen over het werk en betere prestaties voor burgers en bedrijven. Het doel hierbij is voorkomen dat de in de POK genoemde misstanden weer gebeuren.
Zijn oud medewerkers die de bij CAF-teams betrokken geweest zijn, betrokken bij de hersteloperatie?
In de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet hardheidsaanpassing Awir op 17 juni 2020 is door de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane de volgende toezegging gedaan: «Geen van de mensen die betrokken waren bij de CAF-dossiers zal in de hersteloperatie een persoonlijke zaakbehandelaar zijn of betrokken zijn bij de beoordeling van dossiers in eerste of tweede lijn en ook niet in termen van de bezwaren, om daarmee te zorgen dat er geen relatie meer is tussen die groep mensen en deze hersteloperatie.» Deze toezegging is nog steeds van kracht.
In uw brief wordt gemeld dat contact met alle ouders zal worden opgenomen; met hoeveel ouders is nog geen contact opgenomen of tot stand gebracht?
Bij aanmelding is er telefonisch contact tussen de ouder en het serviceteam van UHT. Vervolgens wordt in de eerste toets beoordeeld of de ouder als gedupeerde aangemerkt kan worden. Er zijn circa 2.300 ouders van de totaal ruim 62.000 ouders (peildatum 28 april 2023) die zich bij UHT hebben aangemeld met wie in het kader van de eerste toets nog geen contact is opgenomen of tot stand is gebracht. Dit betreffen recente aanmeldingen en aanmeldingen waar UHT contact heeft gezocht, maar het niet is gelukt ouder te bereiken.
U schrijft in uw brief dat samen met de gemeenten ouders hulp op het gebied van zorg, wonen, werk en schulden wordt aangeboden; kunt u aangeven wat hier concreet van is terechtgekomen?
(Mogelijk) gedupeerde ouders, maar ook kinderen die vallen onder de kindregeling, ontvangen, als ze dat willen, brede ondersteuning vanuit de gemeenten. Het gaat dan om ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. UHT deelt daarvoor met gemeenten de gegevens van (mogelijk) gedupeerde ouders, die ondersteuning wensen. Over de gehele populatie wenst ongeveer 20% van de aangemelde ouders brede ondersteuning. Gemeenten weten ouders goed te bereiken om een ondersteuningsaanbod te doen. 91% van de gemeenten geeft op dit moment actief invulling aan het verlenen van brede ondersteuning. Van de ouders met een ondersteuningsvraag heeft circa 20% een (actief) lopend ondersteuningstraject. Ouders hebben met name behoefte aan financiële ondersteuning, schuldhulpverlening, psychosociale ondersteuning voor zichzelf en hun gezin en ondersteuning voor huisvestingsproblemen. Gemiddeld betreft 60% van de huidige vragen aan gemeenten meervoudige problematiek. Gemeenten zien een toename in het aantal ouders (en kinderen) dat zich bij gemeenten meldt met aanvullende of nieuwe behoeften rond hun herstel. Vaak speelt de lange doorlooptijd van het financieel herstelproces daarbij een rol bij het (aanvullende) verzoek. Hoewel gemeenten aangeven over het algemeen in staat te zijn ondersteuning te bieden aan ouders, ervaren zij ook knelpunten (83% van de gemeenten). Met name op het gebied van huisvesting, vanwege de krappe woningmarkt en op het vlak van en op het vlak van geestelijke zorg. Hierdoor kunnen gemeenten niet altijd de ondersteuning bieden die ouders nodig hebben. Grote gemeenten, waar gemiddeld genomen veel (mogelijk) gedupeerde ouders en kinderen wonen, ervaren deze knelpunten logischerwijs het meest.67
De compensatie is uitgebreid naar € 30.000 aan alle ouders die gedupeerd zijn door de «alles-of-niets» uitleg van de kinderopvangtoeslag of de buitensporige fraudejacht, vooruitlopend op de verdere afhandeling van hun zaak; bent u van mening dat deze uitbreiding conform de wet was?
Vanwege de wens om zo spoedig mogelijk een forfaitair bedrag van € 30.000 te kunnen betalen, is de grondslag hiertoe eerst bij beleidsbesluiten geïntroduceerd.68 De Wet hersteloperatie toeslagen voorziet met terugwerkende kracht vanaf 26 januari 2021 in een wettelijke grondslag.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het overleg met schuldeisers om met hen afspraken te maken dat het bedrag ook ten goede komt aan ouders?
Tussen het Ministerie van Financiën en de koepels van grote schuldeisers zijn afspraken gemaakt over de afhandelingen van schulden van gedupeerde ouders. Deze afspraken zien er onder meer op toe dat een ouder niet alsnog hun ontvangen compensatie moet aanwenden om achterstanden op schulden af te lossen die zijn ontstaan in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Sociale Banken Nederland (SBN) voert deze taak uit. Indien een ouder wel voor deze schulden hun compensatie heeft moeten gebruiken, dan wordt de compensatie aangevuld door een aanvraag in te dienen bij het Loket Al Betaalde Schulden van SBN. Daarnaast wordt in zowel algemene overleggen als in specifieke kwesties met schuldeisers gekeken naar mogelijkheden om de financiële positie van gedupeerde ouders zo goed mogelijk te beschermen, onder meer door leningen om te zetten naar gunstigere tarieven of nieuwe betalingsafspraken te maken.
Wat is de stand van zaken rondom het kindpanel?
Na het uitbrengen van het rapport «Leven op de Rit» is het kindpanel op eigen initiatief verder gegaan als een onafhankelijke community.69 Voor kinderen en jongeren geldt, net als voor ouders, dat zij het belangrijk vinden om mee te blijven denken en werken aan het herstelproces. Daarom is er voor hen een aanvullend participatietraject georganiseerd waarin jongeren (in wisselende samenstelling) actief betrokken worden bij het verder uitwerken van het hulpaanbod of het reflecteren daarop.
De POK constateert dat ouders jarenlang geen schijn van kans hadden; hebben de ouders op dit moment wel een kans? Krijgen de ouders op dit moment wel de rechtsbescherming die ze verdienen?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
Krijgen de ouders op dit moment de kans om zich te verdedigen in procedures en zo ja, op welke wijze? Hoe garandeert het kabinet dat op dit moment de rechtsbescherming geboden wordt?
Voor de beantwoording op de vraag over de rechtsbescherming aan de ouders (51 en 52), verwijs ik u naar het antwoord op vraag 32. Er is een kosteloze rechtsbijstandsregeling waarvan gedupeerde ouders gebruik kunnen maken. Die geldt voor zowel de afhandeling door UHT als voor het bezwaar, de Commissie Werkelijke Schade als voor het beroep en hoger beroep. Deze regeling wordt bovendien op dit moment herijkt om beter aan te sluiten aan de praktijk.
U vermeldt in uw brief dat de overheid niet naast, maar tegenover de ouders stond; staat de overheid op dit moment wel naast de burger?
Het kabinet is er veel aan gelegen om het vertrouwen in de overheid, dat door de problemen rond toeslagen diep beschadigd is, weer op te bouwen en daarmee weer naast de burger te staan. Het helpen van de gedupeerde ouders en hun kinderen heeft hierbij de hoogste prioriteit. In het hersteltraject is het verhaal van de gedupeerde ouder leidend en waar mogelijk wordt ruimhartigheid verkozen boven precisie en doelmatigheid. Door deze aanpak probeert het kabinet zoveel mogelijk naast de ouder te staan en bij te dragen aan herstel van vertrouwen in de overheid.
U schrijft: «Om het gedane onrecht enigszins recht te zetten en het vertrouwen in de overheid stap voor stap weer op te bouwen»; vindt u dat het gedane onrecht op dit moment wordt rechtgezet?
Zie hiervoor de bijgevoegde brief waarin ik reflecteer op de voortgang van de uitvoering van de acties uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».
Wat is volgens u de stand van het vertrouwen van de burger in de overheid? Hoe ziet u uw rol bij het ontstaan van het gebrek aan vertrouwen in de overheid?
Er is geen statisch en eenduidig beeld van het vertrouwen van burgers in de overheid. Dit neemt niet weg dat er signalen zijn, zoals ook het meest recente Burgerperspectievenonderzoek van SCP, waaruit blijkt dat het vertrouwen in de overheid, in het kabinet en in de Tweede Kamer, gedaald is ten opzichte van eerder. Mensen maken, zoals in de genoemde rapportage naar voren komt, zich zorgen over de politiek, hoge prijzen, inkomensverschillen, immigratie, het tekort aan betaalbare woningen en klimaataanpak. Het kabinet ziet hierin een belangrijke opdracht om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werkt het kabinet aan, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen.
U geeft in uw brief aan dat het systeem van toeslagen te fraudegevoelig was en dat dit zorgde voor een roep om meer controle en handhaving; bent u van mening dat deze controles conform de wet zijn uitgevoerd?
Dienst Toeslagen had en heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat toeslagen rechtmatig worden toegekend en uitbetaald, daartoe moeten controles worden uitgeoefend. Dienst Toeslagen beschikt daarvoor ook over een aantal bevoegdheden zoals het opvragen van informatie. Bij de uitoefening van dergelijke bevoegdheden moeten, net zoals bij de uitoefening van alle taken door een bestuursorgaan, relevante waarborgen zoals de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, worden geëerbiedigd. In het rapport «Ongekend Onrecht» is geconcludeerd dat het daaraan heeft ontbroken.
Wanneer was het probleem in volle omvang bij u duidelijk? Wanneer bent u deze crisis serieus gaan nemen?
Zoals gemeld in het verhoor door de POK is mij de volle omvang van de problemen met de kinderopvangtoeslag op 10 mei 2019 bekend geworden nadat Staatssecretaris Snel voor de eerste keer in de ministerraad de problematiek van de kinderopvangtoeslagaffaire onder de aandacht bracht. In de ministerraad van 29 mei 2019 heeft het kabinet vervolgens de adviescommissie toeslagen (commissie Donner) ingesteld.
Wat is er terechtgekomen van het proportioneel vaststellen van de Kinderopvangtoeslag? Heeft de wet daar niet altijd al de ruimte voor gehad?
Sinds eind 2019 stelt Dienst Toeslagen het recht op kinderopvangtoeslag vast naar rato van het bedrag aan kosten dat de ouder tijdig heeft betaald aan de kinderopvangorganisatie. De standaard werkprocessen zijn hierop aangepast, zodat structureel volgens de werkwijze «proportioneel vaststellen» wordt gehandeld. In een uitspraak van 23 oktober 2019 kwam de Raad van State namelijk terug op de eerdere jurisprudentie en werd aangegeven dat Toeslagen wél de ruimte had om tot een andere berekening van het recht op kinderopvangtoeslag te komen dan vaststelling van dit recht op nihil.70 Daarvoor werd, ondersteund door jurisprudentie, in de gevallen dat ouders niet alle kosten van kinderopvang hadden betaald aan kinderopvanginstellingen het recht door Toeslagen gesteld aan nul. Met de Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen is deze wijziging in werkwijze per 2021 expliciet wettelijk geregeld.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan het verbeteren van de informatiehuishouding en welke concrete resultaten zijn daarmee bereikt?
Voor het verbeteren van de informatiehuishouding is 787 miljoen euro uitgetrokken voor de periode 2021 tot en met 2026.71 We rapporteren jaarlijks over de voortgang in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR). Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid geeft een overzicht van de resultaten vanaf 2021 tot heden en het perspectief op zowel de korte als de lange termijn. In het meerjarenplan 2023/2024 zijn naast het toekomstbeeld ook de concrete doelstellingen opgenomen voor 2023 en 2024. Het Meerjarenplan Openbaarheid en Informatiehuishouding Rijksoverheid zal voor het zomerreces naar uw Kamer gestuurd worden. Jaarlijks worden in de meerjarenplannen op basis van behaalde resultaten en (her)prioritering de concrete doelstelling en bijbehorende projecten aangepast.
Hoeveel geld heeft de regering besteed aan Werken aan Uitvoering en welke concrete resultaten zijn daarmee behaald?
In het huidige coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd voor Werk aan Uitvoering. Gedurende 10 jaar is € 600 mln. gereserveerd, met een aanloop van € 200 mln. in 2022. Structureel is vanaf 2032 jaarlijks € 133 mln. beschikbaar. Over de verdeling van de middelen over de departementen heeft de Minister voor armoedebeleid, participatie en pensioenen uw Kamer op 4 juli 2022 geïnformeerd.72 Hier is verdere invulling aangegeven middels bestedingsplannen. Verantwoording van de uitgaven van deze plannen zal departementaal plaats vinden via de rijksbegrotingscyclus. Aangezien de middelen pas vorig jaar verdeeld zijn is het nog te vroeg om inzicht te geven in de resultaten die daarmee zijn behaald. De programmadirectie i.o. Werk aan Uitvoering blijft aangehaakt bij de (deel)realisatie van de WaU-beweging door het monitoren van de inhoudelijke voortgang en rapporteert hierover – conform toezegging – jaarlijks aan de Kamer. De eerste voortgangsrapportage is op 18 januari 2023 aan uw Kamer verzonden.73
Welk mandaat en welke plannen heeft de regeringscommissaris Informatiehuishouding precies gekregen? Kunt u aangeven welk werkplan de regeringscommissaris heeft vastgesteld? Kunt u het werkprogramma en de doelstellingen van de benoeming naar de Kamer sturen?
Volgens het Instellingsbesluit regeringscommissaris Informatiehuishouding heeft de regeringscommissaris o.a. de taak om de voortgang van het generiek actieplan Open op Orde en de daaronder vallende departementale actieplannen te bevorderen, de ministeries daarop aan te spreken en waar nodig met voorstellen te komen om knelpunten op te lossen. Daarnaast speelt hij een verbindende rol tussen het Adviescollege O&I, de Inspectie O&E en de ministeries.
Bij zijn aanstelling heeft de regeringscommissaris o.a. de ambities uitgesproken voor de komende jaren:
De regeringscommissaris is op 1 januari 2022 aangesteld. Het generieke actieplan Open op Orde is op 6 april 2021 met uw Kamer gedeeld. Dit actieplan wordt na de zomer geactualiseerd en zal in Q4 2023 naar uw Kamer worden gestuurd.
Een rapportage en de speerpunten van de regeringscommissaris Informatiehuishouding zullen op korte termijn naar de Tweede Kamer verstuurd worden door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u per buikpijndossier van de rechters aangeven hoe het is/wordt opgelost?
In de jaarverslagen over 2021 en 2022 besteedt de Raad van de rechtspraak onder andere aandacht aan een aantal door rechters geconstateerde knelpunten in wetgeving en beleid (in brede zin). In de brieven van 25 mei 2022, 31 oktober 2022 en 4 april 202374 is de Minister van Rechtsbescherming ingegaan op de aanpak om de in het Jaarverslag 2021 geconstateerde knelpunten op te lossen. Binnenkort biedt de Minister voor Rechtsbescherming het op 9 mei jl. uitgebrachte jaarverslag rechtspraak 2022 aan uw Kamer aan en informeert hij uw Kamer over de aanpak van de in het Jaarverslag 2022 beschreven knelpunten.
Wat is de stand van zaken van de invoering van Stella-teams? Welke dossiers mochten Stella-teams in de periode voordat het toeslagen schandaal bekend werd niet behandelen?
De Stella teams zijn volledig operationeel en ingericht om casuïstiek te behandelen bij (vermoeden van) multiproblematiek bij burgers. Er wordt continu geworven zodat de capaciteit van het Stella-team voldoende blijft om het aantal Stella-casussen te kunnen behandelen. Voor het overige wordt verwezen naar het antwoord op vraag 64.
Klopt het dat het Stella-team geen zaken mocht behandelen die te maken hadden met de CAF en dat zij ook geen vermoeden van fraude zaken/FSV-dossiers in behandeling mochten nemen?
Stella casuïstiek wordt bij zowel de Belastingdienst als de Dienst Toeslagen behandeld. Het is op dit moment niet vast te stellen of er een eenduidige handelwijze was ten aanzien van de behandeling van zaken of posten afkomstig van het CAF en van FSV-dossier. Er kan dus niet eenduidig worden vastgesteld of en zo ja, welke dossiers de Stella-teams expliciet niet behandelden. Bij Toeslagen was het werkproces zo ingericht dat CAF-zaken werden opgepakt door een toezichts- of fraudeteam. Bij (vermoeden van) multiproblematiek was er voor deze teams de mogelijkheid een casus door te zetten naar het Stella-team van Dienst Toeslagen.
Waar werden deze dossiers door het Stella-team heen gezonden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 64.
Is het in uw brief vermelde voornemen voor een betalingsregeling toeslagschulden, waarbij de terugbetaalcapaciteit van twee jaar wordt genomen en de restschuld niet wordt ingevorderd, uitgevoerd?
Bij de hervatting van de, vanwege de corona epidemie stilgelegde, invordering is gehandeld naar de uitgangspunten van de invorderingsstrategie. Hierbij heeft iedere burger met een toeslagschuld, ongeacht of de invordering daarvan zich al in de dwanginvorderingsfase bevond, de mogelijkheid gekregen om deze schuld alsnog (ineens of via een standaard- of persoonlijke betalingsregeling) uit zichzelf te betalen. De standaard betalingsregeling wordt altijd aangeboden, ongeacht of de burger in één keer kan betalen. Lukt het de burger niet om toeslagschulden in maximaal 24 maanden terug te betalen, omdat de burger anders te weinig geld overhoudt om van te leven, dan is er de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen. Aan het einde van de persoonlijke betalingsregeling hoeft de burger de resterende toeslagschuld niet meer terug te betalen (m.u.v. fraudegevallen). In de regel stelt Dienst Toeslagen daarbij de voorwaarde dat gedurende drie jaar eventuele toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting – voor zover die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald – zullen worden verrekend met de buiten de invordering gelaten schuld.
Heeft de voorgenomen gestructureerde inventarisatie van gevallen waarin invordering door de Belastingdienst onredelijk streng uitpakt, plaatsgevonden? Tot welke conclusies heeft deze inventarisatie geleid? In hoeveel gevallen heeft dit geleid tot wijziging of stopzetting van de invordering?
Met de herijking van de invorderingsstrategieën van de Belastingdienst en Dienst Toeslagen, wordt in algemene zin beoogd om zoveel mogelijk te voorkomen dat invorderingsmaatregelen van de Belastingdienst onredelijk streng uitpakken. Het doel van de herijking van de invorderingsstrategieën van zowel de Belastingdienst als Dienst Toeslagen is om ervoor te zorgen dat de invordering in brede zin voor alle burgers met de menselijke maat wordt uitgevoerd. De strategische uitgangspunten in de invorderingsstrategieën zijn zo opgesteld om ervoor te zorgen dat er voldoende ruimte is om rekening te houden met omstandigheden van burgers en recht te doen aan signalen en knelpunten die door de Belastingdienst, Dienst Toeslagen en belangenorganisaties zijn aangedragen. In het kader van de herijking van de invorderingsstrategieën wordt onderzocht of en op welke wijze de invorderingspraktijk onredelijk uitpakt en hoe deze anders kan worden ingericht.
In uw brief kondigde u aan dat het kabinet breder op zoek ging naar wetgeving die in de praktijk te hard uitpakt; op welke wijze is hier invulling aan gegeven?
Verwezen wordt naar het antwoord op vragen 6, 15 en 16.
Kunt u alle wetgeving die te hard uitpakte vermelden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 verloopt dit via de betreffende beleidsdomeinen en reguliere overleggen. De knelpunten die worden ervaren worden niet zelden veroorzaakt door een combinatie van factoren: de inhoud van wetten en regels, de interpretatie en uitvoering daarvan en de vaak toch al kwetsbare positie waarin sommige mensen zich bevinden.75 Tevens kunnen knelpunten ontstaan als gevolg van problematiek zoals te weinig middelen en menskracht bij uitvoeringsinstanties of complexe samenhang tussen wetten en regels.76 Dit vraagt voortdurende aandacht en het kabinet stelt voorop dat het herkennen, erkennen en opvolgen van signalen over hardvochtigheid geen eenmalige exercitie is, maar een continu proces dat structureel moet zijn ingebed in werk- en beleidsprocessen. Dit gebeurt onder meer in het programma Werk aan uitvoering, bijvoorbeeld door middel van de standen van uitvoering en knelpuntenbrieven die naar de Kamer gaan. In de kabinetsreactie van 18 november 202277 op het onderzoek naar hardvochtige effecten in de werknemersregelingen, de Participatiewet en het pgb is ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek van Panteia en de inventarisatie van overige wetten op hardvochtige effecten.
Op welke wijze is concreet invulling gegeven aan het in uw brief genoemde actief bij uitvoerings- en belangenorganisaties en de Nationale ombudsman inventariseren welke wetten te hard uitpakken?
Deze instanties zijn door de departementen bij hun inventarisaties betrokken. Zo zijn in het kader van het in het antwoord op vraag 15 genoemde BZK-onderzoek tevens jaarverslagen en signalen van de Nationale ombudsman meegenomen (zie het onderzoek van de Nationale ombudsman naar signalering in het register paspoortsignaleringen n.a.v. achterstallige schulden bij DUO).78
Welke wetten zijn door de genoemde organisaties en Nationale ombudsman genoemd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Welke concrete aanpassingen aan deze wetgeving is doorgevoerd?
Het kabinet houdt geen overzicht bij op dit punt; verwezen wordt naar het antwoord op vraag 70.
Op schriftelijke vragen voorgelegd op 9 december 2022 aan de Staatssecretarissen van Financiën is op 17 maart 2023 (Kamerstuk 31 066, nr. 1208) geantwoord, dat de wijze waarop vroeg-signalering van multi-problematiek werkt nog niet bekend is; wanneer wordt deze werkwijze bekend en kan de werkwijze alsdan met de Kamer gedeeld worden?
In de antwoorden op schriftelijke vragen is aangegeven dat nog wordt verkend hoe vroegsignalering van multi-problematiek kan worden vormgegeven. Eén van de belangrijkste uitzoekpunten hierbij is de toetsing op de AVG. Daarvoor dient een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld te worden. Zodra het model positief getoetst is op de AVG zal de Kamer hier nader over geïnformeerd worden.
In uw brief schrijft u: «Ook wil het kabinet kritisch kijken naar de wijze waarop de overheid zelf hetrechtssysteem benut. Niet elke zaak hoeft tot de hoogste rechter te worden doorgeprocedeerd. Wanneer de overheid zelf de gang naar de rechter overweegt of geconfronteerd wordt met een burger die de gang naar de rechter wil volgen, moet dit voor de overheid altijd aanleiding zijn om opnieuw te overwegen of de eigen handelwijze wel in lijn is met de bedoeling van de wetgever, en of er niet toch meer ruimte is om er gezamenlijk met de betrokken burger uit te komen»; bestonden er instructies hoe om te gaan met het al dan wel of niet in hoger beroep gaan? Zijn deze instructies nageleefd?
Een bestuursorgaan dient zich te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk Bestuur. Deze brengen met zich mee dat een bestuursorgaan zich zorgvuldig in het maatschappelijk verkeer moet opstellen en zich redelijk en billijk moet opstellen. Dat geldt ook bij de afweging om hoger beroep in te stellen. Welbekend is dat wanneer de Staat in een procedure hoger beroep aantekent, de burger zich door deze opstelling in de kou gezet kan voelen en dat verder procederen voor hem een enorme belasting vormt. Tegelijkertijd kunnen er goede redenen zijn voor de Staat om in een bepaald geval in hoger beroep te gaan, bijvoorbeeld als dat noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen voor de toepassing van het recht in soortgelijke gevallen. Dat betekent dat de Staat altijd een evenwichtige afweging dient te maken tussen alle belangen die in het geding zijn, en zich derhalve niet geheel eenzijdig als partij tegenover een burger kan opstellen. Om die afweging op een goede manier te kunnen maken, heeft het kabinet in het verleden in reactie op het rapport van de Nationale ombudsman «Behoorlijk omgaan met schadeclaims» ook een kader opgesteld.79 Hierin wordt voorgeschreven dat de Staat terughoudend om moet gaan met het instellen van hoger beroep indien de Staat in een procedure tegen een burger door de rechter in het ongelijk is gesteld en dient zij bij de besluitvorming over een eventueel in te stellen hoger beroep, de belangen van de betrokken individu mee te wegen. Tevens wordt voorgeschreven dat in geval van een proefproces in het algemeen belang de overheid een afspraak maakt met de betrokken burger over de vergoeding door het Ministerie van diens proceskosten. Dit kader is alweer geruime tijd geleden opgesteld. In de motie Leijten/Ellian is aan de regering gevraagd om met een reflectie te komen op de rol van de Staat als procespartij. Of bovengenoemd kader nog voldoende actueel is en voldoende aandacht krijgt bij de besluitvorming over de procesopstelling binnen de rijksoverheid, zal worden meegenomen in de kabinetsreactie op de motie.
Kunt u deze vragen, die voor het merendeel gewoon al beantwoord hadden moeten zijn als uitvoering van de breed gesteunde motie, één voor één en binnen drie weken beantwoorden zodat de antwoorden een week voor het commissiedebat over de opvolging van het rapport «Ongekend onrecht» (23 mei 2023) beschikbaar zijn?
De vragen zijn zo snel als mogelijk geheel beantwoord.
Voorbeelden van gewelddadige uitwassen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de volgende zin uit het AIVD jaarverslag 2022 op pagina 14: «Over het algemeen roepen zij [anti-institutionele extremisten] juist op tot geweldloos verzet, en tot nu toe is het aantal gewelddadige uitwassen beperkt.»
Ja.
Kunt u wellicht een paar concrete voorbeelden geven van dit soort «gewelddadige uitwassen» in Nederland die, mogen we aannemen, hebben geleid tot een justitieel onderzoek en waar mogelijk ook tot een gerechtelijke vervolging en veroordeling. Indien u geen enkel voorbeeld kunt geven van «gewelddadige uitwassen», waarom spreekt de AIVD dan niet over «geen gewelddadige uitwassen» in plaats van «een beperkt aantal»?
Zoals bekend doet de AIVD hier in het openbaar geen uitspraken over.
De AIVD heeft als taak om onderzoek naar personen en organisaties te verrichten, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD spreekt op basis van deze taak over «een beperkt aantal gewelddadige uitwassen».
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De definitieve fatwa en de oproep aan Nederlandse moslims mij te vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het recente filmpje en berichten waarin de Pakistaanse Mufti Jalali zijn fatwa – doodvonnis – tegen mij bevestigt en als onherroepelijk en definitief benoemd? Wat is uw oordeel daarover?
Het kabinet heeft kennis genomen van de fatwa van Mufti Jalali en vindt de teksten verwerpelijk en gevaarlijk. Bedreigingen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, horen absoluut niet thuis in onze samenleving, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen. Dit ondermijnt onze democratie. De heer Wilders heeft het recht om, net als iedere volksvertegenwoordiger, in vrijheid zijn standpunten en mening te verkondigen. Dat is een groot goed en dat recht moet door ons allen worden beschermd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april jl. en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 april jl. de fatwa waarin Nederlandse moslims worden opgeroepen om de heer Wilders te vermoorden publiekelijk veroordeeld. Ik heb op 20 februari jl. nog mijn ernstige zorgen gedeeld met de premier van Pakistan. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl.Zoals op 17 april jl. bekend gemaakt werd, heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan van een Pakistaanse onderdaan die in 2018 een beloning had uitgeloofd aan degene die de heer Wilders zou doden. Het kabinet is van mening dat hiermee een duidelijk signaal wordt afgegeven dat pogingen tot uitlokking van moord, opruiing en bedreiging zeer serieus worden genomen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat in die fatwa Nederlandse moslims worden opgeroepen en aangemoedigd mij te vermoorden? Wat is uw oordeel daarover? Deelt u de mening dat dit walgelijk is en publiekelijk moet worden veroordeeld? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat afgelopen jaren – na eerdere soortgelijke bedreigingen van de Pakistaanse Taliban, ISIS en Al Qaida – ook andere Pakistaanse geestelijken fatwa’s over mij hebben uitgesproken maar daarnaast ook anderen zoals leiders van politieke partijen, bekende Pakistaanse cricketspelers en acteurs hebben opgeroepen mij te vermoorden en dat honderden zo niet duizenden Pakistanen mij inmiddels ook met de dood hebben bedreigd? Wat is uw oordeel daarover? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich ook dat er eerder meerdere Pakistanen feitelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel mij te vermoorden? Kunt u uitsluiten dat dit na alle (nieuwe) fatwa’s en bedreigingen opnieuw zal gebeuren?
Er kan hier niet in worden gegaan op concrete dreiging-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, maar het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af. Bedreigingen aan het adres van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger zijn onacceptabel.
Wanneer komt voor u het moment dat u aan het herhaaldelijk oproepen tot het vermoorden van een Nederlands volksvertegenwoordiger en Tweede Kamerlid, zonder dat Pakistan ook maar één keer tot strafrechtelijke vervolging van de daders is overgegaan, stevige consequenties verbindt zoals het uitwijzen van de Pakistaanse ambassadeur in Nederland? Bent u bereid dat nu alsnog te doen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u nu dan wel doen?
De afkeuring en diepe zorgen van het kabinet over de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders worden door de Nederlandse overheid op alle niveaus en bij elke gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten geuit en dit zullen we blijven doen. De Minister van Buitenlandse Zaken is voornemens zijn Pakistaanse ambtgenoot zo snel mogelijk te spreken over de recente bedreigingen en fatwa’s om ook persoonlijk zijn aandacht hiervoor te vragen.
De Nederlandse regering roept continu de Pakistaanse regering op zich tot het uiterste in te spannen om dergelijke bedreigingen een halt toe te roepen.
Heeft u de indruk dat de informatiepositie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ter zake kwalitatief voldoende is en dat zij deze fatwa’s en bedreigingen naar behoren kunnen duiden en voldoende serieus nemen? Is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover voldoende adequaat door de AIVD geïnformeerd? Welke acties hebben AIVD en NCTV inmiddels ondernomen en is de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) afdoende geinformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kan ik over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Wilt u deze vragen gelet op de urgentie vóór donderdag 20 april, 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Succesvolle retoursticker voor moeilijke brieven»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief om mensen een sticker op de envelop van een moeilijke brief te laten plakken: «Retour afzender. Deze brief is te ingewikkeld voor mij. Stuur een versie in makkelijke taal.»?
Ik ben blij met de extra aandacht voor begrijpelijke taal en onderschrijf het belang ervan. Alle overheidsorganisaties moeten wat mij betreft begrijpelijk communiceren. Communicatie moet helder en simpel zijn, zowel in fysieke brieven als via digitale kanalen. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stimuleer ik daarom het gebruik van begrijpelijke taal. Overheidsorganisaties moeten er namelijk voor zorgen dat degene voor wie zij schrijven de brief kan lezen. Daar is ook voor nodig dat mensen aangeven welke brieven zij lastig vinden.
Kent u de stichting Leer Zelf Online, die zich inzet voor toegankelijkheid, onder meer door middel van de tool Steffie waarmee organisaties hun uitingen makkelijker leesbaar kunnen maken?
Ja, ik ben bekend met de stichting Leer Zelf Online en de tool Steffie.
Hoe beoordeelt u de werking van convenanten voor meer toegankelijkheid in de praktijk?
Voor begrijpelijke taal hebben we hiervoor de Direct Duidelijk deal.2 Met de Direct Duidelijk deal geeft de ondertekenaar aan dat de organisatie belang hecht aan het gebruik van begrijpelijke taal. Ik ben blij met de bestuurlijke aandacht die dit genereert. Het laat zien dat bestuurders aandacht hebben voor het thema en medewerkers krijgen (extra) ondersteuning om begrijpelijke taal te gebruiken. Tegelijkertijd moet er nog veel werk verricht worden, want we zien nog geregeld dat mensen moeite hebben om teksten van de overheid te begrijpen.
Onderschrijft u de constatering van Jacques de Wit, dat het steeds erger wordt met de ingewikkelde brieven en digitale procedures van de overheid? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat niet iedereen mee kan doen in de digitale samenleving. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren besteed ik daar expliciet aandacht aan. Dienstverlening van de overheid dient voor iedereen gebruikersvriendelijk, begrijpelijk, transparant en toegankelijk te zijn.3
De Staat van de Uitvoering 20224 geeft aan dat er veel goed gaat en dat burgers en ondernemers doorgaans goed geholpen worden. Tegelijkertijd is er reden tot zorg over de complexiteit van wet, en regelgeving en overheidsprocessen. Met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering werkt het Kabinet binnen de overheid samen aan de verbetering van de dienstverlening. De inzet is onder andere om daar waar nodig vaker extra ondersteuning en dienstverlening op maat aan te bieden. Eenvoudige taal in communicatie is hier onderdeel van. Hierbij wordt aangesloten op de behoeften van burgers en ondernemers. Op 18 januari 2023 informeerde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen u over de voortgang van dit programma.5
Deelt u de mening dat een dienstbare overheid leesbare brieven schrijft in plaats van de ontvangers van onleesbare brieven afhankelijk te maken van hulp?
Ik ben van mening dat overheidsorganisaties en gemeenten brieven moeten opstellen die de doelgroep van die brief begrijpt. Dat kunnen zij bereiken door brieven te testen met de doelgroep, brieven te herschrijven en waar dat meerwaarde heeft beeldtaal gebruiken. Hiervoor is veel kennis en kunde aanwezig en verzameld bij onder meer de community Gebruiker Centraal.6 Dit is een actieve community van en voor professionals die allemaal werken in de dienstverlening of communicatie van de overheid.
Verwacht u dat ook uitvoeringsorganisaties van de rijksoverheid, zoals de Belastingdienst, brieven met retourstickers zullen ontvangen? Zo ja, hoe garandeert u dat die retourstickers serieus genomen worden?
Ik kan mij voorstellen dat niet elke brief even duidelijk is. Ik zie dat verschillende uitvoeringsorganisaties veel werk verrichten om hun communicatie te verbeteren. De Belastingdienst is daar een goed voorbeeld van. Daar loopt een programma om 5.900 brieven te verbeteren. Als blijkt dat die brieven te moeilijk zijn voor de doelgroep, dan worden deze herschreven waarbij ook een klantpanel wordt benut. Inmiddels heeft de Belastingdienst 1.100 brieven getoetst en als het nodig was, verbeterd.
Op welke manier wilt u overheidsorganisaties ervan doordringen dat het sturen van moeilijke brieven schade oplevert?
Met de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren benoem ik specifiek als ambitie dat iedereen kan meedoen in het digitale tijdperk. Mijn doel is om te realiseren dat burgers dienstverlening van de overheid ervaren die voldoet aan hun behoefte en leefwereld. Samen met belangrijke partners in het veld zet ik daarmee in op bewustwording, kennisdeling en het verspreiden van goede voorbeelden.
We hebben subsidie aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) verstrekt om actief langs gemeenten te gaan om aandacht te vragen voor begrijpelijke taal en digitale toegankelijkheid.
Gebruiker Centraal heeft de Direct Duidelijk Tour.7 Deze webinars zijn gericht op communicatieadviseurs, redacteuren en alle andere professionals die zich inzetten voor betere communicatie en dienstverlening vanuit de overheid. Hierin worden praktijkvoorbeelden meegenomen om te laten zien waar mensen tegenaan lopen en krijgen kijkers ook praktische tips.
Welke maatregelen neemt u om de communicatie van de overheid te verbeteren, vooral als het gaat om communicatie die de leefsituatie van burgers direct raakt?
Voor gemeenten heeft de VNG vorig jaar een handleiding «Duidelijke Communicatie voor Gemeenten» geschreven en verschillende workshops in het land gegeven. Ook hebben zij verschillende modelbrieven geschreven en gepubliceerd in samenwerking met Gebruiker Centraal. Daarnaast zijn veel gemeenten met inwoners in gesprek om hun brieven te verbeteren. Een goed voorbeeld hiervan is de gemeente Zwolle met hun Versimpelteam.8 Ook dit jaar werken VNG en gemeenten door aan hun inzet op begrijpelijke taal.
Via de community Gebruiker Centraal blijven we kennis en bijhorende instrumenten over het gebruik van begrijpelijke taal uitbreiden en verspreiden. Een belangrijk onderdeel hierbij is het testen van teksten met de doelgroep.
Met de «aanpak levensgebeurtenissen» richt de overheid de dienstverlening en communicatie in rond levensgebeurtenissen, zoals 18 jaar worden. Het doel hierbij is om de dienstverlening en communicatie van de overheid beter aan te laten sluiten bij de behoefte en leefwereld van burgers.
Buiten de goede voorbeelden van organisaties en gemeenten zelf is op dit moment een wijziging van de algemene wet bestuursrecht (awb) in voorbereiding. Het voornemen is om het gebruik van begrijpelijke taal in de motivering van besluiten van de overheid scherper op te nemen in de wet. De pre-consultatie versie van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb is aan uw Kamer toegezonden op 20 januari jl.9
Het bericht ‘Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten’ |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het FTM-artikel «Cora van Nieuwenhuizen heeft een lobbyverbod maar bemoeit zich met het werk van klimaatminister Jetten», d.d. 4 april 2023?1
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat oud-minister Van Nieuwenhuizen het lobbyverbod heeft overtreden, zoals blijkt uit de vrijgekomen stukken door een Woo-verzoek? Hoe ziet dat lobbyverbod er in het specifieke geval van oud-minister Van Nieuwenhuizen in zijn totaliteit uit?
Gedurende de korte periode dat nog niet was voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat, is oud-minister Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van Economische Zaken en Klimaat geweest. Een dergelijke voorziening was staatsrechtelijk noodzakelijk om te voorkomen dat er geen ministeriële verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en er nog geen opvolger is aangetreden. Oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft gedurende vijf dagen (inclusief een weekend) het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK. In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
Maar het lobbyverbod kent geen onderscheid naar de aard en duur van het ministerschap. Het lobbyverbod heeft als doel te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Dit betekent dat werknemers van het Ministerie van EZK geen zakelijk contact mochten hebben met hun voormalige bewindspersoon in een periode van twee jaar na het aftreden, in dit geval dus tot en met 20 januari 2023. De SG van het ministerie heeft de mogelijkheid zijn medewerkers ontheffing te verlenen van het lobbyverbod. Daarbij kan de SG de duur van het ministerschap in de afweging betrekken.
Hoe beoordeelt u de door het Woo-verzoek opgevraagde/uitgekomen stukken waaruit blijkt dat er contact is geweest tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het ministerie wat verantwoordelijk is voor aanpalende beleidsterreinen van oud-minister Van Nieuwenhuizen?
Het lobbyverbod voor medewerkers op aanpalende beleidsterreinen geldt niet voor mevrouw Van Nieuwenhuizen. Zij is afgetreden als Minister van EZK op 20 januari 2021, ruimschoots voordat de brief waarin het uitgebreide lobbyverbod is uiteengezet aan de Tweede Kamer is aangeboden (29 november 2021). Het lobbyverbod voor de medewerkers van EZK is terug te voeren op de vijf dagen (inclusief een weekend) dat mevrouw Van Nieuwenhuizen tijdelijk Minister van EZK was.
Ziet u het versturen van input naar het Ministerie van EZK door oud-minister van Nieuwenhuizen – zoals blijkt uit de door een Woo-verzoek vrijgekomen stukken – over een in haar huidige rol aangelegen beleidsterrein als een geval van «zakelijk contact»? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat onduidelijkheid over de definitie van «zakelijk contact» leidt tot alleen al de schijn van belangenverstrengeling en daarmee het vertrouwen van burgers in de overheid ondermijnt?
In de brief aan de Tweede Kamer uit 2017, waarin het lobbyverbod voor medewerkers van de rijksoverheid is aangekondigd (Kamerstukken II 2016/17 34 376, nr. 15), is opgenomen wat moet worden verstaan onder «zakelijke contacten». Het betreft contacten als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Dit betekent dat een gewezen bewindspersoon niet als bemiddelaar, lobbyist of tussenpersoon kan optreden in zakelijke contacten met het ministerie. Het begrip zakelijke contacten moet breed worden uitgelegd: niet alleen gesprekken in levenden lijve, maar ook e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie.
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Koekkoek (Volt)2 stelde u dat«[v]oor mevrouw Van Nieuwenhuizen als oud-bewindspersoon een lobbyverbod [geldt], wat inhoudt dat zij gedurende twee jaar na haar ontslag, geen zakelijk contact mag hebben met ambtenaren van haar voormalige ministerie. Verder is er geen zicht op contacten buiten haar werk.» Bent u bekend met alle verschillende contactmomenten tussen oud-minister Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland?
Volgens de Minister voor Klimaat en Energie zijn er voor zover bekend geen aparte contactmomenten geweest tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en het Ministerie van EZK sinds haar aantreden als voorzitter van Energie-Nederland. Wel is Mevrouw Van Nieuwenhuizen op 12 november 2021, 21 en 28 januari 2022 bij enkele uitvoeringsoverleggen (de klimaattafels) aanwezig is geweest. Er was toen onduidelijkheid of dit binnen het lobbyverbod viel, aangezien het overleg een externe voorzitter had. Deze overleggen (UO Elektriciteit en UO Industrie) vielen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Klimaat en Energie en zijn door het Ministerie van EZK geïnitieerd. Dit werd rond 23 februari 2022 duidelijk en sindsdien is doorgegeven dat ze niet meer aan de tafels zal deelnemen. Over alle andere uitvoerings-overleggen zijn er met Energie-Nederland afspraken gemaakt en daarbij zijn steeds vicevoorzitters en directeuren aangeschoven.
Tijdens het debat d.d. 19 september 2022 over de behandeling van de initiatiefnota van de leden Dassen (Volt) en Omtzigt (Omtzigt) naar aanleiding van de GRECO-aanbevelingen, heeft u het volgende aangegeven: «[H]et is wel duidelijk dat [oud-minister Van Nieuwenhuizen] een lobbyverbod heeft en dat zij onder andere geen [zakelijk] contact meer mag opnemen met haar voormalige ministerie. Inmiddels kan dat echt niet meer.» Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het zakelijk contact dat vanuit oud-minister Van Nieuwenhuizen heeft plaatsgevonden met het Ministerie van EZK?
Het Ministerie van EZK geeft aan dat, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, mevrouw Van Nieuwenhuizen na 23 februari 2022 niet meer heeft deelgenomen aan uitvoeringsoverleggen. Wel heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen enkele brieven ondertekend die vanuit Energie-Nederland (E-NL) aan het Ministerie van EZK zijn gestuurd. Hiervan is een ontvangstbevestiging gestuurd en de inhoud van deze brieven is door EZK voor kennisgeving aangenomen als het standpunt van Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor Energie-Nederland.
Waar en in welke overleggen precies zijn de verstuurde mails van Van Nieuwenhuizen in 2022 besproken? Op welke manier heeft u de inhoud van de mails meegewogen in beleid- en besluitvorming?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn de mails doorgestuurd naar directeuren, DG’s, SG’s of de Minister van EZK zelf? Zo ja, wanneer precies en wat is hiermee gedaan?
Zie antwoord vraag 6.
Hebben de mails van Van Nieuwenhuizen op enigerlei andere wijze invloed gehad op de genomen besluiten of besluitvorming?
Zoals eerder aangegeven, in de antwoorden op vraag 6,7 en 8 vanuit het Ministerie van EZK, wordt de communicatie door mevrouw van Nieuwenhuizen niet gezien als input direct van mevrouw van Nieuwenhuizen maar als standpunten vanuit Energie-Nederland. Het verbod geldt namelijk niet voor de organisatie Energie-Nederland als vertegenwoordigende organisatie van de energiebedrijven in Nederland
Hoe beoordeelt u de stelling dat veel ambtenaren het huidige lobbyverbod niet goed begrijpen? Wat doet u hieraan om de naleving van het lobbyverbod op de ministeries te verbeteren?
De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) bevat een uitgebreide paragraaf over wat het lobbyverbod in de praktijk betekent voor ambtenaren. Ambtenaren die in dienst treden bij het Rijk wordt nadrukkelijk gewezen op de Gedragscode Integriteit Rijk. Ook tijdens het ambt wordt de ambtenaar regelmatig geïnformeerd over de GIR. In 2021 is er een app over de Gedragscode Integriteit Rijk, de «GIR-app» gelanceerd. Daarin krijgen ambtenaren elke week een integriteitsdilemma voorgeschoteld met een handelingsadvies en verwijzing naar de gedragscode. Binnenkort wordt een nieuwe versie van de GIR-app geïntroduceerd waarbij ook een nieuwe impuls wordt gegeven aan het vergroten van de bekendheid met de GIR bij Rijksambtenaren.
Hoe oordeelt u over de stelling van Transparency International in het artikel van FTM waarin zij stellen dat als je naar de geest van de regels handelt, je begrijpt dat onder het ministerie ook de Minister en staatssecretarissen vallen? Deelt u die opvatting?
Die opvatting deel ik niet. In mijn eerdere beantwoording van vragen van het lid Koekkoek (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) heb ik al uiteengezet dat het lobbyverbod niet geldt in de relatie tussen voormalige bewindspersonen en zittende bewindspersonen maar alleen tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren. In het huidige kader is dus geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen.
In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO heeft het kabinet in zijn gedragscode ook de omgang met lobbyisten in gedragsregels opgenomen (Bijlage bij Kamerstuk 36 200 VII, nr. 155).
Welke inspanningen gaat u leveren om het lobbyverbod de facto te handhaven tot aan de inwerkingtreding van het wettelijk lobbyverbod?
Bij aftreden wordt een gewezen bewindspersoon op het lobbyverbod geattendeerd. Zoals hiervoor uitgelegd, wordt het aan ambtenaren duidelijk gemaakt dat er een lobbyverbod is middels de Gedragscode integriteit Rijk. Het lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen wordt ook opgenomen in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen.
Gezien uit deze casus blijkt dat handhaving van het lobbyverbod een uitdaging is, kunt u aangeven hoe in de toekomst het wettelijk lobbyverbod gehandhaafd zal worden? Neemt u hierbij de rol van SG’s, een toezichtsautoriteit en bestuurlijke boetes mee als handhavingsinstrumentarium voor het lobbyverbod (zie de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt pagina 68 en 69)?
Momenteel verwerk ik de consultatiereacties in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen. Na besluitvorming in de ministerraad en advisering door de Raad van State zal ik het wetsvoorstel aanbieden aan de Tweede Kamer. Naar verwachting zal dit najaar 2023 zijn.
In hoeverre leidt deze casus, waaruit blijkt dat het lobbyverbod is overtreden, tot het inzicht dat het wenselijk is een strikter wettelijk lobbyverbod vast te leggen (zie onder aanbeveling zes in de initiatiefnota van Dassen en Omtzigt, pagina 63), een strenger, wettelijk lobbyregister in te richten (zie onder aanbeveling 4, p. 53–55) en een toezicht-en handhavingsautoriteit (zie onder aanbeveling 2, p. 44–45) in te stellen?
In de consultatieversie van het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen is een dergelijk wettelijk lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen.
De motie (Kamerstuk 36 101, nr. 14) waarin de regering wordt opgeroepen om de onder aanbevelingen opgenomen concrete voorstellen uit de initiatiefnota over te nemen en te implementeren, is verworpen. Ook is de motie verworpen waarin de regering wordt opgeroepen binnen zes maanden een concepttekst voor een wetsvoorstel strekkende tot het instellen van een lobbyregister, inclusief lobbyfunctionaris, langs de lijnen van de aanbevelingen uit hoofdstuk 5 van de initiatiefnota en de motie-Dassen (35 896, nr. 18) aanhangig te maken bij de Kamer, (Kamerstuk 36 101, nr. 7). In de kabinetsreactie op het onderzoeksrapport «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» (Kamerstuk 36 101, nr. 16) is uiteengezet op welke wijze het kabinet opvolging geeft aan de aanvaarde motie van de leden Dassen en Omtzigt (Kamerstuk 35 788, nr. 143) en de eerdere gewijzigde motie van het lid Dassen c.s. (Kamerstuk 35 896, nr. 18) waarin de regering werd verzocht om te komen tot een verplicht lobbyregister.
Waarom heeft u niet eerder gemeld dat er contacten met het Ministerie van EZK en ministers waren, terwijl er minstens acht keer Kamervragen over alle aspecten gesteld zijn?
Ik constateer dat er met deze vragen nu elf keer Kamervragen zijn gesteld over het aftreden van Minister van Nieuwenhuizen. Vier vragen hadden betrekking op het nog tijdelijk aanblijven van Minister van Nieuwenhuizen (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nrs. 208, 237, 1748 en 1749), één vraag op een door de Minister van EZK getekende brief (Aanhangsel Handelingen II 2021/22 nr. 2176), twee vragen op het vertrek als zodanig (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nrs. 3952 en 3954), één vraag over de toepassing van het lobbyverbod (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3955) en tot slot een vraag over het aanvaarden van een lobbyfunctie (Aanhangsel Handelingen II 2020/21 nr. 3953). De eerdere Kamervragen zagen dus vooral op andere aspecten voor of gekoppeld aan het vertrekmoment van Minister Nieuwenhuizen en niet op de na het vertrek veronderstelde contacten met het Ministerie van EZK
In een recente Kamervraag (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 375) is gevraagd of mevrouw Van Nieuwenhuizen in de afgelopen week op enige wijze deelgenomen aan gesprekken over compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Geantwoord is dat «uit navraag bij het Ministerie van EZK, SZW en Financiën duidelijk is geworden dat mevrouw Van Nieuwenhuizen niet heeft deelgenomen aan gesprekken over de compensatie van energieprijzen en een prijsplafond. Energie Nederland is in deze gesprekken vertegenwoordigd door de directeur, de ondervoorzitters of medewerkers.».
Tevens is gevraagd een overzicht te sturen van alle contacten (inclusief telefoon-gesprekken) tussen mevrouw Van Nieuwenhuizen en Ministers en Staatssecretarissen van de afgelopen zes maanden. In het antwoord heb ik aangegeven dat elk lid van de regering zelf inzicht biedt in zijn of haar agenda-afspraken, door hen afgelegde werkbezoeken en gehouden toespraken door publicatie op rijksoverheid.nl. Dit gebeurt in het kader van een transparante, open overheid en de Uitvoeringsrichtlijn Openbare Agenda. Ad hoc telefonische of online afspraken hoeven niet te worden gepubliceerd, zoals is afgesproken in de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022).
Op dergelijke contacten heb ik als Minister van BZK geen zicht. Zoals eerder aangegeven, is dat ook geen taak van de Minister van BZK.
Het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe is tot nu toe uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die de regering verzoekt om in gesprek te gaan met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) om ervoor te zorgen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet voor wat betreft bouwen op Plantage Bolivia totdat het ontwikkelingsprogramma is vastgesteld?1
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door bureau Metafoor werd gewerkt aan een partiële herziening van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Met de herziening wordt beoogd ter plaatse de bouw van woningen mogelijk te maken. Hierbij zij aangetekend dat het OLB nog geen formeel standpunt heeft ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om woningen te bouwen op de voormalige plantage. De mate van ontwikkeling dan wel of ontwikkeling op deze locatie kan plaatsvinden hangt namelijk af van de uitkomst van de milieueffectenrapportage (m.e.r). Daarnaast is tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, zoals die voor de herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen. Als dat al het geval zou zijn, dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet.
Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen richtlijnen hiervoor te worden vastgesteld door OLB, op advies van een in te stellen MER-Commissie. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen.
De afgelopen maanden is het OLB begonnen met het werven van deskundigen die in de MER-Commissie voor dit project zitting kunnen nemen. De leden van de MER-Commissie zijn nog niet benoemd. Aangezien Bonaire nog niet een dergelijke MER-commissie voor dit project heeft aangesteld, valt niet te zeggen wanneer de uitvoering van de MER zal geschieden. Aangezien de herziening van het Ruimtelijke Ordeningsplan Bonaire (ROB) niet in procedure worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten.
Is er over deze motie een gesprek geweest met het OLB? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en wat is er besproken? Zijn er verslagen hiervan en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie?
Over deze motie is in november 2022 ambtelijk gesproken met OLB. Dit in het kader van een regulier ambtelijk overleg. Er is in dit gesprek duidelijk gemaakt dat er geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet voordat de mer is afgerond. Van deze reguliere ambtelijke overleggen worden geen verslagen gemaakt. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. De kwestie rondom plantage Bolivia zal dan ook onderwerp van gesprek zijn met het nieuwe bestuurscollege van Bonaire.
Indien het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer zal dit plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om actief te pleiten voor het beschermen van de natuur op Plantage Bolivia, dat 10% van het eiland beslaat en voor het benadrukken dat de open-landschapsbestemming van Plantage Bolivia ongewijzigd blijft? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van het beschermen van de op de voormalige plantage aanwezige natuur.
Binnen de bestemming «open landschap» is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB. Op basis van de uitkomsten van de milieueffectenrapportage zal het OLB beslissen welke vervolgstappen met betrekking tot het gebied Bolivia zal worden genomen.
Zodra het OLB besluit om het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) voor de voormalige plantage te willen herzien en hiervoor een procedure opstart, zal het (voor)ontwerpplan door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het plan onvoldoende worden beschermd, zal daarvoor zeker aandacht worden gevraagd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB is de verwachting dat eventuele nadere gedachten van het Rijk zullen worden meegenomen in het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal het Rijk zich beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Is al concreet bekend wanneer het ontwikkelingsprogramma door de ministerraad wordt vastgesteld, die volgens de beleidsagenda volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Caribisch Nederland in de loop van 2023 zal worden vastgesteld? Zo ja, is dit programma al in procedure gebracht en hoe ziet dit eruit voor wat betreft tijdlijn en inspreekmomenten, en wat zijn de vervolgstappen met betrekking tot het in uitvoering brengen van de aangenomen motie? Zo nee, hoe ziet de tijdlijn eruit?
Op dit moment wordt het voorontwerpontwikkelingsprogramma opgesteld, in samenwerking met onder andere de ambtenaren van het OLB. Zodra dit gereed is, naar verwachting begin juni, zal het worden besproken met de departementen en de stakeholders in Caribisch Nederland, waaronder de bestuurscolleges. Daarbij zal ook de bevolking worden betrokken. De Minister voor VRO is voornemens om eind juni 2023 een bezoek te brengen aan Caribisch Nederland. Tijdens dat bezoek zullen het voorontwerpprogramma en de daarop ontvangen reacties op de agenda staan. Na het bezoek van de Minister zullen de reacties worden verwerkt en zal een ontwerpprogramma worden opgesteld, dat vervolgens in de zomermaanden ter inzage zal worden gelegd. Gedurende de periode van terinzagelegging kan eenieder zienswijzen op het ontwerpprogramma indienen. Na afloop van de terinzagelegging zal worden bezien of de (eventuele) zienswijzen aanleiding geven om het programma aan te passen. Daarna wordt de procedure ingezet die eindigt met de vaststelling van het programma door de ministerraad. Alvorens de ministerraad een besluit kan nemen, dient het programma voor advies aan de drie eilandelijke bestuurscolleges te worden voorgelegd. Ik verwacht dat het programma in het vierde kwartaal van dit jaar zal worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waar de procedure rondom de Milieueffectrapportage (MER) ten behoeve van de ontwikkeling van Plantage Bolivia zich momenteel bevindt?
In het najaar van 2022 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Deze worden aan de MER-commissie meegegeven. De MER-commissie stelt een advies over de richtlijnen op en vervolgens stelt het OLB de richtlijnen vast. Het bestuurscollege is voornemens daarbij de procedure zoals beschreven in het Eilandsbesluit natuurbeheer te volgen. De Staatssecretaris van IenW zal u informeren over de vervolgstappen.
a. Is er al een MER opgesteld voor de mogelijke ontwikkeling van Plantage Bolivia en indien deze is opgesteld, wat zijn de hoofdconclusies?
Voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij Hato is een startnotitie voor de MER inmiddels gereed en zal in 2023 een MER worden opgesteld. Het afronden van deze procedure kan pas plaatsvinden op het moment dat de leden van de Commissie MER zijn benoemd.
b. Zijn de richtlijnen al vastgesteld en zijn daar de ingezonden zienswijzen in verwerkt?
Een maatschappelijke kosten baten analyse (MKBA) is opgesteld met het doel om de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven (waaronder, maar niet uitsluitend containers) te onderzoeken. Uit de MKBA is gebleken dat een vrachthaven maatschappelijke meerwaarde biedt, onder andere om de kosten van levensonderhoud voor de bevolking omlaag te brengen. Om de uitkomsten hiervan te verifiëren wordt ook een second opinion op de MKBA uitgevoerd door het Centraal Planbureau. Deze zal eind april gereed zijn. Als de resultaten van de MER bekend zijn zullen de uitkomsten van de MKBA hieraan getoetst worden.
c. Worden in de MER ook alternatieven onderzocht, zoals het bouwen van huizen in en rondom bestaande woonkernen? Zo nee, waarom niet en hoe bent u van plan deze lacune te laten dichten in overleg met het OLB?
Afgelopen decennia zijn verschillende onderzoeken verricht over mogelijke locaties voor container- en vrachtafhandeling op Bonaire. Met de bevolkingsgroei is de noodzaak voor een efficiëntere container- en vrachtafhandeling steeds groter geworden. In 2017 heeft Port of Amsterdam International het Bestuurscollege geadviseerd om de locatie te Hato als voorkeurslocatie aan te wijzen voor een nieuwe vrachthaven. Met de MKBA is onderzoek gedaan naar de maatschappelijke meerwaarde van de vrachthaven op twee alternatieve locaties (Hato en BOPEC) vergeleken met de huidige locatie (Kralendijk). De MKBA toont aan dat er maatschappelijk nut is. Het Centraal Planbureau zal dit nader verifiëren met een second opinion.
d. Klopt het dat het Rijk het OLB had geadviseerd om de commissie voor de milieueffectrapportage Nederland in te schakelen met betrekking tot Plantage Bolivia? Zo ja, klopt het dat het OLB dit advies niet heeft opgevolgd? Is duidelijk waarom dit advies niet is opgevolgd?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat voor de mogelijke ontwikkeling van een containerhaven nabij HATO ook een MER wordt opgesteld? Zo ja, wanneer zal deze afgerond zijn? Zo nee, wat is de reden hiervoor?
Wat in het MER onderzocht moet worden, wordt vastgelegd in de nader vast te stellen richtlijnen, waarover de MER-commissie het OLB zal adviseren.
Klopt het dat bij het opstellen van de MER voor HATO geen onderzoek gedaan zal worden naar de vraag of de containerhaven überhaupt nodig is, aangezien het beleid van Bonaire erop gericht is om niet meer dan één cruiseschip per dag te hebben, waardoor uitbreiding niet nodig is? Zo nee, waarom niet?2
De regering is verantwoordelijk voor het uitvoeren van moties. Ik ben in beginsel van mening dat met de huidige wet en regelgeving en daarop gebaseerde stelsel van vergunningverlening, toezicht- en handhaving (VTH), uitvoering wordt gegeven aan de motie. Met dit stelsel worden aanvragen om (bouw)projecten namelijk op hun aanvaardbaarheid getoetst en dienen die regels gecontroleerd en gehandhaafd te worden. Ook de belangrijke vraag of koraal wordt beschadigd dient in dit stelsel aan de orde te komen en in de MER zal worden onderzocht of er mogelijke schade- effecten voor het koraal zullen zijn bij de aanleg van de nieuwe vrachthaven. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de beoordeling van de MER en de benodigde vergunningen.
In dit verband is ook van belang dat zowel de verantwoordelijke bewindspersonen als de kamer de verantwoordelijkheid nemen om het VTH stelsel verder te versterken met eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de door de bestuurscolleges uit te voeren inspecties en beoordelingen van eventuele verleende milieu- en bouwvergunningen voor projecten aan de kust. Het is immers niet alleen van belang dat bij vergunningverlening de juiste afwegingen worden gemaakt maar ook dat de kwaliteit komt vast te staan voor toezicht en handhaving van vergunningen. Hierin voorziet het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Deze algemene maatregel van bestuur is in uw kamer in behandeling.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat niet serieus wordt bekeken of de vrachthaven überhaupt nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
In de MKBA is nut en noodzaak van de vrachthaven nabij Hato onderzocht, naast mogelijke andere locaties. In de MER zal nader moeten worden onderzocht wat de milieueffecten zijn van een vrachthaven nabij Hato en of het op basis daarvan wenselijk en mogelijk is om de haven aan te leggen.
Klopt het dat bij het opstellen van deze MER ook geen onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheid van de herontwikkeling van een nieuwe haven op de huidige locatie? Zo nee, waarom niet?
De ecologische kwaliteit van het koraal van Caribisch Nederland is beschreven in de staat van de natuur in Caribisch Nederland 2017. Uw Kamer is hierover op 25 februari 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 30 825, nr. 218). De beoordeling van de kwaliteit en de algehele staat van instandhouding van het koraal zijn beide zeer ongunstig. In 2025 zal opnieuw een staat van de natuur worden opgesteld. Deze wordt dan ook met uw Kamer gedeeld.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de huidige locatie niet als serieus alternatief wordt bekeken, omdat een andere locatie nieuwe schade aan het koraal met zich meebrengt, terwijl op de huidige locatie het koraal al is aangetast, zeker gezien de renovatie en verlenging van de zuidpier in 2021? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het koraal aan de oostkust van Bonaire niet is geïnventariseerd. Door de stroming is onderzoek naar en inventarisatie van koraal daar moeilijk. Koraalherstel is door de stroming daar tevens zeer beperkt mogelijk. Bij St. Eustatius en Saba komt geen koraalrif voor zoals bij Bonaire maar betreft het meer koraalgemeenschappen die groeien op gestold lavagesteente. Volledige inventarisatie van koraal is niet mogelijk. Voor de monitoring van koraal worden internationale vastgestelde (wetenschappelijke) richtlijnen gevolgd4.
Bent u het ermee eens dat u verantwoordelijk bent om ervoor te zorgen dat bij een mogelijke uitbreiding van de containerhaven het koraal niet wordt beschadigd op basis van de aangenomen motie van de Partij voor de Dieren en BIJ1, die oproept om projecten waarbij het koraal wordt beschadigd niet door te laten gaan? Zo nee, waarom niet en wie zijn dan de verantwoordelijken?3
Uit de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 blijkt dat het koraal rondom Saba niet volledig aan het afsterven is. Wel is het zo dat de bedekking met koraal de laatste 30 jaar enorm is afgenomen van circa 30% bedekking in 1993 naar circa 8% in 2017. De laatste jaren lijkt de bedekking te stabiliseren. De hoofdoorzaken van afname van het koraal zijn klimaatverandering, extreme weersomstandigheden, erosie, sedimentatie en ziekten. De uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) heeft tot doel de trend van koraalrifdegradatie te keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren. Door de uitvoering van het NMBP investeert het Rijk in herstel van het koraal en het terugdringen van loslopende grazers om erosie en sedimentatie op het koraal te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat als eerste de noodzaak van de containerhaven moet worden onderzocht, en daarna gekeken moet worden of de huidige locatie geschikt is voor mogelijke uitbreiding, alvorens naar andere opties te kijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met het OLB en de opstellers van de MER te kijken hoe dit bewerkstelligd kan worden?
Er zijn geen jaarlijkse voortgangsrapportages voor het NMBP opgesteld. Uw Kamer zal voor 1 juli 2023 geïnformeerd worden over de voortgang van de uitvoering van het NMBP op de eilanden. Dit zal de eilandelijke voortgangsrapportages omvatten.
Kunt u aangeven hoe het is gesteld met de ecologische kwaliteit van het koraal rondom Bonaire, Sint Eustatius en Saba?
Fase 1 van NMBP is nog in uitvoering. Er lopen verschillende activiteiten die bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030. De voortgang van fase 1 (2020–2024) van het NMBP zal worden geëvalueerd, deze evaluatie zal voor 1 april 2025 met uw Kamer gedeeld worden. Een van de doelen van de evaluatie is onderzoeken in hoeverre de betreffende mijlpalen voor 2024 behaald zijn.
Klopt het dat het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia, nog niet is geïnventariseerd? Zo nee, wat waren de uitkomsten? Zo ja, bent u het ermee eens dat alle koraalriffen rond de BES-eilanden zo spoedig mogelijk geïnventariseerd moeten worden?
Voor de vraag over de voortgangsrapportage verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Voor projecten met mogelijke schade aan het koraal wordt het vigerend juridisch kader gehanteerd. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd bij brief van d.d. 26 november 2021 (Kamerstuk 26 407, nr. 254) en de daarin bijgevoegde beschrijving van het vigerend juridisch kader. Deze brief was een reactie op moties met als strekking om ervoor te zorgen dat bij projecten natuurbescherming wordt gewaarborgd en te voorkomen dat deze tot koraalbeschadiging leiden. Een goede uitvoering van de wet- en regelgeving biedt een gedegen kader voor toetsing van projecten en voldoende waarborgen om schade aan het koraal te voorkomen.
Klopt het dat het koraal rondom Saba aan het afsterven is? Zo ja, wat zijn de hoofdoorzaken van deze sterfte, wat wordt ertegen ondernomen en welke ondersteunende rol kan het Rijk spelen om koraalsterfte te voorkomen?4
Er is een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma in ontwikkeling dat in Q4 2023 door de ministerraad zal worden vastgesteld. Dit programma zal het ruimtelijk kader bieden voor onder andere duurzame kustbebouwing en koraalbescherming. Voor wat betreft illegale kustbebouwing en de omgang daarmee voert de ILT een onderzoek uit naar de uitoefening van lokale taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. De ILT zal aanbevelingen doen voor een verbetering van dit stelsel. Voor legale (en gelegaliseerde) kustbebouwing biedt de uitvoering van het NMBP een integrale aanpak om de verschillende drukfactoren op het koraal te verminderen of weg te nemen.
Zijn de jaarlijkse voortgangsrapportages met betrekking tot het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 opgesteld? Zo ja, wat waren de meest recente hoofdconclusies en resultaten?
Ik verleen met mijn collega van IenW ondersteuning aan de implementatie van het Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving van het bestuurscollege. Op basis hiervan worden meerdere taskforces ingericht waaronder de taskforce kustbebouwing maar ook de taskforce implementatie nieuwe milieuregelgeving te weten: het Inrichting en activiteitenbesluit BES (IAB BES). Beiden hebben onder meer tot doel om koraal ecosystemen te beschermen. De ondersteuning bestaat uit meerdere componenten waaronder de werving en selectie van tijdelijk en vast personeel via de VNG en omgevingsdiensten, het voorzien in ICT behoeften, het bieden van advies bij complexe vergunning-, toezicht- en handhavingstrajecten (VTH) en het trainen van personeel. Daarnaast is er ook mede financiering van de benodigde inzet.
Het OLB heeft de afgelopen maanden zich actief ingespannen om extra vast maar ook tijdelijk personeel te werven voor het behandelen van vergunningaanvragen en op deze wijze het vergunningstraject te verbeteren. Deze inspanning heeft geresulteerd in extra mankrachten die reeds zijn begonnen dan wel binnenkort met hun werkzaamheden zullen aanvangen. Tevens heeft het OLB stappen ondernomen om de nodige samenwerking met een Nederlandse gemeente te bewerkstelligen en vanuit diens omgevingsdienst de nodige ondersteuning en training op VHT-gebied te ontvangen. Deze acties zijn bij het beantwoorden van deze vragen nog niet gefinaliseerd.
Kunt u aangeven welke mijlpalen van de uitvoeringsagenda behaald zijn, zoals opgesteld in bijlage 3 en dan met name voor onderdeel: 1.1.3 Duurzame kustontwikkeling a tot f?
Ja, het is bekend dat op Sint Eustatius een onvergund pad zou zijn uitgegraven van een hotel naar de zee. Het openbaar lichaam heeft hierover gesproken met de overtreder en zij hebben de consequenties en vervolgstappen hiervan schriftelijk vastgelegd. Het openbaar lichaam heeft een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de bouw van het hotel in kwestie en de aanleg van het pad. Op grond van dit onderzoek zal zo snel mogelijk maar in ieder geval voor 1 juni 2023 besloten worden welke acties conform het toezicht- en handhavingsstelsel ondernomen moeten worden.
Indien de rapportages nog niet zijn opgesteld, bent u bereid de Openbare Lichamen te vragen deze zo spoedig mogelijk op te stellen, en daarbij te verzoeken om te wachten met de mogelijke uitrol van projecten die schade aan het koraal kunnen berokkenen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd die een gevaar vormen voor het koraal. De Ministeries van IenW, LNV en BZK zijn in regulier overleg met het Openbaar Lichaam over de uitvoering van het NMBP via een stuurgroep overleg over de voortgang op het NMBP. Een belangrijk onderdeel van het NMBP op Sint Eustatius is het herstel van het koraal, onder andere door het verwijderen van het loslopend vee. Ook buiten deze bijeenkomsten om voorzien bovengenoemde ministeries het Openbaar Lichaam van advies en ondersteuning. Daarnaast lopen er meerdere door het Rijk gefinancierde anti-erosieprojecten. Zo heeft het Ministerie van IenW begin 2020 € 17 miljoen beschikbaar gesteld voor een integraal plan tegen de erosieproblematiek. Het geld is onder andere ingezet voor het op juiste wijze afvoeren van hemelwater, wat deels de erosie veroorzaakt. Daarnaast is er binnen het Tevens is er in 2018 zo’n € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stutten van de klif van Fort Oranje en eind 2020 nog eens €2,5 miljoen voor het verduurzamen van de eerder genomen maatregelen. De vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort is Chogogo Bonaire OG B.V.
Wat gaat u doen wanneer binnen een rapportagejaar duidelijk wordt dat het koraal nog steeds aangetast wordt door kustbebouwing of dat er geen concrete, positieve resultaten naar voren komen uit de voortgangsrapportage met betrekking tot 1.1.3 duurzame kustontwikkeling?
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur.
Hoe gaat u het bestuurscollege ondersteunen bij de door hun gestelde prioriteit om een taskforce kustbebouwing in te stellen, met als doel intensivering van toezicht en handhaving bij bestaande bouw, nieuwbouw of verbouwing van woningen en verblijfsrecreaties langs de kust? Of bent u hierbij anderszins betrokken?
Een overtreder is verantwoordelijk voor het betalen van de aan de overtreder opgelegde dwangsom.
Klopt het dat op Sint Eustatius een hotel aan de kust gebouwd is, waarbij tijdens de bouw (begonnen rond 2019) een illegaal pad naar zee is uitgegraven, waarvan inmiddels delen zijn ingestort, met mogelijke risico’s voor het Sint Eustatius National Marine Park, dat onderaan de klif begint?5
In de regel is degene die de schade veroorzaakt heeft verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen.
Kunt u nagaan hoeveel gebouwen op de klif van Sint Eustatius zijn gebouwd welke een gevaar vormen voor het koraal? Bent u bereid met het Openbaar Lichaam Sint Eustatius in gesprek te gaan over de uitvoering van zowel het NMBP 2020–2030 bijlage 3 en het voorkomen van kustbebouwing die nadelig is voor het koraal en/of het onderwaterleven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer? Kunt u aangeven wie de vergunninghouder(s) is (zijn) van het Chogogo Beach Resort?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. Het is mij bekend dat de keermuur nog niet is opgehoogd omdat tegen de besluitvorming een bezwaarprocedure loopt. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het verhogen van de keermuur?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het betalen van de dwangsom?
Een ingediende claim is niet bekend bij het OLB.
Wie is (zijn) er verantwoordelijk voor het nemen van natuurherstelmaatregelen en dan met name voor het koraal?
Zie antwoord op vraag 29. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Klopt het dat de keermuur nog steeds niet is opgehoogd en dat de vergunninghouder hiermee niet aan de termijn van zes weken heeft voldaan, zoals gesteld in de schriftelijke waarschuwing van het OLB, met last onder tweede dwangsom? Zo ja, waarom is de eerste opgelegde dwangsom nog niet geïnd?
Ja dat klopt. Ik ben in beginsel bereid om te ondersteunen maar stel vast dat er nog geen verzoek tot ondersteuning is gedaan. Ik zal dit onderwerp in april met het nieuwe bestuurscollege bespreken.
Wanneer zal het OLB de eerste en de tweede dwangsom innen?
Het antwoord op deze vraag vergt nader overleg met het openbaar lichaam. De Staatssecretaris van IenW zal uw Kamer uiterlijk eind mei 2023 hierover informeren.
Kunt u nagaan of de vergunninghouder of iemand van Chogogo Beach Resort een niet-publieke, financiële claim heeft gelegd op het OLB? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport zal eind mei 2023 aan uw Kamer worden gestuurd. De Staatssecretaris van IenW is bereid om het onderzoek dan direct van een appreciatie te voorzien en zal ook een inhoudelijke beantwoording geven van bedoelde vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg inzake het Inrichtingen en activiteiten Bes (IAB BES).
Is het mogelijk dat deze claim de inning van de dwangsom frustreert?
Mijn verwachting is dat ik reeds eind mei 2023 met de conclusies van het ILT rapport een beeld zal hebben over de haalbaarheid van de lopende verbetertrajecten Als de resultaten van dat rapport verdere actie vanuit het Rijk vergt, dan ga ik hiermee gelijk aan de slag. Ik merk hierbij op dat spoedige inwerkingtreding van hoofdstuk 5 van het IAB BES noodzakelijk is voor het vaststellen van duidelijke kwaliteitseisen aan de uitvoering van lokale VTH taken, voor het voeren van overleg en ook voor het doen van aanwijzingen op grond van artikel 10.11 Wet Vrom Bes. De behandeling van het IAB BES in de kamer is echter aangehouden.
Klopt het dat de ministeries het OLB juridische bijstand kunnen bieden bij een (niet-)publieke claim? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Het OLB heeft in januari 2023 een verbetertraject bestuurlijk vastgesteld voor de directies die zich bezighouden met VTH taken en de uitvoering van verantwoordelijkheden in het kader van Ruimtelijke Ordening. Het verbetertraject wordt aangestuurd door een stuurgroep waaraan namens mij en de andere ministeries wordt deelgenomen.
Is het Openbaar Lichaam van plan om natuurherstelmaatregelen te vragen aan de vergunninghouder van het Chogogo Beach Resort? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet en wie zal verantwoordelijkheid dragen voor het herstellen van het koraal?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving taken naar de Kamer zal worden gestuurd? Bent u bereid om deze direct van een appreciatie te voorzien en daarbij ook een inhoudelijke beantwoording te geven van die vragen van het schriftelijk overleg inrichtingen- en activiteitenbesluit (IAB) BES waarbij nu in de beantwoording naar het ILT-onderzoek wordt verwezen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel dit leidt tot een uitzonderlijke korte beantwoordingstermijn, hebben medewerkers van de betrokken departementen de beantwoording met spoed ter hand genomen en mij daarmee in staat gesteld de meeste vragen conform uw verzoek voor het Commissiedebat te beantwoorden. Ik stel het op prijs als u een volgende keer weer de reguliere termijnen wilt hanteren.
Wat gaat u doen wanneer binnen een jaar geen concrete resultaten zijn behaald in het verbetertraject bij de dienst die vergunningverlening, toezicht en handhaving taken uitvoert? Kunt u hiertoe tijdig voorbereidingen treffen?
Kunt u hierbij aangeven waarom het verbetertraject voor de implementatie nog niet bestuurlijk is vastgesteld door het OLB en wanneer dit gaat gebeuren? Wat gaat u ondernemen wanneer dit niet tot stand komt?
Wat bent u van plan te doen wanneer binnen een jaar duidelijk wordt dat de uitvoeringsprogramma’s op kernpunten niet worden geïmplementeerd, zoals wel wordt verwacht door het kabinet? Kunt u toezeggen dat de aanbevelingen binnen een jaar worden uitgevoerd?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verzamel-commissiedebat BES van 13 april 2023?
Het bericht ‘’Schrikbarende’ conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft ‘de regio’ stelselmatig verwaarloosd’. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht ««Schrikbarende» conclusies in zeer kritisch advies: Den Haag heeft «de regio» stelselmatig verwaarloosd»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het advies, dat het overheidsbeleid de verschillen tussen rijke en arme regio's in ons land heeft vergroot?2
Dit advies stelt dat er mede door beleidskeuzes van de overheid te grote verschillen zijn ontstaan tussen hoe goed het gaat met regio’s. De groeiende verschillen in welvaart en welzijn, samen met het afnemende vertrouwen in overheid en politiek, stemmen tot grote zorg. En vragen om actie van het hele kabinet, omdat de analyse vele beleidsterreinen raakt.
Welke stappen gaat u zetten om «principieel niet te rechtvaardigen regionale achterstanden» aan te pakken?
We hebben hierop de eerste stappen gezet. Zoals bijvoorbeeld met Regio Deals, door gezamenlijk als regio’s en rijk te investeren in regionale opgaven en kansen. En dit kabinet zet in op sterke regio’s aan de grens door interbestuurlijk te werken aan de (gebieds)opgaven in deze regio’s én door het versterken van de grensoverschrijdende samenwerking met grensregio’s in onze buurlanden. Maar het vraagt nadrukkelijk om meer actie, ook voor de lange termijn. We zijn als kabinet op dit moment bezig om te komen tot een reactie op het adviesrapport «Elke regio telt!». Voor het zomerreces zal deze aan de Kamer worden gestuurd.
Herkent u de conclusie, dat inwoners van achterstandsregio's een groot gebrek aan aandacht, begrip en respect vanuit de overheid voelen?
Tijdens de vele gesprekken die ik overal in Nederland voer, ervaar ik steeds weer de kracht en eigenheid van de regio’s. Van Noardwest Fryslân tot Zeeuws-Vlaanderen. Van Zuid-Limburg tot de Achterhoek. De meeste mensen zijn trots op het gebied waar ze wonen, voelen zich er mee verbonden en leven er graag. Maar ik ervaar daar zeker ook dat veel mensen vinden dat de overheid onvoldoende naar hen luistert en twijfelen aan haar vermogen om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Herkent u het beeld, dat vertegenwoordigers van de rijksoverheid in de onderzochte regio’s onbekend zijn?
Het kabinet hecht aan de aanwezigheid en zichtbaarheid van de rijksoverheid in de regio. Het gaat daarbij om meer dan alleen een fysieke aanwezigheid. Het gaat er ook om duurzame samenwerkingsverbanden tussen het Rijk en de regio te leggen. Door een betere spreiding van rijksdiensten over het land en door de mogelijkheden die het hybride werken biedt waardoor medewerkers niet per se in de nabijheid van hun standplaats hoeven te wonen, kunnen medewerkers uit velerlei regio’s bij de rijksoverheid werken. Dit biedt belangrijke voordelen voor zowel de regio als het Rijk, onder meer bij het werven van medewerkers op de (krappe) arbeidsmarkt alsook om zo in het rijksbeleid het regioperspectief beter over het voetlicht te brengen. De bevoegdheden van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen worden versterkt, zodat zij binnen het kabinet een stevigere coördinerende en adviserende rol kan vervullen bij de spreiding over het land. In de jaarlijkse Kamerbrief over de stand van de spreiding van rijkswerkgelegenheid zal hier nader op worden ingegaan.
Hoe bevordert u op uw eigen ministerie de betrokkenheid van ambtenaren bij regio’s op afstand van Den Haag?
Binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt op verschillende manieren de betrokkenheid van ambtenaren bij de verschillende regio’s in Nederland bevordert. De laatste jaren trekken we op bepaalde onderdelen (denk hier bijvoorbeeld aan Regio Deals, het programma Regio’s aan de grens, NOVEX, het Nationaal programma Landelijk Gebied) steeds meer samen op met de verschillende regio’s in Nederland. Verder zijn er medewerkers van BZK die ook gedeeltelijk in dienst zijn van de provincie en wordt er in de tweede helft van dit jaar een rijkshub geopend in Assen.
Hoe verklaart u de eenzijdige focus op bedrijfsmatige efficiëntie en doelmatigheid bij de overheid?
De focus op efficiëntie en doelmatigheid is een filosofie die door veel landen is geadopteerd in de tweede helft van vorige eeuw toen de overheidsuitgaven sterk stegen. Toentertijd is gekozen voor een meer bedrijfsmatige aanpak in de besteding van publieke middelen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Dit gebeurde vanuit een sturingsfilosofie die we betitelen als het «New Public Management», waar waarden als efficiëntie en doelmatigheid dominant zijn. Hoewel efficiëntie en doelmatigheid onverminderd nastrevenswaardig blijven, vind ik het van belang om niet langer uit te gaan van New Public Management, maar te werken vanuit het toevoegen van publieke waarde (public value). De maatschappelijke opgave is het uitgangspunt. Hierbij luistert de overheid naar wat er leeft, zorgt dat signalen over wat er wel of niet goed gaat haar bereiken en zorgt dat er ruimte is om in de gevallen waarin beleid en wetgeving niet heeft voorzien of onbedoelde onevenredige uitkomsten heeft, oplossingen kunnen worden geboden. De overheden werken daarbij samen, over grenzen van organisaties heen. Soms worden er belemmeringen ervaren in de inrichting, die het toevoegen van publieke waarde niet ondersteunen. Ik werk aan een visie op de inrichting en sturing van de rijksoverheid door te leren van veranderinitiatieven van beleid- en uitvoeringsorganisaties om te werken aan een overheid die dienstbaar, rechtvaardig en responsief kan zijn. Verschillende rijksbrede initiatieven bieden daarbij ondersteuning, zoals een gewijzigde ambtseed, een gids Ambtelijk Vakmanschap waarin de gezamenlijke basisprincipes en waarden voor ons werk zijn beschreven, het Beleidskompas en dialoogvoering over ethische en morele vraagstukken op de werkvloer.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de overheid «dienstbaar en dichtbij» is?
Een belangrijke opdracht aan het kabinet is om ervoor te zorgen dat mensen ervaren dat de overheid er ook voor hen is. Om vertrouwen te krijgen, moet de overheid betrouwbaar, dienstbaar en rechtvaardig zijn. Daar werk ik aan, samen met de collega’s in het kabinet, door te investeren in het verbeteren van de uitvoering, in het vakmanschap van ambtenaren en in het vergroten en versterken van de mogelijkheden voor burgers om invloed uit te oefenen. Dit laatste onder meer via het aan Uw Kamer voorgelegde wetsvoorstel Versterking participatie op decentraal niveau.3 Verder wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om de Algemene wet bestuursrecht aan te passen en het waarborg karakter van deze wet te versterken. Daarnaast heeft elk departement de eigen wetten en regels onderzocht op hardvochtige effecten voor mensen, om deze waar mogelijk weg te nemen (zie onder meer Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 102).
Deelt u de mening, dat het beleid van een overheid die niet dienstbaar en dichtbij is, niet werkelijk efficiënt en doelmatig kan worden genoemd?
Ja, die mening deel ik. Wij moeten als overheid bijdragen aan de mogelijkheden die mensen hebben om bij te dragen aan onze samenleving en de economie. Dat vraagt ook om gerichte aandacht voor gebieden waar die inzet niet zo wordt ervaren. Ik kom hier in de kabinetsreactie op het adviesrapport «Elke regio telt!» op terug.
Deelt u de mening, dat een regionaal kiesstelsel de parlementaire aandacht voor regio’s zou kunnen vergroten?
Een van de aanbevelingen van de drie adviesraden in het rapport «Elke regio telt» is om te werken aan wederzijdse vertegenwoordiging: van regio’s op nationaal niveau en van het Rijk in de regio’s. Hiertoe zijn door de staatscommissie parlementair stelsel en het Burgerforum Kiesstelsel concrete voorstellen gedaan, die nu worden uitgewerkt in de vorm van het wetsvoorstel «Met een stem meer keus». De kiezer krijgt met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om een stem uit te brengen op de gehele lijst van een partij, of op één enkele kandidaat van die partij («kandidaatsstem»). Kandidaten die zogeheten «kandidaatsstemmen» verwerven worden in de meeste gevallen makkelijker verkozen dan dat nu het geval zou zijn op basis van voorkeursstemmen, zodat kandidaten met bijvoorbeeld een aansprekend regionaal profiel laagdrempeliger door de kiezer kunnen worden gehonoreerd met een zetel. Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel draagt er op die manier aan bij dat de parlementaire aandacht voor regio’s vergroot kan worden.
Hoe vertaalt u de conclusies van het advies naar een regio die nog verder weg ligt van Den Haag, namelijk Caribisch Nederland?
De conclusies en bevindingen uit het adviesrapport «Elke regio telt» sluiten aan bij de eerdere bevindingen van rapporten die specifiek over Caribisch Nederland zijn geschreven, zoals de voorlichting van de Raad van State uit 2019 en het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Koninkrijksrelaties. Hier wordt op teruggekomen in de kabinetsreactie op het adviesrapport «Elke regio telt!».
De artikelen ‘Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit’ en ‘Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld’. |
|
Zohair El Yassini (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Kansengelijkheid helpt de wetenschap vooruit»1 en «Nieuw onderzoeksprogramma voor kansengelijkheid en inclusie academische wereld»2.
Ja
Bent u het ermee eens dat wetenschappers op hun individuele capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden?
Ik ben van mening dat wetenschappers op hun capaciteiten moeten worden beoordeeld en dat ieder individu het recht heeft zo beoordeeld te worden. Wetenschappers kunnen naast hun individuele capaciteiten bijvoorbeeld ook beoordeeld worden op hun teamprestaties.
Bent u het ermee eens dat iemands aangeboren, fysieke identiteitskenmerken niet kunnen voorspellen welke kwaliteiten, eigenschappen, perspectieven, privileges en vooroordelen deze individuele persoon heeft of heeft gehad?
Ja, daar ben ik het mee eens.
Bent u het ermee eens dat het selecteren van wetenschappers door middel van quota op basis van identiteitskenmerken niet bijdraagt aan een diversiteit van perspectieven, omdat identiteitskenmerken niets zeggen over iemands individuele eigenschappen en daarmee het perspectief van deze persoon?
Het betreft hier een onderzoek dat door NWO is gefinancierd dat dient om meer inzicht te verwerven in de kansen, beperkingen en effectiviteit omtrent quota. Het gaat dus niet om een onderzoek dat is uitgezet door het kabinet. Er zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren.
Hoe verhoudt de uitspraak dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) de verantwoordelijkheid heeft voor een academisch veld dat een goede afspiegeling is van de samenleving zich tot het wettelijke takenpakket van NWO?
NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als onderdeel van de missie van NWO, namelijk het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek van wereldklasse, met wetenschappelijke en maatschappelijke impact. NWO ziet een gezonde onderzoekscultuur als een cultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. De wetenschap is erbij gebaat als iedereen mee kan doen. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën.
Bent u het ermee eens dat de belangrijkste wettelijke taak van NWO is om de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek te bevorderen? Bent u het ermee eens dat andere taakopvattingen daar ondergeschikt aan zijn?
In de NWO-wet staat: de organisatie heeft tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek. Daarmee acht ik dit de belangrijkste wettelijke taak van NWO. Bij de invulling van deze taak streeft NWO naar een gezonde onderzoekscultuur waarin ieder talent de ruimte krijgt en mensen gerespecteerd en gewaardeerd worden om hun unieke bijdrage. Ik zie geen tegenstelling tussen de NWO-taak en haar streven naar een gezonde onderzoekscultuur.
Bent u het ermee eens dat het een kwalijke ontwikkeling is dat de – op zich terechte – algemene stelling dat diversiteit vaak leidt tot meer kwaliteit niet geëxtrapoleerd kan worden naar alle situaties of naar een dogma dat verplicht elk individu in klassen en groepen indeelt?
Diversiteit en kansengelijkheid zijn binnen de wetenschap van groot belang. Het vergroot de kans op verschillende perspectieven en nieuwe ideeën. Identiteitskenmerken betrekken in het beleid en onderzoek kan bijdragen aan het herkennen en bestrijden van ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Tegelijkertijd is dit inderdaad niet in alle situaties wenselijk en moeten mensen ook niet louter beoordeeld worden op hun identiteitskenmerken. Het is dan ook zaak scherp te kijken in welke situaties dit noodzakelijk en wenselijk is, en wat hiervoor het meest gepaste instrument is. Daarom heeft NWO hier een onderzoeksprogramma voor ontwikkeld.
Bent u het met NWO eens dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn? Zo ja, waarop baseert u deze stelling? Zo nee, wat vindt u ervan dat NWO dit als vaststaand feit poneert?
NWO doet niet de uitspraak dat geracialiseerd academisch personeel is buitengesloten in de Nederlandse academische wereld en dat verplichte quota voor deze specifieke groep daarom onmisbaar zijn. NWO financiert een onderzoek naar quota voor geracialiseerd academisch personeel. NWO gaat als financier niet over de details van dit onderzoek.
Kunt u toezeggen dat een advies om kennisstellingen tot quota te dwingen voor geracialiseerd academisch personeel niet wordt overgenomen?
Er is geen advies om kennisinstellingen tot quota te dwingen. Zoals ik onder vraag 4 aangaf, zijn op het moment ook geen beleidsvoornemens om een dergelijk quotum in te voeren. Mocht het onderzoek leiden tot een goed onderbouwd advies om met quota te werken, dan zal ik dit advies op zijn merites beoordelen.
Hoe waardeert u de onderzoeksopzet waarbij bezien wordt hoe weerstand tegen zulke quota verminderd kan worden? Bent u het ermee eens dat zulke quota überhaupt niet wenselijk zijn en dat er dus geen weerstand verminderd hoeft te worden?
Het betreft een onderzoeksproject, waarin onder meer onderzoek zal worden uitgevoerd naar de weerstand tegen quota om bestaande patronen, structuren en processen te doorbreken daar waar zij een gezondere, inclusievere wetenschap in de weg staan (specifiek voor geracialiseerde Nederlandse onderzoekers in dit geval). Nederland kent academische vrijheid om dergelijke vragen te onderzoeken.
Hoeveel geld gaat er naar het onderzoek over quota en hoe gaat dit geld besteed worden?
Zoals in de call for proposals 3 voor het programma is opgenomen, is er per project de mogelijkheid geweest om € 325.000,- aan te vragen. Zoals op de NWO website staat, zal dit driejarige onderzoeksproject de middelen inzetten om een ondersteunend netwerk voor geracialiseerd personeel op te zetten; inzicht te verkrijgen in de succesvolle implementatie van quota in andere contexten en de weerstand hier tegen in Nederland; en deze inzichten toe te passen op de Nederlandse context.
Wat zijn de eisen van NWO waar instellingen aan moeten voldoen op het gebied van beleid rondom diversiteit en inclusie?
NWO stelt momenteel geen eisen op het gebied van diversiteit- en inclusiebeleid.
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van OCW?
Diversiteit is een concept om een verscheidenheid aan identiteiten, achtergronden, perspectieven, ervaringen en belevingen te benoemen en herkennen. Concreet gaat het vaak over de demografische samenstelling van mensen in een bepaalde context. In de praktijk wordt diversiteit vaak verbonden met mensen met specifieke minderheidsachtergronden die ondervertegenwoordigd zijn in een organisatie. Diversiteit is een feit, maar mensen moeten wel gelijkwaardig behandeld worden.4
Welke definitie van diversiteit hanteert het Ministerie van BZK?
Diversiteit en inclusie is een belangrijk onderwerp voor het Rijk. Dit komt ook tot uitdrukking in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 20255 waarin als focuspunt is opgenomen: Het Rijk is een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams. Het gaat hierbij om diversiteit én inclusie. Onder diversiteit wordt verstaan: «alle zichtbare en onzichtbare verschillen tussen medewerkers». Het Rijk zet zich blijvend en op allerlei manieren in voor de bevordering en doorontwikkeling van diversiteit en inclusie. BZK heeft hierin een belangrijke rol als coördinerend ministerie.
Hoewel het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK niet woordelijk dezelfde definitie van het begrip diversiteit hanteren, sluiten deze definities inhoudelijk wel op elkaar aan.
Kan NWO op basis van het niet voldoen aan de door NWO gestelde eisen aan instellingen het recht om in aanmerking te komen voor een NWO-subsidie ontnemen?
In de NWO subsidieregeling 2017 artikel 3.4.5 staat dat NWO, zolang de subsidie niet is vastgesteld, subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de begunstigde wijzigen, indien de begunstigde niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van deze berichtgeving?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen. Ik wacht de onderzoeksresultaten met interesse af.
Kunt u de vragen voor het commissiedebat Wetenschapsbeleid op 18 april 2023 beantwoorden?
De vragen konden met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording niet voorafgaand aan het commissiedebat worden beantwoord.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De verkiezingen in Limburg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er bij de verkiezingen voor het Waterschap Limburg dertigduizend (!) stemmen bij verkeerde partijen terecht zijn gekomen?1
Ik ben ermee bekend dat de eerste voorlopige (niet-officiële) uitslagen van de verkiezing voor het algemeen bestuur van waterschap Limburg afwijken van de officiële verkiezingsuitslag. Ik heb contact laten zoeken met Waterschap Limburg, en kan u op basis daarvan als volgt berichten over de oorzaak van deze verschillen.
Na elke verkiezing maken gemeenten in de avond/nacht na de stemming dan wel daags na de stemming voorlopige uitslagen bekend, en geven die door aan een of meer media (waaronder het ANP). Deze voorlopige uitslagen zijn gebaseerd op eerste voorlopige, niet-officiële tellingen van de stembureaus op de avond van de stemming. Het gaat om tellingen op lijstniveau, die de stembureaus hebben verricht nadat zij de stembiljetten hebben uitgevouwen en op de juiste stapel hebben gelegd. De stembureaus geven deze voorlopige uitslagen door aan de gemeente (en gaan vervolgens verder met de officiële tellingen, waarvan zij de resultaten noteren in hun proces-verbaal); de gemeente op haar beurt maakt de voorlopige uitslagen bekend en geeft die door aan de media. In feite is het doorgeven van deze voorlopige uitslagen niets meer dan een service aan de media en het publiek, die benieuwd zijn naar de eerste resultaten van de verkiezingen.
Waterschap Limburg heeft op vrijdag 17 maart 2023 een voorlopige uitslag bekendgemaakt die was gebaseerd op de hierboven bedoelde voorlopige uitslagen die de Limburgse gemeenten op woensdag 15 en donderdag 16 maart hebben doorgegeven. Deze zijn door functionarissen van het waterschap verwerkt in een zelfgemaakte spreadsheet, waarin echter helaas een fout bleek te zitten. Ook is geconstateerd dat in de voorlopige uitslagen van enkele gemeenten niet alle stembureaus waren meegenomen, en dat de door één gemeente doorgegeven voorlopige uitslag fouten bevatte. Dat werd pas ontdekt toen het centraal stembureau voor de waterschapsverkiezing op maandag 20 maart de officiële uitkomsten van de gemeenten binnenkreeg. Dit verklaart de grote verschillen tussen de voorlopige uitslag en de definitieve uitslag, die het centraal stembureau uiteindelijk op vrijdag 24 maart heeft vastgesteld.
Bent u bekend met signalen dat er naast grote wanordelijkheden bij het tellen van de stemmen voor het Waterschap Limburg ook signalen zijn voor fouten bij het tellen van de stemmen voor de provinciale staten Limburg?
Ik heb contact laten zoeken met het centraal stembureau voor de provinciale statenverkiezing in Limburg. Daaruit is mij gebleken dat er, los van het feit dat het tellen van de stemmen in veel stembureaus op de avond/nacht na de stemming erg lang duurde, en los van enkele terugverwijzingen door het centraal stembureau vanwege kleine (tel)fouten (op grond van artikel P 1e, tweede lid, van de Kieswet), geen sprake is van grote fouten of problemen bij het tellen van de stemmen voor de provinciale statenverkiezing in Limburg. Er zijn door belangstellenden ook geen bezwaren ingediend tijdens de zitting van het centraal stembureau tot vaststelling van de uitslag van deze verkiezing.
Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in de politiek ernstig schaadt? Zo ja, heeft u de bereidheid om de provinciale staten Limburg, maar zeker het Waterschap Limburg te verzoeken om bij Limburgse gemeenten aan te dringen op het hertellen van stemmen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik deel de mening dat het erg vervelend is dat de voorlopige uitslagen van de waterschapsverkiezing in Limburg zo sterk afweken van de officiële uitslag. Alleen het centraal stembureau of het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is gehouden kunnen besluiten tot een hertelling. Het past mij als Minister van BZK niet om daarop aan te dringen, nog los van de vraag of daar – gegeven mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 – aanleiding voor zou zijn.
Bent u bekend met het item van De Avondshow met Arjen Lubach waarin pure catfishing door het CDA wordt blootgelegd?2
Ik ben bekend met het item van De Avondshow met Arjen Lubach waarnaar de vragensteller verwijst. Het item stelt aan de orde dat er aan de verkiezingen van het algemeen bestuur van Waterschap Limburg negen partijen hebben meegedaan waarvan de lijstnaam begint met «Waterbelang», gevolgd door de regio waar de kandidaten vandaan komen. De kandidaten zouden tevens actief zijn voor en/of lid zijn van het CDA.
De Kieswet staat niet aan deze werkwijze in de weg. Ik heb momenteel geen voornemens voor beperkende regelgeving op dit punt. Die zou in de praktijk al snel neerkomen op een verbod voor kandidaten van een bepaalde politieke groepering om tevens lid te zijn van of actief voor een andere politieke groepering. In het algemeen ben ik er wel voorstander van dat politieke partijen zo open mogelijk zijn over eventuele samenwerkingsverbanden met andere politieke partijen.
Wat vindt u van het feit het CDA negen (!) «lokale partijen» heeft opgericht, allen beginnend met waterbelang, met als doel de kiezer te misleiden om zo toch de stemmen naar het CDA te laten gaan? Graag in uw antwoord of u voornemens bent deze pure misleiding aan banden te leggen.
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat Waterbelang heeft meegedaan met 128 kandidaten en dat dit aantal boven het door de Kiesraad vastgestelde maximum ligt?
Het klopt dat de partijen waarvan de lijstnaam begint met «Waterbelang» in totaal 128 personen hebben gekandideerd voor de waterschapsverkiezing in Limburg. Ingevolge artikel H 6, tweede lid, van de Kieswet, mogen op eenzelfde lijst de namen van ten hoogste vijftig kandidaten worden geplaatst. Er is niet gehandeld in strijd met deze bepaling. Het gaat immers om negen verschillende lijsten. Er is geen sprake van een door de Kiesraad vastgesteld maximum, noch van een bevoegdheid van de Kiesraad om dergelijke maxima voor te schrijven.
Het toestaan dat raadsleden voor een gemeenschappelijke regeling werken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «PvdA’er moet gemeenteraad na negen jaar plots verlaten: «Raken veel ervaring kwijt. Een groot verlies»»1 en de «Circulaire wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur»?2
Ja.
Hoe verhoudt het vertrek van het genoemde raadslid zich tot het door u gestelde dat de wetswijziging niet tot doel heeft de toegang tot democratische rechten te beperken en «dat iemand die raadslid is in Amsterdam, wel degelijk kan werken voor de vervoerregio Amsterdam, zij het dat hij als ambtenaar niet in een verantwoordingsrelatie ten opzichte van (een lid van) het gemeentebestuur van Amsterdam mag staan»?3
Het doel van de betreffende wettelijke bepaling – artikel 13 Gemeentewet – is het borgen van de zuivere verhoudingen tussen onder meer het bestuur en de volksvertegenwoordiging. Zonder wettelijke voorziening zou het voor kunnen komen dat iemand zowel raadslid is als op een bepaalde manier werkzaamheden verricht voor het college van dezelfde gemeente als ambtenaar, bijvoorbeeld vanuit een samenwerkingsverband. Op dat moment kunnen voor het raadslid de verhoudingen tussen het bestuur en de volksvertegenwoordiging door elkaar lopen en dat is onwenselijk in een gedualiseerd stelsel waarin beide organen onafhankelijk van elkaar functioneren. Een raadslid moet zijn werk onafhankelijk kunnen doen en het college kunnen aanspreken op diens functioneren. Dat is niet goed mogelijk wanneer dit raadslid in zijn of haar werk als ambtenaar opdrachten uitvoert van het college of leden van het college. Tegelijkertijd is met deze wetswijziging uitdrukkelijk niet beoogd het voor raadsleden onmogelijk te maken werkzaamheden te verrichten bij een samenwerkingsverband, zoals de vervoerregio Amsterdam. Dit blijft mogelijk, zolang het raadslid dit maar niet specifiek doet ten behoeve van bestuurders van de gemeente waar hij of zij tevens raadslid is.
Hoe kan binnen een gemeenschappelijke regeling waarvoor een raadslid werkt gescheiden worden wat wel en niet werk ten behoeve van een specifieke gemeente is?
De Gemeentewet regelt sinds 1 januari jl. dat een raadslid die tevens ambtenaar is bij een gemeenschappelijke regeling, als ambtenaar niet werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente waar hij of zij raadslid is. Dat betekent echter niet dat een raadslid nooit werkzaam kan zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente waar hij of zij raadslid is bij is aangesloten. Waar het om gaat is dat de werkzaamheden die het raadslid als ambtenaar verricht niet ten behoeve van de eigen gemeente zijn. Of daarvan sprake is in een concreet geval, hangt af van de precieze functie en het takenpakket van de ambtenaar. Het doel van de regeling is dat het betreffende raadslid het werk onafhankelijk kan doen van het gemeentebestuur van de gemeente waarin hij raadslid is.4 Hij moet met andere woorden niet ondergeschikt zijn aan (een lid van) het gemeentebestuur. Er is een grote variëteit aan gemeenschappelijke regelingen. Het aantal samenwerkende gemeenten, het takenpakket en de organisatie kunnen daarom sterk van elkaar verschillen. Een algeheel verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn voor een gemeenschappelijke regeling waarin de gemeente participeert, zou daarom te ver voeren. Taken die gericht zijn op de gemeenschappelijke regeling als geheel en niet zijn uit te splitsen in werkzaamheden voor afzonderlijke deelnemende gemeenten, zijn onder het huidige wettelijk kader in de Gemeentewet niet problematisch, mits het raadslid daarbij niet onder directe aansturing van een bestuurder uit diens eigen gemeente staat. Dat geldt ook voor taken die specifiek gericht zijn op een van de andere gemeenten dan de gemeente waar de ambtenaar raadslid is. Als binnen een gemeenschappelijke regeling echter werkzaamheden zijn aan te wijzen die gericht zijn op afzonderlijke gemeenten, dan dient een ambtenaar die specifieke werkzaamheden niet te verrichten voor de gemeente waar hij of zij raadslid is.
Deelt u de conclusie van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers «dat alleen wanneer er sprake is van een directe hiërarchische relatie in de werkfunctie van het raadslid en het gemeentebestuur er een probleem kan ontstaan»?4 Zo ja, wat voegt de nieuwe wet dan toe ten opzichte van de oude situatie? Zo nee, waarom niet en hoe legt u de wet dan wel uit?
Die conclusie deel ik niet volledig. Sinds 1 januari jl. staat expliciet in de Gemeentewet dat het verboden is als ambtenaar rechtstreeks werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het gemeentebestuur waar iemand ook raadslid is, zoals bij een samenwerkingsverband het geval kan zijn. Vóór de wetswijziging bepaalde de wet al dat een raadslid niet in dienst van het gemeentebestuur of op een andere manier daaraan ondergeschikt mocht zijn. Met deze wijziging is in de wet verduidelijkt wanneer een raadslid wel en niet werkzaam kan zijn bij een samenwerkingsverband en wordt aangesloten bij de in veel gevallen reeds bestaande praktijk. Het criterium dat een raadslid als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling niet werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente waar hij raadslid is, betreft een verduidelijkend criterium dat volgt uit de norm dat een raadslid niet werkzaam kan zijn onder de directe verantwoordelijkheid van een lid van het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is. Ik ga in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers, om een eenduidige interpretatie en toepassing van het gewijzigde artikel 13 Gemeentewet te waarborgen.
Zijn u meer signalen bekend van raadsleden die vanwege de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur niet langer voor een gemeenschappelijke regeling mochten werken? Zo ja, welke signalen betreft dat?
Mijn ministerie heeft enkele vragen gekregen vanuit gemeenten over hoe de gewijzigde regeling voor onverenigbare betrekkingen in de Gemeentewet precies moet worden uitgelegd. Mij zijn echter niet meer concrete gevallen bekend van raadsleden die hun functie bij een gemeenschappelijke regeling hebben moeten neerleggen. Ik kan mij wel voorstellen dat de wetswijziging op dit punt ertoe heeft geleid dat een aantal raadsleden zijn werkzaamheden voor een gemeenschappelijke regeling heeft moeten aanpassen.
Bent u bekend met de overweging dat een gemeente wel deze beperking oplegt aan gemeenteraadsleden maar niet aan commissieleden? Zo ja, waarom maken gemeenten dit verschil en wat is uw opvatting daarover?
Artikel 13 Gemeentewet ziet op de onverenigbare betrekkingen en beoogt de zuiverheid tussen de verschillende overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen het college en de raad. Commissieleden (niet zijnde raadsleden) vallen daar niet onder, omdat zij geen lid zijn van de raad en omdat zij werkzaamheden verrichten ter voorbereiding op de uiteindelijke besluitvorming door de raad zelf. Daarmee doet het loyaliteitsconflict dat een raadslid ervaart wanneer deze de eigen werkgever moet controleren zich minder snel voor. De raad bepaalt als instellend orgaan op welke manier hij een raadscommissie inricht en of hij sommige bepalingen uit de Gemeentewet al dan niet van overeenkomstige toepassing verklaart voor commissieleden. Het staat de raad dus vrij om te bepalen of de onverenigbare betrekkingen ook van toepassing zijn op commissieleden. Hierdoor kunnen er tussen gemeenten verschillen bestaan.
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel raadsleden vanwege de genoemde wet niet langer lid van de gemeenteraad konden blijven en daarbij tevens in kaart brengen hoe de verhouding van dat raadslid als medewerker van een gemeenschappelijke regeling tot het gemeentebestuur was?
Op dit moment heb ik geen concrete plannen voor een dergelijk onderzoek. Wel blijf ik uiteraard alert op signalen vanuit de praktijk over de gevolgen die de wetswijziging met betrekking tot onverenigbare betrekkingen heeft in concrete gevallen. Hiertoe heeft mijn ministerie onder meer regelmatig contact met de VNG over dit onderwerp. Op basis van de signalen die ik tot nog toe heb ontvangen, zie ik nog geen aanleiding voor een uitgebreid onderzoek.
Kunt u aan de hand van duidelijke criteria en met behulp van concrete voorbeelden richtlijnen opstellen over wanneer een raadslid wel en wanneer niet voor een gemeenschappelijke regeling mag werken? Kunt u dit ook doen voor de leden van provinciale staten en de besturen van waterschappen?
Gelet op het antwoord op vraag 5 zijn mij op dit moment niet meer signalen bekend van lokale overheden waarbij de toepassing van deze wijziging een probleem is. Daarom houd ik de komende tijd in de gaten of de casuïstiek zich vaker zal voordoen. Dit doe ik in nauw overleg met de VNG. Daarnaast zal ik, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, in overleg gaan met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en de Vereniging van Griffiers om er zorg voor te dragen dat artikel 13 van de Gemeentewet eenduidig wordt geïnterpreteerd.
Hoe kan worden voorkomen dat door de genoemde wet gemeenteraadsleden te veel beperkt worden om er een betrekking op na te houden of dat het politieke ambt te veel aan aantrekkelijkheid verliest omdat zij onnodig worden belemmerd terwijl zij een verenigbare functie bij een gemeenschappelijke regeling hebben?
De bepalingen over onverenigbare betrekkingen beogen de zuiverheid tussen de verschillende overheidslagen en -organen te waarborgen, waaronder die tussen het college en de raad. Hierbij is van belang dat een raadslid niet ondergeschikt is aan (een lid van) het gemeentebestuur. Deze omschrijving leidde in de praktijk tot onduidelijkheid. Met de wijziging van artikel 13 van de Gemeentewet is daarom beoogd meer helderheid te verschaffen over wat wel en niet mogelijk is. Daarbij is juist gekozen om geen onnodige belemmeringen te veroorzaken voor het raadslidmaatschap door geen absoluut verbod in te voeren.
Het raadslidmaatschap is een deeltijdfunctie en ik hecht er zeer aan dat het mogelijk en aantrekkelijk blijft om naast een baan actief te worden als volksvertegenwoordiger op lokaal niveau. Om die reden is ook nadrukkelijk niet gekozen voor een absoluut verbod voor raadsleden om werkzaam te zijn bij een gemeenschappelijke regeling waar de gemeente waar hij of zij raadslid is onder valt. De huidige regeling biedt meer ruimte voor maatwerk. Indien een ambtenaar bij een gemeenschappelijke regeling tevens raadslid is, is het raadzaam dat de betreffende ambtenaar hierover afspraken maakt met zijn of haar werkgever. In veel gevallen zal het niet noodzakelijk zijn om de werkzaamheden voor de gemeenschappelijke regeling volledig te beëindigen, maar kan ook aan de wettelijke regeling worden voldaan door het takenpakket te wijzigen of werkzaamheden op enige afstand van het dagelijks bestuur te organiseren.
Het bericht dat de politie op grote schaal persoonsgegevens opvraagt van demonstranten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de politie op grote schaal persoonsgegevens opvraagt van demonstranten?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Allereerst wil ik benadrukken dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat dit een belangrijk onderdeel van onze democratische rechtsstaat is. De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft hiervoor informatie nodig, om daarmee een risico inschatting te kunnen maken van mogelijke verstoring van de openbare orde en zode benodigde politie inzet te bepalen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel personen er toen aanwezig waren.
In dit kader kan sprake zijn van verwerking van persoonsgegevens. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van naam, adres en woonplaats gegevens van organisatoren van demonstraties en andere betrokkenen waarmee politie gesprekken voert voorafgaand aan de demonstratie. Daarnaast kijkt de politie bijvoorbeeld of er bij eerdere demonstraties sprake was van openbare orde verstoringen. Indien er inderdaad sprake was van een openbare orde verstoring wordt de informatie over dat specifieke geval bekeken. Zo kan de politie zien wat voor type incident het betrof en welke personen daarbij betrokken waren.
Daarnaast kan er tijdens de demonstratie aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
Het is belangrijk om op te merken dat deze bevragingen zich niet richten op demonstranten in het algemeen, maar bijvoorbeeld verband kunnen houden met de aanwezigheid van personen die eerder betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens.
Op grond van artikel 3.2 Wet basisregistratie personen is aan de politie een autorisatiebesluit afgegeven waarin wordt bepaald dat de politie voor de uitvoering van artikel 3 Politiewet 2012 gegevens uit de BRP mag verkrijgen. Dit kan om uiteenlopende redenen nodig zijn, bijvoorbeeld als onrust ontstaat of dreigend geweld lijkt te ontstaat bij een demonstratie. De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak. Een bevraging is bijvoorbeeld noodzakelijk en proportioneel als een persoon die bij een vorige demonstratie betrokken is geweest bij verstoringen van de openbare orde bij de aangekondigde demonstratie weer aanwezig zal zijn en mogelijk weer aandacht vereist van de politie. De bevraging heeft dan als doel om informatie over de vorige verstoring van de openbare orde door deze persoon op te zoeken. Zonder deze informatie kan de politie niet inschatten wat de risico’s bij een demonstratie zijn en hoeveel politie capaciteit zij moeten inzetten om de demonstratie in goede banen te leiden.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Deze kwaliteitstrajecten zijn afhankelijk van functie of benodigde ontwikkeling van een team of individuele medewerker en bestaan onder andere uit trainingen over de Wpg, trainingen in systeemvaardigheden, e-learnings, briefings en ontwikkelingsgesprekken.
Bent u ook geschrokken van de handelwijze van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom vraagt de politie op grote schaal persoonsgegevens op van demonstranten? Welk doel dient dit? Is gewogen of dit het beste en enige middel is om het doel te bereiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze afweging delen?
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het kan hierbij gaan om bovengenoemde persoonsgegevens, bijvoorbeeld wanneer bekend is dat personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten aanwezig zullen zijn. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde en de benodigde politie inzet kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens uit de Basisregistratie personen (BRP). Om vooraf een inschatting van de benodigde capaciteit te maken en om een veiligheidsbeeld op te stellen kan deze informatie worden vastgelegd. Dit is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak uit artikel 3 Politiewet.
Bij het opvragen van deze gegevens door de betreffende politieambtenaar wordt aangegeven met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg).
Het aantal registraties van bevragingen van de BRP dat zichtbaar is wanneer een betrokkene een verzoek tot inzage in de BRP doet bij de gemeente is deels verklaarbaar door de wijze waarop de politiesystemen zijn ingericht. De politiesystemen waarin politieambtenaren bevragen, hangen namelijk als een schil om het bronsysteem van de politie. In dit onderliggende systeem vindt de feitelijke verwerking van persoonsgegevens plaats. Het bronsysteem heeft een verbinding met de BRP. Bij een bevraging in de schilsystemen bevraagt het bronsysteem automatisch de BRP.
Dit leidt tot dubbeltellingen in de bevragingen van de BRP. Op basis van de zoekvraag van de politieambtenaar toont het systeem een scherm met mogelijke hits. Hierbij ziet de politieambtenaar slechts een naam en geboortedatum. Dit telt als één bevraging. Als de politieambtenaar vervolgens op de naam klikt, wordt een detailbevraging gedaan. Hierbij worden de volledige NAW-gegevens getoond. Dit telt weer als een bevraging. Bij elke bevraging van een persoon wordt dus minimaal twee keer de BRP bevraagd.
Wanneer de politieambtenaar vervolgens terug- of doorklikt in het systeem, is dit weer een bevraging. Dit komt omdat het politiesysteem de resultaten niet opslaat, maar telkens de onderliggende bron opnieuw bevraagt. Het aantal BRP-bevragingen ligt hierdoor minstens twee keer hoger dan het aantal keer dat gegevens van iemand daadwerkelijk zijn opgevraagd door de politie. Het gevolg hiervan is dat het protocolleringsoverzicht meerdere bevragingen weergeeft.
Bij een eventuele verdere verwerking van deze persoonsgegevens door de politie kunnen deze opnieuw opgevraagd worden vanuit de BRP om er voor te zorgen dat deze gegevens juist en nauwkeurig zijn. De politie is daartoe gehouden op grond van artikel 4 Wet politiegegevens.
Deelt u de mening dat het surveilleren van demonstranten op gespannen voet staat met grondrechten zoals het recht op demonstratie, het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester faciliteert de uitoefening van het grondwettelijk demonstratierecht. De politie heeft daarbij een belangrijke rol door het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie zorgt voor de handhaving van de openbare orde en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Gegevens worden in voorkomende gevallen opgevraagd in het kader van deze taak, zodat demonstraties veilig kunnen verlopen voor zowel de demonstranten als de omgeving
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Hoe de politie omgaat met deze proportionaliteitsafweging is omschreven bij vraag 2 en 3.
Is door de politie gewogen of het opvragen van persoonsgegevens van demonstranten door de politie een gerechtvaardigde inperking van grondrechten zoals het recht op privacy, het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op demonstreren is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze afweging delen?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vraagt de politie persoonsgegevens van demonstranten op? Gaat het om gewone of om bijzondere persoonsgegevens die worden opgevraagd?
De politie heeft op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Waar het gaat om het in goede banen leiden van demonstraties werkt de politie onder het gezag van de burgemeester.
Voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politie geldt de Wet politiegegevens (Wpg). Het verwerken van gegevens voor de algemene dagelijkse politietaak is toegestaan op grond van artikel 8 Wet politiegegevens. Het kan hierbij gaan om gegevens die vooraf of tijdens een demonstratie worden verwerkt. Op grond van artikel 4 Wet politiegegevens moet de politie maatregelen treffen om de persoonsgegevens die de politie verwerkt, juist en nauwkeurig te houden.
Het gaat hierbij om de verwerking van NAW-gegevens. In artikel 5 van de Wet politiegegevens worden bijzondere persoonsgegevens genoemd, zoals de politieke voorkeur en religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen. Verwerking van bijzondere persoonsgegevens vindt slechts plaats wanneer dit onvermijdelijk is voor het doel van de verwerking, in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens betreffende de persoon en de gegevens dienen afdoende te zijn beveiligd. Dit mag alleen als het onvermijdelijk is voor het onderzoek, de hulpverlening of een andere taak van de politie. Er worden bij demonstraties in beginsel geen bijzondere persoonsgegevens verwerkt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke wettelijke plichten heeft de politie inzake het opvragen en verwerken van persoonsgegevens van demonstranten?
Zie antwoord vraag 7.
Betekent het feit dat de politie per definitie bekend is met de politieke opvattingen van de demonstrant en dat combineert met gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP,) dat de politie eigenlijk bijzondere persoonsgegevens verwerkt? Zo ja, kunt u dit toelichten en wat zou dit betekenen voor de wettelijke plichten van de politie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeker niet zo dat de politie per definitie bekend is met politieke opvattingen van demonstranten. Dit blijkt ook niet expliciet uit het aanwezig zijn bij een demonstratie. De politie vraagt gegevens op die nodig zijn om een inschatting te kunnen maken van wat nodig is om demonstraties onder het gezag van de burgemeester in goede banen te leiden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de aanwezigheid bij een eerdere demonstratie, waarbij de politie heeft moeten ingrijpen. Voor zover in dat kader gegevens worden opgevraagd, is hiermee nog geen sprake van verwerking van bijzondere persoonsgegevens
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 8.
Kan de politie van iedere willekeurige demonstrant de persoonsgegevens opvragen uit het BRP? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Tijdens een demonstratie kan er aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat het doel van de gegevensverwerking alleen «zeer algemeen» wordt vastgelegd? Waarom wordt dit niet uitgebreider gemotiveerd?
De betreffende politieambtenaar die gegevens opvraagt in de politiesystemen, geeft bij de verwerking aan met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg). Een uitgebreidere motivering van gegevensverwerking zou dwingen tot registratie van meer persoonlijke gegevens dan strikt noodzakelijk voor de uitvoering van de politietaak.
Klopt het dat er «geen specifiek beleid is voor het opvragen van persoonsgegevens van demonstranten»? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
De politie heeft intern beleid voor het verwerken van politiegegevens in algemene zin. Dit beleid is in lijn met de Wet politiegegevens. Er is daarbij geen specifiek beleid voor bijvoorbeeld demonstranten. Zie ook het antwoord op vragen 7 en 8.
Waarom vraagt de politie zelfs persoonsgegevens op van demonstranten die nog nooit zijn gearresteerd en hun familieleden? Is dit toegestaan? Vindt u dit wenselijk? Bent u bereid deze praktijk direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in bovenstaande antwoorden, vraagt de politie gegevens op ter voorbereiding op een demonstratie om uitvoering te kunnen geven aan de politietaak. Hierbij kan gedacht worden aan de initiatiefnemers van de demonstratie of personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten. Deze gegevens kunnen nodig zijn om een inschatting van de risico’s voor de openbare orde te maken. Dit is noodzakelijk om de benodigde politiecapaciteit te bepalen om zo de demonstratie in goede banen te kunnen leiden. Ook tijdens een demonstratie kan daarom aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren, bijvoorbeeld in geval van dreigende verstoring van de openbare orde. Er kan aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens van betrokkenen in verschillende hoedanigheden, bijvoorbeeld als getuige, betrokkene, verdachte, slachtoffer of aangever, het hoeft dus niet te gaan om personen die gearresteerd zijn.
In het onderzoek van Investico wordt geschreven over het opvragen van gegevens van familieleden. Een bevraging in de BRP levert persoonsgegevens van de opgevraagde persoon op. Tot die persoonsgegevens behoren onder andere naam, adres en woonplaats gegevens (NAW-gegevens). Onderdeel van deze persoonsgegevens zijn ook enkele basisgegevens van mensen met wie zij een directe familiale relatie hebben, ouders en kinderen. Bij een bevraging op een persoon in het BRP wordt van deze familieleden ook automatisch een beperkte set gegevens opgehaald, namelijk hun BSN, naam, geslacht en geboortedatum.
Dit wordt geregistreerd en is daarmee zichtbaar bij een verzoek tot inzage in de BRP bij de gemeente.
De persoonsgegevens van familieleden zijn echter niet standaard zichtbaar voor de politiefunctionaris die de bevraging uitvoert. Enkel wanneer het in belang is van een eventueel onderzoek mogen deze gegevens ook daadwerkelijk worden geraadpleegd. Dat gebeurt dan door de betreffende politiefunctionaris die hiervoor extra handelingen in het systeem moet doen. Geraadpleegde gegevens worden niet standaard bewaard. Alleen indien daar aanleiding toe is gebeurt dat conform de bewaringstermijnen van de Wet politiegegevens. Op grond van de Wet politiegegevens worden persoonsgegevens verwijderd indien er voor de politie geen verwerkingsgrond meer bestaat. Uit onderzoek van de politie is niet gebleken dat gegevens van familieleden op grote schaal en zonder legitieme reden zijn geraadpleegd door de politie.
Bent u de bereid de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) te vragen een oordeel te vellen over de handelwijze van de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de praktijk tot die tijd op te schorten?
Het toezicht op de naleving van de Wet politiegegevens ligt in algemene zin bij de Autoriteit Persoonsgegevens en in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek bij de rechter. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om, binnen haar mandaat, zelfstandig te oordelen over de verwerking van persoonsgegevens door de politie. Op dit moment zie ik geen aanleiding om een oordeel te vragen. Uiteraard ben ik constant in gesprek met politie over gegevensverwerking.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Sommige vragen zijn ter verduidelijking van de uitleg samengevoegd.
De beantwoording van vragen over de ‘Desinformatie-operatie’ van de overheid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom geeft u in uw beantwoording op eerdere schriftelijke vragen aan dat er geen «desinformatie operatie» heeft plaatsgevonden, zoals beschreven in het artikel waaraan is gerefereerd, terwijl uit de Wet openbaarheid van bestuur / Wet open overheid (Woo/Wob)-documenten onomstotelijk blijkt dat de volgende gremia waren opgericht: directeurenoverleg desinformatie, interdepartementale werkgroep desinformatie, Duiding Informatie Domein (DID), Monitoring Informatie Domein (MID), denktank desinformatie, newsrooms, appgroepen en internationale organisaties en systemen zoals het Rapid Alert System en gremia in Europees- en NAVO-verband? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat dergelijke gremia zich hebben gericht op de bestrijding van desinformatie?1, 2
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van eerdere Kamervragen, geeft onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context op basis van verschillende informatieverzoeken zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit is ook de reden waarom wij eerder aangaven dat er geen desinformatie operatie heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.3
Het kabinet heeft de Tweede Kamer meerdere malen geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie en de partijen die hierbij zijn betrokken. Voor meer informatie verwijzen wij u wederom naar:
Kunt u uitleggen waarom u in uw beantwoording op de derde vraag van de eerdere schriftelijke vragen aangeeft dat het kabinet geen invloed heeft uitgeoefend op de manier waarop media hun informatie verspreiden, of welke boodschap deze informatie bevat, terwijl ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid vallen van de ministeries en daarmee van het kabinet, wel degelijk invloed hebben uitgeoefend op de media, zoals uit de WOB-documenten blijkt? Hoe beargumenteert u bijvoorbeeld dat de rondetafelgesprekken met hoofdredacteuren en de toegang tot portalen van techbedrijven geen invloed uitoefenen is?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Er is nooit druk uitgeoefend op de media in de aanpak van desinformatie. Zoals meerdere keren aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen18 over meldingen doen over mogelijke desinformatie, blijft het de eigen onafhankelijke afweging van een platform, of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is.
Waarom stelt u in uw antwoord op de achtste vraag dat er geen informatie-oorlog heeft plaatsgevonden en richt u zich op de duiding van een gebeurtenis, zonder dat u ingaat op de vragen wat de rol van de EU precies is geweest in strijd tegen desinformatie, welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer, welke rol de Nederlandse overheid heeft gespeeld en op welke manier welke ministeries precies betrokken waren? Kunt u alsnog antwoord geven op deze vragen?
In uw achtste vraag vroeg u naar de rol van de EU in de «informatie-oorlog». De «informatie-oorlog» waar het artikel naar verwijst, heeft niet plaatsgevonden. Wij kunnen de rol van de EU in een niet bestaande «informatie-oorlog» niet beschrijven.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Waarom stelt u in uw antwoord op de negende vraag dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) geen kritische burgers heeft gesurveilleerd, terwijl uit Wob-documenten het tegendeel blijkt en er bovendien duidelijk sprake is van betrokkenheid van de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij de activiteiten van het LIMC? Kunt u aangeven wat de samenwerking tussen OM, politie en het LIMC omvatte en wie welke rol hierin had?
Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven welke datastromen er van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar het LIMC gingen, zoals blijkt uit Wob-documenten? Kunt u aangeven wat voor data dit was en waarvoor deze is gebruikt?
Ten aanzien van de afstemming tussen de NCTV en het LIMC over een militair steunverzoek in het openbaar belang (MSOB) verwijzen wij u naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd.19 Documenten die in het kader van de crisisstructuur, waaronder door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie, werden opgesteld zijn interdepartementaal breed gedeeld, waaronder met het Ministerie van Defensie.
Waarom geeft u in uw antwoord op de tiende vraag aan dat «Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC... is echter uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen», terwijl uit de vrijgegeven Wob-documenten wel degelijk blijkt dat er avatars en trollen zijn ingezet? Waarom refereert u in dit antwoord naar de conclusie uit een onderzoek, waarnaar niet wordt gevraagd, in plaats van antwoord te geven op de vraag over de informatie die naar voren komt uit de Wob-documenten waaraan gerefereerd wordt?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vraag 10.20
Waarom stelt u in uw antwoord op de elfde vraag dat: «Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving», terwijl de vraag ging over de juridische basis waarop de NCTV en het LIMC deze activiteiten ontplooide? Kunt u alsnog antwoorden op de vraag op welke juridische grond deze activiteiten door de NCTV en het LIMC zijn uitgevoerd?
Voor het antwoord hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de eerdere vragen 9, 10 en 11.21
Stelt u met uw antwoord op de twaalfde vraag – «Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag» – dat de activiteiten die het LIMC heeft uitgevoerd een juridische basis hadden? Zo ja, welke?
Voor de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd22.
Waarom luidt uw antwoord op de veertiende vraag: «Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling», terwijl er concrete voorbeelden zijn van mensen die meedeelden in de subsidies die werden verstrekt door ZonMW en Stichting Internet Domeinregistratie Nederland (SIDN), zoals onder andere de heer Pierik, de heer Verweij, de heer Loos? Waarom antwoordt u dat u zich hierin niet herkent, terwijl wordt gevraagd of u kunt onderzoeken welke betrokkenen bij de denktank desinformatie eventueel via subsidies zijn gefinancierd door de overheid in de periode 2019–2023? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht met namen, projecten en bedragen doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Tevens worden de namen van de deelnemers van de denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals ook aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie.23
Waarom stelt u in uw antwoord op de vijftiende vraag dat «dit niet klopt», terwijl leden van de Denktank Desinformatie met elkaar in contact stonden middels een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgezette appgroep en groepsgewijs opereerden op social media? Kunt u de communicatie van deze appgroep delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Onderhavige berichtgeving schetst volgens het kabinet een vertekend beeld van de werkelijkheid. Leden van de Denktank Desinformatie hebben niet met elkaar in contact gestaan middels een door het Ministerie van BZK opgezette appgroep. Zoals beschreven in de beantwoording op de Kamervragen over de denktank desinformatie hebben de deelnemers van de denktank zelf een besloten Facebookgroep opgericht. Noch het ministerie VWS noch het Ministerie van BZK maken deel uit van deze groep.
Aangezien uw antwoord op de zestiende vraag luidt: «Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie», onderkent u hiermee dan ook dat kennisinstituten onmogelijk altijd kunnen weten wat desinformatie is en wat niet? Onderkent u dat deze kennisinstituten dus naar alle waarschijnlijkheid ook regelmatig kloppende informatie hebben bestreden? Deelt u de mening dat dit schadelijk is voor het vertrouwen in kennisinstituten, maar ook voor de democratie, omdat de kennisinstituten zelf in die gevallen desinformatie verspreiden en burgers die correcte informatie bestrijden de mond worden gesnoerd? Kunt u de Kamer deelgenoot maken van alle checks en balances die men hanteert bij het beoordelen van desinformatie? Als deze er niet zijn, kunt u dit ook als zodanig benoemen?
De rijksoverheid definieert desinformatie als het doelbewust, veelal heimelijk, verspreiden van misleidende informatie, met het doel om schade toe te brengen aan het publieke debat, democratische processen, de open en kenniseconomie of volksgezondheid. Dit betekent dat voor het bestempelen van een bericht als desinformatie een uitspraak gedaan moet kunnen worden over de intentie van de verspreider of producent van dat bericht. Om die reden is het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak van overheden, maar van onafhankelijke media, wetenschap, en fact-checkers.
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het RIVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie. Ik deel de mening niet dat kennisinstituten hiermee bijdragen aan het verspreiden van desinformatie. Er is hier geen sprake van het doelbewusts verspreiden van misleidende informatie.
Waarom geeft u geen antwoord op vraag over de kosten die gemoeid zijn met het bestrijden van desinformatie? Anders geformuleerd nogmaals de vraag: hoeveel fte aan rijksambtenaren voeren werkzaamheden uit die te maken hebben met de bestrijding van desinformatie?
Niemand bij de rijksoverheid houdt zich bezig met bestrijden van desinformatie als specifieke taak, in zoverre gedoeld wordt op het verwijderen, of anderszins niet meer zichtbaar maken van desinformatie. Wel zijn er ambtenaren bij verschillende ministeries bezig met het maken en uitvoeren van beleid om de impact van desinformatie te verminderen, zoals de onder vraag 1 genoemde brief.
Het Ministerie van BZK heeft als enige ministerie circa 4 vaste fte’s volledig aangewezen voor werkzaamheden die te maken hebben met de ontwikkeling van beleid voor de aanpak van desinformatie. Zij werken aan de in de Rijksbrede Strategie Effectieve Aanpak van Desinformatie genoemde acties onder het kopje «Concrete acties, resultaten en betrokken ministeries» waar BZK bij staat.24 Bijvoorbeeld aan het vergroten van bewustzijn bij (overheids)organisaties over desinformatie, en aan het reguleren van online platformen zodat desinformatiecampagnes worden tegengegaan zonder dat dit invloed heeft op de vrijheid van meningsuiting van individuele burgers.
Bij andere ministeries die in deze brief genoemd staan werken ook ambtenaren aan de uitvoering van dit beleid. Zij hebben echter geen specifieke fte’s voor het desinformatie beleid ingericht, maar hun werkzaamheden op dit thema zijn onderdeel van een breder pakket aan taken.
Daarnaast heeft iedere overheidsorganisatie een generieke eigen verantwoordelijkheid voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Daardoor is er geen specifieke uitsplitsing te maken naar het aantal fte dat zich nu of in de toekomst bezighoudt met de aanpak van desinformatie.
Waarom stelt u in de beantwoording «zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel», terwijl in het artikel waaraan in de vragen gerefereerd wordt een selectie van waargebeurde voorvallen wordt beschreven, waarbij kritische burgers de politie aan de deur kregen met het verzoek aan de burger om zijn of haar uitingen op social media te veranderen? Waarom onderkent u niet dat binnen de ministeries social media surveillance plaatsvond en de politie werd ingelicht, al dan niet met tussenkomst van de inlichtingendiensten, zoals blijkt uit Wob-documenten waarin correspondentie is te zien tussen functionarissen en waarin werd verzocht om de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op artsen af te sturen? Kunt u reflecteren op de getoonde feiten?
Zoals benoemd in de beantwoording van vraag 19 op uw eerder Kamervragen25 baseert de IGJ haar toezichthoudende activiteiten op meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen aangesproken op hun activiteiten.
Zoals ook aangegeven in de eerder beantwoording waren de taken van de politie voor, tijdens en na de coronacrisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd in de Politiewet 2012: het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Kunt u een weergave overleggen van de organisatiestructuur met organogram, verantwoordelijkheden en activiteiten, waarin exact beschreven staat hoe iedereen die zich met desinformatie bezighoudt binnen de overheid? Kunt hierin ook alle interactie met de (social) mediabedrijven meenemen?
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries en de concrete acties die daaruit volgen.26
Voor meer informatie over de interactie met (social) mediabedrijven verwijs ik u naar de antwoorden op eerdere Kamervragen.27
Waarom houdt u in uw antwoord over de toepassing van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) enige slagen om de arm door te zeggen: «Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis»?Deelt u de mening dat er absolute zekerheid moet zijn over de inzet van een «military grade weapon», of facetten daarvan, zoals BDM? Kunt u daarom uitsluitsel geven over de vraag of en zo ja welke BDM-technieken zijn toegepast? Wie zijn hierbij betrokken geweest? Wie heeft binnen de coalitie nog meer kennis genomen van deze toepassing? Wat is de juridische grondslag geweest voor toepassing?
Naar onze beste informatie is Behavourial Dynamics Methodologyniet toegepast.
Waarom blijft u volhouden dat het LIMC pas in 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-documenten blijkt dat het LIMC op 5 december 2019 officieel werd opgericht en het de zogenaamde «ceremoniële oprichting» was die in 2020 plaatsvond? Waarom ontkent u dat de NCTV een aansturende rol had ten aanzien van het LIMC, terwijl dat duidelijk blijkt uit overheidsdocumentatie? Waarom blijft u ontkennen dat het LIMC zonder wettelijke grondslag opereerde, terwijl uit correspondentie van juristen blijkt dat er een militaire steunverlening in het openbaar belang (MSOB) is voorbereid voor uw voorganger, de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid, om deze in te dienen bij de Minister van Defensie? Kunt u aangeven wat de overwegingen zijn geweest om Justitie een MSOB te laten opstellen voor de inzet van het LIMC?
Zie het antwoord op vraag 1. Wij hebben geen aanvulling op eerdere antwoorden hierover.
Kunt u uitleggen wat de gedetacheerde defensiemedewerkers vanuit het LIMC voor werk verrichtten bij de NCTV, wat de politie wekelijks bij het LIMC deed en welke data van de NCTV naar het LIMC ging?
De defensiemedewerkers die bij de NCTV waren gedetacheerd waren niet afkomstig van het LIMC. Wat betreft de overige deelvragen zijn er geen aanvullingen op eerdere antwoorden hierover. Zie ook het eindrapport van de commissie Brouwer waar in het antwoord op vraag 8 naar wordt verwezen.
Kunt u aangeven wat er volgens u niet klopt uit de officiële overheidscorrespondentie die is vrijgegeven onder de Wob, waaruit blijkt dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport al op 25 maart 2020 is ingelicht over de activiteiten van het LIMC, dat zij in augustus 2020 een persoonlijke brief van Luitenant Generaal Wijnen heeft ontvangen en dat zij in de tussenliggende periode nog enkele keren is gebriefd over het LIMC en een presentatie over BDM heeft bijgewoond? Indien u onderkent dat deze informatie uit overheidscorrespondentie wel degelijk juist is, klopt het dan dat de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?
De Commandant Landstrijdkrachten heeft geen persoonlijke brief gestuurd en de Minister voor Medische Zorg en Sport niet gebriefd. Voor meer informatie over de activiteiten van het LIMC wordt verwezen naar het onderzoeksrapport van de onafhankelijke onderzoekscommissie Brouwer. Zie ook de beantwoording op vraag 8.
Waarom zegt u «Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins», terwijl de vraag niet was of het plaatsen van een netwerksensor onderdeel van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen is geweest, maar of dit überhaupt inzet is geweest, ook voordat de Europese Commissie de vaccinonderhandelingen van het Inclusieve Vaccine Alliantie (IVA) overnam? Hoe reflecteert u op de vrijgegeven officiële overheidscorrespondentie, waarin die optie wordt besproken?
Het NDN is nooit inzet geweest in de onderhandeling met farmaceuten, ook niet voor de IVA.
De grootschalige verzameling van data over demonstranten door de politie |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht1 dat de politie op grote schaal data verzamelt over demonstranten? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Allereerst wil ik benadrukken dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat dit een belangrijk onderdeel van onze democratische rechtsstaat is. De politie heeft een belangrijke rol bij het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft hiervoor informatie nodig, om daarmee een risico inschatting te kunnen maken van mogelijke verstoring van de openbare orde en zo de benodigde politie inzet te bepalen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel personen er toen aanwezig waren.
In dit kader kan sprake zijn van verwerking van persoonsgegevens. Een voorbeeld hiervan is de verwerking van naam, adres en woonplaats gegevens van organisatoren van demonstraties en andere betrokkenen waarmee politie gesprekken voert voorafgaand aan de demonstratie. Daarnaast kijkt de politie bijvoorbeeld of er bij eerdere demonstraties sprake was van openbare orde verstoringen. Indien er inderdaad sprake was van een openbare orde verstoring wordt de informatie over dat specifieke geval bekeken. Zo kan de politie zien wat voor type incident het betrof en welke personen daarbij betrokken waren.
Daarnaast kan er tijdens de demonstratie aanleiding zijn om de identiteit van aanwezigen te controleren. Dat kan op grond van artikel 8 Politiewet juncto artikel 2 Wet op de identificatieplicht. Hierbij vordert de politie inzage van een identiteitsbewijs. Bij het controleren van een identiteitsbewijs wordt de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd.
Het is belangrijk om op te merken dat deze bevragingen zich niet richten op demonstranten in het algemeen, maar bijvoorbeeld verband kunnen houden met de aanwezigheid van personen die eerder betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of strafbare feiten. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens.
Op grond van artikel 3.2 Wet basisregistratie personen is aan de politie een autorisatiebesluit afgegeven waarin wordt bepaald dat de politie voor de uitvoering van artikel 3 Politiewet 2012 gegevens uit de BRP mag verkrijgen. Dit kan om uiteenlopende redenen nodig zijn, bijvoorbeeld als onrust ontstaat of dreigend geweld lijkt te ontstaat bij een demonstratie. De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak. Een bevraging is bijvoorbeeld noodzakelijk en proportioneel als een persoon die bij een vorige demonstratie betrokken is geweest bij verstoringen van de openbare orde bij de aangekondigde demonstratie weer aanwezig zal zijn en mogelijk weer aandacht vereist van de politie. De bevraging heeft dan als doel om informatie over de vorige verstoring van de openbare orde door deze persoon op te zoeken. Zonder deze informatie kan de politie niet inschatten wat de risico’s bij een demonstratie zijn en hoeveel politie capaciteit zij moeten inzetten om de demonstratie in goede banen te leiden.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie. Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens. Deze kwaliteitstrajecten zijn afhankelijk van functie of benodigde ontwikkeling van een team of individuele medewerker en bestaan onder andere uit trainingen over de Wpg, trainingen in systeemvaardigheden, e-learnings, briefings en ontwikkelingsgesprekken.
Krachtens welke wettelijke bevoegdheden worden deze data verzameld? Wat is de precieze aanleiding voor de politie om deze data te verzamelen? Is in alle gevallen waarin deze data wordt opgevraagd een reële dreiging die deze handelwijze rechtvaardigt?
De politie heeft de taak om in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De politie doet dit op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012. Waar het gaat om het in goede banen leiden van demonstraties werkt de politie onder het gezag van de burgemeester.
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het kan hierbij gaan om persoonsgegevens (NAW-gegevens), bijvoorbeeld wanneer bekend is dat personen die tijdens een eerdere demonstratie betrokken waren bij verstoringen van de openbare orde of bij strafbare feiten aanwezig zullen zijn. Om een inschatting te kunnen maken van de risico’s voor verstoring van de openbare orde en de benodigde politie inzet kan dit aanleiding zijn voor het opvragen van persoonsgegevens uit de Basisregistratie personen (BRP). Om vooraf een inschatting van de benodigde capaciteit te maken en om een veiligheidsbeeld op te stellen kan deze informatie worden vastgelegd. Dit is noodzakelijk voor een goede uitvoering van de politietaak uit artikel 3 Politiewet.
Voor de bescherming van persoonsgegevens bij de politie geldt de Wet politiegegevens (Wpg). Het verwerken van gegevens voor de algemene dagelijkse politietaak is toegestaan op grond van artikel 8 Wet politiegegevens. Het kan hierbij gaan om gegevens die vooraf of tijdens een demonstratie worden verwerkt.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 1.
Wat is het precieze afwegingskader voor deze aanpak? Deelt u de mening dat bij de inperking van een grondrecht een hele zorgvuldige afweging moet worden gemaakt conform de bestaande jurisprudentie en de eventuele op basis van de wetsgeschiedenis ontwikkelde beperkingssystematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit afwegingskader met de Kamer te delen?
Het vergaren van informatie en het opvragen van gegevens op basis van bovengenoemde wet- en regelgeving is onderdeel van het werkproces om demonstraties in goede banen te leiden. Ik ben het zeker met u eens dat bij deze aanpak een zorgvuldige afweging moet worden gemaakt. Het is aan de professionele afweging van politieambtenaren of het noodzakelijk is om de BRP te bevragen. De noodzaak om dit te doen verschilt per demonstratie, afhankelijk van onder andere de te verwachten hoeveelheid mensen, mogelijke ongeregeldheden of de verkeersveiligheid.
Kunt u aangeven of, en zo ja waaruit, de reële dreiging voor de samenleving van demonstranten waarover data wordt verzameld naar het oordeel van de politie bestaat? Is deze onderbouwing aanwezig bij ieder afzonderlijk individueel geval waarbij de data wordt opgevraagd? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierin inzage te geven?
De politie heeft informatie nodig om demonstraties in goede banen te kunnen leiden en zo de veiligheid van demonstranten en omstanders te waarborgen. Om zich goed op een demonstratie voor te bereiden, kijkt de politie onder andere naar het aantal te verwachten demonstranten, de locatie van de demonstratie, hoe de demonstratie van de betreffende organisatie een eventuele vorige keer verliep en hoeveel mensen er toen aanwezig waren. Het opvragen van persoonsgegevens uit de BRP kan hier onderdeel van zijn.
Bij het opvragen van gegevens door de betreffende politieambtenaar wordt aangegeven met welk doel hij of zij dit doet. Hierbij wordt aangesloten bij de doeleinden van de Wet politiegegevens (Wpg). Dat betekent dat wordt aangegeven of de gegevens worden opgevraagd ten behoeve van de uitvoering van de dagelijkse politietaak (artikel 8 Wpg), ten behoeve van onderzoek in verband met de rechtsorde in een bepaald geval (artikel 9 Wpg), het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (artikel 10 Wpg) of informantenbeheer (artikel 12 Wpg).
Het is niet mogelijk om de Kamer inzage te geven in de bevragingen, omdat dit persoonsgegevens van individuen betreffen. Als een individu wil weten welke gegevens van hem of haar bij de politie bekend zijn, dan kan een inzage-verzoek bij de politie worden gedaan.
Hoe vaak zijn sinds 2020 door de politie persoonsgegevens van demonstranten opgevraagd? Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar de afzonderlijke groepen demonstranten, zoals bijvoorbeeld coronasceptici, anti-zwarte piet demonstranten, boerendemonstranten en klimaatactivisten?
De politie beschikt niet over deze cijfers. De politie registreert niet in haar systemen wie demonstrant is of tot welke «groep» demonstranten een persoon behoort. In de politiesystemen wordt iemand bijvoorbeeld geclassificeerd als getuige, betrokkene, verdachte, slachtoffer of aangever, niet als demonstrant.
Hoe vaak gaat het hierbij om personen die niet eerder bij de politie in beeld zijn gekomen en om personen die niet zélf bij demonstraties betrokken zijn? Wat wordt met deze dataverzameling precies gedaan? Wie heeft toegang tot deze dataverzameling, hoe lang worden deze data bewaard en worden betrokkenen geïnformeerd over de verzamelde data?
In het onderzoek van Investico wordt geschreven over het opvragen van gegevens van familieleden. Een bevraging in de BRP levert persoonsgegevens van de opgevraagde persoon op. Tot die persoonsgegevens behoren onder andere naam, adres en woonplaats gegevens (NAW-gegevens). Onderdeel van deze persoonsgegevens zijn ook enkele basisgegevens van mensen met wie zij een directe familiale relatie hebben, ouders en kinderen.
Bij een bevraging op een persoon in het BRP wordt van deze familieleden ook automatisch een beperkte set gegevens opgehaald, namelijk hun BSN, naam, geslacht en geboortedatum. Dit wordt geregistreerd en is daarmee zichtbaar bij een verzoek tot inzage in de BRP bij de gemeente.
De persoonsgegevens van familieleden zijn echter niet standaard zichtbaar voor de politiefunctionaris die de bevraging uitvoert. Enkel wanneer het in belang is van een eventueel onderzoek mogen deze gegevens ook daadwerkelijk worden geraadpleegd. Dat gebeurt dan door de betreffende politiefunctionaris die hiervoor extra handelingen in het systeem moet doen. Geraadpleegde gegevens worden niet standaard bewaard. Alleen indien daar aanleiding toe is gebeurd dat conform de bewaartermijnen van de Wet politiegegevens. Op grond van de Wet politiegegevens worden persoonsgegevens verwijderd indien er voor de politie geen verwerkingsgrond meer bestaat. Uit onderzoek van de politie is niet gebleken dat gegevens van familieleden op grote schaal en zonder legitieme reden zijn geraadpleegd door de politie.
Wat vindt u van de opvatting van de Rotterdamse hoogleraar Digital Surveillance Schuilenburg dat met het oog op de demonstratievrijheid juist terughoudendheid van de politie geboden is? Bent u het met de Leidse hoogleraar Privacy en Cybercrime Schermer eens dat door deze «datahonger» van de politie het recht op betoging in het geding is? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is niet gevraagd om een oordeel over deze werkwijze. Het toezicht op de naleving van de Wet politiegegevens ligt in algemene zin bij de Autoriteit Persoonsgegevens en in het specifieke geval van een strafrechtelijk onderzoek bij de rechter. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om, binnen haar mandaat, zelfstandig te oordelen over de verwerking van persoonsgegevens door de politie. Op dit moment zie ik geen aanleiding om een oordeel te vragen. Uiteraard ben ik constant in gesprek met de politie over gegevensverwerking.
Deelt u de mening dat deze handelwijze op zeer gespannen voet staat met het grondwettelijk erkende recht van demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de politie op te dragen hiermee te stoppen?
De burgemeester faciliteert de uitoefening van het grondwettelijk demonstratierecht. De politie heeft daarbij een belangrijke rol door het waarborgen van de veiligheid van demonstranten en omstanders en het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester.
Gegevens worden in voorkomende gevallen opgevraagd in het kader van deze taak, zodat demonstraties veilig kunnen verlopen voor zowel de demonstranten als de omgeving
De politie dient altijd terughoudend om te gaan met het opvragen van gegevens van burgers. De politie zal steeds goed moeten afwegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is voor de uitvoering van de politietaak.
Het bewustzijn van deze proportionaliteitsafweging bij het bevragen van persoonsgegeven is van groot belang, en daarom wordt hier voortdurend extra aandacht aan besteed binnen de politie.
Zo zijn er interne kwaliteitstrajecten gericht op systeemvaardigheid en op het bewustzijn van politiemedewerkers met betrekking tot het omgaan met persoonsgegevens.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te laten onderzoeken of deze handelwijze van de politie legitiem is en tot die tijd de politie te laten afzien van het verzamelen van data over onverdachte burgers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.