Het bericht Christenen in Irak vluchten voor ISIS |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christenen in Irak vluchten voor ISIS», waaruit blijkt dat christenen uit Mosul in Irak verdreven worden door ISIS?1
Ja.
Deelt u de mening dat in Mosul en in ander door ISIS gecontroleerd gebied christenen specifiek doelwit zijn van ISIS omdat ze beschouwd worden als ongelovigen en zich daardoor moeten bekeren, extra belasting moeten betalen of het gebied moeten ontvluchten?
ISIS is een Jihadi Salafi organisatie, die een zeer strenge vorm van de islam nastreeft. Na het uitroepen van het kalifaat door ISIS op 30 juni jl., en de omdoping van de organisatie tot de Islamitische Staat (IS), poogt zij een in haar ogen zuivere islamitische staat te vestigen. Dit resulteert onder andere in het uitbannen van eenieder die zich niet aan de regels van IS conformeert. Religieuze minderheden, waaronder christenen, hebben hier sterk onder te lijden.
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Franse regering om christenen uit Mosul op te nemen in Frankrijk als vluchtelingen?2
Ja. Naar ik heb begrepen, kent het Franse stelsel de voorziening van het aanvragen van een visum op asielgronden op de consulaire post. Criteria die bij de beoordeling worden betrokken zijn zware bedreiging voor minderheden wegens hun godsdienstige overtuiging en banden met Frankrijk. Bij een positief besluit wordt een inreisvisum voor Frankrijk verleend. Vervolgens kan de vreemdeling een asielverzoek indienen in Frankrijk. De mogelijkheid van het vragen van een visum op asielgronden op de consulaire post is, naar ik heb begrepen, niet beperkt tot Irak. Wel zijn op de twee Franse posten in Irak personele versterkingen gedaan, opdat meer dossiers kunnen worden behandeld.
Kunt u nagaan of andere landen hiertoe ook zijn overgegaan?
Op korte termijn wordt door de Minister van Buitenlandse Zaken een algemeen ambtsbericht Irak uitgebracht. Op basis van de informatie in dat ambtsbericht, zal ik nagaan of het landgebonden asielbeleid inzake Irak aanpassing behoeft. Zoals uw Kamer bekend, wordt voor een dergelijke beleidsbeslissing het landgebonden asielbeleid inzake Irak in de ons omringende landen opgevraagd en betrokken.
Indien uit die bevraging blijkt dat die landen recent aanvullende beleidsmaatregelen hebben getroffen zal ik uw Kamer daar over informeren. Overigens kent Nederland sinds 2003 (kamerbrief 19 637, no. 719) in beginsel geen beleid van «asiel op de post» meer. Buiten het nareisbeleid, is de enige manier waarop Nederland vluchtelingen faciliteert in de overkomst naar Nederland, via het hervestigingsbeleid, op voordracht van UNHCR. Het kabinet wil hier ook aan vast houden, omdat UNHCR bij uitstek de organisatie is die in staat is te beoordelen welke vluchtelingen deze oplossing het hardst nodig hebben.
Bent u bereid dit voorbeeld van Frankrijk te volgen en eveneens christenen uit Mosul op te nemen en onder het quotum te laten vallen van uitgenodigde vluchtelingen via de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties of het quotum voor dit jaar hiervoor uit te breiden?
Door de opmars van ISIS zijn niet alleen christenen gevlucht uit Noord-Irak, maar ook andere Iraakse minderheden zoals Yaziden. De humanitaire situatie in Noord-Irak is schrijnend. De droppings met voedsel en water door de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar ook door de Iraakse en Koerdische autoriteiten, in samenwerking met VN-organisaties en Turkije, zijn een zeer welkome stap ter verlichting van de meest dringende noden. Ook de inzet van het kabinet is daarop gericht. Daarom heeft het kabinet besloten een extra bijdrage van 6,4 miljoen Euro aan het Internationale Rode Kruis te geven voor noodhulp in Irak, alsmede 1,5 miljoen Euro voor twee ontmijningsactiviteiten. Tevens is een Defensie-toestel met humanitaire hulpgoederen naar Erbil gevlogen. Het kabinet komt hiermee tevens tegemoet aan een verzoek om extra humanitaire hulp vanuit de Koerdische regionale autoriteiten.
Het kabinet is niet voornemens om een specifieke minderheidsgroep uit Irak aan te duiden die voor hervestiging in Nederland in aanmerking kan komen, maar richt zijn inspanningen in de eerste plaats op het verlichten van de humanitaire noden van alle minderheden in Noord-Irak. De precieze invulling van het quotum voor 2015 is nog niet vastgesteld. Leidend daarin is wie UNHCR als prioriteit voordraagt. UNHCR is immers het beste in staat om te bepalen welke individuen en/of groepen het beste in aanmerking komen voor hervestiging.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden gezien de schrijnende en bedreigende situatie van christenen in ISIS-gecontroleerd gebied in Irak?
Ik heb getracht uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Er is toch enige tijd mee gemoeid geweest, omdat ik informatie van de Franse overheid wilde betrekken bij mijn beantwoording.
Het bericht dat Frankrijk hulp en opvang gaat bieden aan christenen |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat Frankrijk hulp en opvang gaat bieden aan christenen – waaronder circa 350 families uit de stad Mosul – die door de terreurbeweging IS (voorheen ISIS) zijn verdreven uit Noord-Irak?1
Ja.
Kunt u aangeven welke steun religieuze minderheidsgroeperingen die door de zelf uitgeroepen Islamitische Staat (IS)/Islamitisch Kalifaat worden bedreigd, op dit moment krijgen vanuit de internationale gemeenschap?
Verwezen wordt naar de beantwoording van de op 21 juli door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen, met kenmerk 2014.388077, die uw Kamer op 4 augustus 2014 aangeboden is.
Welke maatregelen hebben de Irakese regering en de regering van de Koerdische Autonome Regio genomen om opvang te verzorgen?
Door het oplaaien van sektarisch geweld en de opkomst van de Islamitische Staat in Irak en de Levant (IS(IS)) in Irak dit jaar is de vluchtelingenproblematiek in het land verder toegenomen. Naar schatting van de VN zijn er nu 1,2 miljoen mensen in Irak intern op de vlucht geslagen. De Iraakse regering werkt o.a. samen met de VN voor de bouw van kampen. Premier Maliki heeft op 30 juli aangekondigd tweemaal een extra bedrag van 429 miljoen dollar beschikbaar te stellen voor vluchtelingen van het IS(IS) geweld in Noord- en West-Irak. Verder heeft de Iraakse overheid op 21 juli de eerdere blokkade van vrachtvluchten naar Erbil en Suleimaniya – in de Koerdistan Autonome Regio (KAR) – voor humanitaire hulpgoederen opgeheven, waardoor deze sneller ter plekke kunnen aankomen.
De autoriteiten in de KAR hebben aan ruim 800.000 door het IS(IS) geweld gevluchte interne ontheemden, waaronder religieuze minderheden zoals christenen, tot dusver ruimhartig toegang verleend tot hun grondgebied en hebben hen voorzien met basisvoorzieningen. Er verbleven reeds 225.000 vluchtelingen uit Syrië in de KAR. Tussen de autoriteiten in de KAR en de VN wordt nauw samengewerkt bij de opvang te bieden van vluchtelingen in de regio.
Hoeveel asielaanvragen van christenen uit Noord-Irak worden er momenteel in Nederland en andere EU-landen gedaan en hoe gaan de diverse lidstaten om met de beoordeling van deze aanvragen? Bent u voornemens het voorbeeld van uw Franse ambtgenoten te volgen en verdreven religieuze minderheidsgroeperingen uit Noord-Irak de mogelijkheid te bieden in Nederland asiel aan te vragen?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst registreert de geloofsovertuiging van een asielzoeker niet op een manier dat deze gegevens op geautomatiseerde wijze kunnen worden opgevraagd, waardoor specifieke aantallen christenen niet beschikbaar zijn. Ook van andere lidstaten zijn deze gegevens, voor zover deze cijfers al beschikbaar zijn in deze lidstaten, niet voorhanden.
Zoals staat in de brief aan uw Kamer van 29 juli jl., met kenmerk 2014Z13783, wordt de beoordeling van asielaanvragen van Irakezen die afkomstig zijn uit gebieden in Irak die de facto niet (meer) onder het dagelijks bestuur staan van de Iraakse of Koerdische autoriteiten, uitgesteld totdat het nieuwe ambtsbericht over Irak is verschenen, wat naar verwachting begin september zal zijn. Dat is dus ook het geval voor asielaanvragen van Iraakse christenen die afkomstig zijn uit gebieden die onder controle staan van IS(IS), zoals Mosul. Als er echter op basis van het individuele asielrelaas aanleiding bestaat om een positieve beslissing te nemen over de asielaanvraag, zal dit uiteraard wel gebeuren.
Zodra het nieuwe ambtsbericht er is, zal de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bezien of de informatie in het ambtsbericht tot een aanpassing moet leiden in het huidige asielbeleid ten aanzien van Irak. Daarbij zal hij ook het asielbeleid uit andere lidstaten betrekken, waaronder Frankrijk.
Welke inspanningen gaat de Nederlandse regering in internationaal verband leveren met het oog op de bescherming van religieuze minderheidsgroeperingen die door IS worden bedreigd? In hoeverre en op welke wijze kan meer adequate opvang in de regio daarbij nog uitkomst bieden?
Verwezen wordt naar de beantwoording van de op 21 juli door uw Kamer gestelde schriftelijke vragen, met kenmerk 2014.388077, die uw Kamer op 4 augustus 2014 aangeboden is.
Bent u bereid het probleem van de verdreven en ernstig bedreigde religieuze minderheden en hulpverlening voor hen als apart onderwerp te agenderen op de komende Europese Raad, om gezamenlijk aan oplossingen te werken?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) ontmoeting van 22 juli jl. is de verder verslechterende situatie in Irak als punt van grote zorg naar voren gekomen en de RBZ veroordeelde de aanvallen van IS(IS). De Europese Commissie geeft hulp aan gevluchte religieuze minderheden en heeft haar steun uitgebreid met extra financiering en het opzetten van een kantoor in Erbil. Commissaris Georgieva heeft persoonlijk met Iraakse christelijke leiders over hun problematiek gesproken. Nederland blijft zich in EU verband sterk maken voor de positie van etnische en religieuze minderheden, waaronder christenen, in Irak. De aanstaande Europese Raad leent zich minder voor de bespreking van dit vraagstuk; met partners wordt gekeken of en hoe dit onderwerp op de eerstvolgende informele RBZ aan de orde kan komen.
De uitzending ‘Opa en oma in de ban’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Opa en oma in de ban»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Er is geen inzicht te geven in het aantal grootouders dat hun kleinkinderen niet ziet, omdat een groot deel waarschijnlijk buiten het zicht van (overheids)instanties blijft.
De Raad voor de Kinderbescherming kan de rechter desgevraagd een advies geven over omgang. De Raad voor de Kinderbescherming geeft aan dat het aantal adviezen dat over de omgang met grootouders wordt uitgebracht zeer beperkt is.
Herkent u het probleem dat grootouders soms niet, nauwelijks of moeizaam contact kunnen onderhouden met hun kleinkinderen als gevolg van een echtscheiding?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit veronderstelde probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het belang van het kind kan zijn van een omgangsregeling met zijn of haar grootouders?
Grootouders kunnen een belangrijke rol spelen in het leven van kleinkinderen. Over het algemeen hebben kinderen dus baat bij omgang met hun grootouders. Dit geldt ook vice versa. Of omgang ook in het belang is van kinderen als er hevige conflicten zijn tussen ouders en grootouders dient per casus te worden bekeken.
Kunt u aangeven welke uitleg in de rechtspraak wordt gehanteerd ten aanzien van de vereisten van een nauwe persoonlijke band met het kind, of de omgangsregeling in het belang van het kind is en de voorwaarden voor ontzegging zoals geformuleerd in artikel 1:377a, derde lid, Burgerlijk Wetboek?
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Indien grootouders bij de rechter om omgang verzoeken, zal de rechter derhalve eerst vaststellen of zij in een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking tot hun kleinkind staan. De uitleg die de rechtspraak daarbij hanteert is dat degene die om omgang verzoekt voldoende concrete feiten en omstandigheden moet stellen waaruit dit kan worden afgeleid. Deze uitleg vloeit voort uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (zie bijvoorbeeld EHRM Lebbink tegen Nederland 1 juni 2004, no. 45 582/99).
Als sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking bestaat een recht op omgang. Dit recht wordt slechts ontzegd als omgang kortweg niet in het belang van het kind is, dat wil zeggen als sprake is van de in het derde lid van artikel 1:377a BW genoemde gronden. De rechtspraak zal daarbij moeten aangeven welke concrete feiten en omstandigheden zo zwaar wegen dat tot ontzegging van omgang wordt overgegaan.
Kunt u op basis van de beschikbare jurisprudentie aangeven wat de meest voorkomende gronden zijn waarop de rechter een verzoek van de grootouders voor een omgangsregeling afwijst?
Gezien het bovenstaande zal een verzoek tot omgang niet worden gehonoreerd indien:
Bent u van mening dat de wet voldoende ruimte biedt om een omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen bij de rechter af te dwingen of dat de voorwaarden daarvoor veelal te strikt worden toegepast door de rechter?2
In een aantal ons omringende landen waaronder Duitsland en Frankrijk staan grootouders direct in de wet genoemd als rechthebbende op omgang met hun kleinkind.
Ik acht de eerder geschetste mogelijkheid voor grootouders om via de rechter tot een omgangsregeling te komen niettemin afdoende en zie daarom geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen.
Hoe beoordeelt u de gekozen wettelijke bepalingen in de ons omringende landen in vergelijking met de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld die in het Duitse Bürgerliches Gesetzbuch, waarin niet alleen de ouders, maar ook de juridische grootouders een expliciet geformuleerd recht op omgang met de kleinkinderen wordt toegekend?3
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid verder onderzoek te doen naar de wenselijkheid en noodzakelijkheid om (de formulering van) de wettelijke omgangsregeling voor grootouders met hun kleinkinderen aan te passen?
Zie antwoord vraag 7.
Speelt de veronderstelde problematiek van een omgangsregeling voor grootouders een rol in het door u gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»»?4 Zo nee, bent u van mening dat hiervoor meer aandacht moeten komen in toekomstige beleidsplannen over vechtscheidingen?
Ja. In het door de Staatssecretaris van VWS en mij gepresenteerde uitvoeringsplan «Verbeteren situatie kinderen in een «vechtscheiding»» hebben grootouders nadrukkelijk een rol. Zo spreekt de bewustwordingscampagne, die naar verwachting eind deze zomer start, de omgeving van ouders in een «vechtscheiding» aan op hun verantwoordelijkheid om niet mee te gaan in de strijd. Ook kan Bureau Jeugdzorg grootouders betrekken bij een netwerkberaad ter verbetering van de situatie van het kind.
In het uitvoeringsplan ligt de nadruk op het voorkomen en vroegtijdig signaleren van een vechtscheiding, hetgeen alle partijen ten goede komt.
De brandbrief van de gemeente Zaanstad |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de gemeente Zaanstad en andere gemeenten in de regio Amsterdam?1
Wij hebben kennisgenomen van de brandbrief van de regio’s Zaanstreek-Waterland, Haarlemmermeer en Amsterdam-Amstelland. Wij waren op de hoogte van het signaal dat zij afgeven dat de offertes van, met name, Jeugd-AWBZ-aanbieders de hoogte van het toegekende budget in de meicirculaire overvragen.
Wij weten ook dat de regio’s aan het onderzoeken zijn waar de verschillen vandaan komen. Daarnaast constateert de regio dat aanbieders bepaalde uitgangspunten hanteren die niet aansluiten bij de kaders van de Jeugdwet. We zien dit op meer plaatsen terug. Zo lukt het aanbieders niet altijd om het woonplaatsbeginsel goed toe te passen, of wordt er soms ook gerekend met maximumtarieven in plaats van gemiddelde tarieven. Ten slotte lijken aanbieders van Jeugd-AWBZ niet altijd de precieze scheiding tussen de Wlz en de Jeugdwet te hebben toegepast bij het opstellen van de uitgevraagde gegevens.
Kortom, onze verwachting is dat het onderzoek dat de regio’s uitvoeren, het in eerste instantie geconstateerde verschil aanzienlijk zal terugbrengen. Vervelend aan deze exercitie is, zoals de regio’s ook aangeven, dat hierdoor lichte vertraging in het inkoopproces optreedt.
Klopt het dat er pas twee contracten met jeugdzorgaanbieders in Nederland getekend zijn, zoals in het artikel vermeld wordt?
Het is zeer wenselijk dat gemeenten zo snel mogelijk duidelijkheid verschaffen aan jeugdhulpaanbieders over de budgetten die zij in 2015 zullen ontvangen en de prestaties die hier tegenover staan. Hoe eerder er duidelijkheid is, hoe beter jeugdhulpaanbieders zich kunnen voorbereiden op de nieuwe situatie. In de brief die wij eind juni aan gemeenten hebben gestuurd, hebben we dit ook nogmaals benadrukt. Hierin worden overeenkomstig afspraken die we hierover met de VNG hebben gemaakt 1 augustus en 1 november als belangrijke data genoemd. In de Tweede Kamerbrief «Voortgang inkoopafspraken transitie jeugdstelsel» d.d. 28 augustus 2014 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het inkoopproces.
Het is verder aan gemeenten in overleg met jeugdhulpaanbieders om inkoopafspraken te maken. Buiten datgene dat in de Jeugdwet aan kwaliteitscriteria is geregeld en aan voorwaarden is gesteld, is het niet aan het Rijk om gemeenten voor te schrijven hoe zij met de tarieven moeten omgaan. Het is een verantwoordelijkheid, en in het belang, van gemeenten om kwalitatief goede jeugdhulp te bieden. Dit is wettelijk hun verantwoordelijkheid, maar is op de langere termijn ook het meest voordelig, omdat hierdoor mogelijk minder beroep op zwaardere of vervolghulp gedaan hoeft te worden. Het is aan jeugdhulpaanbieders om aan te geven welke prestaties, met welke kwaliteit zij tegen welke kosten kunnen aanbieden.
Gemeenten zullen zich er van bewust moeten zijn – en wij zullen hen daar ook op wijzen – dat zij zo laat in het proces (oktober/november) aanbieders niet meer voor grote verrassingen kunnen plaatsen. Gemeenten zijn immers wettelijk verantwoordelijk voor de zorgcontinuïteit en het beperken van frictiekosten. Bij de inkoop moeten zij daarmee rekening houden.
Kunt u aangeven of de kwaliteit en continuïteit van zorg voor kinderen en de banen van jeugdzorghulpverleners in gevaar komen, als gemeenten te lang wachten met het afsluiten van contracten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de tarieven door gemeenten bepaald en beoordeeld op kwaliteit en arbeidsvoorwaarden? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Den Haag vreest dat zij 11 miljoen euro tekortkomt voor de jeugdzorg vanaf volgend jaar en dat in de regio Haaglanden het tekort kan oplopen tot zelfs 22 miljoen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het signaal van regio Haaglanden over een mogelijk tekort van € 22 miljoen heeft ons ook bereikt. Het betreft hier een verschil tussen het budget (deel vanuit de Zorgverzekeringswet) dat de regio Haaglanden met de meicirculaire 2014 toegezegd heeft gekregen, en de opgave die aanbieders van Jeugd-GGZ aan de regio Haaglanden hebben gedaan. Zoals het artikel in het Algemeen Dagblad ook meldt, wordt momenteel onderzocht of en hoe dit verschil te verklaren is. De ervaring leert dat er vaker grote verschillen zijn waar te nemen in het toegezegde budget en de opgave van jeugdhulpaanbieders. In de meeste gevallen kunnen deze verschillen, na te zijn onderzocht, verklaard worden. De onderzoekers hebben contact opgenomen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om samen naar de verschillen te kunnen kijken.
Bij het verdelen van het macrobudget Jeugdwet 2015 is niet uitgegaan van gemiddeld zorggebruik over de jaren heen. We weten dat er fluctuaties kunnen optreden in het zorggebruik over de jaren heen. Vooral kleinere gemeenten hebben hiermee te maken. Dit is overigens niet alleen een gegeven in de overgangsfase, dit is een blijvend gegeven. Dit pleit dan ook voor risicoverevening tussen gemeenten. We zien dat de fluctuaties op regioniveau veel minder groot zijn.
Kunt u aangeven waarin de berekening van het rijk en de regio Haaglanden met ongeveer 22 miljoen euro verschilt? Is bij de berekening de inventarisatie van gerealiseerde jeugdzorg in 2012 en 2013 in de betreffende regio meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op het artikel waarin gesteld wordt dat de regio Haaglanden door de jaren heen te maken heeft gehad met grote schommelingen in het gebruik van jeugdzorg? Is dat ook herkenbaar voor andere gemeenten? Is hiermee rekening gehouden in het verdelen van de budgetten van jeugdzorg onder gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel andere gemeenten vrezen voor budgettaire tekorten en met welke reden? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp is nieuw voor gemeenten. Dat de transitie met verandering en daardoor enige onzekerheid gepaard gaat, is niet meer dan logisch. Het is dan ook begrijpelijk dat gemeenten zich zorgen kunnen maken over de verdeling van hun budgetten en of dit hoog genoeg zal zijn om hun taken uit te voeren.
Zoals eerder gezegd, waar verschillen zichtbaar zijn tussen de aan gemeente toebedeelde budgetten en de opgave van jeugdhulpaanbieders is dit in veel gevallen goed te verklaren. Dit heeft bijvoorbeeld met het niet goed toepassen van het woonplaatsbeginsel, met gehanteerde tarieven of met verkeerde zorgtoewijzing te maken.
Gemeenten hebben al veel informatie ontvangen over de totstandkoming van het budget en het zorggebruik dat hier per gemeente aan ten grondslag ligt. Daar waar onduidelijkheden blijven bestaan, bestaat er voor de gemeenten de mogelijkheid om expertise vanuit het Transitiebureau in te laten vliegen of om een verschillenanalyse te laten uitvoeren. Hiermee kunnen resterende onduidelijkheden verder weg worden genomen.
Het inkoopproces volgen wij daarnaast nauwgezet (zie ook de bij vraag 2 genoemde, aan de Tweede Kamer gestuurde, voortgangsbrief). Indien nodig worden gemeenten en regio’s extra ondersteund.
Waarom staat u toe dat er nog steeds veel onduidelijkheden zijn bij gemeenten over de budgetten voor de jeugdzorg, aangezien gemeenten problemen ervaren in verschillen van berekeningen, contracten met jeugdzorgaanbieders en dergelijke? Hoe gaat u dit zo snel mogelijk oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u de Kamer informeren over het verloop van contracteren door gemeenten?
Zie antwoord vraag 8.
Het hoogste aantal asielzoekers in 13 jaar |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal asielverzoeken in Nederland hoogste sinds 2001»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de enorme toevloed van asielzoekers naar ons land? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u deze ontwikkeling nu eindelijk eens tegen?
De onvoorzien sterk verhoogde asielinstroom vergt het nodige van de gehele vreemdelingenketen. Enerzijds omdat er met name bij de Eritrese asielinstroom die in de maanden april en mei zeer hoog was, aanwijzingen zijn dat er sprake is van georganiseerde mensensmokkel. Anderzijds omdat de vreemdelingenketen niet was ingericht op deze onvoorziene hoge instroom en daarom extra inzet pleegt. Het artikel dat u aanhaalt, refereert aan mijn berichtgeving aan uw Kamer over de verhoogde asielinstroom.2 Hierin heb ik u ook geïnformeerd over de maatregelen die worden getroffen, onder meer op het gebied van bestrijding van mensensmokkel, verscherpte gerichte grenscontroles en opschaling van de vreemdelingenketen. Hierover heb ik onder meer tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer van 20 mei jl. uitgebreid gesproken.
Begrijpt u dat de onophoudelijke stroom immigranten richting Nederland de rust en orde van de samenleving ondermijnt? Zo nee, bent u bekend met de oververtegenwoordiging van onder anderen Somaliërs, Afghanen en Irakezen in de bijstand en criminaliteit?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is vanwege de hoge asielinstroom bezig om bestaande opvanglocaties uit te breiden en locaties te (her)openen. In die context blijkt dat er in de samenleving zorgen zijn over de opvang van asielzoekers, zeker als dit in de eigen gemeente gaat plaatsvinden. Voorop staat, en dat is een internationale verplichting, dat alle asielzoekers die recht hebben op opvang in Nederland ook worden opgevangen. Vanwege de aantallen komen daarbij op dit moment ook andere oplossingen in beeld, zoals (voormalige) penitentiaire inrichtingen en mogelijk ook paviljoens en boten. Dat is onvermijdelijk. Het COA handelt zoveel mogelijk op de gangbare zorgvuldige manier, waarbij omwonenden geïnformeerd worden over de komst van de asielzoekers en hierover vragen kunnen stellen. Een en ander gaat op dit moment wel veel sneller dan normaal gesproken. In en om de opvanglocaties streeft het COA naar een veilige en leefbare omgeving voor zowel de asielzoekers, de medewerkers als de omgeving. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat als een opvanglocatie wordt geopend dit vaak tot gemengde reacties leidt vanuit de omgeving. Na verloop van tijd wordt over het algemeen de aanwezigheid van een opvanglocatie geaccepteerd door de omgeving. Ook is er geen aantoonbaar effect op de openbare orde.
Welke verwachtingen hebt u ten aanzien van de groepen Eritreeërs en Syriërs als het gaat om de duur van hun verblijf en de belasting van het sociale stelsel, de politie en de rechterlijke macht?
In Syrië woedt een oorlog van majeure omvang en in Eritrea is al jarenlang sprake van een zeer strikt regime waarbij er nauwelijks sprake is van respect voor mensenrechten. Asielzoekers afkomstig uit beide landen komen daarom vaak in aanmerking voor bescherming. Zoals ik in de genoemde beleidsbrieven heb aangegeven ben ik er extra alert op of de asielzoeker aannemelijk kan maken dat hij daadwerkelijk afkomstig is uit het land waaruit hij afkomstig stelt te zijn. Dit speelt met name als een asielzoeker niet gedocumenteerd is. Vanwege de signalen van mensensmokkel wordt ook extra aandacht besteed aan de reisroute als deze niet met documenten of aannemelijke verklaringen wordt onderbouwd. Het doel is tweeledig: meer inzicht krijgen in smokkelroutes en in individuele gevallen toetsen of de asielzoeker niet bijvoorbeeld in een ander land heeft verbleven waar hij opnieuw veilig kan verblijven.
Een asielvergunning wordt in eerste instantie verleend voor bepaalde tijd (vijf jaren). Na ommekomst van deze termijn kan de vreemdeling vragen om verlenging van de vergunning of om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvragen worden onder meer getoetst aan het criterium of de rechtsgrond voor verlening nog bestaat. Daarbij is het relevant hoe de situatie in de herkomstlanden op dat moment is en of de vreemdeling nog steeds bescherming nodig heeft.
Na vergunningverlening wordt de vreemdeling gehuisvest in een gemeente en wordt gestart met zijn inburgering. Een asielvergunninghouder die nog in de COA-opvang verblijft, start aldaar zijn inburgering. Het is niet te voorspellen wat de belasting van het sociale stelsel, de politie en de rechterlijke macht is. In elk geval geldt dat de rechterlijke macht (vreemdelingenzaken) minder wordt belast in het geval van vergunningverlening omdat hiertegen zelden of nooit beroep wordt aangetekend.
Deelt u de mening dat asielzoekers zoveel mogelijk opgevangen dienen te worden in de regio en dat, indien het onder de huidige wetgeving niet mogelijk is groepen te weren, hun vertrek uit Nederland altijd centraal dient te staan in het nationale beleid? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is er op gericht dat opvang in de regio plaatsvindt. Zo heeft het kabinet in het kader van de Syrische crisis tot op heden 83,5 miljoen euro aan humanitaire hulp uitgegeven ten behoeve van de hulp aan ontheemden en vluchtelingen. Daarnaast hervestigt Nederland Syrische vluchtelingen.
Als een vreemdeling in Nederland asiel aanvraagt en in aanmerking komt voor bescherming, is er geen sprake een vertrekplicht uit Nederland. In de toetsing of een vreemdeling in aanmerking komt voor bescherming komt de vraag aan de orde of de vreemdeling veilig in Europees of derde land kan verblijven. In dat geval wordt in beginsel geen bescherming verleend en wordt ingezet op het vertrek van de vreemdeling uit Nederland.
Bent u bereid in EU-verband een opt-out op immigratie af te dwingen, nu is gebleken dat dit op een constructieve wijze niet lukt? Zo nee, waarom niet?
Nederland wil niet inzetten op het bedingen van een opt-out op het immigratieterrein. We kunnen een probleem als dat nu speelt niet alleen oplossen. Een deel van de oplossing ligt in de EU, waar een gezamenlijke aanpak van illegale migratie geldt. De aanpak van de oorzaken, zoals georganiseerde migratiecriminaliteit en crises in landen van herkomst, vraagt om internationale samenwerking gezien het grensoverschrijdende karakter ervan. Het is van belang dat we inzetten op goede samenwerking binnen en buiten de EU, en op duurzame verbeteringen en opvang in landen van transit en herkomst. Ook wil ik graag doorpakken op een gezamenlijke, effectieve EU-aanpak voor terugkeer. Daartoe heb ik eerder al in Brussel het initiatief genomen.
De opvang van Syrische vluchtelingen |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Kees van der Staaij (SGP), Marit Maij (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat vandaag, 16 juli 2014, de eerste honderd Syrische vluchtelingen zijn aangekomen vanuit Amman? Vallen deze vluchtelingen onder de 250 Syrische vluchtelingen die conform de motie Voordewind c.s.1 zijn losgekoppeld van het jaarlijkse quotum van de 500 uitgenodigde vluchtelingen? Zo nee, wanneer zullen deze 250 Syrische vluchtelingen dan wel in Nederland opgevangen worden? Uit welke landen komen deze Syrische vluchtelingen?
Het is juist dat er vorige week ongeveer 50 Syrische vluchtelingen via hervestiging zijn aangekomen in Nederland. Deze vluchtelingen vallen onder het reguliere quotum voor hervestiging. De vluchtelingen komen uit Jordanië. Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Klopt het tevens dat 109 uitgenodigde Syrische vluchtelingen die onder erbarmelijke omstandigheden in provisorische tenten en garageboxen in Beiroet verblijven daar nog eens zes maanden moeten wachten op vertrek naar Nederland? Klopt het bovendien dat zij moeten wachten wegens gebrek aan huisvestingsmogelijkheden in Nederland? Zo ja, hoe verklaart u deze vertraging gezien het feit dat de bovengenoemde motie in september 2013 is aangenomen?
Tijdens de hervestigingsmissie naar Libanon zijn ongeveer 110 personen geaccepteerd voor hervestiging, deze missie is op 11 juli afgerond. Het is de standaard procedure bij hervestiging dat vluchtelingen uiterlijk 6 maanden na acceptatie naar Nederland komen, omdat de vluchtelingen moeten worden voorbereid op hun komst naar Nederland en omdat er huisvesting moet worden geregeld. De Nederlandse regering hecht aan een goede voorbereiding, zodat de hervestigde vluchtelingen een goede start kunnen maken in de gemeente waar ze terecht komen.
Kunt u bevestigen dat deze groep inmiddels door de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties en de Immigratie- en Naturalisatiedienst ter plaatse zijn geselecteerd?
De groep Syrische vluchtelingen die is geïnterviewd door de Nederlandse hervestigingsmissie in Libanon is door UNHCR in juni 2014 voorgedragen aan Nederland en medio juli geaccepteerd.
Bent u bereid deze groep zo spoedig mogelijk in Nederland op te vangen, zo nodig tijdelijk in asielzoekerscentra?
Bij de groep die zeer recent in Libanon is geaccepteerd voor hervestiging, zal de gebruikelijke termijn van 6 maanden worden gehanteerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is deze termijn nodig voor een goede voorbereiding van de komst van de vluchtelingen naar Nederland.
Wanneer denkt u de overige 41 (van de 250) uitgenodigde Syrische vluchtelingen in Nederland op te vangen? Zijn deze vluchtelingen inmiddels geselecteerd? Zo ja, kunt u aangeven uit welke landen zij komen?
Inmiddels heeft Nederland meer dan 250 Syrische vluchtelingen geaccepteerd voor hervestiging, via hervestigingsmissies en via individuele voordrachten. Zij komen onder meer uit Jordanië en Libanon.
Kloppen de signalen dat aan sommige vluchtelingen wordt verteld dat zij niet voor hervestiging in Nederland in aanmerking komen omdat niet bekend is waar en onder welke omstandigheden hun partner zich op dat moment bevindt en Nederland daarom meent dat er een risico bestaat op een gezinsherenigingsverzoek in de toekomst waarbij mogelijk artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag zou kunnen worden tegengeworpen? Zo ja, hoe wordt in dergelijke gevallen dan voorkomen dat het belang van een hulpbehoevende vluchteling wordt geschaad door omstandigheden waarop hij/zij geen invloed heeft of heeft gehad, te weten het niet kennen van de verblijfplaats noch de omstandigheden van het verblijf van een gezinslid?
UNHCR is verantwoordelijk voor de voordrachten van Syrische vluchtelingen. Nederland zal bij deze voordrachten van geval tot geval bekijken of artikel 1 F een risico vormt in het licht van het individuele asielrelaas.
De gevolgen van de definitieve beslissing van het Europees Comité van de Sociale Rechten (ECSR) inzake de opvang van vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is er inmiddels een kabinetstandpunt ingenomen aangaande de afgelopen vrijdag genomen definitieve beslissing door het ECSR inzake de door de Conference of European Churches (CEC) ingediende klacht met betrekking tot het niet voorzien in opvang voor uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen?1
Bent u bereid de Kamer met de beantwoording van deze vragen, desgewenst vertrouwelijk, te informeren over de precieze uitkomst van de uitspraak van het ECSR?
Deelt u de mening dat, hoewel de definitieve beslissing vier maanden vertrouwelijk is en Nederland deze vier maanden kan gebruiken om maatregelen te nemen, het onwenselijk zou zijn om tot november te wachten met het nemen van maatregelen welke noodzakelijkerwijs voortvloeien uit deze uitspraak?
Deelt u de mening dat, indien Nederland inderdaad met deze definitieve beslissing gehouden is aan de verplichting opvang te verschaffen voor de groep uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen, het wenselijk is de maatregelen om te komen tot dergelijke opvang zo snel mogelijk te nemen en in ieder geval te voorkomen dat gewacht wordt met het nemen van maatregelen als het al weer kouder wordt?
Bent u bereid om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan de gemeenten waar (grote) groepen uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen leven, soms op straat, opdat gemeenten weten wat zij kunnen verwachten van het kabinet in deze kwestie?
Bent u tevens bereid om zo snel mogelijkheid duidelijkheid te verschaffen over deze uitspraak van het ECSR en de consequenties daarvan aan de vreemdelingen die het betreft?
De zesvoudig moordenaar Cevdet Yilmaz die met onbegeleid verlof mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag in kort geding tegen de Staat waarin is bepaald dat Cevdet Yilmaz, zesvoudig moordenaar, met onbegeleid verlof mag?1
Ja.
Deelt u de mening dat het jegens nabestaanden een grove schande is dat deze moordenaar dankzij het justitieel wanbeleid een gezin heeft kunnen stichten en naast 12 jaar regelmatig begeleid verlof nu ook mag genieten van onbegeleid verlof? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat deze ontwikkeling voor slachtoffers en nabestaanden zwaar en ingrijpend is. Voorts wijs ik erop dat de casus Yilmaz uniek is. Er is geen andere levenslang gestrafte in een tbs-kliniek met een machtiging voor verlof, begeleid of onbegeleid. De basis voor de vrijheden die dhr Yilmaz zijn toegekend, is gelegen in het beleid met betrekking tot de detentie en verpleging van dhr Yilmaz dat mijn ambtsvoorganger heeft neergelegd in een memo van 9 juli 2001. De Van der Hoevenkliniek was destijds bereid om betrokkene op te nemen en te behandelen, op voorwaarde dat hij als een reguliere tbs-gestelde kon worden bejegend, dus inclusief trapsgewijze toekenning van vrijheden wanneer die behandelinhoudelijk aan de orde zouden komen. Op 13 september 2002 is voor dhr Yilmaz een machtiging begeleid verlof aan de kliniek afgegeven. Deze machtiging is op 24 augustus 2007 – als gevolg van het gewijzigde (verlof)beleid ten opzichte van levenslang gestraften – ingetrokken. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, de hoogste rechterlijke instantie voor penitentiair-rechtelijke geschillen, heeft echter op 31 maart 2008 het daartegen door dhr Yilmaz aangetekende beroep gegrond verklaard. Daarom heeft dhr Yilmaz sinds die datum wederom begeleid verlof. Nu volgt daarop, door de recente uitspraak van de voorzieningenrechter, een machtiging voor onbegeleid verlof, gedateerd 18 juli 2014. Het is thans niet meer het beleid levenslang gestraften in een TBS-kliniek te plaatsen. zie ook antwoord 4.
Wat gaat u per direct doen om deze crimineel alsnog weg te houden uit de samenleving?
In de uitoefening van het verlof zal rekening worden gehouden met de woon- en verblijfplaats van slachtoffers en nabestaanden. De kans op een ongewenste confrontatie met dhr Yilmaz wordt zo geminimaliseerd.
Klopt het dat Cevdet Yilmaz weliswaar de enige levenslanggestrafte is die in aanmerking komt voor verlof, maar dat het nog altijd zo is dat levenslanggestraften in een tbs-kliniek kunnen worden opgenomen en aldaar in aanmerking kunnen komen voor resocialisatie?
Op grond van artikel 13, derde lid, Wetboek van Strafrecht kunnen gedetineerden wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van hun geestvermogens worden overgeplaatst naar een FPC. Dit betekent dat in de uitzonderlijke situatie dat sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling, de gedetineerde kan worden overgeplaatst naar een FPC. Daarmee is niet gezegd dat altijd een op resocialisatie gerichte behandeling wordt geboden. Ook in FPC’s wordt de vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat er ook bij levenslanggestraften die in de gevangenis verblijven aan resocialisatie wordt gewerkt? Zo ja, deelt u de mening dat in het geval van levenslanggestraften, of zij nou in een tbs-kliniek of in de gevangenis verblijven, niet moet worden gewerkt aan resocialisatie aangezien het niet de bedoeling is dat zij ooit nog in de samenleving zullen terugkeren ondanks een piepkleine kans op gratie? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld naar aanleiding van vragen van het lid Recourt (PvdA) d.d. 20 december 20132, is in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
Hoeveel kost het doelloos werken aan de resocialisatie van een levenslanggestrafte de belastingbetaler?
In de V&J-begroting 2014 (TK, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 VI, nr. 2, blz. 98) is vermeld dat de gemiddelde dagprijs van de rijks- en particuliere FPC’s € 527,– bedraagt. Dit bedrag is inclusief de toerekening van DJI-brede overhead. Volgens dezelfde V&J-begroting 2014 (blz. 97) is de gemiddelde dagprijs GW € 244,– (incl. DJI-brede overhead).
Deelt u de mening dat een persoon aan wie door de rechter een levenslange gevangenisstraf is opgelegd in de gevangenis thuis hoort en niet in een dure tbs-kliniek? Zo nee, waarom niet?
In beginsel worden vrijheidsstraffen in een PI ten uitvoer gelegd. Wanneer een gedetineerde aan de criteria van artikel 13 Wetboek van Strafrecht voldoet – zie ook het antwoord op de vragen 3 en 4 – kan een overplaatsing naar een FPC plaatsvinden. Dit zal echter slechts bij hoge uitzondering het geval zijn. Met de instelling van de PPC’s is het namelijk uitdrukkelijk de bedoeling geweest om psychiatrische zorg ook binnen het gevangeniswezen te kunnen verlenen.
Hoeveel kost een levenslanggestrafte de belastingbetaler per jaar als deze persoon in een gevangenis zit en hoeveel als deze persoon in een tbs-kliniek zit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslang gestraften verblijven op dit moment in een tbs-kliniek en wat is daarvan de reden?
Op dit moment verblijven naast dhr Yilmaz twee andere levenslanggestraften in een FPC, dit op basis van advies van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Aan de hand van welke criteria wordt bepaald of iemand detentieongeschikt is?
De plaatsing van gedetineerden in een FPC geschiedt nadat een met redenen omkleed advies van een psychiater en psycholoog is overlegd. Dit advies wordt behandeld in een vergadering van de adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden. Deze commissie adviseert mij over de vraag of sprake is van een indicatie voor medisch noodzakelijke psychiatrische behandeling die niet in detentie zou kunnen plaatsvinden.
De nog steeds niet uitgevoerde motie over het uitwisselen van informatie over in het buitenland veroordeelde zedendelinquenten, zodat ze niet in Nederland in de kinderopvang kunnen werken |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie-Omtzigt die stelt dat de Nederlandse regering niet altijd op de hoogte is van veroordelingen van Nederlanders voor zedendelicten in het buitenland, dat deze delinquenten daardoor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kunnen krijgen in Nederland en aan de slag kunnen in bijvoorbeeld de kinderopvang en waarin de regering wordt verzocht in kaart te brengen welke informatie uitgewisseld wordt en met welke landen, binnen vier maanden met dit overzicht te komen en een plan van aanpak met Memorandums of Understanding en verdragen om deze informatie altijd te ontvangen, zodat kinderen in Nederland en elders beter beschermd worden?1
Ja.
Herinnert u zich dat genoemde motie als kabinetsadvies het oordeel Kamer kreeg en dat de motie unaniem aangenomen is? Herinnert u zich voorts dat u naar aanleiding van deze motie op 3 december 2013 aan de Kamer schreef dat ten aanzien van de uitwisseling van informatie geldt dat dit in beginsel met alle landen mogelijk?2
Ja.
Kan uit de antwoorden op eerdere vragen afgeleid worden dat er nochtans met geen enkel land buiten de EU structureel informatie over veroordeelde zedendelinquenten uitgewisseld wordt?3 Zo ja, waarom duurde het dan meer dan 7 maanden om die informatie aan de Kamer te sturen?
Zoals in de eerdere beantwoording van de Kamervragen is gemeld4, wordt in tegenstelling tot de afspraken die gelden binnen EU-verband, niet op structurele wijze strafrechtelijke informatie uitgewisseld met landen buiten de EU. De informatie-uitwisseling met landen buiten de EU vindt plaats op gevalsbasis. In voorkomend geval wordt strafrechtelijke informatie uit een niet EU-land bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) betrokken.
Juist omdat het sluiten van bilaterale verdragen met bronlanden van kindersekstoerisme over de uitwisseling van strafrechtelijke gegevens zo complex is, is de afgelopen maanden in nauwe samenhang met de integrale aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme verkend op welke wijze de motie kan worden uitgevoerd. In dit verband heb ik uw Kamer gemeld dat in samenwerking met Interpol wordt onderzocht of het alerteringssysteem van Interpol beter kan worden benut ter voorkoming van kindersekstoerisme. Ik verwacht uw Kamer vóór het einde van 2014 te informeren over de voortgang van dit onderzoek.
Binnen welke termijn kan de Kamer het plan van aanpak uit de motie tegemoet zien waarbij informatie over veroordeelde Nederlanders structureel uitgewisseld zal worden, te beginnen met risicolanden?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat Nederlandse kinderen voldoende beschermd zijn tegen Nederlanders die in het buitenland veroordeeld zijn voor zedendelicten en hier nu een VOG kunnen aanvragen en verkrijgen?
Ondanks de noodzaak om de internationale informatie-uitwisseling inzake seksueel misbruik van kinderen met niet EU-landen te bevorderen, zal de VOG als integriteitsinstrument misbruik nooit volledig kunnen uitsluiten. Daarom wordt in kwetsbare sectoren als de kinderopvang en het onderwijs een breder integriteitsbeleid gevoerd, onder meer door referenties van nieuwe werknemers na te vragen, gedragscodes, risicoanalyses en door het «vier ogen principe» te hanteren. Vóór het einde van dit zomerreces ontvangt uw Kamer de eerstvolgende voortgangsrapportage van alle maatregelen ten behoeve van de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme.
Het bericht dat Congolese getuigen van het Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet zijn |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Congolese getuigen Strafhof ondanks zorgen toch uitgezet»?1
Wat is uw reactie op het onderzoek van Amnesty International wat erop wijst dat het justitiële systeem van de Democratische Republiek Congo niet voldoende uitgerust is om de rechten van deze gedetineerde getuigen beschermen?2
Wat is uw reactie op de zorgen van zowel Amnesty International als Human Rights Watch dat deze getuigen in de Democratische Republiek Congo het risico lopen op slechte behandeling, een oneerlijk proces en zelfs de doodstraf?
Klopt het dat (een aantal van) deze getuigen al jarenlang gedetineerd waren zonder enige vorm van proces in de Democratische Republiek Congo, voordat zij naar Nederland kwamen om te getuigen? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak dat dat zij bij terugkeer geen reëel risico lopen op een «flagrant denial of justice»?
Klopt het dat deze uitzetting gebaseerd is op toezeggingen van de Democratische Republiek Congo aan het Internationaal Strafhof en niet aan Nederland? In hoeverre kan Nederland zich beroepen op toezeggingen die gedaan zijn aan een derde partij in een dergelijke overeenkomst?
Kunt u (in fte) uiteenzetten wat voor capaciteit het Strafhof heeft om de veiligheid en het proces van deze getuigen in de Democratische Republiek Congo te monitoren?
Het is de verantwoordelijkheid van het Strafhof om, op grond van artikel 93, zevende lid, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut) na getuigenis door een getuige die als gedetineerde uit een ander land is overgebracht, passende voorzieningen te treffen voor overbrenging van de betrokken persoon naar het land van herkomst. Hierbij neemt het Strafhof de bepalingen van de Rules of Procedure and Evidence in acht, die zien op het zo nodig treffen van beschermende maatregelen. Het Strafhof, onder wiens verantwoordelijkheid betrokkenen in gedetineerde toestand zijn overbracht naar de detentie eenheid van het Strafhof, heeft bepaald dat de gedetineerde getuigen na afloop van hun getuigenis dienden terug te keren naar de Democratische Republiek Congo in overeenstemming met het Statuut en de daarop ziende afspraken tussen de Democratische Republiek Congo en het Strafhof. Nederland respecteert uiteraard, met inachtneming van haar andere internationaalrechtelijke verplichtingen, de uitspraken van het Strafhof. Getuigenbescherming is essentieel voor het functioneren van het Strafhof. Het Strafhof is hiervoor verantwoordelijk en neemt die verantwoordelijkheid zeer serieus. Zo heeft het Strafhof maatregelen genomen ter bescherming van de getuigen tegen mogelijke represailles na terugkeer in de Democratische Republiek Congo vanwege hun getuigenis. Die maatregelen houden onder meer in dat medewerkers van het Strafhof de vreemdelingen in de Democratische Republiek Congo regelmatig bezoeken om hun veiligheidssituatie te beoordelen. Ook zal het Strafhof toezicht houden op gerechtelijke procedures tegen hen. Ik ben niet bekend met de omvang van de capaciteit die het Strafhof tot haar beschikking heeft om de bovengenoemde verantwoordelijk vorm te geven; deze getuigenbescherming valt onder de verantwoordelijkheid van het Strafhof.
Welke instrumenten heeft het Strafhof om te interveniëren als de rechten van deze getuigen toch geschonden worden in de Democratische Republiek Congo?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van deze getuigen?
Zoals bekend acht ik monitoring van individuele vreemdelingen na terugkeer niet passen binnen een stelsel waarbij na zorgvuldige toelatingsprocedures en toetsing door de rechter vertrouwd moet kunnen worden op de uitkomst van die zorgvuldige procedure. Dat geldt ook in deze zaken. In deze bijzondere zaak geldt, zoals in de beantwoording hierboven al weergegeven, bovendien dat het Strafhof afspraken heeft gemaakt met de Democratische Republiek Congo ten behoeve van de drie getuigen. Nederland staat hier buiten.
Bent u bereid om actief contact te onderhouden met de Congolese autoriteiten over het welzijn en de procedure van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan de Nederlandse ambassade intensief contact onderhouden met lokale advocaten van de drie getuigen?
Zie antwoord vraag 8.
Een tbs’er die 100 euro per dag vangt door getalm van de IND |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs’er vangt 100 euro per dag door getalm van de IND»?1
Ja.
Waarom wacht de IND (Immigratie- en naturalisatiedienst) zo lang met het ongewenst verklaren van deze crimineel, waardoor hij in Nederland kan blijven en ook nog 100 euro per dag krijgt?
De IND heeft maatregelen genomen om dit soort situaties te voorkomen. IND-medewerkers worden door middel van een werkinstructie aangestuurd om binnen de wettelijke beslistermijn te beslissen en de werkprocessen zijn ingericht met inachtneming van de Wet dwangsom. Dit incident vormt aanleiding voor de IND om termijnoverschrijding extra onder de aandacht te brengen.
Wat doet u teneinde deze situatie en in vergelijkbare zaken zo snel mogelijk te beëindigen en de betreffende vreemdelinge(n) uit Nederland te verwijderen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Turkije geen Turkse TBS’ers terugneemt zodat Nederland waarschijnlijk met deze gevaarlijke persoon blijft zitten? Zo ja, wat onderneemt u teneinde Turkije op andere gedachten te brengen en om dit land duidelijk te maken dat het onacceptabel is de Nederlandse samenleving met illegale Turkse criminelen op te zadelen?
Er is geen reden om aan te nemen dat Turkije tbs’ers met de Turkse nationaliteit niet terugneemt. De samenwerking tussen Nederland en Turkije op het terrein van terugkeer van vreemdelingen verloopt goed.
Het bericht dat het versneld afdoen van zaken door het Openbaar Ministerie op gespannen voet staat met een eerlijk proces |
|
Michiel van Nispen |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over de problemen met de ZSM-aanpak («zo spoedig mogelijk»-aanpak)?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Veel van wat hierin en in de in vraag 11 bedoelde jaarrapportage 2013 van het College van de Rechten van de Mens is gesteld, ziet op de afdoening van een strafzaak door middel van een OM-strafbeschikking. Wellicht ten overvloede wijs ik erop dat deze afdoeningswijze al bestaat sinds 2008, dus ruim voor de invoering van de ZSM-aanpak in 2011. Het OM weegt steeds zorgvuldig af of een bepaalde zaak geschikt is om door middel van een strafbeschikking te worden afgedaan.
De ZSM-aanpak is een werkwijze waarbij relatief eenvoudige strafzaken waar mogelijk snel, slim, selectief, en samenlevingsgericht worden afgedaan, met oog voor slachtoffer, verdachte en maatschappij. De ZSM-werkwijze respecteert volledig de geldende regelgeving, waaronder de waarborgen voor verdachten. Zo heeft iedere aangehouden verdachte recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie, het zogenoemde Salduz-consult. Hieraan zijn voor de verdachte geen kosten verbonden. Daarnaast kan een verdachte die rechtsbijstand wenst naar aanleiding van een door de officier voorgenomen strafbeschikking, in een aantal in de wet bepaalde situaties, een toegevoegde advocaat krijgen. Daarbij gelden de reguliere draagkrachtcriteria van de Wet op de rechtsbijstand. De verdachte heeft bovendien altijd de mogelijkheid het oordeel van de rechter te vragen door verzet aan te tekenen tegen een door het OM opgelegde strafbeschikking.
De ZSM-werkwijze is nog volop in ontwikkeling. Ketenpartners werken er samen aan om het best mogelijke resultaat te bereiken. Ook een goede rechtsbijstand aan verdachten heeft daarbij de aandacht. In samenspraak met alle betrokken partijen, waaronder de advocatuur, wordt steeds bezien hoe dit binnen ZSM zo goed mogelijk kan worden georganiseerd.
Klopt het dat het OM erkent dat bij te hoge werkdruk wordt teruggegrepen op de klassieke strafrechtelijke afdoening? Welke consequenties heeft deze werkwijze voor het belang van de verdachte en de controlemogelijkheden van de samenleving ten aanzien van het beleid en de beslissingen van de officieren van justitie in ZSM-zaken?
Op dit moment is nog sprake is van een overgangssituatie: nog niet alle daarvoor in aanmerking komende misdrijfzaken in de sfeer van veel voorkomende criminaliteit (VVC) worden in ZSM afgedaan. Per 1 januari 2015 zullen naar verwachting alle VVC-zaken op de parketten via ZSM worden afgedaan. Het OM kan dan, in samenwerking met ketenpartners, te weten Slachtofferhulp Nederland, de Reclassering en de Raad van de Kinderbescherming, de beschikbare capaciteit zo inzetten dat elke ZSM-zaak op de meest passende wijze wordt afgedaan. Verder blijft er constante aandacht voor het opleiden van ZSM-medewerkers. Daarbij is aandacht voor een contextgerichte afdoening van de strafzaak met alle beschikbare afdoeningsmodaliteiten, waaronder de mogelijkheden om een zaak buiten het strafrecht om af te doen via bijvoorbeeld met HALT, mediation of doorverwijzing naar het Veiligheidshuis voor zorg.
Hoe kan achteraf worden gecontroleerd of door het OM de juiste keuze is gemaakt teneinde een zaak via de ZSM-route af te doen?
Het OM informeert bij het opleggen van een strafbeschikking de betrokkene actief over de gevolgen van de aanvaarding daarvan door middel van een bijsluiter. Daarin staat vermeld dat betrokkene binnen 14 dagen verzet kan instellen bij de officier van justitie (OvJ) en dat de OvJ de zaak dan aan de rechter zal voorleggen. Ook staat expliciet genoemd in de bijsluiter dat – indien er geen verzet wordt ingesteld – de strafbeschikking na 14 dagen ten uitvoer wordt gelegd.
In alle gevallen staat voor de betrokkene tegen wie een beslissing van het OM in een individuele strafzaak is gericht de gang naar de rechter open, ook in het geval van een OM-strafbeschikking. De rechterlijke controle op de beslissingen van het OM is zo gewaarborgd. Hiermee, en omdat er een legitiem doel is gediend met deze wijze van afdoen, is voldaan aan het recht op effectieve rechtsbescherming zoals volgt uit artikel 6 EVRM en artikel 47 van het Handvest.2
In ZSM wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd, zowel in belang van verdachte, slachtoffer als maatschappij. Het belang van verdachte wordt – indien deze zich van rechtsbijstand heeft voorzien – door de raadsman gewaarborgd. Daarnaast dienen ook de adviezen van de Reclassering en (bij minderjarige verdachten) van de Raad voor de Kinderbescherming over de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het belang van de verdachte. Al deze informatie wordt meegenomen aan de ZSM-tafel bij de afdoeningsbeslissing van het OM. Daarnaast heeft ook het OM zelf vanuit rechtstatelijke beginselen oog voor de rechten van de verdachte in het strafproces.
Is er voldoende tijd voor een piketadvocaat om niet alleen de verdachte te informeren over de procedure, maar ook om te onderzoeken of deze zich überhaupt wel schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit? Zo ja, hoeveel tijd krijgt een advocaat hiervoor? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Elke aangehouden verdachte heeft recht op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste politieverhoor. Dit Salduz-consult voor aangehouden verdachten staat los van de piketadvocaat die rechtsbijstand verleent aan de inverzekeringgestelde verdachte. In het Salduz-consult wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld maximaal een half uur met zijn advocaat te spreken. De ZSM-werkwijze doorkruist deze bestaande praktijk niet. Voor zaken die binnen de termijn voor ophouding voor onderzoek (6 uur zaken) worden afgedaan door middel van een directe afdoening in ZSM (een buitengerechtelijke afdoening in de vorm van een transactie, een OM-strafbeschikking of een sepot onder voorwaarden) geldt dat de raadsman gedurende deze termijn de gelegenheid heeft om te onderzoeken of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Op de ZSM-locaties is onder andere om die reden een afzonderlijk(e) telefoonnummer en mailbox beschikbaar voor de communicatie tussen advocaat en de officier van justitie.
Voor zaken waarbij de verdachte in verzekering wordt gesteld geldt uiteraard de langere termijn van de inverzekeringstelling voor het doen van onderzoek, evenals dat geldt voor zaken die om andere redenen niet binnen de termijn van 6 uur worden afgedaan.
Wat is uw reactie op de bewering dat alleen de piketadvocaat toegang kan krijgen tot informatie van de verdachte en daarmee niet alle feiten en omstandigheden kunnen worden meegenomen in de zaak?2 Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
Ervan uitgaande dat met piketadvocaat wordt bedoeld de advocaat die de aangehouden verdachte van rechtsbijstand voorziet, is het uitgangspunt dat voor zover er geen wettelijke beperkingen zijn de informatie die de officier van justitie heeft ook aan de advocaat wordt verstrekt. Dit betreft zowel de vorm als de omvang en inhoud conform artikel 30 Wetboek van Strafvordering (equality of arms). Naast de verklaring van de verdachte gaat het om alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de te nemen beslissing tot afdoening. De advocaat heeft recht op alle benodigde informatie om zelfstandig een oordeel over de zaak te kunnen vormen en de beslissing van de officier te kunnen toetsen, zodat hij nog in staat is het inhoudelijke gesprek met de officier te voeren voordat deze een afdoeningsbeslissing neemt.
Wordt bij de afweging om over te gaan tot de ZSM-aanpak ook rekening gehouden met de belangen die verband houden met de toekomst van de verdachte en dus eigenlijk ook met de mogelijkheid tot resocialisatie en het voorkomen van recidive? Zo ja, hoe? Zo nee, welke belangen worden meegewogen bij een dergelijke belangenafweging?
Belangrijk uitgangspunt bij ZSM is het voorkomen van recidive en het waar nodig resocialiseren van de verdachte. Juist aan de ZSM-selectietafel wordt – voorafgaand aan de te nemen beslissing – met Reclassering, Slachtofferhulp en (bij minderjarigen) Raad voor de Kinderbescherming overlegd over de juiste afdoeningsbeslissing. Zo nodig wordt de zaak doorverwezen naar of contact gezocht met het Veiligheidshuis. Dit kan zijn als er (ook) hulpverlening geïndiceerd is. Verder kan er gekozen worden voor een HALT-afdoening of een andere buitenstrafrechtelijke afdoening.
Wat is uw reactie op de redenering dat mensen vanwege de ZSM-aanpak eerder dan voorheen in aanraking kunnen komen met justitie en daardoor de gevolgen steeds verstrekkender worden? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is? Hoe wordt deze ontwikkeling bestreden of tegengegaan?
Ik onderschrijf die redenering niet. ZSM leidt er niet toe dat mensen eerder in aanraking komen met justitie. In ZSM is het juist de bedoeling dat in elke concrete zaak een op maat gesneden afdoeningsbeslissing wordt genomen. Dat kan nadrukkelijk ook een buitenstrafrechtelijke afdoening zijn.
In hoeverre wordt in ZSM-zaken door het OM puur op basis van mondelinge informatie overgegaan tot een beslissing? Deelt u de mening dat deze manier van afdoening op gespannen voet staat met artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering? Zo nee, op welke manier wordt een verdachte de mogelijkheid geboden kennis te nemen van de processtukken en de tenlastelegging?
Binnen de strafrechtketen, en dus ook binnen de ZSM-werkwijze, vindt in een aantal gevallen mondelinge informatieoverdracht plaats teneinde de OvJ in staat te stellen strafvorderlijke beslissingen te nemen. Dat kunnen beslissingen zijn over aanhouding buiten heterdaad en beslissingen in het kader van de ZSM-werkwijze. Deze informatie is evenwel steeds schriftelijk reproduceerbaar en verifieerbaar, zodat transparantie is gewaarborgd. De ZSM-werkwijze ontslaat de verbalisant immers niet van de verbaliseringsplicht. Er zijn altijd schriftelijke stukken (opgemaakte processen-verbaal) die de advocaat kan inzien. Als de officier van justitie beslist tot dagvaarden dan heeft zowel de rechter als de raadsman altijd de beschikking over het volledige schriftelijke procesdossier.
Wat vindt u ervan dat een advocaat zijn cliënt noodgedwongen moet adviseren niet akkoord te gaan met de versnelde afdoening, omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn alle feiten en omstandigheden te toetsen en af te wegen kort na de aanhouding? Welke mogelijkheden ziet u om hierin verbetering aan te brengen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 8. De advocaat heeft in het adviseren van zijn cliënt een zelfstandige verantwoordelijkheid en daarin wil ik niet treden.
In hoeveel procent van de ZSM-zaken wordt door de verdachte geen gebruik gemaakt van het recht op rechtsbijstand? Wat is doorgaans de reden voor een verdachte hier geen gebruik van te maken?
Deze percentages worden niet gemeten. Het OM heeft de indruk dat slechts een deel van de aangehouden verdachten gebruik maakt van het recht op rechtsbijstand. Een reden waarom verdachten afzien van rechtsbijstand kan gelegen zijn in de tijd die verstrijkt met wachten totdat de advocaat is gearriveerd. Het kan ook zijn dat de verdachte de bijstand van een advocaat niet nodig acht.
Deelt u de opvatting van het College van de Rechten van de Mens dat het recht op een effectieve verdediging in het geding kan komen doordat betrokkene geen gebruik kan maken van het recht op rechtsbijstand?3
Nee, ook in de huidige situatie kan een verdachte altijd gebruik maken van het recht op rechtsbijstand (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1). Hij ziet daar om uiteenlopende redenen echter vaak van af.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van het College van de Rechten van de Mens waar het gaat om het verzekeren van het recht op een effectieve verdediging in de ZSM-procedure?4
Het kabinet zal uw Kamer een separate reactie sturen op de jaarrapportage van het College van de Rechten van de Mens «Mensenrechten in Nederland 2013».
Medische zorg voor gedetineerden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Zorg ter voorkoming van overlijden in detentie»?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs dat de politie niet altijd goed kan beoordelen of personen die worden binnengebracht een lichamelijke ziekte hebben en dat zij soms ten onrechte als bijvoorbeeld dronken worden beschouwd en daardoor de benodigde zorg niet krijgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van de auteurs dat voor die beoordeling altijd een arts nodig is? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie heeft in samenwerking met de GGD een protocol opgesteld waarin het tijdig inschakelen van medisch geschoold personeel in voornoemde gevallen is geregeld. Dit houdt onder meer in dat beoordelingen van ziekteverschijnselen bij personen in cellencomplexen of ophoudruimtes van de politie niet uitgevoerd dienen te worden door politieagenten of arrestantenverzorgers. Zij beschikken immers niet over de benodigde medische achtergrond. Alle personen die bij de politie worden ingesloten, worden bevraagd over hun gezondheid. Op basis hiervan wordt al dan niet een arts gewaarschuwd, die vervolgens verantwoordelijk is voor de medische begeleiding en behandeling. Geïntoxiceerde personen worden over het algemeen overgebracht naar een politiecellencomplex, omdat de voorzieningen daar veelal beter zijn dan in de politiebureaus. De politie geeft hiermee uitvoering aan de waarborgen zoals deze zijn vastgelegd in artikelen 2 en 3 EVRM. Wellicht ten overvloede wordt gewezen op de rapporten van het CPT2 van 2008 en 2012 waarin de toegang tot de medische zorg voor personen in politiecellen in het algemeen adequaat wordt bevonden.3
In hoeverre is het in een bovenstaande situatie niet inschakelen van medisch opgeleid personeel in strijd met het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel dat arrestantenverzorgers op het politiebureau verplicht moeten worden om een arts van de penitentiaire inrichting waarnaar de arrestant wordt overgeplaatst, ervan op de hoogte te stellen als een patiënt medische zorg nodig heeft gehad tijdens het verblijf op het politiebureau?
De auteurs wijzen op het belang van adequate informatiedeling en continuïteit in de zorgverlening binnen de strafrechtsketen. Het belang hiervan ondersteun ik en heeft mijn aandacht. Relevant vertrekpunt is dat de uitwisseling van medische gegevens vanwege het medisch beroepsgeheim voorbehouden is aan medische beroepsbeoefenaren. Een arts die door de politie wordt ingeroepen, treedt meestal eenmalig op als behandelaar en heeft vaak geen zicht op het justitiële vervolgtraject. De arts is verantwoordelijk voor een schriftelijke weergave van diens bevindingen en de verleende zorg. De procedure is vervolgens dat de arrestantenverzorger de medische informatie in een gesloten enveloppe meegeeft voorafgaand aan het vervoer, zodat deze bij aankomst in de penitentiaire inrichting aan de medische dienst kan worden overgedragen. Standaard wordt bij iedere gedetineerde binnen 24 uur na plaatsing een medische intake verricht. De medische dienst van de inrichting legt zo nodig ook contact met de bij de politie geconsulteerde arts.
Verschillende initiatieven zijn gaande om de informatie-uitwisseling tussen de politie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) te verbeteren. Zo wordt gewerkt aan het verkorten van de verblijfsduur op het politiebureau en snellere overplaatsing naar de penitentiaire inrichtingen. Op het hiervoor ingestelde aanmeld- en overdrachtformulier worden ook bijzonderheden met betrekking tot gedrag en gezondheid uitgevraagd, zoals drugsgebruik, medicatiegebruik en agressie. Ook wordt hierop aangegeven of iemand medische zorg nodig heeft zodat de medische dienst de zorgverlening in de penitentiaire inrichting hierop kan instellen. Het nieuwe aanmeldformulier wordt in het najaar van 2014 landelijk uitgerold.
Een tweede ontwikkeling richt zich op de uitbreiding van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) binnen alle justitiële inrichtingen. Het EPD is reeds ingevoerd voor huisartsen en wordt uitgebreid met GGZ-toepassing. Hiermee wordt voorzien in een digitaal en integraal informatiesysteem waarmee zorgverleners in alle inrichtingen van DJI, ook bij overplaatsingen, beschikken over de relevante informatie over gedetineerden met medische problematiek. Met het oog op verdere optimalisering heeft DJI een zogenaamd zorgkoppelpunt ingekocht, waarmee op termijn de informatie-uitwisseling met externe zorgverleners mogelijk wordt. Dit is bijvoorbeeld nuttig bij (tijdelijke) overbrenging naar een regulier ziekenhuis of een GGZ-instelling.
Wat vindt u van het idee van de auteurs om voor gedetineerden met medische zorgbehoeften (incl. het verstrekken van medicatie) een groeidocument te gebruiken of een digitaal dossier op te maken dat bij iedere overplaatsing gecontroleerd en bijgewerkt moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat patiënten bij een acuut medisch probleem nog steeds in een Justitieel Medisch Centrum kunnen worden opgenomen, terwijl een dergelijk centrum alleen voor medisch stabiele patiënten is bedoeld? Zo ja, waarom is dat zo? Spelen in die gevallen penitentiaire overwegingen een zwaardere rol dan medische overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ), voorheen het Justitieel Medisch Centrum, is nadrukkelijk bestemd voor gedetineerde patiënten die niet-spoedeisende somatische zorg nodig hebben. Wanneer spoedeisende medische zorg nodig is of zorg die de mogelijkheden van het JCvSZ overstijgt, vindt overbrenging naar een regulier ziekenhuis plaats. Daar ontvangt een justitiabele, al dan niet onder bewaking, de noodzakelijke zorg. Zo is het mogelijk dat een operatie plaatsvindt in een regulier ziekenhuis en de gedetineerde gedurende de herstelperiode verblijft in het JCvSZ tot terugplaatsing naar de penitentiaire inrichting verantwoord is. Penitentiaire belangen en omstandigheden doorkruisen dit niet. Een arts van het JCvSZ beslist op basis van heldere in- en exclusiecriteria over de opname. Zoals ik in maart van dit jaar reeds aan uw Kamer meldde, constateerde de IGZ dat de afspraken hieromtrent worden nageleefd. 4
Afhandeling van incidenten door penitentiaire en TBS-inrichtingen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat in penitentiaire inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Het aangiftebeleid in alle penitentiaire inrichtingen is gebaseerd op de door het Openbaar Ministerie opgestelde «Aanwijzing Opiumwet». Het aantreffen van meer dan 0,5 gram harddrugs bestemd voor eigen gebruik, de handel in harddrugs en het bezit van en handel in meer dan 5 gram softdrugs leiden tot aangifte. De politie en het Openbaar Ministerie oordelen vervolgens over het wel of niet verbaliseren van de aangifte en de verdere strafrechtelijke vervolging.
Kunt u toelichten wat in tbs-inrichtingen het beleid is ten aanzien van het verbaliseren van drugsvondsten in de inrichting?
Op grond van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden rust op het hoofd van de tbs-inrichting de verplichting om tegen een tbs-gestelde of anderszins verpleegde aangifte te doen van alle strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, die tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met verpleging van overheidswege worden begaan. Voor overtreding van artikel 11 van de Opiumwet is voorlopige hechtenis toegelaten.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in tbs-inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Het aantal aangiftes en dus ook het aantal opgemaakte processen-verbaal wordt niet landelijk voor de penitentiaire inrichtingen bijgehouden. Hetzelfde geldt voor de tbs-sector als geheel. Voor tbs-gestelden met een verlofmachtiging wordt dit wel bijgehouden. Sinds 2011 is in deze categorie tweemaal aangifte gedaan voor verdenking van drugsgerelateerde feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.
Hoeveel processen-verbaal worden er jaarlijks opgemaakt van drugsvondsten in penitentiaire inrichtingen? Kunt u dit per inrichting uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er uiteindelijk met de drugs die gevonden is in de inrichtingen?
Gevonden drugs worden aan de politie overgedragen ter vernietiging.
Welke procedure wordt gevolgd op het moment dat een patiënt of een bezoeker in een penitentiaire inrichting wordt betrapt op drugsbezit? Welke procedure geldt in tbs-inrichtingen?
Gedetineerden worden gehoord door de directeur, die vervolgens beslist over een op te leggen sanctie. Sancties zijn bijvoorbeeld plaatsing op een strafcel, ontzegging van bezoek of uitsluiting van deelname aan bepaalde activiteiten. Ook wordt aangifte gedaan op grond van de «Aanwijzing Opiumwet» van het Openbaar Ministerie. Op invoer en drugsbezit door tbs-gestelden staan verschillende sancties zoals kamerarrest, uitsluiting van bepaalde activiteiten en het opschorten van verlofmogelijkheden. Bij een vermoeden van strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, wordt aangifte gedaan. Indien aan de tbs-gestelde tegen wie aangifte wordt gedaan verlof is verleend, wordt dit verlof terstond ingetrokken.
Bij invoer van drugs door het bezoek van een gedetineerde wordt aangifte tegen de bezoeker gedaan. In het vervolg kan de bezoeker de toegang tot de penitentiaire inrichting worden ontzegd of vindt het bezoek plaats achter glas. Ook in de tbs kunnen aan bezoekers die drugs invoeren beperkingen van de bezoekmogelijkheden worden opgelegd. De directeur van de kliniek kan, afhankelijk van de situatie, maatregelen nemen. Hierbij kunt u denken aan begeleid bezoek of het ontzeggen van de toegang tot de kliniek.
Wat is het beleid in zowel penitentiaire inrichtingen als tbs-inrichtingen op waarheidsvinding als het gaat om vermoedelijke strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld brandstichting, drugsbezit of geweldsincidenten?
De penitentiaire inrichting handelt het merendeel van de incidenten zelf af. Dit betreft lichte(re) incidenten, zonder ernstige gevolgen, waar de directeur zelf een sanctie oplegt. Bij ernstiger incidenten kan zowel een gedetineerde als een medewerker van de penitentiaire inrichting aangifte doen. Iedere penitentiaire inrichting maakt hierover afspraken met de regionale politie-eenheid. Die afspraken zijn afhankelijk van de prioriteiten bij de politie. Bij (vermoeden van) voortgezet crimineel handelen wordt het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) van de politie geïnformeerd. Vanzelfsprekend kan de politie indien nodig onderzoek doen in een penitentiaire inrichting in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Als het vermoeden bestaat dat inrichtingspersoneel betrokken is bij strafbare feiten kan ook het Bureau Integriteit van DJI worden ingeschakeld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 geldt voor het hoofd van een tbs-inrichting, dat vermoedt dat een tbs-gestelde zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, dat hij gehouden is daarvan aangifte te doen. Betreft het een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten dan bepaalt het hoofd, al dan niet in overleg met de jurist van de inrichting, of toch aangifte wordt gedaan. Verder bestaat de mogelijkheid voor andere tbs-gestelden om aangifte te doen. De waarheidsvinding ligt vervolgens in handen van politie en justitie.
Daarnaast wordt bij een strafbaar feit altijd een melding «bijzonder voorval» naar de Dienst Justitiële Inrichtingen gezonden, waarbij ook wordt gemeld of aangifte is gedaan. Incidenten spelen vanzelfsprekend een rol in de verdere behandeling van een tbs-gestelde.
In hoeverre wordt bij een vermoeden van een strafbaar feit contact opgenomen met de politie? Wat is het beleid hierop in zowel penitentiaire Inrichtingen als tbs-inrichtingen?
Binnen de penitentiaire inrichtingen geldt het landelijk integriteitsbeleid en de eerder genoemde werkwijze van het GRIP voor het handelen bij een vermoeden van een strafbaar feit. Ten aanzien van strafbare feiten door tbs-gestelden geldt de al genoemde aangifteplicht. Wanneer het hoofd van de tbs-inrichting vermoedt dat er sprake is van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, doet hij tegen de desbetreffende tbs-gestelde(n) aangifte bij de politie.
Krijgt de politie na een (gewelds)incident altijd de mogelijkheid om te onderzoeken of sprake is geweest van een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet? Wat is hierin het beleid in penitentiaire inrichtingen? Is dat beleid hetzelfde als bij tbs-inrichtingen? Zo nee, wat is het verschil en waarom?
In het geval van een aangifte geeft de directeur van de betreffende penitentiaire inrichting of tbs-inrichting politie en justitie voldoende gelegenheid de aangifte te onderzoeken.
Kunt u uitgebreid toelichten of er landelijk afspraken met de politie zijn gemaakt over het melden van vermoedelijke strafbare feiten of dat deze afspraken door elke inrichting afzonderlijk zijn gemaakt? Kunt u aangeven wat deze afspraak of afspraken inhouden?
Voor het antwoord inzake de penitentiaire inrichtingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Voor het antwoord inzake de tbs-inrichtingen verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 en 7, met de aanvulling dat ik ook een landelijk geldende handleiding heb laten opstellen. Onder andere het Openbaar Ministerie, de nationale politie en de tbs-inrichtingen waren hierbij nauw betrokken. Deze handleiding beschrijft de werkwijze in het geval van het vermoeden van een strafbaar feit waarop de aangifteplicht van toepassing is. Er is een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden en er is een beschrijving van het werkproces voor de aangiftes en het verbaliseren daarvan.
De handleiding vermeldt dat op basis van de wet en eventueel in overleg met de jurist van de inrichting, het hoofd van de inrichting bekijkt of het incident waarbij de tbs-gestelde betrokken is mogelijk een strafbaar feit betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. In gevallen waarin sprake is van een strafbaar feit waarvoor mogelijk voorlopige hechtenis is toegelaten dient direct contact te worden opgenomen met de lokale contactpersoon van de politie en met de TBS-officier, zodat het incident bij alle partijen bekend is, en gezamenlijk kan worden vastgesteld of het inderdaad een strafbaar feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en zo mogelijk ook al een (eerste) beoordeling kan worden gedaan of betrokkene als verdachte zal worden aangemerkt. Wordt geconcludeerd dat het een strafbaar feit betreft waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden afgegeven dan doet het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting aangifte van het strafbare feit bij de politie. Wanneer 112 is gebeld, komt de politie ter plaatse en wordt bij voorkeur de aangifte direct opgenomen of binnen 2 x 24 uur alsnog in de inrichting ofwel op een politiebureau. Wanneer er aangifte wordt gedaan in een niet-noodsituatie, ontvangt de inrichting binnen 24 uur een ontvangstbevestiging van de politie. Daarna ontvangt de inrichting het proces-verbaal van de politie. Indien de inrichting akkoord is met de inhoud daarvan, wordt dit proces-verbaal ondertekend en teruggezonden naar de politie. Indien de inrichting niet instemt met de inhoud van het proces-verbaal, wordt contact gezocht met de politie en wordt bezien of het proces-verbaal kan worden aangepast.
De doodsoorzaak van een gedetineerde die in 2011 is overleden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lijk arrestant Ihsan Gürz vol sporen van politiegeweld»?1
Ja.
Kent u de inhoud van het in het bericht genoemde rapport van de forensisch medisch specialist?
Er is op dit moment een procedure aanhangig ter behandeling van een klacht die op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering is ingediend vanwege het besluit van het openbaar ministerie om geen vervolging in te stellen in verband met het overlijden van betrokkene. Het betreffende rapport is opgesteld in opdracht van nabestaanden van betrokkene en is door hen ingebracht in deze procedure. Het openbaar ministerie heeft mij meegedeeld zodoende bekend te zijn met dit rapport. Nu deze zaak onder de rechter is, kunnen er geen mededelingen over worden gedaan.
Is de inhoud van het rapport voor u aanleiding nog eens de doodsoorzaak van de genoemde gedetineerde te onderzoeken? Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet en waarom wijkt de conclusie van het genoemde rapport van de forensisch medisch specialist over de doodsoorzaak van de gedetineerde af van de eerder vastgestelde doodsoorzaak?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Man rent geboeid weg uit politieauto” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man rent geboeid weg uit politieauto» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ik ben bekend met het bericht. De bevolen gijzeling van de arrestant was op basis van een zogeheten Mulder-feit, een verkeersgedraging. Het is niet bekend hoe de geboeide arrestant uit de politieauto heeft weten te ontsnappen, aangezien dit niet door de betrokken politiefunctionarissen zelf, noch (voor zover bekend) door iemand anders is waargenomen.
Hoe is het mogelijk dat een geboeide arrestant alsnog de benen heeft kunnen nemen uit een politieauto?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer over deze ontsnapping en de achtergrond van deze arrestant te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer inzage te geven in zowel het daadwerkelijk aantal ontvluchtingen van gedetineerden en arrestanten als het aantal pogingen hiertoe van gedetineerden en arrestanten vanaf september 2013 tot heden? Zo nee, waarom niet?
In de periode september 2013 tot en met april 2014 hebben in totaal acht justitiabelen een poging gedaan zich tijdens transport te onttrekken. In deze periode is één justitiabele ontvlucht.
Cijfers over het aantal ontvluchtingen en het aantal pogingen hiertoe van arrestanten zijn niet beschikbaar, omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de broekstok standaard wordt gebruikt om uit te sluiten dat gedetineerden en arrestanten tijdens transport de benen kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige beleid rondom de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen voor justitiabelen, zoals de broekstok, volstaat. Op basis van een individuele inschatting, voorafgaand aan het transport, wordt bepaald of het toepassen van een vrijheidsbeperkend middel noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van de persoon (onder andere gedrag en eerdere incidenten), alsmede de omstandigheden van het transport (zo is transport naar een ziekenhuis risicovoller dan naar een Rechtbank). De transportbegeleiders van de Dienst Vervoer en Ondersteuning hebben daarnaast de bevoegdheid om vrijheidsbeperkende middelen in te zetten gedurende het transport, indien dat naar hun oordeel op dat moment noodzakelijk is. Zij zijn goed in staat om per justitiabele een adequate afweging te maken.
Bij de aanhouding en het transport van arrestanten volstaat het gebruik van handboeien – of eventueel tie-wraps – conform de Ambtsinstructie en het Besluit bewapening en uitrusting politie in nagenoeg alle gevallen als vrijheidsbeperkend middel.
Deelt u de mening dat, zolang u het boeibeleid niet aanscherpt maar verder verslapt, u persoonlijk verantwoordelijk bent voor iedere ontsnapping en de mogelijke schade en slachtoffers die iedere ontsnapping met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de kosten van de opsporing te verhalen op deze arrestant? Zo nee, waarom niet?
Omdat de handhaving van de openbare orde en veiligheid en opsporing tot de kerntaken van de overheid worden gerekend, ben ik van mening dat dergelijke kosten door de overheid moeten worden gedragen.
De rapportage Vreemdelingenketen 2013 |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rapportage Vreemdelingenketen 2013?
Ja
Herinnert u zich uw toezegging (Kamerstuk 19 637, nr. 1605) de Kamer periodiek te informeren over de verhuisbewegingen van asielkinderen?
Ja. Ik rapporteer dan ook jaarlijks aan uw Kamer over de verhuisbewegingen van kinderen middels de Rapportage Vreemdelingenketen (RVK).
Kunt u bij de cijfers over de bezetting van en verblijfsduur in de opvang aangeven om hoeveel kinderen in hoeveel gezinnen het gaat?
Op 1 januari 2014 verbleven er in totaal 2.230 gezinnen met minderjarige kinderen in COA-locaties. Het totaal aantal minderjarigen (incl. amv’s) was 5.130. (Bron COA; afgerond op tientallen).
Verblijfsduur
< 1 jaar
1–2 jaar
2–3 jaar
3–4 jaar
4–5 jaar
> 5 jaar
61%
14%
10%
7%
4%
4%
Bron COA; afgerond op tientallen
Hoeveel kinderen zijn er bij de verhuizingen tijdens de asielprocedure betrokken en uit hoeveel gezinnen komen deze kinderen?
Zoals gemeld in de RVK januari-december 2013 waren er in 2013 in totaal 1690 verhuisbewegingen van minderjarige kinderen in gezinnen. Daarbij ging het om 1.370 minderjarigen in 690 gezinnen1.
Kunt u in een tabel uiteenzetten hoeveel gezinnen er twee, drie of meerdere keren zijn verhuisd?
In onderstaande tabel is opgenomen hoe vaak gezinnen met minderjarige kinderen in 2013 zijn verhuisd.
Aantal keer verhuisd
Aantal gezinnen
550
120
20
<10
Bron COA; afgerond op tientallen
Bent u bereid bij de verhuiscijfers alle verhuisbewegingen tijdens de asielprocedure mee te tellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, worden verplaatsingen die onderdeel zijn van de asielprocedure niet afzonderlijk geregistreerd.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen in hoeveel gezinnen in 2013 in de gezinslocaties verbleven?
Op 1 januari 2014 verbleven er in totaal 610 gezinnen met minderjarige kinderen in de gezinslocaties. Het aantal minderjarigen in deze gezinnen was 1.080. (Bron COA; afgerond op tientallen).
Kunt u de uitstroomcijfers vanuit gezinslocaties over 2012 en 2013 in een tabel uiteenzetten?
In de onderstaande tabel worden de uitstroomcijfers vanuit de gezinslocaties over 2012 en 2013 weergegeven.
Uitstroom
2012
2013
Zelfstandig vertrek
110
240
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
190
180
Vergunning verleend
90
590
Naar bewaring
110
100
Bron: DT&V. Afgerond op tientallen.
In 2013 is in het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen aan vele gezinnen in de gezinslocaties een verblijfsvergunning verleend. Mede gelet op deze beleidsontwikkeling is het totaal aantal vreemdelingen binnen deze uitstroomcategorie «vergunning verleend» in 2013 aanzienlijk gestegen.
Vluchtelingen met vals paspoort die vrijuit gaan |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Vluchteling met vals paspoort vrijuit»?1
Ja.
Klopt het dat de Hoge Raad heeft bepaald dat een asielzoeker niet strafrechtelijk behoort te worden vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Na een afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling strafrechtelijk worden vervolgd voor het gebruik van valse of vervalste documenten in de asielprocedure. Een asielzoeker kan ook strafrechtelijk worden vervolgd als hij gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Het gaat dan bijvoorbeeld om strafrechtelijke vervolging wegens fraude na afronding van de asielprocedure.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Deelt u de mening dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, waarin wordt bepaald dat er geen strafsancties mogen volgen voor vluchtelingen, ook niet als ze niet over de juiste papieren beschikken die kunnen aantonen dat ze uit een land komen waar hun leven of vrijheid wordt bedreigd, het onmogelijk maakt voor Nederland om te bepalen uit welk land een asielzoeker komt en dus of de asielzoeker wel daadwerkelijk een vluchteling is en hier wel of geen verblijfsstatus kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, althans dat het Openbaar Ministerie daarin niet-ontvankelijk is, staat los van de beoordeling van de asielaanvraag. Voor die beoordeling is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielaanvraag.
Hoe vaak gebeurt het dat asielzoekers valse papieren gebruiken en achteraf helemaal geen vluchteling blijken te zijn?
Bij de beoordeling van een asielverzoek betrekt de IND de factoren die staan beschreven in artikel 31, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000, waaronder het door de vreemdeling overleggen van valse of vervalste documenten. Een afwijzing van een asielverzoek is altijd gebaseerd op een beoordeling van alle feiten en omstandigheden en niet op grond van één enkele omstandigheid zoals bijvoorbeeld het overleggen van valse of vervalste documenten. Er bestaan daarom geen gegevens op basis waarvan een direct verband kan worden gelegd tussen het aantal afgewezen asielverzoeken en het aantal malen dat er valse of vervalste documenten zijn overlegd.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan de hardwerkende Nederlander dat zij wel een straf of boete krijgen als zij over valse documenten beschikken of geen geldig identiteitsbewijs bij zich hebben en een asielzoeker niet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag twee heb aangegeven, is strafrechtelijke vervolging mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden. Als een vluchteling zich, nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend, schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten kan hij ook strafrechtelijk voor worden vervolgd, net als iedere Nederlander die zich aan een dergelijk delict schuldig maakt.
Deelt u de mening dat iedereen bestraft moet worden die de zaak met valse papieren wil bedonderen en dat asielzoekers daarbij niet moeten worden uitgezonderd? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt de bijzondere positie van de vreemdeling ten aanzien van wie nog niet onherroepelijk afwijzend op zijn asielaanvraag is beslist. Het arrest is bindend.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag tot gevolg heeft dat een asielzoeker niet strafrechtelijk wordt vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
Er zullen geen maatregelen worden genomen, anders dan dat in voorkomende gevallen goed zal worden bezien of sprake is van een vergelijkbare situatie als in de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Bent u bereid om te bevorderen dat Nederland het Vluchtelingenverdrag opzegt, temeer daar Nederland daardoor nu de verplichting heeft om iedereen die zich hier aanmeldt op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Het niet vervolgen van vluchtelingen met valse papieren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchteling met vals paspoort gaat vrijuit in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van een arrest van de Hoge Raad, het Openbaar Ministerie geen vluchtelingen meer vervolgt als zij met valse papieren het land binnenkomen?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie is wel mogelijk na een onherroepelijke afwijzing van de asielaanvraag en wanneer de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een asielverblijfsvergunning.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Hoe duidt u de uitspraak van de Hoge Raad en hoe beziet u uw pogingen om überhaupt een eigen toelatingsbeleid te voeren, als zelfs vluchtelingen met valse papieren geen strobreed in de weg gelegd wordt?
Het arrest van de Hoge Raad ziet op de strafrechtelijke vervolging van vreemdelingen voor het gebruiken van valse of vervalste reisdocumenten. Het heeft geen directe gevolgen voor het toelatingsbeleid. Er moet immers een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, staat los van de beoordeling van de toelatingsvraag. Voor de beoordeling van de asielaanvraag is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielverzoek.
Hoeveel vluchtelingen zullen als gevolg van deze uitspraak niet worden vervolgd en deelt u de vrees dat deze ontwikkeling zorgt voor een aanzuigende werking?
Zoals ik in antwoord twee heb aangegeven is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden en wanneer de vreemdeling zich schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend. Ik verwacht dan ook geen aanzuigende werking van het arrest van de Hoge Raad.
Hoeveel asielzoekers niet strafrechtelijk worden vervolgd laat zich niet voorspellen aangezien ieder asielverzoek op de individuele merites wordt beoordeeld.
Bent u bereid om al het mogelijke te doen om deze uitspraak ongedaan te maken, zelfs als dat betekent dat het Vluchtelingenverdrag moet worden opgezegd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Verboden gokreclames |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Online gokken op het WK kan in Nederland nog volop»?1 Herinnert u zich diverse eerdere schriftelijke en mondelinge vragen over dit onderwerp?2 3 Herinnert u zich de motie-Bouwmeester c.s. uit 2011, waarin verzocht werd illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking te laten komen voor een vergunning voor kansspelen via internet?4
Ja.
Deelt u de mening dat kansspelaanbieders, die in weerwil van voornoemde motie, de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit, uw antwoorden op diverse eerdere vragen illegaal online kansspelen aanbieden, de bestaande wet- en regelgeving willens en wetens overtreden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Bent u nog steeds voornemens om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland»?5 Bent u nog steeds van mening dat deze aanbieders met vuur spelen?6 Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat deze aanbieders die vergunningen op grond van de wetgeving die u aan het voorbereiden bent, straks daadwerkelijk niet kunnen krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening veranderd en hoe verhoudt zich dat tot de wens van de Kamer zoals verwoord in de motie Bouwmeester c.s. en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan diverse kansspelondernemingen?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20127 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland. Sommige aanbieders lijken inderdaad scherp aan de wind te zeilen. In het najaar zal ik in een brief aan uw Kamer toelichten hoe aan dit voornemen uitvoering te geven.
Behoren de in het bericht genoemde bedrijven Unibet, Bwin en William Hill tot de kansspelaanbieders die met vuur spelen? Zo ja, wat betekent dat concreet voor deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ksa om te beoordelen of deze aanbieders al dan niet in strijd handelen met de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot het opleggen van boetes. Ook kan de ksa met andere handhavingspartners afspreken dat deze een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Dit kan ertoe leiden dat aanbieders aan wie een sanctie is opgelegd straks niet in aanmerking komen voor een vergunning. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u nog meer kansspelbedrijven die met vuur spelen? Zo ja, welke zijn dat?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet- of regelgeving omtrent het verlenen van vergunningen voor online kansspelen expliciet opgenomen moet worden dat aanbieders die deze kansspelen vanaf een bepaalde datum illegaal hebben aangeboden, uitgesloten dienen te worden van een dergelijke vergunning? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die in wet- of regelgeving op te nemen datum op basis van het momenteel geldende verbod voor het aanbieden van dergelijke kansspelen en de waarschuwingen van de Kansspelautoriteit aan deze aanbieders reeds verstreken is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk dat de Kansspelautoriteit een onderneming die nu illegaal online kansspelen aanbiedt afzonderlijk en expliciet op de hoogte stelt van het feit dat het straks niet of vrijwel zeker niet meer in aanmerking kan komen voor een online vergunning? Zo ja, gaat dat dan ook daadwerkelijk gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 6 heb aangeven, ben ik voornemens uw Kamer in het najaar een brief te sturen over de wijze waarop de ksa zal omgaan met aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland. In deze brief zal tevens worden ingegaan op de vraag hoe deze aanpak te communiceren.