Wateroverlast in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat er eind juni ook sprake was van ernstige wateroverlast als gevolg van extreme regenval in Limburg, zoals in Eygelshoven1, 2 en Meerssen3?
Ja.
Bent u van mening dat deze extreme wateroverlast deels dezelfde oorzaak heeft als de ramp die momenteel gaande is in Limburg?
De wateroverlast van de buien eind juni en de ramp medio juli zijn in hevigheid en schaal van de gevolgen niet vergelijkbaar. De buien die eind juni vielen komen vaker voor dan die tijdens de ramp. Het KNMI geeft aan dat de buien eind juni eens per 20 tot 40 jaar voorkomen en de buien medio juli eens per 1.000 jaar. Bovendien was er bij de ramp van medio juli sprake van overstroming vanuit de Maas als gevolg van heftige regenval bovenstrooms.
Vindt u dat ook gedupeerden van de wateroverlast twee weken geleden moeten worden ondersteund bij het vergoeden van de schade wanneer de verzekering niet uitkeert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie eind juni niet vergelijkbaar met de ramp medio juli. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is niet van toepassing op de wateroverlast eind juni. Bovendien geeft het Verbond van Verzekeraars aan dat de schade door hevige regenval zoals eind juni goed verzekerbaar is. Ons hebben geen signalen bereikt dat verzekeraars hier niet zouden willen uitkeren.
Bent u bereid de schaderegeling zo uit te werken dat ook gedupeerden van de ernstige wateroverlast twee weken geleden in Limburg aanspraak kunnen maken op schadevergoeding wanneer hun verzekeraar deze schade niet dekt?
De Wts kan enkel van toepassing worden verklaard op situaties die classificeren als ramp als bedoeld in de Wet Veiligheidsregio’s. Daarvoor dient sprake te zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Hiervan was eind juni geen sprake. Het is daarom binnen de huidige wetgeving niet mogelijk de wateroverlast eind juni onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Zo nee, bent u bereid om getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld vanuit een Noodfonds?
Er zijn momenteel geen plannen om de getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen. Op basis van overleg met het Verbond van Verzekeraars concludeer ik dat regenschade goed verzekerbaar is en de dekkingsgraad voor deze verzekering ook erg hoog is.
Bent u bereid ook omzetderving op te nemen in de schaderegeling voor getroffenen ondernemers van de ramp in Limburg?
De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade, maar omzetderving is hiervan uitgesloten. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht is voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Gedupeerden kunnen tevens, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, bij omzetderving aanspraak maken op de NOW 4. De NOW 4 is beschikbaar met terugwerkende kracht van 1 juli tot en met 30 september van dit jaar. Een bedrijf maakt aanspraak op NOW indien het over 3 aaneengesloten maanden gemiddeld een omzetverlies van minimaal 20% heeft ten opzichte van een kwart van de omzet van 2019. De NOW biedt een tegemoetkoming voor de loonkosten, zodat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen.
Het bericht dat een vrouw wordt bedreigd door undercoveragenten |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Onschuldige vrouw maanden in doodsangst na bedreiging Amsterdamse undercoveragenten»? Wat is daarop uw reactie?1
Ik ben bekend met het bericht. Gelet op de samenhang in de vragen heb ik het mij gepermitteerd de vragen te clusteren.
Op 29 juli jl. heeft de Rechtbank Amsterdam een verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar wegens doodslag.2 In haar uitspraak heeft de rechtbank zich ook uitgelaten over de toegepaste opsporingsmethode, waarbij op grond van een afgegeven bevel tot stelselmatige informatie-inwinning ex artikel 126j Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) een derde (een ander dan de verdachte zelf) is benaderd door undercoveragenten. Tegen het vonnis van de Rechtbank is hoger beroep ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM).
Allereerst hecht ik eraan te benadrukken dat het mij als Minister niet past oordelen te geven over individuele strafzaken, in het bijzonder wanneer er nog juridische procedures lopen.
Ik kan wel ingaan op het juridisch kader. Het algemene uitgangspunt bij de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning is dat ambtenaren daarbij geen strafbare feiten mogen plegen.3 Daarnaast moet de inzet proportioneel en subsidiair zijn. Het is uiteindelijk aan de strafrechter om de feiten en omstandigheden van het geval daarbij te wegen. De rechter en de verdediging moeten worden geïnformeerd over de inzet van deze methode in het kader van de behandeling van de strafzaak, tenzij onder zeer bijzondere omstandigheden de rechter-commissaris heeft toegestaan om melding hiervan in het dossier achterwege te laten (artikel 126aa leden 1 en 4 juncto artikel 149b Sv). Daarnaast verplicht de wet degene ten aanzien van wie de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie is ingezet daarover te informeren, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat (artikel 126bb Sv).
Wat vindt u ervan dat onschuldige burgers worden bedreigd door de politie of in ieder geval dat deze vrouw het gevoel had te worden bedreigd door wat achteraf de politie blijkt? In hoeveel andere gevallen heeft de politie deze tactiek ook gebruikt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op individuele zaken. Op basis van het juridisch kader kan in u mededelen dat de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden een verregaande inbreuk kan maken op de rechten van burgers. Daarom zijn er voorwaarden verbonden aan de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Zo is voor de inzet van de bevoegdheid stelselmatige informatie-inwinning een bevel van de officier van justitie nodig. Het is in voorkomend geval aan de rechter om over de rechtmatigheid van de inzet te oordelen.
De politie en het OM beschikken niet over cijfers waaruit blijkt hoe vaak een vergelijkbare methode als in onderhavige zaak is toegepast in andere opsporingsonderzoeken.
Is deze inzet wat u betreft wenselijk en proportioneel? Is dit toegestaan en zo ja, op welke juridische grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Is dergelijk verkregen «bewijs» wel rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de hoogleraar in het artikel dat er betere regels moeten komen met betrekking tot de inzet van undercoveragenten?
In ons rechtssysteem zijn waarborgen opgenomen om de grondrechten van burgers te beschermen tegen ongeoorloofde inbreuken op die grondrechten door de overheid, in dit geval politie en justitie. De strafrechter heeft daarbij de belangrijke rol om toe te zien dat in concrete zaken het optreden van politie en justitie niet de grenzen is overgegaan.
Welke stappen heeft het OM gezet om deze vrouw tegemoet te komen voor hetgeen haar is aangedaan toen bekend werd dat undercoveragenten haar hadden bedreigd?
Aangezien er nog een juridische procedure loopt, past het mij zoals gezegd niet om in te gaan op deze casus.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat undercoveragenten op deze wijze mensen bedreigen?
Zie antwoord vraag 5.
De overstromingen in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw inschatting van de actuele situatie in Limburg? Zijn veiligheidsregio’s en waterschappen voldoende in staat de overstromingen het hoofd te bieden? Kunt u een inschatting geven van de dreiging van overstromingen voor de komende dagen?
Dit impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met onder meer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor ieder die zich inzet.
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1
Bent u bereid alle nodige ondersteuning vanuit het Rijk te bieden aan het getroffen gebied? Welke ondersteuning biedt het Rijk op dit moment? Is die voldoende?
Met betrekking tot ondersteuning en tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6. Daarnaast wordt diverse benodigde ondersteuning vanuit het Rijk geboden aan het getroffen gebied.
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Noord-Limburg als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
Kunt u een inschatting geven van de reeds geleden schade en een prognose voor de komende dagen? In welke mate zijn huishoudens en bedrijven daarvoor verzekerd, en in welke mate zijn lokale overheden daarvoor verantwoordelijk en hebben zij daar de middelen voor?
De precieze omvang van het schadegebied wordt in kaart gebracht. Als hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Op welke verschillende wijzen kunnen gedupeerden tegemoet worden gekomen? Acht u dat voldoende?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt ondermeer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dit plaatsvinden? Welke gedupeerden komen dan in aanmerking voor een tegemoetkoming, voor welke kosten en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 4.
Voor zover de Wet tegemoetkoming schade bij rampen geen tegemoetkoming biedt, bent u bereid om inwoners met schade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld met een Noodfonds?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid middelen vrij te maken voor herstel van geleden schade aan infrastructuur en publieke gebouwen?
De eerste prioriteit gaat momenteel uit naar het herstel van de schade aan de infrastructuur met het oog op de veiligheid. De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade aan openbare infrastructurele voorzieningen en aan vaste activa (artikel 4, 1e lid, onder c en d).
Hebt u oog voor de emotionele, psychische klachten en gezondheidsklachten als gevolg van deze overstroming, en hoe ondersteunt u getroffen inwoners daarbij?
De GGD in Limburg-Noord en Zuid-Limburg hebben, in samenspraak met elkaar, het proces Psychosociale Hulpverlening (PSH) opgestart in beide veiligheidsregio’s. Inwoners en/of hulpverleners die hun verhaal kwijt willen, een luisterend oor zoeken of maatschappelijke bijstand of advies willen, kunnen daarvoor contact opnemen met Slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland biedt hulp bij rampen en calamiteiten, in dit geval dus ook voor de getroffenen van de ramp in Limburg. Specifiek voor hulpverleners geldt aanvullend hierop dat standaard na iedere inzet er aandacht is voor emotionele, eventuele psychische – en gezondheidsklachten vanuit de specifieke kolom.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten op de langere termijn de nadrukkelijke aandacht tijdens de nafase in beide veiligheidsregio’s.
Welke maatregelen neemt u om dergelijke wateroverlast in de toekomst te voorkomen, in Limburg en elders?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ja.
De tarieven, de kwaliteit en de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten door politie en justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers van de Raad voor Rechtsbijstand een zogenaamde «noodlijst» voor crisissituaties bestaat waar tolken en/of vertalers op staan die niet in het Register van beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Register) zijn opgenomen?
Ik kan u bevestigen dat Bureau Wbtv administratief een lijst beheert genaamd de «noodlijst». Op deze lijst worden tolken, geen vertalers, geregistreerd op taalcombinaties. Het kan zijn dat een tolk voor een andere talencombinatie wel in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) is ingeschreven dan de talencombinatie waarmee hij op de noodlijst staat geregistreerd.
Staan op die lijst ook tolken en/of vertalers die een lager niveau hebben dan C1 of zelfs B2?
Voor de tolken op de noodlijst wordt het taalvaardigheidsniveau niet aangetoond voor de talencombinaties waarvoor zij op de noodlijst staan. Hieruit volgt dat geen uitspraak kan worden gedaan over het taalvaardigheidsniveau van tolken op de noodlijst. Een tolk wordt aangedragen voor de noodlijst door een intermediair, voor inzet in noodsituaties. Voor opname op de noodlijst is een recente verklaring omtrent het gedrag met screeningsprofiel 80 (hierna: een geldige VOG-80) vereist. Ook is in de aanbesteding opgenomen dat de intermediair die de tolk aandraagt, de kwaliteit van zijn tolkdiensten strikt monitort. Dit doet de intermediair onder andere door na iedere inzet navraag te doen bij de opdrachtgever over de kwaliteit en de integriteit.
Kunt u uitleggen waarom er naast het Register en de «uitwijklijst» ook nog een «noodlijst» bestaat?
Er zullen zich situaties voordoen, waarin een registertolk niet of niet tijdig beschikbaar is voor een opdracht. U moet hierbij denken aan een onverwacht hoge vraag naar tolken in een bepaalde talencombinatie of de situatie waarin er geen tolken voor een bepaalde talencombinaties in het Rbtv staan. In die gevallen kan dan soms in overleg met de opdrachtgever, een opdracht soms verzet worden. Maar in bepaalde situaties moeten opdrachten doorgang vinden in het belang van de continuïteit van de primaire processen van de overheidsorganisaties. Het is ook in het belang van bijvoorbeeld een verdachte dat deze direct bijgestaan kan worden door een tolk. Dan is het belangrijk dat partijen terug kunnen vallen op een noodmechanisme. Daarmee voorkomt men dat primaire processen onder druk komen te staan. Zou er niet centraal een noodmechanisme ontwikkeld zijn, dan bestaat de kans dat overheidsorganisaties en/of intermediairs in die situaties gaan werken met eigen tolkenlijstjes en recruitmentstrategieën. Daarmee zou de onwenselijke situatie ontstaan dat het overzicht verloren gaat op de tolken die diensten uitvoeren voor rijksoverheidsorganisaties en loopt men het risico dat de tolken worden ingezet die niet beschikken over de benodigde integriteit. Daarom is er als noodmechanisme een noodlijst met tolken die een VOG-80 kunnen overleggen, maar voor de talencombinaties waarmee zij op de noodlijst zijn opgenomen niet in het Rbtv staan.
Er kan gebruik worden gemaakt van de noodlijst op het moment dat een tolkopdracht absoluut doorgang moet vinden en een registertolk niet beschikbaar is. Dit gebeurt altijd in overleg en na goedkeuring met de opdrachtgever en wordt schriftelijk vastgelegd en met redenen omkleed. Hierop zal ook gemonitord worden. Met de administratieve verwerking van de noodlijst door Bureau Wbtv wordt er vorm gegeven aan een gestroomlijnde uitvoering van artikel 28 lid 4 Wbtv.
De uitwijklijst kan niet dienen als noodmechanisme voor tolken, omdat de uitwijklijst alleen bestemd is voor tolken die werkzaam zijn in een niet toetsbare taal en de taalbeheersing van die taal dan ook niet kunnen aantonen, maar verder wel kunnen aantonen dat zij voldaan aan de andere voorwaarden voor inschrijving op C1 niveau. Hierdoor konden deze tolken voorheen niet opgenomen worden in het Rbtv. Door het toevoegen van het B2-niveau aan het register is gebleken, dat door het overleggen van een portfolio, een aanzienlijk deel van de tolken van de uitwijklijst op B2-niveau in het register is ingeschreven. Desondanks blijven er talen die niet getoetst kunnen worden en ook niet in het register opgenomen kunnen worden, bijvoorbeeld Pidgin Engels (Nigeria) of Rohinja.
Kunt u garanderen dat deze noodlijst in het verleden niet is ingezet in situaties anders dan een noodsituatie en dat dit in de toekomst ook niet zal gaan gebeuren?
In het verleden was er geen noodlijst, maar stonden tolken op eigen lijstjes van de opdrachtgevers. De noodlijst is er sinds 1 juli 2021. Er kunnen, door de intermediairs, tolken aangeleverd worden voor de noodlijst. In de werking van de Wbtv is niets veranderd. Het uitgangspunt blijft dat tolken ingezet worden vanuit het register. Afwijking geschiedt slechts in de situaties zoals omschreven in de beantwoording van vraag 3. Wanneer dit gebeurt zal zulks gemotiveerd moeten worden en dient de opdrachtgever hier goedkeuring voor te hebben geven. Doormiddel van de monitoring wordt dit inzichtelijk gemaakt.
Hoe wordt crisissituatie/noodsituatie gedefinieerd en in welke gevallen mag naar deze noodlijst worden uitgeweken? Mogen bemiddelaars bijvoorbeeld ook naar deze noodlijst uitwijken als er geen tolken beschikbaar zijn uit het Register, maar de politie er per direct één nodig heeft voor verhoor?
De noodsituatie wordt omschreven in artikel 28 lid 3 Wbtv.1 Dit is tevens nader uitgelegd in de beantwoording op vraag 3.
Mag een bemiddelaar een B2-tolk of een noodlijsttolk inzetten als die bemiddelaar geen C1-tolk beschikbaar heeft voor het tarief dat die bemiddelaar zelf maximaal aan C1-tolken wenst te betalen? Geldt een dergelijke situatie naar uw mening als een crisissituatie?
Als de inzet van een C1-tolk gevraagd wordt en een C1-tolk tijdig beschikbaar is dan heeft een intermediair geen geldige reden om uit te wijken naar een registertolk met B2-taalvaardigheidsniveau. Dit betreft geen noodsituatie, waarmee inzet van een tolk op de noodlijst uitgesloten is.
Deelt u de mening dat tolk- en vertaaldiensten binnen de strafrechtketen altijd van zo’n hoog mogelijke kwaliteit moeten zijn, dus minstens het niveau C1, en dat daarom de inzet van deze noodlijst strikt moet worden beperkt tot noodsituaties?
Ja, deze mening deel ik. In eerdere brieven heb ik toegelicht dat afnameplichtige organisaties exclusief C1-tolken blijven oproepen.2 Zoals bij vraag 3 aangegeven is, is de noodlijst een noodmechanisme dat alleen gebuikt wordt nadat er zowel geen C1-tolk als geen B2-tolk uit het register tijdig beschikbaar is én er sprake is van een spoedeisende situatie.
Bent u bereid om te bekijken wat nodig is om de inzet van deze noodlijst strikt te beperken tot noodsituaties en zo te voorkomen dat dit tot valse concurrentie en uitholling van de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten leidt? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit zal middels de monitoring ingericht worden. De eerste contracten zijn op 1 juli jl. in werking getreden. Hieruit volgt de eerste informatie voor de monitoring. Dit zal zich in de komende periode verder uitbreiden en zoals eerder toegezegd is zal uw Kamer hierover medio 2022 geïnformeerd worden.3 In artikel 28 Wbtv en de contracten met de intermediairs zijn kaders gesteld voor de inzet van een C1-tolk. Zo is er opgenomen dat er voor de afnameplichtige organisaties binnen een bepaald tijdbestek toegewerkt moet worden naar een inzet van 95% aan registertolken. Deze KPI is opgenomen in de monitoring. Wanneer intermediairs zich, structureel, niet aan de contractuele verplichtingen houden zullen zij hierop aangesproken worden of worden hier consequenties aan verbonden.
Daarnaast dient een intermediair op voorhand contact op te nemen met de opdrachtgever om gemotiveerd en met redenen omkleed aan te geven waarom er geen registertolk ingezet kan worden. De opdrachtgever dient hiermee op voorhand akkoord te gaan. Deze prestaties worden in het kader van de monitoring in beeld gebracht.
Kunt u uitleggen hoe het gunnen van tolk- en vertaaldiensten aan tolken en vertalers op de noodlijst verloopt? Is dat ook via aanbesteding of mag dat wel direct gegund worden?
De noodlijst wordt niet separaat aanbesteed. Deze lijst is alleen inzichtelijk voor intermediairs die een aanbesteding van de overheid gegund hebben gekregen. Dezelfde intermediairs hebben exclusief de mogelijkheid om een tolk op de noodlijst te plaatsen. Hierdoor vinden er geen aparte aanbestedingen voor de tolken van de noodlijst plaats en is er ook geen sprake van een directe gunning.
Voor welke partijen en instellingen is deze noodlijst inzichtelijk?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf AVB het tolken en vertalers bij overeenkomst verbiedt om onderling met elkaar over de door AVB aangeboden tarieven te spreken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
De overeenkomsten die de tolken en vertalers met AVB kunnen afsluiten, bevatten een wederzijds geheimhoudingsbeding. Dit beding houdt in dat partijen elkaars vertrouwelijke niet-openbare (bedrijfs)informatie niet aan derden mogen worden prijsgegeven. Dit gaat om de (bedrijfs)informatie die in het kader van de samenwerking over en weer worden gedeeld. Het gaat daarmee om een algemeen geheimhoudingsbeding zoals dat gebruikelijk is in de zakelijke markt. In het contractrecht staat het partijen vrij om met elkaar aanvullende afspraken te maken. Het is aan de individuele partijen om hier al dan niet mee akkoord te gaan door het wel of niet ondertekenen van de overeenkomst.
In hoeverre is het toegestaan om te verbieden dat tolken en vertalers met elkaar spreken over tarieven die zij van aanbestedingsbemiddelaars betaald krijgen?
De mate waarin marktpartijen uit verschillende sectoren met elkaar in gesprek gaan of afspraken maken over prijzen of gedragingen is bepaald in de Mededingingswet. Hierin zijn bepalingen opgenomen voor beiden partijen.4 Daarnaast zijn hierover voor tolken en vertalers voorwaarden gesteld in de Gedragscode Wbtv, in het bijzonder in artikel 3:1.5
In de geschetste situatie is er geen sprake van een verbod over het spreken van tarieven, maar om een algeheel geheimhoudingsbeding. Dit is een wederzijdse contractuele afspraak.
Kunt u ook bevestigen dat AVB met een boete dreigt voor tolken en vertalers die toch onderling over tarieven spreken? Is dat ook/wel toegestaan?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. AVB heeft mij gemeld dat er in de huidige overeenkomsten geen boetebeding voorkomt, ook niet in het kader van de geheimhoudingsplicht. Wel is er in het geheimhoudingsbeding een bepaling over de aansprakelijkheid van eventuele schade opgenomen.
Wat gaat u doen om aan deze bizarre praktijk een einde te maken en tolken en vertalers zich te laten verenigen om voor de kwaliteit van tolk- en vertaaldiensten te strijden?
Tolken en vertalers hebben de mogelijkheid om zich te verenigen via de beroepsorganisaties. Wanneer tolken en vertalers hier actief gebruik van maken kan ik dit alleen maar toejuichen. Met de beroepsorganisaties wordt structureel overleg gevoerd, een essentieel onderdeel van de monitoring van de systematiek. Via de beroepsorganisaties worden de belangen van aangesloten tolken en vertalers behartigd. Het ministerie is reeds met verschillende partijen in gesprek.
Binnen het overleg kan van gedachten worden gewisseld over een eventuele focusgroep van tolken en vertalers of andere manieren waarop beroepsorganisaties als kanaal voor de beroepssector signalen, vragen en ideeën kunnen overbrengen. Na de zomervakantie staat het eerstvolgende overleg gepland.6
Hoe wordt uitvoering gegeven aan en gecontroleerd op de naleving van het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen? Kunt u dit op enige wijze transparant maken waardoor het ook voor tolken en vertalers inzichtelijk is hoeveel geld de bemiddelaars krijgen en hoeveel geld naar de tolken en vertalers zelf gaat?1
Bij elke aanbesteding is een bandbreedte meegegeven waarbinnen inschrijvers hun prijzen aanbieden. Die informatie is openbaar beschikbaar via de gepubliceerde aanbesteding. Aan de hand van de inschrijving zijn er contracten gesloten met de rijksoverheid. Het zesde en laatste punt van de motie van de leden Van Dam en Groothuizen ziet op de feitelijke vergoedingen van de intermediair in redelijkheid tot de feitelijke werkzaamheden van de intermediair. Deze vergoeding is afhankelijk van de contracten die zijn gesloten met de rijksoverheid, maar ook met de contracten van de individuele tolken en vertalers. Het staat de tolken en vertalers vrij om al dan niet een contract aan te gaan met de betreffende intermediair. Uiteraard kan commercieel vertrouwelijke informatie van inschrijvers of opdrachtnemers niet openbaar gemaakt worden.
Bent u ook op de hoogte van de voorlichtingscampagne van tolken en vertalers waarin zij advocaten wijzen op het kwaliteitsverschil tussen B2 en C1 tolken en waarin zij advocaten oproepen om B2 tolken te weigeren?
Ik ben bekend dat advocaten actief aangeschreven worden om tolken van het juiste niveau in te zetten. Dat zijn ook de instructies die de advocaten bij het gebruik van het contract meegegeven worden door de opdrachtgever en waarop actief monitoring en sturing gegeven wordt in het nieuwe stelsel, zoals omschreven bij de beantwoording van vraag 3.
Wat vindt u ervan dat deze beroepsgroep zelf de touwtjes in hand moeten nemen om te voorkomen dat zij als beroepsgroep worden uitgehold door ongeschikte tolken en vertalers?
Ik ben van mening dat met een eenduidige vertegenwoordiging van de verschillende kwaliteitsniveaus in de verschillende beroepsgroepen en het gezamenlijke onderlinge overleg het stelsel goed kan worden uitgedragen en verder worden doorontwikkeld. Ik hoop dat de beroepsgroepen mijn ministerie goed weten te vinden om met elkaar hierover in gesprek te gaan. Inmiddels heeft, mede daarom, ook een kennismakingsgesprek met een vertegenwoordiging van de nieuwe beroepsgroep, de Orde van Registertolken en -vertalers, plaatsgevonden.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, ondanks uw antwoord op vraag 3, er wel degelijk tolken en vertalers zijn die sinds 1 januari hogere tarieven hebben weten te ontvangen voor tolk- en vertaaldiensten? Hoe kunt u dat verklaren?
Ja, dit kan ik bevestigen. In een beperkt aantal gevallen is een hoger tarief bedongen dan in het Btis is vastgesteld. De besteller is ter goede trouw hiermee akkoord gegaan nadat tolken hem hadden overtuigd dat tarieven sinds 1 januari waren gewijzigd. In één ander geval is een hoger tarief betaald specifiek voor de desbetreffende aanvraag/bestelling in verband met schaarste in de benodigde taalcombinatie en operationele noodzaak. In deze casus heeft de Stuurgroep Tolken en Vertalers positief geadviseerd op het hogere tarief.
Kunt u vraag 5 opnieuw beantwoorden, met de notitie dat de vraag zich focust op de tolk- en vertalerlijsten van politie en justitie zelf?
In afwachting van de invoering van de contracten met marktpartijen beheert de politie voor de eigen planningsadministratie gegevens van tolken. Deze gegevens zijn dynamisch en kunnen al naargelang de actuele vraag naar tolken verschillen. Uitschrijven zoals bedoeld in vraag 5 is hierop niet van toepassing. Wel ben ik nagegaan of het voorkomt dat de politie geen gebruik meer maakt van tolken vanwege tarieven. Dat is niet het geval.
In het antwoord op vraag 9 geeft u aan dat reisbewegingen in het nieuwe stelsel zo efficiënt mogelijk in dienen te worden gepland, maar hoe kijkt u aan tegen het voorbeeld uit de vraag binnen het huidige stelsel?
Zonder op dit specifieke voorbeeld in te gaan, kan ik aangeven dat het nieuwe stelsel is ingevoerd omdat onder meer is vastgesteld dat er in de oude situatie sprake was van een inefficiënte inzet van tolken. Het nieuwe stelsel begint nu zichtbaar te worden met de aanbestedingen die thans worden uitgevoerd. Deze aanbestedingen worden tot eind 2022 gefaseerd uitgezet zodat het stelsel verder vorm krijgt. Uiteraard neemt dat niet weg dat niet uitgesloten kan worden dat ook in het nieuwe stelsel incidenteel inefficiënte reisbewegingen worden gemaakt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er ook voldoende gekwalificeerde tolken en vertalers van minder gangbare talen zijn?
Door middel van de monitoring wordt inzichtelijk gemaakt welke behoefte de overheid heeft en waar knelpunten zijn ten aanzien van gevraagde en beschikbare talencombinaties in het Rbtv. Met deze gegevens kan er gericht ingezet worden op het toetsen en/of opleidingen stimuleren met als doel om voor alle talencombinaties (naar rato van behoefte) voldoende registertolken te hebben en te houden.
Kunt u bevestigen dat er binnen de politie een bericht van de stuurgroep Tolk en Vertalers wordt verspreid waarin het «bestellers» wordt verboden om met tolken of vertalers te onderhandelen over de prijs, waarin nadrukkelijk wordt gewezen op de optie om tolken of vertalers die verder weg wonen in te zetten en waarin tevens wordt gewezen op het grote netwerk van tolken en vertalers dat de politie heeft?
Het bericht waarop u waarschijnlijk doelt, betreft een handelingskader dat de politie heeft opgesteld in afwachting van de aanbesteding van tolkdiensten op locatie die binnenkort wordt afgerond. Het document is opgesteld door de stuurgroep Tolken en Vertalers en verspreid onder de tolkenliaisons van alle eenheden, met het verzoek dit binnen de opsporingsketen kenbaar te maken. In dit handelingskader wordt onder andere het uitgangspunt verwoord dat het niet is toegestaan te onderhandelen over tarieven. Tevens wordt aangegeven dat de gegevens van tolken uit de planningsadministratie van de politie moeten worden aangewend om een tolk te vinden voor het huidige tarief. Indien dit niet lukt, wordt vermeld welke stappen moeten worden ondernomen om te zoeken naar een passende oplossing.
Wat vindt u van het document?
Ik ben van mening dat het opstellen van een handelingskader een geoorloofde manier is om ervoor zorg te dragen dat er binnen de organisatie een uniforme werkwijze gehanteerd wordt.
Misleidende praktijken van Multi-level marketing (MLM) bedrijven |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met de Radar-uitzending van 1 juli 2021 over Multi-level marketing (MLM)?1
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat mensen gouden bergen worden beloofd via Multi-level marketing, maar ondertussen veel geld verliezen door deze misleiding?
Multi-level marketing (MLM) is een vorm van marketing waarbij de koper van een product in veel gevallen het recht verwerft om zelf ook bepaalde producten te verkopen. Daarmee kan hij een bonus, een provisie of een percentage van de omzet ontvangen. Dit dient om de verkoop van de betreffende producten te bevorderen en is derhalve onderdeel van het verkoopsysteem.2 Voor zover MLM gebruikt wordt als methode om producten te verkopen, is dat toegestaan. Bedrijven die dergelijke verkoopmethoden hanteren, moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De regels over oneerlijke handelspraktijken zijn van toepassing als de koper een consument is en niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat kan het geval zijn wanneer hij de producten uitsluitend afneemt voor eigen gebruik. Het is bedrijven op grond van de regels betreffende oneerlijke handelspraktijken niet toegestaan om consumenten onduidelijke, onvolledige of misleidende informatie te geven over de belangrijkste kenmerken van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van deze regels.
Bent u bekend met studies dat mensen door MLM meer investeren dan dat zij er aan verdienen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek waar in de uitzending van Radar aan wordt gerefereerd.3 Dit onderzoek gaat onder andere in op de werkwijze van een aantal MLM-bedrijven en het belicht de werking van distributeursnetwerken.
Is er voldoende kennis bij Autoriteit Consument & Markt (ACM) om de misleidende praktijken van MLM aan te pakken? Welke maatregelen neemt de ACM op mensen voor te lichten of te waarschuwen tegen MLM? Hoe kan het zo zijn dat er op de ACM-website niets te vinden is over MLM?
Als de koper een consument is, gelden de regels van afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM ziet toe op de naleving hiervan. Via ACM ConsuWijzer informeert de ACM consumenten over hun rechten en over hoe zij misleidende verkoopmethoden (oneerlijke handelspraktijken) kunnen herkennen. Als een bedrijf een oneerlijke handelspraktijk pleegt, kunnen consumenten dit melden via ACM ConsuWijzer. Onder andere op basis van meldingen van consumenten kunnen de experts van ACM besluiten nader onderzoek te doen naar een bepaald bedrijf of naar een bepaalde branche. Als daar aanleiding toe is, kan de ACM handhavend optreden en een boete opleggen. De ACM merkt op dat er gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven worden ontvangen. Dit verklaart waarom er op de website van ACM ConsuWijzer geen berichten zijn geplaatst over MLM.
Hoe vaak heeft de ACM opgetreden tegen MLM-bedrijven? Staat het Amerikaanse bedrijf Valentus bijvoorbeeld al op het vizier van de ACM en is tegen dit bedrijf al opgetreden?
De ACM is onafhankelijk in haar toezicht en doet geen mededelingen over lopende of eventueel te starten onderzoeken. Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 4, ontvangt de ACM gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM-bedrijven. Er zijn geen handhavingsacties van de ACM tegen MLM-bedrijven te melden.
Bent u verder bekend dat producten die via MLM met onjuiste medische claims worden verkocht?2 Zijn deze MLM-praktijken inmiddels aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het gebruik van medische claims is verboden bij het verkopen en aanprijzen van levensmiddelen. Wanneer producten worden aangeboden, voorzien van onjuiste medische claims, dan kan de toezichthouder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), handhavend optreden. In juli 2020 heeft de NVWA bijvoorbeeld geconstateerd dat bepaalde claims rond de verkoop van oliën die een geneeskrachtige werking zouden hebben misleidend zijn en dus verboden waren. Als gevolg hiervan hebben verkopers van één de meest voorkomende oliemerken diverse protocollen en adviezen offline gehaald.4
Kunt u aangeven hoeveel mensen de dupe zijn geworden van de misleidende praktijken van Multi-level marketing? Hoeveel (financiële) schade hebben zij gemiddeld opgelopen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal gedupeerden, noch over de gemiddelde financiële schade. Wel geeft de ACM aan gemiddeld genomen zeer weinig meldingen over MLM(-bedrijven) te ontvangen.
Bent u ook mening dat er hier sprake is van een piramidespel, waarbij deelnemers worden misleid?
MLM is op zichzelf een toegestane verkoopmethode. Bij een piramidespel is het voordeel dat een deelnemer tracht te verwerven geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de bereidheid van latere deelnemers tot het doen van een inleg en het daadwerkelijk daartoe overgaan. Een piramidespel is in Nederland op grond van de Wet op de kansspelen verboden. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en beoordeelt of er in een specifiek geval sprake is van een piramidespel.5
Kunt u een overzicht geven hoe in andere Europese landen worden opgetreden tegen MLM?
Op grond van de Europese richtlijn oneerlijke handelspraktijken is misleiding van consumenten in de Europese Unie verboden.6 Hoewel MLM in Europa is toegestaan, is het aan de betreffende toezichthouders in andere lidstaten om op te treden tegen onrechtmatigheden. Zo legde de Italiaanse toezichthouder AGCM in 2010 de distributeurs van het «wondersap» Xango een boete op omdat deze verkoopmethode kenmerken vertoonde van een piramidespel.7
Bent u bereid om de Wet op Kansspelen aan te passen, door ook distribiteurs, en dus MLM, daarin op te nemen, zodat ook deze vorm van misleiding kan worden aangepakt?
Bedrijven die MLM als verkoopmethode hanteren moeten zich houden aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels in afdeling 3a van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek betreffende oneerlijke handelspraktijken. De ACM houdt toezicht op de naleving van de regels over oneerlijke handelspraktijken. Voor zover sprake is van oplichting, bedrog of bedreiging voorziet het Wetboek van strafrecht in passende verbodsbepalingen op basis waarvan vervolging kan worden ingesteld. Wanneer sprake is van een piramidespel – zoals bedoeld in de Wet op de kansspelen – is de Kansspelautoriteit bevoegd om op te treden. De huidige wetgeving biedt daarmee voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen misleidende vormen van MLM, ook als eventuele piramidespelen.8 In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om de Wet op de kansspelen aan te passen.
Ziet u ook overeenkomsten, vanwege het feit dat verkopers als schijnzelfstandige worden ingezet, tussen MLM en andere platformbedrijven? Hoe denkt u daarom over de gedachte om ook de Inspectie SZW bij MLM-bedrijven te laten handhaven?
Of er sprake is van (schijn)zelfstandigheid, hangt onder andere af van de vraag of sprake is van een arbeidsrelatie en of er gezag wordt uitgeoefend. Aangezien het MLM-model afwijkt van veel andere vormen van platformwerk, kan niet zonder meer worden aangenomen dat er bij MLM-bedrijven sprake is van een arbeidsrelatie en of er een risico bestaat op schijnzelfstandigheid. Bij concrete vermoedens van overtreding van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), kan een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW.9
Bent u, naast het aanpakken van deze misleidende MLM-bedrijven, ook van mening dat MLM-bedrijven transparanter moeten zijn in hun verdienmodel? Bent u daarom bereid om MLM-bedrijven te verplichten informatie te geven over de risico’s, hun omzet, aantal leden en de gemiddelde inkomsten per MLM?
Ondernemingen zijn verplicht financiële gegevens te openbaren in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen van verslaggeving die zien op het publiceren van een jaarrekening en jaarverslag. Personen of bedrijven die een contract sluiten met een MLM-bedrijf hebben een eigen verantwoordelijkheid om naar eventuele relevante informatie te vragen. Een verplichte toelichting op het verdienmodel, zoals bedoeld in de vraag, kan ertoe leiden dat MLM-bedrijven gedwongen worden concurrentiegevoelige informatie te openbaren. Voor consumenten geldt een aanvullende bescherming. Er is onder meer sprake van een misleidende handelspraktijk als onjuiste informatie wordt gegeven of essentiële informatie wordt weggelaten die de (gemiddelde) consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over de transactie te nemen.
Naast de verplichting voor bedrijven om de Europese en Nederlandse wetgeving na te leven, hebben diverse MLM-bedrijven die zijn aangesloten bij Seldia (The European Direct Selling Organisation) zich geconformeerd aan een gedragscode. De Europese Gedragscode voor Directe Verkoop stelt onder andere dat een bedrijf belangrijke informatie over het product tijdig en duidelijk moet vermelden.10 Dezelfde code bepaalt dat aangesloten bedrijven verwacht worden een Code Compliance-verantwoordelijke aan te stellen die hierop toeziet.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor aanvullende informatieverplichtingen.
De wateroverlast in Limburg |
|
Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Corinne Ellemeet (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Wat is uw eerste indruk van de huidige situatie in Zuid-Limburg? Zijn naar uw oordeel de betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s op dit moment voldoende in staat om deze calamiteiten adequaat het hoofd te bieden? Bent u het met de stelling eens dat de wateroverlast in Limburg dramatisch is en het noodzakelijk is dat de regering te hulp schiet? Bent u bereid om Zuid-Limburg uit te roepen tot rampgebied en alle mogelijke hulp en steun ter beschikking te stellen? Is de informatievoorziening en noodhulp aan getroffen bewoners naar uw gevoel op orde? Zo nee, wat kunt u hier verder in betekenen?
De impact van de wateroverlast in Limburg is enorm. Huizen, kelders, bedrijfspanden en winkels stonden onder water, auto’s en andere bezittingen raakten zwaar beschadigd. Mensen moesten halsoverkop het gebied verlaten, om vervolgens bij terugkeer geconfronteerd te worden met de enorme schade die het water heeft aangericht. Heel Nederland heeft de beelden gezien en leeft mee. De betrokken waterschappen en veiligheidsregio’s hebben met man en macht, samen met ondermeer hulpdiensten, Rijkswaterstaat en Defensie gewerkt, aan het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van de schade. Het kabinet heeft grote waardering voor een ieder die zich inzet.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag tevens naar de Kamerbrief van 16 juli jl. waarin het kabinet u geïnformeerd heeft over de situatie in Limburg.1 Hierin wordt ondermeer aangegeven dat het kabinet heeft besloten de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen, waar ik in de beantwoording van vraag 4 en 5 verder op in ga.
De communicatie loopt via diverse kanalen. De primaire communicatie en noodhulp richting bewoners ligt bij de betrokken veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord. Zij informeren onder andere via de websites www.vrzl.nl en www.vrln.nl. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met Rijkswaterstaat. De informatievoorziening vanuit Rijkswaterstaat geschiedt o.a. via de websites www.rijkswaterstaat.nl en www.waterinfo.rws.nl.
Welke dreigingen verwacht u de komende dagen met betrekking tot wateroverlast vanuit de rivieren, waaronder de Maas, mede gezien de ontwikkelingen in België?
De situatie en de piekafvoer, voor zowel de Maas en de Rijn, worden constant gemonitord. Prognoses worden gegeven door het Watermanagementcentrum Nederland van Rijkswaterstaat. Deze informatie wordt gedeeld met waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen.
Het hoogwater is inmiddels door Limburg heen gestroomd en stroomt af richting zee. Actuele informatie is te vinden op www.waterinfo.nl en www.rijkswaterstaat.nl. Door de langdurige hoge waterstand kunnen dijken verzadigd zijn, hiervoor worden ook de komende periode nog inspecties uitgevoerd door Rijkswaterstaat en de waterschappen.
Is er al een voorlopige inschatting mogelijk van de te verwachten schade aan, onder meer, de infrastructuur, (monumentale) woningen en gebouwen en het unieke Limburgse landschap?
De precieze omvang van het schadegebied wordt momenteel in kaart gebracht. Zodra hier meer duidelijkheid over is, maakt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. Zodra de Quick Scan gereed is, wordt deze door mijn collega van Justitie en Veiligheid met uw Kamer gedeeld.
Bent u bereid om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te stellen voor alle gedupeerden? Zo ja, op welke termijn kan deze inwerkingtreding geregeld worden? Kunnen alle gedupeerden hier aanspraak op maken, dus zowel particulier als zakelijk? Voor welke kosten kunnen gedupeerden een tegemoetkoming ontvangen en wat is de omvang van de tegemoetkoming? Wat is de omvang van het budget? Hoe worden betrokkenen hierover geïnformeerd?
Het kabinet heeft besloten om, gelet op de aard en de omvang van de ramp, de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toe te gaan passen. Op deze wijze wil het kabinet de getroffenen ondersteunen. De Wts maakt het mogelijk om gedupeerden een tegemoetkoming in de geleden materiële schade en gemaakte kosten toe te kennen. Om de Wts toe te kunnen passen wordt een ministeriële regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. Om een indicatie te geven van de soorten schade en kosten die, onder voorwaarden, voor een tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen, verwijs ik naar artikel 4 van de Wts. In dit artikel wordt onder meer gesproken van: schade aan de woning, woonwagen of woonschip, aan inboedel, aan openbare infrastructurele voorzieningen, schade aan vaste en vlottende activa, teeltplanschade en bedrijfsschade. Als kosten worden genoemd: opstartkosten, evacuatiekosten, en bereddings- en opruimingskosten. De kring van gedupeerden die in aanmerking komt voor vergoeding is breed: particulieren, ondernemers, overheden, kerken, stichtingen en verenigingen kunnen, weliswaar onder bepaalde voorwaarden, aanspraak maken op een tegemoetkoming.
Een belangrijke voorwaarde voor tegemoetkoming op grond van de Wts is dat de schade en kosten niet redelijkerwijs verzekerbaar, niet verhaalbaar en niet vermijdbaar zijn. Daarom wordt naast de Wts in beeld gebracht wat vergoed wordt door verzekeringen (in overleg met het Verbond van Verzekeraars) en op welke initiatieven en regelingen nog meer een beroep gedaan kan worden. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld de NOW-regeling en de ontvangen donaties op rekeningnummer 777 van het Nationaal Rampenfonds. De laatstgenoemde gelden zijn overigens bedoeld voor kleinschalige projecten die ertoe dienen dat de «samenleving weer op gang komt» en niet voor gedupeerden. Momenteel wordt ook verkend in hoeverre een aanvraag ingediend kan worden bij het EU Solidariteitsfonds.
Het is op voorhand niet mogelijk aan te geven hoeveel middelen nodig zullen zijn voor de tegemoetkomingen. Uw Kamer wordt zodra mogelijk geïnformeerd over een eventuele begrotingswijziging.
Zijn er nog andere mogelijkheden waar gedupeerden terecht kunnen met de geleden schade? Welke rol spelen verzekeringen in dit geheel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier staat u de lokale overheden bij en in hoeverre is dit voldoende?
Op nationaal niveau bieden het nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) ondersteuning aan de lokale overheden. Zij hebben bijvoorbeeld in het Landelijk Crisismanagementsysteem (LCMS) een landelijk beeld hoogwater geopend, om alle regionale beelden van de situatie bij elkaar te brengen tot een totaalbeeld van de effecten van het (te verwachten) hoogwater.
Daarnaast ondersteunt Rijkswaterstaat de veiligheidsregio’s, waterschappen, gemeenten en vele anderen. Bijvoorbeeld door het sturen van hoogwaterberichten aan waterschappen, gemeenten, provincies, veiligheidsregio’s en andere betrokkenen, die indien nodig actie kunnen ondernemen. Rijkswaterstaat neemt verder deel aan het Regionaal Operationeel Team en het Regionaal Beleidsteam zowel in de veiligheidsregio Limburg-Noord als in Zuid-Limburg.
Ook is op aanvraag bijstand verleend door Defensie en de Nationale Reddingsvloot en worden middelen als zandzakken ter beschikking gesteld. Vanuit het actiecentrum brandweer van het LOCC wordt bijstand aan en aflossing van de brandweer collega’s in de getroffen veiligheidsregio’s gecoördineerd. De evacuatie van het Viecurie ziekenhuis in Venlo is gecoördineerd door het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS).
De hoeveelheden regen die de afgelopen dagen in Zuid-Limburg viel is extreem, kunt u aangeven in hoeverre de voorspellingen zijn dat dit komende jaren vaker voor gaat komen?
Het KNMI geeft aan dat de hoeveelheid regen die in Zuid-Limburg is gevallen, meer dan 150mm in 48 uur, extreem is te noemen; het is tweemaal zoveel als normaal in de hele maand juli. In algemene zin is op termijn te verwachten:
Door de grotere jaar-op-jaar fluctuaties is niet specifiek aan te geven of de komende paar jaar deze hoeveelheden regen vaker zullen voorkomen. Door de verder doorstijgende temperatuur neemt op langere termijn de kans op dergelijke extremen wel verder toe. Tussen de perioden 1961–1990 en 1991–2020 is in Nederland het aantal dagen in de zomer met 20 mm neerslag of meer, met ruim 25% toegenomen. Later dit jaar verschijnt het KNMI-Klimaatsignaal2021, waarin onder andere een eerste analyse van de nieuwste inzichten in de toename van extreme zomerneerslag wordt gegeven.
Is de huidige aangelegde en nog aan te leggen buffercapaciteit afgestemd op de meest actuele meerjarenprognoses met betrekking tot waterafvoer? Zo nee, bent u bereid een aanvullend waterprogramma op te stellen en daar extra middelen voor vrij te maken?
Het regionale watersysteem inclusief waterbuffers behoort tot de verantwoordelijkheid van het waterschap. Het Waterschap Limburg geeft aan dat het watersysteem in Zuid-Limburg periodiek (elke 6 jaar) wordt getoetst aan actuele klimaatuitgangspunten. Als onderdelen niet voldoen worden maatregelen getroffen. Bij het ontwerp gaat men uit van het KNMI klimaatscenario 2050. De neerslag van de afgelopen dagen was veel hoger dan de gehanteerde provinciale normen. Het waterschap geeft aan dat de aanleg van extra buffercapaciteit in het Nationaal Landschap Zuid-Limburg erg moeilijk inpasbaar is en dat het meer inzetten op berging en vasthouden van water wenselijk is, bijvoorbeeld door infiltratie van neerslag in landbouw- en natuurgrond en in publieke en private ruimtes. Verder geeft het waterschap aan dat eigenaren van woningen en bedrijven aanvullende beschermingsmaatregelen dienen te treffen en dat de samenwerking met buurlanden verder versterkt moet worden. Het waterschap constateert ook dat wateroverlast, zoals deze zich heeft voorgedaan, nooit helemaal te voorkomen zal zijn.
In algemene zin stimuleert het rijk klimaatadaptatie via diverse maatregelen en met extra middelen. De partijen in Limburg kunnen hier ook gebruik van maken. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid sneller uitvoering te geven aan het bestaande waterprogramma om meer onnodige overlast te voorkomen?
Het voorkomen van onnodige wateroverlast in het gehele watersysteem vraagt een brede aanpak met verschillende verantwoordelijke partijen. Maatregelen vullen elkaar aan: in het heuvelland, de beken en de Maas.
Sinds de hoogwaters van 1993 en 1995 heeft het Rijk flink geïnvesteerd in maatregelen om hoge waterstanden in de Maas beter te kunnen opvangen (Maaswerken). Het resultaat hiervan was de afgelopen dagen zichtbaar, want mede door deze inzet is veel schade als gevolg van de recente extreme neerslag voorkomen. In het kader van het lopende hoogwaterbeschermingsprogramma worden de primaire waterkeringen langs de Maas momenteel aangepast aan de nieuwe veiligheidsnormen benoemd in de Waterwet 2017. Daarvoor staan nog diverse dijkversterkings- en rivierverruimingsmaatregelen op de planning. Met relevante partijen zal ik de komende periode bespreken wat de wateroverlastsituatie betekent voor de aanpak van de nog te nemen maatregelen.
Door steeds vaker voorkomende extremere hoog- en laagwaterstanden, mede als gevolg van klimaatverandering, worden de opgaven bij de grote rivieren groter. Naast waterveiligheid gaat het om bevaarbaarheid, waterkwaliteit, beschikbaarheid van drinkwater en ook om het wonen, werken en recreëren bij de rivieren. Daarom zijn Rijk en regio gestart met het programma Integraal Riviermanagement (IRM). De wateroverlastsituatie in de Maasvallei onderstreept het nut van dit programma en het houden van tempo voor het klimaatrobuust inrichten van onze rivieren. Een deel van de wateroverlast ontstond bij de monding van de beken in de Maas. Hieraan zal binnen IRM extra aandacht worden besteed bij het ontwikkelen van maatregelen.
Tevens heeft het kabinet de afgelopen jaren via verschillende sporen gestimuleerd dat Nederland versneld klimaatadaptief en waterrobuust wordt ingericht. In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie hebben alle werkregio’s stresstesten gedaan en zijn zij bezig met risicodialogen of hebben deze afgerond. Dit jaar zijn uitvoeringsagenda’s gereed voor klimaatadaptieve maatregelen. Ook is financiële ondersteuning gegeven aan pilots voor uitvoeringsprojecten op het gebied van klimaatadaptatie waaronder een project in Meerssen, om koploperprojecten te versnellen. Daarnaast kunnen gemeentes, provincies en waterschappen sinds 1 januari 2021 gebruik maken van de impulsregeling klimaatadaptatie. Via deze regeling kunnen ze een bijdrage van het Rijk krijgen voor klimaatadaptatiemaatregelen. Het bedrag kan gebruikt worden om adaptatiemaatregelen versneld uit te voeren, om al geplande ruimtelijke maatregelen uit te breiden met adaptatiemaatregelen, of om nieuwe adaptatiemaatregelen op te pakken. Hiervoor is nu in totaal 200 miljoen beschikbaar voor een periode van zeven jaar. Eén van de criteria waaraan een aanvraag moet voldoen is dat de maatregelen moeten bijdragen aan het verminderen van de kwetsbaarheid van gebieden voor wateroverlast, droogte of de gevolgen van overstromingen.
De noodzaak om ons aan te passen aan de klimaatverandering en de gevolgen daarvan zijn door het kabinet in de afgelopen tijd ook wereldwijd op de agenda gezet, via de instelling van de Global Commission on Adaptation en bijvoorbeeld tijdens de Climate Adaptation Summit van 25 januari jongstleden.
De inzet op maatregelen voor klimaatadaptatie en waterveiligheid blijft onverminderd nodig. Daarbij wil ik, samen met alle betrokken partijen, leren van de wateroverlastsituatie zoals die zich heeft voorgedaan in Limburg. Daarom ben ik voornemens om met betrokken partijen een beleidstafel in te richten naar voorbeeld van de beleidstafel droogte, waarbij de wateroverlastsituatie in Limburg wordt geëvalueerd en wordt bezien wat dit betekent voor het beleid. Onderdeel daarvan kan zijn om met inachtneming van ieders rol en verantwoordelijkheid samen met de regionale partners voor de Maasvallei te onderzoeken welke maatregelen nodig zijn voor het watersysteem in Limburg om voor de toekomst beter gesteld te staan voor deze extreme omstandigheden.
Tenslotte zijn de veiligheidsregio’s voornemens, zoals gebruikelijk na een ramp van deze omvang, de multidisciplinaire crisisbeheersing te laten evalueren.
In hoeverre hebben de bestaande buffers een dubbele functie, namelijk het vasthouden van water in droge en natte tijden? Indien de huidige buffers deze dubbelfunctie niet hebben bent u bereid om toekomstige buffers met zo’n dubbelfunctie aan te leggen?
Het Waterschap Limburg is hiervoor verantwoordelijk en geeft aan dat de buffers in eerste instantie aangelegd zijn met als doel het voorkomen van wateroverlast. Inmiddels wordt met behulp van de inzichten rondom klimaatadaptatie gekeken naar het breder inzetten van buffers. Te denken valt aan infiltratie ter plekke of het voorzien van water aan gebruikers ten tijde van droogte.
Is het kabinet bereid om meer klimaatmiddelen specifiek voor Zuid-Limburg vrij te maken vanwege de grotere kans op wateroverlast?
Door het veranderende klimaat krijgen we in Nederland vaker met extreem weer te maken. Clusterbuien kunnen overal voorkomen. Het is een belangrijke en grote opgave om de inrichting van het stedelijk en landelijk gebied en riviersystemen aan te passen aan het extremere weer en bijvoorbeeld meer ruimte aan water te geven. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen zoals woningbouw is het de opgave om de locatie meteen klimaatrobuust in te richten. Overheden, bedrijven, organisaties en inwoners hebben hier allemaal een rol bij en hiervoor zijn in de komende jaren ingrijpende keuzes en financiële middelen nodig. Gemeentes, waterschappen en provincies staan meestal aan de lat voor het nemen van ruimtelijke maatregelen. Het rijk ondersteunt het versneld nemen van maatregelen door de tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie.
Op welke andere manieren gaat u ervoor zorgen dat ook voor de lange termijn noodzakelijke (financiële) hulp en aandacht beschikbaar blijft voor herstel en preventie in Zuid-Limburg?
Met betrekking tot tegemoetkoming in de geleden schade en gemaakte kosten verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 en 5. Met betrekking tot preventie verwijs ik u naar de antwoorden op de voorgaande vragen.
Daarnaast hebben de psychosociale hulpverlening, gezondheid en mogelijke gezondheidsklachten de nadrukkelijke aandacht van de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg tijdens de nafase.
Wilt u, gezien de urgentie van de situatie in Limburg, deze vragen met grote spoed beantwoorden?
Ja.
Het missen van een huwelijksplechtigheid door coronamaatregelen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat David uit Amsterdam u een schrijven heeft doen toekomen aangaande zijn huwelijk met zijn Colombiaanse vriendin op 7 augustus aanstaande?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat mensen vanuit Colombia wel voor een begrafenis of een afstandsrelatie Nederland binnen kunnen komen, maar niet vanwege het voltrekken van een huwelijksplechtigheid van nota bene de eigen kinderen?
Ja. EU-burgers, vergunninghouders en hun gezinsleden vallen niet onder de reikwijdte van het EU-inreisverbod. Zij kunnen naar Nederland reizen.
Daarnaast geldt een aantal specifieke uitzonderingen op het EU-inreisverbod, zoals de lange afstandsrelatie, zakenreizigers en familiebezoek vanwege zwaarwegende aard. Bij deze laatstgenoemde categorie gaat het om reizen in uitzonderlijke gevallen zoals het bezoeken van een ernstig ziek familielid of het bijwonen van een begrafenis2. Het bijwonen van een huwelijk door (derdelander) ouders of een zwager valt niet onder de uitzonderingscategorieën op het inreisverbod.
Personen die volledig zijn gevaccineerd kunnen ook uitgezonderd worden op het EU-inreisverbod. Deze uitzondering geldt echter niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied vanwege de aanwezigheid van een zorgwekkende virusvariant, zoals Colombia3.
Heeft u de bereidheid om de regels meer uniform te maken? Zo ja, kunt u een toelichting geven hoe u dat gaat bewerkstelligen?
De Nederlandse overheid monitort voortdurend de uitvoering van het EU-inreisverbod en of bepaalde uitzonderingscategorieën passend zijn. Daarbij is het van belang zorgvuldig vorm te blijven geven aan diverse afwegingen.
Bent u bekend met het feit dat beide ouders van de Colombiaanse dame in kwestie negatief getest zijn en volledig gevaccineerd? Zo ja, heeft u de bereidheid om het verzoek van de bruidegom te honoreren om zijn aanstaande schoonouders toestemming te geven om de huwelijksplechtigheid op 7 augustus aanstaande bij te wonen? Heeft u voorts de bereidheid om ook voor de aanstaande zwager tot een oplossing te komen?
Zoals ook toegelicht onder vraag 2, geldt de uitzondering op het EU-inreisverbod voor volledig gevaccineerde personen niet voor landen die zijn aangewezen als zeer hoog risicogebied. Zodra Colombia niet meer zal zijn aangemerkt als zeer hoog risicogebied, zal voor Colombia eveneens gelden dat volledig gevaccineerde personen Nederland mogen inreizen.
Komt u, als liefhebber van huwelijksfeestjes, conform uitnodiging ook op de bruiloft?
Bij vragen 1 tot en met 4 is een volledige inhoudelijke beantwoording gegeven. Vraag 5 voegt daar geen inhoudelijke kwestie aan toe zodat verwezen wordt naar de eerdere beantwoording.
Besluiten die mede oorzaak zijn van het hoge aantal besmettingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u voor de maanden mei, juni en juli per week aangeven hoeveel FTE werkzaam waren in het bron- en contactonderzoek per regio, en op welke momenten besluiten zijn genomen om het bron- en contactonderzoek op te schalen, dan wel af te schalen?
Er is geen opdracht gegeven aan de GGD-en om BCO capaciteit af te schalen. Op 1 juni 2021 was de bezetting voor bron- en contactonderzoek als volgt: 3.744 bij de GGD'en en 4.100 landelijk. In de periode dat er een laag aantal positieve testen was zijn minder BCO-medewerkers ingeroosterd en zijn medewerkers aangemoedigd om verlof op te nemen of om vakantie te plannen, zodat zij uitgerust zouden zijn voor een mogelijke volgende golf in september. Daarnaast is verloop van medewerkers niet direct vervangen vanwege de zeer lage besmettingsdruk. Nu het aantal besmettingen sinds twee weken sterk oploopt zijn de GGD-en hard aan het opschalen.
Met welke omvang voor het Bron en contactonderzoek (BCO) wordt rekening gehouden voor de zomermaanden en het najaar? Hoeveel onderzoek kunnen zij uitvoeren? Hoeveel onvervulde vacatures zijn er op het moment?
Gegeven de stijging van het aantal besmettingen blijven de GGD'en werken met het doel dat 4.400 volledig BCO uitgevoerd kan worden. Wanneer het aantal besmettingen hoger wordt dan dit aantal, kiezen de GGD'en voor risicogestuurd BCO. Maandelijks wordt in een overleg tussen GGD GHOR Nederland en het Ministerie van VWS bepaald of deze capaciteit gehandhaafd moet blijven of dat deze op een lager niveau kan worden vastgesteld. De GGD'en streven naar een model waarin de capaciteit kan «meebewegen» met het aantal besmettingen.
Welke onderbouwing had u om af te wijken van het OMT-advies om een wachttijd te hanteren na vaccinatie alvorens toegang tot evenementen wordt verleend? Kunt u de onderliggende stukken aan de Kamer sturen, waarin bewust het verhogen van de vaccinatiegraad onder jongeren als argument wordt gehanteerd om direct na vaccinatie met het Janssen-vaccin toegang tot evenementen te verschaffen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb aangegeven heeft het kabinet zich tot dan toe op het standpunt gesteld dat een vaccinatiebewijs direct na voltooiing van de vaccinatie geaccepteerd kon worden. Aangegeven werd dat onder de op dat moment voorziene zeer gunstige epidemiologische omstandigheden, met een daling van het aantal besmettingen, een praktische afweging is gemaakt. Daarbij is ook in overweging genomen dat hierdoor wellicht mensen, vooral jongeren, gemotiveerd zouden kunnen worden een vaccinatie te nemen. Dit komt de bescherming op langere termijn ten goede. De uitgifte van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie is geregeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van een vaccinatie of een herstel, die op 11 juni jl. aan de TK is gestuurd (op 14 juni jl. een gerectificeerde versie) voor nahang en op 24 juni jl. is ingegaan. Inmiddels heb ik uw Kamer laten weten dat ik, gezien de veranderende epidemiologische situatie op dit moment, met een sterke toename van besmettingen juist onder jongeren, het standpunt om geen wachttijd te hanteren heb heroverwogen. Ik heb er voor gekozen om na afronding van vaccinaties vanaf 10 juli jl, voor alle type vaccins, de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te laten zijn.
Kunt u kwantificeren in welke mate deze «strategie» succesvol is geweest? In hoeverre is de vaccinatiebereidheid verhoogd, of zijn mensen hierdoor gemotiveerd om zich eerder te laten vaccineren? Hoe veel extra personen zijn dankzij deze strategie gevaccineerd die daar anders niet voor hadden gekozen?
In de afgelopen periode heb ik op alle mogelijke manieren getracht de vaccinatiebereidheid onder de bevolking op een positieve manier te stimuleren. Dat blijft ook komende maanden mijn inzet. Zo is een communicatiecampagne gevoerd, zijn mensen zo goed mogelijk geïnformeerd en is het vaccineren zelf zo laagdrempelig mogelijk georganiseerd. In hoeverre mensen zich door deze specifieke maatregel gemotiveerd voelden om zich eerder te laten vaccineren of tot hoeveel extra vaccinatieafspraken dit heeft geleid, valt niet te zeggen. Dit is niet onderzocht en ik verwacht dat dit ook vrijwel niet te achterhalen zal zijn.
Kunt u toelichten wanneer is besloten tot een geldigheidsduur van 40 uur voor toegangstesten, welke adviezen daarover zijn ingewonnen, hoe die adviezen zijn geapprecieerd en welke argumenten de doorslag hebben gegeven om een termijn van 40 uur te hanteren, in plaats van bijvoorbeeld 24 uur? Kunt u hierbij specifiek ingaan op welke (wetenschappelijke) inzichten u had om af te wijken van het advies van het OMT hierover?
Het OMT heeft in eerdere adviezen aangegeven dat de uitslag van antigeentesten een geldigheid van maximaal 48 uur heeft en dat toegang die verleend wordt door middel een test nooit zonder risico is. Later adviseert het OMT vast te houden aan een kortere geldigheidsduur van 24 uur. In mijn brief aan uw Kamer van 11 mei 2021 heb ik aangegeven het kabinet vasthoudt aan een geldigheid van 40 uur (48 uur minus de gemiddelde duur van een evenement) mede ingegeven door de uitvoerbaarheid. Overigens is een geldigheidsduur van 40 uur in overeenstemming met EU raadconclusies omtrent het digital covid certificate. Een kortere geldigheidsduur leverde een te grote druk op de testoperatie hetgeen afgezet is tegen de extra risicomitigatie van een kortere geldigheidsduur. Tevens is de geldigheidsduur van 40 uur voor een testbewijs opgenomen bij ministeriële regeling onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Deze regeling is op 28 mei nagehangen bij het parlement en op 5 juni in werking getreden. Nu echter de druk op de testcapaciteit door de vrijdag jl. aangekondigde maatregelen kleiner is geworden, is die ruimte gebruikt om de geldigheidsduur terug te brengen tot 24 uur. Deze maatregel geldt tot 13 augustus. Dit zal ook onderdeel uitmaken van de algehele evaluatie van de toepassing van het corona toegangsbewijs.
Deelt u de analyse dat een kortere termijn van 24 uur en een langere wachttijd na vaccinatie een dempend effect op het reproductiegetal zouden hebben? Zo nee, waarom niet, en kunt u dat onderbouwen? Kunt u, al dan niet in samenspraak met het OMT, een inschatting geven van de gevolgen voor het aantal besmettingen en het reproductiegetal van deze twee besluiten?
Het is voor te stellen dat een termijn van 24 uur en een langere wachttijd van 14 dagen na vaccinatie een dempend effect heeft op het reproductiegetal. Dit is echter van veel meer factoren afhankelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Minister-President dat «nadere informatie» heeft geleid tot het inzicht dat nieuwe maatregelen nodig zijn, op welke nadere informatie doelt u precies, wanneer is die tot u gekomen, op welke wijze is die door u besproken en wanneer heeft u besloten daarop te acteren?
Eind juni stonden alle indicatoren op groen om versoepelingen door te voeren. De signaalwaarden voor het risiconiveau 1 «waakzaam» werden eind juni bereikt. Helaas is het aantal besmettingen in de afgelopen tijd exponentieel toegenomen. Terugkijkend hebben we helaas moeten constateren dat we te snel hebben versoepeld. Een aantal mogelijke risico’s die we hebben gewogen zijn (veel) zwaarder opgetreden dan verwacht. Ten eerste is de naleving van de 1,5 meter sterker teruggelopen dan we hadden verwacht, waardoor er meer besmettingen zijn opgetreden. Ten tweede is gebleken dat bij activiteiten in de horeca met toegangsbewijzen grote clusters van besmettingen zijn ontstaan. We gaan dat goed analyseren. Ten derde is de deltavariant relatief besmettelijker dan de alfavariant. We hebben deze signalen in de loop van vorige week ontvangen, daarom hebben we het OMT ook om een spoedadvies gevraagd. Uiteindelijk hebben we op vrijdag 9 juli besloten om deze maatregelen per zaterdag 10 juli in te voeren.
Kunt u aangeven wanneer u de eerste signalen ontving dat de delta-variant voor een stijging van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk zorgde? Hoe reageerden u en uw ambtenaren en eventuele andere betrokken adviseurs daarop? Kunt u de ambtelijke duiding bij deze ontwikkelingen aan de Kamer toesturen? Kunt u eveneens aan de Kamer sturen hoe het Britse besluit om versoepelingen uit te stellen werd geapprecieerd?
Onder andere op 10 juni en 17 juni 2021 riep het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeen om te adviseren over de situatie rondom de COVID-19-pandemie. Het OMT wordt standaard geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de kiemsurveillance van de verschillende varianten door het RIVM in samenwerking met laboratoria in Nederland. Hierbij was het duidelijk dat de delta-variant in toenemende mate werd aangetroffen in kiemsurveillance. Uw kamer is hiervan op de hoogte gesteld in de stand van zakenbrief van 18 juni. Dit beeld geeft aan dat de nieuwe «Indiase» delta-variant relatief besmettelijker dan de «Britse» alfa-variant.
Datzelfde patroon werd in het VK gezien, maar in veel sterkere mate, in geen van de andere Europese lidstaten verspreidde de deltavariant zich zo snel als in het Verenigd Koninkrijk.
De reactie van het kabinet was, zoals toegelicht in de stand van zakenbrief, dat het belangrijk is om de ontwikkelingen middels kiemsurveillance te blijven monitoren. De verwachting was dat er op de korte termijn (vakantieperiode) een toename van de circulatie en mogelijk introductie van variantvirussen te verwachten was, vanwege import uit vakantiebestemmingen. Het OMT heeft een advies gemaakt om besmetting door zg. feestvakantiegangers te beperken, door het adviseren van testen bij thuiskomst. Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Na overleg in de interdepartementale gremia werden deze punten en het belang hiervan nader afgestemd.
We houden de ontwikkelingen in andere landen goed in de gaten, en veel landen worstelden de afgelopen periode met hetzelfde dilemma. Dalende besmettingen, een stijgende vaccinatiegraad en de behoefte aan meer vrijheid moeten afgewogen worden tegen de risico’s.
Kunt u, voor zover u op onderdelen bent afgeweken van adviezen van het OMT – zoals bijvoorbeeld de wachttijd na vaccinatie of de sluitingstijden van de horeca – de onderliggende stukken aan de Kamer doen toekomen waarin de besluitvorming wordt voorbereid?
In de stand van zakenbrief van 8 december jl1. heeft het kabinet aangegeven de presentaties die voorliggen in de informele overleggen over de coronacrisis in het Catshuis openbaar te maken. De stukken worden op de website van rijksoverheid2 gedeeld voor zover daar geen zwaarwegende belangen3 in de weg staan. Ten aanzien van besluitvorming die op 6 en 9 juli jl. heeft geen voorbereidend Catshuisoverleg plaatsgevonden. In het kader van de transparantie en continuïteit heeft het kabinet reeds op die data besloten om de documenten die ter ondersteuning van besluitvorming van 9 juli 2021 zijn opgesteld openbaar te maken. Die stukken zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl4.
Welke bijdrage aan het tegengaan van de virusverspreiding levert het bron- en contactonderzoek momenteel? Hoe veel besmettingsketens weet het BCO te doorbreken? Hoe groot is de bijdrage van het BCO in vergelijking tot andere maatregelen?
Het BCO draagt bij aan de bestrijding van de epidemie, bescherming kwetsbaren en verzamelen surveillancedata om zicht te houden op het virus en de mutaties van het virus. Eerder is berekend welke bijdrage BCO kan leveren aan het verkleinen van de reproductieratio, maar die bijdrage is erg afhankelijk van de omstandigheden en de mogelijkheden en kan pas achteraf berekend worden. Elke test en elk contactonderzoek draagt bij aan het onderbreken van de besmettingsketen. Het BCO heeft hierdoor een grote bijdrage aan het tegengaan van virusverspreiding en is hierdoor net zo belangrijk in vergelijking met andere maatregelen. Het OMT heeft in het 116/117e advies aangegeven dat bronisolatie (thuisblijven bij klachten, BCO, isolatie van zieken en in quarantaine gaan van contacten) een effect van 10–15% heeft op de verlaging van de R.
Deelt u de analyse dat met lage besmettingscijfers het BCO een cruciale rol kan spelen om lokale brandhaarden uit te trappen, zonder dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de verspreiding van het virus te remmen? Zo nee waarom niet?
Het BCO kan inderdaad een belangrijk rol spelen bij het vinden van brandhaarden.
Bij welke aantallen besmettingen wordt het onmogelijk voor GGD’en om het BCO goed uit te voeren? Wanneer werd of wordt dat moment bereikt?
Volledig BCO kan worden uitgevoerd tot en met 4.400 besmettingen per dag.
5.600 volledig BCO zonder monitoringsgesprekken (fase 1b)
Bent u van mening dat het zinvol zou zijn om middels BCO te voorkomen dat varianten verspreiden, als die besmettelijker zijn, een hogere ziektelast kennen, tot meer sterfte leiden en/of mogelijk ongevoelig zijn voor vaccins?
Zie antwoord bij vraag 14
Welke mogelijkheden ziet u voor het BCO om in de toekomst gericht besmettingen met gevaarlijkere varianten op te sporen, om daarmee te voorkomen dat nieuwe varianten hun intrede doen in Nederland?
Na het afnemen van een testmonster bij de GGD worden deze geanalyseerd en wordt de geteste persoon geïnformeerd over de uitslag. Op een deel van de PCR-testmonsters vindt kiemsurveillance plaats, waarin bepaald wordt met welke variant van het virus de geteste persoon besmet is geweest. Het BCO wacht niet op de uitslag van de kiemsurveillance, omdat snelheid geboden is met het oog op het doorbreken van de keten van besmettingen. Daarmee is het BCO geen geschikt instrument om gericht besmettingen met gevaarlijke varianten op te sporen. Uiteraard is BCO zoals gezegd een geschikt middel om verspreiding van het besmettingen überhaupt en dus ook van nieuwe varianten te verminderen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Kuiken (Kamerstuknummer 25 295, nr. 1283) en een Intra Action Review uit te voeren om lessen te trekken uit het gevoerde coronabeleid in den brede, om goed voorbereid het najaar tegemoet te gaan? Zo nee, waarom weigert u uitvoering te geven aan dit verzoek van een meerderheid van de Kamer?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 18 mei heb gemeld, zijn er in mei 2021 in Nederland twee Intra Action Reviews uitgevoerd op de respons-pijler «Points of Entry», namelijk havens en luchthavens, waarbij alle schakels van de responsketen betrokken waren. Op dit moment lopen meerdere evaluaties over de aanpak van de Coronacrisis, onder meer door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Zoals ik 12 juli aan de Eerste Kamer meldde, zal ik in mijn voortgangsbrief in september ingaan op de afgeronde, lopende en te verwachten evaluaties binnen VWS. In overleg met het RIVM is het voorstel om de eerste uitkomsten van de lopende evaluaties (bijvoorbeeld het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid) af te wachten, en aan de hand van diens bevindingen eventueel een volgende Intra Action Review uit te voeren.
Kunt u aangeven hoe hoog de dagelijkse capaciteit om mensen met klachten te testen door de GGD was in de maanden mei, juni en juli? Is hier er enig moment afgeschaald danwel opgeschakeld en op welk moment (of momenten) was dit?
De GGD'en hadden in de afgelopen maanden capaciteit beschikbaar om 100.000 testen per dag uit te voeren. De actuele vraag naar testen bij de GGD'en bedraagt tussen de 50.000 en 70.000 per dag (inclusief het testen van uitgaande reizigers), de capaciteit bedraagt 95.000 testen per dag, snelle opschaling is mogelijk tot 105.000/110.000 per dag.
Kunt u aangeven hoeveel testcapaciteit er de komende maanden bij de GGD dagelijks beschikbaar is voor het testen van mensen met klachten?
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Minister van Justitie en Veiligheid die voor de camera’s van het televisieprogramma Humberto zong over mondkapjes die bij het vuil konden? Bent u van mening dat zijn optreden behulpzaam is bij het behouden van draagvlak en urgentie om de pandemie het hoofd te bieden?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels publiekelijk aangegeven dit specifieke optreden als onhandig te kwalificeren. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Verdachte chauffeur dodelijk ongeval Waalhaven reed eerder motoragent en fietsster aan’. |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachte chauffeur dodelijk ongeval Waalhaven reed eerder motoragent en fietsster aan»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte chauffeur eerder betrokken was bij het aanrijden van een motoragent in 2015?
Is deze zaak destijds door de officier van justitie aan de strafrechter voorgelegd? Zo ja, was er sprake van een misdrijf?
Viel het door de verdachte vertoonde rijgedrag onder de in 2020 in de Wegenverkeerswet beschreven roekeloosheid?
Is de verdachte voor deze aanrijding veroordeeld? Zo ja, wat was de strafmaat? Is de verdachte een rijontzegging gegeven?
Is er door de rechter beoordeeld of er sprake was van opzet bij het aanrijden van de motoragent, zoals door het slachtoffer is beweerd?
Klopt het dat de verdachte chauffeur vorig jaar nog een ongeluk veroorzaakte, waarbij een 79-jarige vrouw om het leven kwam?
Is deze zaak destijds door de officier van justitie aan de strafrechter voorgelegd? Was hier sprake van een misdrijf?
Is de verdachte voor deze aanrijding veroordeeld? Zo ja, wat was de strafmaat?
Is de verdachte als recidivist aangemerkt, waarbij het in de tweede zaak mee weegt dat hij al eerder een ernstig ongeluk heeft veroorzaakt?
Was er in een van de drie gevallen sprake van drank- en/of drugsgebruik door de verdachte?
Indien er in het meest recente geval sprake was van het opzettelijk aanrijden van het slachtoffer, valt dat dan nog onder artikel 6 van de Wegenverkeerswet?
Aangezien er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, kan ik over deze kwestie in het bijzonder geen nadere mededelingen doen.
In het algemeen geldt dat bij een vermoeden van opzettelijk aanrijden, doodslag of moord ten laste kan worden gelegd. Indien opzet niet bewezen kan worden, zou artikel 6 WVW een mogelijkheid kunnen zijn. In een dergelijk geval is het van belang te bewijzen of de verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval. Wat er ten laste gelegd zou kunnen worden, hangt echter af van de specifieke omstandigheden van het geval en het is aan het OM om dit te bepalen. Recidive speelt een rol bij de afdoeningsbeslissing door de officier van justitie.
Weegt het bij een eventuele vervolging mee dat de verdachte al tweemaal eerder een ongeluk heeft veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe vaak heeft er in de afgelopen tien jaar een ongeval plaatsgevonden, waar een motoragent bij betrokken was? Is er een bepaalde trend te zien in het aantal ongevallen?
Het is niet mogelijk uit de politiesystemen cijfers te genereren van het aantal ongevallen waarbij een motoragent betrokken is. Overigens zou zo’n getal op zichzelf niet te interpreteren zijn. Zulke ongevallen moeten worden afgezet tegen de taakstelling, het aantal voertuigkilometers en in relatie tot de inzet (bijvoorbeeld wel of niet rijden met optische en geluidssignalen).
Is de verkeersveiligheid van motoragenten voldoende geborgd?
Politiemotorrijders krijgen een specialistische rijopleiding die door de Politieacademie wordt verzorgd. Deze is intensief, gedegen en optimaal gericht op de verkeersveiligheid van zowel de politiemotorrijder als het overige wegverkeer. Daarnaast volgt elke motorijder periodiek een rijvaardigheidstraining van de Politieacademie waarin zijn vaardigheden worden getoetst en bijgeschaafd. De motorkleding van de politiemotorrijder komt in nauwe samenspraak met de motorrijders zelf tot stand. Zo wordt voorzien in optimale persoonlijke bescherming van de motorrijder en zichtbaarheid bij de uitvoering van zijn taken.
Wordt de werkwijze van/voor motoragenten regelmatig geëvalueerd? Indien dit niet het geval is, of de laatste evaluatie al een lange tijd geleden is, is er door dit ongeval de noodzaak ontstaan dit op korte termijn te doen om zo een verkeersveilige deelname aan het verkeer te versterken? Zo niet, waarom niet?
De werkwijze van motoragenten wordt doorlopend geëvalueerd. Binnen het eigen team gebeurt dit nagenoeg altijd na gecoördineerde en/of bijzondere inzetten en in het algemeen binnen de lijnverantwoordelijkheid en de professionele collegiale feedback binnen het eigen team. Daarnaast vindt periodiek een rijvaardigheidstraining van de Politieacademie plaats (zie ook het antwoord bij vraag 15). Elk ongeval zal op zichzelf worden onderzocht en eventuele daaruit voortkomende leerpunten worden waar nodig landelijk breed gedeeld. In dit specifieke geval wordt onderzoek gedaan door een externe commissie waarbij ook de voorgeschiedenis wordt meegenomen5. Verder is er binnen het team aandacht voor de mogelijke schadelijke mentale gevolgen bij andere collega’s.
Helaas hebben motoragenten, ondanks de specialistische opleidingen, evaluaties en rijvaardigheid ook te maken met externe factoren, zoals onvoorspelbaar of gevaarlijk rijgedrag van derden en is dan kwetsbaarder dan een agent in de auto. Hoewel politiemotorrijders ook op dat aspect opgeleid en getraind worden komt het helaas voor dat motoragenten het slachtoffer worden van gevaarlijk rijgedrag van andere deelnemers op de weg. Zoals ik in mijn brief6 van 19 juli jl. aan uw Kamer heb gemeld, staat agressie richting agenten en andere hulpverleners hoog op de agenda in mijn gesprekken met de Korpschef. Tijdens mijn bezoek met de korpschef aan de eenheid Rotterdam op 14 juli jl. is er uitvoerig gesproken over de risico’s van het werk en de agressie die agenten daar soms bij tegenkomen. De korpschef en ik nemen dat zeer serieus en zetten ons in voor een veilig werkklimaat.
Het bericht dat het financieel steunen van IS niet wordt bestraft |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de rechtbank Limburg vandaag Laarbi A. heeft vrijgesproken van het financieren van terrorisme en van deelname aan een terroristische organisatie?1
Ik ben op de hoogte van de uitspraak van de rechtbank Limburg.
Bent u ervan op de hoogte dat Laarbi A.met zijn Stichting Babycare terrorisme heeft gefinancierd en dat hij heeft deelgenomen aan IS of Jabhat al-Nusra? Zo nee, waarom niet?
Laarbi A. werd onder meer ervan verdacht dat hij samen met zijn Stichting Babycare terrorisme heeft gefinancierd.
De twee verdachten in deze zaak zijn door de rechtbank Limburg vrijgesproken van het financieren van terrorisme en van deelname aan een terroristische organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft via een persbericht medegedeeld hoger beroep te zullen instellen tegen deze uitspraak van de rechtbank Limburg.2
Deelt u de mening dat het op deze wijze steunen van IS iemand medeplichtig maakt aan alle vreselijke gruweldaden die IS heeft gepleegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals u weet, ga ik niet in op specifieke gevallen. In zijn algemeenheid is er sprake van terrorismefinanciering als er sprake is van handelingen die tot doel hebben terroristische activiteiten direct dan wel indirect mogelijk te maken.
Terrorismefinanciering is evenwel breder dan financiële steun alleen. Het gaat om alle vormen van bijstand aan terroristische groeperingen of individuele personen met terroristisch oogmerk. Daarbij is niet de herkomst van het geld (of de op geld waardeerbare voorwerpen of middelen) relevant, maar het doel waarvoor het wordt gebruikt en door wie het wordt gebruikt.
Kunt u uitleggen waarom een Nederlandse rechter vindt dat het uitdelen van luiers en babymelk in een gebied, dat wordt gecontroleerd door IS of Jabhat al-Nusra, mogelijk moet zijn en waarom de aard van de uitgedeelde hulpgoederen wordt beschouwd als humanitaire hulp en niet als het financieren van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank Limburg heeft geoordeeld dat in deze zaak de verdachten moeten worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen, staan in het vonnis. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een rechterlijke uitspraak toe te lichten.
Deelt u de mening dat deze uitspraak van deze D66-rechters te schandalig voor woorden is en bent u bereid deze rechters bij de Hoge Raad aan te dragen voor ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te geven over een uitspraak van een rechtbank. Het Openbaar Ministerie kan – als zij het niet eens is met de inhoud van een rechterlijke uitspraak – daartegen hoger beroep (en eventueel daarna cassatie) instellen. Er volgt dan een nieuwe behandeling van de zaak. Het is aan rechters in hoger beroep om een juridisch oordeel te vellen over de uitspraak van de rechtbank.
De inhoud van een rechterlijke uitspraak is geen reden voor ontslag van een rechter en zou dat nooit mogen zijn. In Nederland kennen we een onafhankelijke rechterlijke macht; dat betekent onder meer dat rechters niet worden gekozen en dat rechters niet kunnen worden ontslagen als de inhoud van hun uitspraak partijen of anderen onwelgevallig is. Daaraan zal ik niet tornen. Ik ben dan ook niet bereid om de wet te wijzigen.
Bent u bereid de wet te wijzigen zodat rechters in de toekomst makkelijker kunnen worden ontslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een systeem van gekozen strafrechters in te voeren omdat dit zal leiden tot een rechtvaardigere samenleving en meer veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie’ |
|
Jeanet van der Laan (D66), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie»?1
Ja.
Hoe kan het dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode te komen die duidelijk maakt wat goede geestelijke zorg is voor LHBTI-personen, is mislukt?
Het is mijn inziens te vroeg om van een mislukking te spreken. In afstemming met de Minister van VWS heb ik vorig jaar het Humanistisch Verbond aangezocht om samen met de geloofskoepels tot een gedragscode te komen. Het CIO en het CMO hebben aangegeven hier niet aan mee te willen werken. Het Humanistisch Verbond heeft mij verzocht om de regie weer naar mij toe te trekken, wat ik ook zal doen.
Wat is uw reactie op het feit dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode is mislukt? En wat is uw reactie op het feit dat er dus onvoldoende steun is onder religieuze koepels om af te spreken dat er voor conversietherapie geen plaats is bij deze geestelijke koepels?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Ik acht het te vroeg om te kunnen concluderen dat religieuze koepels niet willen afspreken dat er bij die koepels geen plaats is voor homoconversie praktijken.
Waarop baseerde u de veronderstelling dat partijen hebben aangegeven, het belang van een dergelijke code te onderschrijven en zich in te willen zetten voor het expliciteren van een breed gedragen norm, aangegeven in de beleidsreactie op het rapport «Voor de Verandering»?2 Wat is er in de tussentijd veranderd?
Die veronderstelling baseerde ik op het gegeven dat in het onderzoek «Voor de verandering» bevestigd wordt dat de meeste gelovigen positief tegenover lhbti-ers staan en afwijzend tegenover pogingen om iemand seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen. Dit is onveranderd.
Op welke manier heeft u zich de afgelopen tijd ingezet om het onderwerp onder de aandacht te brengen van de verschillende koepelorganisaties van geloofsgemeenschappen? Waarom heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd?
Om een beter begrip te krijgen van de gedragscode en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, heb ik mij eerder deze maand door het Humanistisch Verbond, dat als opdrachtnemer fungeerde om samen met de geloofskoepels tot een dergelijk document te komen, laten informeren. Mede naar aanleiding van dat gesprek overleg ik deze maand nog met het CIO. Op ambtelijk niveau is in de afgelopen maanden op verschillende momenten met het Humanistisch Verbond en het CIO over dit onderwerp contact onderhouden.
Op welke manier gaat u alsnog religieuze gemeenschappen aansporen om zich uit te spreken tegen conversietherapieën van LHBTI-personen?
Mijn intentie is om geloofskoepels ervan te overtuigen dat een door de geloofsgemeenschappen onderschreven gedragscode kan bijdragen aan het verder uitbannen van homoconversie praktijken.
Deelt u de constatering van het Humanistisch Verbond dat door het uitblijven van een gedragscode, enkel een wettelijk verbod op conversietherapie een fundamenteel signaal kan afgeven dat daarvoor in Nederland geen plek is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin de rechten van LHBTI-personen en grondrechten centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek «Voor de verandering»3. Om die reden zal het kabinet een brede, maar gerichte verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. In deze verkenning wordt eveneens de optie voor enige vorm van een wettelijk verbod meegenomen. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop homoconversiepraktijken het meest succesvol kunnen worden voorkomen en tegengegaan.
Het overlijden van een 28-jarige vrouw door het dodelijke poeder van de Coöperatie Laatste Wil |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het afschuwelijke bericht dat een 28-jarige vrouw, die jarenlang kampte met suïcidale gedachten, in september 2020 is overleden na het innemen van een dodelijk poeder dat door de Coöperatie Laatste Wil wordt aanbevolen?1
Ja, ik heb daarvan kennisgenomen.
Bent u het ermee eens dat de Coöperatie Laatste Wil levensgevaarlijk bezig is en het kabinetsbeleid om suïcides tegen te gaan ondermijnt? Geeft deze berichtgeving u aanleiding tot het definitief verbieden van de activiteiten van de Coöperatie Laatste Wil?
Van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) heb ik vernomen dat naar aanleiding van het overlijden van de 28-jarige vrouw een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. Over dit strafrechtelijk onderzoek kan ik in het belang van het onderzoek geen verdere mededelingen doen.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 30 april jl. heb aangegeven kan het OM de rechtbank op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek verzoeken een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, verboden te verklaren en te ontbinden. Hierbij past het OM wel terughoudendheid, gelet op de grondwettelijk verankerde rechten van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering.
Deelt u de vrees van onder andere 113 Zelfmoordpreventie dat het laagdrempelig aanbieden van informatie over zelfmoordmethoden door de Coöperatie Laatste Wil de drempel tot zelfdoding voor jonge mensen met psychische of psychiatrische problemen verlaagt?
Ik vind het onwenselijk dat middel X in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional deze fatale stap kunnen zetten. Zeker voor mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden is dit onwenselijk.
Het is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect hebben. Om deze reden heeft het kabinet in 2018 maatregelen getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, te reguleren. De inzet van deze maatregelen is gericht op het opwerpen van een drempel voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.
Echter, alleen drempels opwerpen, voorkómt niet dat mensen worstelen met suïcidale gedachten. Dit kabinet zet daarom stevig in op suïcidepreventie.
De inzet van dit kabinet is om het aantal suïcides terug te dringen, want elke suïcide is een persoonlijk drama met grote impact op de nabestaanden, naasten en de eventueel betrokken (zorg)professionals. Het is daarom van groot belang dat we met elkaar (blijven) werken aan suïcidepreventie. Sinds 2014 bestaat de landelijke agenda suïcidepreventie, met doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren, met als doel om samen met partners binnen en buiten de zorg te werken aan minder suïcidepogingen en suïcides.
Hoe vaak is er op basis van de cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) sprake geweest van overlijden ten gevolge van inname van het «zelfdodingspoeder» dat de Coöperatie Laatste Wil aanbeveelt? Kunt u deze cijfers aanleveren van 2017-heden en categoriseren op leeftijd?
Het NVIC heeft mij geadviseerd beperkte informatie te publiceren om te voorkomen dat dergelijke cijfers bijvoorbeeld inzage in de effectiviteit van het zelfdodingspoeder geven. Ik neem dit advies serieus en om die reden kan ik u niet de volledige informatie geven.
Het NVIC registreert het aantal zelfmoordpogingen met chemische stoffen per leeftijdscategorie. Hiervan is niet bekend hoeveel mensen per leeftijdscategorie overlijden. Ik kan dus niet volledig antwoord geven op deze vraag.
Cijfers van het NVIC schetsen het beeld dat het aantal zelfmoordpogingen door inname van chemische stoffen zelden voorkomt bij jongeren. In de periode januari 2014 t/m juni 2021 zijn onder jongeren tot en met 19 jaar vijf gevallen bekend bij het NVIC.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de toxicoloog van het NVIC: «Er zitten veel gevallen bij van mensen die het spul in een opwelling lijken te hebben genomen. Zeker niet alleen 60-plussers, maar ook dertigers, twintigers en zelfs enkele tieners.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een update geven van de maatregelen die in 2018 zijn genomen om de beschikbaarheid en het gebruik van bepaalde chemische stoffen voor suïcide tegen te gaan?2
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3
De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Deelnemers van de code beschouwen het nog steeds als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen.
Wat kunt u melden over het strafrechtelijk onderzoek dat het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels is gestart naar de dood van deze 28-jarige vrouw? Heeft dit onderzoek ook betrekking op de vraag of de Coöperatie Laatste Wil de wet heeft overtreden, aangezien hulp bij zelfdoding, of het verschaffen van middelen daartoe, strafbaar is? Hoe vaak is er inmiddels aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil?
Er is aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kan ik echter in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Eerder gaf u aan dat vervolging van de Coöperatie Laatste Wil niet mogelijk was, omdat, «(...) voor zover bekend, niet is voldaan aan de bijkomende voorwaarde dat sprake moet zijn van een geslaagde zelfdoding».3 Is met het verhaal van deze 28-jarige vrouw wel voldaan aan deze voorwaarde?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 is er een onderzoek gestart, zodat ik deze vraag niet kan beantwoorden zonder vooruit te lopen op de resultaten daarvan.
Bent u bereid om opnieuw te onderzoeken of het verschaffen van informatie over dergelijke stoffen aan particulieren met het doel om suïcide mogelijk te maken strafbaar kan worden gesteld?
Eenieder die opzettelijk een ander behulpzaam is bij zelfdoding of hem de middelen daartoe verschaft, is, indien de zelfdoding volgt, strafbaar op grond van artikel 294, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van de jurisprudentie wordt aangenomen dat daarvoor meer nodig is dan het verschaffen van algemene informatie. Als de informatie het karakter krijgt van een instructie en is gericht op een concrete handeling of vaardigheid om zelfdoding te vergemakkelijken is bijvoorbeeld wel sprake van een strafbare vorm van hulp bij zelfdoding.5 Of er sprake is van hulp bij zelfdoding in de zin van artikel 294, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Kunt u de brief delen die het OM eerder naar de Coöperatie Laatste Wil stuurde, waarin het OM de waarschuwing gaf dat de coöperatie zich met de handleiding in een grensgebied bevindt?4
De bedoelde brief is door de Coöperatie Laatste Wil op haar website geplaatst en te vinden via de link in de voetnoot.7
Het bericht dat criminelen een slaatje proberen te slaan uit de oververhitte woningmarkt |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Internetcriminelen profiteren van woningnood, politie waarschuwt voor nepverhuursites»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het grote aantal aangiften over nepverhuursites die zijn binnengekomen bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting en bij het klachtenloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt?
Het is natuurlijk zorgelijk dat mensen de huidige krapte op de woningmarkt misbruiken en zichzelf daarbij financieel verrijken ten koste van anderen. Het is daarom heel goed dat het Landelijk Meldpunt Internetoplichting van de politie, de Fraudehelpdesk en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) ieder vanuit hun eigen rol optreden tegen deze problematiek en, waar relevant, ook de samenwerking zoeken om verder slachtofferschap te voorkomen. Het is daarbij goed om een onderscheid te maken tussen oplichting/fraude enerzijds en misleiding anderzijds. Van fraude is sprake als er wordt voldaan aan art. 326 van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat beschreven dat er sprake moet zijn van een wederrechtelijk voordeel, dat er enige vorm van imitatie en/of een samenweefsel van listige kunstgrepen is gebruikt. Het niet nakomen van een overeenkomst of alleen het achterlaten van informatie valt niet hieronder. Mocht er sprake zijn van (een verdenking van) fraude, dan kan de politie een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Er is sprake van misleiding indien een aanbieder valse of onvolledige informatie verstrekt over de belangrijkste kenmerken van zijn product of dienst. Ook is sprake van misleiding als een aanbieder informatie verstrekt die weliswaar strikt genomen juist is, maar die door een consument gemakkelijk verkeerd kan worden begrepen, bijvoorbeeld omdat de informatie onduidelijk, onbegrijpelijk of dubbelzinnig is. De ACM ziet toe op de naleving van regels over misleiding. Alle handelaren dienen zich aan de regels over misleiding van de ACM te houden, ook websites waar huurwoningen worden aangeboden. Als huurwoningwebsites zich niet aan de regels houden, kan de ACM handhavend optreden.
Sinds november 2016 zijn er 150 aangiften voor kamer- en woningverhuurfraude binnen gekomen bij de politie. De politie ziet geen toename in het aantal aangiftes van oplichting door websites met niet-bestaande woningen. De afgelopen jaren is het aantal aangiftes redelijk stabiel. Wel moet men er rekening mee houden dat het afgelopen jaar in het teken stond van thuiswerken en thuis studeren. De kans bestaat dat daardoor minder studenten op kamers zijn gegaan en daarmee ook in mindere mate is gezocht naar kamers, wat de kans op oplichting verkleint. Ook het aantal woningoverdrachten was vorig jaar laag2. De politie blijft actief het aantal aangiften monitoren.
De Fraudehelpdesk biedt fraudeslachtoffers een helpende hand door hen te adviseren en naar de juiste instantie te verwijzen. De Fraudehelpdesk probeert slachtofferschap te voorkomen door burgers en bedrijven bewust te maken van fraude-risico’s en praktische tips te geven over hoe zij die risico’s kunnen beperken. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer- en woonverhuurfraude neemt af sinds 2019 (zie onderstaande tabel).
2019
2020
2021 tot 1 juni
Meldingen
383
271
101
Slachtoffers
146
101
33
Schadebedrag
234.105,–
185.930,–
57.135,–
ACM Consuwijzer heeft in de periode 2018 tot aan maart 2020 meer dan 300 meldingen ontvangen over huurwoningwebsites. De ACM heeft naar aanleiding van de ontvangen signalen recentelijk aangekondigd onderzoek te doen naar misleiding door huurwoningwebsites3. Dit onderzoek richt zich op abonnementen die aan consumenten worden aangeboden, waarbij de consument toegang krijgt tot informatie over het woningaanbod van derden, zoals verhuurmakelaars. Uit de signalen blijkt dat consumenten na het afsluiten van het abonnement niet in contact komen met de verhuurmakelaar, of dat de woning niet beschikbaar is of niet bestaat. Het betreffende onderzoek loopt nog. Wanneer de ACM tijdens een onderzoek of naar aanleiding van signalen vermoedens heeft van fraude of oplichting zal zij hierover contact zoeken met het Landelijke Meldpunt Internetoplichting, omdat de ACM niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen fraude.
Deelt u de zorgen van de politie dat dit slechts het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid bij online woonoplichting te verhogen?
Het is zorgelijk dat oplichters misbruik maken van woningzoekenden door inschrijvingsgelden te vragen voor websites met niet-bestaande woningen. Of dit het topje van de ijsberg is, kan ik op basis van de beschikbare gegevens niet vaststellen. Om meer inzicht te krijgen in de daadwerkelijke aantallen is het van belang dat slachtoffers zich melden bij de politie, de Fraudehelpdesk of de ACM. Om de aangiftebereidheid te vergroten wordt vaak online aangifte ingezet, omdat dit de drempel tot aangifte verlaagt. Het is al mogelijk om online aangifte te doen van online aankoop- en verkoopfraude waar ook oplichting door middel van nepverhuurwebsites onder valt. Andere manieren om aangiftebereidheid te vergroten voor kamer- en woonverhuurfraude is de bewustwording bij het publiek te vergroten, door naast de waarschuwingen, ook erop te wijzen dat het maken van een melding en aangifte doen van groot belang is. In de gerichte social media campagnes van scholieren.com en het Centrum van Criminaliteitspreventie en Veiligheid, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, wordt hier aandacht aan besteed. Zie antwoord 4 & 7 voor de verdere toelichting over deze gerichte social media campagne.
Herinnert u zich de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 dat oplichting via neppe verhuursites toeneemt?2Zo ja, welke maatregelen zijn er destijds genomen om deze vorm van woonfraude aan te pakken? Bent u van mening dat deze maatregelen het beoogde effect hebben gehad?
Ik herinner me de waarschuwing van de Fraudehelpdesk en de Woonbond uit 2019 nog goed. Mijn departement heeft hier direct op ingespeeld door opdracht te geven aan het CCV en het platform scholieren.com om een social mediacampagne uit te rollen op o.a. het druk bezochte social media account eindexamens. Dit was een gerichte preventieactie op de doelgroep eindexamen scholieren, die na de zomer startte met studeren in een nieuw stad en op zoek ging naar een kamer.
Ook de politie heeft via het social media account vraaghetdepolitie.nl jongeren gewaarschuwd voor kamerverhuurfraude. Deze gerichte social media campagne is afgelopen maand herhaald met het oog op de introductieweken van de universiteiten en hogescholen.
Het effect van deze preventieactiviteiten en interventies is lastig vast te stellen, omdat niet gemeten kan worden hoeveel oplichtingen hiermee voorkomen worden. Het aantal meldingen bij de Fraudehelpdesk voor kamer-/woningverhuurfraude neemt de afgelopen twee jaar wel af. Echter stond 2020 in het licht van thuiswerken en thuis studeren, waardoor de verwachting is dat minder studenten gezocht hebben naar een studentenkamer.
Deelt u de opvatting dat meer maatregelen tegen online woonoplichting noodzakelijk zijn? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om malafide verhuursites en de online oplichters achter deze websites harder aan te pakken?
Ik acht het niet noodzakelijk op dit moment om meer maatregelen te nemen tegen kamer- en woonverhuurfraude in strafrechtelijke zin. Er worden al verscheidene maatregelen genomen om kamer- en woningverhuurfraude tegen te gaan, zowel op het gebied van preventie als opsporing. Er wordt ingezet op het geven van voorlichting aan de mensen over de risico’s bij het zoeken naar een woning op het internet. Daarnaast zet de politie zich in op het uit de lucht halen van deze malafide websites. In 2021 heeft de politie voor drie websites actief een notice and take down doen uitgaan naar de hostingproviders. Deze website zijn dus uit de lucht gehaald. De overige elf websites die bekend zijn bij de politie waren slechts kort actief en online. Daarvoor was het niet nodig om een notice and take down uit te laten gaan. Naast het uit de lucht halen van deze websites is van belang dat de verhuurplatformen de maatregelen aanscherpen om oplichting en misleiding te voorkomen. Zoals eerder aangegeven heeft de ACM hier ook een onderzoek naar ingesteld.
Heeft u inzicht in het totaal aantal meldingen van oplichting via neppe verhuursites? Zo ja, is er sprake van een toename ten opzichte van voorgaande jaren? Zo nee, hoe bent u van plan beter inzicht te krijgen in het aantal oplichtingen via nepverhuursites?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg van de politie en de ACM dat voornamelijk studenten die deze zomer op zoek gaan naar woonruimte het slachtoffer zullen worden van deze oplichtingspraktijken? Zo ja, hoe bent u van plan deze specifieke doelgroep te waarschuwen voor online woonoplichting en misleiding? Vraag 8 Kunt u de uitkomsten van het onderzoek dat op dit moment door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wordt gedaan naar online woonoplichting de Kamer doen toekomen zodra deze beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Het bericht dat Amsterdam een tekort aan rechters en officieren van justitie heeft |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Parool «Tekort aan rechters, officieren en geld: rechtspraak in Amsterdam dreigt te verzuipen» en wat is daarop uw reactie?1
Het artikel in het Parool »Tekort aan rechters, officieren en geld: rechtspraak in Amsterdam dreigt te verzuipen» van 30 juni is mij bekend. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op de onderstaande vragen.
Hoe kan het dat het Openbaar Ministerie en de rechtbank met geld- en personeelstekorten te maken hebben? Wat zijn hier volgens u de achtergronden van, hoe zijn deze tekorten ontstaan?
De rechterscapaciteit is in voorgaande jaren niet op de gewenste sterkte geweest, onder andere door een groot personeelsverloop in combinatie met krapte op de arbeidsmarkt. De uitbraak van het Coronavirus heeft deze problematiek verder versterkt. In de afgelopen periode is een substantieel aantal nieuwe rechters geworven, zodat de meeste gerechten verwachten in de komende jaren door vacaturevervulling weer op sterkte kunnen zijn. Verder wil de rechtspraak door middel van gerechtsoverstijgende personeelsplanning inzicht krijgen in de meerjarige behoefte aan en de inzet van personeel.
Net als de rechtspraak wordt het OM geconfronteerd met een zeer krappe arbeidsmarkt en is er een tekort aan (ervaren) officieren van justitie en advocaten-generaal. De meeste parketten kunnen vacatures voor deze functies niet of maar moeizaam opvullen. De vacatures ontstaan door natuurlijk verloop, maar ook door intensiveringen op thema’s als ondermijning. Gezien de krapte in de bezetting van rechterlijke ambtenaren, maar ook om te garanderen dat het OM in de toekomst de kerntaak kan blijven vervullen is een intern wervings- en opleidingstraject ingericht. Inmiddels zijn meerdere lichtingen – van jonge tot zeer ervaren – juristen gestart bij het OM die worden opgeleid tot officier van justitie of assistent-OvJ.
In het onderzoek naar continuïteit van de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak dat op 30 april 2021 aan de Eerste Kamer is aangeboden en in afschrift aan de Tweede Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 279, nr. 649)2 wordt onder andere de financiële situatie van de rechtspraak en het Openbaar Ministerie beschreven. Het rapport laat zien dat er in de periode 2010–2020 sprake is geweest van fluctuaties (bezuinigingen en investeringen) en wisselend beleid ten aanzien van de beschikbaar gestelde financiële middelen en dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in de bekostigingssystematiek bij het OM en de rechtspraak. In het rapport wordt geconstateerd dat de bezuinigingen in deze periode doorgaans voortvloeiden uit generieke taakstellingen en dat de investeringen juist voor specifieke doelen werden toegekend. Het onderzoek maakt inzichtelijk met welke taakstellingen de rechtspraak en het OM tussen 2010 en 2019 zijn geconfronteerd en welke intensiveringen hebben geleid tot extra middelen. De uitbraak van het coronavirus en de maatregelen die daartoe getroffen moesten worden hebben voor de jaren 2020 en 2021 extra kosten met zich meegebracht. Weliswaar is het aantal strafzaken dat het OM en de rechtspraak behandelen in de afgelopen jaren afgenomen, maar er zijn indicaties dat de gemiddelde ernst en complexiteit zijn toegenomen. Daarnaast is sprake van andere ontwikkelingen, zoals de versterking van de positie van het slachtoffer, die hebben geleid tot een toename van de behandeltijd en van de kosten.
Hoe is de situatie in andere arrondissementen?
De situatie zoals hierboven omschreven geldt voor alle arrondissementen. Weliswaar hebben de rechtbank Amsterdam en het arrondissementsparket Amsterdam te maken met specifieke, lokale omstandigheden. Echter alle rechtbanken en parketten hebben in de een of andere vorm te maken met de hierboven beschreven situatie.
Hoe worden het OM en de rechtspraak gecompenseerd voor de toenemende zaakzwaarte?
Het budget voor de rechtspraak en het OM wordt door het ministerie verstrekt aan de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal. Financiering vindt deels plaats via outputfinanciering (prijs x volume), en deels via lumpsum bekostiging van onder andere basisvoorzieningen. De prijzen voor de outputfinanciering van de rechtspraak worden elke drie jaar met de Raad voor de rechtspraak opnieuw vastgesteld en de prijzen van het OM worden jaarlijks met het College van procureurs-generaal opnieuw vastgesteld. Daarbij kan de complexiteit en zwaarte van zaken medebepalend zijn voor de hoogte van de prijzen. Het volume wordt jaarlijks herijkt, mede op basis van prognosemodellen. Na verstrekking van de middelen aan Raad en College bepalen deze organisaties vervolgens de verdeling van het budget over de individuele gerechten en parketten, waarbij zij rekening kunnen houden met de specifieke problematiek en behoefte van deze gerechten en parketten. Het ministerie speelt daar geen rol in.
In de bekostigingssystemen voor de rechtspraak en het OM wordt rekening gehouden met verschillen in complexiteit per type strafzaak. Zo worden bij het OM 5 typen strafzaken onderscheiden; de kostprijs varieert per type strafzaak. Wijziging van zaakzwaarte blijkt moeilijk te meten, omdat de complexiteit van een strafzaak door vele factoren wordt bepaald (o.a. tijdbelasting, inherente complexiteit van zaken, het aantal adviserende organisaties, de opstelling van procespartijen). Het OM is onlangs gestart met een onderzoek naar de actuele kostprijs per type strafzaak. Het onderzoek zal naar verwachting eind 2021 klaar zijn. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek wordt door het ministerie en het OM bezien of er aanleiding is de gehanteerde tarieven voor het OM aan te passen. Bij de rechtspraak start binnenkort een tijdsbestedingsonderzoek en wordt nagegaan of de financiering in megazaken met het oog op de toename van complexe zaken, met meerdere verdachten, door drugsgerelateerde en ondermijnende criminaliteit nog voldoet. De resultaten van dit onderzoek zullen worden meegenomen in de te starten prijsonderhandelingen met de rechtspraak.
Hoe kan van rechtbanken worden verwacht dat zij veelbelovende experimenten zoals buurtrechtspraak initiëren en daar aan bijdragen terwijl daar onvoldoende financiering tegenover staat?
Voor dergelijke experimenten is in 2021 en 2022 jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar. Hieruit worden kosten betaald die de gerechten maken voor de voorbereidingen, de uitvoering en de evaluatie van de experimenten. Hieronder valt ook de compensatie voor de inzet van personeel voor de experimenten. Zo ontvangt bijvoorbeeld het experiment «de Buurtrechter» in Vensterpolder vanuit het beschikbare budget een bijdrage in de kosten waardoor het experiment kan plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat de rechtbank in Amsterdam de broodnodige digitalisering eigenlijk niet kan betalen?
Het gaat in het geval van de rechtbank Amsterdam om digitalisering van de zittingzalen, mede ingegeven door de maatregelen die zijn genomen als gevolg van het coronavirus waarbij het uitgangspunt is dat zittingen digitaal of hybride plaatsvinden. Voor zover de kosten corona gerelateerd zijn wordt de rechtbank Amsterdam hiervoor nog gecompenseerd. Voor zover deze kosten voor digitalisering verband houden met de nieuwe huisvestingssituatie is dit een aangelegenheid tussen Raad voor de rechtspraak en de rechtbank Amsterdam.
Bent u bereid te kijken naar korte termijn oplossingen, in de vorm van extra financiering, voor de problemen in Amsterdam en mogelijk andere regio’s waar dit in deze ernstige mate speelt?
In de brief van 30 juni 2021 (Kamerstuk 29 279, nr. 663)3 is uw Kamer geïnformeerd over de analyses van organisaties in de strafrechtketen, waaronder de rechtspraak en het OM, over wat – inhoudelijk en in financiële zin – nodig is om te komen tot een versterking van de strafrechtketen.
Versterking van de politie op het gebied van de aanpak van ondermijnende georganiseerde criminaliteit, en de keteneffecten daarvan bij het OM en de rechtspraak, zijn onderdeel van deze investeringsbehoefte. Uitgangspunt hierbij is dat het huidige demissionaire kabinet niet vooruit loopt op besluitvorming over mogelijke investeringen door een volgend kabinet.
Het bericht dat de politie zich zorgen maakt over de toename van zelfgemaakte bommen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Zorgen bij politie om sterke toename van zelfgemaakte bommen»?1
Ja dit is bekend.
Komt u met aanvullende maatregelen om het aantal zelfgemaakte bommen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaar is al een aantal aanvullende maatregelen genomen om te zorgen dat bepaalde grondstoffen, die gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken, moeilijker verkrijgbaar zijn. Eén van deze maatregelen is de aanscherping op 1 februari van dit jaar van de EU verordening Precursoren voor Explosieven2 die het bezit, de handel en het gebruik van precursoren voor explosieven reguleert voor particulieren en het bedrijfsleven. Op 6 juli jl. is uw Kamer nog bij brief3 door mij geïnformeerd over een onderzoek van het WODC naar deze wetgeving en daarin staan ook enkele aandachtspunten vermeld waar komende tijd extra op zal worden geïnvesteerd.
Andere genomen maatregelen die het aantal zelfgemaakte bommen zal moeten verminderen hebben betrekking op knalvuurwerk (zie vraag 5) en bepaalde drugsprecursoren, aangezien deze ook als (bouwsteen) voor zelfgemaakte explosieven gebruikt kunnen worden.
Is het mogelijk om bouwstenen van zelfgemaakte bommen op eenzelfde manier te verbieden zoals illegale precursoren verboden zijn in de nieuwe wetten over ondermijning?
Al geruime tijd is het mogelijk om dergelijke bouwstenen voor zelfgemaakte explosieven, zogenaamde precursoren voor explosieven, te verbieden. De wetgeving hierop is door de EU verplicht gesteld in 2016 en begin dit jaar is de door de EU aangescherpte nieuwe wet ingegaan (zie vraag 2). Hierdoor is het moeilijker geworden voor particulieren en professionele gebruikers om precursoren voor explosieven aan te schaffen, te bezitten en te verhandelen. Eén van de aanscherpingen is de uitbreiding van de lijst van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, met extra stoffen en nieuwe toegestane percentages. Ook is het voor professionele gebruikers die stoffen niet voor bedrijfsmatige doeleinden nodig hebben, niet meer mogelijk om de stoffen zonder vergunning te kopen. Een compleet overzicht van de aanscherpingen is terug te vinden op de website van de National Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Een andere bouwsteen voor zelfgemaakte explosieven kan knalvuurwerk zijn. Het gebruik en bezit van knalvuurwerk is al verboden voor consumenten door de regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk.(RACT) en de Wet Milieu Gevaarlijke Stoffen.
Voortdurend wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en daarbinnen de NCTV, samen met de ketenpartners zoals de Politie en de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) gemonitord of bestaande wetgeving en maatregelen afdoende zijn.
Heeft de politie genoeg capaciteit om actief te zoeken naar bestandsdelen voor het maken van bommen?
Wanneer het gaat om strafrechtelijke opsporing en handhaving, is de politie samen met het Openbaar Ministerie bevoegd. In algemene zin is de vraag naar politiecapaciteit per definitie groter dan de beschikbaarheid. In het halfjaarbericht van 4 juni jl.4 heb ik aangegeven wat de politie doet om de capaciteit van medewerkers belast met onder meer incidentafhandeling weer op volle sterkte te krijgen. In de tussentijd nemen de eenheden waar passend en mogelijk capaciteitsbevorderende maatregelen. Activiteiten met een ernstige gevaarzetting zoals het mogelijk produceren van explosieven krijgen prioriteit. De politie zal in geval van acuut gevaar zorgvuldig optreden.
Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet precursoren voor explosieven in 2016, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijk voor het toezicht op – en handhaving van – de regels rondom verkoop van en handel in precursoren voor explosieven. Mede naar aanleiding van de invoering van de vernieuwde EU verordening op 1 februari van dit jaar, zijn de gemaakte afspraken over de uitvoering van de taken ter hand genomen tussen JenV (NCTV) en de ILT. Deze zullen binnenkort worden bestendigd in een convenant. Daarbij wordt ook gekeken of de bestaande afspraken over de benodigde capaciteit voor toezicht en handhaving nog voldoende zijn.
Vindt u dat we genoeg doen om illegaal vuurwerk op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, komt u met aanvullende maatregelen?
De politie zet ook komend jaar met het Openbaar Ministerie en andere betrokken partijen nog intensiever in op het thema vuurwerk via een projectmatige aanpak van illegaal vuurwerk, inclusief opsporing op sociale media en steekproefsgewijze handhaving langs de grens. Bovendien wordt meer dan voorheen informatie gestuurd onderzoek gedaan. De politie gebruikt verschillende opsporingsmiddelen in de strijd tegen illegale vuurwerkhandelaren, ook op versleutelde berichtenservices zoals Telegram en (andere) sociale media. De politie doet geen uitspraken over de daarbij gebruikte werkwijzen. Als duidelijk is wie de dader is, treden politie en justitie op. Het daarbij aangetroffen vuurwerk wordt in beslag genomen. Dit heeft als effect dat in 2020 meer illegaal vuurwerk in beslag is genomen (ruim 120 duizend kilo in 2020 t.o.v. ruim 60 duizend kilo in 2019) dan in voorgaande jaren. Tot slot is de richtlijn voor strafvordering vorig jaar strenger geworden voor bepaalde typen (zwaar) knalvuurwerk) en wordt er naast strafrechtelijke handhaving verder geïntensiveerd op samenwerking met het bestuur, zodat ook bestuurlijke maatregelen steeds vaker genomen kunnen worden.
Onrecht in de jeugdbeschermingsketen en een verborgen gehouden onderzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. |
|
Michiel van Nispen , Peter Kwint |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over Vincent en zijn strijd tegen onrecht in het systeem van de jeugdbeschermingsketen?1
Ja.
Kunt u verduidelijken waaruit nou precies blijkt dat de problemen in de jeugdhulp, en die ook in de verkenning van Reinout Woittiez naar voren zijn gekomen: «de volle aandacht van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en VWS en de gemeenten [hebben]», zoals een woordvoerder van uw departement zei? Welke concrete acties zijn ondernomen en wanneer nadat de heer Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd?
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties, zoals de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning 'Incident of Patroon?' is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de instelling. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale Ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich onverminderd in voor het verder verbeteren en professionaliseren van het feitenonderzoek. In 2017 is al gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een Actieplan Verbetering Feitenonderzoek, dat in 2018 in uitvoering is genomen door de RvdK, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, en Jeugdzorg Nederland, namens de Gecertificeerde Instellingen. Daarnaast hebben de knelpunten in de jeugdzorg ook in brede zin onze volle aandacht. Ik verwijs hiervoor onder andere naar het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, naar de programma’s Scheiden zonder Schade en Geweld hoort nergens thuis en naar het recent aan uw Kamer toegezonden toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Voor de concrete acties en de stand van zaken daarop verwijs ik naar de voortgangsbrief Jeugd waarin uw Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de stand van zaken van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, waaronder het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Woittiez, die aangeeft «weinig enthousiasme» te bespeuren op uw departement om deze problematiek aan te pakken?
Ik herken dit niet. Zoals hiervoor aangegeven, lopen er veel acties om verbeteringen in de jeugdzorg door te voeren.
Deelt u de mening van de heer Woittiez, dat het er op lijkt dat het Ministerie van VWS weliswaar aan de slag is gegaan met de jeugdzorg, maar daarbij niet genoeg oog heeft gehad voor de praktische en juridische bezwaren? Zo ja, hoe wilt u deze balans gaan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. In de intensieve samenwerking met het Ministerie van VWS komen alle aspecten van de jeugdzorg aan de orde, ook de praktische en juridische aspecten.
Waarom is het onderzoek van de heer Woittiez nooit met de Kamer gedeeld? Wat heeft het de betrokkene, i.c. Vincent, concreet opgeleverd dat in zijn zaak onrecht is aangetoond? Welke inspanningen zijn geleverd om dit te herstellen?
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. Er is dus ook niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt in deze individuele zaak. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.
Klopt het dat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek eind 2021 afloopt en dat dit plan al liep voordat Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd? Wat hebben de bevindingen van Woittiez precies bijgedragen aan het actieplan? Kunt u uiteenzetten wat dit actieplan precies teweeg heeft gebracht in de jeugdbeschermingsketen; met andere woorden: wat zijn de resultaten van dit actieplan tot op heden?
Ja, het klopt dat het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek al in voorbereiding was voordat de verkenning was afgerond. De conclusie van de verkenning was ook dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Daardoor is geen aanleiding gezien aanvullende acties te nemen. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Klopt het dat de ambtelijke top van het Ministerie van VWS al zeker sinds april 2017 op de hoogte was van deze casus en dat VWS zelf ook onderzoeksvragen had opgesteld, maar deze nooit heeft laten beantwoorden? Wat waren deze onderzoeksvragen en waarom zijn ze nooit beantwoord?2
VWS was op de hoogte van de casus. Naar aanleiding van de klachtenprocedure tegen de toenmalige Inspecteur jeugdzorg heeft begin 2017 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is afgesproken om een informeel gesprek te voeren met ambtenaren van het ministerie. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Dit gesprek betrof een informeel gesprek waarin verschillende vraagstukken aan de orde zijn geweest. Er zijn volgens de ons beschikbare informatie geen afspraken gemaakt over een nader onderzoek.
Heeft de Inspectie J&V in de zaak van Vincent, waarin rechterlijke uitspraken genegeerd werden, een rol gehad? Zo ja, wat was haar oordeel over de werkwijze van de betrokken instanties in deze zaak?
De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt regelmatig signalen van verontruste burgers die negatieve ervaringen hebben met uitvoeringsorganisaties die onder het ministerie van JenV vallen. Bij meldingen maakt de Inspectie een inschatting van de problematiek (in hoeverre er sprake is van een structureel probleem) en wordt bekeken of er voor de melder andere manieren zijn om het probleem onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld via een klachtenprocedure. Daarbij wordt soms, afhankelijk van de aard van het onderwerp, informatie ingewonnen bij de organisatie waarover wordt geklaagd. Mede omwille van de privacy - met name van het betreffende kind en diens omgeving - kan ik helaas niet verder ingaan op eventuele betrokkenheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid in deze specifieke casus.
Hoe kan volgens u worden gewaarborgd dat dossiers een zo objectief en objectiveerbaar mogelijk beeld geven van de betrokken jeugdige en het systeem om die jeugdige heen?
Het uitvoeren van goed feitenonderzoek is een opgave voor alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen. Al deze organisaties werken met kaders/richtlijnen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de dossiervorming verkregen informatie een zo objectief mogelijk beeld geeft. Indien ouders en/of kinderen zich niet in het feitenonderzoek kunnen vinden, kunnen zij hierover een klacht indienen.
Wat kan een burger doen als instellingen rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen? Zijn op dit moment voldoende waarborgen in het systeem waarop een burger kan terugvallen als een instantie niet meewerkt aan een rechterlijke beslissing? Zo ja, werken die in de praktijk ook als zodanig? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De organisaties in de jeugdbeschermingsketen moeten een rechterlijke uitspraak uitvoeren. Ze kunnen hier niet naar eigen inzicht van afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het kind voorop te stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd zijn.
Hoe dient volgens u te worden omgegaan met onterechte meldingen van kindermishandeling, met name met betrekking tot vernietiging van de gegevens die met deze onterechte meldingen samenhangen? Gebeurt dat op dit moment ook?
Slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld geven regelmatig aan: was er maar iemand geweest die had gezien hoe het écht met mij ging. Daarom is het belangrijk dat iedereen die rondloopt met zorgen over kindermishandeling of huiselijk geweld, in het belang van de veiligheid, contact kan opnemen met het meldpunt Veilig Thuis. Zorgen kunnen achteraf onterecht blijken te zijn, maar dat maakt de melding op voorhand niet onterecht. Als een betrokkene een melding – of de uitkomst van het onderzoek – onterecht vindt kan deze hierover in gesprek gaan met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft een onafhankelijke klachtenprocedure. Als informatie achteraf onjuist blijkt, kan de betrokkene verzoeken om aanpassing of vernietiging van het dossier. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen.
Een verzoek om vernietiging moet Veilig Thuis in ieder geval honoreren als door de uitkomst van het onderzoek van Veilig Thuis de inhoud van de melding wordt weerlegd. Dit staat beschreven in het handelingsprotocol van Veilig Thuis. In het contact dat Veilig Thuis met de betrokkenen heeft over de uitkomsten van het onderzoek, wijst Veilig Thuis op het recht om te verzoeken om vernietiging van de gegevens indien het onderzoek de inhoud van de melding in het geheel niet heeft bevestigd. In de praktijk komt dit ook voor.
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te laten doen naar mogelijke weeffouten in het stelsel van jeugdbescherming, om zo zaken als die van Vincent in de toekomst te kunnen voorkomen?
De knelpunten in de jeugdbeschermingsketen zijn reeds onderwerp van onderzoek en analyse. Ten aanzien van het feitenonderzoek geldt dat door de betrokken instellingen wordt onderkend dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor is ook het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Het bericht ‘Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het bestaan bevestigen van het rapport «Incident of patroon?», dat in 2018 door een toenmalige (top)ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is opgesteld?1
Er is een verkenning gedaan die heeft geresulteerd in een stuk «Incident of Patroon?» genaamd. Er is geen sprake van een uitgebreid rapport.
Kunt u tevens bevestigen dat dit (ambtelijk) rapport betrekking heeft op «structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg» en op basis van het rapport vastgesteld kan worden «dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt bij het opstellen van jeugdzorgdossiers en dat die fouten niet hersteld worden»?
Opdracht voor de verkenning was een verkenning te doen naar de wijze waarop in de jeugdbeschermingsketen de rechtsbescherming van de betrokkenen in geval van melding dan wel signalering van een vermoeden van kindermishandeling is geregeld en wordt nageleefd. De verkenning richtte zich niet op de individuele casus, maar op een algemene stelselvraag met de betreffende individuele casus als vertrekpunt. Ik ben van mening dat de methode, zoals die in deze verkenning is gekozen, niet de juiste manier is om tot beantwoording van een bredere stelselvraag te komen. Er is slechts met een beperkt aantal personen gesproken, namelijk de indiener van de klacht, zijn advocaat, de voorzitter van een belangenvereniging en een aantal beleidsmedewerkers van JenV. Daarnaast is voor de inschatting om hoeveel gevallen het per jaar gaat, gekeken naar het aantal vergelijkbare zaken van de betreffende advocaat en de aanname dat hij in Nederland circa 10 collegae heeft met een vergelijkbare praktijk. Er is bijvoorbeeld niet gekeken naar de aard van deze zaken en of deze personen in het gelijk zijn gesteld. Dit geldt ook voor de casus die als vertrekpunt voor de verkenning is genomen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of betrokkenen in deze zaken een terecht punt hadden. De aantallen betreffende «tientallen tot honderden keren per jaar de fout in», zijn dus niet feitelijk onderbouwd.
In de verkenning staat dat in de betreffende individuele casus, die als vertrekpunt voor de verkenning is genomen, twee aandachtspunten/kernvraagstukken aan de orde komen, en wel:
Geconcludeerd wordt dat deze twee vraagstukken een meer dan incidenteel karakter hebben en niet uniek zijn. Ik interpreteer de conclusie van de verkenning dan ook zo dat het gaat om gevallen, waarbij zowel het vraagstuk van de «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» als het vraagstuk van de «Integriteit van het meldingensysteem» aan de orde zou zijn. De conclusie dat er meer dan incidenteel fouten worden gemaakt bij het opstellen van jeugdzorgdossiers en dat die fouten niet hersteld worden of dat er leugens in jeugdzorgdossiers terecht komen en vervolgens een eigen leven gaan leiden kan op basis van de verkenning niet worden getrokken. In mijn brief aan uw Kamer ga ik daar ook op in.
Heeft de (top)ambtenaar op grond van zijn onderzoek vastgesteld dat wat de vader is overkomen, en wiens situatie in het krantenartikel wordt beschreven, «een meer dan incidenteel karakter heeft en daarom niet uniek is» en dat «tenminste vele tientallen en wellicht enkele honderden keren per jaar er fouten en leugens in jeugdzorgdossiers terecht komen en vervolgens een eigen leven gaan leiden»?
Zie antwoord vraag 2.
Kan ook worden bevestigd dat «hierdoor jaarlijks bij vele tientallen en wellicht enkele honderden gezinnen op basis van foutieve informatie vergaande interventies worden gedaan, zoals uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen»?
Nee, zoals hierboven toegelicht kan die conclusie niet worden getrokken.
Vormde een e-mailbericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid en (de uitkomsten van) een daarop volgend gesprek van de afzender daarvan met de plaatsvervangend secretaris-generaal en de juridisch adviseur van de directie wetgeving en juridische zaken van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (mede) de aanleiding voor de totstandkoming van het rapport?
Ja, dat klopt.
Wanneer hebben de Minister(s) van Justitie en Veiligheid en/of die voor Rechtsbescherming het (ambtelijk) rapport «Incident of patroon?» via de ambtelijke lijn ontvangen, welk advies of adviezen is c.q. zijn hen daarbij ter beslissing voorgelegd en wat heeft u besloten?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik hebben de verkenning destijds niet via de ambtelijke lijn ontvangen.
Indien aan geen van de beide bewindslieden van het Ministerie van Justitie en Veiligheid het (ambtelijk) rapport met een ambtelijk advies voorgelegd is, waarom is dat niet gebeurd en wie heeft daartoe op grond van welke overwegingen besloten? Wat is uw oordeel daarover?
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is geen aanleiding gezien mij en de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over de verkenning en de uitkomsten daarvan. Ondanks dat er geen nieuwe inzichten uit de verkenning naar voren zijn gekomen, had het, gezien de hoogambtelijke betrokkenheid, in dit geval in de rede gelegen de bewindspersonen te informeren.
Is het (ambtelijk) rapport, na totstandkoming in 2018, tevens gedeeld met ambtenaren of bewindspersonen van het Ministerie van VWS? Zo ja, wanneer is dat gebeurd?
Nee, het rapport is in 2018 voor zover bekend niet gedeeld met ambtenaren of bewindspersonen van VWS. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de verbeteringen die werden beoogd reeds onderkend en opgepakt werden, is deze specifieke verkenning niet apart met VWS gedeeld.
De verkenning is ook niet betrokken bij het opstellen van de brief van 1 april 2021 waarin op verzoek van de Tweede Kamer is gereageerd op een petitie die betrekking had op situaties waarin pleegouders en gezinshuisouders te maken kregen met plotselinge overplaatsingen op basis van (volgens de opstellers van de petitie) foutieve aannames. Er kunnen zich incidenten voordoen waarbij fouten zijn gemaakt of waarbij de overwegingen onduidelijk zijn, of betwist worden. Dit betekent echter niet dat kinderen stelselmatig uit huis worden geplaatst op basis van foutieve aannames, dat geen wederhoor zou plaatsvinden of dat ouders, gezinshuisouders en pleegouders geen inspraak hebben. In de genoemde brief is ingegaan op de checks and balances die er zijn bij de vraag of uithuisplaatsing of een ondertoezichtstelling aan de orde is. Daarnaast is ingegaan op de manieren waarop ouders, pleegouders en gezinshuisouders bezwaar kunnen maken. De inhoud van de brief is destijds voorgelegd aan Jeugdzorg Nederland, de RvdK, Veilig Thuis, het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ), de VNG, het Nederlands Jeugdinstituut en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen. Het commentaar van deze partijen gaf geen aanleiding om de inhoud van de brief aan te passen.
Indien het rapport niet met het Ministerie van VWS gedeeld is, welke overwegingen lagen daaraan ten grondslag en wie heeft besloten het rapport niet met dat ministerie te delen?
Zie antwoord vraag 8.
Indien het (ambtelijk) rapport wel met het Ministerie van VWS is gedeeld, kan de Staatssecretaris van VWS dan verklaren waarom hij in het voorjaar van 2021 de Kamer nog meldde «dat hij geen aanwijzingen heeft dat er kinderen stelselmatig uit huis worden geplaatst op basis van foutieve aannames, dat geen wederhoor zou plaatsvinden en dat ouders, gezinshuishoudens en pleegouders geen inspraak hebben. Professionals maken zorgvuldige afwegingen en er zijn voldoende waarborgen»?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is het (ambtelijk) rapport niet desgevraagd aan de vader vanuit de in het krantenartikel beschreven casus beschikbaar gesteld en moest hij dit verkrijgen via een journalist van onderzoeksplatform Pointer van KRO-NCRV, nadat dit platform een beroep deed op de Wet openbaarheid van bestuur, terwijl zijn (individuele) casus c.q. die van zijn dochter (mede) aanleiding vormde voor het opstellen daarvan? Op grond van welke overwegingen is door wie besloten het rapport niet aan hem te verstrekken? Wat is uw oordeel hierover in het licht van een transparante overheid?
De conclusies van de verkenning zijn ter afronding van het proces mondeling teruggekoppeld aan de betreffende burger in het bijzijn van de behandelend ambtenaren. Er is geen woordelijk verslag gemaakt van die bespreking. Daardoor kan ik niet bevestigen of de vader om de rapportage van de verkenning heeft gevraagd en zo ja wat de overwegingen zouden zijn geweest deze niet te verstrekken.
Is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, na opstelling en kennisname van de inhoud van het (ambtelijk) rapport, vastgesteld dat «Deze studie niet zozeer over uw individuele geval gaat, maar vooral over de werking van het systeem als zodanig», zoals al door de juridisch adviseur van de directie wetgeving en juridische zaken in een bericht van 1 maart 2018 werd verondersteld? Zo nee, wat is dan nu het oordeel «over de werking van het systeem als zodanig»?
Het klopt dat de verkenning zich niet op de individuele casus richtte, maar op een algemene stelselvraag. Zoals aangegeven, ben ik echter van mening dat de methode, zoals die in deze verkenning is gekozen, niet de juiste manier is om tot beantwoording van een bredere stelselvraag te komen.
De verkenning richtte zich met name op het feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen. Dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan, wordt door de betrokken instellingen onderkend. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is in 2018 door de betreffende organisaties het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Dit Actieplan loopt van 2018 t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Deelt u de opvatting van de opsteller van het ambtelijk rapport dat «Mijn rapport onvoldoende opgepakt is omdat de overheid voorrang heeft gegeven aan ingrijpen bij bedreigende gezinssituaties en liever niet wil horen dat zij soms te ver gaat, zonder goed onderbouwing, in het ingrijpen in gezinnen»? Zo nee, wilt u uw antwoord motiveren?
Ik deel deze opvatting van de opsteller van de verkenning niet. In de verkenning werd geconcludeerd dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen op het vlak van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en op het vlak van «Integriteit van het meldingensysteem» beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Er werd en wordt dus al uitvoering aan verbetermaatregelen gegeven. Daarbij kan uit de verkenning niet worden geconcludeerd dat de overheid te ver zou gaan in het ingrijpen in gezinnen.
Indien het rapport niet voldoende is opgepakt, bent u dan bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw oordeel over de stelling van de opsteller van het (ambtelijk) rapport dat dit «mede komt door de manier waarop jeugdzorg is georganiseerd»? Waarop heeft in uw opvatting dan de opsteller van het rapport precies het oog en wordt dit door u herkend? Zo nee, wilt u uw antwoord motiveren?
Ik verwijs voor dit antwoord naar het antwoord op vraag 12.
Onderschrijft u de verklaring dat «de signalen uit het rapport wel degelijk serieus en ter harte zijn genomen»? Welke signalen betreft dat precies en kunt u beargumenteerd en per signaal met concrete voorbeeldenaantonen dat deze daadwerkelijk serieus en ter harte zijn genomen? Tot welke waarneem- en tastbare veranderingen in het beleid en de uitvoering daarvan heeft dat geleid?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2 en 3. Vergelijkbare signalen over de vraagstukken van «Waarheidsvinding bij de allereerste processtappen» en «Integriteit van het meldingensysteem» waren reeds bij ons bekend. Daarom is in 2018 het actieplan feitenonderzoek opgesteld, dat in uitvoering is genomen door de RvdK, Jeugdzorg Nederland, namens de Gecertificeerde Instellingen en het landelijknetwerk Veilig Thuis. In regionaal verband wordt gewerkt aan het verbeteren van het feitenonderzoek in de werkprocessen van deze organisaties en het handelen van professionals.
De uitvoering verloopt langs vier verbeterlijnen: respectvolle bejegening van ouders en kinderen, informeren en ondersteunen van kinderen en ouders, kwaliteit van onderzoek en rapportages en aandacht voor de rechtspositie van kinderen en ouders. In dat kader zijn diverse acties ondernomen en onderzoeken uitgevoerd. Daarin wordt samengewerkt met partijen, zoals het Nederlands Jeugdinstituut, het AKJ en met het Landelijk Overleg Cliëntenraden. Uw Kamer wordt via voortgangsrapportages Zorg voor de Jeugd periodiek geïnformeerd over de voortgang van het actieplan en de bereikte resultaten. In 2022 wordt het actieplan geëvalueerd en wordt bezien welke concrete resultaten zijn behaald en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Kan worden verzekerd dat door de uitvoering van het actieplan Verbetering Feitenonderzoek situaties, zoals die waarin de vader in het krantenartikel verzeild is geraakt, niet meer zullen voorkomen? Indien u die verzekering niet kunt geven, waarom kunt u dat niet doen en wat betekent dat dan voor het genoemde actieplan?
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door organisaties, bijvoorbeeld de Gecertificeerde Instelling of de RvdK, geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus uit het krantenartikel. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij daarover een klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de instelling. Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht vervolgens wordt afgehandeld, kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Klagers kunnen zich in de klachtprocedures laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Om zoveel mogelijk te voorkomen dat ouders en/of kinderen van mening zijn dat er geen goed feitenonderzoek is gedaan, investeren de betrokken organisaties voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Het actieplan loopt tot 2021. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of er aanleiding is tot vervolgacties.
Zijn u, nadat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek drie jaar geleden in uitvoering is genomen, nieuwe cases bekend geworden? Hoeveel zijn dat er en zijn deze allen op een voor de betrokkenen bevredigende wijze tot een afronding gebracht met behulp en inzet van het actieplan? Zo nee, welke verklaring heeft u daarvoor?
Deze vraag is vanuit het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek niet te beantwoorden. Het doel van het actieplan is namelijk niet het inventariseren en/of oplossen van individuele cases. Dit actieplan ziet op het verbeteren van het feitenonderzoek bij de drie organisaties, te weten de RvdK, Gecertificeerde Instellingen en Veilig Thuis.
Kan worden bevestigd dat informatie, waarvan eerder, en ook door de rechter, is vastgesteld dat die niet juist is, toch in dossiers blijft staan? Welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag en welke maatregelen zijn of worden wanneer genomen om daaraan per direct een einde te maken?
Organisaties hebben de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. In de praktijk is niet altijd eenduidig vast te stellen of er sprake is van een onjuistheid of dat het gaat om een verschil van inzicht. Dit kan ook gelden voor verschil van inzicht tussen ouders onderling en/of ouder en kind. Zolang niet vaststaat dat het gaat om onjuiste informatie, zal terughoudend met het aanpassen van het dossier worden omgegaan. Voor het corrigeren van informatie in dossiers staan klachten- en geschillenregelingen open. Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan een ouder een beroep doen op zijn recht op inzage. Dat recht houdt in dat de persoon in kwestie kan vragen of er persoonsgegevens van hem worden verwerkt, en zo ja, om welke persoonsgegevens het dan gaat en waarom die gegevens worden verwerkt. Door dit inzagerecht moet de betrokkene kunnen controleren of zijn gegevens kloppen en of die gegevens op de juiste manier zijn verwerkt. Er kan bijvoorbeeld aan de betreffende organisatie worden gevraagd gegevens te wijzigen als die niet kloppen, of om de gegeven te wissen. Het moet uiteraard dan wel gaan om feitelijk onjuiste gegevens.
Indien een rechter oordeelt dat informatie moet worden verwijderd, dan is dat geldend. Een instelling kan een rechterlijke uitspraak niet naast zich neerleggen (tenzij deze instelling verzoeker is, dan kan hoger beroep worden ingesteld).
Als een kinderrechter twijfelt over de kwaliteit van het feitenonderzoek en onvoldoende in staat is te toetsen of aan de rechtsgronden van een kinderbeschermingsmaatregel is voldaan, kan hij de zaak aanhouden en eventueel verzoeken om contra-expertise om onduidelijkheden of tegenstrijdigheden in het dossier op te helderen. Ook een ouder kan vragen om contra-expertise.
Kan tevens worden bevestigd dat Jeugdzorg, in de casus van de vader in het krantenartikel, «zijn omgangsregeling veranderde zonder dat er een rechter aan te pas kwam»?
Ik kan niet ingaan op de details van individuele casuïstiek.
Kan Jeugdzorg zelfstandig een door de rechter uitgesproken omgangsregeling overrulen? Zo nee, hoe kon dit dan toch gebeuren? Zijn u meer voorbeelden hiervan bekend?
Een Gecertificeerde Instelling moet een rechterlijke uitspraak uitvoeren en kan niet naar eigen inzicht hiervan afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het kind voorop stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd zijn. Mij zijn geen voorbeelden bekend van zaken waarin een Gecertificeerde Instelling een uitspraak van de rechter naast zich neerlegt.
Welke maatregelen zullen concreet worden genomen om een dergelijke «eigen richting» van Jeugdzorg per direct te voorkomen?
Zie antwoord vraag 21.
Herinnert u zich signalen uit het (recente) verleden, zoals die van hoogleraar jeugdbescherming Ido Weijers en de Kinderombudsman in 2013, die ook toen vaststelde dat «rapportages in de jeugdzorg met regelmaat fouten bevatten en dat ingrijpende beslissingen, zoals uithuisplaatsingen, soms niet goed werden onderbouwd»? Wat is destijds concreet gedaan met deze signalen en waarom hebben die een casus, zoals in het krantenartikel beschreven, niet kunnen voorkomen?
Eerdere signalen over het belang van goed uitgevoerd feitenonderzoek en het rapport van de Kinderombudsman in 2013 over waarheidsvinding zijn inderdaad bekend.2 De aanbevelingen van destijds zijn door betrokken instellingen, zoals het toenmalige Bureau Jeugdzorg en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, opgepakt. Met de invoering van de Jeugdwet in 2015 zijn eisen ten aanzien van het feitenonderzoek wettelijk verankerd (artikel 3.3 Jeugdwet). Dit betekent dat de RvdK en de Gecertificeerde Instellingen zich moeten richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn.
Ten aanzien van het feitenonderzoek is en blijft ruimte voor verbetering. De behoefte om het feitenonderzoek in de praktijk continu te verbeteren, is groot. Daarom werken de RvdK, Veilig Thuis en de Gecertificeerde Instellingen, zoals aangegeven, samen aan de uitvoering van het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen. Ondanks de deskundige werkwijze van instellingen, kan het helaas toch gebeuren dat fouten in het onderzoeksproces en in rapportages voorkomen. Dat varieert van fouten in de bronvermelding, het niet scheiden van meningen en feiten, onnavolgbare conclusies, het niet altijd laten accorderen van informatie tot het niet toepassen van hoor en wederhoor etc. Dit zijn bevindingen die uiterst serieus genomen worden, omdat de impact op het leven van ouders en kinderen groot is.
Zijn u meer dossiers/cases bekend, waarin kinderen, op basis van foutieve gegevens in dossiers (één van) hun ouders niet meer zien en/of uit huis en/of onder toezicht zijn geplaatst? Zo ja, om hoeveel dossiers gaat het en hoe is op deze dossiers geacteerd door VWS en/of het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Allereerst wil ik opmerken dat in de casus uit het krantenartikel niet is vastgesteld dat er inderdaad fouten zijn gemaakt. Hier is zoals eerder al benoemd vanuit mijn departement niet naar gekeken. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK.
Wat is precies de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd én de Inspectie Justitie en Veiligheid? Wat is hun beider rol toegespitst op de casus, zoals in het krantenartikel omschreven, hoe hebben zij daaraaninvulling gegeven en wat is uw oordeel daarover?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties toe op de naleving van de wetgeving. Ik kan mede omwille van de privacy – met name van het betreffende kind en diens omgeving – helaas niet verder ingaan op de rol van de inspecties in deze casus.
Kan worden bevestigd dat het rapport slechts gebruikt is om te «dienen als input voor een gesprek op metaniveau, om intern handige lessen uit te trekken»?
Zoals eerder aangegeven, is in de verkenning geconcludeerd dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. De verkenning bevatte geen aanknopingspunten voor het nemen van nieuwe maatregelen.
Door wie is waarom besloten het rapport geen verder vervolg te geven in de gevallen die aanleiding hadden gegeven voor het opstellen daarvan c.q. die duidden op een niet correcte en bedoelde «werking van het systeem als zodanig»? Welke «handige lessen» zijn uit het rapport dan wel geleerd en waartoe hebben deze concreet geleid in het beleid en de uitvoering?
Zie antwoord vraag 26.
In hoeverre is er in de casus, die (mede) de (directe)aanleiding vormde voor de totstandkoming van het ambtelijk rapport en die in het krantenartikel is beschreven, actie ondernomen? Waartoe heeft dat geleid?
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. Er is dus niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt in deze individuele casus. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen
Tot welke conclusies brengt u de in het krantenartikel omschreven casus, signalen vanuit andere cases en de inhoud van het (ambtelijk) rapport en welke maatregelen zult u wanneer op grond daarvan nemen?
Ik verwijs hier naar het antwoord op vraag 17. In de praktijk komt het helaas voor dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning «Incident of Patroon?» is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het AKJ. Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich daarnaast onverminderd in voor het verder verbeteren en professionaliseren van het feitenonderzoek. Zoals aangegeven investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen.
Het bericht dat Nederland op de vingers is getikt door Brussel vanwege het niet strafbaar stellen van ontkenning Holocaust |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland op de vingers getikt door Brussel «Ontkenning Holocaust moet strafbaar worden»»?1
Ja.
Wat is de reden dat Nederland ontkenning van de Holocaust in Nederland niet strafbaar heeft gesteld?
Beledigende vormen van bijvoorbeeld Holocaustontkenning, zoals bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit racisme2, zijn nu al strafbaar in Nederland op grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dit wordt bevestigd door rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 10 september 1985, NJ 1986/164, Hoge Raad 25 november 1997, NJ 1998/261 en Hoge Raad 27 maart 2012, NJ 2012/220). Om die reden is tot op heden geen aanleiding gezien om de wet te wijzigen, zie verder het antwoord op vragen 4,5 7 en 8.
Bent u bekend met het feit dat lidstaten van de Europese Unie in 2008 werd opgedragen om het publiekelijk «ontkennen of verregaand bagatelliseren» van genocide via nationale wetgeving te verbieden? Waarom heeft u het zover laten komen en hier tot op heden, zelfs na herhaalde oproepen, geen gehoor aan gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op dit punt een gele kaart van de Europese Commissie krijgt?
De Europese Commissie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bericht dat zij van oordeel is dat in de tekst van het Wetboek van Strafrecht onvoldoende tot uitdrukking komt dat – kort gezegd – het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide (artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Kaderbesluit racisme), strafbaar is. In reactie hierop is de Commissie bericht dat Nederland in het standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetsvoorstel voor te bereiden, dat ertoe strekt in de tekst van artikel 137c Sr een uitdrukkelijke verwijzing naar de in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het kaderbesluit genoemde gedragingen op te nemen4. Daarmee wordt uitdrukkelijk in de wet vastgelegd dat die specifieke gedragingen kunnen kwalificeren als groepsbelediging. De betreffende wijziging zal worden opgenomen in een herimplementatiewetsvoorstel.
Vindt u het niet ronduit beschamend dat Nederland nu kans loopt op een dwangsom of boete, terwijl landen als Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Rusland Holocaustontkenning wel strafbaar hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het kwalificeren van Holocaustontkenning onder de «groepsbelediging» en «haatzaaien» een slordige oplossing is die te veel ruimte laat om massamoord te relativeren?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals in de antwoorden op de hiernavolgende vragen uitgebreider aan de orde komt, heeft dit kabinet de bestrijding van discriminatie hoog op de agenda staan. Kenmerkend voor de commune misdrijven in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is dat de daarin strafbaar gestelde gedragingen vrij algemeen zijn omschreven, waarbij – binnen de door de wetgever getrokken grenzen – langs de weg van jurisprudentie helderheid wordt geboden over de specifieke gedragingen die onder het bereik van de algemene delictsomschrijving vallen. Dat geldt ook voor de discriminatiedelicten van de artikelen 137c en 137d Sr. Zoals in antwoord op de vragen 2 en 3 aan de orde kwam, blijkt uit de jurisprudentie dat Holocaustontkenning zoals gedefinieerd in het kaderbesluit racisme strafbaar is in Nederland. De Commissie heeft echter laten weten dat zij van oordeel is dat de strafbaarheid van deze gedraging onvoldoende expliciet tot uitdrukking komt in het Wetboek van Strafrecht. Zoals in antwoord op de vragen 4, 5, 7 en 8 is aangegeven, is de Commissie in reactie hierop bericht dat Nederland in dit standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetswijziging voor te bereiden.
Hoe beoordeelt u deze tik op de vingers in het licht van de verplichting voor lidstaten van de Europese Unie alles te doen wat in hun vermogen ligt om antisemitisme doeltreffend te bestrijden en de waardigheid van de Joodse bevolking te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om ter invulling van deze verplichting op korte termijn te komen met een wetsvoorstel dat het ontkennen van de Holocaust strafbaar stelt, met inachtneming van de aangenomen motie-Van der Staaij over de invulling van de IHRA-definitie2, en de Kamer te informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat antisemitisme de laatste jaren enorm oplaait en dat de hardnekkigheid van wijdverbreid antisemitisme een belemmering vormt voor mensen om openlijk Joods te zijn, vrij van angst voor hun veiligheid en welzijn?
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet zet zich met een brede aanpak in op de bestrijding van alle vormen van discriminatie door inzet op bewustwording, versterkte samenwerking en versterking van lokale aanpak.
Aanvullend is op verzoek van uw Kamer voor de jaren 2019 tot en met 2021 een extra bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd5. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich voornamelijk op de aanpak van antisemitisme, maar werken ook door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Bovendien heb ik op 1 april dit jaar de Nationaal Coördinator Antisemitisme (NCAB) aangesteld. De NCAB zal onder andere een rol spelen in de
opvolging van de projecten die in het kader van de besteding van de antisemitismegelden zijn uitgevoerd. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 10 maart dit jaar6 bericht.
Hoe reageert u op de toenemende Jodenhaat in het land en de onrust bij de Joodse gemeenschap als gevolg hiervan, zoals de Nationaal Coördinator Antisemitisme Bestrijding deze signaleert?
Ik meen dat elke dreiging van antisemitisme een belemmering kan vormen op het tot uiting brengen van de Joodse identiteit en dat dit niet afhankelijk is van een stijging of daling van antisemitische incidenten.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de coördinator en te bezien of en welke aanvullende maatregelen hiertegen genomen moeten worden?
De NCAB is aangesteld om mij gevraagd en ongevraagd te adviseren over de bestrijding van antisemitisme en knelpunten in de verschillende ketens bij de afhandeling van antisemitismezaken en in de gehele keten van antisemitisme bestrijding. Ook over dit onderwerp laat ik mij door de NCAB adviseren.