De effecten van het gebruik van landbouwgif op drinkwaterwinning |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van de conclusie die in het Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» getrokken wordt dat, vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor natte delen van Natura2000-gebieden?1
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Deelt u de volgende conclusie van de onderzoekers: «de potentiele effecten voor waterleven, bodemleven, vogels en door uitspoeling naar het grondwater, afgemeten aan het bestrijdingsmiddelengebruik op een gemiddeld Nederlands bloembollenperceel in 2008 zijn allen groter dan de potentiële effecten op een zelfde perceel met aardappels, granen of maïs»?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 1).
Deelt u de mening dat deze conclusie ook gevolgen zou moeten hebben voor de teelt van bollen en andere gif-intensieve gewassen in en rond drinkwaterwinningsgebieden? Zo ja, welke consequenties verbindt u aan dit rapport? Zo nee, welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u hiervoor?
De onderzoekers van Alterra concluderen dat door het hogere gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op bollenpercelen de kans op negatieve effecten op de natuurwaarden op de Veluwe waarschijnlijk groter is dan bij aardappels, granen of maïs. Ook concluderen de onderzoekers dat in deze studie niet is vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is.
Bij de toelatingsaanvragen worden ook effecten op drinkwaterwingebieden beoordeeld. Mocht daaruit blijken dat voor de toelating in of bij deze gebieden gebruiksbeperkingen nodig zijn, dan worden deze opgenomen in het Wettelijk Gebruiksvoorschrift van het betreffende middel.
Omdat de studie van Alterra niet aangeeft hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is en omdat bij de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen de risico’s voor drinkwaterwingebieden worden beoordeeld, hebben de conclusies uit het Alterrarapport geen gevolgen voor de bollenteelt in en rond drinkwaterwingebieden.
Deelt u de mening dat de vaststelling van de onderzoekers, dat het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen nadelige gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van Natura2000 gebieden, naar alle waarschijnlijkheid ook opgaat voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke gegevens baseert u zich? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is niet vastgesteld hoe groot het risico van de bollenteelt op de Veluwe daadwerkelijk is. Daarnaast geldt ook voor oppervlaktewater dat de risico’s daarvoor bij de toelating worden beoordeeld. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zal daarom geen nadelige gevolgen hebben voor de doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water op 17 november 2014 te beantwoorden?
Helaas was het niet mogelijk om de vragen te beantwoorden in dit korte tijdbestek, vanwege de relatie met de door u aan mijn collega van EZ gestelde vragen.
De effecten van het gebruik van landbouwgif op Natura2000 gebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van Alterra-rapport 2542 «Ecologische gevolgen van bollenteelt op de Veluwe» dat vanwege het hoge gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen de teelt van bollen, waaronder lelies, significante schadelijke gevolgen kan hebben voor (natte delen van) Natura2000-gebieden?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat de bollenteelt in en rond Natura 2000-gebieden onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor de natuur en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom twijfelt u aan het onderzoeksrapport van Alterra en welke wetenschappelijke onderbouwing heeft u voor uw eigen positie? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) beoordeelt individuele middelen in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen aan de hand van internationaal vigerende toetsingskaders op tal van aspecten. Eén van deze aspecten is het effect op niet-doelwit organismen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar risico’s voor deze organismen binnen het toepassingsgebied, maar ook naar risico’s voor deze organismen buiten het toepassingsgebied. Dit kunnen bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden zijn. Voor het bepalen van deze risico’s wordt uitgegaan van een «realistic worst case» scenario en het beschermen van kwetsbare soorten («vulnerable focal species»). De keuze van de kwetsbare soort is afhankelijk van het specifieke beschermdoel.
Het Ctgb kijkt tijdens de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen nog niet naar de effecten van de toepassing van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Om te voorkomen dat dit tot een onderschatting van het daadwerkelijke milieurisico zou kunnen leiden, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge.
De beoordeling leidt alleen tot een toelating van individuele middelen als er geen onacceptabele risico’s zijn voor niet-doelwit organismen. Bij goed landbouwkundig gebruik zijn de risico’s van individuele middelen voor niet-doelwit organismen daarmee aanvaardbaar.
Bent u bereid om een verbod in te stellen op het in telen van bollen en andere gif-intensieve teelten in en rond Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet en op welke andere wijze bent u dan van plan natuurschade als gevolg van deze teelten te voorkomen?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de door Alterra gesignaleerde negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen tot nu toe niet door het bevoegd gezag zijn omgezet in handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 op dit punt, te weten een natuurtoets via een passende beoordeling, die al dan niet leidt tot afgifte van een Natuurbeschermingswetvergunning? Zo nee, kunt u de Kamer een overzicht sturen waaruit blijkt dat er wel natuurtoetsen zijn uitgevoerd? Kunt u bevestigen dat het achterwege blijven van de natuurtoets bij bollenteelten betekent dat er tot nu toe onterecht economische activiteiten zijn toegestaan in en bij natuurgebieden, die een groot negatief effect op de natuur hebben? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, op grond van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot deze conclusie?
De bollenteelt is geen «project» in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en artikel 19f van de Natuurbeschermingwet 1998, maar een «andere handeling» in de zin van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Er geldt derhalve geen verplichting tot de uitvoering van de natuurtoets in de vorm van een «passende beoordeling». Over het algemeen zal hier sprake zijn van «bestaand gebruik», dat op grond van artikel 19d, derde lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 niet vergunningplichtig is. Wel kunnen op grond van artikel 19c van die wet bij «aanschrijving» beperkingen aan bestaand gebruik worden opgelegd, als dat nodig is ter voorkoming van verslechtering van de kwaliteit van de habitats of van significante verstoring van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen. De provincie is bevoegd gezag, zowel voor vergunningverlening als voor inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid.
Bent u bereid om te erkennen dat bollenteelt niet als het zogenaamde «bestaand gebruik» mag worden aangemerkt, waar geen Natuurbeschermingswetvergunning voor nodig zou zijn? Bent u voorts bereid te erkennen dat het Rijk, toen zij zelf nog bevoegd gezag was, passende beoordelingen had moeten uitvoeren waarin gekeken werd naar de ecologische gevolgen van bollenteelt op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het besluit van de provincie Gelderland om naar aanleiding van dit onderzoek om, voor ingebruikname van een perceel voor bollenteelt, binnen een beschermingszone natte landnatuur, het effect op Natura 2000-doelen te toetsten via een vergunningprocedure?2
Het is aan het bevoegd gezag om naar aanleiding van het onderzoek een besluit hierover te nemen.
Wat vindt u er van dat de provincies tot nu toe het in gebruik nemen van akkers in en rond Natura 2000-gebieden voor de teelt van bollen gezien hebben als «bestaand gebruik» waar geen natuurtoets voor nodig zou zijn? Deelt u de mening dat dit niet in overeenstemming is met uw oordeel over «bestaand gebruik» in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof in de Natuurbeschermingswet 1998, welke u na advies van de Raad van State heeft geschrapt?
Zie het antwoord op de vragen 4 en 5. Het advies van de Raad van State in het kader van de Programmatische aanpak stikstof had betrekking op projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen, niet op bestaand gebruik.
Kunt u bevestigen dat er ook buiten Gelderland het telen van bollen en andere gif-intensieve teelten plaatsvindt in en rond het Natura 2000-gebieden waarbij deze bollenteelt mogelijk significante negatieve effecten hebben gezien de gestelde instandhoudingsdoelen? Kunt u aangeven bij welke Natura 2000-gebieden dat het geval is en kunt u dan ook bevestigen dat de conclusies van het rapport niet alleen gelden voor Gelderland, en dat er ook bij deze andere Natura 2000-gebieden kans is op een significant negatief effect op aquatische milieus?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de overige provincies te instrueren om direct de conclusies van het rapport van Alterra in beleid om te zetten, en dus in ieder geval nieuwe bollenteelt in en nabij natte natuurgebieden te onderwerpen aan een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet? Zo nee, waarom niet, en vindt u het gerechtvaardigd dat er hierdoor een groot verschil komt te bestaan tussen de verschillende provincies waardoor er niet alleen verschillende beschermingsniveaus zullen ontstaan voor Natura 2000-gebieden maar ook de rechtsgelijkheid van ondernemers wordt aangetast?
Ik zie hier op basis van mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 geen aanleiding toe. Het is primair aan de provincies om – met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval en de kenmerken van het gebied – ten aanzien van de verlening van vergunningen en inzet van de aanschrijvingsbevoegdheid hun afwegingen te maken en ervoor zorg te dragen dat overeenkomstig de eisen van de Habitatrichtlijn wordt gehandeld.
Bent u tevens bereid om de provincies te instrueren om in en rond alle Natura 2000-gebieden met terugwerkende kracht een passende beoordeling uit te voeren voor alle bestaande bollenakkers, zodat de natuureffecten van deze teelten in ieder geval worden onderzocht? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze bent u dan voornemens om uw eindverantwoordelijkheid voor een goede staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden in te vullen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat bovenstaande niet alleen geldt voor de bollenteelt, waarbij gemiddeld 36 kg actieve stof/ha aan landbouwgif wordt gebruikt, maar dat dit ook geld voor andere gifintensieve teelten, zoals bijvoorbeeld rozen, met 86 kg actieve stof /ha?
De hoeveelheid actieve stof die per hectare wordt toegediend is in principe niet relevant. Relevant is de daadwerkelijke blootstelling van de kwetsbare organismen aan gewasbeschermingsmiddelen, omdat er zonder blootstelling géén effect is. Blootstelling en effect neemt het Ctgb mee in zijn risicobeoordeling (zie het antwoord op vraag 2).
Vanaf hoeveel kg actieve stof/ha is het risico op significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zo groot dat er een passende beoordeling plaats moet vinden via een vergunningverleningprocedure? Indien dit niet bekend is bij u, bent u bereid om daar nader onderzoek naar te laten verrichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Uit het onderzoek blijkt ook dat veel effecten van het hoge en gecombineerde gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen op de flora en fauna niet goed te beoordelen zijn, door gebrek aan gegevens voor bestrijdingsmiddelen en door een gebrek aan meetpunten; bent u bereid om naar deze kennishiaten wetenschappelijk onderzoek in te stellen, om zo de ecologische gevolgen van het hoge gebruik van bestrijdingsmiddelen op de natuur vast te kunnen stellen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hanteert het Ctgb een veiligheidsmarge voor de effecten van het totaal van middelen dat in een bepaalde teelt gedurende het teeltseizoen wordt toegepast. Er wordt momenteel op Europees niveau onderzocht hoe het gecombineerd gebruik preciezer kan worden meegenomen in de internationaal geharmoniseerde toetsingskaders. Deze toetsingskaders worden – als dit noodzakelijk wordt geacht – geactualiseerd.
Het Ministerie van Economische Zaken financiert al vele jaren onderzoek naar beoordelingsmethodieken voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Het is gebruikelijk dat hierin kennishiaten worden opgepakt. In 2015 wordt bijvoorbeeld een verkenning uitgevoerd naar de blootstelling van en de effecten op waterorganismen van het gelijktijdig en/of herhaald toepassen van verschillende gewasbeschermingsmiddelen.
Op de hoge zandgronden van de Veluwe is er zo goed als geen oppervlaktewater in de nabijheid van bollenpercelen. Het uitbreiden van het aantal meetpunten op de Veluwe is daardoor niet relevant.
De gebruikte gegevens over hoeveel bestrijdingsmiddelen er bij welke teelten worden gebruik zijn uit 2008, dat zijn ook de laatste data dat er cijfers te vinden zijn op CBS; kunt u aangeven wanneer deze gegevens geupdate worden? Kunt u dit ook aangeven voor de gegevens over normoverschrijdingen in de bestrijdingsmiddelenatlas?
Het CBS verwacht het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de akker- en tuinbouw over 2012 eind 2014 te publiceren.
De bestrijdingsmiddelenatlas wordt jaarlijks voorzien van een update. Voor het eind van 2014 zullen de meetgegevens uit 2013 in de bestrijdingsmiddelenatlas zijn opgenomen.
Europese subsidies voor de promotie van gif-intensieve bloemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat het Bloemenbureau Holland subsidie ontvangt van de Europese Unie voor de promotiecampagne «Mooi wat bloemen doen»? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo neen, hoe zit het dan?
Onder de titel van «Lievelingsbloem» ontvangt het Bloemenbureau Holland inderdaad cofinanciering van de Europese Unie voor een promotiecampagne. Het gaat om een totale cofinanciering van € 4.036.789,50 over een periode van drie jaar.
Wat vindt u ervan dat het budget voor de promotie van Europese landbouwproducten wordt gebruikt voor andere producten dan voedsel, waarvan de productie bovendien zeer belastend is voor het milieu? Kunt u uitleggen waarom de belastingbetaler daaraan zou moeten bijdragen?
Tijdens de discussie in de Landbouwraad over de nieuwe promotieregeling heb ik aangegeven dat ik vind dat promotie een zaak van de sector zelf is. Ik ben dat nog steeds van mening. Ook vind ik dat het bij deze regeling moet gaan om producten met een plus, dat wil zeggen producten die boven de wettelijke eisen uit gaan. In de Landbouwraad heeft echter een ruime meerderheid van lidstaten ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie, waarbij alle landbouwproducten in aanmerking kunnen komen voor deze regeling.
Zowel binnen de huidige als binnen de nieuwe communautaire regels is vastgelegd voor welke producten en thema’s een programma kan worden ingediend, waarbij wordt verzocht om cofinanciering van de Europese Unie. Vanuit het oogpunt van gelijk speelveld ga ik Nederlandse ondernemers, zolang zij zich aan de communautaire regels houden, niet de mogelijkheid ontzeggen om van deze regeling gebruik te maken.
Kunt u bevestigen dat voor de teelt van bijvoorbeeld lelies, die nu met belastinggeld gepromoot worden, er jaarlijks bijna 100 kg landbouwgif per hectare gebruikt wordt, met alle gevolgen van dien voor onder andere de volksgezondheid, de waterkwaliteit en de biodiversiteit?
Nee. De NVWA verzamelt landelijke afzetgegevens op werkzamestofniveau. Deze kunnen niet worden vertaald in een «gemiddeld gebruik per teelt».
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de sierteelt met zich mee brengt in Nederland, zoals de kosten van de gezondheidsschade die zij veroorzaken, de schade van de achteruitgang van de biodiversiteit in ons land en de kosten die de vervuiling van grond- en oppervlaktewater met zich meebrengt? Zo nee, bent u bereid onderzoek te verrichten om deze kosten in beeld te krijgen?
Nee. In de sierteelt mogen, net als in andere teelten in Nederland, alleen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die zijn beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu en toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Zolang toepassers van gewasbeschermingsmiddelen zich houden aan de specifieke gebruiksvoorschriften die het Ctgb voor deze middelen heeft bepaald, is veilig gebruik mogelijk. De NVWA ziet daarop toe. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in mijn reactie op het Greenpeace rapport van 2 juni 2014 (TK 27 858, nr 271), handhaaft de NVWA risicogericht. Daar waar de naleving structureel te wensen overlaat en niet lijkt te verbeteren, zal de NVWA een extra handhavingsinspanning verrichten.
Bent u bereid bezwaar aan te tekenen bij de Europese Commissie tegen de promotie van bloemen op kosten van de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat promotie een zaak is die de sector zelf zou moeten betalen en dat deze subsidies dus moeten worden afgeschaft? Bent u, nu de subsidies er nog zijn, bereid om zich ten minste in te zetten voor het verbinden van strenge milieu en dierenwelzijnsvoorwaarden aan dergelijke subsidies, zoals een maximum aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de EU ervan afziet om teerzandolie te labelen |
|
Jasper van Dijk , Eric Smaling , Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de Europese Unie (EU) in een recent voorstel afziet van de labeling van teerzandolie, een grondstof die meer broeikasuitstoot veroorzaakt dat gewone olie?1 2
Het klopt dat er geen aparte categorie onconventionele olie meer in het voorstel staat. De constatering dat er ook onconventionele oliën in de EU brandstofmix zitten, heeft er echter wel toe geleid dat de gemiddelde waarde van de keten fossiele transportbrandstoffen naar boven toe is bijgesteld. Bovendien is in het voorstel helder gemaakt welke brandstofsoorten zijn meegewogen bij de berekening van de standaardwaarde voor benzine en diesel. Hierbij wordt teerzandolie expliciet genoemd en is ook de broeikasgasintensiteit gedurende de levenscyclus weergegeven. Deze bedraagt 107 gram CO2 equivalent per megajoule. Overigens is ook olieschalie opgenomen in het voorstel met een waarde van 131 gram CO2 equivalent per megajoule. Het is dus niet zo dat het effect van onconventionele oliën op de gemiddelde CO2-waarde van de keten transportbrandstoffen in de EU geheel onzichtbaar is. Het voorstel zorgt echter niet voor een stimulans om oliën in te kopen met een lagere CO2-emissie in de keten.
Ik begrijp dat dit teleurstellend is gezien de zorgen in de Tweede Kamer over de negatieve milieueffecten van de winning van onconventionele oliën, zoals teerzandolie.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking de uitspraken over de inzet inzake de Nederlandse en Europese doelstellingen om te streven naar minder CO2-uitstoot en een volledige duurzame energievoorziening op de langere termijn? In hoeverre ondermijnt de huidige beslissing van de EU inzake teerzand deze ambities?3
Ja. In de beantwoording op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangegeven bereid te zijn om versterking van het EU-emissiehandelssysteem aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken Handel om tot een adequate beprijzing van de uitstoot van broeikasgassen te komen.
Recent zijn de EU-ambities op het gebied van klimaat en hernieuwbare energie vastgelegd in de Raadsconclusies die tijdens de Europese Raad van 23-24 oktober jl. zijn vastgesteld. Dit Europese ambitieniveau wordt niet naar beneden bijgesteld vanwege de import van teerzandolie. Mocht het zo zijn dat na 2020 de CO2-intensiteit van de keten transportbrandstoffen in de EU stijgt door grotere importen van teerzandolie, dan betekent dit dat er elders grotere inspanningen geleverd zullen moeten worden om de afgesproken klimaatdoelen in de EU te bereiken.
Is onder het handelsverdrag genaamd Comprehensive Economic and Trade Agreement (CETA) de import van teerzandolie uit Canada naar de Europese Unie, en daarmee naar Nederland, thans een voldongen feit? Geldt dit ook op voor Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)? Erkent u dat door het vastleggen van de import van teerzandolie uit de Verenigde Staten en Canada in deze verdragen de teerling geworpen is? Baart dat u zorgen?
Teerzandolie is, zolang het voldoet aan de geldende EU-regelgeving, een product dat legaal ingevoerd kan worden in de EU. Hierdoor is het op dit moment mogelijk dat teerzandolie naar de EU en naar Nederland komt. Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada heeft geen invloed op de eventuele import van of een verbod op het verschepen van teerzandolie naar de Europese Unie.
Tevens staat CETA los van eventuele aanpassingen in de Europese Richtlijn Brandstofkwaliteit. De in CETA vastgelegde waarborgen ter behoud van beleidsvrijheid op het gebied van milieu zorgen ervoor dat de EU te allen tijde de mogelijkheid behoudt om hier veranderingen in aan te brengen. De basis EU-wetgeving op het gebied van milieu staat hierin niet ter discussie. Ook in het Transatlantic Trade and Investment Partnership (het TTIP-verdrag) wordt gestreefd naar opname van deze waarborgen.
Kunt u aangeven wat de vorderingen zijn van de door de EU gewenste toevoeging van een energiehoofdstuk aan TTIP?4
De EU zet zich in voor de opname van een energiehoofdstuk in TTIP. Afspraken in TTIP in dit kader zouden een basis kunnen vormen voor een open, stabiel, voorspelbaar, duurzaam, transparant en niet-discriminerend kader voor de handel in energie en grondstoffen. De onderhandelingen zijn nog gaande.
Kunt u een overzicht geven van de totale milieukosten die gepaard gaan met winning, transport en gebruik van teerzandolie in vergelijking met de winning van andere fossiele brandstoffen?
Er is geen overzicht hiervan beschikbaar. Er zou een individuele vergelijking plaats moeten vinden met alle soorten fossiele brandstoffen die verhandeld worden, aangezien er grote verschillen zijn in de milieuimpact van winning van verschillende soorten fossiele brandstoffen. Ook zonder een uitgebreide vergelijking is het helder dat de milieuimpact in Canada van de winning van teerzandolie aanzienlijk is. Het is echter van belang te bedenken dat er ook conventionele olie is waarvan de winning een grote impact op het milieu heeft.
Wat zijn de mogelijkheden om teerzandolie te labelen, waardoor de consument kan afzien van het gebruik ervan?
Voor de consument is teerzandolie in pure vorm niet beschikbaar. Consumenten tanken alleen benzine en diesel waar mogelijk teerzandolie in verwerkt is. Teerzandolie komt Nederland binnen in verwerkte producten, met name uit de VS. Om te weten wat daarvan de oorsprong is, zouden raffinaderijen in andere landen informatie moeten laten meereizen over de door hen verwerkte oliesoorten in de diesel. Op dit moment gebeurt dit niet. Bovendien wordt brandstof veelvuldig vermengd voordat het in Nederland geïmporteerd wordt. Ook in Nederland kan er nog vermenging plaatsvinden. Het is ook goed mogelijk dat er diesel uit andere delen van de wereld in de mix zit. Bij invoer in Nederland is dus niet meer duidelijk wat exact de herkomst is van de ruwe olie die verwerkt is in de brandstof.
Mocht teerzandolie wel in ruwe vorm in Nederland geïmporteerd worden, dan wordt deze vervolgens verwerkt in een raffinaderij tot brandstoffen en andere producten. Hierbij zullen ook andere ruwe oliën als input worden gebruikt. Er is op dit moment geen systeem dat er voor zorgt dat voor de bewerkte producten bekend is wat precies de gebruikte ruwe olie is. Zelfs als er een systeem zou worden opgezet waarbij dit wel bekend was, dan gaat deze informatie verloren doordat brandstoffen uit verschillende raffinaderijen samen met geïmporteerde brandstoffen worden vermengd en verhandeld voordat deze uiteindelijk bij een tankstation voor de consument beschikbaar zijn. Ik zie daardoor geen mogelijkheid teerzandolie te labelen, waardoor de consument af zou kunnen zien van het gebruik ervan.
U ontvangt binnenkort een rapport dat is opgesteld door Ecorys naar aanleiding van de motie Jan Vos (Kamerstuk 33 834, nr. 17) met daarin een beschrijving van de juridische en economische obstakels voor het realiseren van meer transparantie in de brandstofketen.
Verwacht u onder het TTIP een soortgelijke influx van schaliegas en -olie uit de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388)) van de leden Jasper van Dijk en Smaling over schaliegas in het vrijhandelsverdrag TTIP, kan olie en gas niet zonder expliciete toestemming van het Bureau of Industry and Security (BIS) uit de VS geëxporteerd worden. Hiervoor gelden zeer strenge eisen, namelijk het aanleveren van onweerlegbaar bewijs dat de verkoopprijs in de VS niet haalbaar is, uitvoer ten bate van de VS is en dat de leveringen op elk moment stopgezet kunnen worden indien er sprake is van een nationaal tekort. In TTIP streeft de EU naar het creëren van een gelijk speelveld op de energiemarkt. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de import vanuit de VS met betrekking tot schaliegas en -olie. Als er gas uit de VS zou worden geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en weer gasvormig maken van het gas.
Wat zijn de te verwachten prijseffecten van teerzandolie en wat zijn de consequenties voor het marktaandeel van duurzaam opgewekte energie?
Aangezien het aandeel teerzandolie in de Nederlandse energiemix op dit moment klein is, is er geen prijseffect te verwachten. Het aandeel duurzame energie in transport wordt bovendien bepaald door de huidige EU doelstellingen voor duurzame energie in transport uit de EU Richtlijn hernieuwbare energie en de CO2-reductiedoelstelling uit de Richtlijn Brandstofkwaliteit, en niet zozeer door de prijs van de hernieuwbare energie.
Wat voor invloed heeft de import van teerzandolie op de Nederlandse en de Europese ambities om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen terug te brengen?
De import van teerzandolie door private oliehandelaren heeft geen invloed op de ambities van het Nederlandse kabinet ten aanzien van het terugdringen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In het SER-Energieakkoord zijn de
Nederlandse ambities vastgelegd met betrekking tot energiebesparing en het stimuleren van hernieuwbare energie. Beide zaken dragen bij aan het verminderen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In de EU zijn, zoals u weet, tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. de Europese ambities vastgelegd ten aanzien van energiebesparing en hernieuwbare energie in de raadsconclusies over het Klimaat- en Energiepakket 2020–2030. Tijdens het bepalen van het ambitieniveau heeft teerzandolie geen rol gespeeld.
Heeft u plannen om teerzandolie uit Nederland te weren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen plannen om teerzandolie te weren uit Nederland. Ik deel de zorgen over de negatieve impact die teerzandolie heeft op het milieu in Canada en op het klimaat. Dat betekent echter niet dat het zonder meer mogelijk is de Nederlandse grenzen voor teerzandolie te sluiten. Een importverbod voor teerzandolie zou een grote handelsverstorende werking hebben. Dat effect wordt nog versterkt omdat het aandeel teerzandolie in geïmporteerde producten niet te traceren is. Daardoor zou een Nederlands importverbod niet alleen de import van ruwe olie raken, maar alle producten waarvan het vermoeden bestaat dat deze teerzandolie zouden kunnen bevatten.
Bent u bereid de vriendschappelijke relatie met Canada te benutten om via bilateraal overleg in te zetten op een versterking van de handel in met name producten en diensten die het milieu niet belasten? Zo nee, waarom niet?
De eventuele versterking van de handel in goederen en diensten, waaronder goederen en diensten die het milieu niet belasten, loopt niet op bilateraal niveau, maar in EU-verband. Binnen de EU zet Nederland in op de opname van speciale bepalingen ter bevordering van duurzame handel, zo ook in het vrijhandelsverdrag met Canada.
Specifiek is in het vrijhandelsverdrag met Canada een uitgebreid hoofdstuk opgenomen ter bevordering van duurzame handel en ontwikkeling. Beide partijen benadrukken de wederzijdse inachtneming van onder andere ILO-conventies, de Verklaring van Johannesburg over duurzame ontwikkeling en de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling. Specifiek wordt ingegaan op de wederzijdse inzet op de bevordering van duurzame handel door middel van de verbeterde coördinatie en integratie van arbeids-, milieu en handelsbeleid. Om toezicht te houden op de implementatie, coördinatie en monitoring van deze bepalingen zal een aparte instantie worden opgericht.
Wanneer u zegt dat het handelsverdrag met Canada bindend is en Nederland zich daar, onder het juk van de Europese Unie, aan gecommitteerd heeft, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat we naar een toekomst moeten die grotendeels, zo niet louter drijft op duurzaam opgewekte energie, wie van u is dan Dr. Jekyll en wie Mr. Hyde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de beantwoording van deze vragen blijkt dat het akkoord met Canada geen bedreiging vormt voor een toekomst gebaseerd op duurzaam opgewekte energie.
Het maatschappelijk verzet tegen dierproeven op labradors |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de grote maatschappelijke onrust die ontstaan is nadat bekend werd dat Universiteit Maastricht plannen had om proeven te doen op 39 labradors?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de proeven na een petitie met meer dan 120.000 handtekeningen zijn opgeschort en de honden bij een stichting zijn ondergebracht om uiteindelijk geadopteerd te worden?
Ja, de proeven zijn na de petitie tijdelijk opgeschort. De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie deze proeven nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er tussen 2004 en 2012 in laboratoria bij de Universiteit Maastricht 323 honden gedood zijn?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Uit de jaarverslagen «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat er bij de Universiteit Maastricht tussen 2004 en 2012 in totaal 323 honden zijn gebruikt voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij de mens. De Universiteit Maastricht geeft aan dat dit onderzoek op honden wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Daarbij wordt voor de hond gekozen omdat het hart van de hond het meest lijkt op het hart van de mens qua elektrische geleidingsysteem. Resultaten die behaald worden met dit onderzoek zijn daarom goed te vertalen naar de mens. Eerder onderzoek van de Universiteit Maastricht heeft bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Is het waar dat er in 2011 in heel Nederland totaal 1.288 proeven op honden zijn uitgevoerd en het aantal proeven op honden in 2012 al is opgelopen tot 1.645?3 Hoe rijmt u deze stijging van 27.7% in de termen vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven? Wat gaat u doen om dit aantal onmiddellijk te verlagen?
De genoemde aantallen zijn correct. Al deze dierproeven met honden zijn volgens de wet beoordeeld door een dierexperimentencommissie (DEC). De DEC dient daarbij de afweging te maken of het doel van de dierproef ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, met minder dieren of met minder ongerief voor de proefdieren (vervanging, vermindering, verfijning, 3V’s). Zodra de voorgestelde wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt zal voor dierproeven een projectvergunning nodig zijn. Aanvragen om projectvergunningen zullen worden beoordeeld door een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), dat bij diezelfde wetswijziging wordt ingesteld. De CCD moet ook toetsen of aan de eisen van vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan, en of het doel van het onderzoek het gebruik van dieren rechtvaardigt. De DEC’s zullen in de nieuwe situatie de CCD adviseren over aanvragen om projectvergunningen.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven wordt tevens een Nationaal Comité ingesteld, dat onder meer tot taak krijgt te adviseren over het gebruik van dieren in dierproeven.
Zoals ik in mijn Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) heb aangekondigd, zal ik het Nationale comité vragen om beste praktijken op te stellen ten behoeve van de projectvergunningen als het onderzoek met honden en katten betreft. Deze beste praktijken kunnen de CCD helpen tot een meer specialistische beoordeling te komen van de projectaanvragen van onderzoeken met honden en katten. Mijn ambitie is zo min mogelijk dierproeven en waar ze onvermijdelijk zijn naar een optimale vervanging, vermindering en verfijning. Daarbij gaat het niet alleen om dierproeven met honden en katten maar over dierproeven op alle soorten dieren.
Hoe beoordeelt u de openbaarmaking van de plannen voor deze specifieke dierproeven op labradors, die naar buiten zijn gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?
De Wet openbaarheid van bestuur zorgt ervoor dat iedere burger inzage kan krijgen in het overheidshandelen. Deze wet is ook van toepassing op de Nederlandse universiteiten. Zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt, zal van elk dierproevenproject waarvoor de CCD een projectvergunning verleent, een niet-technische samenvatting van het project worden gepubliceerd op de website van de CCD. Hierdoor zal het voor het publiek transparanter worden op welke dieren in Nederland dierproeven worden uitgevoerd en welk onderzoeksdoel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat het publieke debat over de toelaatbaarheid van dierproeven gediend is bij concrete en openbare informatie over welke dierexperimenten er in ons land precies worden uitgevoerd, zoals nu dankzij een Wob-verzoek duidelijk werd in Maastricht? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de samenleving concreter en preciezer wordt geïnformeerd over de dierproeven die plaatsvinden in ons land dan nu het geval is met de algemene jaarverslagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo nee, waarom denkt u dat het publieke debat gebaat is bij gebrekkige transparantie over dierproeven?
Juist omdat dierproeven in het publieke debat staan vind ik transparantie zeer belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen over de informatie welke dierproeven in Nederland worden uitgevoerd maar ook over informatie betreffende de wetenschappelijke doelstellingen. De gewijzigde Wet op de dierproeven introduceert een aantal instrumenten die de transparantie aanzienlijk gaan verhogen. Zo komt er een centrale vergunningsplicht en moet voor elke nieuwe dierproef een niet-technische samenvatting gepubliceerd worden op de website van de CCD.
Tevens wil ik benadrukken dat het jaarverslag «Zo doende» van de NVWA een van de meest uitgebreide jaarverslagen is die er binnen de Europese Unie wordt uitgebracht en meer informatie bevat dan de verplichte Europese registratiegegevens.
Daarnaast blijf ik aandringen bij de sector om eveneens zelf actief en open over dierproeven te communiceren.
Hoe beoordeelt u het grote maatschappelijke verzet tegen de voorgenomen dierproeven op labradors, eerder ook al tot uiting gebracht in een breed gesteund burgerinitiatief voor een verbod op dierproeven op katten en honden in 2011 en de aanhoudend brede steun voor handtekeningenacties tegen dierproeven in het algemeen?
Ik begrijp dat dierproeven met honden en katten emoties losmaken bij mensen, omdat dit dieren zijn die wij vooral als onze huisdieren kennen. Desondanks is het soms nog nodig om dierproeven te verrichten op honden en katten voor bijvoorbeeld onderzoek naar de gezondheid van de mens of naar geneesmiddelen voor de betreffende diersoort.
Hoe beoordeelt u het feit dat een dierexperimentencommissie, in dit geval die van de Universiteit Maastricht, toestemming geeft voor dierproeven waartegen in de samenleving groot verzet bleek te bestaan?
Dierproeven met honden en katten zijn zowel onder de oude als onder de gewijzigde Wet op de dierproeven mogelijk. Elk projectvoorstel voor een dierproef moet vooraf worden beoordeeld door een erkende DEC. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven, bescherming van proefdieren en van ethische toetsing. Deze deskundigen dienen een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de projectbeoordeling van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Hoe waardeert u de ethische toetsing die voorafgaand aan de goedkeuring van deze dierproeven heeft plaatsgevonden ten opzichte van de morele opvattingen in de samenleving, gelet op het massale verzet en onderschrijft u de constatering dat er kennelijk een gat zat tussen wat de dierexperimentencommissie moreel toelaatbaar achtte en hoe de samenleving de ethische toelaatbaarheid van deze dierproeven beoordeelde? Deelt u onze indruk dat dit vaker het geval is? Zo nee, waarom niet?
De DEC beoordeelt op een deskundige manier of het belang van het doel van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier ten gevolge van die proef ondervindt. De DEC dient daarbij een gefundeerde ethische afweging te maken waarbij zij niet alleen wetenschappelijke maar ook maatschappelijke aspecten betrekt. Indien de DEC op grond van deze ethische afweging oordeelt dat de belangen van de uitvoering van de proef niet opwegen tegen de belangen van de proefdieren, zal zij een negatief advies uitbrengen.
Voor het maatschappelijke debat vind ik het belangrijk dat voor het brede publiek transparanter wordt welke dierproeven in Nederland plaatsvinden en welk wetenschappelijke of maatschappelijke doel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt. Onder de gewijzigde Wet op de dierproeven zal deze informatie beschikbaar komen in vorm van een niet-technische samenvatting van elke nieuwe dierproef.
Deelt u de mening dat de (veranderende) morele opvattingen over dierproeven in de samenleving zijn weerslag moeten krijgen in de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De huidige procedure van toelating van dierproeven zal met de komst van de gewijzigde Wet op de dierproeven veranderen. Voor alle dierproeven is dan een projectvergunning van de CCD vereist. Dit betekent dat een centrale onafhankelijke en onpartijdige commissie in een ethische toets beoordeeld of het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het doel van de dierproef opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt ten gevolge van de proef. Bij deze ethische toetsing zal de CCD ook de beleving van de diverse aspecten in de maatschappij meenemen.
Bent u bereid de huidige procedures voor de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven te herzien zodat de morele opvattingen van de samenleving over de toelaatbaarheid van dierproeven hierin beter worden geborgd dan nu het geval is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het bericht dat er nog steeds wrede dierproeven voor Botox worden gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat er in Europese lidstaten, waaronder Nederland, nog steeds giftigheidstesten op dieren worden uitgevoerd voor Botox-producten en kunt u bevestigen dat het hierbij gaat om de LD50-giftigheidstest, die in Nederland al sinds 1997 in beginsel is verboden, een verbod dat later in de hele Europese Unie is doorgevoerd?1
Botulinetoxine is een geneesmiddel dat ook voor cosmetische doeleinden wordt gebruikt. In Nederland worden geen botulinetoxine-producten (merknaam Botox) geproduceerd en er worden geen LD50/LC50-testen met botulinetoxine op muizen uitgevoerd. Het is mij niet bekend in welke andere Europese landen deze testen wel uitgevoerd worden. Er geldt geen Europees verbod op deze testmethode. Wel is het gebruik van LD50/LC50-testen in Nederland in beginsel verboden op grond van de Wet op de dierproeven. Op dit algemene verbod kan de Staatssecretaris van Economische Zaken een vrijstelling verlenen indien wordt aangetoond dat er voor deze methode geen alternatief beschikbaar is. Deze vrijstelling kan nu nog voor onbeperkte tijd gelden. Onder de herziende Wet op de dierproeven zal bij een dergelijke vrijstelling na een periode van maximaal 5 jaar opnieuw onderzocht moeten worden of er nog steeds geen alternatief aanwezig is voor deze dierproef. In Nederland geldt sinds 1997 een algemeen verbod op het uitvoeren van dierproeven voor het ontwikkelen van nieuwe dan wel testen van bestaande cosmetica. Dit verbod is sinds 11 juli 2013 in de gehele Europese Unie doorgevoerd op grond van Verordening 1223/2009. Het verbod op dierproeven voor cosmetica geldt niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat LD50-testen op dieren voor cosmetische toepassing van Botox-producten ongeoorloofd en onacceptabel zijn, gelet op het verbod op dierproeven voor cosmetica en het verbod op de LD50-testmethoden en kunt u aangeven wat gaat u doen om deze dierproeven onmiddellijk te stoppen?
Dierproeven voor cosmetica zijn in Nederland en in Europa verboden. Botulinetoxine is zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 een geneesmiddel dat ook voor cosmetische doeleinden wordt gebruikt en dat één van de meest potente giffen bevat die bekend zijn. Botulinetoxine wordt als geneesmiddel gebruikt tegen onder andere spasmen, overmatig zweten, overactieve blaas en strabisme, maar ook om rimpels te behandelen. Daarbij gaat het niet om een cosmetische behandeling in de klassieke zin, maar er wordt een kleine hoeveelheid van een zeer sterk gif door een arts ingespoten in het lichaam. Het waarborgen van de werkzaamheid en de veiligheid van de botulinetoxine- producten is belangrijk en niet afhankelijk van de uiteindelijke doelstelling van de behandeling, medisch of cosmetisch. Dierproeven voor het testen van deze botulinetoxine-producten op werkzaamheid en veiligheid zijn in principe ook in Nederland mogelijk indien er geen alternatieve methode beschikbaar is.
Wat betreft het gebruik van diervrije alternatieven voor deze nodige testen zijn er al goede ontwikkelingen. Zo heeft een grote producent van botulinetoxine-producten een alternatieve methode ontwikkeld die reeds is goedgekeurd onder meer in de VS en in Europa (zie ook antwoord op vraag 4). Daarnaast wordt er een aantal alternatieven genoemd in de Europese Farmacopee, maar er is nog tijd nodig voordat deze methoden gevalideerd zijn en ingezet kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat de LD50/LC50-testmethoden zeer omstreden zijn, niet alleen vanwege de vraagtekens die te plaatsen zijn bij de betrouwbaarheid van dit verouderde model, maar zeker ook vanwege het ernstige leed dat proefdieren wordt berokkend bij deze testen?
LD50/LC50-testen zijn, hoewel de genoemde duur van het ongerief door experts niet als aannemelijk wordt geacht, belastende testen voor proefdieren en het ongerief kan ernstig zijn. Desondanks zijn deze testen vaak internationaal voorgeschreven. Het optredende ernstige ongerief bij het proefdier is één van de redenen dat er kritisch gekeken wordt naar het gebruik van deze testen. Zo geeft de Europese richtlijn 2010/63/EG aan dat testen met de dood als einddoel zoveel mogelijk vermeden moeten worden. Ik verwijs u tevens naar het plan van aanpak dierproeven en alternatieven van 28 februari jl. (Kamerstuk II 32 336, nr. 27).
Kunt u bevestigen dat bij Botox-testen de stof in de buik van muizen wordt geïnjecteerd, waarna de dieren verlamd raken, hun gezichtsvermogen verliezen, ademhalingsproblemen krijgen en uiteindelijk sterven door verstikking na drie à vier dagen intense pijn?2
Zover mij bekend is er door een grote producent van botulinetoxine-producten een proefdiervrije alternatieve methode ontwikkeld. Deze alternatieve methode wordt toegepast in de test op werkzaamheid van de botulinetoxine-producten van deze producent. De methode is echter specifiek ontwikkeld en gevalideerd alléén voor de botulinetoxine-producten van deze producent en kan niet zonder aanpassing en validatie worden gebruikt voor andere botulinetoxine-producten. Voor andere botulinetoxine-producten dan die van deze producent is dus nog geen alternatieve methode beschikbaar.
Is het waar dat enkele jaren geleden al een diervrije testmethode is ontwikkeld en goedgekeurd voor het testen van Botox-producten en kunt u bevestigen dat daarmee de ontheffingsmogelijkheid van het verbod op de LD50-test is komen te vervallen, omdat die testmethode al sinds 1997 alleen nog maar mag worden toegepast als er geen alternatief beschikbaar is?
Zoals ik bij vraag 2 heb toegelicht, geldt het Europese verbod op dierproeven voor cosmetica niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen. Ik heb geen informatie beschikbaar over de toename van het gebruik van botulinetoxine noch over (de toename van) het aantal dierproeven voor botulinetoxine-producten.
Kunt u uiteenzetten hoe het heeft kunnen gebeuren dat deze giftigheidstesten toch zijn doorgegaan terwijl er een diervrij alternatief was?
Ieder nieuw geproduceerde batch van botulinetoxine moet op de concentratie van het geneesmiddel (werkzaamheid) getest worden. Indien er geen alternatieve methode beschikbaar is, gebeurt dit door middel van een dierproef. Deze testen zijn voorgeschreven in Richtlijn 2001/83/EG. Botulinetoxine-producten zijn geen cosmetica maar geneesmiddelen (zie antwoord vraag 2). In het kader van de noodzaak tot testen kan er geen onderscheid gemaakt worden in de uiteindelijke toepassing van het middel. In Nederland worden er geen LD50/LC50-testen voor botulinetoxine op muizen uitgevoerd.
Ik heb geen informatie beschikbaar over de hoeveelheid proefdieren die per productie-eenheid gebruikt worden, noch over het aantal dieren dat in Europa gebruikt wordt in dierproeven voor botulinetoxine-producten. In het verslag van de Europese Commissie inzake dierproeven3 is niet opgenomen voor welke geneesmiddelen dierproeven worden verricht.
Kunt u uitleggen waarom giftigheidstesten op dieren voor Botox-producten kennelijk nog steeds plaatsvinden, terwijl er een verbod geldt op dierproeven voor cosmetica?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat Botox weliswaar geregistreerd staat als geneesmiddel, maar dat het gebruik voor cosmetische doeleinden de laatste jaren fors is toegenomen en daarmee ook het aantal giftigheidstesten op dieren voor deze producten?
Informatie over dierproeven is publiek beschikbaar in het jaarrapport «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA). Er vinden in Nederland geen LD50/LC50- testen plaats voor botulinetoxine op muizen en er heeft dus ook geen inspectie plaatsgevonden. LD50/LC 50-testen die wel in Nederland plaatsvinden, zijn testen met vissen in het kader van milieutoxicologie.
In 2012 zijn er voor het bepalen van acute toxiciteit 906 vissen in LD50/LC50-dierproeven gebruikt. In het verslag van de Europese Commissie inzake dierproeven1 wordt aangegeven dat er in 2011 in Europa 477.310 dieren zijn gebruikt in het kader van onderzoek naar acute en subacute toxiciteit, daarvan zijn 264.779 dieren gebruikt in LD50/LC50-testen.
Ik heb in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk II 2013–2014, 32 336, nr. 27), dat ik op 28 februari jl. aan uw Kamer heb gestuurd, toegezegd LD50/LC50-testen te laten onderzoeken. Het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) is door mij gevraagd zich te buigen over de vraag welke testen het betreft, voor welke testen de meeste dierproeven worden gedaan en wat mogelijkheden voor interventies zijn binnen de wettelijke kaders. Zoals toegezegd zal ik u de rapportage, na afronding door het NKCA, doen toekomen met mijn beleidsreactie. U ontvangt deze samen met de voortgangsrapportage van het voornoemde plan van aanpak.
Kunt u bevestigen dat voor ieder Botox-productielot nieuwe giftigheidstesten op dieren worden gedaan om de toxiciteit van het betreffende productielot te bepalen en deelt u de analyse dat daarmee onderscheid gemaakt kan worden naar medische doeleinden enerzijds en cosmetische doeleinden anderzijds, waardoor het verbod op de testen voor cosmetica had kunnen worden gehandhaafd? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er per productielot gebruikt worden om de giftigheidsgraad van Botox-producten te testen? Hoeveel van zulke testen worden er per jaar in Nederland uitgevoerd? Is het waar dat er in de Europese Unie jaarlijks zo’n 600.000 dieren worden opgeofferd voor het testen van Botox-producten?
Er worden in Nederland geen LD50/LC50-testen voor botulinetoxine op muizen uitgevoerd. Dierproeven voor het testen van botulinetoxine-producten zijn in Nederland wel mogelijk. Het verbod op dierproeven voor cosmetica geldt niet voor botulinetoxine bevattende geneesmiddelen en er zijn risico- en werkzaamheidstesten voorgeschreven voordat deze producten worden ingespoten in de mens. Daarnaast kan een vrijstelling op het verbod op LD50/LC50-dierproeven worden verleend indien voor deze dierproef geen alternatief beschikbaar is. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 ontvangt uw Kamer de rapportage van het NKCA over LD50/LC50-testen met de voortgangsrapportage van het plan van aanpak dierproeven en alternatieven. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de handhaving aan te scherpen.
Kunt u inzicht geven in de wijze waarop de inspectie heeft toegezien op dierproeven voor Botox-producten, zowel in relatie tot het verbod op LD50-testen als het verbod op dierproeven voor cosmetica en heeft de inspectie de onderzoeksprotocollen en de afgegeven vergunningen inhoudelijk getoetst aan de wet? Zo ja, waarom heeft de inspectie dan niet ingegrepen?
Ik heb in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven aangegeven de LD50/LC50-problematiek binnen de kaders van de Europese richtlijn en REACH te willen oppakken. Voor het overige verwijs ik u kortheidshalve naar het antwoord op de vragen 7 t/m 9.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er jaarlijks in totaal worden gebruikt voor (LD50/LC50-) giftigheidstesten in Nederland en in Europa? Zo nee, bent u bereid hier inzicht in te verschaffen in het door u toegezegde onderzoek naar aanleiding van de motie Ouwehand (Kamerstuk 33 692, nr.60) over het uitfaseren van de LD50/LC50-testen?
Bent u bereid om niet alleen de (LD50-)giftigheidstesten voor Botox-producten onmiddellijk te stoppen, maar ook de handhaving op zowel het verbod op LD50/LC50-testmethoden als het verbod op dierproeven voor cosmetica aan te scherpen? Zo ja, bent u bereid uw voorstel hiertoe voor Prinsjesdag 2014 naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in Europa aan te dringen op het wijzigen van de kaders van REACH en de Europese richtlijn (betreffende dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt), zodat er geen ontheffingen meer worden gegeven voor het uitvoeren van giftigheidstesten op dieren voor cosmetische doeleinden? Zo nee, waarom niet?
Schaliegasboringen in Argentinië |
|
Carla Dik-Faber (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport Heading south – the dash for unconventional gas in Argentina?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierover ook contact gehad met Milieudefensie, in opdracht waarvan dit rapport is opgesteld.
Bent u bekend met de reportage van EenVandaag van zaterdag 17 mei over Shells schaliegasboringen in Patagonië?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell boringen uitvoert aan de grens van het beschermde natuurgebied Acua Mahuida, in een gebied dat volgens een nog niet geratificeerd uitbreidingsbesluit in de toekomst binnen het natuurgebied zou komen te liggen?
Ja, de proefboringen van Shell vinden plaats buiten de grenzen van het provinciale natuurgebied Acua Mahuida. In een beheersplan uit het jaar 2000 wordt voorgesteld het natuurgebied uit te breiden. Als dit beheersplan alsnog wordt vastgesteld door de gouverneur van de provincie Neuquén, komen de gebieden waarin proefboringen plaatsvinden binnen het natuurgebied te liggen.
Shell stelt dat de proefboringen vallen binnen de grenzen van de hiervoor geldende Argentijnse wet- en regelgeving. Ook meldt het in gesprek te zijn met de Argentijnse provinciale overheid en internationale experts om voor toekomstige operaties een actieplan voor biodiversiteit volgens internationale normen op te stellen.
Milieudefensie wijst erop dat het natuurgebied volgens de IUCN-systematiek «wilderness area» (categorie 1b-gebied) is. Zo’n gebied zou niet mogen worden verstoord door menselijke activiteit of moderne infrastructuur. Als het natuurgebied wordt uitgebreid, komen volgens Milieudefensie drie boorlocaties van Shell in «IUCN-wilderness area» te liggen.
De Argentijnse wetgeving gaat niet uit van deze IUCN-kwalificatie. Voor het huidige natuurgebied geldt volgens Milieudefensie een indeling met een «zona testigo» (vergelijkbaar met wilderness area), een «zona de uso I» en een «zona de uso II» (beperkt gebruik). Als het beheersplan wordt aangenomen, zou ook de zona testigo worden uitgebreid en valt volgens Milieudefensie één van de boorlocaties van Shell hierbinnen.
Deze zona testigo, zoals die wordt voorgesteld in het beheersplan, bestaat volgens Shell echter (nog) niet in de thans geldende provinciale wetgeving voor het natuurgebied (wet 2594/2008). Laatstgenoemde wet zou de Acua Mahuida classificeren als «beschermd gebied met duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen» (IUCN-categorie VI).
Vindt u dat het uitvoeren van schaliegasboringen in of nabij een beschermd natuurgebied getuigt van zorgvuldig omgaan met natuur en milieu? Zo nee, kunt u aangeven waarom?
Ja, onder de voorwaarde dat dergelijke operaties zorgvuldig rekening houden met omstandigheden van natuur en milieu en passen binnen de wet- en regelgeving. Desgevraagd stelt Shell te beschikken over de provinciale vergunningen om dit te mogen doen, inclusief milieuvergunningen. Het stelt ook dat het voor zijn operaties strengere milieunormen hanteert dan wettelijk noodzakelijk. Het zegt hierbij normen in acht te nemen die gelden voor operaties binnen een natuurgebied en te werken volgens een hiervoor opgesteld actieplan voor biodiversiteit.
Heeft u overleg gepleegd met Shell over haar activiteiten in Patagonië? Zo ja, wat is de strekking geweest van dit overleg en hoe vaak heeft dit plaatsgevonden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geregeld overleg met Shell over bestaande activiteiten en investeringsmogelijkheden, ook met betrekking tot Patagonië. Hierbij komen onder meer sociale en milieuaspecten aan de orde.
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse ambassadeur in Argentinië in april dit jaar een bezoek heeft gebracht aan de boorlocaties van Shell?
Nee, de Nederlandse ambassadeur in Argentinië heeft wel een bezoek gebracht aan de proefboorlocaties van Shell in de provincie Neuquén, maar dat was in april 2013. Het betrof een bezoek samen met de Britse ambassadeur, een lid van de raad van Bestuur van Shell en de gouverneur van de provincie Neuquén. Doel van het bezoek van de ambassadeur was zich te laten informeren over de activiteiten van Shell ter plaatse.
Is het gebruikelijk dat ambassadeurs dergelijke bezoeken afleggen?
Ja, ambassadeurs moeten op de hoogte blijven van de activiteiten van Nederlandse bedrijven binnen hun ambtsgebied, onder meer om effectief invulling te kunnen geven aan de taak van een ambassade op het gebied van economische diplomatie. Het afleggen van bedrijfs- en veldbezoeken is daarvoor onmisbaar.
Hoe verhoudt het bezoek van de ambassadeur zich tot het huidige moratorium op schaliegasboringen in Nederland?
In Nederland heeft de Minister van Economische Zaken afspraken gemaakt met de industrie om geen activiteiten te ondernemen in Nederland totdat de Structuurvisie Schaliegas is vastgesteld. Deze Structuurvisie beperkt zich tot Nederlands grondgebied. Ondertussen worden ontwikkelingen in het buitenland gevolgd, onder meer met het oog op de belangen van mens, natuur en milieu.
Bent u op de hoogte van het feit dat relevante milieu-informatie zoals milieueffectrapportages niet beschikbaar zijn voor de Argentijnse bevolking?
Milieueffectrapportages kunnen door belanghebbenden schriftelijk beargumenteerd worden opgevraagd bij het subsecretariaat voor Milieu en Duurzame ontwikkeling (subsecretaria de Ambiente y Desarrollo sostenible) van het Ministerie van Energie en Publieke Diensten van de provincie Neuquén. Hierbij moeten documentnummer en thema worden aangegeven. De opvraagprocedure is niet eenvoudig. Volgens Milieudefensie is de ervaring van Observatorio Petrolero Sur (de opstellers van het rapport) dat vaak niet wordt gereageerd op verzoeken om documenten.
Bent u bereid Shell te verzoeken deze informatie te publiceren zodat omwonenden en andere stakeholders zich kunnen informeren over de milieu-impact van de geplande activiteiten?
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd met het provinciale subsecretariaat voor Milieu en Duurzame Ontwikkeling te overleggen over een bredere en gemakkelijkere beschikbaarstelling van zijn milieueffectrapportage en zo nodig zelf tot publicatie over te gaan. Informatie over de activiteiten van een onderneming en daarmee samenhangende milieueffecten is immers belangrijk voor vertrouwen bij het publiek.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat boeren die binnen de concessiegebieden van Shell wonen ernstige hinder ondervinden van de activiteiten van Shell?
Ik heb de reportage van EenVandaag hierover gezien en het rapport «Heading South’gelezen. Er wordt melding gemaakt van boorputten met vervuild water waar geiten uit drinken; modderpoelen (ontstaan door ontbossing) waarin geiten zouden zijn verdronken; open bakken met stinkende vloeistof (die volgens Milieudefensie én Shell nu wel zijn verwijderd), en begroeiing die door stof van passerende vrachtwagens niet meer door geiten kan worden gegeten.
Shell meldt dat de bakken vloeistof door slecht weer enkele dagen moesten blijven staan. Het erkent dat sprake zou kunnen zijn van overlast door heen en weer rijdende vrachtwagens, maar stelt geen schade aan te richten aan natuur en milieu. Het meldt dat het zich bewust is van eventuele overlast door verkeer. Het zegt daarom continu hierover in gesprek te zijn met lokale boeren.
Verder stelt Shell dat er geen open putten zijn met vervuild water en dat het niet is geïnformeerd over eventueel verdronken geiten in dergelijke putten.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze boeren geen compensatie krijgen van Shell voor de schade aan het gebied waar hun vee graast?
Shell stelt dat het geen schade veroorzaakt aan het gebied waar boeren hun vee laten grazen en dat het daarom geen compensatie betaalt. Wel meldt het wegen te hebben aangelegd, te hebben gezorgd voor watervoorraden voor vee, en publiek-private partnerschappen te hebben opgericht ter ondersteuning van de lokale boeren.
Bent u ervan op de hoogte dat Shell deze boeren beschuldigt van het illegaal bewonen van het land, ondanks dat zij al decennia gebruik maken van deze gebieden?
Shell heeft in reactie op de uitzending van EenVandaag opgemerkt dat de boerenfamilie Flores volgens de Argentijnse overheid illegaal in het gebied verblijft. Shell erkent landeigendom op basis van officiële en vastgelegde provinciale landrechten. Landrechten zijn in verschillende provincies in Argentinië, zeker in afgelegen gebieden, echter niet altijd duidelijk vastgelegd en vaak onderwerp van discussie. Daarom is de Argentijnse overheid met de boeren in gesprek over de landeigendom.
Bent u bereid Shell aan te spreken op het uitvoeren van een zorgvuldige consultatieprocedure onder inwoners van de concessiegebieden en het compenseren van boeren voor de geleden schade?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell gevraagd naar de uitgevoerde consultatieprocedures. Shell geeft aan sinds mei 2012 consultatiebijeenkomsten met lokale autoriteiten, boeren en gemeenschapsleiders te houden voorafgaand aan proefboringen.
Volgens Milieudefensie zouden echter niet alle beloften van Shell zijn nagekomen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft Shell ook gevraagd of het compensatie betaalt aan boeren voor eventueel geleden schade. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 12.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van milieu?
Of en in hoeverre de hoofdstukken Milieu en Informatieverstrekking van toepassing zijn op de activiteiten van Shell in Vaca Muerta, kan ik niet beoordelen. De duiding van de OESO-richtlijnen in specifieke gevallen valt onder de competentie van het Nationale Contact Punt (NCP). Als personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP). Het NCP kan de betrokken partijen bijstaan om gezamenlijk te komen tot een oplossing van het geschil.
Vindt u dat Shell zich bij haar activiteiten in Vaca Muerta houdt aan de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen op het gebied van informatieverstrekking?
Zie antwoord vraag 15.
Het monitoren en beïnvloeden van internetdiscussies over het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente vacature bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J), waarin medewerkers worden gezocht om te achterhalen hoe burgers online praten over het Ministerie van V&J?1 Sinds wanneer worden medewerkers geworven om de meningsvorming van burgers over hun beleid en hun functioneren te volgen en te beïnvloeden?
Bewindslieden werven geen medewerkers om de meningsvorming van burgers over hun beleid en functioneren te volgen en te beïnvloeden. Om goed beleid te maken staat de overheid in contact met de samenleving. Het volgen van media, ook online media, is een vorm om signalen uit de samenleving op te vangen. Het stelt de overheid tevens in staat om ook online vragen van mensen over het beleid te beantwoorden.
Zijn er op dit moment al medewerkers in dienst die met monitoring- en webcaretool Coosto speuren naar gesprekken op fora en sociale media, zoals Twitter, Facebook en Youtube en proactief deelnemen aan gesprekken over V&J-beleidsterreinen, V&J-organisaties en de V&J-bewindslieden om zo te helpen het imago van V&J op te bouwen en te beschermen? Hoeveel fte is of wordt ingezet om kritische geluiden op sociale media over V&J-beleidsterreinen van repliek te dienen?
Er zijn medewerkers binnen de overheid actief om voorlichting te verstrekken aan burgers via brieven, telefoon, mail en meer recent ook via social media. Daarbij wordt altijd verwezen naar staand beleid zoals bijvoorbeeld omschreven op www.rijksoverheid.nl of in de correspondentie met het parlement. Er worden geen medewerkers ingezet om kritische geluiden op sociale media van repliek te dienen.
Kunt u uiteenzetten wat het profiel is of wordt van webcare-redacteuren die tot taak hebben gesprekken op fora en sociale media over V&J-beleidsterreinen op te sporen en daar proactief aan deel te nemen? Op welke wijze presenteert een webcare-redacteur zich aan de burgers in wiens gesprek hij zich gaat mengen?
Als een ambtenaar online in gesprek gaat uit hoofde van zijn functie dient hij zich ook online als ambtenaar kenbaar te maken. Deze regel is in juni 2010 vastgesteld. Deze regel is een aanvulling op één van de Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie: «De rijksoverheid is altijd, ongeacht het kanaal of medium, herkenbaar als deelnemer aan de communicatie, respectievelijk als (mede-)afzender en/of anderszins als belanghebbend of betrokken bij de informatie.
Kunt u uiteenzetten hoeveel ministeries al gebruik maken van de real-time monitoringspakketten van Coosto of andere bedrijven, hoeveel gesprekken of berichten worden gevolgd en hoeveel belastinggeld daaraan wordt uitgegeven?2
Alle ministeries volgen media, ook online media. Daar worden verschillende pakketten gebruikt. Het is integraal onderdeel van de inspanningen gericht op het opvangen van signalen uit de samenleving, waarbij beleidsonderwerpen die aandacht van politiek, media en samenleving vragen worden gevolgd.
Vindt u het verantwoord ambtenaren in te zetten om gesprekken van burgers over het kabinetsbeleid actief te volgen en te beïnvloeden? Zo ja, op welke gronden vindt u het verdedigbaar gesprekken tussen burgers op internet op te sporen, te monitoren en negatieve gedachtevorming over het beleid en de bewindspersonen van V&J te beïnvloeden?
De Uitgangspunten van de Overheidscommunicatie zijn altijd het kader, ook voor de wijze waarop de Rijksoverheid communiceert. Ter illustratie een citaat uit de Uitgangspunten: «Hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie met en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur».
Herinnert u zich de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-20 nr. 735) waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat het initiatief van het Europees Parlement om anti-Europa discussies op internet te monitoren ongewenst is en deze beïnvloeding van gedachtevorming afkeurt?
Zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat het inzetten van Rijksambtenaren bij online discussies over bijvoorbeeld de rechten van asielzoekers, het kinderpardon en privacy of over het functioneren van bewindslieden een ongewenste inmenging vindt in de persoonlijke levenssfeer, de vrijheid van meningsuiting en de meningsvorming van burgers? Zo ja, waarom denkt het Ministerie van V&J dan toch ambtenaren aan te kunnen stellen die precies dat tot taak krijgen? Zo nee, waarin verschilt volgens u het volgen van internetdiscussies over Europees beleid van het volgen van internetdiscussies over kabinetsbeleid?
Het Europees Parlement was voornemens om kritische geluiden van repliek te dienen. Dat is gebaseerd op een ander uitgangspunt dan van toepassing is op de inzet van digitale communicatiemiddelen door de Rijksoverheid die de vorming of uitleg van beleid moet dienen.
Bent u bereid per direct te stoppen met het laten monitoren en met name het beïnvloeden van internetdiscussies over het beleid en het functioneren van de bewindspersonen van het Ministerie van V&J en eventuele andere beleidsterreinen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
In toenemende mate vinden gesprekken over het beleid van de Rijksoverheid ook online plaats. Indien we stoppen zou de Rijksoverheid zich bewust afsluiten van die signalen uit de samenleving. Binnen de kaders van de Uitgangspunten voor de Overheidscommunicatie is er geen ruimte voor beïnvloeding.
Export van levende wolhandkrabben naar voedselautomaten in China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u de uitzending van de Wilde Keuken gezien over de handel in de in Nederland gevangen wolhandkrabben?1
Ja.
Was u op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen, in plastic verpakt en levend over de hele wereld worden verzonden?
Ik was op de hoogte van de manier waarop deze krabben worden gevangen en dat deze levend worden geëxporteerd. De manier waarop de krabben in het filmpje individueel worden verpakt, was mij niet bekend. Naar aanleiding van uw vraag is er contact gezocht met de desbetreffende handelaar. Hij gaf aan dat de wolhandkrab niet individueel, in plastic verpakt, door hem wordt geëxporteerd naar Hong Kong, maar in voor export van krabben gebruikelijke tempex dozen.
Kunt u bevestigen dat er vanuit Nederland levende krabben in nauwsluitende plastic verpakkingen per vliegtuig naar China worden geëxporteerd voor de verkoop van levende wolhandkrabben in Chinese voedselautomaten? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het aantal krabben dat geëxporteerd wordt, de landen van bestemming en de voorwaarden die u stelt aan de eventuele kweek, het vervoer, de (tussentijdse) huisvesting en de verkoop met het oog op het welzijn van de krabben? Zo nee, waarom niet?
Uit de beschikbare gegevens van de NVWA blijkt dat in 2013 en 2014 tot nu toe, Hong Kong de enige exportbestemming is geweest. Bij deze exporten moet altijd een veterinair certificaat worden afgegeven. Er zijn geen certificaten voor de export van wolhandkrab naar China afgegeven (er wordt bij het afgeven van certificaten onderscheid gemaakt tussen Hong Kong en China). In 2013 is er 7.500 kilo wolhandkrab naar Hong Kong geëxporteerd. Wolhandkrab wordt in Nederland niet gekweekt. In Nederland zijn er voor ongewervelde dieren geen specifieke regels gesteld voor vervoer, huisvesting en verkoop met het oog op welzijn. Wel zijn er EU-voorschriften die de voedselveiligheid en diergezondheid van deze dieren moeten waarborgen. In het geval van export naar landen buiten de EU zijn de in het land van bestemming geldende regels van toepassing.
Kunt u bevestigen dat de wolhandkrabvisserij in vervuilde gebieden in Nederland verboden is vanwege het hoge gehalte dioxine in de wolhandkrab, wat in strijd is met onze normen voor volksgezondheid en kunt u uitsluiten dat er vervuilde wolhandkrab naar China wordt geëxporteerd? Zo nee, vindt u het acceptabel om wolhandkrabben die in Nederland niet geconsumeerd mogen worden wel naar China te exporteren?
Op basis van het vrijwaringbeginsel moet elk land binnen de EU er voor zorgen dat alle producten die de grens over gaan voldoen aan de levensmiddelenwetgeving. Dit betekent dat levensmiddelen alleen in de handel gebracht mogen worden indien zij veilig zijn voor de consument. In Nederland is de vangst van Chinese wolhandkrab in onder andere de grote rivieren verboden omdat de aldaar gevangen wolhandkrab dermate hoge concentraties dioxine en dioxineachtige PCB’s bevatten dat dit schadelijk kan zijn voor de consument. Legaal gevangen wolhandkrab die wordt geëxporteerd, komt uit de gebieden die niet gesloten zijn voor de visserij op wolhandkrab. Deze wolhandkrab vormt geen gevaar voor de volksgezondheid en wordt ook in Nederland op de markt gebracht. Ik heb u hierover recentelijk geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 417).
Vindt u het acceptabel dat levende krabben in plastic verpakkingen zonder enige bewegingsvrijheid worden verpakt, getransporteerd en in een automaat worden gestopt, gelet op de welzijnsaantasting die daarmee gepaard gaat en vindt u dit een verdedigbare vorm van handel in en gebruik van dieren? Zo ja, kunt u, met het oog op de wet die stelt dat aantasting van het dierenwelzijn niet is toegestaan als daar geen redelijk doel tegenover staat, toelichten waarom?
Momenteel is heel weinig bekend over ongerief bij ongewervelde dieren. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Regelgeving zowel Europees als nationaal is onder andere om die reden specifiek gericht op gewervelde dieren. Desondanks is het van belang dat zorgvuldig wordt omgegaan met dieren. Ik zal de sector vragen die zorgvuldigheid ook bij het transport van wolhandkrabben te betrachten.
Vindt u dat u het welzijn van ongewervelde dieren op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om ongewervelde dieren te beschermen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de export van de wolhandkrab naar China per direct stop te zetten, in elk geval tot er meer duidelijkheid is over het dierenwelzijnsaspect? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de export te stoppen. Uit Nederland afkomstige wolhandkrabben zouden vrij eenvoudig via een andere Europese lidstaat geëxporteerd kunnen worden. Het verbieden van de export naar alle landen, inclusief Europese lidstaten, om de export via andere lidstaten uit te sluiten, is niet toegestaan in verband met het vrije verkeer van goederen. Dit volgt uit het Verdrag tot Werking van de Europese Unie. Zoals in antwoord 6 aangegeven, zal ik wel met de betrokken sector in gesprek gaan.
Het voorstel dat een nationaal teeltverbod op gengewassen mogelijk zou moeten maken |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het voorstel om de regels voor toelating van teelt van genetisch gemanipuleerde gewassen aan te passen, waarmee lidstaten de mogelijkheid zouden moeten krijgen de teelt van gengewassen op (een deel van) hun grondgebied te verbieden, veranderd is ten opzichte van het voorstel dat u en de Kamer besproken hebben tijdens het Algemeen Overleg Biotechnologie en Kwekersrecht van 10 april jl.?
Voor de beantwoording van uw vragen verwijs ik u naar de recent aan uw Kamer gestuurde brief over het voorstel voor nationale teeltbevoegdheid, waarin nader is ingegaan op de wijzigingen aan het voorstel ten opzichte van de versie die met uw Kamer besproken is tijdens het AO biotechnologie en kwekersrecht van 10 april jl., het standpunt van de regering ten aanzien van het voorstel, en de verwachtingen van de bespreking van het voorstel in de Milieuraad van 12 juni.
Kunt u de wijzigingen in het momenteel liggende voorstel toelichten, en daarbij uw appreciatie van de wijzigingen geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat er op dit moment een blokkerende minderheid is van landen, waaronder Frankrijk en Duitsland, die ervoor zal zorgen dat dit voorstel niet aangenomen zal worden? Kunt u de bezwaren van deze landen tegen het voorliggende voorstel duiden?
Zie antwoord vraag 1.
Frankrijk is een van de landen die op haar grondgebied geen genteelt wil, deelt u de mening dat een voorstel dat de teelt van gentech zou moeten kunnen reguleren alleen goed genoeg is als ook Frankrijk daarmee uit de voeten kan om gengewassen daadwerkelijk van haar akkers te kunnen weren? Zo nee, waarom zou u een voorstel willen steunen dat de beoogde vrijheid voor lidstaten in de praktijk onvoldoende waarmaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Mag de Kamer ervan uitgaan dat zowel de instructie voor ambtelijke bijeenkomsten als uw eigen inbreng luidt dat Nederland niet kan instemmen met het huidige voorstel, omdat het niet overeenkomt met de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-08 nr 502) en lidstaten te weinig ruimte biedt om gengewassen daadwerkelijk te weren van hun grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het nationale teeltvoorstel dermate belangrijk is dat er een politieke discussie over gevoerd moet worden, zowel in de lidstaten als in de Raad, voordat het voorstel aangenomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat er tijdens een ambtelijke bijeenkomst al een definitief besluit genomen zal worden over het voorstel, en bent u bereid om zich hiertegen uit te spreken en aan te dringen op een politieke discussie in de Raad alvorens er een besluit genomen wordt, conform uw toezeggingen aan de Kamer dat er pas in de Milieuraad in juni een besluit genomen zal worden, en u daarvoor nog in gesprek zal gaan met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van levende dieren bij militaire oefeningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van recent wetenschappelijke onderzoek1 over het gebruik van levende dieren voor militaire, medische trainingen? Onderschrijft u de conclusies van deze recente wetenschappelijke onderzoeken dat het gebruik van levensechte, menselijke simulators effectiever is dan trainingspraktijken waarbij dieren worden gebruikt? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke argumentatie vindt u het verantwoord om levende dieren voor militaire, medische oefeningen te gebruiken terwijl er al alternatieven voor handen zijn?
Ja, ik ben op de hoogte van bovengenoemde wetenschappelijke onderzoeken. Het ministerie van Defensie onderschrijft de conclusies van deze onderzoeken. Het gebruik van levensechte, menselijke simulators is effectief voor het oefenen van levensreddende handelingen. Voor het aanleren van de levensreddende handelingen door militaire artsen, verpleegkundigen en overig medisch hulppersoneel, worden in Nederland geen levende dieren gebruikt, maar wordt op simulatiepoppen geoefend en op dode kadavers. Alleen traumachirurgen en anesthesisten/intensivisten van Defensie zijn verplicht om de cursus Definitive Surgical Trauma Care (DSTC) en Definitive Anaesthetic Trauma Care (DATC) te volgen, waarbij proefdieren onder narcose worden gebracht. Hiervoor is geen effectief alternatief.
Kunt u beargumenteren waarom u de conclusies uit deze rapporten terzijde schuift door in Nederland gedateerde, dieronvriendelijke trainingspraktijken toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat 80 procent van de NAVO-landen het gebruik van dieren voor militaire, medische doeleinden vervangen heeft door alternatieven zoals levensechte, menselijke simulators?2 Zo nee, kunt u aangeven hoeveel NAVO-landen dan wel zijn overgestapt op alternatieven?
Deze informatie is mij niet bekend. Er zijn geen internationale afspraken of verplichtingen inzake dergelijke rapportages en ook in de praktijk wordt deze informatie niet uitgewisseld.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse Defensie het gebruik van levende dieren voor militaire, medische doeleinden nog niet vervangen heeft met alternatieven, zoals vele NAVO-landen dat al veel eerder hebben gedaan? Vindt u het getuigen van innovatie en diervriendelijkheid dat Nederland achterloopt in het toepassen van alternatieven voor militaire, medische trainingspraktijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de Nederlandse Defensie met het gebruik van dieren zoals hier bedoeld, de Europese regelgeving overtreedt (2010/63/EU art. 4.1) aangezien alternatieven voor het gebruik van dieren in militaire, medische trainingen wel degelijk aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, het ministerie van Defensie stelt wel de in het antwoord op vraag 1 genoemde cursussen verplicht, maar overtreedt daarmee niet de huidige Nederlandse regelgeving (Wet op dierproeven). De cursussen worden gegeven in het Studiecentrum Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Zoals ik heb vermeld in mijn antwoorden van 1 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1786), vindt dit plaats onder toezicht van deze universiteit.
Bent u alsnog bereid om het gebruik van dieren ten behoeve van militaire, medische trainingen in Nederland te verbieden en te voorkomen dat Nederlandse militairen elders deze trainingen volgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de genoemde cursussen zijn een verplicht onderdeel van de opleidingen voor traumachirurgen en anesthesisten. De vaardigheden kunnen niet op een andere manier getraind worden.
Kunt u aangeven welke specifieke, praktische vaardigheden getraind worden tijdens de trainingen traumachirurgie? Kunt u aangeven hoeveel medische specialisten er jaarlijks deelnemen aan deze trainingen? Zo nee, waarom niet?
De vaardigheden die getraind worden, zijn het stelpen van grote, massale bloedingen in de buik, het dichten van darmperforaties, het behandelen van grote verwondingen aan hart en longen en nek- en hoofdverwondingen. Vanuit de kwaliteit van zorg is het essentieel dat de chirurg en anesthesist de vaardigheden bezitten, die tijdens de cursus in Nijmegen worden aangeleerd. Er bestaat hiervoor geen alternatief.
De DSTC-cursus omvat maximaal 24 chirurgen en twaalf OK-assistenten en de DATC omvat 24 anesthesisten/intensivisten. Vanuit het ministerie van Defensie nemen er jaarlijks meestal twee tot vier chirurgen, twee tot vier anesthesisten en vier OK-assistenten deel.
Bent u op de hoogte van de gevoerde mailwisseling in 2011, tussen een woordvoerder van het Ministerie van Defensie en de dierenwelzijnsorganisatie PETA US, over het gebruik van dieren ten behoeve van militaire, medische trainingen door het Ministerie van Defensie?3 Kunt u aangeven waarom de desbetreffende woordvoerder van het Ministerie van Defensie heeft bevestigd dat de Nederlandse Defensie geen dieren gebruikt ten behoeve van militaire, medische trainingen terwijl uit uw beantwoording4 blijkt dat dit wel degelijk het geval is? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Het gegeven antwoord door de woordvoerder aan PETA US was op basis van de informatie die de woordvoerder op dat moment voorhanden had. Helaas kwam dit antwoord niet overeen met de praktijk.
Het verstrekken van jodiumpillen in verband met het beperken van effecten van een nucleaire ramp |
|
Paulus Jansen , Agnes Mulder (CDA), Esther Ouwehand (PvdD), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat het Internationale Groene Kruis overheden adviseert huishoudens jodiumpillen te verstrekken, waardoor bij een nucleaire ramp de gezondheidsschade sterk beperkt kan worden, terwijl uit de ervaringen in Tsjernobyl en Fukushima blijkt dat bij centrale opslag de pillen te lang onderweg zijn om tijdig te kunnen worden ingenomen?1
Inmiddels weet ik dat.
Overweegt u ook in Nederland standaard jodiumpillen te distribueren? Zo nee, waarom negeert u de ervaringen die zijn opgedaan bij de twee grootste incidenten met kerncentrales uit de historie?
Dat overweeg ik voor een aantal zones in Nederland, maar een besluit daarover heb ik nog niet genomen. De Minister van Economische Zaken heeft u eerder laten weten dat hij ernaar streeft om de zogenoemde «interventiewaarden bij nucleaire incidenten» te harmoniseren met België en Duitsland. Het gaat dan om de niveaus van blootstelling aan straling en radioactieve stoffen die maatregelen noodzakelijk maken. Mogelijke maatregelen zijn schuilen, evacueren en jodiumprofylaxe. Uit die harmonisatie volgt waarschijnlijk dat we in Nederland voor grotere zones de maatregel jodiumprofylaxe gaan voorbereiden. Een van de opties die ik daarvoor wil onderzoeken is huis aan huis distributie. De komende maanden wil ik in overleg met de Ministers van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie en de betrokken regionale partners een voorstel uitwerken voor een effectieve en efficiënte distributie van jodiumtabletten.
Welke bepalingen over de distributie van jodiumpillen zijn er in de rampenplannen voor Borssele en andere nucleaire installaties in Nederland, dan wel nabij de Nederlandse grens in onze buurlanden opgenomen?
De regionale crisisplannen en eventuele specifieke rampenbestrijdingsplannen van de veiligheidsregio’s zijn openbare documenten, de meeste kunt u vinden op hun websites. Het Ministerie van VWS heeft een voorraad van iets meer dan 5 miljoen jodiumtabletten die is opgeslagen bij het Instituut Fysieke Veiligheid. Daarnaast heeft VWS tabletten beschikbaar gesteld aan enkele regio’s. Bij mij is onder andere bekend dat de GHOR en GGD Zeeland jodiumtabletten hebben verspreid naar huishoudens in elf gemeenten rond de kerncentrales van Borssele en Doel. In Zuid-Limburg (kerncentrale Tihange) zijn afspraken gemaakt met apothekers voor de distributie van tabletten. De GHOR Twente (kerncentrale Emsland) werkt met omliggende regio’s vanuit een decentrale opslag. Zoals ik hierboven al heb beschreven, ga ik hierover op korte termijn met de betrokken regio’s in overleg.
Is ooit onderzocht hoe lang distributie van jodiumpillen kost op de wijze zoals nu voorzien in de rampenplannen? Welk percentage van de bevolking in de fall-outzone kan niet bereikt worden door de chaos na een groot incident?
Mij is geen onderzoek bekend dat daar een uitspraak over doet. Uit overleggen met vertegenwoordigers van veiligheidsregio’s en evaluaties van eerdere incidenten heb ik echter begrepen dat getwijfeld wordt over de mogelijkheden om na de melding van een incident op een goede manier voor de distributie te zorgen. Dat is ook de reden dat ik in overleg met de betrokken regio’s de haalbaarheid en de voor- en nadelen van verschillende strategieën wil onderzoeken.
Het gebruik van baden met garra-rufavissen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek over de gezondheidsrisico’s van baden met garra-rufavissen, ook wel knabbelvisjes of spavisjes genoemd, dat het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft uitgevoerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie, die het gebruik van baden met garra-rufavissen afraadt, en de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Huidtherapeuten, die dergelijke baden niet hygiënisch noemt en geen bewijs voor effect ziet?
Voor de duidelijkheid moet hier opgemerkt worden dat het RIVM deze instanties alleen heeft gevraagd naar hun reactie met betrekking tot mensen met psoriasis. De gegeven reacties hebben dus uitsluitend daar betrekking op en zijn niet generiek op de hele populatie van toepassing.
Het RIVM komt op basis van het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie dat de gezondheidsrisico’s van het gebruik van fish spa’s acceptabel zijn, mits er eisen worden gesteld aan de gebruikers van de baden. De fish spa zou alleen moeten worden gebruikt door mensen met een intacte huid. Mensen met psoriasis,wondjes, recent gezette tatoeages of van wie huid pas gewaxt of geschoren is, zouden dus geen gebruik moeten maken van de fish spa. Ook immuungecompromitteerden of mensen met verzwakte weerstand (zoals diabetici) zouden geen gebruik moeten maken van fish spa’s.
Daarnaast adviseert het RIVM de algemene hygiëne-eisen in acht te nemen, wat betekent dat vooraf en na afloop de betreffende lichaamsdelen gereinigd moeten worden.
Ik kan mij vinden in dit advies en zal dit gebruiken bij het formuleren van voorschriften in het kader van de lopende wijziging van het Besluit hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Bhvbz).
Wat vindt u ervan dat het RIVM mensen met onderliggende aandoeningen, zoals diabetes en psoriasis, afraadt om gebruik te maken van baden met garra-rufavissen en deelt u de mening dat garra-rufabaden niet als effectieve behandeling maar juist als risicovolle beleving gezien moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij vinden in het advies van het RIVM dat fish spa’s niet gebruikt zouden moeten worden door mensen met onderliggende aandoeningen (zoals diabetici) en mensen met een niet-intacte huid (zoals psoriasispatiënten en mensen met wondjes). Daarom ben ik voornemens om bij de wijziging van het Bhvbz te regelen dat de exploitant ervoor zorg moet dragen dat de fish spa niet door hen gebruikt wordt.
Kunt u bevestigen dat de vissen hongerig worden gehouden voor het doel om schilfertjes van mensenhuid te eten? Deelt u de mening dat (het risico op) aantasting van het welzijn van dieren niet te verantwoorden is voor dergelijke doelen? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM geeft in het rapport aan dat voedselonthouding in de fish spa’s niet aan de orde lijkt te zijn. Er is geen aanwijzing te veronderstellen dat er sprake is van aantasting van het welzijn van de vissen omdat de temperatuur en een aantal chemische parameters in de baden worden gecontroleerd, de vissterfte gering lijkt te zijn, en de voederfrequentie van de dieren overeen lijkt te komen met de normale voederfrequentie voor aquariumvissen.
Bent u bekend met het rapport van de Hoge Gezondheidsraad van België2, dat concludeert dat het gebruik van vissen voor cosmetische doeleinden slechts een beperkt effect heeft en waarin de Hoge Gezondheidsraad een ongunstig advies uitvaardigt voor het oprichten of blijven bestaan van dergelijke centra en bent u bereid dit advies te volgen en het gebruik van baden met garra-rufavissen te verbieden? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het rapport van de Hoge Gezondheidsraad, maar acht het niet nodig om het gebruik van baden met garra- rufavissen te verbieden. Zoals ik in antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven, ben ik met het RIVM van mening dat de gezondheidsrisico’s van fish spa’s voldoende beheerst kunnen worden door het stellen van algemene hygiëne-eisen (vooraf en na afloop de betreffende lichaamsdelen reinigen) en door eisen te stellen aan de personen die deze baden gebruiken. Die eisen zullen worden gesteld in de lopende wijziging van het Bhvbz, die volgens planning in 2015 in werking treedt.
Bent u van mening dat u het welzijn van garra-rufavissen op dit moment voldoende heeft geborgd? Zo ja, op basis van welke wetenschappelijke inzichten en welzijnsparameters komt u tot die conclusie? Zo nee, welke maatregelen kan de Kamer tegemoet zien om garra-rufavissen te beschermen?
Houders van dieren, in dit geval de exploitanten van de fish spa’s, zijn verantwoordelijk voor een goede gezondheid en welzijn van de door hen gehouden dieren. Daarbij moet men zich in ieder geval houden aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en met ingang van 1 juli 2014 aan de algemene verzorgings- en huisvestingseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van het Besluit houders van dieren. Daarmee is het welzijn van de vissen wettelijk geborgd. Daarnaast geeft de grootste leverancier van de garra-rufavissen aan dat informatie aan de kopers wordt meegegeven over de verzorging van de vissen.
Het verkrijgen van een Europees patent op soja door Monsanto |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat het Europees Octrooibureau een patentaanvraag van Monsanto heeft gehonoreerd (EP08742297) waardoor Monsanto nu het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten?1
Ik kan bevestigen dat het Europees Octrooibureau op 26 februari 2014 Europees octrooi EP 2134870 B1 heeft verleend aan Monsanto Technology LLC St. Louis (US) op een octrooiaanvraag van 27 maart 2008 met nummer EP 08742297 voor een uitvinding die betrekking heeft op het gebruik van SNP2 markers die in verband worden gebracht met gebieden in het genoom die corresponderen met bepaalde natuurlijke eigenschappen, namelijk plantenrijpheid en -groeigedrag van sojaplanten.
Het is niet juist dat Monsanto door dit octrooi het alleenrecht kan claimen op meer dan 250 sojavariëteiten. Monsanto kan met het verleende octrooi slechts aan anderen verbieden dat de octrooirechtelijk beschermde techniek voor het vinden van de in het octrooi genoemde eigenschappen van sojaplanten wordt gebruikt zonder haar toestemming.
Het verleende octrooirecht strekt zich qua beschermingsomvang niet uit tot planten of biologisch materiaal van sojarassen, omdat de genoemde eigenschappen daarin al aanwezig zijn en niet worden veroorzaakt door de uitvinding. De claims in het octrooi hebben slechts betrekking op een werkwijze met betrekking tot markertechniek. Het betreft een werkwijze voor het screenen en selecteren van sojaplanten door de aanwezigheid te testen van markers (SNP’s) die gekoppeld zijn aan een van de ca 70 specifieke gensequenties. Alle claims hebben betrekking op deze werkwijze en hebben geen betrekking op planten, plantengenen of veredelingsmethoden. Het octrooi zal niet kunnen verhinderen dat door anderen langs andere weg de gewenste voor veredeling geschikte sojaplanten en -zaden kunnen worden gevonden met de gewenste plantenrijpheid en het gewenste groeigedrag.
Los van dit concrete geval vind ik het zorgelijk dat de wereldvoedselvoorziening door allerlei oorzaken in handen dreigt te komen van steeds minder bedrijven met de mogelijk onwenselijke gevolgen daarvan voor innovatie in de plantenveredeling.
Continue innovatie in de plantenveredeling, met als resultaat grote diversiteit in aanbod van plantenrassen en keuzevrijheid daarbij, is immers van groot belang en dient vele doelen. Voor kwekers en telers is dit niet alleen van belang in verband met landbouwproductiviteit en voedselzekerheid, maar ook vanwege armoedebestrijding en plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden. Ook voor consumenten is innovatie in de plantenveredeling belangrijk met het oog op bijvoorbeeld voedselhoudbaarheid, smaakvoorkeuren en gezonde voedselsamenstelling.
Kunt u bevestigen dat het in dit patent gaat om natuurlijke eigenschappen van soja, die niet met genetische manipulatie tot stand zijn gekomen?
Het gaat hier om een werkwijze om sojaplanten en sojazaden te screenen op de aanwezigheid van erfelijk vastgelegde eigenschappen die verband houden met plantenrijpheid en plantengroeigedrag om aldus snel te kunnen bepalen welke sojaplanten en sojazaden geschikt zijn voor veredeling. Het gaat in deze uitvinding dus om een werkwijze die betrekking heeft op een natuurlijke eigenschap. In de beschrijving ervan wordt aangegeven welk genetisch materiaal verantwoordelijk is voor deze eigenschap.
Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is vermeld hebben alle claims in het octrooi betrekking op de beschreven werkwijze en hebben ze geen betrekking op planten, plantengenen, de daarmee corresponderende eigenschappen of op veredelingsmethoden. De uitvinding is bruikbaar voor screening van planten en zaden op de genoemde natuurlijke eigenschappen. Deze uitvinding is zowel bruikbaar voor toepassing op in de natuur in het wild voorkomende soja als in klassiek of modern veredelde sojaplanten en -zaden.
Deelt u de mening dat deze eigenschappen, die voorkomen in wilde en veredelde variëteiten van soja, publiek bezit zijn, en dat deze eigenschappen bovendien van groot belang zijn voor het verder veredelen van sojarassen die bestand zijn tegen klimaatverandering?
De betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen zijn inderdaad van groot belang voor verdere veredeling met het oog op rasverbetering voor uiteenlopende doeleinden waaronder resistenties tegen ziekten en plagen en geschiktheid voor andere teelt- en klimaatsomstandigheden. Deze eigenschappen vallen niet onder de beschermingsomvang, dat wil zeggen de reikwijdte van de bescherming van het verleende octrooirecht voor deze uitvinding.
Eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten zijn niet zonder meer publiek bezit. In dit verband wijs ik op het beginsel neergelegd in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake biologische diversiteit (CBD). Dat beginsel houdt in dat Staten o.a. het souvereine recht hebben hun eigen hulpbronnen te exploiteren. Het CBD met het Nagoya Protocol en het Internationaal verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voedsel en landbouw beogen het behoud en duurzaam gebruik van deze bronnen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik daarvan in het licht van de doelstelling van de genoemde verdragen, zoals voor duurzame landbouw en voedselzekerheid.
Indien met de vraag bedoeld zou zijn dat octrooirecht er toe zou kunnen leiden dat eigenschappen die voorkomen in wilde en veredelde sojavariëteiten niet langer publiek beschikbaar zouden zijn is het van belang onderscheid te blijven maken tussen octrooieerbaarheid en beschermingsomvang van een verleend octrooirecht.
Octrooieerbaarheid
Octrooien worden verleend voor uitvindingen die voldoen aan de wettelijke vereisten van nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid (waaronder mede begrepen toepassingen in de landbouw).
Wat in de natuur reeds voorhanden is, is hooguit een ontdekking. Bij een ontdekking vindt men iets nieuws dat daarvoor al bestond zonder dat men er weet van had.
Een ontdekking is niet octrooieerbaar. Een ontdekking kan wel de basis vormen voor een uitvinding als de ontdekking wordt gebruikt voor een nieuw technisch proces of een nieuw product.
Biologisch materiaal dat met behulp van een technische werkwijze uit zijn natuurlijke milieu wordt geïsoleerd of verkregen kan op grond van de Biotechnologierichtlijn3 ook dan het voorwerp van een uitvinding zijn, wanneer het in de natuur reeds voorhanden is.
Octrooien worden dus niet verleend voor reeds in de natuur voorkomend biologisch materiaal van bijvoorbeeld planten of zaden, als daarbij verder geen sprake is van technische ingrepen die leiden tot een nieuwe werkwijze of een nieuw product die als octrooieerbare uitvinding zou kunnen worden aangemerkt.
Beschermingsomvang van verleend octrooirecht
Het octrooirecht voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal strekt zich uit tot ieder biologisch materiaal dat door de uitvinding bepaalde eigenschappen heeft verkregen.4 Het octrooirecht heeft dus geen betrekking op reeds in de natuur voorhanden biologisch materiaal met dezelfde eigenschap als dat materiaal die eigenschap al had zonder dat sprake was van toepassing van die uitvinding.
Een uitvinding is een abstract begrip. Een octrooirecht voor een uitvinding leidt dus niet tot eigendom van stoffelijke zaken. Het octrooirecht leidt slechts tot een verbodsrecht van de octrooihouder waarmee deze aan anderen kan verbieden de octrooirechtelijk beschermde uitvinding zonder zijn toestemming (licentie) commercieel toe te passen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het Europees Octrooibureau dit patent heeft verleend? Deelt u de mening dat dit patent het verder ontwikkelen van variëteiten van soja die bestendig zijn tegen klimaatverandering ernstig in de weg kan zitten, dat het de rechten van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige agrobiodiversiteit in hun werk schendt, en dat het een verdere machtsconcentratie in de zadenveredeling en dus in ons voedselsysteem in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Octrooibureau heeft dit octrooi verleend overeenkomstig het Europees Octrooiverdrag en het daarop gebaseerde Uitvoeringsreglement waarin de vereisten zijn opgenomen waaraan een uitvinding moet voldoen om voor octrooi in aanmerking te kunnen komen, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid.
Ik deel niet de mening dat dit octrooi het ontwikkelen van sojarassen die bestendig zijn tegen klimaatverandering zal belemmeren. Dit octrooi schendt evenmin het recht van boeren en veredelaars om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit. De onderhavige octrooirechtelijk beschermde werkwijze, die is beperkt tot het gebruik van bepaalde genetische markers mag in de landen waarvoor het octrooi is verleend echter niet commercieel worden toegepast zonder toestemming van de octrooihouder, die daar een licentie voor kan verlenen. Voor het overige zijn boeren en veredelaars vrij om gebruik te maken van de aanwezige biodiversiteit, vanzelfsprekend met inachtneming van relevante wet- en regelgeving op dit gebied en met inachtneming van beschermende rechten die kunnen rusten op het gebruikte biologische materiaal.
Gezien de beperkte omvang van het onderhavige octrooi, dat slechts betrekking heeft op een merkertechniek, is gevaar van verdere machtsconcentratie in de zaadveredeling en in ons voedselsysteem niet aannemelijk te achten.
In het COGEM-rapport «Drivers of Consolidation in the Seed Industry and its Consequences for Innovation»5 is onder andere een economische evaluatie uitgevoerd voor de bestudering van de relatie tussen industrieconcentratie, marktmacht en innovatie in drie Amerikaanse zaaigoedmarkten, waaronder soja. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat intellectuele eigendomsrechten (zoals kwekersrecht en octrooirecht) slechts één van de factoren is bij de totstandkoming van machtsconcentraties in de zaaigoedmarkt
De structurele veranderingsgolven die in de vorige eeuw tot een grote consolidatie in de mondiale zaadgoedindustrie hebben geleid, waren het resultaat van voortdurende dynamische wisselwerking tussen drie belangrijke aandrijvers van innovatie, namelijk:
Een machtspositie is niet verboden, maar misbruik ervan wel. Of sprake is van misbruik, is ter beoordeling van de mededingingsautoriteiten. Hiervoor gelden nationale en Europese mededingingswetgeving.
Het hebben, behouden of verkrijgen van een machtspositie door octrooien speelt geen rol bij besluitvorming over octrooiaanvragen. Voor octrooiverlening spelen slechts de hiervoor al genoemde vereisten die aan een uitvinding worden gesteld een rol.
Mede gelet op de aard van de onderhavige uitvinding (een werkwijze) zou men ook in dit concrete geval niet gemakkelijk het verband kunnen leggen tussen de verwerving van het octrooi en verwerving, behoud of uitbreiding van de machtspositie van het betrokken bedrijf.
Los van de vraag of mededingingsrechtelijk sprake is van een machtspositie of misbruik daarvan, vind ik het, zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, een zorgwekkende ontwikkeling wanneer de voedselproductie wordt geconcentreerd bij enkele mondiaal opererende bedrijven. Die kan, zoals gezegd, namelijk leiden tot een onwenselijke verschraling van aanbod van plantenrassen met negatieve gevolgen voor o.a. de voedselzekerheid en de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten.
De beperkte veredelingvrijstelling zoals doorgevoerd in de Rijksoctrooiwet 19956 en in de Overeenkomst inzake een eengemaakt octrooigerecht maakt het mogelijk dat biologisch materiaal waarop octrooirecht rust voor veredelingsdoeleinden kan worden gebruikt zonder toestemming van de octrooihouder. Mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling zal er op termijn toe kunnen leiden dat veredelaars evenmin toestemming nodig hebben van de octrooihouder als zij de betrokken uitvindingen toepassen bij veredeling en in hun veredelingsproducten.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau zich met het verlenen van dit patent niet heeft gehouden aan de regel uit de Biotechnologierichtlijn dat uitvindingen met betrekking tot planten en dus met betrekking tot biologisch materiaal daarvan alleen octrooieerbaar zijn als ze voldoen aan de algemene vereisten die aan een uitvinding worden gesteld, te weten nieuwheid, inventiviteit en industriële toepasbaarheid, omdat er geen sprake is van het ontwikkelen van nieuwe eigenschappen en dus ook niet van inventiviteit, omdat het octrooi is verleend op eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde rassen aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet, en wat is er dan naar uw mening nieuw en inventief bij het verleende patent aan Monsanto?
De Biotechnologierichtlijn7 bepaalt dat uitvindingen ook octrooieerbaar zijn, wanneer zij betrekking hebben op een voortbrengsel dat uit biologisch materiaal bestaat of dit bevat, of op een werkwijze waarmee biologisch materiaal wordt verkregen, bewerkt of gebruikt8.
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 reeds is vermeld heeft de uitvinding slechts betrekking op een nieuwe werkwijze om sojaplanten en sojabonen met bepaalde eigenschappen met behulp van markertechniek snel te kunnen selecteren, dat wil zeggen te ontdekken. Het octrooi is dus niet verleend voor een uitvinding met betrekking tot biologisch materiaal met eigenschappen die al in wilde en gecultiveerde plantenrassen aanwezig zijn.
Voor de octrooieerbaarheid van de creatieve prestatie is wel vereist dat deze meer behelst dan een loutere ontdekking van wat reeds bekend is. Een ontdekking is, zoals gezegd, niet voor octrooi vatbaar maar kan wel de basis vormen voor een uitvinding.
In het onderhavige geval maakt de uitvinding het mogelijk om ontdekkingen te doen, namelijk om sojaplanten te kunnen vinden die van nature al een gunstige genetische samenstelling hebben voor verdere veredelingsdoeleinden.
Het Europees Octrooibureau heeft bij de octrooiverlening geoordeeld dat de uitvinding voldoet aan de eerder genoemde vereisten voor octrooieerbaarheid. Het uit het octrooi voortvloeiend recht strekt zich niet uit tot sojaplanten van wilde en gecultiveerde rassen met de betrokken in de natuur voorkomende eigenschappen omdat de uitvinding slechts betrekking heeft op een onderdeel van de selectiemethode en niet op planten geselecteerd met gebruikmaking van de octrooirechtelijk beschermde selectiemethode.
Overigens is het niet aan mij om individuele gevallen verleende octrooien opnieuw te beoordelen. Ik heb vertrouwen in de aan het Europees Octrooibureau opgedragen taak voor de verlening van Europese octrooien.
Deelt u de mening dat het Europees Octrooibureau met het verlenen van dit patent ook een aangenomen resolutie van het Europees Parlement naast zich neerlegt waarin het Octrooibureau werd opgeroepen om geen patenten meer te verlenen aan aanvragen waarbij gebruik wordt gemaakt van klassieke veredelingstechnieken? Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Kennelijk wordt met deze vraag gedoeld op de resolutie 2012/2623 (RSP) van het Europees Parlement van 10 mei 2012 met betrekking tot octrooi voor wezenlijk biologische werkwijzen.
In deze resolutie werd o.a. aan het Europees Octrooibureau de oproep gedaan om producten die afgeleid zijn van conventionele veredelingsmethoden, inclusief SMART breeding (precisieveredeling) en veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling van octrooi uit te sluiten. In het onderhavige geval gaat het echter niet om een uitvinding met betrekking tot een klassieke veredelingstechniek zoals kruising en selectie en evenmin om veredelingsmateriaal gebruikt voor conventionele veredeling.
Het Europees Octrooibureau heeft desgevraagd aan het Europees Parlement laten weten besluitvorming over octrooien die betrekking hebben op planten die resultaat zijn van werkwijzen van wezenlijk biologische aard aan te houden.
De Grote Kamer van Beroep van het EOB buigt zich momenteel over de vraag of dergelijke resultaten octrooieerbaar zijn naar aanleiding van vragen van de Technische Kamer van Beroep van het EOB in verband met lopende opposities tegen octrooien verleend voor uitvindingen met betrekking tot tomaten en broccoli die volgens klassieke veredelingsmethoden zijn verkregen.
Bent u bereid om bezwaar aan te tekenen bij het Europees Octrooibureau tegen het verlenen van het genoemde patent aan Monsanto? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de overheid in zijn algemeenheid terughoudend dient te zijn bij het maken van bezwaar tegen individuele besluiten van uitvoeringsorganisaties die uitvoering geven aan (internationale) regelgeving die langs democratische weg tot stand is gekomen. Uit mijn antwoorden op de gestelde vragen blijkt dat de feiten anders liggen dan met de vragen werd gesuggereerd. Ik zie geen reden om bezwaar te maken tegen het onderhavige octrooi.
Kunt u bevestigen dat het verlenen van patenten op producten waarbij gebruik is gemaakt van conventionele veredelingsmethodes gestopt kan worden door de bestuurlijke raad van het Europees Octrooibureau, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de Europese lidstaten? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, bent u bereid om zich er actief voor in te zetten dat het verlenen van patenten op (eigenschappen van) planten die via klassieke veredeling tot stand zijn gekomen stopt, en daarvoor ook andere lidstaten te mobiliseren? Kunt u bevestigen dat de Duitse regering al een Europees initiatief is gestart om het verlenen van dit soort patenten te stoppen, en dat deze kwestie momenteel ook in Frankrijk veel weerstand heeft opgeroepen, onder andere in de Franse senaat?
Kunt u uiteenzetten wat Nederland de afgelopen tijd heeft gedaan om het afgeven van patenten op (eigenschappen van) planten te stoppen?
Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4 is mijn inzet, na de realisatie van de beperkte veredelingsvrijstelling, nu gericht op het realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht ten behoeve van de plantenveredeling en de commerciële exploitatie van daaruit voortkomende kweekproducten waarin octrooirechtelijk beschermde uitvindingen worden toegepast.
Mijn inzet is dus niet gericht op beperking van octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten of eigenschappen daarvan.
Bij realiseren van een uitgebreide veredelingsvrijstelling is het namelijk niet nodig om octrooieerbaarheid van uitvindingen met betrekking tot planten(eigenschappen) uit te sluiten of te beperken, omdat die vrijstelling aan kwekers de ruimte zal bieden de octrooirechtelijk beschermde uitvindingen ook te gebruiken voor commercialisatie van daarmee ontwikkelde veredelingsproducten. Octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen acht ik van belang, ook voor innovatie in de plantenveredeling. Niet-octrooieerbaarheid van dergelijke uitvindingen leidt er toe dat deze uitvindingen zonder octrooibescherming vrijelijk commercieel toepasbaar zijn, tenzij ze geheim worden gehouden of uitvoeringsvormen ervan op ander wijze worden beschermd.
Momenteel loopt nog een beleidsstudie in mijn opdracht waarbij Wageningen UR, met medewerking van Octrooicentrum NL, een onderzoek uitvoert naar octrooiering van natuurlijke eigenschappen van planten. Dit onderzoek omvat een verkenning van Europese octrooiaanvragen, verleende octrooien en erin voorkomende claims, uitgewerkt naar gewassen, typen en eigenschappen.
Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is in Europa rond het aanpassen van de Biotechnologierichtlijn om het mogelijk te maken om de brede kwekersvrijstelling door te voeren?
Het antwoord op deze vraag is tevens het antwoord op de vraag die het lid De Liefde (VVD) heeft gesteld tijdens het VAO Milieuraad van 19 februari jl. aan de Staatssecretaris van I&M over de inzet van het kabinet om de wens voor een volledige kwekersvrijstelling9 te verkondigen en te bewerkstelligen.
Na herhaalde verzoeken van Nederland en andere landen aan de Europese Commissie heeft deze in december 2012 het besluit genomen tot oprichting van een Expertgroep die de Europese Commissie zal helpen bij de opstelling van een verslag10 over de ontwikkelingen en de implicaties van het octrooirecht op het gebied van de bio- en gentechnologie. De 15 leden van deze Expertgroep zijn in december 2013 benoemd voor de duur van maximaal 2 jaar. Dat verslag zal mij de gelegenheid bieden mijn inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling verder kracht bij te zetten. Daarnaast onderhoud ik regelmatige contacten met ambtgenoten uit andere landen, bijvoorbeeld en marge van de Landbouw- en Visserijraad waarin ik het Nederlandse standpunt met de wens voor aanpassing van het Europese octrooirecht, in het bijzonder de Biotechnologierichtlijn heb uitgedragen en zal blijven uitdragen.
Om adhesie te kunnen verwerven bij mijn internationale inzet voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling is een zorgvuldige formulering van afbakening ervan belangrijk. Het rapport van de heer Trojan heeft immers aangegeven dat een uitgebreide veredelingsvrijstelling in ongeclausuleerde vorm schade zal toebrengen aan de biotechnologiesector in het algemeen, de farmaceutische industrie, de biobrandstofindustrie, de chemische industrie, de cosmetische industrie, de food en feed industrie, maar ook de plantenveredelingssector.
Om die reden heb ik in mijn brief van 27 juni 201311 een studie aangekondigd naar de (positieve en negatieve) effecten van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. Deze studie is van belang voor de formulering van een geclausuleerde uitgebreide veredelingsvrijstelling. De eerste fase van deze studie waarin de betrokken belangenorganisaties suggesties hebben gedaan voor mogelijke afbakeningen van de uitgebreide veredelingsvrijstelling is nagenoeg afgerond. De tweede fase ervan (scenario-analyse) zal zo spoedig mogelijk aanvangen.
Naar verwachting kan de uitkomst van deze studie ook bruikbaar zijn indien het accent bij de internationale gedachtenwisseling zou komen te liggen op beperking van octrooieerbaarheid in plaats van afbakening van een uitgebreide veredelingsvrijstelling. In beide gevallen gaat het namelijk om trekken van grenzen in het octrooirecht: aan de voorkant bij octrooieerbaarheid van uitvindingen of aan de achterkant bij het inperken van de beschermingsomvang van het met een octrooi verkregen recht.
Zoals de heer Trojan ook heeft aangegeven is het van belang draagvlak te creëren voor aanpassingen van de Biotechnologierichtlijn. Uit het antwoord op vraag 8 blijkt dat ook in Duitsland en Frankrijk aandacht is voor de problematiek van samenloop van octrooirecht en kwekersrecht. Er is wel een belangrijk verschil met de door Nederland gekozen benadering. Duitsland en Frankrijk zien oplossingen eerder in beperking van octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen dan in een uitgebreide veredelingsvrijstelling.
Voor zover bekend is Nederland het enige land dat pleit voor invoering van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in plaats van beperking of uitsluiting van bepaalde plantgerelateerde uitvindingen van octrooieerbaarheid. Daarom is het ook van belang te weten hoe in andere landen wordt gedacht over mogelijke aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van de plantenveredeling. In verband daarmee zijn de Innovatie- en Landbouwattachés in Europa opnieuw doende om een antwoord te krijgen op de vraag hoe bij overheid en belangenorganisaties in andere landen wordt gedacht over een beperkte of uitgebreide veredelingsvrijstelling of andere aanpassingen van het octrooirecht ten gunste van kwekers. Op die wijze kan een beter beeld ontstaan van het krachtenveld waarmee moet worden rekening gehouden en kunnen zo nodig verdere contacten worden gelegd om coalities te smeden.
De aanvallen van een Japanse walvisvaarder op een Nederlands schip van Sea Shepherd |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de aanvallen van een Japanse walvisvaarder op het Nederlandse schip van Sea Shepherd, die door middel van demonstratie op zee de illegale Japanse walvisjacht probeert te verhinderen, die deze maand plaatsvonden in de wateren van Antarctica en in het zuiden van Nieuw-Zeeland?1
Ja.
Is het waar dat Japanse walvisvaarders het Nederlandse schip in zo’n ernstige mate beschadigd hebben, door bijvoorbeeld met kabels het roer en de schroef onbruikbaar te maken en het schip te verblinden, dat het moeilijk werd het schip nog te navigeren? Hoe beoordeelt u dit in termen van veiligheid op zee?
Naar aanleiding van berichten over incidenten in afgelopen weken is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verzocht «rapporten van bevindingen» op te stellen over de verschillende gebeurtenissen. Hierin zal o.a. worden aangegeven of de schepen van zowel de Sea Shepherd Conservation Society als Japanse walvisvaarders alles eraan gedaan hebben om de veiligheid op zee te waarborgen. Daarbij kan de ILT onder andere gebruik maken van door Sea Shepherd verstrekt beeldmateriaal en van de rapportages van de kapiteins van de schepen van Sea Shepherd. Zo meldde bijvoorbeeld Sea Shepherd kapitein Hammarstedt over het incident van 23 februari jl., dat vanaf de Japanse schepen met zoeklichten gericht geschenen werd op de brug van zijn schip de Bob Barker, waardoor de brugbemanning werd verblind.
Over de incidenten van 2 februari jl., waar de Bob Barker en de Steve Irwin bij betrokken waren, heeft de ILT inmiddels een rapport van bevindingen opgesteld dat als bijlage2 is toegevoegd. Over die confrontaties hebben Sea Shepherd kapiteins Hammarstedt en Chakravarty gemeld dat de Japanse schepen Yushin Maru 2 en 3 meerdere malen de boeg van hun schepen hebben gekruist met 300 meter lange staalkabels. Om beschadiging aan roer en schroef te voorkomen hebben de kapiteins ontwijkende manoeuvres uitgevoerd. Als gevolg van een aanvaring tussen de Bob Barker en de Yushin Maru 3 is de Bob Barker beschadigd. De schade lag boven de waterlijn en volgens kapitein Hammarstedt vormde de schade geen gevaar voor de «structural integrity of the hull».
Deelt u de mening dat er door aanvallen van Japanse walvisjagers de veiligheid op zee ernstig in het gevaar wordt gebracht? Zo ja, bent u bereid hier maatregelen tegen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 5.
Heeft u gereageerd op de oproep van het Japanse kabinet, die wil dat Nederland actie gaat ondernemen? Zo ja, wat is uw reactie? Zo nee, deelt u de mening dat niet Nederland maar Japan actie moet ondernemen, en haar walvisjagers tot orde moet roepen?
Op 18 februari jl. sprak ik met de Japanse ambassadeur over de recente incidenten en aanvaringen tussen Japanse walvisvaarders en schepen van de Sea Shepherd Conservation Society. Ik heb daarbij de Nederlandse zorgen over deze recente incidenten overgebracht en erop gewezen dat beide partijen alles moeten doen om verdere escalatie te voorkomen en stappen te zetten om veiligheid op zee te waarborgen. Ik heb tevens erop gewezen dat Nederland het recht op vreedzame demonstratie op open zee erkent, echter zonder dat dat de veiligheid van de zeevaart en/of levens in gevaar mag brengen.
Ook in Tokio is hoog ambtelijk contact geweest met de Japanse autoriteiten over deze incidenten en is dezelfde boodschap overgebracht.
Kunt u bevestigen dat de Inspectie Leefomgeving en Transport een onderzoek heeft ingesteld na de aanval op de Bob Barker eerder deze maand?2 Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er uit dit onderzoek is gekomen of wanneer deze resultaten bekend zullen worden?
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft inderdaad een rapport van bevindingen opgesteld over de incidenten van 2 februari jl. Het rapport is opgesteld op basis van de beschikbare informatie, zijnde film en fotomateriaal van Sea Shepherd van de activiteiten daar ter plaatse, filmmateriaal van internet van het contact vanaf beide betrokken schepen; het verslag van de kapitein van de Bob Barker en een persmededeling van het Japanse Fisheries Agency.
De ILT heeft geconstateerd dat gedurende een tijdsbestek van enkele uren intimiderende en agressieve scheepsbewegingen hebben plaatsgevonden tussen 3 Japanse schepen en schepen van Sea Shepherd, waaruit is op te maken dat het de intentie van de Japanse schepen is om de Sea Shepherd schepen te hinderen of uit te schakelen. Deze confrontatie eindigde in fysiek contact (met vermoedelijk beperkte schade) tussen de Bob Barker en de Yushin Maru 3. Naar het oordeel van de ILT zijn schepen ingezet als middel om andere schepen uit te schakelen, minimaal te hinderen en is er mogelijk bewust tegen elkaar aangevaren. Een dergelijke handelswijze valt buiten het werkgebied van de Inspectie (het rapport van bevindingen van de ILT is toegevoegd als bijlage). In het licht van de bevindingen van de ILT heeft het Ministerie van IenM het rapport toegezonden aan het Parket Generaal met de vraag of de bevindingen van de ILT aanleiding geven voor nadere actie. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of terzake nadere actie zal volgen.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze en met welke landen u samenwerkt om geweld van walvisvaarders richting demonstranten op zee te voorkomen? Kunt u hierbij specifiek benoemen welke acties u de laatste jaren heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat walvisvaarders zich verantwoord gedragen en stoppen met het aanvallen van schepen die demonstreren?
Zoals in voorgaande jaren heeft Nederland in december 2013 samen met Australië, Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten een gezamenlijke verklaring uitgebracht waarin de kapiteins van de Sea Shepherd schepen en Japanse walvisvaarders worden gemaand de regels voor veiligheid op zee in acht te nemen en de veiligheid van de opvarenden de hoogste prioriteit te geven.
Ook heb ik, tijdens mijn reis naar Nieuw Zeeland eind februari, met de Nieuw Zeelandse Minister van Cultuur, die tevens Procureur Generaal is, gesproken over een zaak tegen Japan op het gebied van walvisjacht, die bij het Internationaal Gerechtshof loopt. Deze door Australië aanhangig gemaakte zaak wordt o.a. ook door Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten en Nederland nauw gevolgd.
Kunt u uiteenzetten welk vervolg u heeft gegeven aan de gezamenlijke waarschuwing die Nederland samen met Australië, de Verenigde Staten en Nieuw Zeeland in 2011 heeft afgegeven, te weten: «Wie de veiligheid op zee in gevaar brengt, kan worden aangeklaagd»?3 Heeft u inmiddels actie ondernomen om een aanklacht in te dienen tegen de Japanse walvisjagers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid Japan op de eerstvolgende Internationale Walvisconferentie (IWC) in september 2014 aan te spreken en de gedragingen van hun walvisjagers aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Op de komende jaarvergadering van de International Whaling Commission (IWC) zal Nederland zijn zorgen uitspreken over de confrontaties die ook dit jaar weer hebben plaatsgevonden tussen Japanse walvisvaarders en schepen van Sea Shepherd onder Nederlandse vlag. Daarbij zal Nederland aangeven dat op basis van de beschikbare informatie de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat beide partijen niet al het mogelijke hebben gedaan om escalatie te voorkomen, waarmee mogelijk ook de veiligheid op zee in het geding is geweest. Ook zal Nederland benadrukken dat het recht op vreedzame demonstraties ook op volle zee mag worden uitgeoefend zolang dit binnen de kaders van de wet geschiedt en de veiligheid op zee daarmee niet in gevaar komt.
Het gebruik van levende dieren bij militaire oefeningen. |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brits leger houdt schietoefeningen op levende varkens»?1
Ja.
Kent u het bericht «Goats hacked apart in military training»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebruik van levende dieren voor militaire oefeningen zoals hier bedoeld? Deelt u de mening dat het verwonden van dieren in militaire trainingen zo spoedig mogelijk beëindigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht aan een respectvolle omgang met dieren. Dit is onder andere vastgelegd in het plan van aanpak dierproeven en alternatieven van 28 februari 2014 (Kamerstuk 32 336, nr. 27) en de Wet op dierproeven. De krijgsmacht beperkt zo veel mogelijk het gebruik van dieren voor militaire oefeningen. In voorkomend geval wordt het ongerief zo beperkt mogelijk gehouden. In overeenstemming met de wet, legt Defensie voorgenomen onderzoek met proefdieren voor aan de Dierexperimentencommissie (DEC).
Kunt u aangeven in welke landen schietoefeningen op levende dieren of traumatrainingen met gebruik van levende dieren voorkomen? Zo ja, bent u van mening dat dit past binnen de wettelijke kaders? Zo nee, waarom beschikt u niet over deze informatie?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Er zijn geen internationale afspraken of verplichtingen inzake dergelijke rapportages en ook in de praktijk wordt deze informatie niet uitgewisseld.
Kunt u aangeven of Nederlandse militairen, in Nederland of in het buitenland, trainingen volgen waar levende dieren gebruikt worden? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord en aangeven welke diersoorten dit betreft, hoe vaak, waar en op welke wijze dit plaatsvindt? Zo nee, waarom kunt u deze vraag niet beantwoorden?
In Nederland worden survivalopleidingen voor mariniers, commando’s en luchtvarenden gegeven. In deze opleiding leren de militairen onder zeer primitieve omstandigheden te overleven. Een onderdeel van de opleiding is het leren slachten van een kip of een konijn. Dit gebeurt onder supervisie van professionele instructeurs, die civiel zijn gecertificeerd volgens Nederlandse wet- en regelgeving. Op jaarbasis gaat het om ongeveer 300 kippen en konijnen.
Daarnaast worden jaarlijks cursussen gegeven om chirurgen, traumatologen en anesthesiologen te leren omgaan met letsels die in Nederland nauwelijks voorkomen, maar waarmee zij in de militaire praktijk wel kunnen worden geconfronteerd. In deze cursussen wordt vrijwel alleen gebruik gemaakt van alternatieven zoals slachthuismateriaal of het trainingssimulatielab. Voor de training traumachirurgie worden varkens ingezet, waarbij praktische vaardigheden worden opgedaan op stoffelijke overschotten van dieren en proefdieren onder narcose. Deze training is verplicht voor deze categorie medisch specialisten en biedt de enige mogelijkheid om levensreddende handelingen in de acute situatie na te bootsen. Het varken benadert de menselijke anatomie het dichtst. Het gaat jaarlijks om ongeveer twaalf varkens.
Deze cursussen worden gegeven in het Studiecentrum Medische Wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar zijn proefdierdeskundigen in dienst die op grond van de Wet op de Dierproeven toezicht houden op de uitvoering van dierproeven en het welzijn van proefdieren. Zij adviseren de Dierexperimentencommissie (DEC) en de vergunninghouder (Radboud Universiteit Nijmegen).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bondgenoten van Nederland militaire trainingen verzorgen waarin dieren ernstig lijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw bezorgdheid hierover over te brengen aan uw ambtsgenoten in de betreffende landen?
Het al dan niet gebruiken van levende dieren bij militaire oefeningen is afhankelijk van nationaal beleid en nationale wetgeving. In voorkomend geval moet er een gedegen afweging worden gemaakt van het militaire belang en de veiligheid van de eigen militairen enerzijds en het welzijn en de intrinsieke waarde van dieren anderzijds.
Bent u bereid toe te zeggen dat trainingen zoals hier bedoeld nooit door Nederlandse militairen gevolgd of georganiseerd zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet toezeggen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ongunstige milieucondities in natuurgebieden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Considerable environmental bottlenecks for species listed in the Habitats and Birds Directive in the Netherlands» gepubliceerd in Biological Conservation,1 waarin Wageningse wetenschappers tot de conclusie komen dat stikstof, onder meer uit de vee-industrie, en verdroging, ook al vanwege de intensieve landbouw in Nederland, de grootste problemen vormen voor de kwaliteit van de natuur in Nederland?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de onderzoekers dat een van de belangrijkste oplossingen voor het verbeteren van de natuurkwaliteit ligt in een duurzame landbouw?
Ik ben een voorstander van een verdere verduurzaming van de landbouw, dit draagt bij aan het verbeteren van de natuurkwaliteit. In mijn brief van 14 juni 2013, Kamerstuk 28 973, nr. 134, heb ik het kabinetsstandpunt inzake de omvang van de intensieve veehouderij en schaalgrootte uiteengezet en aangegeven op welke wijze het kabinet de noodzakelijke transitie tot een zorgvuldige en duurzame veehouderij de komende jaren gaat vormgeven.
En met de programmatische aanpak stikstof (PAS) worden ook bronmaatregelen in de veehouderijsector genomen, die samen met de herstel- en hydrologische maatregelen die ik met provincies heb afgesproken in het Natuurpact zorgen voor een verbetering van de natuurkwaliteit.
In het kader van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij hebben sector, maatschappelijke organisaties en overheden met elkaar 15 ambities voor de lange termijn vastgesteld voor een duurzame veehouderij. Ook EZ maakt onderdeel uit van dit samenwerkingsverband. Een van deze ambities is dat «gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden niet wordt beperkt door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.» Op dit moment beziet het samenwerkingsverband hoe deze 15 ambities invulling kunnen krijgen in doelen per keten voor 2020.
Bent u bereid deze hoopgevende conclusie in te passen in uw natuurbeleid? Zo ja, welke beleidswijzigingen ten aanzien van de landbouw kan de Kamer tegemoet zien? Zo nee, waarom laat u zulke belangrijke kansen om de natuur in Nederland te versterken liggen?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik laat overigens geen kansen liggen om de natuur te versterken. Juist de PAS is een voorbeeld van het pakken van kansen.
Bent u bereid om een uitgebreide reactie op het artikel en de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen, zodat de Kamer deze nog kan betrekken bij de voortzetting van het debat over de wijziging Natuurbeschermingswet 1998 (Programmatische Aanpak Stikstof)?
Het artikel geeft een overzicht van de milieuproblemen in ons land en de gevolgen daarvan voor onze natuur. Dit overzicht biedt voor mij geen nieuwe inzichten. Vergelijkbare conclusies hebben juist geleid tot het besluit om met een programmatische aanpak voor stikstof te gaan werken en afspraken te maken over aanvullende hydrologische maatregelen.
De aanpak van broodfok en malafide hondenhandel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bereid om, met het oog op uw toezegging om over anderhalf jaar resultaten van uw beleid om broodfok en malafide hondenhandel aan te pakken, de Kamer een overzicht te sturen van de situatie zoals deze nu is, zodat daadwerkelijk beoordeeld kan worden of uw aanpak succesvol is of dat een aanvullende aanpak nodig is?
Ik heb uw Kamer toegezegd om over anderhalf jaar de balans op te maken en na te gaan waar we dan staan. Er worden op dit moment diverse stappen gezet die beogen het welzijn van honden te verbeteren. Het betreft onder andere nieuwe regels voor bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren per 1 juli 2014, de uitwerking van de nieuwe Europese regels met betrekking tot het verstrekken van paspoorten per 1 januari 2015, afspraken over impulsaankopen met advertentiewebsites en andere relevante partijen en een gezonder fokbeleid in samenwerking de sector.
Met onderstaande antwoorden wordt een overzicht gegeven van de huidige aantallen controles en hercontroles, geconstateerde overtredingen en aantallen geregistreerde dieren.
Kunt in kaart brengen welke overtredingen er bij broodfokkers geconstateerd worden, zoals het verwaarlozen, niet socialiseren en ondervoeden van de honden, maar ook het frauderen met inentingen en identificatie en registratie? Zo nee, waarom niet?
Voor bedrijfsmatige fokkers en handelaren gelden diverse voorschriften waaronder het verbod op verwaarlozen, mishandelen of te vroeg scheiden van pups en moederdier, de voorschriften van het Honden- en Kattenbesluit ’99 (HKB), de Europese verplichting te enten tegen hondsdolheid bij invoer en intracommunautair verkeer en de verplichte identificatie en registratie van honden. Daarnaast kan ook valsheid in geschrifte een overtreding vormen indien bijvoorbeeld paspoorten of in- en uitvoerdocumentatie niet naar waarheid worden ingevuld.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van deze regels bij bedrijfsmatige fokkers en handelaren tijdens inspecties. Daarnaast worden door NVWA, LID of politie, meldingen over misstanden onderzocht en in daarvoor in aanmerking komende gevallen opsporingsonderzoeken gestart naar aanleiding van deze meldingen.
In 2013 geconstateerde overtredingen betroffen onder andere verwaarlozing en ernstige hygiëneproblemen, ontbrekende officiële documenten en ontoereikende of ontbrekende vaccinatie. Ook is vervalsing van vaccinatiebewijzen geconstateerd. Ten slotte werd er in enkele gevallen geconstateerd dat bij transport niet aan de transportverordening werd voldaan.
Kunt u in kaart brengen hoeveel controles er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden bij broodfokkers en met welke handhavingscapaciteit u deze controles heeft gerealiseerd? Zo ja, kunt u hierbij vermelden in welke periode dit was, om hoeveel broodfokkers dit ging en hoeveel honden deze broodfokkers hadden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2012 97 controles uitgevoerd ter controle op de naleving van de voorschriften van het HKB (waarbij indien aan de orde ook de andere hiervoor genoemde voorschriften worden meegenomen). De NVWA heeft daarnaast in 2012 ook 45 controles uitgevoerd gericht op de overige in vraag 2 genoemde voorschriften. In 2012 zijn naar aanleiding van deze controles 32 hercontroles uitgevoerd.
De NVWA heeft in 2013 86 keer gecontroleerd op de naleving van het HKB. De NVWA heeft daarnaast 41 controles uitgevoerd gericht op de overige genoemde voorschriften gerelateerd aan de handel in honden. In 2013 zijn naar aanleiding van deze controles 42 hercontroles uitgevoerd.
De LID heeft in 2012, 103 controles uitgevoerd op de naleving van de voorschriften van het HKB. In 2013 heeft de LID op 167 locaties in Nederland een of meerdere controles uitgevoerd waarbij sprake was van het bedrijfsmatig houden van honden. In totaal hebben deze 167 bedrijfsmatige adressen geleid tot 249 fysieke controles. Bij 142 controles daarvan was sprake van HKB-controles waarbij voornamelijk is gekeken naar de HKB vereisten zoals inrichting, vakbekwaamheid en registratie. De 107 andere controles op bedrijfsmatige adressen is voornamelijk gecontroleerd op mogelijke overtreding van de verzorging en voeding van de honden.
De NVWA heeft in 2012 en 2013 respectievelijk 3 en 3,2 fte specifiek ingezet voor het toezicht op de handel in honden.
De LID beschikt over 14,7 fte voor het uitvoeren van de toezichtscontroles en de tweedelijnshandhaving voor alle meldingen van mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren waaronder ook de vorengenoemde HKB controles en het onderzoek naar meldingen. Een specifieke uitsplitsing voor alleen honden is hier zeer lastig te maken.
Daarnaast beschikt de politie over taakaccenthouders die in eerste instantie een melding over mishandeling of verwaarlozing van een gezelschapsdier onderzoeken. Een uitsplitsing naar de capaciteit ingezet voor meldingen van misstanden bij honden is hierbij niet te maken.
De NVWA en de politie registreren het aantal gecontroleerde honden niet. Dit zou leiden tot disproportionele administratieve lasten. Ook voor de LID zou het inzichtelijk maken van het totaal aantal honden gemoeid met deze controles op dit moment zeer veel tijd in beslag nemen.
In beginsel worden controles door de NVWA en de LID niet aangekondigd. Indien sprake is van een last onder bestuursdwang (waaraan moet worden voldaan binnen een bepaalde termijn) kan de controle uiteraard worden verwacht na afloop van de gegeven termijn.
Kunt u duidelijk maken hoeveel van de ontdekte broodfokkers gesloten zijn en hoeveel er herhaaldelijk gecontroleerd zijn? Waren dit aangekondigde of onaangekondigde controles? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze controleert u de betrokkenheid van dierenartsen bij de malafide praktijken van broodfokkers en welke mogelijkheden ziet u voor een scherpere aanpak op dit gebied? Deelt u de mening dat dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel niet langer als dierenarts zouden mogen werken? Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken op welke wijze dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel (bestuursrechtelijk) kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Dierenartsen zijn gehouden zich te gedragen overeenkomstig artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Zij mogen niet tekortschieten in de zorg die zij behoren te geven aan dieren met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen of die in nood verkeren. Zij mogen voorts ten algemene niet tekortschieten in hetgeen van hen als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, zodanig dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Bij schending hiervan kunnen zij worden voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege en, afhankelijk van de situatie, mogelijk ook strafrechtelijk worden vervolgd. Dit creëert mijns inziens voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden indien daar aanleiding toe is.
Voor wat betreft de specifieke problematiek van hondenhandel, besteedt de NVWA daarnaast op verschillende manieren aandacht aan de voorlichting aan dierenartsen met betrekking tot de naleving van de wetgeving op het terrein van voorschriften voor (bedrijfsmatige) houders van honden (presentaties, informatie op website e.d.). De NVWA ontplooit dergelijke activiteiten bij gelegenheid in samenwerking met de beroepsorganisatie van dierenartsen (KNMvD).
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een door de handhavingsdiensten geconstateerd geval van broodfok of malafide handel daadwerkelijk voor de rechter is gebracht en hoe vaak dat uiteindelijk niet is gebeurd? Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te verkennen om een Landelijk Officier Dierenwelzijn aan te stellen, zodat de opsporing die we weten te realiseren ook echt tot een goede bestraffing leidt? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deze informatie kan niet uit de systemen van het Openbaar Ministerie (OM) worden gegenereerd. Het OM registreert niet op «broodfok» en «malafide hondenhandel». Om de informatie over overtredingen van vorengenoemde voorschriften alsnog boven tafel te krijgen zouden door het OM alle in behandeling genomen zaken ter zake van dierenmishandeling handmatig moeten worden doorgenomen. Dit zou zeer veel tijd en capaciteit van het OM vergen en is derhalve niet proportioneel.
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht vooralsnog geen aanleiding te zien voor het aanstellen van een dergelijke Landelijke Officier. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief toezeggingen dierenwelzijn. De diverse parketten van het OM beoordelen in zaken waarin het welzijn van dieren strafrechtelijk in het geding is of vervolging op zijn plaats is.
Kunt u aangeven welke straffen zijn opgelegd aan veroordeelde broodfokkers en hoe vaak de maximale strafmaat is gehanteerd? Wat was in voorkomende gevallen de reden om geen maximumstraf op te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een houdverbod als zelfstandige straf een effectief strafinstrument kan zijn om te voorkomen dat opnieuw dieren het slachtoffer worden van een veroordeelde broodfokker? Kunt u aangeven wanneer u meer informatie heeft over het eventueel uitwerken van een houdverbod als zelfstandige straf? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod kan op dit moment op twee manieren worden opgelegd: als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, en als (onderdeel van) een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Deze twee mogelijkheden hebben de voorkeur boven een houdverbod als zelfstandige straf. Een maatregel kan, in tegenstelling tot een straf, ook worden opgelegd indien geen sprake is van schuld (bijv. in het geval van ontoerekeningsvatbaarheid). Indien een houdverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd kan bij overtreding van het houdverbod onmiddellijk worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf en is er dus sprake van een lik-op-stuk aanpak, zonder rechtelijke tussenkomst.
Ik zie derhalve geen meerwaarde in een houdverbod als zelfstandige straf.
Op welke wijze gaat u controleren of de regels uit het Besluit gezelschapsdieren omtrent het fokken en socialiseren van dieren worden nageleefd en welke capaciteit maakt u daarvoor vrij? Kunt u daarnaast aangeven op welke termijn het Besluit gezelschapsdieren in werking zal treden?
De NVWA zet in 2014 circa 4 fte in voor handhaving en toezicht op de regels geldend voor gezelschapsdieren gepland waaronder de voorschriften omtrent fokken en socialisatie. De LID verdeelt haar capaciteit (14,7 inspecteurs) tussen het toezicht op de naleving van regels voor gezelschapsdieren en de afhandeling van meldingen van dierenmishandeling en verwaarlozing.
De handhavingsdiensten werken op dit moment aan nadere werkafspraken om te komen tot een uniforme handhaving van de nieuwe regelgeving gebaseerd op de Wet Dieren. Hierover zal rondom de inwerkingtreding worden gecommuniceerd.
Het Besluit houders van dieren (waarin het besluit gezelschapsdieren is verwerkt) treedt naar verwachting in werking op 1 juli 2014.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment de stand van zaken is met betrekking tot de sinds 1 april 2013 verplichte identificatie en registratie van honden? Kunt u aangeven hoeveel honden er geregistreerd zijn, hoeveel honden er de afgelopen jaren verkocht zijn, hoeveel controles er sinds 1 april geweest zijn, hoe de handhaving verloopt, of u meer zicht op de handel in honden heeft en of er nog aanpassingen te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Tot 14 februari 2014 zijn 86.332 honden geregistreerd in de 8 aangewezen databanken. Er zijn in die periode 67.250 geboortemeldingen gedaan en 71.959 honden door een nieuwe houder geregistreerd hetgeen duidt op de verkoop of overdracht van een hond. De NVWA en LID nemen de controle op identificatie en registratie hond mee tijdens de controles op de overige regelgeving. Tot nu zijn er door de NVWA 22 overtredingen geconstateerd met betrekking tot deze regelgeving.
Handhaving vindt primair plaats via het bestuursrecht, bijvoorbeeld door middel van een last onder dwangsom. Bij niet herstellen van de overtredingen wordt de dwangsom verbeurd. Deze financiële prikkel moet overtreders ertoe bewegen de overtreding op korte termijn op te heffen. Zo nodig wordt daarnaast het strafrecht ingezet.
I&R hond helpt bij het in kaart brengen van handelsstromen en ook het bepalen of fokkers bedrijfsmatig dan wel hobbymatig handelen zodat niet naleving van het honden- en kattenbesluit kan worden vastgesteld. Ook helpt I&R honden te relateren aan een bepaalde handelaar hetgeen helpt bij de opsporing van overtredingen. Omdat de verplichting geldt voor pups duurt het enige tijd voordat de databanken een volledig beeld kunnen geven. Ik heb geen voornemens tot wijziging van deze regels.
Op welke wijze controleert u de identificatie en registratie van honden en voorkomt u fraude met chips? Deelt u de mening dat registratie van pups in aanwezigheid van de moederhond, door een bonafide dierenarts, de kans op fraude aanzienlijk kan verkleinen? Zo ja, bent u bereid alsnog over te gaan tot het verplichten van de aanwezigheid van de moederhond bij de registratie van elke pup of deze mogelijkheid in elk geval te overwegen in uw aanpak? Zo nee, waarom niet?
Tijdens controles op de naleving van het HKB of de veterinaire regels bij invoer of intracommunautair verkeer wordt de naleving van de identificatie en registratieplicht meegenomen.
Als bij koop of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dat malafide hondenhandelaren buitenlandse paspoorten van een hond niet meer kunnen vervangen door Nederlandse paspoorten, en dus pups uit Oost-Europa niet meer als Nederlandse pup kunnen verkopen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Omdat een paspoort voor in Nederland verblijvende dieren geen verplicht document is kan ook niet worden geëist dat een buitenlands paspoort niet mag worden vervangen door een Nederlands exemplaar. Omdat ik uw mening deel dat het wenselijk is de herkomst van een dier te kunnen achterhalen, dient het land van herkomst bij invoer verplicht te worden geregistreerd in de databank waarin de handelaar zijn honden registreert (artikel 9 Besluit identificatie en registratie van dieren).
Het fokken en doden van gezonde dieren in dierentuinen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de jonge giraf die in een Deense dierentuin is en gedood om inteelt te voorkomen?1 Wat vindt u van de handelwijze van deze dierentuin?
Ja. Als een dierentuin een dier niet kan uitplaatsen naar een andere geschikte dierentuin, dan kan een dierentuin in het uiterste geval voor euthanasie kiezen.
Vindt u het ethisch verantwoord als dierentuinen fokken met dieren om de jongen na enige tijd weer af te maken? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u dat verantwoord vindt?
In 1999 is de EU-richtlijn betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen in werking getreden. Deze richtlijn geeft aan dat dierentuinen een rol vervullen bij het behoud van de biologische diversiteit.
Dit kan door deelname aan onderzoek of fokprogramma’s. Daarnaast zijn er verplichtingen op het gebied van bewustmaking van het publiek, diergezondheid en dierenwelzijn, voorkomen dat dieren ontsnappen en dat ongedierte binnendringt en het bijhouden van een register over de collectie in de dierentuin. In het Dierentuinenbesluit, dat strekt tot implementatie van de richtlijn, zijn deze elementen opgenomen.
Jonge dieren zijn aantrekkelijk voor het publiek. Het fokken gebeurt echter om andere redenen. Het fokken van dieren heeft niet alleen een relatie met bovengenoemde biodiversiteit, maar ook met het welzijn en de gezondheid van de dieren. Het krijgen van jongen is belangrijk voor het natuurlijke gedrag van het moederdier, de kudde en ook veterinair gezien gewenst. Leidt dit tot teveel dieren dan wordt eerst gekeken of dieren uitgeplaatst kunnen worden naar een andere geschikte dierentuin die minstens dezelfde voorzieningen kan bieden. Het Dierentuinenbesluit schrijft dit voor. Met een dergelijke transfer worden gezonde dieren over dierentuinen verspreid, wat ook een bijdrage levert aan een sterke fokgroep. Mocht een transfer niet lukken dan kan worden besloten om een dier te euthanaseren. Deze beslissingen worden niet lichtvaardig genomen en zijn belastend voor alle betrokkenen.
Erkent u dat het voor dierentuinen erg aantrekkelijk is om te fokken met hun dieren, omdat jonge dieren enorme publiekstrekkers zijn waarmee dan ook gericht wordt geadverteerd? Erkent u dat dit kan leiden tot verschillende problemen, waaronder een overschot aan dieren die vervolgens moeten worden verhuisd of zelfs worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren er jaarlijks gefokt worden in Nederlandse dierentuinen? Kunt u hiertoe een overzicht geven met de aantallen en diersoorten per dierentuin?
Het komt ook in Nederland voor dat gefokte dieren worden gedood. Dierentuinen leveren ieder eerste kwartaal van het jaar een overzicht van de geboren, gestorven, verworven en uitgeplaatste dieren aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Deze overzichten worden beoordeeld op excessen en risico’s. Zo nodig vindt een hercontrole plaats van de volledige dierregistratie in de dierentuin. RVO.nl werkt hierin nauw samen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). RVO.nl heeft voor deze werkwijze gekozen, omdat zo efficiënt en met de minste lasten voor de sector zicht gehouden wordt op transacties, geboorte en sterfte in dierentuinen.
Dit impliceert dat door RVO.nl niet alle details worden gevraagd en berekend, maar wel dat excessen en risico’s zichtbaar worden. Excessen en risico’s komen met betrekking tot overtollige dieren niet voor.
Er zijn geen aanwijzingen dat er duidelijk meer dieren sterven dan op basis van het natuurlijke verloop verwacht zou mogen worden.
Kunt u bevestigen dat ook in Nederlandse dierentuinen «overtollige» dieren worden gedood?2 Kunt u uiteenzetten in welke dierentuinen dat de afgelopen 5 jaar is gebeurd, om welke dieren het ging, om welke aantallen en wat de reden was voor het doden van deze gezonde dieren en wat de relatie was met het fokbeleid? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op het fok- en dodingsbeleid in Nederlandse dierentuinen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat het, in tegenstelling tot Nederland, het in landen als Duitsland en Engeland al wettelijk verboden is gezonde dieren in te laten slapen? Bent u bereid in Nederland het inslapen van gezonde dieren eveneens te verbieden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is in Duitsland niet wettelijk verboden gezonde dieren in een dierentuin te doden. In het Duitse Tierschutzgesetz is bepaald dat dierentuindieren niet zonder gegronde redenen gedood mogen worden. De gegronde reden moet door de ambtelijke veterinaire instanties van de Landeskreis of de deelstaat worden vastgesteld.
Ook in Engeland bestaat geen algemeen verbod op euthanasie. In het document «Secretrary of State’s Standards of Modern Zoo Practice», (Department for Environment Food and Rural Affairs, 2012, pag. 34), staan voorwaarden genoemd waaronder euthanasie toegestaan is. Overpopulatie waardoor het welzijn van de dieren in gevaar komt, kan één van de voorwaarden zijn. Euthanasie is echter het uiterste middel en dient zorgvuldig afgewogen te worden.
Wat vindt u ervan dat door het huidige fokbeleid en de leefomstandigheden in dierentuinen er dieren moeten verhuizen, zoals gebeurde bij een groep van vier olifanten in Emmen omdat zij hun natuurlijk gedrag niet konden uitoefenen?3
Bij het fokken van dieren of de voortplanting in het algemeen, kan op enig moment de situatie ontstaan dat een dier niet in de groep past of deze op een bepaalde leeftijd moet verlaten. Ook kan een sociaal levende groep uiteen vallen. Deze situaties vinden ook in de natuurlijke leefomgeving plaats. Dierentuinen doen er dan verstandig aan om een oplossing te zoeken, zoals verhuizen naar een andere dierentuin waar de dieren naar behoren kunnen leven.
Hoe beoordeelt u ten algemene de ethische aanvaardbaarheid van het fokken van dieren in dierentuinen, waarbij steeds nieuwe jonge dieren gedoemd zijn tot een leven in gevangenschap ter vermaak van mensen? Hoe verhoudt het tentoonstellen van wilde dieren zich in uw optiek tot de intrinsieke waarde van het dier?
Het gaat in dierentuinen om een combinatie van conservatie, educatie, informatie en recreatie. Dierentuinen bereiken jaarlijks heel veel mensen en door de aan hun toebedeelde belangrijke rol bij bewustwording van het publiek goed op te pakken, hebben zij de mogelijkheid om mensen te informeren over de getoonde diersoorten en hen bewust te maken van de kwetsbaarheid van de natuurlijke leefomgeving van de dieren. Dit is van grote waarde voor het denken over natuurbehoud en uiteindelijk voor het natuurbehoud zelf. De intrinsieke waarde van de dieren is daarbij niet in het geding, omdat juist zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de eigenheid van de dieren, het welzijn en de gezondheid. Ik zie daarom geen reden om fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen.
Bent u bereid om, gelet op bovengenoemde ethische bezwaren, de fokprogramma’s van dierentuinen aan banden te leggen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe beoordeelt u de regels van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA) die het doden van een gezond dier ter voorkoming van inteelt kennelijk toelaten?
Fokprogamma’s hebben tot doel om dierentuinpopulaties gezond te houden en daar past geen inteelt bij. Mocht deze situatie zich voordoen dan is euthanasie de laatste keuze. De overwegingen daarvoor zijn vastgelegd in het euthanasiestatement van de EAZA. Meestal is euthanasie niet nodig en wordt voor het dier een plek gevonden in een geschikte dierentuin.
Kunt u aangeven of de betreffende EAZA regels tot stand zijn gekomen in particuliere overeenstemming tussen de leden of vanuit Europese regelgeving, wat de dierentuin in Kopenhagen verklaard heeft?4 Bent u bereid om u in te zetten voor een forse aanscherping van de Europese en/of EAZA regels opdat fokprogramma’s worden ingeperkt en er geen gezonde dieren meer mogen worden gedood in Europese dierentuinen?
De EAZA regels zijn een interne aangelegenheid van de leden van de EAZA. Daarnaast dienen dierentuinen vanuit Europese regelgeving mee te doen aan onderzoek of aan fokprogramma’s, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Er is geen reden om de regels van fokprogramma’s aan te scherpen, want de EAZA gaat daar al prudent mee om.
Aanscherping van de regels, waardoor dieren minder of geen jongen meer krijgen, kan zelfs nadelig zijn voor het welzijn, de gezondheid, de biodiversiteit en de educatie. De twaalf dierentuinen die aangesloten zijn bij de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen en de EAZA, ontvangen jaarlijks circa 10.000.000 bezoekers. Het is in het belang van de educatie dat deze dierentuinen de dieren op een zo natuurlijk mogelijke wijze kunnen tonen.
Kunt u aangeven of de EAZA Europese subsidies ontvangt in enigerlei vorm? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord over de omvang en het doel van deze subsidies?
De EAZA ontvangt geen Europese subsidies.
Kunt u aangeven hoeveel inspecties op naleving van de voorwaarden waaronder de vergunningen voor dierentuinen zijn afgegeven, er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA inspecteert in samenwerking met RVO.nl binnen een tijdsbestek van drie jaar alle 54 dierentuinen. In 2012 zijn 15 dierentuinen geïnspecteerd, in 2013 zijn 26 dierentuinen geïnspecteerd en in 2014 worden 25 dierentuinen geïnspecteerd. Zes van deze dierentuinen worden elk jaar geïnspecteerd, omdat zij ook opslaghouder zijn voor in beslag genomen dieren.