De gevaren van anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat sinds de introductie van het anti vlooien- en tekenmiddel Bravecto in Nederland tientallen huisdieren ziek zijn geworden of zelfs zijn gestorven nadat het middel op hen is toegepast?1
Het is mij bekend dat er meldingen van bijwerkingen bij honden zijn binnengekomen waarbij een mogelijke relatie met de Bravecto kauwtabletten vermoed wordt.
Kunt u bevestigen dat er inmiddels bijna 3.000 meldingen over Bravecto zijn binnengekomen bij de Europese Commissie?
Ja, de (dier)geneesmiddelen beoordelingsautoriteit van de Europese Commissie, de European Medicines Agency (EMA) maakt melding van ruim 3.000 serieuze meldingen wereldwijd van vermoedelijke bijwerkingen.
Bent u bekend met het standpunt van het Bureau Diergeneesmiddelen dat deze meldingen heel serieus genomen dienen te worden?
Ja, alle bij het Bureau Diergeneesmiddelen binnen gekomen meldingen van bijwerkingen van diergeneesmiddelen worden serieus behandeld. Zo ook deze meldingen.
Is het u bekend dat het Veterinair Centrum in Utrecht het aantal meldingen substantieel noemt en dat het Veterinair Centrum vindt dat nader onderzoek nodig is?
Ja. Wanneer een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten dient de houder van de handelsvergunning periodiek een veiligheidsrapport op te stellen. In deze zogenaamde PSUR (Periodic Safety Update report) worden de wereldwijd gemelde bijwerkingen verwerkt. De meest recente PSUR van dit middel is eind oktober ingeleverd en wordt nu met voorrang door de EMA beoordeeld. Eerdere periodieke veiligheidsrapporten gaven geen aanleiding tot wijzigingen in de vergunning van het middel.
Kunt u uiteenzetten welke testen zijn uitgevoerd voor de ontwikkeling van dit anti vlooien- en tekenmiddel, en welke testen zijn uitgevoerd ten behoeve van de introductie op de markt? Zo nee, waarom niet?
Voordat een diergeneesmiddel op de markt wordt toegelaten wordt het op basis van het dossier dat de fabrikant aanlevert, volgens vaste protocollen beoordeeld op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit. Het dossier dat een fabrikant aanlevert voldoet aan de Europese regelgeving (Richtlijn 2001/82 EG en Verordening (EG) Nr. 726/2004). In dit geval heeft de EMA de beoordeling van het middel uitgevoerd en concludeerde dat de baten/risico afweging voor dit middel positief was. Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, wordt ook na de markttoelating continu gemonitord op veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit, de zogenaamde diergeneesmiddelenbewaking.
Vindt u het verantwoord dat Bravecto nog steeds voorgeschreven wordt ondanks de ernstige bijwerkingen die het middel bij duizenden dieren heeft veroorzaakt en de zorgen die het Bureau Diergeneesmiddelen en het Veterinair Centrum over het middel hebben geuit?
Er is nog onvoldoende bewijs voor een relatie tussen de vermoedelijke bijwerkingen en het gebruik van het diergeneesmiddel. Op dit moment zijn er ruim 50 meldingen van vermoedelijke bijwerkingen in Nederland gedaan. Deze variëren van overgeven, diarree, neurologische verschijnselen tot overleden honden. In Nederland zijn totaal vanaf registratie in 2014, ruim 750.000 doses en wereldwijd 34 miljoen doses verkocht van het middel. Ik wacht het periodieke veiligheidsrapport en het oordeel van de EMA dan ook af.
Bent u bereid om Bravecto, gezien het aantal meldingen en de zorgen van diereigenaren omtrent de gevaren, uit voorzorg uit de handel te (laten) nemen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat er onzekerheden geconstateerd zijn met betrekking tot het gebruik van het middel zal de EMA maatregelen aan de Europese Commissie adviseren. Deze kunnen variëren van een aanpassing van de bijsluiter tot het schorsen of intrekken van de handelsvergunning. De Europese Commissie neemt het uiteindelijke besluit met betrekking tot de handelsvergunning.
Ik kan wel als het nodig is het voorschrijven door de dierenarts en het toepassen verbieden. Zoals gezegd wacht ik echter eerst de beoordeling van het periodiek veiligheidsrapport van de EMA af.
Impulsaankopen en het welzijn van paarden en pony's |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dronken vrienden kopen veulen Binky: «Ik heb niet eens een weiland»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen, al dan niet in beschonken toestand, in een opwelling kunnen overgaan tot de aankoop van een dier, in dit geval een Shetlandveulen van 3,5 maand oud, en dat dier zonder enige kennis van zaken nog meekrijgen ook?
Nee. De verkoop van dieren dient altijd zorgvuldig en overwogen te worden uitgevoerd en elke nieuwe houder dient te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
Vindt u 3,5 maand een geschikte leeftijd voor een veulen om reeds van zijn moeder gescheiden te zijn en te worden overgeleverd aan de handel?
Nee. Op grond van artikel 1.6 Besluit houders van dieren dient een dier voldoende ruimte te worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. De gemiddelde speenleeftijd van een veulen ligt rond de 9 maanden. Een veulen van 3,5 maand drinkt dus nog moedermelk en heeft om die reden nog de behoefte om bij zijn moeder te kunnen drinken en bescherming te zoeken.
Vindt u de verkoopprijzen op paardenmarkten (in dit geval eerst 40 euro voor een Shetlandveulen, in de doorverkoop een tientje) bijdragen aan een besef van (financiële) verantwoordelijkheid voor het te koop aangeboden dier?
De hoogte van verkoopprijzen als zodanig zijn niet bepalend voor in hoeverre een houder wel of geen eigen verantwoordelijkheid dient te hebben ten opzichte van het dier. Ook indien een dier om niet wordt afgegeven, kan het welzijn van het dier goed gewaarborgd zijn.
Vindt u überhaupt dat paardenmarkten het dierenwelzijn dienen?
Het houden van dieren kan niet los gezien worden van de koop en verkoop ervan. Een koop en verkoop van dieren kan gepaard gaan met een zekere mate van stress. Wel dient er zorg voor gedragen te worden dat dit proportioneel is en zoveel mogelijk beperkt blijft. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren dienen dan ook nageleefd te worden.
Vindt u dat de vrijwillige aanpak van de Sectorraad Paarden het welzijn van paarden en pony's in Nederland veilig heeft weten te stellen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houder zelf en niet van de Sectorraad Paarden om zorg te dragen dat het welzijn van de door hem gehouden dieren gewaarborgd wordt. De Sectorraad Paarden heeft wel als taak om welzijnsproblemen aan te kaarten en zonodig verbeterpunten aan te dragen.
Kunt u deze (eenvoudige ja/nee-)vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Dierenwelzijn op 2 november 2016, zodat we er daar verder met elkaar over kunnen spreken?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken.
De uitspraak dat circus Herman Renz International toch olifanten mag vervoeren ondanks verbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), dat heeft bepaald dat circus Herman Renz International alsnog olifanten mag vervoeren tot 3 januari 2016?
Ja. De uitspraak betreft overigens Circus Renz International.
Wat vindt u van de uitspraak, gelet op het verbod op het gebruik en het vervoeren van wilde dieren ten behoeve van het circus dat sinds 15 september jl. van kracht is?
In de uitspraak is aangegeven dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van de circussen die op het moment van invoering van het verbod hun tournee nog niet hadden afgerond en dat de ontheffingsaanvraag van circus Renz International niet geweigerd had mogen worden. Ik respecteer deze uitspraak. Dat betekent dat ik aan circussen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden een tijdelijke ontheffing zal verlenen voor het vervoer van de dieren tot het einde van hun tournee. Tot op heden (13 oktober 2015) heeft één circus zich hiervoor gemeld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter zag niet op het optreden met de dieren. Dat blijft verboden en bij overtreding zal hierop ook worden gehandhaafd. Circussen die beschikken over een tijdelijke ontheffing voor het vervoer van hun dieren, kunnen tot het einde van hun tournee hun dieren vervoeren. Daarna zal artikel 4.14 van het Besluit houders van dieren ten volle worden uitgevoerd en gehandhaafd.
Deelt u de mening dat elke vorm van gebruik en vervoer van wilde dieren ten behoeve van het circus, dat valt onder het verbod zoals omschreven in het Besluit houders van dieren, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u van plan om tegen de uitspraak in beroep te gaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak is een voorlopige voorziening. Tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter is geen beroep mogelijk.
Lopen er momenteel nog andere rechtszaken tegen het verbod op wilde dieren in het circus? Zo ja, waar gaan deze rechtszaken over en wat is de positie van de regering in deze zaken?
Nee.
Hoe groot acht u de kans dat andere circussen hun dieren ook zullen vervoeren als gevolg van deze uitspraak? Wat bent u van plan hier tegen te doen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat het gevolg is van de uitspraak van het CBb voor de uitvoering en handhaving van het verbod op wilde dieren in het circus?
Zie antwoord vraag 6.
Rekening houden met fauna bij renovatie van woningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat u een ontheffing heeft afgegeven van de Flora- en faunawet om renovatie en isolatie van woningen in het project «Stroomversnelling» mogelijk te maken?1
Ja.
Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de dieren waarvoor de ontheffing geldt (gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, de steenmarter, gierzwaluw en de huismus) te beperken zijn maatregelen voorgeschreven in de ontheffing, zoals het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen; is er naar uw weten nagegaan of deze verblijfplaatsen inderdaad zijn gerealiseerd en van voldoende kwaliteit zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er zijn nu enkele honderden woningen door «De Stroomversnelling» gerenoveerd. Door de initiatiefnemer zijn geen blijvende alternatieve verblijfplaatsen in de omgeving aangeboden omdat, na uitvoering van een omgevingscheck, is geconstateerd dat er in de omgeving voldoende alternatieven zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld andere panden met geschikte openingen aanwezig waar de gierzwaluwen in kunnen vliegen. Wel wordt voorzien in tijdelijke alternatieve locaties gedurende de renovatiewerkzaamheden. Ook is bij deze eerste woningen geëxperimenteerd met nieuwe voorzieningen in de woning zelf.
Kunt u bevestigen dat er in de ontheffing, met het oog op het zwaarwegend belang van het tegengaan van onder andere klimaatverandering, wordt aangegeven dat met het project «Stroomversnelling» afgeweken is van de gangbare aanpak waarbij vooraf gezorgd wordt voor voldoende alternatieven die in kwantiteit en kwaliteit overeenkomen met de huidige functionaliteit van de voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen voor de aanwezige populatie van de gierzwaluw en de huismus?
Met de wijze van aanpak bij de renovaties in het kader van «De Stroomversnelling» wordt ingezet op een win-winsituatie voor energieverbruik, klimaat, wooncomfort, maar ook voor soortenbescherming en biodiversiteit. Voor de soorten die bij de renovaties tijdelijk worden verstoord, wordt vooraf voorzien in tijdelijke alternatieve locaties.
Na de werkzaamheden is er sprake van overcompensatie voor deze soorten: meer voorplantings-, rust- en (winter)verblijfplaatsen. Uit dit oogpunt is de aanpak van «De Stroomversnelling» interessant. Voor mij is van belang in hoeverre de soorten die hierbij zijn betrokken van deze aanpak kunnen profiteren. In dit verband zie ik de eerste 2.000 door mij verleende ontheffingen als een pilot. De verwachting is dat het aantal van de betreffende soorten na de werkzaamheden op den duur zal toenemen. De verblijfplaatsen zullen kwalitatief overeenkomen met de huidige situatie, maar worden in kwantitatieve zin uitgebreid.
Om nog beter aan de wensen van de soortenorganisaties tegemoet te komen, vindt er ook overleg plaats tussen deze organisaties, een vertegenwoordiging van de bouwmaatschappijen en mijn ministerie over de te nemen maatregelen. Hierbij overleggen soortenorganisaties en bouwmaatschappijen over de best mogelijke nieuwe verblijfplaatsen die binnen het concept van «De Stroomversnelling» vervaardigd kunnen worden. Tenslotte worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord. De resultaten zijn weer van belang voor het toetsen van komende aanvragen in het kader van «De Stroomversnelling».
Deelt u, nu blijkt dat de werkzaamheden door onvoorziene omstandigheden al geruime tijd langer duren dan was voorzien en dat er veel dieren ernstig worden verstoord door deze werkzaamheden2, de mening dat het raadzaam is om opnieuw te bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn wilt u dat gaan doen?
Nee, die mening deel ik niet omdat bij het hierboven vermelde overleg tussen soortenorganisaties, bouwmaatschappijen en mijn ministerie al wordt bezien op welke manier het energiezuinig maken van de geplande 111.000 woningen op een manier kan worden uitgevoerd die zo min mogelijk verstoring oplevert voor de dieren die hun verblijfplaats hebben in en rond de betreffende woningen. Voorts zorgt de wijze van renoveren van «De Stroomversnelling» voor een kortere renovatietijd per woning.
Bent u bereid om ook in het algemeen in het – overigens zeer noodzakelijke – beleid rond het energiezuinig maken van de gebouwde omgeving rekening te houden met de dieren die hun verblijfplaats in en rond deze gebouwen hebben, onder andere door de uitvoerders te verplichten om te zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van werkzaamheden, waarbij de mogelijkheid aanwezig is dat beschermde diersoorten worden verstoord, is vooraf ontheffing van de Flora- en Faunawet vereist. Het zorgen voor voldoende en kwalitatief goede alternatieve verblijfplaatsen voor de dieren behoort tot de voorwaarden bij de noodzakelijke ontheffing. De houder van de ontheffing is hiervoor verantwoordelijk, ook richting de uitvoerders. Zo’n verplichting ook nog eens bij de uitvoerders te leggen voegt in dit verband weinig toe.
De consequenties van een mogelijke fusie van Monsanto en Syngenta voor de voedselzekerheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van Monsanto om Syngenta over te nemen?1 en wat vindt u van deze mogelijke megafusie in de voedselsector?
Ja. Ik heb kennisgenomen van een algemene trend naar consolidatie die óók plaatsvindt in, in dit geval, de veredelings- en gewasbeschermingssectoren. Ik vind het zorgelijk als de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals omdat ik vrees dat dit ten koste gaat van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, wat negatieve gevolgen kan hebben voor de voedselzekerheid.
Deelt u de zorgen over een eventuele overname van Syngenta door Monsanto, waarmee de wereldvoedselvoorziening nog verder dreigt te worden geconcentreerd bij een paar multinationals, ten koste van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, en van de voedselzekerheid?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat BASF ook overweegt om (delen van) Syngenta over te nemen?2 Deelt u de mening dat dit evenmin wenselijk zou zijn?
Nee ik heb hier geen informatie over. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om een overname te blokkeren door de bevoegde mededingingsautoriteiten? Is er een mogelijkheid om de ook Europese mededingingsautoriteiten naar een mogelijke deal tussen Syngenta en Monsanto te laten kijken, gezien het voornemen van Monsanto om zich na overname in Engeland te vestigen?3 Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse concentratietoezicht, dat op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) wordt uitgevoerd, is van toepassing op concentraties (fusies, overnames en joint ventures) tussen ondernemingen die in het voorafgaande kalenderjaar beide minimaal 30 miljoen euro omzet in Nederland en gezamenlijk minimaal 150 miljoen euro omzet wereldwijd behaalden. Partijen die de omzetdrempels overschrijden, zijn volgens de Mededingingswet verplicht om de voorgenomen concentratie te melden bij de ACM. De ACM toetst vervolgens of de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou belemmeren. Alleen als dat het geval is, kan de ACM de concentratie verbieden of daaraan voorwaarden verbinden.
Het Europese concentratietoezicht, dat op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 door de Europese Commissie wordt uitgevoerd, is van toepassing als de concentratie een EU-dimensie bevat. De concentratie moet dan bij de Europese Commissie worden gemeld. Deze EU-dimensie wordt onder andere geacht aanwezig te zijn indien de bij de concentratie betrokken ondernemingen gezamenlijk wereldwijd meer dan 5 miljard euro omzet per jaar behalen en iedere betrokken ondernemer minimaal 250 miljoen euro omzet per jaar behaald. De Europese Commissie toetst inhoudelijk op dezelfde gronden als de ACM, waarbij ze kijkt naar significante belemmeringen op de gemeenschappelijke markt. Alleen als daarvan sprake is, kan de Europese Commissie een concentratie tegenhouden of daaraan voorwaarden verbinden.
De ondernemingen dienen op basis van hun omzetgegevens zelf te bepalen of en zo ja, bij welke toezichthouder zij een voorgenomen concentratie moeten melden. De mededingingsautoriteiten kunnen met bijvoorbeeld een boete of dwangsom optreden tegen het niet melden van een concentratie die onder de meldingsplicht valt.
Het bestrijdingsmiddel azadirachtin dat hommels bedreigt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Europese Commissie waaruit blijkt dat het bestrijdingsmiddel azadirachtin de overlevingskansen en voortplanting van hommels in gevaar brengt, zelfs als het wordt toegepast in de maximale hoeveelheden die worden voorgeschreven in de gebruiksvoorschriften?1
Ja. (Het betreft hier een publicatie in het tijdschrift «Ecotoxicology»; het betreft geen EU-studie.)
Hoe beoordeelt u het gegeven dat bij de toelating van dit landbouwgif, dat is gericht op het bestrijden van insecten, kennelijk niet is gekeken naar de effecten ervan op hommels?
Azadirachtin is een werkzame stof van natuurlijk oorsprong, die wordt verkregen door extractie uit de zaden van de neem-boom. Ook voor dit type middelen worden de risico's beoordeeld alvorens het middel toe te laten.
Binnen het huidig geldende Europese toetsingskader wordt de honingbij veelal gebruikt als indicatorsoort voor alle bestuivers. De intrinsieke gevoeligheid van de honingbij kan echter verschillen van andere soorten bestuivers en de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen kan op andere manieren plaatsvinden. Tot op heden wordt dit ondervangen met toepassen van veiligheidsfactoren.
Binnen de EU is echter een vernieuwd beoordelingsrichtsnoer ontwikkeld door EFSA, waarbinnen de risico’s voor verschillende soorten bijen worden beoordeeld.
Binnen dit vernieuwde «guidance document on bees» is ook een specifieke beoordelingseis voor hommels opgenomen. Hiermee is het toetsingskader aangepast aan de laatste stand der wetenschap.
Nederland heeft samen met de Europese Commissie (EC) een workshop georganiseerd die een «Roadmap to Implementation» heeft opgeleverd om te komen tot alle noodzakelijke methodologie voor beoordeling en daardoor de geharmoniseerde invoering van het beoordelingsrichtsnoer in de EU faciliteert. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is daarbij nauw betrokken. Zo leveren Nederlandse wetenschappers een bijdrage aan de ontwikkeling van de methodologie. Het Ctgb hanteert in de beoordeling het vigerende toetsingskader. Het is van groot belang dat het ontwikkelde beoordelingsrichtsnoer snel geharmoniseerd kan worden gebruikt in de EU. Hiervoor blijf ik me inzetten.
In Nederland is dit middel toegelaten onder de merknaam NeemAzal-T/S (toelatingsnummer 12455N) voor professioneel gebruik in de teelt van aardappelen, bloemisterijgewassen en vaste planten, appelen en in openbaar groen; kunt u aangeven hoeveel van dit middel jaarlijks wordt gebruikt?
De toelatingshouder die NeemAzal-T/S in Nederland op de markt brengt, rapporteert de jaarlijkse omzetgegevens aan de overheid, zoals alle toelatingshouders. Toelatingshouder gaat echter niet akkoord met het openbaar maken van de afzetgegevens. De omzetgegevens moeten worden beschouwd als vertrouwelijke bedrijfs-en fabricagegegevens, zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 sub c van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
NeemAzal-T/S wordt voor het overgrote deel gebruikt in de bloemisterij onder glas. Daarnaast is het product belangrijk voor de biologische appelteelt om de roze appelluis te bestrijden.
De Nederlandse toelating van dit middel zou vervallen op 31 mei 2015; echter, doordat het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) niet tijdig heeft kunnen beslissen over de aanvraag tot herregistratie van dit middel is het vervallen van de toelating opgeschort tot 1 december 2016; kunt u garanderen dat deze nieuwe wetenschappelijke informatie over de -ook sublethale- schadelijkheid van dit «natuurlijke» middel voor hommels zal worden meegenomen door het Ctgb bij zijn beslissing over de aanvraag voor herregistratie van dit middel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dit verantwoord?
Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen de herbeoordeling van het genoemde middel. Wanneer op grond van de inhoudelijke beoordeling van de publicatie blijkt dat onaanvaardbare risico’s voor hommels bestaan bij het aangevraagde gebruik van het middel, zal het Ctgb hierop handelen.
Dit kan zijn door het opleggen van aanvullende risico-reducerende maatregelen of door het (deels) afwijzen van het verzoek tot herregistratie.
Bent u bereid om op grond van deze nieuwe wetenschappelijke informatie per direct een moratorium in te stellen op het gebruik van azadirachtin in Nederland, en ditzelfde te bepleiten op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?
Voor het ingrijpen in de toelating is in Nederland het Ctgb de bevoegde instantie. Ingrijpen is mogelijk mits er substantiële aanwijzingen zijn, dat niet langer wordt voldaan aan de goedkeurings- of toelatingscriteria. Als ernstige risico’s in een toelating tot een spoedeisende maatregel noodzaken kan een tijdelijk verbod aan de orde zijn. Het Ctgb heeft aangegeven dat de aangehaalde publicatie zal worden meegenomen binnen het herbeoordelingtraject van Neemazal-T/S en inhoudelijk zal worden beoordeeld. Wanneer vanuit deze inhoudelijke beoordeling blijkt dat er onaanvaardbare risico’s bestaan bij het toegelaten gebruik van Neemazal-T/S, dan zal het Ctgb hierop volgend besluiten over de aanvraag voor herregistratie.
De grootschalige internationale illegale handel van puppy’s die zich in Nederland concentreert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Omroep Brabant waaruit blijkt dat er wekelijks puppy’s in grote getalen en onder erbarmelijke omstandigheden vanuit het Oostblok naar Nederland worden vervoerd om hier voorzien te worden van documenten waarmee gesjoemeld is en vervolgens verhandeld te worden?1
Ja.
Bent u geschrokken van deze conclusies? Zo nee, hoe zou u deze dan willen duiden?
Het bericht bevestigd dat de problematiek van de illegale hondenhandel moet worden aangepakt. Ik heb de afgelopen periode diverse maatregelen genomen om deze misstanden te gaan. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u nog steeds van mening dat er alles aan gedaan moet worden om de illegale hondenhandel aan te pakken? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u sindsdien heeft ondernomen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de helft van de honden in Nederland afkomstig is uit de puppyhandel uit landen als Polen, Tsjechië, Roemenië en Hongarije waar de puppy’s door grote broodfokkers in grote aantallen gefokt worden?
Uit officiële cijfers blijkt dat het merendeel van de in de afgelopen jaren legaal via het intracommunautaire verkeer binnengekomen honden uit Hongarije en Slowakije komen. Op basis van de controles in Nederland is over de wijze van fokken in andere lidstaten weinig te zeggen.
Kunt u bevestigen dat de illegale puppyhandel na de drugshandel de meest lucratieve handel is waar alleen in Nederland al tientallen miljoenen euro’s per jaar mee wordt verdiend? Zo nee, hoe zit het dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Is het waar dat op online verkoopplaatsen zoals Marktplaats meer dan 30.000 pups in twee weken tijd verhandeld worden?
Uit onderzoek in 2006 bleken uit een telling van advertenties op internet ongeveer 16.000 pups in 2 weken te worden aangeboden. Op dit moment worden door Has Den Bosch en Universiteit Utrecht de feiten en cijfers in de gezelschapsdierensector opnieuw in kaart gebracht. Ik beoog de resultaten van dit onderzoek voor de zomer 2015 aan uw Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen euro’s er verdiend worden met het online verhandelen van dieren? Zo nee, waarom niet?
Uit hetzelfde rapport bleek dat de dieren die gedurende 2 weken werden aangeboden een economische waarde van 9 miljoen euro vertegenwoordigden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk een eind te maken aan de verkoop van dieren op Marktplaats en andere veilingsites? Zo nee, hoe bent u dan van plan te voorkomen dat uit het Oostblok geïmporteerde puppy’s uiteindelijk door een gebrek aan socialisatie in een dierenasiel belanden of vanwege afwijkingen en ziektes geëuthanaseerd moeten worden?
Een van de maatregelen om de illegale handel van honden tegen te gaan, is het creëren van bewustwording bij de kopers. Ik zet mij dan ook in om samen met de onlinehandelsplaatsen een betere informatievoorziening aan de kopers van dieren te bereiken. Ook zoek ik de samenwerking op het terrein van de handhaving.
Zo hebben de onlinehandelsplaatsen Marktplaats, Speurders, 2dehands, Marktplaza en Marktnet afspraken met elkaar gemaakt over juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen. Hierover bent u geïnformeerd met mijn brief van d.d. 4 april 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 729). Deze afspraken hebben betrekking op o.a. het informeren van potentiële kopers over o.a. wat er komt kijken bij de aanschaf van een dier en het kunnen melden van misstanden bij het meldnummer 144. In april vindt het jaarlijkse overleg plaats met deze partijen en de Dierenbescherming, Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Dibevo en mijn ministerie. Het doel van het overleg is om met elkaar in gesprek te blijven over de mogelijkheden voor juiste en tijdige informatievoorziening inzake impulsaankopen van gezelschapsdieren. Ook andere handelsplaatsen worden uitgenodigd deze afspraken over te nemen en zich aan te sluiten.
In het kader van vernieuwing toezicht heeft de NVWA een pilot gedaan waarbij aanbieders van pups op internet actief werden benaderd. De aanbieders werden gewezen op de regelgeving die van toepassing is, ook werd om aanvullende informatie gevraagd. De NVWA gaat de resultaten nu analyseren om te bezien of deze, dan wel vergelijkbare vormen van toezicht en handhaving via internet, een vaste plaats moeten krijgen in de NVWA-activiteiten. Ik verwijs u verder naar mijn brief over puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Kunt u aangeven of er afgelopen jaren dierenartsen zijn voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege of strafrechtelijk vervolgd zijn vanwege gesjoemel met vaccinaties, chips en papieren?
Nee, er zijn vanwege fraude met vaccinaties, chips of veterinaire papieren op het terrein van de hondenhandel geen dierenartsen voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege. Over strafrechtelijke vervolging kan het Openbaar Ministerie (OM) geen cijfers genereren omdat informatie met betrekking tot vervolging van dierenartsen op het terrein van de hondenhandel niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u nog steeds van mening dat er voldoende mogelijkheden bestaan om handhavend op te treden tegen dierenartsen die de malafide hondenhandel ondersteunen? Vindt u dat deze mogelijkheden voldoende worden benut, gelet op het bovenstaande?3
Er zijn voldoende mogelijkheden om op te treden tegen dierenartsen indien overtredingen worden geconstateerd. Dit laatste is echter lastig omdat het (onbewust) meewerken aan illegale handel niet per se betekent dat de dierenarts zelf overtredingen begaat. Voor het kunnen bestraffen van een dierenarts op grond van medeplichtigheid moet sprake zijn van aantoonbaar opzettelijk participeren met het oog op het begaan van de overtreding door de handelaar.
Kunt u uiteenzetten welke stappen u heeft ondernomen om de voorlichting omtrent de verkoop van dieren te bevorderen zodat mensen bekend zijn over de illegale handel in dieren? Welk effect wilt u hiermee bereiken en hoe kan worden getoetst of (deze) voorlichting voldoende zoden aan de dijk zet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen zoals een verplichte aanwezigheid van de ouderdieren bij het verkopen of chippen van een puppy, zodat fraude moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als bij het kopen of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind. Zoals hiervoor aangegeven hebben recentelijk diverse aanscherpingen plaatsgevonden en dienen deze
maatregelen te worden geëvalueerd.
Is het waar dat dierenartsen en gedupeerden vaak niks terug horen van meldingen die gedaan worden bij de dierenpolitie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, kunt u dit verklaren? Zo nee, hoe zit dit dan?
Zowel bij politie als NVWA is het gebruikelijk dat aan de melder wordt teruggekoppeld. Dit signaal is doorgegeven aan de NVWA en de politie. Indien een melder geen informatie ontvangt, wordt aangeraden contact op te nemen met de desbetreffende instantie. Uiteraard is geen sprake van terugkoppeling bij anonieme meldingen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de dierenpolitie een slecht idee is? Bent u bereid de capaciteit van de dierenpolitie en de NVWA juist te versterken zodat meldingen adequaat opgepakt kunnen worden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Van afschaffing van de taakaccenthouder handhaving dierenwelzijn is geen sprake. Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) onder meer heeft aangegeven tijdens het AO huiselijk geweld en dierenwelzijn van 16 oktober 2014, voorziet het inrichtingsplan van de politie in 180 taakaccenthouders aan het einde van de personele reorganisatie. Op dit moment zijn er 160 taakaccenthouders en zijn er 18 toekomstige taakaccenthouders in opleiding. De politie heeft door taakaccenthouders aan te stellen gehandeld conform de wens van uw Kamer. Voor uitbreiding van het aantal voorziene taakaccenthouders handhaving dierenwelzijn bestaat geen aanleiding.
Kunt u aangeven wat u heeft gedaan om de malafide hondenhandel op Europees niveau onder de aandacht te brengen en wat het resultaat daarvan was?
De Europese Commissie heeft in haar strategie «EU Strategy for Protection and Welfare of animals 2012 – 2015» aangegeven een studie over het welzijn van honden en katten die betrokken zijn bij handelspraktijken te zullen uitvoeren in 2014. Nederland heeft hier destijds ook aandacht voor gevraagd. Deze studie is vorig jaar gestart. De komende maanden worden hiervan de resultaten verwacht.
Deelt u de mening dat malafide hondenhandelaren die dieren slecht behandeld hebben en enkel handelen vanuit winstbejag de mogelijkheid zou moeten worden ontzegd om ooit nog dieren te houden? Zo ja, ben u dan ook bereid bij de door u toegezegde evaluatie met beleidsreactie over de inrichting van het houdverbod een variant van een levenslang houdverbod uit te werken? Zo nee, waarom niet?4
Aan mensen die dieren mishandelen kan sinds 1 oktober 2012 een houdverbod als bijzondere voorwaarde worden opgelegd voor maximaal tien jaar (artikel 14b, derde lid, Wetboek van Strafrecht)5. Daarvoor was dat maximaal drie jaar. Aan uw Kamer heeft de Minister van V&J toegezegd om deze verlenging te evalueren en uw Kamer voor het zomerreces van dit jaar de evaluatie met een beleidsreactie toe te zenden6. Op verzoek van uw Kamer laat de Minister van V&J in de evaluatie ook kijken naar de mogelijkheden het houdverbod als zelfstandige maatregel of straf op te leggen. Daarbij zal ook worden gekeken naar landen die een levenslang houdverbod kennen.
Het veilen en opvangen van dieren na een inbeslagname |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat er op een veiling van onlineveilinghuis BVA Auctions onlangs nog een pony van een failliete stalhouderij dusdanig verwaarloosd was dat het dier direct na de koop geëuthanaseerd moest worden?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze extreem verwaarloosde pony nog door de curator geveild is? Is het waar dat deze pony in de week voor de veiling een paspoort heeft gekregen waarin staat dat het dier 6 jaar zou zijn terwijl een veearts door middel van een gebitsanalyse heeft bevestigd dat deze pony zeker 15 jaar oud is? Zo nee, hoe zit het dan?
In onderhavig geval is aangifte gedaan tegen zowel de curator als het veilinghuis. Ook wordt door de politie onderzocht of de dierenarts die het paspoort heeft afgegeven strafrechtelijk iets te verwijten valt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van een faillissement de aanwezige dieren aangeboden moeten kunnen worden op een veiling? Zo ja, op grond van welke feiten?2
Dieren mogen verkocht worden via een veiling, of dit nu gebeurt naar aanleiding van een faillissement of anderszins. Het afhandelen van faillissementen gebeurt op grond van de Faillissementswet. Onderdeel daarvan kan zijn om eventueel aanwezige dieren die naar het oordeel van de curator een zekere economische waarde vertegenwoordigen, te verkopen. Een curator in faillissement vertegenwoordigt het schuldeisersbelang en is dus verplicht om de waarde van de boedel te maximaliseren, omdat crediteuren/ondernemers graag zoveel mogelijk van hun vorderingen willen innen. Een en ander laat onverlet dat ten alle tijden voldaan dient te worden aan de bepalingen die zijn neergelegd in de Wet dieren.
Bent u bekend met de schrijnende situaties die regelmatig ontstaan door de inbeslagname van dieren van mensen met schulden bij (dreigende) uithuiszettingen en bij faillissementen? Is het waar dat curators regelmatig dreigen met het inbeslagnemen van huisdieren, om de eigenaren – die een emotionele band hebben met hun dier – onder druk te zetten de schuld te betalen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, welke garanties heeft u dat dit in de praktijk niet gebeurt?
Eén van de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen is dat een curator zich respectvol en fatsoenlijk moet gedragen jegens een ieder met wie hij, in de uitoefening van de aan hem opgedragen taak, handelt (Praktijkregels Insolad d.d. 22 juli 2004). Het onder druk zetten van mensen middels dreigementen valt hier duidelijk niet onder. Het is in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf hier paal en perk aan te stellen. Dit laat uiteraard onverlet dat betrokkenen zich over het gedrag van de curator kunnen beklagen bij de rechter-commissaris, die toeziet op de correcte afwikkeling van het faillissement.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren jaarlijks bij uithuiszettingen en faillissementen worden weggehaald en hoeveel van deze dieren geveild worden?
Er worden geen gegevens bijgehouden van het aantal uithuiszettingen en/-of beslagleggingen en/-of faillissementsverkopen toegespitst op dieren als onderdeel van het vermogen van de debiteur.
Onderschrijft u dat dieren geen zaken zoals een koelkast of tafel zijn, conform artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat dieren geen zaken zijn? Deelt u de mening dat het veilen of op straat zetten van dieren onwenselijk is mede in het licht van artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek?
Met u ben ik van mening dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben los van de gebruikswaarde die de mens aan dieren toekent. Deze intrinsieke waarde is daarmee eigen aan het dier als levend wezen. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren dienen dan ook nageleefd te worden. Het veilen van dieren zonder dat voldaan wordt aan deze bepalingen of het op straat zetten is dan ook niet toegestaan. Ik acht nadere beleidsmaatregelen in dezen niet noodzakelijk.
Bent u bereid stappen te nemen om verandering te brengen in de huidige onwenselijke situatie en veilingen van dieren niet langer mogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren die op straat dreigen te raken bij een uithuiszetting geregeld is in de verschillende gemeenten in Nederland? Deelt u de mening dat er duidelijke regels voor dit soort schrijnende situaties moeten zijn ter voorkoming van het op straat zetten van dieren, die vervolgens een zwervend bestaan moeten leiden?
Per gemeente kan de aanpak in deze verschillen, uiteraard binnen de algemene regelgeving waarnaar ik hiervoor al verwees. Een eigenaar is primair verantwoordelijk om zijn huisdier goed te verzorgen, ook na een uithuiszetting. Op het moment dat een eigenaar niet in staat is hieraan te voldoen, zal hij er zorg voor moeten dragen al dan niet met hulp van de curator dat het dier ergens geplaatst wordt waar hij wel de noodzakelijke zorg kan ontvangen. Zie verder het antwoord op de voorgaande vragen.
Erkent u dat inbeslagname van dieren vaak sowieso geen financiële waarde heeft, omdat asielen al overvol zitten en de kans dus bijzonder klein is dat een dier voor een geldbedrag kan worden verkocht? Zo nee, waaruit blijkt volgens u het tegendeel?
De huidige bepalingen uit de Wet dieren bieden voldoende bescherming voor gehouden dieren. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend beleid op te voeren. Het probleem ontstaat pas als deze bepalingen niet worden nageleefd. Curatoren hebben, zeker bij een faillissement waarbij dieren zijn betrokken, een belangrijke taak er zorg voor te dragen dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat aan de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen wordt voldaan. Dit wordt mede onderschreven door de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen.
Deelt u de mening dat er een landelijk beleid zou moeten gelden ten aanzien van dieren die inbeslaggenomen dreigen te worden door een uithuiszetting of faillissement, waarin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren en wie de kosten betaalt wanneer de eigenaar hier niet toe in staat is? Zo ja, bent u bereid een landelijk beleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe toezicht op het welzijn van inbeslaggenomen dieren georganiseerd is, tijdens en na de beslaglegging?
De curator is na beslaglegging houder geworden van het dier. Op dat moment draagt hij de verantwoordelijkheid en heeft hij de plicht zorg te dragen voor naleving van de bepalingen in de Wet dieren.
Deelt u de mening dat dieren na een inbeslagname zeer zorgvuldig herplaatst dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Wat gaat u doen om scenario’s zoals doorverkoop aan de slacht of risico op impulsaankopen te voorkomen?
Het herplaatsen van dieren dient ook op grond van bestaande regelgeving altijd zorgvuldig te worden uitgevoerd. Zo stelt art. 1.7 onder b van het Besluit houders van dieren dat degene die een dier houdt er zorg voor dient te dragen dat een dier slechts onder de hoede wordt gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is. Voor het overige verwijs ik inzake impulsaankopen of doorverkoop voor slacht naar de beantwoording van uw eerdere vraag zoals aangehaald in uw noot 2 bij deze vraag.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De grote brand op het industrieterrein in Maastricht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij de grote brand op het industrieterrein in Maastricht op woensdagavond 19 november 2014 mogelijk giftige stoffen en asbest zijn vrijgekomen?
Ja. Rook van elke brand bevat giftige stoffen.1 De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij echter meegedeeld, dat uit metingen van de brandweer en het RIVM (Milieu Ongevallen Dienst) bleek dat er geen schadelijke concentraties aanwezig waren in de rook op leefniveau. Tevens deelde de veiligheidsregio mij mee, dat bij deze brand asbest vrijgekomen is en dat de asbestbesmetting beperkt is gebleven tot de directe omgeving. Dit is in kaart gebracht door een gespecialiseerd bedrijf.
Kunt u tevens bevestigen dat de omwonenden geen melding ontvangen hebben via NL Alert dat ze ramen en deuren moesten sluiten? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren en kunt u uitleggen waarom dat niet gebeurd is?
Omwonenden hebben geen NL-Alert ontvangen. De burgemeester danwel de voorzitter van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het alarmeren en informeren van de bevolking. In onderhavig incident werd besloten om als één van de communicatiemiddelen NL-Alert in te zetten. Helaas is in de uitvoering van dit besluit een vergissing gemaakt en is in plaats van NL-Alert het systeem Burgernet gebruikt. NL-Alert is geospecifiek (in tegenstelling tot Burgernet) en was derhalve het geschikte middel om iedereen in de buurt van het incident te alarmeren. De regio heeft mij laten weten dat de procedure met betrekking tot de inzet van NL-Alert opnieuw met alle betrokkenen in de regio wordt doorgenomen, waardoor de kans op een vergissing in de toekomst wordt geminimaliseerd.
Kunt u uitsluiten dat mensen door het niet of pas veel later ontvangen van het advies om ramen en deuren te sluiten gezondheidsrisico’s gelopen hebben door de mogelijke aanwezigheid van giftige stoffen in de lucht?
De veiligheidsregio sluit op grond van de metingen tijdens de acute fase en de nazorgfase uit dat de bevolking gezondheidsrisico’s heeft gelopen.
Was het bedrijf waar de brand is ontstaan in het bezit van alle benodigde vergunningen? Kunt u aangeven wanneer dit bedrijf voor het laatst is gecontroleerd door het bevoegd gezag en of bij deze controle alles in orde was?
Er zijn diverse bedrijven in meer of mindere mate door de brand getroffen. Niet bekend is bij welk bedrijf de brand is ontstaan. Het betreft bedrijven in de milieuklassen A (niet meldingplichtig voor de milieuwetgeving), B (meldingplichtig) en C (vergunningplichtig), Een overzicht van vergunningen en controles van de bij de brand betrokken bedrijven treft u hieronder aan.
Voor alle bedrijven geldt dat ze waar nodig over een dekkende vergunning beschikten ofwel een melding bij de gemeente hebben gedaan in het kader van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Bij type A bedrijven voert de gemeente Maastricht geen reguliere controles uit, maar wordt wel gereageerd op eventuele klachtmeldingen.
De drie type B bedrijven waarvoor als richtlijn één controle per 5 tot 10 jaar geldt, zijn in 2010 en 2012 gecontroleerd en in orde bevonden.
Het afgebrande type C bedrijf, waarvoor één controle per 3 tot 5 jaar wordt gehanteerd is het laatst gecontroleerd in 2011 en is, nadat enkele tekortkomingen waren verholpen, in orde bevonden.
In hoeverre acht u het verantwoord om hoog brandbare stoffen te bewaren in gebouwen waarin asbest is verwerkt en die in de buurt liggen van woonwijken, gelet op het feit dat in één van de afgebrande bedrijven grote hoeveelheden hoog brandbaar rubber lagen? Welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
Het decentraal bevoegd gezag acht het niet ongewoon of onverantwoord om op een industrieterrein brandbare stoffen die bij de productieprocessen worden gebruikt, voorradig te hebben of voor groothandelsdoeleinden op te slaan. Waar het om gaat is dat de wijze waarop die stoffen worden opslagen in overeenstemming is met de milieueisen die daar krachtens de milieuvergunning of de BARIM-regels aan worden gesteld. Die regels zien er op toe dat opslagruimten voldoen aan eisen ten aanzien van de brandwerendheid. In de praktijk kan aan die eisen bijvoorbeeld worden voldaan door opslagkluizen die in of buiten het bedrijfsgebouw geplaatst worden, of door eisen ten aanzien van de brandwerendheid van wanden of delen van wanden. Het is zeker niet in alle gevallen zo dat de bedrijfsgebouwen in hun geheel die brandwerendheid moeten bezitten.
Rubber is een brandbare stof maar het is geen gevaarlijke stof die in een afzonderlijke ruimte of kluis moet zijn opgeslagen. De opslag van rubberproducten is toegestaan.
In gebouwen van voor 1994 kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, maar niet voor alle gebouwen is bekend of deze asbesthoudende materialen bevatten. Voordat er werkzaamheden aan gebouwen plaatsvinden waarbij mogelijk asbest vrijkomt (breken, slopen e.d.), moet er op asbest worden geïnventariseerd. Voor de omgang met en de verwijdering van asbest gelden strenge regels. Ook bij werkzaamheden na een brand waarbij asbest is betrokken dient men zich aan die regels te houden. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat de gemeente Maastricht zich hiervan terdege bewust is en overeenkomstig zal handelen.
Binnen de geldende regels acht ik de opslag van brandbare stoffen in gebouwen waarin mogelijk asbest is verwerkt verantwoord.
Kunt u uitsluiten dat de tijdens de brand in het nabijgelegen Borgharen neergedaalde deeltjes asbest bevatten? Zo nee, waarom werd omwonenden dan alleen geadviseerd om geen voedsel uit moestuinen te eten terwijl de aanwezigheid van asbest scherpere maatregelen vereist?
Uitgesloten kan worden dat er asbest in de neergedaalde verbrandingsresten/roetdeeltjes aanwezig was. In de nacht van de brand heeft een erkend analysebureau dit middels onderzoek bevestigd.
Kunt u zeggen wat deze deeltjes bevatten en of dit gevaar opgeleverd heeft voor omwonenden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevaar zich in de toekomst niet meer voor kan doen?
Het betrof verbrandingsresten en/of roetdeeltjes. Op verzoek van de brandweer heeft het RIVM monsters genomen en geanalyseerd op diverse chemische componenten. Daarnaast zijn de luchtmonsters geanalyseerd die tijdens de brand zijn genomen. Er blijkt geen sprake te zijn van gezondheids- en/of milieurisico’s.
Hoe beoordeelt u de brandveiligheid van het betreffende bedrijventerrein, gelet op het feit dat de brand zich kon uitbreiden naar zeven omgelegen bedrijven?
Dit is een bedrijventerrein dat gebouwd is in de periode 1950–1970. Destijds is gebouwd conform de eisen van die tijd. Tegen deze achtergrond is er geen sprake van strijdigheid met bouwkundige brandveiligheidseisen.
Naast de bouwregelgeving stelt de milieuwetgeving maatwerkeisen aan de brandwerendheid, bijvoorbeeld ten aanzien van (delen van) wanden of complete opslagkluizen in de gebouwen. De eis is dan bijvoorbeeld dat de kluis of het deel van de wand 30 of 60 minuten brandwerend is. Bij de laatste milieucontroles (zie ook het antwoord op vraag 4) zijn geen gebreken op dit punt vastgesteld, dan wel zijn ze verholpen.
Vindt u het verstandig om dit soort bedrijven zo dicht in de buurt van woningen te hebben liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
De afstand tussen de getroffen bedrijven en de meest nabijgelegen woningen is, gemeten met behulp van Google Earth:
200 meter naar de dienstwoningen bij de voormalige penitentiaire inrichting;
500 meter naar de woonbebouwing van Limmel;
960 meter naar de woonbebouwing van Borgharen;
Dit zijn afstanden die voor dit type bedrijven in relatie tot omliggende woonomgevingen, ruimschoots aan de eisen voldoen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op drinkwaterwinning |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de conclusie die in het Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» getrokken wordt dat, vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor natte delen van Natura2000-gebieden?1
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Deelt u de volgende conclusie van de onderzoekers: «de potentiele effecten voor waterleven, bodemleven, vogels en door uitspoeling naar het grondwater, afgemeten aan het bestrijdingsmiddelengebruik op een gemiddeld Nederlands bloembollenperceel in 2008 zijn allen groter dan de potentiële effecten op een zelfde perceel met aardappels, granen of maïs»?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat deze conclusie ook gevolgen zou moeten hebben voor de teelt van bollen en andere gif-intensieve gewassen in en rond drinkwaterwinningsgebieden? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan dit rapport? Zo nee, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?
De onderzoekers van Alterra concluderen dat door het hogere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bollenpercelen de kans op negatieve effecten op de natuurwaarden op de Veluwe waarschijnlijk groter is dan bij aardappels, granen of maïs. Ook concluderen de onderzoekers dat in deze studie niet is vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is.
Bij de toelatingsaanvragen worden ook effecten op drinkwaterwingebieden beoordeeld. Mocht daaruit blijken dat voor de toelating in of bij deze gebieden gebruiksbeperkingen nodig zijn, dan worden deze opgenomen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van het betreffende middel.
Omdat de studie van Alterra niet aangeeft hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is en omdat bij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s voor drinkwaterwingebieden worden beoordeeld, hebben de conclusies uit het Alterrarapport geen gevolgen voor de bollenteelt in en rond drinkwaterwingebieden.
Deelt u de mening dat de vaststelling van de onderzoekers, dat het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden, naar alle waarschijnlijkheid ook opgaat voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke gegevens baseert u zich? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is niet vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is. Daarnaast geldt ook voor oppervlaktewater dat de risico’s daarvoor bij de toelating worden beoordeeld. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal daarom geen nadelige gevolgen hebben voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water op 17 november 2014 te beantwoorden?
Helaas was het niet mogelijk om de vragen te beantwoorden in dit korte tijdbestek, vanwege de relatie met de door u aan mijn collega van EZ gestelde vragen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op Natura2000 gebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» dat vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor (natte delen van) Natura2000-gebieden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de bollenteelt in en rond Natura 2000-gebieden onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor de natuur en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom twijfelt u aan het onderzoeksrapport van Alterra en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u voor uw eigen positie? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het in telen van bollen en andere gif-intensieve teelten in en rond Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze bent u dan van plan natuurschade als gevolg van deze teelten te voorkomen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de door Alterra gesignaleerde negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot nu toe niet door het bevoegd gezag zijn omgezet in handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 op dit punt, te weten een natuurtoets via een passende beoordeling, die al dan niet leidt tot afgifte van een Natuurbeschermingswetvergunning? Zo nee, kunt u de Kamer een overzicht sturen waaruit blijkt dat er wel natuurtoetsen zijn uitgevoerd? Kunt u bevestigen dat het achterwege blijven van de natuurtoets bij bollenteelten betekent dat er tot nu toe onterecht economische activiteiten zijn toegestaan in en bij natuurgebieden, die een groot negatief effect op de natuur hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, op grond van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot deze conclusie?
De bollenteelt is geen «project» in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en artikel 19f van de Natuurbeschermingwet 1998, maar een «andere handeling» in de zin van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Er geldt derhalve geen verplichting tot de uitvoering van de natuurtoets in de vorm van een «passende beoordeling». Over het algemeen zal hier sprake zijn van «bestaand gebruik», dat op grond van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 niet vergunningplichtig is. Wel kunnen op grond van artikel 19c van die wet bij «aanschrijving» beperkingen aan bestaand gebruik worden opgelegd, als dat nodig is ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of van significante verstoring van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De provincie is bevoegd gezag, zowel voor vergunningverlening als voor inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid.
Bent u bereid om te erkennen dat bollenteelt niet als het zogenaamde «bestaand gebruik» mag worden aangemerkt, waar geen Natuurbeschermingswetvergunning voor nodig zou zijn? Bent u voorts bereid te erkennen dat het Rijk, toen zij zelf nog bevoegd gezag was, passende beoordelingen had moeten uitvoeren waarin gekeken werd naar de ecologische gevolgen van bollenteelt op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Gelderland om naar aanleiding van dit onderzoek om, voor ingebruikname van een perceel voor bollenteelt, binnen een beschermingszone natte landnatuur, het effect op Natura 2000-doelen te toetsten via een vergunningprocedure?2
Het is aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van het onderzoek een besluit hierover te nemen.
Wat vindt u er van dat de provincies tot nu toe het in gebruik nemen van akkers in en rond Natura 2000-gebieden voor de teelt van bollen gezien hebben als «bestaand gebruik» waar geen natuurtoets voor nodig zou zijn? Deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met uw oordeel over «bestaand gebruik» in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof in de Natuurbeschermingswet 1998, welke u na advies van de Raad van State heeft geschrapt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5. Het advies van de Raad van State in het kader van de Programmatische aanpak stikstof had betrekking op projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen, niet op bestaand gebruik.
Kunt u bevestigen dat er ook buiten Gelderland het telen van bollen en andere gif-intensieve teelten plaatsvindt in en rond het Natura 2000-gebieden waarbij deze bollenteelt mogelijk significante negatieve effecten hebben gezien de gestelde instandhoudingsdoelen? Kunt u aangeven bij welke Natura 2000-gebieden dat het geval is en kunt u dan ook bevestigen dat de conclusies van het rapport niet alleen gelden voor Gelderland, en dat er ook bij deze andere Natura 2000-gebieden kans is op een significant negatief effect op aquatische milieus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de overige provincies te instrueren om direct de conclusies van het rapport van Alterra in beleid om te zetten, en dus in ieder geval nieuwe bollenteelt in en nabij natte natuurgebieden te onderwerpen aan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet, en vindt u het gerechtvaardigd dat er hierdoor een groot verschil komt te bestaan tussen de verschillende provincies waardoor er niet alleen verschillende beschermingsniveaus zullen ontstaan voor Natura 2000-gebieden maar ook de rechtsgelijkheid van ondernemers wordt aangetast?
Ik zie hier op basis van mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 geen aanleiding toe. Het is primair aan de provincies om – met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval en de kenmerken van het gebied – ten aanzien van de verlening van vergunningen en inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid hun afwegingen te maken en ervoor zorg te dragen dat overeenkomstig de eisen van de Habitatrichtlijn wordt gehandeld.
Bent u tevens bereid om de provincies te instrueren om in en rond alle Natura 2000-gebieden met terugwerkende kracht een passende beoordeling uit te voeren voor alle bestaande bollenakkers, zodat de natuureffecten van deze teelten in ieder geval worden onderzocht? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze bent u dan voornemens om uw eindverantwoordelijkheid voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in te vullen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat bovenstaande niet alleen geldt voor de bollenteelt, waarbij gemiddeld 36 kg actieve stof/ha aan landbouwgif wordt gebruikt, maar dat dit ook geld voor andere gifintensieve teelten, zoals bijvoorbeeld rozen, met 86 kg actieve stof /ha?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 2).
Vanaf hoeveel kg actieve stof/ha is het risico op significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zo groot dat er een passende beoordeling plaats moet vinden via een vergunningverleningprocedure? Indien dit niet bekend is bij u, bent u bereid om daar nader onderzoek naar te laten verrichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Uit het onderzoek blijkt ook dat veel effecten van het hoge en gecombineerde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op de flora en fauna niet goed te beoordelen zijn, door gebrek aan gegevens voor bestrijdingsmiddelen en door een gebrek aan meetpunten; bent u bereid om naar deze kennishiaten wetenschappelijk onderzoek in te stellen, om zo de ecologische gevolgen van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen op de natuur vast te kunnen stellen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge voor de effecten van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Er wordt momenteel op Europees niveau onderzocht hoe het gecombineerd gebruik preciezer kan worden meegenomen in de internationaal geharmoniseerde toetsingskaders. Deze toetsingskaders worden – als dit noodzakelijk wordt geacht – geactualiseerd.
Het Ministerie van Economische Zaken financiert al vele jaren onderzoek naar beoordelingsmethodieken voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het is gebruikelijk dat hierin kennishiaten worden opgepakt. In 2015 wordt bijvoorbeeld een verkenning uitgevoerd naar de blootstelling van en de effecten op waterorganismen van het gelijktijdig en/of herhaald toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
Op de hoge zandgronden van de Veluwe is er zo goed als geen oppervlaktewater in de nabijheid van bollenpercelen. Het uitbreiden van het aantal meetpunten op de Veluwe is daardoor niet relevant.
De gebruikte gegevens over hoeveel bestrijdingsmiddelen er bij welke teelten worden gebruik zijn uit 2008, dat zijn ook de laatste data dat er cijfers te vinden zijn op CBS; kunt u aangeven wanneer deze gegevens geupdate worden? Kunt u dit ook aangeven voor de gegevens over normoverschrijdingen in de bestrijdingsmiddelenatlas?
Het CBS verwacht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akker- en tuinbouw over 2012 eind 2014 te publiceren.
De bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks voorzien van een update. Voor het eind van 2014 zullen de meetgegevens uit 2013 in de bestrijdingsmiddelenatlas zijn opgenomen.
Europese subsidies voor de promotie van gif-intensieve bloemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat het Bloemenbureau Holland subsidie ontvangt van de Europese Unie voor de promotiecampagne «Mooi wat bloemen doen»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo neen, hoe zit het dan?
Onder de titel van «Lievelingsbloem» ontvangt het Bloemenbureau Holland inderdaad cofinanciering van de Europese Unie voor een promotiecampagne. Het gaat om een totale cofinanciering van € 4.036.789,50 over een periode van drie jaar.
Wat vindt u ervan dat het budget voor de promotie van Europese landbouwproducten wordt gebruikt voor andere producten dan voedsel, waarvan de productie bovendien zeer belastend is voor het milieu? Kunt u uitleggen waarom de belastingbetaler daaraan zou moeten bijdragen?
Tijdens de discussie in de Landbouwraad over de nieuwe promotieregeling heb ik aangegeven dat ik vind dat promotie een zaak van de sector zelf is. Ik ben dat nog steeds van mening. Ook vind ik dat het bij deze regeling moet gaan om producten met een plus, dat wil zeggen producten die boven de wettelijke eisen uit gaan. In de Landbouwraad heeft echter een ruime meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie, waarbij alle landbouwproducten in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
Zowel binnen de huidige als binnen de nieuwe communautaire regels is vastgelegd voor welke producten en thema’s een programma kan worden ingediend, waarbij wordt verzocht om cofinanciering van de Europese Unie. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld ga ik Nederlandse ondernemers, zolang zij zich aan de communautaire regels houden, niet de mogelijkheid ontzeggen om van deze regeling gebruik te maken.
Kunt u bevestigen dat voor de teelt van bijvoorbeeld lelies, die nu met belastinggeld gepromoot worden, er jaarlijks bijna 100 kg landbouwgif per hectare gebruikt wordt, met alle gevolgen van dien voor onder andere de volksgezondheid, de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Nee. De NVWA verzamelt landelijke afzetgegevens op werkzamestofniveau. Deze kunnen niet worden vertaald in een «gemiddeld gebruik per teelt».
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de sierteelt met zich mee brengt in Nederland, zoals de kosten van de gezondheidsschade die zij veroorzaken, de schade van de achteruitgang van de biodiversiteit in ons land en de kosten die de vervuiling van grond- en oppervlaktewater met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te verrichten om deze kosten in beeld te krijgen?
Nee. In de sierteelt mogen, net als in andere teelten in Nederland, alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Zolang toepassers van gewasbeschermingsmiddelen zich houden aan de specifieke gebruiksvoorschriften die het Ctgb voor deze middelen heeft bepaald, is veilig gebruik mogelijk. De NVWA ziet daarop toe. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn reactie op het Greenpeace rapport van 2 juni 2014 (TK 27 858, nr 271), handhaaft de NVWA risicogericht. Daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten.
Bent u bereid bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de promotie van bloemen op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat promotie een zaak is die de sector zelf zou moeten betalen en dat deze subsidies dus moeten worden afgeschaft? Bent u, nu de subsidies er nog zijn, bereid om zich ten minste in te zetten voor het verbinden van strenge milieu en dierenwelzijnsvoorwaarden aan dergelijke subsidies, zoals een maximum aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de EU ervan afziet om teerzandolie te labelen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Jasper van Dijk , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Unie (EU) in een recent voorstel afziet van de labeling van teerzandolie, een grondstof die meer broeikasuitstoot veroorzaakt dat gewone olie?1 2
Het klopt dat er geen aparte categorie onconventionele olie meer in het voorstel staat. De constatering dat er ook onconventionele oliën in de EU brandstofmix zitten, heeft er echter wel toe geleid dat de gemiddelde waarde van de keten fossiele transportbrandstoffen naar boven toe is bijgesteld. Bovendien is in het voorstel helder gemaakt welke brandstofsoorten zijn meegewogen bij de berekening van de standaardwaarde voor benzine en diesel. Hierbij wordt teerzandolie expliciet genoemd en is ook de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus weergegeven. Deze bedraagt 107 gram CO2 equivalent per megajoule. Overigens is ook olieschalie opgenomen in het voorstel met een waarde van 131 gram CO2 equivalent per megajoule. Het is dus niet zo dat het effect van onconventionele oliën op de gemiddelde CO2-waarde van de keten transportbrandstoffen in de EU geheel onzichtbaar is. Het voorstel zorgt echter niet voor een stimulans om oliën in te kopen met een lagere CO2-emissie in de keten.
Ik begrijp dat dit teleurstellend is gezien de zorgen in de Tweede Kamer over de negatieve milieueffecten van de winning van onconventionele oliën, zoals teerzandolie.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de uitspraken over de inzet inzake de Nederlandse en Europese doelstellingen om te streven naar minder CO2-uitstoot en een volledige duurzame energievoorziening op de langere termijn? In hoeverre ondermijnt de huidige beslissing van de EU inzake teerzand deze ambities?3
Ja. In de beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven bereid te zijn om versterking van het EU-emissiehandelssysteem aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken Handel om tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen.
Recent zijn de EU-ambities op het gebied van klimaat en hernieuwbare energie vastgelegd in de Raadsconclusies die tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober jl. zijn vastgesteld. Dit Europese ambitieniveau wordt niet naar beneden bijgesteld vanwege de import van teerzandolie. Mocht het zo zijn dat na 2020 de CO2-intensiteit van de keten transportbrandstoffen in de EU stijgt door grotere importen van teerzandolie, dan betekent dit dat er elders grotere inspanningen geleverd zullen moeten worden om de afgesproken klimaatdoelen in de EU te bereiken.
Is onder het handelsverdrag genaamd Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) de import van teerzandolie uit Canada naar de Europese Unie, en daarmee naar Nederland, thans een voldongen feit? Geldt dit ook op voor Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)? Erkent u dat door het vastleggen van de import van teerzandolie uit de Verenigde Staten en Canada in deze verdragen de teerling geworpen is? Baart dat u zorgen?
Teerzandolie is, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving, een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU. Hierdoor is het op dit moment mogelijk dat teerzandolie naar de EU en naar Nederland komt. Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen invloed op de eventuele import van of een verbod op het verschepen van teerzandolie naar de Europese Unie.
Tevens staat CETA los van eventuele aanpassingen in de Europese Richtlijn Brandstofkwaliteit. De in CETA vastgelegde waarborgen ter behoud van beleidsvrijheid op het gebied van milieu zorgen ervoor dat de EU te allen tijde de mogelijkheid behoudt om hier veranderingen in aan te brengen. De basis EU-wetgeving op het gebied van milieu staat hierin niet ter discussie. Ook in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (het TTIP-verdrag) wordt gestreefd naar opname van deze waarborgen.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn van de door de EU gewenste toevoeging van een energiehoofdstuk aan TTIP?4
De EU zet zich in voor de opname van een energiehoofdstuk in TTIP. Afspraken in TTIP in dit kader zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen. De onderhandelingen zijn nog gaande.
Kunt u een overzicht geven van de totale milieukosten die gepaard gaan met winning, transport en gebruik van teerzandolie in vergelijking met de winning van andere fossiele brandstoffen?
Er is geen overzicht hiervan beschikbaar. Er zou een individuele vergelijking plaats moeten vinden met alle soorten fossiele brandstoffen die verhandeld worden, aangezien er grote verschillen zijn in de milieuimpact van winning van verschillende soorten fossiele brandstoffen. Ook zonder een uitgebreide vergelijking is het helder dat de milieuimpact in Canada van de winning van teerzandolie aanzienlijk is. Het is echter van belang te bedenken dat er ook conventionele olie is waarvan de winning een grote impact op het milieu heeft.
Wat zijn de mogelijkheden om teerzandolie te labelen, waardoor de consument kan afzien van het gebruik ervan?
Voor de consument is teerzandolie in pure vorm niet beschikbaar. Consumenten tanken alleen benzine en diesel waar mogelijk teerzandolie in verwerkt is. Teerzandolie komt Nederland binnen in verwerkte producten, met name uit de VS. Om te weten wat daarvan de oorsprong is, zouden raffinaderijen in andere landen informatie moeten laten meereizen over de door hen verwerkte oliesoorten in de diesel. Op dit moment gebeurt dit niet. Bovendien wordt brandstof veelvuldig vermengd voordat het in Nederland geïmporteerd wordt. Ook in Nederland kan er nog vermenging plaatsvinden. Het is ook goed mogelijk dat er diesel uit andere delen van de wereld in de mix zit. Bij invoer in Nederland is dus niet meer duidelijk wat exact de herkomst is van de ruwe olie die verwerkt is in de brandstof.
Mocht teerzandolie wel in ruwe vorm in Nederland geïmporteerd worden, dan wordt deze vervolgens verwerkt in een raffinaderij tot brandstoffen en andere producten. Hierbij zullen ook andere ruwe oliën als input worden gebruikt. Er is op dit moment geen systeem dat er voor zorgt dat voor de bewerkte producten bekend is wat precies de gebruikte ruwe olie is. Zelfs als er een systeem zou worden opgezet waarbij dit wel bekend was, dan gaat deze informatie verloren doordat brandstoffen uit verschillende raffinaderijen samen met geïmporteerde brandstoffen worden vermengd en verhandeld voordat deze uiteindelijk bij een tankstation voor de consument beschikbaar zijn. Ik zie daardoor geen mogelijkheid teerzandolie te labelen, waardoor de consument af zou kunnen zien van het gebruik ervan.
U ontvangt binnenkort een rapport dat is opgesteld door Ecorys naar aanleiding van de motie Jan Vos (Kamerstuk 33 834, nr. 17) met daarin een beschrijving van de juridische en economische obstakels voor het realiseren van meer transparantie in de brandstofketen.
Verwacht u onder het TTIP een soortgelijke influx van schaliegas en -olie uit de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388)) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP, kan olie en gas niet zonder expliciete toestemming van het Bureau of Industry and Security (BIS) uit de VS geëxporteerd worden. Hiervoor gelden zeer strenge eisen, namelijk het aanleveren van onweerlegbaar bewijs dat de verkoopprijs in de VS niet haalbaar is, uitvoer ten bate van de VS is en dat de leveringen op elk moment stopgezet kunnen worden indien er sprake is van een nationaal tekort. In TTIP streeft de EU naar het creëren van een gelijk speelveld op de energiemarkt. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de import vanuit de VS met betrekking tot schaliegas en -olie. Als er gas uit de VS zou worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Wat zijn de te verwachten prijseffecten van teerzandolie en wat zijn de consequenties voor het marktaandeel van duurzaam opgewekte energie?
Aangezien het aandeel teerzandolie in de Nederlandse energiemix op dit moment klein is, is er geen prijseffect te verwachten. Het aandeel duurzame energie in transport wordt bovendien bepaald door de huidige EU doelstellingen voor duurzame energie in transport uit de EU Richtlijn hernieuwbare energie en de CO2-reductiedoelstelling uit de Richtlijn Brandstofkwaliteit, en niet zozeer door de prijs van de hernieuwbare energie.
Wat voor invloed heeft de import van teerzandolie op de Nederlandse en de Europese ambities om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te brengen?
De import van teerzandolie door private oliehandelaren heeft geen invloed op de ambities van het Nederlandse kabinet ten aanzien van het terugdringen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In het SER-Energieakkoord zijn de
Nederlandse ambities vastgelegd met betrekking tot energiebesparing en het stimuleren van hernieuwbare energie. Beide zaken dragen bij aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In de EU zijn, zoals u weet, tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. de Europese ambities vastgelegd ten aanzien van energiebesparing en hernieuwbare energie in de raadsconclusies over het Klimaat- en Energiepakket 2020–2030. Tijdens het bepalen van het ambitieniveau heeft teerzandolie geen rol gespeeld.
Heeft u plannen om teerzandolie uit Nederland te weren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om teerzandolie te weren uit Nederland. Ik deel de zorgen over de negatieve impact die teerzandolie heeft op het milieu in Canada en op het klimaat. Dat betekent echter niet dat het zonder meer mogelijk is de Nederlandse grenzen voor teerzandolie te sluiten. Een importverbod voor teerzandolie zou een grote handelsverstorende werking hebben. Dat effect wordt nog versterkt omdat het aandeel teerzandolie in geïmporteerde producten niet te traceren is. Daardoor zou een Nederlands importverbod niet alleen de import van ruwe olie raken, maar alle producten waarvan het vermoeden bestaat dat deze teerzandolie zouden kunnen bevatten.
Bent u bereid de vriendschappelijke relatie met Canada te benutten om via bilateraal overleg in te zetten op een versterking van de handel in met name producten en diensten die het milieu niet belasten? Zo nee, waarom niet?
De eventuele versterking van de handel in goederen en diensten, waaronder goederen en diensten die het milieu niet belasten, loopt niet op bilateraal niveau, maar in EU-verband. Binnen de EU zet Nederland in op de opname van speciale bepalingen ter bevordering van duurzame handel, zo ook in het vrijhandelsverdrag met Canada.
Specifiek is in het vrijhandelsverdrag met Canada een uitgebreid hoofdstuk opgenomen ter bevordering van duurzame handel en ontwikkeling. Beide partijen benadrukken de wederzijdse inachtneming van onder andere ILO-conventies, de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling. Specifiek wordt ingegaan op de wederzijdse inzet op de bevordering van duurzame handel door middel van de verbeterde coördinatie en integratie van arbeids-, milieu en handelsbeleid. Om toezicht te houden op de implementatie, coördinatie en monitoring van deze bepalingen zal een aparte instantie worden opgericht.
Wanneer u zegt dat het handelsverdrag met Canada bindend is en Nederland zich daar, onder het juk van de Europese Unie, aan gecommitteerd heeft, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat we naar een toekomst moeten die grotendeels, zo niet louter drijft op duurzaam opgewekte energie, wie van u is dan Dr. Jekyll en wie Mr. Hyde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de beantwoording van deze vragen blijkt dat het akkoord met Canada geen bedreiging vormt voor een toekomst gebaseerd op duurzaam opgewekte energie.
Het maatschappelijk verzet tegen dierproeven op labradors |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grote maatschappelijke onrust die ontstaan is nadat bekend werd dat Universiteit Maastricht plannen had om proeven te doen op 39 labradors?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de proeven na een petitie met meer dan 120.000 handtekeningen zijn opgeschort en de honden bij een stichting zijn ondergebracht om uiteindelijk geadopteerd te worden?
Ja, de proeven zijn na de petitie tijdelijk opgeschort. De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie deze proeven nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er tussen 2004 en 2012 in laboratoria bij de Universiteit Maastricht 323 honden gedood zijn?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Uit de jaarverslagen «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat er bij de Universiteit Maastricht tussen 2004 en 2012 in totaal 323 honden zijn gebruikt voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij de mens. De Universiteit Maastricht geeft aan dat dit onderzoek op honden wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Daarbij wordt voor de hond gekozen omdat het hart van de hond het meest lijkt op het hart van de mens qua elektrische geleidingsysteem. Resultaten die behaald worden met dit onderzoek zijn daarom goed te vertalen naar de mens. Eerder onderzoek van de Universiteit Maastricht heeft bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Is het waar dat er in 2011 in heel Nederland totaal 1.288 proeven op honden zijn uitgevoerd en het aantal proeven op honden in 2012 al is opgelopen tot 1.645?3 Hoe rijmt u deze stijging van 27.7% in de termen vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven? Wat gaat u doen om dit aantal onmiddellijk te verlagen?
De genoemde aantallen zijn correct. Al deze dierproeven met honden zijn volgens de wet beoordeeld door een dierexperimentencommissie (DEC). De DEC dient daarbij de afweging te maken of het doel van de dierproef ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, met minder dieren of met minder ongerief voor de proefdieren (vervanging, vermindering, verfijning, 3V’s). Zodra de voorgestelde wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt zal voor dierproeven een projectvergunning nodig zijn. Aanvragen om projectvergunningen zullen worden beoordeeld door een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), dat bij diezelfde wetswijziging wordt ingesteld. De CCD moet ook toetsen of aan de eisen van vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan, en of het doel van het onderzoek het gebruik van dieren rechtvaardigt. De DEC’s zullen in de nieuwe situatie de CCD adviseren over aanvragen om projectvergunningen.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven wordt tevens een Nationaal Comité ingesteld, dat onder meer tot taak krijgt te adviseren over het gebruik van dieren in dierproeven.
Zoals ik in mijn Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) heb aangekondigd, zal ik het Nationale comité vragen om beste praktijken op te stellen ten behoeve van de projectvergunningen als het onderzoek met honden en katten betreft. Deze beste praktijken kunnen de CCD helpen tot een meer specialistische beoordeling te komen van de projectaanvragen van onderzoeken met honden en katten. Mijn ambitie is zo min mogelijk dierproeven en waar ze onvermijdelijk zijn naar een optimale vervanging, vermindering en verfijning. Daarbij gaat het niet alleen om dierproeven met honden en katten maar over dierproeven op alle soorten dieren.
Hoe beoordeelt u de openbaarmaking van de plannen voor deze specifieke dierproeven op labradors, die naar buiten zijn gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?
De Wet openbaarheid van bestuur zorgt ervoor dat iedere burger inzage kan krijgen in het overheidshandelen. Deze wet is ook van toepassing op de Nederlandse universiteiten. Zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt, zal van elk dierproevenproject waarvoor de CCD een projectvergunning verleent, een niet-technische samenvatting van het project worden gepubliceerd op de website van de CCD. Hierdoor zal het voor het publiek transparanter worden op welke dieren in Nederland dierproeven worden uitgevoerd en welk onderzoeksdoel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat het publieke debat over de toelaatbaarheid van dierproeven gediend is bij concrete en openbare informatie over welke dierexperimenten er in ons land precies worden uitgevoerd, zoals nu dankzij een Wob-verzoek duidelijk werd in Maastricht? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de samenleving concreter en preciezer wordt geïnformeerd over de dierproeven die plaatsvinden in ons land dan nu het geval is met de algemene jaarverslagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo nee, waarom denkt u dat het publieke debat gebaat is bij gebrekkige transparantie over dierproeven?
Juist omdat dierproeven in het publieke debat staan vind ik transparantie zeer belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen over de informatie welke dierproeven in Nederland worden uitgevoerd maar ook over informatie betreffende de wetenschappelijke doelstellingen. De gewijzigde Wet op de dierproeven introduceert een aantal instrumenten die de transparantie aanzienlijk gaan verhogen. Zo komt er een centrale vergunningsplicht en moet voor elke nieuwe dierproef een niet-technische samenvatting gepubliceerd worden op de website van de CCD.
Tevens wil ik benadrukken dat het jaarverslag «Zo doende» van de NVWA een van de meest uitgebreide jaarverslagen is die er binnen de Europese Unie wordt uitgebracht en meer informatie bevat dan de verplichte Europese registratiegegevens.
Daarnaast blijf ik aandringen bij de sector om eveneens zelf actief en open over dierproeven te communiceren.
Hoe beoordeelt u het grote maatschappelijke verzet tegen de voorgenomen dierproeven op labradors, eerder ook al tot uiting gebracht in een breed gesteund burgerinitiatief voor een verbod op dierproeven op katten en honden in 2011 en de aanhoudend brede steun voor handtekeningenacties tegen dierproeven in het algemeen?
Ik begrijp dat dierproeven met honden en katten emoties losmaken bij mensen, omdat dit dieren zijn die wij vooral als onze huisdieren kennen. Desondanks is het soms nog nodig om dierproeven te verrichten op honden en katten voor bijvoorbeeld onderzoek naar de gezondheid van de mens of naar geneesmiddelen voor de betreffende diersoort.
Hoe beoordeelt u het feit dat een dierexperimentencommissie, in dit geval die van de Universiteit Maastricht, toestemming geeft voor dierproeven waartegen in de samenleving groot verzet bleek te bestaan?
Dierproeven met honden en katten zijn zowel onder de oude als onder de gewijzigde Wet op de dierproeven mogelijk. Elk projectvoorstel voor een dierproef moet vooraf worden beoordeeld door een erkende DEC. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven, bescherming van proefdieren en van ethische toetsing. Deze deskundigen dienen een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de projectbeoordeling van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Hoe waardeert u de ethische toetsing die voorafgaand aan de goedkeuring van deze dierproeven heeft plaatsgevonden ten opzichte van de morele opvattingen in de samenleving, gelet op het massale verzet en onderschrijft u de constatering dat er kennelijk een gat zat tussen wat de dierexperimentencommissie moreel toelaatbaar achtte en hoe de samenleving de ethische toelaatbaarheid van deze dierproeven beoordeelde? Deelt u onze indruk dat dit vaker het geval is? Zo nee, waarom niet?
De DEC beoordeelt op een deskundige manier of het belang van het doel van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier ten gevolge van die proef ondervindt. De DEC dient daarbij een gefundeerde ethische afweging te maken waarbij zij niet alleen wetenschappelijke maar ook maatschappelijke aspecten betrekt. Indien de DEC op grond van deze ethische afweging oordeelt dat de belangen van de uitvoering van de proef niet opwegen tegen de belangen van de proefdieren, zal zij een negatief advies uitbrengen.
Voor het maatschappelijke debat vind ik het belangrijk dat voor het brede publiek transparanter wordt welke dierproeven in Nederland plaatsvinden en welk wetenschappelijke of maatschappelijke doel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt. Onder de gewijzigde Wet op de dierproeven zal deze informatie beschikbaar komen in vorm van een niet-technische samenvatting van elke nieuwe dierproef.
Deelt u de mening dat de (veranderende) morele opvattingen over dierproeven in de samenleving zijn weerslag moeten krijgen in de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De huidige procedure van toelating van dierproeven zal met de komst van de gewijzigde Wet op de dierproeven veranderen. Voor alle dierproeven is dan een projectvergunning van de CCD vereist. Dit betekent dat een centrale onafhankelijke en onpartijdige commissie in een ethische toets beoordeeld of het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het doel van de dierproef opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt ten gevolge van de proef. Bij deze ethische toetsing zal de CCD ook de beleving van de diverse aspecten in de maatschappij meenemen.
Bent u bereid de huidige procedures voor de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven te herzien zodat de morele opvattingen van de samenleving over de toelaatbaarheid van dierproeven hierin beter worden geborgd dan nu het geval is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het bericht dat er nog steeds wrede dierproeven voor Botox worden gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Europese lidstaten, waaronder Nederland, nog steeds giftigheidstesten op dieren worden uitgevoerd voor Botox-producten en kunt u bevestigen dat het hierbij gaat om de LD50-giftigheidstest, die in Nederland al sinds 1997 in beginsel is verboden, een verbod dat later in de hele Europese Unie is doorgevoerd?1
Botulinetoxine is een geneesmiddel dat ook voor cosmetische doeleinden wordt gebruikt. In Nederland worden geen botulinetoxine-producten (merknaam Botox) geproduceerd en er worden geen LD50/LC50-testen met botulinetoxine op muizen uitgevoerd. Het is mij niet bekend in welke andere Europese landen deze testen wel uitgevoerd worden. Er geldt geen Europees verbod op deze testmethode. Wel is het gebruik van LD50/LC50-testen in Nederland in beginsel verboden op grond van de Wet op de dierproeven. Op dit algemene verbod kan de Staatssecretaris van Economische Zaken een vrijstelling verlenen indien wordt aangetoond dat er voor deze methode geen alternatief beschikbaar is. Deze vrijstelling kan nu nog voor onbeperkte tijd gelden. Onder de herziende Wet op de dierproeven zal bij een dergelijke vrijstelling na een periode van maximaal 5 jaar opnieuw onderzocht moeten worden of er nog steeds geen alternatief aanwezig is voor deze dierproef. In Nederland geldt sinds 1997 een algemeen verbod op het uitvoeren van dierproeven voor het ontwikkelen van nieuwe dan wel testen van bestaande cosmetica. Dit verbod is sinds 11 juli 2013 in de gehele Europese Unie doorgevoerd op grond van Verordening 1223/2009. Het verbod op dierproeven voor cosmetica geldt niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat LD50-testen op dieren voor cosmetische toepassing van Botox-producten ongeoorloofd en onacceptabel zijn, gelet op het verbod op dierproeven voor cosmetica en het verbod op de LD50-testmethoden en kunt u aangeven wat gaat u doen om deze dierproeven onmiddellijk te stoppen?
Dierproeven voor cosmetica zijn in Nederland en in Europa verboden. Botulinetoxine is zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 een geneesmiddel dat ook voor cosmetische doeleinden wordt gebruikt en dat één van de meest potente giffen bevat die bekend zijn. Botulinetoxine wordt als geneesmiddel gebruikt tegen onder andere spasmen, overmatig zweten, overactieve blaas en strabisme, maar ook om rimpels te behandelen. Daarbij gaat het niet om een cosmetische behandeling in de klassieke zin, maar er wordt een kleine hoeveelheid van een zeer sterk gif door een arts ingespoten in het lichaam. Het waarborgen van de werkzaamheid en de veiligheid van de botulinetoxine- producten is belangrijk en niet afhankelijk van de uiteindelijke doelstelling van de behandeling, medisch of cosmetisch. Dierproeven voor het testen van deze botulinetoxine-producten op werkzaamheid en veiligheid zijn in principe ook in Nederland mogelijk indien er geen alternatieve methode beschikbaar is.
Wat betreft het gebruik van diervrije alternatieven voor deze nodige testen zijn er al goede ontwikkelingen. Zo heeft een grote producent van botulinetoxine-producten een alternatieve methode ontwikkeld die reeds is goedgekeurd onder meer in de VS en in Europa (zie ook antwoord op vraag 4). Daarnaast wordt er een aantal alternatieven genoemd in de Europese Farmacopee, maar er is nog tijd nodig voordat deze methoden gevalideerd zijn en ingezet kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat de LD50/LC50-testmethoden zeer omstreden zijn, niet alleen vanwege de vraagtekens die te plaatsen zijn bij de betrouwbaarheid van dit verouderde model, maar zeker ook vanwege het ernstige leed dat proefdieren wordt berokkend bij deze testen?
LD50/LC50-testen zijn, hoewel de genoemde duur van het ongerief door experts niet als aannemelijk wordt geacht, belastende testen voor proefdieren en het ongerief kan ernstig zijn. Desondanks zijn deze testen vaak internationaal voorgeschreven. Het optredende ernstige ongerief bij het proefdier is één van de redenen dat er kritisch gekeken wordt naar het gebruik van deze testen. Zo geeft de Europese richtlijn 2010/63/EG aan dat testen met de dood als einddoel zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Ik verwijs u tevens naar het plan van aanpak dierproeven en alternatieven van 28 februari jl. (Kamerstuk II 32 336, nr. 27).
Kunt u bevestigen dat bij Botox-testen de stof in de buik van muizen wordt geïnjecteerd, waarna de dieren verlamd raken, hun gezichtsvermogen verliezen, ademhalingsproblemen krijgen en uiteindelijk sterven door verstikking na drie à vier dagen intense pijn?2
Zover mij bekend is er door een grote producent van botulinetoxine-producten een proefdiervrije alternatieve methode ontwikkeld. Deze alternatieve methode wordt toegepast in de test op werkzaamheid van de botulinetoxine-producten van deze producent. De methode is echter specifiek ontwikkeld en gevalideerd alléén voor de botulinetoxine-producten van deze producent en kan niet zonder aanpassing en validatie worden gebruikt voor andere botulinetoxine-producten. Voor andere botulinetoxine-producten dan die van deze producent is dus nog geen alternatieve methode beschikbaar.
Is het waar dat enkele jaren geleden al een diervrije testmethode is ontwikkeld en goedgekeurd voor het testen van Botox-producten en kunt u bevestigen dat daarmee de ontheffingsmogelijkheid van het verbod op de LD50-test is komen te vervallen, omdat die testmethode al sinds 1997 alleen nog maar mag worden toegepast als er geen alternatief beschikbaar is?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht, geldt het Europese verbod op dierproeven voor cosmetica niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen. Ik heb geen informatie beschikbaar over de toename van het gebruik van botulinetoxine noch over (de toename van) het aantal dierproeven voor botulinetoxine-producten.
Kunt u uiteenzetten hoe het heeft kunnen gebeuren dat deze giftigheidstesten toch zijn doorgegaan terwijl er een diervrij alternatief was?
Ieder nieuw geproduceerde batch van botulinetoxine moet op de concentratie van het geneesmiddel (werkzaamheid) getest worden. Indien er geen alternatieve methode beschikbaar is, gebeurt dit door middel van een dierproef. Deze testen zijn voorgeschreven in Richtlijn 2001/83/EG. Botulinetoxine-producten zijn geen cosmetica maar geneesmiddelen (zie antwoord vraag 2). In het kader van de noodzaak tot testen kan er geen onderscheid gemaakt worden in de uiteindelijke toepassing van het middel. In Nederland worden er geen LD50/LC50-testen voor botulinetoxine op muizen uitgevoerd.
Ik heb geen informatie beschikbaar over de hoeveelheid proefdieren die per productie-eenheid gebruikt worden, noch over het aantal dieren dat in Europa gebruikt wordt in dierproeven voor botulinetoxine-producten. In het verslag van de Europese Commissie inzake dierproeven3 is niet opgenomen voor welke geneesmiddelen dierproeven worden verricht.
Kunt u uitleggen waarom giftigheidstesten op dieren voor Botox-producten kennelijk nog steeds plaatsvinden, terwijl er een verbod geldt op dierproeven voor cosmetica?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat Botox weliswaar geregistreerd staat als geneesmiddel, maar dat het gebruik voor cosmetische doeleinden de laatste jaren fors is toegenomen en daarmee ook het aantal giftigheidstesten op dieren voor deze producten?
Informatie over dierproeven is publiek beschikbaar in het jaarrapport «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). Er vinden in Nederland geen LD50/LC50- testen plaats voor botulinetoxine op muizen en er heeft dus ook geen inspectie plaatsgevonden. LD50/LC 50-testen die wel in Nederland plaatsvinden, zijn testen met vissen in het kader van milieutoxicologie.
In 2012 zijn er voor het bepalen van acute toxiciteit 906 vissen in LD50/LC50-dierproeven gebruikt. In het verslag van de Europese Commissie inzake dierproeven1 wordt aangegeven dat er in 2011 in Europa 477.310 dieren zijn gebruikt in het kader van onderzoek naar acute en subacute toxiciteit, daarvan zijn 264.779 dieren gebruikt in LD50/LC50-testen.
Ik heb in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk II 2013–2014, 32 336, nr. 27), dat ik op 28 februari jl. aan uw Kamer heb gestuurd, toegezegd LD50/LC50-testen te laten onderzoeken. Het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) is door mij gevraagd zich te buigen over de vraag welke testen het betreft, voor welke testen de meeste dierproeven worden gedaan en wat mogelijkheden voor interventies zijn binnen de wettelijke kaders. Zoals toegezegd zal ik u de rapportage, na afronding door het NKCA, doen toekomen met mijn beleidsreactie. U ontvangt deze samen met de voortgangsrapportage van het voornoemde plan van aanpak.
Kunt u bevestigen dat voor ieder Botox-productielot nieuwe giftigheidstesten op dieren worden gedaan om de toxiciteit van het betreffende productielot te bepalen en deelt u de analyse dat daarmee onderscheid gemaakt kan worden naar medische doeleinden enerzijds en cosmetische doeleinden anderzijds, waardoor het verbod op de testen voor cosmetica had kunnen worden gehandhaafd? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er per productielot gebruikt worden om de giftigheidsgraad van Botox-producten te testen? Hoeveel van zulke testen worden er per jaar in Nederland uitgevoerd? Is het waar dat er in de Europese Unie jaarlijks zo’n 600.000 dieren worden opgeofferd voor het testen van Botox-producten?
Er worden in Nederland geen LD50/LC50-testen voor botulinetoxine op muizen uitgevoerd. Dierproeven voor het testen van botulinetoxine-producten zijn in Nederland wel mogelijk. Het verbod op dierproeven voor cosmetica geldt niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen en er zijn risico- en werkzaamheidstesten voorgeschreven voordat deze producten worden ingespoten in de mens. Daarnaast kan een vrijstelling op het verbod op LD50/LC50-dierproeven worden verleend indien voor deze dierproef geen alternatief beschikbaar is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 ontvangt uw Kamer de rapportage van het NKCA over LD50/LC50-testen met de voortgangsrapportage van het plan van aanpak dierproeven en alternatieven. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de handhaving aan te scherpen.
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de inspectie heeft toegezien op dierproeven voor Botox-producten, zowel in relatie tot het verbod op LD50-testen als het verbod op dierproeven voor cosmetica en heeft de inspectie de onderzoeksprotocollen en de afgegeven vergunningen inhoudelijk getoetst aan de wet? Zo ja, waarom heeft de inspectie dan niet ingegrepen?
Ik heb in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven aangegeven de LD50/LC50-problematiek binnen de kaders van de Europese richtlijn en REACH te willen oppakken. Voor het overige verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op de vragen 7 t/m 9.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er jaarlijks in totaal worden gebruikt voor (LD50/LC50-) giftigheidstesten in Nederland en in Europa? Zo nee, bent u bereid hier inzicht in te verschaffen in het door u toegezegde onderzoek naar aanleiding van de motie Ouwehand (Kamerstuk 33 692, nr.60) over het uitfaseren van de LD50/LC50-testen?
Bent u bereid om niet alleen de (LD50-)giftigheidstesten voor Botox-producten onmiddellijk te stoppen, maar ook de handhaving op zowel het verbod op LD50/LC50-testmethoden als het verbod op dierproeven voor cosmetica aan te scherpen? Zo ja, bent u bereid uw voorstel hiertoe voor Prinsjesdag 2014 naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in Europa aan te dringen op het wijzigen van de kaders van REACH en de Europese richtlijn (betreffende dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt), zodat er geen ontheffingen meer worden gegeven voor het uitvoeren van giftigheidstesten op dieren voor cosmetische doeleinden? Zo nee, waarom niet?
Schaliegasboringen in Argentinië |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport Heading south – the dash for unconventional gas in Argentina?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierover ook contact gehad met Milieudefensie, in opdracht waarvan dit rapport is opgesteld.
Bent u bekend met de reportage van EenVandaag van zaterdag 17 mei over Shells schaliegasboringen in Patagonië?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell boringen uitvoert aan de grens van het beschermde natuurgebied Acua Mahuida, in een gebied dat volgens een nog niet geratificeerd uitbreidingsbesluit in de toekomst binnen het natuurgebied zou komen te liggen?
Ja, de proefboringen van Shell vinden plaats buiten de grenzen van het provinciale natuurgebied Acua Mahuida. In een beheersplan uit het jaar 2000 wordt voorgesteld het natuurgebied uit te breiden. Als dit beheersplan alsnog wordt vastgesteld door de gouverneur van de provincie Neuquén, komen de gebieden waarin proefboringen plaatsvinden binnen het natuurgebied te liggen.
Shell stelt dat de proefboringen vallen binnen de grenzen van de hiervoor geldende Argentijnse wet- en regelgeving. Ook meldt het in gesprek te zijn met de Argentijnse provinciale overheid en internationale experts om voor toekomstige operaties een actieplan voor biodiversiteit volgens internationale normen op te stellen.
Milieudefensie wijst erop dat het natuurgebied volgens de IUCN-systematiek «wilderness area» (categorie 1b-gebied) is. Zo’n gebied zou niet mogen worden verstoord door menselijke activiteit of moderne infrastructuur. Als het natuurgebied wordt uitgebreid, komen volgens Milieudefensie drie boorlocaties van Shell in «IUCN-wilderness area» te liggen.
De Argentijnse wetgeving gaat niet uit van deze IUCN-kwalificatie. Voor het huidige natuurgebied geldt volgens Milieudefensie een indeling met een «zona testigo» (vergelijkbaar met wilderness area), een «zona de uso I» en een «zona de uso II» (beperkt gebruik). Als het beheersplan wordt aangenomen, zou ook de zona testigo worden uitgebreid en valt volgens Milieudefensie één van de boorlocaties van Shell hierbinnen.
Deze zona testigo, zoals die wordt voorgesteld in het beheersplan, bestaat volgens Shell echter (nog) niet in de thans geldende provinciale wetgeving voor het natuurgebied (wet 2594/2008). Laatstgenoemde wet zou de Acua Mahuida classificeren als «beschermd gebied met duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen» (IUCN-categorie VI).
Vindt u dat het uitvoeren van schaliegasboringen in of nabij een beschermd natuurgebied getuigt van zorgvuldig omgaan met natuur en milieu? Zo nee, kunt u aangeven waarom?
Ja, onder de voorwaarde dat dergelijke operaties zorgvuldig rekening houden met omstandigheden van natuur en milieu en passen binnen de wet- en regelgeving. Desgevraagd stelt Shell te beschikken over de provinciale vergunningen om dit te mogen doen, inclusief milieuvergunningen. Het stelt ook dat het voor zijn operaties strengere milieunormen hanteert dan wettelijk noodzakelijk. Het zegt hierbij normen in acht te nemen die gelden voor operaties binnen een natuurgebied en te werken volgens een hiervoor opgesteld actieplan voor biodiversiteit.
Heeft u overleg gepleegd met Shell over haar activiteiten in Patagonië? Zo ja, wat is de strekking geweest van dit overleg en hoe vaak heeft dit plaatsgevonden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geregeld overleg met Shell over bestaande activiteiten en investeringsmogelijkheden, ook met betrekking tot Patagonië. Hierbij komen onder meer sociale en milieuaspecten aan de orde.
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in april dit jaar een bezoek heeft gebracht aan de boorlocaties van Shell?
Nee, de Nederlandse ambassadeur in Argentinië heeft wel een bezoek gebracht aan de proefboorlocaties van Shell in de provincie Neuquén, maar dat was in april 2013. Het betrof een bezoek samen met de Britse ambassadeur, een lid van de raad van Bestuur van Shell en de gouverneur van de provincie Neuquén. Doel van het bezoek van de ambassadeur was zich te laten informeren over de activiteiten van Shell ter plaatse.
Is het gebruikelijk dat ambassadeurs dergelijke bezoeken afleggen?
Ja, ambassadeurs moeten op de hoogte blijven van de activiteiten van Nederlandse bedrijven binnen hun ambtsgebied, onder meer om effectief invulling te kunnen geven aan de taak van een ambassade op het gebied van economische diplomatie. Het afleggen van bedrijfs- en veldbezoeken is daarvoor onmisbaar.
Hoe verhoudt het bezoek van de ambassadeur zich tot het huidige moratorium op schaliegasboringen in Nederland?
In Nederland heeft de Minister van Economische Zaken afspraken gemaakt met de industrie om geen activiteiten te ondernemen in Nederland totdat de Structuurvisie Schaliegas is vastgesteld. Deze Structuurvisie beperkt zich tot Nederlands grondgebied. Ondertussen worden ontwikkelingen in het buitenland gevolgd, onder meer met het oog op de belangen van mens, natuur en milieu.
Bent u op de hoogte van het feit dat relevante milieu-informatie zoals milieueffectrapportages niet beschikbaar zijn voor de Argentijnse bevolking?
Milieueffectrapportages kunnen door belanghebbenden schriftelijk beargumenteerd worden opgevraagd bij het subsecretariaat voor Milieu en Duurzame ontwikkeling (subsecretaria de Ambiente y Desarrollo sostenible) van het Ministerie van Energie en Publieke Diensten van de provincie Neuquén. Hierbij moeten documentnummer en thema worden aangegeven. De opvraagprocedure is niet eenvoudig. Volgens Milieudefensie is de ervaring van Observatorio Petrolero Sur (de opstellers van het rapport) dat vaak niet wordt gereageerd op verzoeken om documenten.
Bent u bereid Shell te verzoeken deze informatie te publiceren zodat omwonenden en andere stakeholders zich kunnen informeren over de milieu-impact van de geplande activiteiten?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd met het provinciale subsecretariaat voor Milieu en Duurzame Ontwikkeling te overleggen over een bredere en gemakkelijkere beschikbaarstelling van zijn milieueffectrapportage en zo nodig zelf tot publicatie over te gaan. Informatie over de activiteiten van een onderneming en daarmee samenhangende milieueffecten is immers belangrijk voor vertrouwen bij het publiek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat boeren die binnen de concessiegebieden van Shell wonen ernstige hinder ondervinden van de activiteiten van Shell?
Ik heb de reportage van EenVandaag hierover gezien en het rapport «Heading South’gelezen. Er wordt melding gemaakt van boorputten met vervuild water waar geiten uit drinken; modderpoelen (ontstaan door ontbossing) waarin geiten zouden zijn verdronken; open bakken met stinkende vloeistof (die volgens Milieudefensie én Shell nu wel zijn verwijderd), en begroeiing die door stof van passerende vrachtwagens niet meer door geiten kan worden gegeten.
Shell meldt dat de bakken vloeistof door slecht weer enkele dagen moesten blijven staan. Het erkent dat sprake zou kunnen zijn van overlast door heen en weer rijdende vrachtwagens, maar stelt geen schade aan te richten aan natuur en milieu. Het meldt dat het zich bewust is van eventuele overlast door verkeer. Het zegt daarom continu hierover in gesprek te zijn met lokale boeren.
Verder stelt Shell dat er geen open putten zijn met vervuild water en dat het niet is geïnformeerd over eventueel verdronken geiten in dergelijke putten.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze boeren geen compensatie krijgen van Shell voor de schade aan het gebied waar hun vee graast?
Shell stelt dat het geen schade veroorzaakt aan het gebied waar boeren hun vee laten grazen en dat het daarom geen compensatie betaalt. Wel meldt het wegen te hebben aangelegd, te hebben gezorgd voor watervoorraden voor vee, en publiek-private partnerschappen te hebben opgericht ter ondersteuning van de lokale boeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell deze boeren beschuldigt van het illegaal bewonen van het land, ondanks dat zij al decennia gebruik maken van deze gebieden?
Shell heeft in reactie op de uitzending van EenVandaag opgemerkt dat de boerenfamilie Flores volgens de Argentijnse overheid illegaal in het gebied verblijft. Shell erkent landeigendom op basis van officiële en vastgelegde provinciale landrechten. Landrechten zijn in verschillende provincies in Argentinië, zeker in afgelegen gebieden, echter niet altijd duidelijk vastgelegd en vaak onderwerp van discussie. Daarom is de Argentijnse overheid met de boeren in gesprek over de landeigendom.
Bent u bereid Shell aan te spreken op het uitvoeren van een zorgvuldige consultatieprocedure onder inwoners van de concessiegebieden en het compenseren van boeren voor de geleden schade?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd naar de uitgevoerde consultatieprocedures. Shell geeft aan sinds mei 2012 consultatiebijeenkomsten met lokale autoriteiten, boeren en gemeenschapsleiders te houden voorafgaand aan proefboringen.
Volgens Milieudefensie zouden echter niet alle beloften van Shell zijn nagekomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell ook gevraagd of het compensatie betaalt aan boeren voor eventueel geleden schade. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 12.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu?
Of en in hoeverre de hoofdstukken Milieu en Informatieverstrekking van toepassing zijn op de activiteiten van Shell in Vaca Muerta, kan ik niet beoordelen. De duiding van de OESO-richtlijnen in specifieke gevallen valt onder de competentie van het Nationale Contact Punt (NCP). Als personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Het NCP kan de betrokken partijen bijstaan om gezamenlijk te komen tot een oplossing van het geschil.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van informatieverstrekking?
Zie antwoord vraag 15.
Het monitoren en beïnvloeden van internetdiscussies over het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente vacature bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J), waarin medewerkers worden gezocht om te achterhalen hoe burgers online praten over het Ministerie van V&J?1 Sinds wanneer worden medewerkers geworven om de meningsvorming van burgers over hun beleid en hun functioneren te volgen en te beïnvloeden?
Bewindslieden werven geen medewerkers om de meningsvorming van burgers over hun beleid en functioneren te volgen en te beïnvloeden. Om goed beleid te maken staat de overheid in contact met de samenleving. Het volgen van media, ook online media, is een vorm om signalen uit de samenleving op te vangen. Het stelt de overheid tevens in staat om ook online vragen van mensen over het beleid te beantwoorden.
Zijn er op dit moment al medewerkers in dienst die met monitoring- en webcaretool Coosto speuren naar gesprekken op fora en sociale media, zoals Twitter, Facebook en Youtube en proactief deelnemen aan gesprekken over V&J-beleidsterreinen, V&J-organisaties en de V&J-bewindslieden om zo te helpen het imago van V&J op te bouwen en te beschermen? Hoeveel fte is of wordt ingezet om kritische geluiden op sociale media over V&J-beleidsterreinen van repliek te dienen?
Er zijn medewerkers binnen de overheid actief om voorlichting te verstrekken aan burgers via brieven, telefoon, mail en meer recent ook via social media. Daarbij wordt altijd verwezen naar staand beleid zoals bijvoorbeeld omschreven op www.rijksoverheid.nl of in de correspondentie met het parlement. Er worden geen medewerkers ingezet om kritische geluiden op sociale media van repliek te dienen.
Kunt u uiteenzetten wat het profiel is of wordt van webcare-redacteuren die tot taak hebben gesprekken op fora en sociale media over V&J-beleidsterreinen op te sporen en daar proactief aan deel te nemen? Op welke wijze presenteert een webcare-redacteur zich aan de burgers in wiens gesprek hij zich gaat mengen?
Als een ambtenaar online in gesprek gaat uit hoofde van zijn functie dient hij zich ook online als ambtenaar kenbaar te maken. Deze regel is in juni 2010 vastgesteld. Deze regel is een aanvulling op één van de Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede-)afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ministeries al gebruik maken van de real-time monitoringspakketten van Coosto of andere bedrijven, hoeveel gesprekken of berichten worden gevolgd en hoeveel belastinggeld daaraan wordt uitgegeven?2
Alle ministeries volgen media, ook online media. Daar worden verschillende pakketten gebruikt. Het is integraal onderdeel van de inspanningen gericht op het opvangen van signalen uit de samenleving, waarbij beleidsonderwerpen die aandacht van politiek, media en samenleving vragen worden gevolgd.
Vindt u het verantwoord ambtenaren in te zetten om gesprekken van burgers over het kabinetsbeleid actief te volgen en te beïnvloeden? Zo ja, op welke gronden vindt u het verdedigbaar gesprekken tussen burgers op internet op te sporen, te monitoren en negatieve gedachtevorming over het beleid en de bewindspersonen van V&J te beïnvloeden?
De Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie zijn altijd het kader, ook voor de wijze waarop de Rijksoverheid communiceert. Ter illustratie een citaat uit de Uitgangspunten: «Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur».
Herinnert u zich de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20 nr. 735) waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat het initiatief van het Europees Parlement om anti-Europa discussies op internet te monitoren ongewenst is en deze beïnvloeding van gedachtevorming afkeurt?
Zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat het inzetten van Rijksambtenaren bij online discussies over bijvoorbeeld de rechten van asielzoekers, het kinderpardon en privacy of over het functioneren van bewindslieden een ongewenste inmenging vindt in de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de meningsvorming van burgers? Zo ja, waarom denkt het Ministerie van V&J dan toch ambtenaren aan te kunnen stellen die precies dat tot taak krijgen? Zo nee, waarin verschilt volgens u het volgen van internetdiscussies over Europees beleid van het volgen van internetdiscussies over kabinetsbeleid?
Het Europees Parlement was voornemens om kritische geluiden van repliek te dienen. Dat is gebaseerd op een ander uitgangspunt dan van toepassing is op de inzet van digitale communicatiemiddelen door de Rijksoverheid die de vorming of uitleg van beleid moet dienen.
Bent u bereid per direct te stoppen met het laten monitoren en met name het beïnvloeden van internetdiscussies over het beleid en het functioneren van de bewindspersonen van het Ministerie van V&J en eventuele andere beleidsterreinen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
In toenemende mate vinden gesprekken over het beleid van de Rijksoverheid ook online plaats. Indien we stoppen zou de Rijksoverheid zich bewust afsluiten van die signalen uit de samenleving. Binnen de kaders van de Uitgangspunten voor de Overheidscommunicatie is er geen ruimte voor beïnvloeding.
Export van levende wolhandkrabben naar voedselautomaten in China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van de Wilde Keuken gezien over de handel in de in Nederland gevangen wolhandkrabben?1
Ja.
Was u op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen, in plastic verpakt en levend over de hele wereld worden verzonden?
Ik was op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen en dat deze levend worden geëxporteerd. De manier waarop de krabben in het filmpje individueel worden verpakt, was mij niet bekend. Naar aanleiding van uw vraag is er contact gezocht met de desbetreffende handelaar. Hij gaf aan dat de wolhandkrab niet individueel, in plastic verpakt, door hem wordt geëxporteerd naar Hong Kong, maar in voor export van krabben gebruikelijke tempex dozen.
Kunt u bevestigen dat er vanuit Nederland levende krabben in nauwsluitende plastic verpakkingen per vliegtuig naar China worden geëxporteerd voor de verkoop van levende wolhandkrabben in Chinese voedselautomaten? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal krabben dat geëxporteerd wordt, de landen van bestemming en de voorwaarden die u stelt aan de eventuele kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de krabben? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare gegevens van de NVWA blijkt dat in 2013 en 2014 tot nu toe, Hong Kong de enige exportbestemming is geweest. Bij deze exporten moet altijd een veterinair certificaat worden afgegeven. Er zijn geen certificaten voor de export van wolhandkrab naar China afgegeven (er wordt bij het afgeven van certificaten onderscheid gemaakt tussen Hong Kong en China). In 2013 is er 7.500 kilo wolhandkrab naar Hong Kong geëxporteerd. Wolhandkrab wordt in Nederland niet gekweekt. In Nederland zijn er voor ongewervelde dieren geen specifieke regels gesteld voor vervoer, huisvesting en verkoop met het oog op welzijn. Wel zijn er EU-voorschriften die de voedselveiligheid en diergezondheid van deze dieren moeten waarborgen. In het geval van export naar landen buiten de EU zijn de in het land van bestemming geldende regels van toepassing.
Kunt u bevestigen dat de wolhandkrabvisserij in vervuilde gebieden in Nederland verboden is vanwege het hoge gehalte dioxine in de wolhandkrab, wat in strijd is met onze normen voor volksgezondheid en kunt u uitsluiten dat er vervuilde wolhandkrab naar China wordt geëxporteerd? Zo nee, vindt u het acceptabel om wolhandkrabben die in Nederland niet geconsumeerd mogen worden wel naar China te exporteren?
Op basis van het vrijwaringbeginsel moet elk land binnen de EU er voor zorgen dat alle producten die de grens over gaan voldoen aan de levensmiddelenwetgeving. Dit betekent dat levensmiddelen alleen in de handel gebracht mogen worden indien zij veilig zijn voor de consument. In Nederland is de vangst van Chinese wolhandkrab in onder andere de grote rivieren verboden omdat de aldaar gevangen wolhandkrab dermate hoge concentraties dioxine en dioxineachtige PCB’s bevatten dat dit schadelijk kan zijn voor de consument. Legaal gevangen wolhandkrab die wordt geëxporteerd, komt uit de gebieden die niet gesloten zijn voor de visserij op wolhandkrab. Deze wolhandkrab vormt geen gevaar voor de volksgezondheid en wordt ook in Nederland op de markt gebracht. Ik heb u hierover recentelijk geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 417).
Vindt u het acceptabel dat levende krabben in plastic verpakkingen zonder enige bewegingsvrijheid worden verpakt, getransporteerd en in een automaat worden gestopt, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Momenteel is heel weinig bekend over ongerief bij ongewervelde dieren. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Regelgeving zowel Europees als nationaal is onder andere om die reden specifiek gericht op gewervelde dieren. Desondanks is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met dieren. Ik zal de sector vragen die zorgvuldigheid ook bij het transport van wolhandkrabben te betrachten.
Vindt u dat u het welzijn van ongewervelde dieren op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om ongewervelde dieren te beschermen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de export van de wolhandkrab naar China per direct stop te zetten, in elk geval tot er meer duidelijkheid is over het dierenwelzijnsaspect? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de export te stoppen. Uit Nederland afkomstige wolhandkrabben zouden vrij eenvoudig via een andere Europese lidstaat geëxporteerd kunnen worden. Het verbieden van de export naar alle landen, inclusief Europese lidstaten, om de export via andere lidstaten uit te sluiten, is niet toegestaan in verband met het vrije verkeer van goederen. Dit volgt uit het Verdrag tot Werking van de Europese Unie. Zoals in antwoord 6 aangegeven, zal ik wel met de betrokken sector in gesprek gaan.