Het op straat zetten van meerderjarige weeskinderen (en/of andere medebewoners van overleden familieleden of partners). |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Moeder overlijdt en nu moeten kinderen het huis uit. Mama zou dit vreselijk vinden»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kinderen van wie hun ouder(s) is overleden al na 2 dagen een sommatie krijgen van de woningcorporatie om de woning te verlaten?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 vind ik het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om ervoor te zorgen dat volwassen nabestaande kinderen niet op straat belanden. In mijn brief hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak die ik wil volgen om meerderjarige nabestaande kinderen betere ondersteuning te bieden.3 Momenteel wordt daartoe de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) aangepast, zodat woningcorporaties deze meerderjarige kinderen een tijdelijk huurcontract aan kunnen bieden waardoor zij langer in een sociale huurwoning kunnen wonen. Deze wijziging is naar verwachting vanaf november van kracht. Met verhuurders en experts werk ik daarnaast een gedragscode uit om te zorgen dat meerderjarige nabestaande kinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten. Deze gedragscode wil ik voor het einde van het jaar vaststellen. Tot slot bezie ik komende periode of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van deze kinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen. Ook hiervoor streef ik ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat dit niet alleen bij jongvolwassen weeskinderen gebeurt, maar ook bij andere mensen die samenleefden met een familielid of partner?
Wanneer kinderen, familieleden of partners niet ingeschreven staan als medehuurder op het huurcontract en dus medebewoner zijn, wordt het huurcontract bij het overlijden de huurder van rechtswege beëindigd twee maanden na het overlijden van de huurder. Een medebewoner kan de huur alleen voortzetten indien de verhuurder daarmee instemt of als de rechter dit op vordering van de medebewoner heeft bepaald. De rechter kan dat alleen doen als de medebewoner aantoont een duurzame gemeenschappelijke huishouding met de huurder te hebben gevoerd. Bij inwonende meerderjarige kinderen wordt dit doorgaans niet verondersteld, omdat deze kinderen op een goed moment op zichzelf gaan wonen. Bij partners of familieleden ligt dit mogelijk anders, waardoor zij bij aantonen van de duurzame gemeenschappelijke relatie het huurcontract wel kunnen voorzetten.
Deelt u de mening dat je weeskinderen niet op straat zet, ook al zijn ze meerderjarig? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat jongvolwassenen die hun ouder(s) verliezen in deze verdrietige situatie niet op straat moeten komen te staan. Het doel van de maatregelen die ik neem is dat meerderjarige nabestaande kinderen op een goede wijze geholpen worden om passende woonruimte te vinden en dat zij de tijd en ruimte krijgen om keuzes te maken over hun toekomst. Dat vraagt om maatwerk. De maatregelen die ik neem dragen hieraan bij en dat wordt door corporaties ook ondersteund.
Deelt u de mening dat hier geen enkele sprake is van menselijke maat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van de gedragscode die u samen met verhuurders en experts wil uitwerken «om te zorgen dat meerderjarige weeskinderen een passende oplossing geboden kan worden en het voor verhuurders duidelijk is wat zij hierin kunnen en moeten», zoals u schreef in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 (hierna: Kamerbrief), waarin u uitvoering gaf aan de motie Koerhuis (35 570 VII, nr. 42, ingediend vanwege een soortgelijk geval in 2020)?
Met betrokken partijen ben ik op dit moment in overleg om dit vast te leggen in een gedragscode die voor meerderjarige nabestaande kinderen helderheid biedt over hun rechten en mogelijkheden, en verhuurders handvaten biedt hoe zij in deze verdrietige situaties kunnen en moeten handelen. Ik streef ernaar deze gedragscode voor het einde van het jaar vast te stellen. Ik heb eerder aangegeven welke elementen in ieder geval onderdeel moeten zijn van de gedragscode. Zo is het uitgangspunt dat meerderjarige kinderen in deze situatie niet op straat komen te staan en dat er maatwerk geleverd wordt. Het doel is dat een meerderjarig nabestaand kind op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Dat kan de ouderlijke woning zijn, maar ook een andere woning als die meer passend is. Gezamenlijk met verhuurders en experts wil ik ten behoeve van de gedragscode verkennen hoe in verschillende situaties waarin deze meerderjarige kinderen zich bevinden een passende oplossing gevonden kan worden. Onderdeel hiervan is dat het van belang is dat de huur van de ouderlijke huurwoning voor de wees betaalbaar blijft. Zo kunnen verhuurders waar nodig (tijdelijke) huurverlaging bieden wanneer de huur van de ouderlijke huurwoning te hoog blijkt. Daarnaast is het van belang dat rekening wordt gehouden met het feit dat woningcorporaties gebonden zijn aan regels wat betreft woningtoewijzing. De gedragscode zal oplossingen schetsen voor corporaties en waar relevant andere verhuurders om hier op een goede manier mee om te gaan. Tot slot wil ik in de gedragscode vastleggen hoe verhuurders zich kunnen inspannen om een meerderjarig nabestaand kind te helpen om waar nodig bredere ondersteunende hulp te organiseren, bijvoorbeeld van de gemeente of maatschappelijke instellingen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in uw Kamerbrief van 6 juli 2021 gestelde: «Daarnaast wil ik de ruimte voor woningcorporaties verruimen om meerderjarige weeskinderen meer tijd te gunnen voor keuzes over hun vervolgstappen. Dat wil ik doen door corporatie de mogelijkheid te bieden om meerderjarige weeskinderen tijdelijke huurcontracten toe te kennen als dat bijdraagt aan het vinden van een passende oplossing. Daarnaast wil ik de komende periode bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren zodat zij meer rust ervaren voor rouwverwerking en om beslissingen voor de toekomst te nemen.»?
De wijziging van de RTIV waarmee tijdelijke huurcontracten voor meerderjarige nabestaande kinderen mogelijk worden is momenteel in internetconsultatie. Deze wordt gelijktijdig getoetst door de Autoriteit Woningcorporaties op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid en door het adviescollege toetsing regeldruk. Na verwerking van de consultatiereacties en uitkomsten van de toetsen kan de ministeriële regeling in principe in werking treden. Ik streef ernaar dat deze mogelijkheid in november van kracht is.
Verder ben ik zoals gezegd de andere wettelijke mogelijkheden aan het onderzoeken om de positie van deze meerderjarige kinderen te verbeteren. Ik streef ernaar uw Kamer hierover voor het einde van het jaar te kunnen informeren.
Als u het gedrag van woningcorporaties nu ziet, terwijl zij weten dat u bezig bent met een gedragscode op te stellen, vertrouwt u er dan op dat zij een niet-afdwingbare gedragscode wel opvolgen en nakomen?
Ik ben ervan overtuigd dat de gedragscode die ik aan het opstellen ben corporaties zal helpen, omdat het hen duidelijkheid geeft hoe zij met de verdrietige omstandigheden van meerderjarige nabestaande kinderen om zouden moeten gaan en welke mogelijkheden zij hebben om hen te ondersteunen. Vanuit de corporatiesector begrijp ik dat men juist die duidelijkheid zeer waardeert. Ik heb er daarom vertrouwen in dat corporaties de gedragscode zullen nakomen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het gestelde in uw Kamerbrief van 6 juli dat u wilde «bezien of er andere wettelijke mogelijkheden zijn om de wettelijke positie van meerderjarige weeskinderen te verbeteren»?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Aangezien u als Minister de mogelijkheid hebt om op zeer korte termijn een wettelijk besluit te nemen of wetgeving in te voeren om snel een einde te maken aan deze schrijnende situaties, bent u bereid om zo snel mogelijk af te zien van een niet afdwingbare «gedragscode» en een afdwingbaar wettelijk besluit te nemen of wet in te voeren dat een einde maakt aan dit soort schrijnende gevallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb al aangekondigd dat ik de RTIV zal wijzigen om corporaties meer mogelijkheden te geven om meerderjarige nabestaande kinderen te ondersteunen en dat ik verdere wettelijke mogelijkheden aan het verkennen ben. De gedragscode is een wezenlijk onderdeel van mijn aanpak, juist omdat geen enkel geval hetzelfde is en er dus maatwerk nodig is. Het doel hiervan is dat een meerderjarige op een zorgvuldige wijze geholpen wordt om verder te kunnen gaan met zijn of haar leven in een woning die past bij zijn of haar situatie. Aspecten als betaalbaarheid en de wegen naar bredere ondersteunende hulp worden bij de gedragscode betrokken. Een gedragscode zorgt dat verhuurders weten hoe zij met de situatie om kunnen gaan en is daarom belangrijk.
Bent u bereid om bij woningcorporatie Ons Huis in Enschede er per omgaande op aan te dringen om een menselijke oplossing te vinden voor Fabiënne en Valerie Valk en Sil Brummer? Zo nee, waarom niet?
Ik heb contact gehad met corporatie Ons Huis over de situatie van de twee zussen. Er wordt op dit moment gewerkt aan een oplossing, waarbij de uitgangspunten die ik voor de gedragscode heb geschetst ook worden toegepast. Ik vind het niet zinvol om mij in deze casus te mengen.
Voor de casus van mevrouw Brummer geldt dat het huurrecht al voorziet in regels over het al dan niet kunnen overnemen van het huurcontract. Het is in het uiterste geval aan de rechter om te toetsen of daar in dit geval sprake van is.
Bent u bereid om er, via een brief, bij alle woningcorporaties op aan te dringen, in afwachting van wetgeving, de menselijke maat toe te passen en met de verhuurders die in een vergelijkbare situatie (komen te) zitten tot een menselijke oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in overleg met Aedes afgesproken dat zij via hun kanalen de maatregelen die in voorbereiding zijn onder de aandacht brengen bij woningcorporaties, en daarbij ook te vragen in de tussentijd te handelen in de geest van deze maatregelen.
Uitrijtermijn voor vaste mest en drijfmest in respectievelijk Limburg en Friesland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de problemen inzake het uitrijden van mest in Limburg en Friesland als gevolg van de heftige regenval van de laatste weken?
Ja.
Bent u bekend met het verzoek van de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB) om de uitrijperiode voor vaste mest op löss met twee weken te verlengen?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de uitrijperiode voor vaste mest op löss is beperkt tot 31 augustus, terwijl het uitrijseizoen voor drijfmest tot 15 september loopt en juist de vaste stromest past in uw visie op kringlooplandbouw en volgens uw eigen visie gestimuleerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Minerale bodems als zand en löss zijn uitspoelingsgevoeliger. Vaste stromest voegt nutriënten toe die vast liggen in de organische stof, die eerst moeten worden afgebroken, alvorens de nutriënten beschikbaar komen voor opname door de plant. Bemesting met een dergelijke meststof aan het einde van het groeiseizoen levert dan extra risico voor uitspoeling van nutriënten die vrijkomen in de periode dat er geen gewasopname is.
Kunt u de uitrijperiode in Limburg op löss voor vaste mest dit jaar verlengen met minimaal 2 weken, zodat ondernemers meer ruimte hebben voor de oogst, het verwerken van het stro en het aanwenden van de vaste mest? Zo nee, waarom niet?
Dit verzoek heb ik op 26 augustus 2021 ontvangen. Ik heb dit verzoek in beraad gezien de extreme weersomstandigheden van deze zomer in Zuid-Limburg. Vrijstelling of het verruimen van de uitrijdperiode kan op basis van de Wet bodembescherming alleen worden verleend voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich daartegen niet verzet en er advies gevraagd is bij de Technische Commissie Bodem (TCB). Ik heb dit advies bij de TCB aangevraagd. Zodra ik dit advies ontvangen heb zal ik tot een besluit komen.
Bent u bereid om de uitrijperiode vaste mest op löss structureel gelijk te trekken met de uitrijperiode voor drijfmest op löss? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het structurele karakter van een dergelijke wijziging van de uitrijperioden dient het onderdeel uit te maken van een Actieprogamma Nitraatrijchtlijn. Op korte termijn zal ik het ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn aan uw Kamer presenteren. Zoals bekend zal dit ontwerp Actieprogramma Nitraatrichtlijn ook met de Europese Commissie en uw Kamer worden besproken.
Bent u van plan om de uitrijperiode in Friesland te verlengen? En zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb op basis van een advies van de Technische Commissie Bodem, in overeenstemming met de staatsecretaris van I&W, besloten tot een regionale vrijstelling voor het uitrijden van drijfmest op grasland in de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Fryske Marren, Heerenveen, Noardeast Fryslân, Smallingerland, Súdwest Fryslân, Tytjerksteradiel, Westerkwartier en Weststellingwerf. De vrijstelling is voor graslanden gelegen op klei en veen, mits bemest met dunne fractie na mechanische scheiding en geldt tot en met 15 september 2021. Ik verwijs voor de verdere argumentatie naar de Kamerbrief Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Kunt u deze vragen met spoed in behandeling nemen en voor 31 augustus beantwoorden, gezien de lopende termijnen en dus het spoedeisende karakter van deze vragen?
Ja.
Bent u bereid om naast de gebieden Limburg en Friesland de uitrijperiode te verlengen voor andere provincies waar boeren in de knel zijn gekomen vanwege de weersomstandigheden?
Ik verwijs naar de Kamerbrief over Uitstel uitrijdperiode dierlijke mest van 1 september 2021.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het bericht dat er nieuw beleid is voor gezinshereniging waar de Kamer niet over geïnformeerd is |
|
Caroline van der Plas (BBB), Hanneke van der Werf (D66), Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Honderden asielkinderen dreigen zonder hun ouder op te moeten groeien»?1
Ja.
Klopt het dat er een gewijzigd beleid is ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’ers) waardoor amv’ers geen recht meer hebben op nareis van ouders, broers en zussen als zij na aankomst in Nederland zijn opgevangen door een (ver) familielid? Zo nee, waarom wordt niet gesproken over «nieuw beleid», terwijl er al jarenlang een andere uitleg wordt gegeven aan het begrip «alleenstaande minderjarige vreemdelingen»?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden het gewenste nareisverzoek te honoreren. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd. In maart 2021 is mij een nota voorgelegd waarin mij is voorgesteld om deze door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze los te laten. Deze nota is in februari opgesteld. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Deze inventarisatie, die mij op 23 augustus 2021 heeft bereikt, vormde voor mij aanleiding om te besluiten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand». Over dit besluit heb ik uw Kamer onverwijld geïnformeerd.
Klopt het dat de top van de IND tegen deze wijziging heeft geadviseerd? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om de beleidswijziging door te zetten? Welke bezwaren werden aangedragen om tegen de wijziging te adviseren? Kunt u het advies met de Kamer delen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief die ik uw Kamer heb gestuurd op 24 augustus jl.2 Daarin heb ik u aangegeven dat mij in maart 2021 enkele procesmatige en juridische overwegingen zijn voorgelegd, door de IND en het Directoraat-Generaal Migratie, die zich mogelijkerwijs zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. Dit vormde voor mij aanleiding te verzoeken om een bredere inventarisatie, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan te verbinden. Naar aanleiding van deze inventarisatie heb ik besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het ambtelijke advies.
Wat was het advies van de Directoraat-Generaal Migratie van het Ministerie van J&V? Kunt u dit advies met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat u de Tweede Kamer niet over de beleidswijziging heeft geinformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de verenigbaarheid van de beleidswijziging met de Europe richtlijn voor gezinshereniging uit 2003 en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten voor het Kind? Klopt het dat de Nederlandse Staat juridische risico’s loopt en zo ja, welke?
De door de IND gehanteerde werkwijze betrof geen beleidswijziging. Zoals uitgebreider omschreven in mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl., betrof het een invulling van het begrip «alleenstaande» zoals dat volgt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Het doel van de werkwijze was met name om recht te doen aan de betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit artikel 2 sub f uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. De werkwijze die de IND hanteerde sluit daarnaast aan bij de bestaande kaders van het nareisbeleid, dat is gestoeld op internationale verdragen. Inmiddels heb ik in mijn brief van 24 augustus jl. uw kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand».
Bent u er van op de hoogte dat er een uitspraak van het Europese Hof van Justitie is waaruit blijkt dat het gewijzigde beleid indruist tegen Europese regelgeving en jurisprudentie?2 Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om het beleid door te zetten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunt u er voor instaan dat er door de rechter getoetst kan en zal worden of de uitvoering van het beleid in lijn is met de gezinsherenigingsrichtlijn? Kan toegezegd worden dat het ontbreken van procesbelang, ook als er inmiddels al een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) op grond van artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is afgegeven, niet zal worden tegengeworpen?
In mijn brief van 24 augustus jl. heb ik u geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en interpretatie van het begrip «alleenstaand». Ik heb uw Kamer toegezegd dat van de betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling zal worden genomen. De IND brengt momenteel in kaart wat de stand van zaken is van de gezinsherenigingsaanvragen van betrokkenen. Indien de aanvraag voor gezinshereniging in het kader van 8 EVRM reeds is ingewilligd, zal, indien door betrokkenen gewenst, met individueel maatwerk worden bezien welke mogelijkheden er zijn.
Hoeveel zaken zijn er al onder het nieuwe beleid door de IND afgehandeld? Hoeveel verzoeken om gezinshereniging zijn in het kader van het nieuw beleid afgewezen?
De IND is momenteel bezig met het in kaart brengen van de zaken die onder de oude werkwijze vielen. Dit gebeurt op individuele basis. Het is daarom nog niet bekend hoeveel gezinsleden hieronder vallen. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Bent u bereid om het ingevoerde beleid per direct terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand», conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
Kunt u deze vragen individueel en met spoed, uiterlijk voor 1 september 2021 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De evacuatie Afghanistan |
|
Christine Teunissen (PvdD), Derk Boswijk (CDA), Sylvana Simons (BIJ1), Renske Leijten , Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Kati Piri (PvdA), Chris Stoffer (SGP), Tunahan Kuzu (DENK), Don Ceder (CU), Salima Belhaj (D66), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Laurens Dassen (Volt), Laura Bromet (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ministerie wil dat evacués zelf gevaarlijke tocht naar vliegveld Kaboel maken, maar zij weigeren», en de berichten dat onder meer Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland zelf mensen voor evacuatie uit Kaboel naar het vliegveld halen, zodat zij niet op eigen houtje langs de controleposten van de Taliban en de ingang van het vliegveld hoeven?1
Ja.
Wordt in navolging van, of in samenwerking met, voornoemde landen overwogen ook Nederlandse militairen Nederlanders en andere evacueés (zie motie Belhaj c.s., TK 27 925, nr. 788) bij verzamelpunten in de stad op te laten halen, om hen zo onder begeleiding langs controleposten te krijgen?
Wij zetten alles op alles om Nederlanders in Afghanistan, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie, de lokale ambassadestaf en hun gezinnen, en andere mensen uit hoogrisicogroepen conform de motie Belhaj c.s. (27 925, nr. 788)2 tijdig te evacueren.
Het kabinet zet zich maximaal in om deze mensen onder zeer complexe omstandigheden in veiligheid te brengen. Daarbij worden geen opties op voorhand uitgesloten. Bij de evacuatieoperatie wordt zeer nauw samengewerkt met de voornoemde landen en andere bondgenoten. Alle landen staan voor een grote uitdaging om hun evacués tijdig het land uit te krijgen.
Er is een aantal extra militairen van de speciale eenheden in Kaboel aangekomen. Daarmee komt het totale aantal militairen op ongeveer 90 inclusief de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB). De extra militairen gaan de reeds aanwezige militairen versterken bij de lopende operatie om zoveel mogelijk mensen te evacueren en de beveiliging van onze vliegtuigen, evacués en het consulair noodteam voort te zetten. Een deel van de aanwezige militairen assisteert de evacués om het vliegveld te bereiken. De gezamenlijke inspanning is om, onder leiding van de ambassadeur, de evacuaties mogelijk te maken. Tevens doen Defensie en Buitenlandse Zaken al het mogelijke om mensen uit de bovengenoemde groepen op het vliegveld van Kaboel te krijgen. In het belang van de veiligheid van onze militairen, diplomaten en de evacués en om de operatie niet in gevaar te brengen kan het kabinet hier verder geen gedetailleerde uitspraken over doen. Een compagnie van het Korps Mariniers en een compagnie van de Luchtmobiele Brigade staan op afroep beschikbaar om ook ingezet te worden voor deze operatie als dat nodig is.
Kan het voor Nederlandse staatsburgers en andere evacueés die in Afghanistan op familiebezoek waren makkelijker zijn om langs controleposten van de Taliban of de toegang tot de luchthaven te komen als zij onder begeleiding staan van duidelijk herkenbare vertegenwoordigers van de Nederlandse overheid?
De veiligheidssituatie in Kaboel is zeer volatiel. De inzet van Nederland is gericht op het veilig evacueren van de in het antwoord op vraag 2 genoemde groepen.
Het team van de ambassade en Defensie op de luchthaven Kaboel is, samen met het crisiscentrum bij Buitenlandse Zaken en de directie Operaties bij Defensie, permanent en met man en macht doende om de genoemde groepen op evacuatievluchten te krijgen. Zonder af te doen aan risico’s die mensen lopen bij de verplaatsing naar de luchthaven van Kaboel, is de toegang tot de luchthaven momenteel het grootste obstakel bij de evacuatie, gezien de grote drukte bij de toegangspoorten. De focus ligt daarom op het faciliteren van de toegang tot de luchthaven voor de personen uit de verschillende groepen genoemd in het antwoord op vraag 2 die zich buiten de poort van de luchthaven bevinden. Het team van de ambassade en Defensie dat op de luchthaven van Kaboel is, probeert op alle mogelijke manieren om personen uit de verschillende groepen in het antwoord op vraag 2 op de luchthaven te krijgen. Nederland staat daarover in nauw contact met de bondgenoten die de luchthaven beveiligen. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het geschatte aantal Nederlanders in Afghanistan fors hoger blijkt te liggen dan eerder gedacht? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van het feit dat de situatie in Afghanistan ook voor de opmars van de Taliban al verre van stabiel was?
Ja. Doordat niet alle Nederlanders zich bij de Nederlandse ambassade in Kaboel hadden aangemeld, was aanvankelijk niet duidelijk hoeveel Nederlanders in Afghanistan waren. Vanwege het voortdurende conflict stond het reisadvies voor Afghanistan al jarenlang op rood, ook voor de COVID-19 crisis. In het reisadvies van 5 augustus jl. is alle Nederlanders daarbij expliciet en dringend aangeraden uit het land te vertrekken vanwege de ernstige veiligheidssituatie.
Welke mogelijkheden ziet u wel en niet om met nauwe bondgenoten ter plaatse samen te werken om ook Nederlanders en andere evacueés richting het vliegveld te begeleiden?
Tijdens de evacuatieoperatie werkt Nederland zoveel mogelijk samen met bondgenoten. Alle inzet is erop gericht om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen mee te krijgen op de Nederlandse militaire evacuatievluchten of op evacuatievluchten van partnerlanden. Daardoor zijn sinds de val van Kaboel al honderden mensen geëvacueerd.
Bent u bekend met de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken: «uiteindelijk zijn we afhankelijk van wat onze militairen en bondgenoten zeggen wat haalbaar en veilig is.»?2
Ja.
Betekent dit dat er een militair advies ligt om geen evacueés naar het vliegveld te begeleiden? Zo nee, wat staat hier wel aan in de weg?
Nee. Wat de Minister van Buitenlandse Zaken hiermee heeft aangegeven, is dat Nederland zijn evacuatiewerkzaamheden slechts kan uitvoeren indien en zolang de VS en andere bondgenoten de veiligheid van het vliegveld waarborgen. Op het moment dat zij deze uitspraken deed, was de veiligheidssituatie op het vliegveld zodanig slecht dat er een tijd lang geen vluchten konden opstijgen of landen. Dat was de context waarin deze uitspraken zijn gedaan. Sindsdien is de veiligheidssituatie op het vliegveld zelf verbeterd en zijn de evacuatievluchten hervat. Op het moment van schrijven betreft het een totaal aantal van 21 vluchten.4
Nederland zet alles op alles om de in het antwoord op vraag 2 genoemde mensen in veiligheid te brengen. Er worden daarbij geen opties op voorhand uitgesloten. Zie voorts het antwoord op vraag 2.
Hoe moeten Nederlandse staatsburgers en andere evacueés het vliegveld bereiken langs een route die niet haalbaar of veilig voor een eenheid van Nederlandse militairen zou zijn?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Kunt u deze vragen gelet op het aanstaande vertrek van de Amerikanen uiterlijk op 24 augustus a.s. beantwoorden? .
Ja.
Zoektocht naar Samuël Boujadi |
|
Caroline van der Plas (BBB), Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van recente ontwikkelingen in de zoektocht naar Samuël Boujadi? Hebt u kennisgenomen van het bericht van het Algemeen Dagblad van 2 augustus 2021 en van de brandbrief die mede namens de familie en vrienden van de vermiste Samuël Boujadi aan u is verzonden?1
Ja. Het ministerie neemt alle consulaire hulpvragen, waaronder meldingen van vermissing van Nederlanders in het buitenland, uiterst serieus. Langdurige vermissingen en voortdurende onduidelijkheid maken het extra tragisch voor familie en vrienden.
Hoe ziet u de gewilligheid van Italiaanse autoriteiten om Samuël Boujadi te vinden?
De Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Zij hebben aangegeven langer dan gebruikelijk en met relevante apparatuur te hebben gezocht. Ook hebben zij toestemming verleend aan een Nederlandse stichting met zoekhonden en een Italiaanse vereniging van vrijwilligers om eveneens zoekacties te ontplooien.
Bent u (nog steeds) van mening dat de Italiaanse autoriteiten alle hulpmiddelen hebben ingezet om Samuël Boujadi te vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de lokale Italiaanse autoriteiten weigeren om adequate versterking te verlenen bij de zoektocht naar een vermiste Nederlander, van de trage non-effectieve werkwijze en van het niet informeren van familieleden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de bureaucratische blokkades van de lokale Italiaanse autoriteiten om het werk van experts van Signi Zoekhonden en Volantari del Garda te dwarsbomen bij de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet het gebied hebben doorzocht waar de speurhonden van Signi op aansloegen?
Het ministerie heeft voortdurend contact onderhouden met de Italiaanse autoriteiten over de voortgang en eventuele resultaten. Het is evenwel aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen.
Hoe ziet u de rol en verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zoektocht naar Nederlandse burgers die vermist zijn geraakt in het buitenland?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van vermissingen van Nederlanders in het buitenland ligt bij de lokale autoriteiten. Die hebben jurisdictie en in de regel de meeste kennis van de lokale situatie. Wanneer lokale autoriteiten daartoe verzoeken en/of de Nederlandse overheid beschikt over aanvullende, dan wel specifieke expertise, kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijstand aan de lokale autoriteiten aanbieden. In deze zaak is ook bijstand aangeboden, maar hebben de Italiaanse autoriteiten daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.2 De Nederlandse ambassade heeft in dit geval ook bemiddeld bij het verkrijgen van toestemming van de lokale autoriteiten voor een Nederlandse stichting met zoekhonden om ook zoekacties te verrichten.
Nu de zoekacties van Italiaanse autoriteiten gestaakt zijn, is de Minister van plan om met Nederlandse professionals of vrijwilligers de zoektocht naar de vermiste Samuël Boujadi voort te zetten?
Nee, de Italiaanse autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de aanpak van vermissingen in hun land en hebben jurisdictie. Het is aan hen om de lokale situatie in te schatten en de bijbehorende aanpak te bepalen. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Bent u van plan om de kosten die de familie heeft gemaakt om de Volantari del Garda en/of de speurhonden van Signi in te huren te vergoeden, zoals door de Nederlandse ambassade in Italië is toegezegd?
Nee, dat is ook niet door de ambassade toegezegd. De Nederlandse overheid biedt consulaire bijstand in die gevallen waar een Nederlander niet in staat is zelf en met hulp van anderen (reisgenoten, thuisfront, verzekering, maar ook vrijwilligers en/of lokale partijen) een oplossing te vinden en/of wanneer alleen via overheidscontacten kan worden opgetreden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verricht in het kader van consulaire bijstand alleen financiële (contact-)bemiddeling en kan geen geld schenken, voorschieten of lenen.3
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze staat het ministerie de naasten van Samuël Boujadi bij in hun pogingen hem te vinden en bij onenigheden met de Italiaanse autoriteiten?
Het ministerie staat in contact met de familie van betrokkene in Nederland en via de ambassade in Rome met de Italiaanse autoriteiten. Het ministerie biedt daarbij de gebruikelijke consulaire diensten (steun, advies en bemiddeling). Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Wat kunt u nog doen om te zorgen dat het lichaam van Samuël Boujadi gevonden wordt en in Nederland kan rusten?
Het ministerie zet waar relevant de consulaire bijstand en de contacten met de Italiaanse autoriteiten over deze zaak voort.
Bent u bereid om volgende week, bij een laatste poging van Signi Zoekhonden, experts van politie en/of defensie mee te sturen naar Italië om te helpen bij de zoektocht of op een andere manier (financiële) steun te bieden?
Er is specifieke bijstand aan de Italiaanse autoriteiten aangeboden, maar zij hebben daar geen gebruik van gemaakt. Nederland mag en kan zich niet zonder uitnodiging c.q. toestemming mengen in de opsporing en rechtsgang in een andere staat.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en gezien de urgentie, beantwoorden vóór 23 augustus 2021?
Het ministerie spant zich in om, zonder daarmee af te doen aan de zorgvuldigheid van de beantwoording en de consulaire bijstand die intussen wereldwijd aan Nederlanders in nood wordt geboden, ook deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De recente vacature voor een beleidsmedewerker op het ministerie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de onderstaande vacature voor een beleidsmedewerker die door uw ministerie geplaatst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke media deze advertentie is geplaatst?
De advertentie is geplaatst op de websites www.werkenvoornederland.nl en www.werkenbijdeoverheid.nl. Daarnaast is de advertentie ook nog geplaatst op de LinkedIn-pagina van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met een gesponsord bericht.
Kunt u aangeven waarom specifiek voor deze media is gekozen?
Vacatures van LNV worden standaard geplaatst op www.werkenvoornederland.nl, www.werkenbijdeoverheid.nl en de LinkedIn-pagina van LNV. De keuze voor het inzetten van een gesponsord bericht is vanwege het actief bereiken van de doelgroep op LinkedIn.
Bent u zelf ook – net als in de advertentie staat gemeld – van mening dat landbouw en natuur «lijken te botsen»?
Dit kan soms zo lijken, maar met kringlooplandbouw hoeft dat niet het geval te zijn. Met een circulaire en agro-ecologische land- en tuinbouw zorgen we voor gezonde, weerbare bodems en teeltsystemen zonder schadelijke emissies naar grond- en oppervlaktewater. Weerbare teeltsystemen maken gebruik van biodiversiteit en versterken deze, wat resulteert in een veerkrachtige land- en tuinbouw en een betere kwaliteit van de natuur.
Kunt u uitleggen hoe landbouw en natuur met elkaar botsen, ondanks het feit dat boeren al millennia met de natuur samen werken?
Boeren werken inderdaad al heel lang met natuur samen en begrijpen de natuur ook goed, waardoor landbouw en natuur prima samen kunnen gaan. Maar zij kunnen ook botsen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van emissies met een nadelig effect op nabij gelegen natuurgebieden.
Welk onderscheid maakt het Ministerie van LNV er tussen boerennatuur en «gewone» natuur?
Er zijn vele soorten natuur, elk met eigen kwaliteiten. Boerennatuur is natuur die hoort bij open landschappen en een relatie heeft met de landbouw.
Vindt u boerennatuur ook natuur?
Ja, boerennatuur is zeker ook natuur.
Vindt u het toepasselijk om bij een vacature voor een functie in de uitvoerende tak van de Nederlandse overheid, een volledige alinea te wijden aan politiek getinte beleidsopvattingen van Europees commissaris Timmermans (PvdA)?
Het citaat van commissaris Timmermans beslaat één zin en is in lijn met het wetenschappelijk onderbouwde IPBES-rapport (2019).
Waarom is ervoor gekozen om de beleidsopvatting van de Europees commissaris te noemen in een personeelsadvertentie van het Ministerie van LNV?
Zie antwoord 8.
In hoeverre is de Europese Commissie leidend in de uitvoering van de taken van het Ministerie van LNV?
Nederland (en dus ook het Ministerie van LNV) bepaalt in principe zijn eigen beleid. Dat neemt niet weg dat we samenwerken met de EU. En als er door de EU, voorbereid door de Europese Commissie en de Europese Raad, richtlijnen zijn vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voor natuur het geval is, zijn die richtlijnen leidend.
Hoe verhoudt zich dit tot verantwoording aan de Tweede Kamer, die dan weer niet genoemd wordt in de vacature?
LNV is primair verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer.
Waarom hebben medewerkers op het LNV wel kennis van klimaat, natuur, biomassa en hout nodig, maar wordt er geen kennis van landbouw en visserij vereist?
Er moeten op LNV zeker voldoende medewerkers zijn met kennis van landbouw en visserij, en die zijn er ook. Maar niet elke medewerker hoeft alle kennis te hebben. In dit specifieke geval is vooral additionele kennis nodig op het gebied klimaat, natuur, biomassa en hout.
Vindt u het belangrijk dat personeelsleden van het ministerie gedegen praktische kennis of een achtergrond hebben van de sector waarvoor zij in dienst worden genomen (in dit specifieke geval visserij en Noordzee)? Zo nee, waarom niet?
Personeelsleden moeten voor hun functie relevante kennis hebben of willen ontwikkelen en via samenwerking met anderen in teams ontbrekende kennis aanvullen. Praktische kennis of een achtergrond in de sector is hierbij relevant. LNV beschikt ook over verschillende medewerkers met een dergelijke achtergrond. Uiteindelijk gaat het erom dat alle relevante kennis en ervaring binnen het ministerie aanwezig zijn en ook gebruikt worden. Overigens betreft deze specifieke functie maar voor een beperkt deel taken met betrekking tot visserij en Noordzee. Dat is niet direct helder in de vacaturetekst.
Waarom is er voor deze specifieke medewerker geen kennis van visserij vereist voor een functie die vooral over de Noordzee en visserij gaat?
De functie heeft maar voor een beperkt deel betrekking op het coördineren van onderzoek en innovatie voor de Noordzee en de visserijsector. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de expertise over visserij en de Noordzee die binnen LNV aanwezig is. Het werken in teamverband en met beleidsmedewerkers in betreffende beleidsdirecties (in dit geval vooral die van Natuur en Visserij) is belangrijk. Voor een groter deel betreft deze functie taken met betrekking tot het groeifonds.
Kunt u op een rij zetten hoeveel medewerkers van het Ministerie van LNV een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel medewerkers een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij. In de personeelsregistratiesystemen van het Ministerie van LNV wordt deze achtergrond van een medewerker niet vermeld. Alleen het CV en de sollicitatiebrief worden in het personeelsdossier opgeslagen.
Kunt u dit aantal afzetten tegen het totaal aantal medewerkers bij het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende informatie is niet aanwezig aangezien deze niet wordt vastgelegd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
In hoeverre zijn landbouw en visserij nog belangrijke sectoren bij het Ministerie van LNV?
Dat zijn zeer belangrijke sectoren binnen LNV en daarom houdt ook een groot deel van het ministerie zich met deze sectoren bezig.
Kunt u in percentages aangeven wat het belang is van landbouw, natuur en visserij bij het Ministerie van LNV?
Percentages van het belang van landbouw, natuur en visserij zijn niet te geven. Dat komt omdat LNV uitgaat van een integrale aanpak van voedselproductie en maatschappelijke opgaven. Dan gaat het vaak over het combineren van sectoren, zoals ook in de functie die hier aan de orde is gebeurt.
Is het aannemen van nieuwe medewerkers bij het Ministerie van LNV voor wie geen specifieke kennis wordt gevraagd van landbouw of visserij, maar wel van natuur en klimaat een voorbode van een nieuw Ministerie van Natuur & Klimaat?
Eventuele wijzigingen in de departementale indeling worden tijdens de formatie bepaald.
Zo ja, gaan landbouw en visserij dan als beleidsterrein terug naar Economische Zaken?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De aanpak van de N50, tussen Zwolle en Kampen (v.v.) |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het meest recente zware verkeersongeval op de N50 tussen Zwolle en Kampen?1, de tweede in zeven dagen en de zoveelste in een reeks zware ongevallen, waarbij meerdere gewonden en doden te betreuren vielen?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds 2010 (!) al acht moties zijn ingediend met betrekking tot de aanpak van de N50, waarvan een aantal is aangenomen door de Tweede Kamer?
Ja. Verkeersveiligheid staat altijd voorop en de inspanningen zijn er onder andere op gericht om invulling te geven aan de aangenomen moties. De afgelopen jaren is, mede naar aanleiding van de moties, maximaal ingezet om de verkeersveiligheid en de doorstroming van de N50 te verbeteren:
Kunt u uitleggen waarom de N50 in de afgelopen elf jaar nog steeds niet is verbreed?
Bij bezuinigingen op het Infrastructuurfonds is het project Kampen-Kampen-Zuid in 2013 geschrapt. Dit is destijds gebaseerd op een afweging van de bijdrage van het project aan de doelen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), te weten: doorstroming, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Alle projecten zijn destijds in overleg met de betrokken regio’s tegen het licht gehouden.
Voor het tracé Kampen-Kampen-Zuid werd – tot het oordeel van de Raad van State inzake stikstof – gewerkt aan de totstandkoming van het (ontwerp)Tracébesluit om dit deel te verbreden naar 2x2 rijstroken met een fysieke rijbaanscheiding, zodat de doorstroming en de verkeersveiligheid verbetert. In de MIRT-voortgangsbrief van 9 juni dit jaar2 bent u geïnformeerd dat voor onder andere voor de N50 Kampen-Kampen-Zuid geen (ontwerp)Tracébesluit kan worden vastgesteld vanwege de stikstofproblematiek. Op dit moment wordt in beeld gebracht wat de gevolgen van het kabinetsbesluit over de maximale rekenafstand bij stikstofberekeningen zijn voor de planning en capaciteitsbehoefte van dit project en andere projecten.3
Kunt u daarbij elke overweging of besluit om de weg niet versneld aan te pakken op een rij zetten?
In het verleden zijn reeds maatregelen voor de verkeersveiligheid en doorstroming op de N50 genomen en ook de komende periode worden maatregelen uitgevoerd. Zie voor een overzicht van de getroffen maatregelen vraag 2. Hiernaast wordt op dit moment geïnventariseerd hoe invulling gegeven kan worden aan de motie van het lid Geurts4 om een onderzoek te starten naar de aanhoudende ongevallen op de N50 en te bezien op welke wijze infrastructurele maatregelen genomen kunnen worden. Bij de uitwerking van dit onderzoek zal ook gebruik worden gemaakt van al bestaande onderzoeken, zoals de Integrale Mobiliteitsanalyse 2021 (IMA)5, 6 of onderzoeken die afronding naderen, zoals het landelijke onderzoek van Rijkswaterstaat naar fysieke rijbaanscheiding, waar de N50 ook onderdeel van is.
Met betrekking tot de aanpak van het wegvak Kampen-Kampen-Zuid is:
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat door het handelen van de overheid met betrekking tot de N50 al jaren gespeeld wordt met verkeersveiligheid en mensenlevens?
Nee. Verkeersveiligheid heeft altijd de aandacht vanuit het Rijk en daarom zijn de afgelopen jaren maatregelen getroffen op de N50 ter verbetering van de verkeersveiligheid. Zoals hierboven gemeld, wordt op dit moment geïnventariseerd hoe invulling gegeven kan worden aan de motie van het lid Geurts om een onderzoek te starten naar de aanhoudende ongevallen op de N50 en te bezien op welke wijze infrastructurele maatregelen genomen kunnen worden. Bij de uitwerking van dit onderzoek zal ook gebruik worden gemaakt van al bestaande onderzoeken, zoals de Integrale Mobiliteitsanalyse 2021 (IMA) of onderzoeken die afronding naderen, zoals het landelijke onderzoek van Rijkswaterstaat naar fysieke rijbaanscheiding, waar de N50 ook onderdeel van is. Binnenkort wordt multidot-markering aangebracht ter verbetering van de verkeersveiligheid. Ook de geplande verbreding tussen Kampen en Kampen-Zuid verbetert de verkeersveiligheid.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat een stikstofcrisis belangrijker is dan verkeersveiligheid en/of mensenlevens, aangezien na jaren praten, onderzoeken en uitstellen de stikstofcrisis inmiddels de meest recente reden is dat de N50 niet versneld aangepakt zou kunnen worden?
De vertraging van projecten wegens de stikstofproblematiek, waaronder de N50 Kampen-Kampen-Zuid, heeft uiteraard de volle aandacht. Het Rijk streeft ernaar om, ondanks de stikstofproblematiek, zoveel mogelijk werkzaamheden doorgang te laten vinden. Voorbeelden hiervan zijn de aanbreng van multidot-markering (zie antwoord vraag 6 en 7) en de uitwerking van de motie Geurts (zie vraag 4 en 5). Om verdere vertraging van de projecten te voorkomen, is het van groot belang om besluiten te nemen die juridisch houdbaar zijn. Om deze reden wordt momenteel met grote zorgvuldigheid onderzocht wat de gevolgen zijn voor de planning en de capaciteitsbehoefte van het kabinetsbesluit over de maximale rekenafstand bij stikstofberekeningen.
Zo nee, bent u bereid nu dan toch hoge prioriteit te geven aan het verbreden van de N50, ondanks de stikstofcrisis en bent u bereid om daarvoor een rechtszaak te riskeren?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Indien de stikstofcrisis niet de (enige) oorzaak is van het niet versneld aanpakken van de N50, kunt u aangeven welke (andere) oorzaken dit dan wel heeft?
Buiten de stikstofproblematiek speelt ook de budgettaire krapte een rol bij het niet (versneld) aanpakken van de N50. De kosten voor instandhouding zullen de komende jaren een steeds grotere druk leggen op de beschikbare investeringsruimte van het Mobiliteitsfonds, waardoor momenteel maar zeer beperkt nieuwe investeringsbeslissingen genomen kunnen worden. Over de tekorten op het budget voor instandhouding verwijs ik u onder andere naar de Kamerbrief d.d. 10 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 61).7
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen neemt u op korte termijn om de verkeersveiligheid te verbeteren op de N50?
Zie hiervoor ook antwoord 2. De huidige planning is om op korte termijn een multidot-markering aan te brengen op het enkelbaans gedeelte van de N50 tussen Kampen en de Ramspolbrug. Hiermee worden weggebruikers gewaarschuwd tegen onbewuste overschrijding van de middenas. Hiernaast wordt momenteel ook gewerkt aan een onderzoek naar de verkeersveiligheid op de N50 (n.a.v. motie van het lid Geurts, zie ook beantwoording vraag 4 en 5).
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
In het kader van leesbaarheid, duidelijkheid en samenhang zijn sommige vragen samengevoegd. De inhoudelijke beantwoording van de vragen is zo volledig als mogelijk opgesteld.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie en de verkeersveiligheid, beantwoorden voor 1 september 2021?
Dit is helaas niet gelukt.
Het openbaar maken van gegevens op 16 juli 2021 in het kader van de WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) met als onderwerp Lelystad Airport |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Hoe kunt u garanderen dat er sprake is van een evenwichtige belangenafweging terwijl de Nederlandse Staat ook aandeelhouder is van luchthaven Schiphol en KLM en dus een direct financieel belang heeft bij de opening van Lelystad Airport?1
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. Deze taak staat los van politieke afwegingen en overheidsdeelneming in de Naamloze Vennootschappen van luchthavens. In haar rol van aandeelhouder laat de Staat de bedrijfsvoering aan het bedrijf zelf; het bedrijf geeft uitvoering aan het strategisch plan van de onderneming.
Hoe verantwoordt u, gezien het feit dat de agrarische sector in Nederland volledig wordt uitgekleed vanwege de stikstofproblematiek, het openen van een vliegveld dat dus nog niet in werking is of was ten tijde van de PAS-uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 terwijl dat vliegveld een aanzienlijke bijdrage gaat leveren aan stikstofdepositie in Nederland?2
Het is een politiek besluit om het vliegveld te openen. Om dat te kunnen besluiten, is voor luchthaven Lelystad een toekenning van stikstofruimte nodig. Het legaliseren van de melding is een van de manieren waarop dat mogelijk is.
Kunt u het feit dat de stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij volledig gebruikt lijkt te worden voor Lelystad Airport en zo het gevoel bevestigt dat leeft in de agrarische sector dat de sector moet wijken voor andere economische belangen en het stikstofbeleid dus helemaal niet gaat over natuurverbetering, ontzenuwen of toelichten?
Bij de toebedeling van ruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij wordt gekeken voor welke meldingen geldt dat de beschikbare ruimte de stikstofdepositie-effecten afdekt. Op basis daarvan wordt gekeken welke meldingen met deze ruimte gelegaliseerd kunnen worden. Vanwege de locatie van de effecten van deze maatregel is het technisch onmogelijk de melding van Lelystad met deze maatregel te legaliseren. Het is dus onjuist dat stikstofruimte uit de Warme Sanering Varkenshouderij gebruikt zal worden voor het legaliseren van Lelystad Airport.
Hoe denkt u nog draagvlak in de agrarische sector te krijgen voor stikstofmaatregelen?
Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Welke argumenten heeft u om op deze wijze invulling te geven aan legalisatie voor Lelystad Airport terwijl agrarische bedrijven nog minstens 2 jaar moeten wachten?
Bij het bepalen van welke melding gebruik mag maken van stikstofruimte, is een systematiek ingericht waar de opgave met objectieve criteria wordt ingevuld, zoals het al dan niet hebben van een handhavingsverzoek. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende sectoren. Deze systematiek is uitgebreid beschreven in de (ontwerp)Regeling tot wijziging van de Regeling natuurbescherming en de Omgevingsregeling (nieuwe versie Aerius Calculator en wijziging stikstofregistratiesysteem).
Hoe gaat u het gebrek aan vertrouwen in een rechtvaardig stikstofbeleid oplossen?
De overbelasting van natuur door stikstof is een feit. Ik heb veelvuldig contact met verschillende landbouworganisaties en individuele boeren. Uit die gesprekken komt steeds naar voren dat de stikstofproblematiek complex is. Het vraagt zowel van het kabinet als van de sectororganisaties veel inspanning om gedragen oplossingen te vinden en tegelijkertijd perspectief voor de lange termijn te creëren.
Hoe gaat u waarborgen dat er via de correcte wegen, op democratische wijze, afwegingen worden gemaakt, gezien het feit dat uit het WOB-besluit blijkt dat er voortdurend, via appjes en mailtjes, gezocht wordt naar manieren om buiten de wet om te opereren zoals via een ander rekenmodel voor Lelystad Airport en zelfs een beroep op de bevoegdheid van de Minister om af te wijken van de wet en de 30% afroming niet voor Lelystad Airport te laten gelden?
Bij de besluitvorming over Lelystad Airport heeft de regering zich aan wettelijke procedures te houden, die zijn vastgesteld om de belangen van burgers en ondernemers te beschermen. Aan de procedure met betrekking tot de legalisatie van meldingen heb ik mij bij de uitvoering van mijn taak als bevoegd gezag op grond van de Wet natuurbescherming te houden. De ambtelijke advisering verliep en verloopt binnen de kaders van de wet.
Hoe komt u bij de stellingname dat Lelystad Airport te goeder trouw de melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) heeft gedaan terwijl verderop in de stukken valt te lezen dat andere PAS-melders die bij nader inzien boven de 1 mol depositie uitkwamen NIET te goeder trouw zullen hebben gehandeld, gezien het feit dat uit de gegevens blijkt dat «te goeder trouw» onderwerp van gesprek is?
De veronderstelling van het bevoegd gezag is dat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend. Dat geldt ook voor de melding van Lelystad Airport. Verder is het voor het bevoegd gezag niet mogelijk om vast te stellen of dat al dan niet terecht is. Zodoende is dit geen onderdeel van het verificatieproces. In de passage over dit onderwerp (wob stuk 56a, pagina 116) wordt verwezen naar gemelde activiteiten waarvan de maximale bijdrage meer dan 1 mol/ha/jaar bedroeg.
Wat rechtvaardigt deze verdachtmaking naar andere melders en wat rechtvaardigt het idee dat Lelystad Airport wel te goeder trouw heeft gehandeld?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 8 toelicht, de veronderstelling van het bevoegd gezag isdat in beginsel elke melding te goeder trouw is ingediend3.
Waarom ging het proces gewoon door terwijl bekend was dat de stikstofberekeningen niet klopten?
In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82) heb ik aangegeven dat de legalisatie van de meldingen is gestart, waarbij alle meldingen hetzelfde stappenplan doorlopen. Stap één van de legalisatie bestaat uit het verifiëren of de toenmalig ingevoerde gegevens nog actueel zijn. De verificatie van de gegevens door het bevoegd gezag (LNV) vindt momenteel plaats.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden en wel vóór 1 september 2021?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de beantwoording voor 1 september te versturen.
Het eisen van vaccinatiebewijzen door ondernemers en andere organisaties |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichten dat particuliere ondernemers bezoekers of klanten willen verplichten een vaccinatiebewijs te tonen, alvorens zij kunnen deelnemen aan activiteiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van berichten dat steeds meer landen om ons heen vaccinatiebewijzen gaan eisen, om toegang te krijgen tot activiteiten en/of werk?2 3
Ja.
Kunt u zich als minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw uitspraak nog herinneren dat er geen vaccinatiedwang en ook geen vaccinatiedrang komt?
Ja.
Bent u van mening dat het eisen van vaccinatiebewijzen leidt tot een vorm van vaccinatiedwang of vaccinatiedrang?
Ik wil graag benadrukken dat vaccinatie tegen COVID-19 voor iedereen vrijwillig is. Iedereen is vrij om al dan niet te kiezen voor vaccinatie. Het kabinet kiest om deze reden voor beleidsinterventies die de keuze voor vaccinatie kunnen beïnvloeden (zoals het aanbieden van begrijpelijke en toegankelijke informatie voor verschillende doelgroepen), maar de keuzevrijheid niet beperken. Echter, een vrije keuze betekent niet een vrijblijvende keuze. Vrijheid komt nooit zonder verantwoordelijkheid. Niet alleen voor jezelf, maar juist ook voor elkaar. Dat brengt nieuwe discussies met zich mee, want hoe ga je om met vrijheden in een samenleving waarin het grootste deel is gevaccineerd, en een klein deel niet. Ik wil de komende weken gebruiken voor een zorgvuldige uitwerking hiervan. Eerdere adviezen en afwegingen rondom vaccinaties, bijvoorbeeld van de Gezondheidsraad, neem ik daarin natuurlijk mee. Een eerste gedachtewisseling met experts om de relevante vragen en onderwerpen te inventariseren heeft reeds plaatsgevonden. De Kamer wordt uiteraard geïnformeerd over de voortgang.
Wat vindt u van het eisen van een vaccinatiebewijs door particuliere ondernemers, zoals een dansschool en reisorganisaties?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven wil het kabinet géén directe of indirecte vaccinatieplicht, -drang of dwang opleggen. Wij vinden het daarom onwenselijk als private partijen gaan vragen naar een vaccinatiebewijs. Wel kunnen private partijen die vallen onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen een coronatoegangsbewijs gebruiken, maar hierdoor weten zij niet of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona. Zij kunnen dus niet vragen naar een vaccinatiebewijs.
De wet noemt de volgende sectoren: cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca, sport en het beroeps- en hoger onderwijs. Door het amendement Van der Staaij is het voor overige sectoren die als publieke plaats zijn aan te merken, zoals de detailhandel, niet mogelijk om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen en dus daarmee ook niet mogelijk om een vaccinatiebewijs te vragen.
Besloten plaatsen, zoals een vereniging, zijn niet uitgesloten door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Daar kan dus wel worden gevraagd naar een toegangsbewijs. Hierbij is het wel relevant dat deze ondernemers moeten voldoen aan bijvoorbeeld het recht op gelijke behandeling, het recht op bescherming van de privacy en de lichamelijke integriteit.
Gaat u hier een duidelijk standpunt over innemen en dit standpunt delen in de eerstvolgende persconferentie?
In de persconferentie van vrijdag 13 augustus jl. is dit dilemma uitgebreid benoemd. Daarin, en in de stand van zakenbrief van 13 augustus, is ook geschetst hoe ik invulling wil geven aan dit vraagstuk.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
Is het voor particuliere ondernemers juridisch toegestaan om een vaccinatiebewijs te eisen?
Ik heb de juridische context geschetst in mijn antwoord op vraag 5
Kunt u bovenstaande vraag beantwoorden vanuit de juridische kennis die hierover is bij de overheid, in plaats van alleen te verwijzen naar de rechtspraak?
Dat heb ik gedaan.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 9.
Is het kabinet van mening dat grondrechten van burgers worden geschonden als ondernemers, scholen of andere organisaties vaccinatiebewijzen gaan eisen alvorens mensen toegang te geven?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven is in de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen bepaald welke sectoren gebruik mogen maken van coronatoegangsbewijzen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het daadwerkelijk gebruik van een coronatoegangsbewijs voor het beroeps- en hoger onderwijs door middel van een algemene maatregel van bestuur moet worden bepaald. De optie is voorzien in de wet maar moet bij een AMvB worden «aangezet». Deze zware juridische procedure heeft te maken met de gewenste vrije toegankelijkheid van het onderwijs en het recht op onderwijs. Het kan wenselijk zijn om in de toekomst een toegangsbewijs in het onderwijs te vragen, als de epidemiologische situatie zodanig zou zijn dat weer tot afstandsdonderwijs overgegaan zou moeten worden. Het inzetten van toegangsbewijzen kan dan een proportionele aanpak zijn. Dat sluit aan bij het advies van 4 februari van de Gezondheidsraad waarin gesteld wordt dat de minst ingrijpende inbreuk gerechtvaardigd kan zijn.
Voor de andere hiervoor genoemde sectoren gebeurt het voorschrijven van toegangsbewijzen door middel van een ministeriële regeling. Door het vragen naar een coronatoegangsbewijs worden grondrechten van burgers beperkt. Zowel in de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen (Kamerstuk 35 807, nr. 3) als de amvb of ministeriële regeling wordt gemotiveerd waarom deze beperking geoorloofd is.
Zo nee, waarom niet?
Nee, daar is geen sprake van. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Kunt u aangeven hoe het eisen van een vaccinatiebewijs strookt met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM)?
De Universele verklaring van de Rechten van de Mens kent verschillende mensenrechten. In de toelichting van de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen zijn de verschillende grondrechten die door het wetsvoorstel worden geraakt benoemd. Het gaat om de lichamelijke integriteit van personen, het recht op bescherming van de privacy, het recht op bewegingsvrijheid en het recht op gelijke behandeling. Deze rechten zijn niet absoluut, dat betekent dat ze beperkt mogen worden, mits dit in verhouding staat tot de doelen waarvoor de rechten worden beperkt en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Dit is toegelicht in de memorie van toelichting bij het betreffende wetsvoorstel (Kamerstuk 35 807, nr. 3). Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn redenering en afweging in antwoord 11.
Zijn er plannen, of wordt er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (of binnen het kabinet of Outbreak Management Team) gesproken over, zoals in andere landen het geval is, het verplicht stellen van vaccinatiebewijzen?
Vaccinatiebewijzen zijn onderdeel van de coronatoegangsbewijzen. Deze bewijzen zijn bedoeld om de samenleving weer te kunnen openen. Deze toegangsbewijzen zijn zo ingericht dat er ook alternatieven mogelijk zijn, namelijk een testbewijs.
Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u van mening dat het vragen om een vaccinatiebewijs zal, of op zijn minst kan, leiden tot een samenleving waar mensen (ongevaccineerden) worden uitgesloten?
Het kabinet heeft er voor gekozen om te werken met coronatoegangsbewijzen zodat er ook een alternatief bewijs voor handen is, te weten een testbewijs met negatieve uitslag. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 4 en 5 en 14.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niemand, dus ook ongevaccineerden, wordt uitgesloten van grondrechtelijke vrijheden?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 8 is door de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen voor een aantal sectoren de juridische mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van coronatoegangsbewijzen. Aangezien hieruit niet valt af te leiden of iemand is gevaccineerd, getest of hersteld van corona, zijn er alternatieven voor personen die niet zijn gevaccineerd. Voor ondernemers van besloten plaatsen ligt dit gecompliceerder, omdat zij een gerechtvaardigd bedrijfsbelang kunnen hebben om wel te vragen naar een vaccinatie voor bezoekers. Zij zullen dit echter altijd moeten onderbouwen. En uiteindelijk zal de rechter bepalen of die afweging de toets kan doorstaan. Op die manier wordt er jurisprudentie ontwikkeld waarmee verdere invulling wordt gegeven aan dit vraagstuk.
Neemt u verantwoordelijkheid voor de toenemende tweedeling in onze maatschappij, met betrekking tot het wel of niet vaccineren? Zo ja, kunt u aangeven wat uw verantwoordelijkheid hierin is geweest?
Ik heb ervoor gekozen om te werken met een coronatoegangsbewijs dat op drie manieren verkregen kan worden. Dat kan een vaccinatiebewijs zijn, een negatief testbewijs of een herstelbewijs. Hierbij wordt alleen aangegeven dat is voldaan aan één van deze manieren, zonder dat wordt getoond welke. Ik wil graag nogmaals benadrukken dat het kabinet géén (in)directe vaccinatieplicht of drang of dwang wil opleggen aan de samenleving. Het moet een vrije keuze zijn voor mensen om zich te laten vaccineren. Het kabinet pleit er voor, ook in internationaal verband, dat voor een vaccinatiebewijs altijd een alternatief moet zijn zoals een recent negatief testbewijs. Op deze manier is er altijd een keuzemogelijkheid en is niemand verplicht een vaccinatie te nemen.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Bent u van mening dat u genoeg heeft gedaan om een tweedeling, of dreigende uitsluiting van mensen (ongevaccineerden), te voorkomen?
Ja. We hebben een systeem ingericht waarin burgers deel kunnen nemen aan de samenleving en zich als alternatief kunnen laten testen om toegang te krijgen. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17.
Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 17. Daarin vindt u de afweging die het kabinet heeft gemaakt.
Is uw doel (bescherm de kwetsbaren en houd de druk op de zorg laag), nog steeds hetzelfde?
De kabinetsdoelen in de bestrijding van Covid-19 zijn nog steeds gericht op de druk op de zorg verlagen, kwetsbaren beschermen en zicht houden op het virus. Om de integraliteit van de besluitvorming te bevestigen en verder te ondersteunen heeft het kabinet dit voorjaar geconcludeerd dat het verstandig is om een sociaal-maatschappelijk doel toe te voegen. Dit sociaal-maatschappelijke doel betreft beperken van economische en maatschappelijke schade op korte termijn, aandacht voor structurele maatschappelijke en economische schade, en voorkomen dat de lasten onevenredig neerslaan bij bepaalde groepen. Hierover heb ik uw Kamer 11 mei jl. geïnformeerd.4
Zijn er plannen om deze doelen aan te passen?
Nee, die plannen zijn er niet
Zo ja, welke nieuwe doelen worden genoemd?
Het vierde doel is nieuw. In mei hebben we besloten de sociaal maatschappelijke en economische afweging toe te voegen. Ik wijs u verder op mijn antwoord op vraag 21 en 22.
Kunt u bovenstaande vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen, gezien de actualiteit, voor 14 augustus beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Over een belangrijk deel van deze vragen hebben we een debat gevoerd op 18 augustus jl. Ik heb u toen ook toegezegd dat ik deze week antwoord zou geven op uw vragen.
De lopende bestelling van Scania vrachtwagens door Defensie en het doorwadingsvermogen van deze voertuigen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de massale ondersteuning door boeren en hun voertuigen, bij de evacuaties van mens, dier en spullen, tijdens de recentelijke overstromingen in Limburg?1
Ja. Verschillende partijen hebben tijdens de enorme wateroverlast in juli jl. in Limburg geholpen bij het evacueren van inwoners, waaronder boeren, de (decentrale) overheid, veiligheidsorganisaties en hulpverleningsorganisaties.
Deelt u de visie dat, vanwege de kans op overstromingen, het van groot belang is dat een aanzienlijk deel van de vrachtwagens waarover de krijgsmacht beschikt inzetbaar zijn bij watersnoodrampe en dat deze daarvoor een zo groot mogelijk doorwadingsvermogen moeten hebben, omdat ze anders geen mensen en dieren kunnen evacueren bij een watersnood?
Ondersteuning van civiele autoriteiten bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp, zowel nationaal als internationaal, is één van drie hoofdtaken van Defensie.2 Defensie ondersteunt de civiele autoriteiten waar mogelijk, afgestemd op de behoefte, met de eigen capaciteiten en de in de organisatie beschikbare middelen. Het is daarom van belang dat een deel van de eigen capaciteiten en middelen waarover Defensie beschikt, inzetbaar is voor ondersteuning van civiele autoriteiten bij rampenbestrijding, zoals overstromingen. Zo heeft Defensie tijdens de enorme wateroverlast in juli jl. in Limburg niet alleen geholpen bij het evacueren van inwoners, maar ook bij het vullen en plaatsen van zandzakken en het begaanbaar maken van wegen. Verder hielp Defensie de brandweer een gat in een dijk te dichten, plaatsten militairen een noodbrug en droeg Defensie bij aan veiligheid door politietaken uit te voeren.
Defensie heeft binnen het programma Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW) met het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN ruim 2.800 Scania Gryphus vrachtwagens besteld voor operationele inzet in het kader van de eerste en tweede hoofdtaak en dus niet voor de ondersteuning van civiele autoriteiten. U bent over dit project onder andere op 9 juni 2017 geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201)3 en u wordt over de voortgang van dit project geïnformeerd via het Defensieprojectenoverzicht. Met het programma DVOW wordt het operationele wielvoertuigenpark voor de verschillende hoofdtaken gemoderniseerd. Een deel van de Scania Gryphus voertuigen is bedoeld voor bijvoorbeeld vervoer van personeel of goederen tijdens (militaire) inzet. Een ander deel van de voertuigen is bedoeld om in combinatie met de container tijdens (militaire) inzet als werkplaats of kantoor te fungeren, voor bijvoorbeeld commandovoering.
De ruim 2.800 bestelde Scania Gryphus vrachtwagens sluiten aan bij de operationele behoefte van de krijgsmacht en voldoen aan de gestelde eisen over het waadvermogen. Circa 2.685 voertuigen hebben een waadvermogen van 75 centimeter. Circa 115 voertuigen hebben een waadvermogen van 150 centimeter met name vanwege hun specifieke rol bij amfibische operaties. Deze laatste voertuigen kunnen daardoor vanuit een landingsvaartuig het strand oprijden. Afhankelijk van de behoefte, beschikbare middelen en factoren zoals waterhoogte en -stroming, kunnen de Scania Gryphus vrachtwagens met waadvermogen van 75 en 150 centimeter ook ingezet worden voor de evacuatie van mensen en dieren in het kader van de derde hoofdtaak. Vanaf een bepaalde waterhoogte en -stroming, zullen andere middelen dan de vrachtwagens waarover de krijgsmacht beschikt moeten worden ingezet voor dergelijke evacuaties. Wij kijken altijd naar het te bereiken effect.
Kunt u uitleggen waarom er voor de krijgsmacht 2473 Scania Gryphus vrachtwagens zijn besteld, met het geringe doorwadingsvermogen van slechts 75 centimeter, en maar 73 Scania's met het voor watersnoodreddingsoperaties minimaal noodzakelijke doorwadingsvermogen van 150 centimeter?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of er met het huidige materieel een grootschalige evacuatie kan plaatsvinden bij watersnood en hoeveel mensen er binnen welk tijdsbestek potentieel geëvacueerd kunnen worden?
De vraag of er met het huidige materieel een grootschalige evacuatie kan plaatsvinden en hoeveel mensen er binnen welk tijdsbestek potentieel geëvacueerd kunnen worden kan niet eenduidig worden beantwoord. De invulling van de militaire bijstand of steunverlening in het openbaar belang, waaronder evacuatie, wordt afgestemd op de behoefte en is onder meer afhankelijk van de omstandigheden en van de in de organisatie aanwezige en beschikbare middelen en capaciteit. Zoals de recente inzet in Limburg nog maar eens heeft aangetoond, beschikt Defensie over een breed palet aan middelen voor operationele inzet, die op verzoek van civiele autoriteiten ingezet kunnen worden voor de ondersteuning bij calamiteiten. Deze middelen, waaronder vrachtwagens, kunnen ook gebruikt worden voor grootschalige evacuatie bij watersnood.
Bent u bereid om het nog jarenlang lopende Scania-order op dit essentiële punt aan te passen, zodat de krijgsmacht beter kan voldoen aan haar derde hoofdtaak: het ondersteunen met humanitaire hulp bij rampen?
Nee, Defensie krijgt met de Scania Gryphus uit het deelproject Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN voertuigen die passen binnen het nieuwe wielvoertuigenbestand van lichte, middelzware en zware type vrachtauto’s, waarmee Defensie goed op haar taken is toegerust. Met de uitrol van de Scania Gryphus maakt Defensie een grote stap voorwaarts door de invoering van moderne wielvoertuigen die de basismobiliteit vormen van nagenoeg alle eenheden door de veel grotere terreinvaardigheid en het toegenomen motor- en draagvermogen.
Betekent dit dat de NAM geen afstand heeft gedaan van haar eigendomsrecht op het productiewater?
Nee, door het productiewater te injecteren heeft NAM geen afstand gedaan van haar eigendomsrecht. NAM is nog steeds eigenaar van en verantwoordelijk voor het productiewater.
Zo nee, betekent dit dat de NAM aansprakelijk blijft voor gevaarzetting en alle eventuele schade en volgschade als gevolg van de proceswaterberging in ondergrondse lege gasvelden in zoutcavernes in Twente?
NAM is verantwoordelijk voor de oliewinning in Schoonebeek. Zij is ook verantwoordelijk voor het productiewater dat daarbij ontstaat en dus ook verantwoordelijk voor eventuele schades die volgen uit het injecteren van het productiewater. Indien schades door bodembeweging ten gevolge van de waterinjectie ontstaan dan vallen deze onder het schadeprotocol voor kleine velden en worden deze behandeld door de Commissie Mijnbouwschade.1
NAM slaat geen productiewater op in zoutcavernes. NAM injecteert het productiewater uit Schoonebeek in uitgeproduceerde gasvelden waaruit niet langer gas wordt gewonnen. In een gasreservoir zit van nature gas opgesloten. Het gas kan niet uit het reservoir ontsnappen omdat het reservoir is afgesloten met een dikke, ondoordringbare laag bestaande uit zout en anhydriet. NAM heeft destijds het gas gewonnen waardoor in het reservoir de mogelijkheid is ontstaan om productiewater te injecteren. De risico’s van dergelijke injectie zijn uitgebreid onderzocht en klein en beheersbaar gebleken.
Een gasveld verschilt wezenlijk van een zoutcaverne. Een zoutcaverne is een door de mens gemaakt holte in een zoutlaag. De vorm van een zoutcaverne bevordert zoutoplossing, zodat het zout efficiënt kan worden gewonnen. De lege ruimte van een zoutcaverne heeft een hoogte in de orde grootte van honderden meters en een diameter van tientallen meters. Ter vergelijking, de Eiffeltoren kan rechtop in een zoutcaverne staan. Dit is niet mogelijk in een (uitgeproduceerd) gasveld, want een gasveld heeft geen grote lege ruimte. Het gas bevindt zich in een poreus gesteente. Vanwege deze verschillen zijn de risico’s van injectie in een zoutcaverne ook anders dan injectie in een uitgeproduceerd gasveld.
In december 2016 heeft TNO het rapport2 «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. De onderzoekers hebben aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de waterinjectie in de Twentse gasvelden zal leiden tot de vorming van zoutcavernes.
Wordt het productiewater teruggewonnen zodra dat rendabel kan? Zo ja wanneer, zo nee waarom niet?
NAM is eigenaar van het injectiewater en kan wanneer zij dat wil het injectiewater terugwinnen. Of het terugwinnen van het injectiewater rendabel is, is een zaak van NAM. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen ontvangen dat NAM voornemens is om het geïnjecteerde water terug te winnen. Conform de huidige vergunning wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd. Naar aanleiding van de in 2016 uitgevoerde evaluatie is geconcludeerd3 dat het injecteren van het productiewater uit Schoonebeek nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Op verzoek van uw Kamer4 voert NAM de aanstaande herevaluatie dit jaar uit. Delen van de herevaluatie zijn echter vertraagd vanwege de aanvullende onderzoeken naar put ROW-2 die NAM in opdracht van SodM moet uitvoeren en worden meegenomen in de herevaluatie.5
Als de NAM geen eigenaar meer is van het productiewater, wie is dan aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. NAM is aansprakelijk voor eventuele schade van het bergen van productiewater in uitgeproduceerde gasvelden.
Houden de locale en regionale calamiteitenplannen rekening met eventuele calamiteiten door de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes, met name met verkeersproblemen door beschadigde wegen, gevaren voor de volksgezondheid door vervuild drinkwater en gebrek aan schoon drinkwater of bevloeiingswater voor de landbouw en schade aan huizen vergelijkbaar met die in Groningen door gaswinning? Zo ja hoe, zo nee, waarom niet?
Mede met het oog op de zoutwinning en ondergrondse opslagen in de regio is in het Regionaal Risicoprofiel Twente het scenario «incident met ondergrondse opslag» uitgewerkt. Met de uitwerking van dit scenario wordt gekeken met welke veiligheidsrisico’s er rekening moet worden gehouden en welke maatregelen daarbij van toepassing kunnen zijn. Veiligheidsregio Twente heeft een crisisorganisatie ingericht die rekening houdt met de geïdentificeerde risico’s uit het Regionaal Risicoprofiel Twente. De beheerder van de locatie is zelf verantwoordelijk voor calamiteitenplannen voor incidenten op de locatie. De crisisorganisatie van de veiligheidsregio is voorbereid om met mogelijke effecten (inclusief de drinkwatervoorziening) die in de omgeving kunnen optreden om te gaan.
Op welke wijze wordt tijdelijk of blijvend voorzien in drinkwater indien de huidige Twentse drinkwatervoorraad niet langer geschikt blijkt voor consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er nulmetingen gedaan om later te kunnen vast stellen of en zo ja welke schade eventueel te wijten is aan de proceswaterberging van de NAM in de gemeente Dinkelland? Zo nee, waarom niet?
Eerder is mijn ambtsvoorganger, per brief d.d. 18 december 2018
(Kamerstuk 32 849, nr. 156), uitgebreid ingegaan op de vraag in hoeverre een nulmeting zinvol is bij mijnbouwactiviteiten. Mijn ambtsvoorganger heeft toen, mede naar aanleiding van een advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) geconcludeerd dat, vanwege de beperkte waarde van de nulmeting aan gebouwen voor de schadeafhandeling en de beschikbaarheid van een beter alternatief, het verstandig is in te zetten op het (bij)plaatsen van versnellingsmeters waar nodig, zodat betere monitoring kan plaatsvinden.
In het geval van de waterinjectie in Twente zijn er vooraf geen nulmetingen gedaan. Uit de vooraf uitgevoerde milieueffectrapportage (MER) blijkt dat de kans op bodembeweging als zeer klein wordt ingeschat. De bodembeweging in Twente wordt zorgvuldig gemonitord conform het meetplan dat specifiek voor deze regio is opgesteld door NAM en jaarlijks wordt geactualiseerd. SodM beoordeelt het plan en ziet toe op de naleving ervan. Het meetplan is beschikbaar via het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG).6
Mogelijke bodemdaling of -stijging wordt gemeten via waterpassing en satellieten. Sinds de waterinjectie is de mate van deze bodembeweging beperkt. De rapportages hiervan zijn beschikbaar via het NLOG. Seismiciteit wordt gemeten met het meetnetwerk van KNMI. In 2015 is het meetnetwerk in Twente uitgebreid met zeven extra versnellingsmeters en geofoons. Het uitgebreide netwerk is sinds begin 2016 volledig actief. Met het netwerk kunnen aardbevingen vanaf magnitude 0,5 op de schaal van Richter worden waargenomen. Deze nauwkeurigheid is vergelijkbaar met de nauwkeurigheid waarmee de seismiciteit van het Groningenveld wordt gemonitord. De waterinjectie in Twente heeft vooralsnog niet tot waarneembare seismiciteit geleid.
Is het nog wel verantwoord om met de proceswaterlozing in zoutcavernes door te gaan nu de overheid of andere aansprakelijke partijen niet in staat blijken grootschalige schadevergoedingen met vele duizenden gedupeerden voortvarend af te wikkelen, mede gezien de zeer slechte ervaringen met afwikkeling van schade door de gaswinning in Groningen en de Toeslagenaffaire bij de Belastingdienst?
Het mijnbouwsysteem in Nederland is zo ingericht dat het alleen mogelijk is om vergunningen binnen de geldende wet- en regelgeving te verlenen. Voordat een vergunning wordt verleend, moeten de mogelijke risico’s uitgebreid in kaart worden gebracht. Alleen wanneer de risico’s aanvaardbaar worden geacht en de activiteit veilig kan worden uitgevoerd, wordt de vergunning verleend. De vergunning verplicht de operator, in dit geval NAM, om de mijnbouwactiviteit op een veilige en verantwoorde wijze, conform de regels uit te voeren. SodM houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de mijnbouwactiviteit. Bij incidenten of misstanden die mogelijk tot een incident kunnen leiden, treedt SodM op en moet de operator verantwoordelijkheid nemen. In het geval dat er schade optreedt, kan degene die schade lijdt terecht bij de Commissie Mijnbouwschade. Conform de huidige vergunningen wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd waarbij de wijze van verwerking van het productiewater uitgebreid wordt geanalyseerd. De aanstaande evaluatie wordt op verzoek van uw Kamer vervroegd uitgevoerd.7
Bij de vergunningverlening voor de waterinjectie is het bovenstaande proces gevolgd en op basis hiervan is geconcludeerd dat het verantwoord is om deze activiteit uit te voeren. Daarnaast komt het bergen van productiewater in uitgeprocedeerde gasvelden overeen met het in 2019 gepubliceerde Europees richtsnoer8 over de best beschikbare technieken voor de olie- en gasindustrie. De injectie van productiewater heeft in dit richtsnoer de voorkeur gekregen boven de zuivering daarvan.
Het bericht ‘Rechtelijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechterlijke uitspraak maakt van natuurvoorzorgsprincipe het verlammingsprincipe»?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken van wat in de dagelijkse praktijk de gevolgen van deze uitspraak zijn voor agrarische ondernemers?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de vragen van het lid Boswijk (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2020-2021, nr. 3584)2 heb aangegeven, oordeelde de rechtbank dat in de lokale en concrete situatie de provincie Drenthe onvoldoende invulling heeft gegeven aan de eigen onderzoeksplicht, als bepaald in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de rechter is onvoldoende door de provincie aangetoond dat op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitsloten dat de drainage en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de nabijheid van een Natura 2000-gebied geen negatieve significante effecten kan hebben voor het betrokken gebied. Die zekerheid is wel vereist om af te kunnen zien van een vergunningstoets op grond van de Wet natuurbescherming. De provincie is het bevoegde gezag in deze zaak en heeft besloten in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. Het past mij om het vervolg van deze concrete rechtsgang af te wachten, voordat ik tot een interpretatie van deze kwestie kan komen en kan bepalen welke stappen nodig zijn om de impact in kaart te brengen.
Deelt u de mening van Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland dat de rechter hiermee op de stoel van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) gaat zitten? Kunt u uw reactie onderbouwen?
Het Ctgb voert een wetenschappelijke risicobeoordeling uit aan de hand van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethodieken. Een gewasbeschermingsmiddel wordt alleen toegelaten in Nederland als toepassing volgens voorschriften veilig is voor mens, dier en milieu. De betreffende rechtszaak gaat over de invulling van het beoordelen van eventuele negatieve effecten van drainage en gewasbeschermingsmiddelen in de lokale en concrete situatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied in Drenthe.
Verwacht u dat hiermee alle werkzaamheden, zoals de tuin sproeien of de auto wassen, vergunningsplichtig zijn?
Nee, dat verwacht ik niet. Alleen activiteiten die significant schadelijke gevolgen kunnen hebben voor instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zijn vergunningplichtig op grond van de in de Wet natuurbescherming geïmplementeerde Habitatrichtlijn.
Is het voorzorgsprincipe van de natuurbeschermingswet dermate leidend dat in potentie elk denkbaar gevolg uitgesloten moet worden?
Nee. Vereist is dat redelijke wetenschappelijke twijfel over het uitblijven van schade aan de natuur is uitgesloten.
Bent u bereid het voorzorgsprincipe in de wet Natuurbescherming aan te passen zodat dit aansluit bij realistische gevolgen van werkzaamheden?
Het voorzorgsbeginsel vloeit voort uit de Habitatrichtlijn en de daarover gevormde Europese jurisprudentie en werkt dus door in toepassing van de Wet natuurbescherming.
Het rapport ‘Naar een ontspannen Nederland’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat het rapport «Naar een ontspannen Nederland» tot stand is gekomen met uw geldelijke steun?1
Ja dat klopt, ik heb subsidie verstrekt aan de opstellers van het rapport.
Welk doel beoogt u met dit rapport en/of de financiering ervan?
Het ging hierbij om een subsidieverzoek waarop ik financiering heb toegekend omdat het onderzoeksvoorstel aansloot bij mijn beleidsproblematiek.
De opstellers hebben op eigen initiatief het ministerie benaderd voor subsidie.
Ze stelden in hun aanvraag voor om op doordachte wijze een integrale aanpak voor een breed scala aan doelen te ontwikkelen voor Nederland onder andere door aan te sluiten bij de bodem- en watersysteem. De resultaten kunnen, naast veel andere onderzoeken en adviezen, mogelijk helpen met de invulling van onder andere het natuur-, stikstof- klimaat en landbouwbeleid. Ik acht het nuttig dat er verschillende benaderingen beschikbaar zijn, zodat na zorgvuldige weging van verschillende opties tot besluitvorming gekomen kan worden.
Waarom kiest de u ervoor om deze groep mensen te financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer heeft u hiertoe de opdracht gegeven?
Zoals aangeduid is dit rapport niet in opdracht van het Ministerie van LNV opgesteld. Het gaat om een subsidietraject. De subsidieverstrekkingsbrief is 8 april 2021 uit gegaan.
Kunt u de opdracht die gegeven is met de Kamer delen?
Er is geen opdracht verstrekt. De subsidiebeschikking en -aanvraag deel ik hierbij met de Kamer. Zie daarvoor de bijlage.2
Hoeveel en welke onderzoeksopdrachten ter ondersteuning van de formatie lopen er nog?
Mijn ministerie heeft geen onderzoeksopdrachten verstrekt teneinde de formatie te ondersteunen. Wel heeft het kabinet verzocht meerdere beleidsopties en scenario’s in kaart te brengen om de stikstofproblematiek verder aan te pakken. Daarbij heeft het de nodige adviezen gekregen en wordt de expertise van kennisinstellingen betrokken.
Bent u ook voornemens een verdiepend onderzoek te laten uitvoeren naar de technische mogelijkheden om stikstof te reduceren die op relatief korte termijn mogelijk zijn?
Op verzoek van het kabinet is afgelopen jaar de studie Normeren en Beprijzen uitgevoerd waarin de potentie van een technische mogelijkheden om stikstof te reduceren reeds in kaart is gebracht.
Ook loopt er op dit moment al een aantal onderzoekstrajecten om de ammoniakemissie bij de bron aan te pakken. Er wordt daarbij vooral ingezet op reductie van emissie bij mestaanwending, door middel van veevoermaatregelen en uit stallen.
Voor mestaanwending loopt er een demonstratieproject naar innovatieve emissiearme mestaanwendingsmethoden, voor veevoer loopt er een demonstratieproject om de haalbaarheid van het gebruik van stikstofarm veevoer te testen en voor stallen heb ik de subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) als een instrument. De Sbv bestaat uit een innovatie- en een investeringsmodule. Met de innovatiemodule kunnen de nieuwe stal- en managementmaatregelen onderzocht en ontwikkeld worden.
Het artikel ‘Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stikstofstrijder Johan Vollenbroek: provincie moet boeren zonder vergunning aanpakken»?1
Ja.
Erkent u dat vanuit de landbouwsector de nodige waarschuwingen zijn geweest over de mogelijke gevolgen van het op de lange baan schuiven van de legalisering van de zogenaamde PAS-melders en interimmers?
De legalisering van de PAS-melders is nooit op de lange baan geschoven. Door de complexiteit van de opgave is enige tijd noodzakelijk om de legalisering op een verantwoorde manier te kunnen aanpakken. Inmiddels is de eerste PAS-melder door het bevoegd gezag geïnformeerd dat de activiteit op basis van intern salderen legaal is. De landbouwsector heeft inderdaad aangegeven de betreffende situaties graag snel gelegaliseerd te hebben. Daar hebben we dezelfde ambitie.
Wat betreft de interim-mers die eerder van een bevoegd gezag bericht hebben ontvangen dat een natuurvergunning niet nodig zou zijn, treed ik in overleg met provincies over de interim-mers om te bezien welke mogelijkheden er zijn om deze groep alsnog van toestemming te voorzien. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om toestemming aan te vragen.
Wat gaat u doen om de PAS-melders en interimmers op korte termijn te helpen met het legaliseren van hun niet vergunde situatie die is ontstaan door het volgen van de toen geldende wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat dit een bedreiging is voor het voortbestaan van deze familiebedrijven?
Het niet hebben van een rechtmatige vergunning kan tot problematische situaties leiden. Daarom heb ik direct na de PAS-uitspraak aangegeven er alles aan te doen om de PAS-meldingen zo spoedig als mogelijk en waar nodig van een vergunning te voorzien. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat er geen actieve handhaving plaats zal vinden door de bevoegde gezagen. Bij uitspraak van 18 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het verzoek van MOB om handhavend op te treden tegen een PAS-melder afgewezen, omdat handhaving onevenredig zou zijn. Ik heb er vertrouwen in dat het voortbestaan van de familiebedrijven niet in het geding is.
De EU Transportverordening (EG nr. 1/2005) m.b.t. het vangen van kippen |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van de huidige situatie met betrekking tot het tillen of slepen aan de poten van kippen?1 2
Ja.
Weet u dat de Wet dieren van toepassing is op alle dieren, niets daarop uitgezonderd, van hobbydierhouder met één tot twee kippen tot de grootste professionele pluimveehouderij met honderdduizenden kippen?
De Wet Dieren geeft een integraal kader voor regels over gehouden dieren en daaraan gerelateerde onderwerpen.
Weet u dat het in Nederland gaat om de aan de poten opgetilde kippen?
Mijn beantwoording op schriftelijke vragen van lid De Groot (D66) en de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 april 2021, waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen, gaan over het Europese verbod om dieren bij de poten op te tillen of voort te trekken en specifiek in relatie tot het vangen van pluimvee.
Weet u dat buitenlandse aan de poten opgetilde kippen wel in Nederland geslacht mogen worden en dit ongeveer 45% van de Nederlandse slachtcapaciteit is?
In mijn beantwoording op de schriftelijke vragen van lid De Groot licht ik toe dat het gangbaar is in de EU en andere landen dat legkippen en vleeskuikens aan de poten worden opgetild als ze worden gevangen voorafgaand aan transport. Inderdaad is ongeveer 45% van het totaal aantal pluimvee dat in Nederlandse slachthuizen wordt geslacht afkomstig uit andere lidstaten.
Weet u dat de Dierenbescherming bij brief van 25 mei 2021 ervoor pleit om niet te wachten op aanpassing van de Europese transportverordening EG nr. 1/2005, om net als Kipster en Rondeel de «rechtop-vangmethode» toe te passen, om vangploegen te trainen op rechtop vangen, om dit op te nemen in het kwaliteitssysteem Integrale Ketenbeheersing (IKB) pluimveeservicebedrijven en om onderzoek uit te voeren naar andere innovatieve vangmethodes?
De Dierenbescherming heeft op 25 mei een brief aan mij gestuurd waarin ze oproepen tot een plan om het vangen van pluimvee aan de poten uit te faseren. Hierbij worden inderdaad onder andere de door u aangehaalde punten genoemd.
Bent u bekend met het feit dat op jaarbasis in Nederland 0,04% van de kippen (Alleen Kipster en Rondeel) worden geladen met een rechtop-vangmethode en dat 99,96% van de kippen in Nederland aan de poten worden opgetild?
In een opinieartikel van Eyes on Animals van 2 juni 20203 wordt beschreven dat de rechtop-vangmethode inmiddels bij vijf bedrijven is geïntroduceerd: Rondeel, Kipster, Demeter, Gijs en Eike. Mij is niet bekend welk percentage kippen op deze wijze wordt gevangen, maar dit zal inderdaad gering zijn, in relatie tot het totaal aantal pluimvee dat in Nederland gehouden wordt.
Bent u bekend met het feit dat in geheel Europa en in de gehele wereld kippen aan poten worden opgetild?
Ik verwijs uw Kamer graag naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het feit dat dat alle erkende IKB-pluimveeservicebedrijven verplicht werken met opgeleid personeel via de door Avined erkende opleiding, te weten de cursus Verantwoord Pluimveeladen? Deelt u de mening dat het derde verzoek van de Dierenbescherming is de eerdergenoemde brief nu al dagelijkse praktijk is? Deelt u de mening dat het derde verzoek van de Dierenbescherming nu al een vereiste is om erkend te zijn en te blijven? Deelt u de mening dat het vijfde verzoek van de Dierenbescherming een suggestie is, gezien het feit dat de innovatie de laatste 15 tot 20 jaar niet heeft stilgestaan en deze dagelijks wordt toegepast en verder doorontwikkeld, alles in relatie met dierenwelzijn en arbeidgerelateerde zaken, ook in verband met Arbowetgeving?
Ik ben bekend met de systematiek van de door Avined erkende opleidingen. Ik constateer dat deze opleidingen niet de training voor de «rechtop-vangmethode» bevatten, waar de Dierenbescherming in hun brief voor pleit. De Dierenbescherming vraagt om het uitfaseren van het vangen van kippen aan de poten en stelt dat hiervoor ook andere innovatieve diervriendelijkere vangmethodes onderzocht kunnen worden. De door hun bedoelde innovaties zouden de huidige praktijk van vangen aan de poten moeten vervangen en zijn daarom dus niet persé in lijn met die van de afgelopen 15 tot 20 jaren.
Bent u bekend met het feit dat gemiddeld genomen over alle stalsystemen en pluimveediersoorten de gemiddelde arbeidsinzet vier keer hoger zal zijn bij de rechtop vangmethode?
Eyes on Animals en de Dierenbescherming geven aan dat uit de praktijk blijkt dat «rechtop vangen» 1,5 tot 2 keer langer duurt. En dat door het aantal vangers ongeveer te verdubbelen, de kippen in dezelfde tijd kunnen worden gevangen. Dit geldt overigens voor leghennen en niet voor vleeskuikens. Voor vleeskuikens is dit naar mijn weten nog niet onderzocht.
Heeft u onderzoek gedaan naar dierwelzijn bij de heden ten dage gebruikte vangmethoden?
in 2019 heeft een PPS-onderzoek plaatsgevonden naar letsel en schade bij vleeskuikens4. In totaal zijn ruim 9.000 vleeskuikens in de wachtruimte van het slachthuis beoordeeld op letsel. Deze waren op de reguliere wijze, dus aan de poten, gevangen. Hieruit bleek dat vleugelbloedingen en vleugeldislocaties het meest voorkomende letsel zijn. Bij gemiddeld 4,5% van de kuikens was sprake van bloedingen aan de vleugel groter dan 1 cm. Vleugelbloedingen treden iets vaker op bij trager groeiende kuikens (4,7%) dan bij de reguliere kuikens (4,3%). Vleugeldislocaties zijn na bloedingen het vaakst gescoorde letsel. Bij reguliere kuikens werd bij gemiddeld 1,5% van de kuikens een vleugeldislocatie geconstateerd, bij trager groeiende kuikens werd bij gemiddeld 3,9% van de kuikens een vleugeldislocatie geconstateerd. De onderzoekers gaven aan dat het niet aannemelijk was dat deze letsels zijn veroorzaakt tijdens transport, daarom is het aannemelijk dat dit letsel ten gevolge van het vangen en laden betreft.
Bent u bekend met de huidige personeelsinzet bij het vangen van kippen van onder andere arbeidsmigranten?
Ik ben ermee bekend dat een deel van het personeel van pluimveeservicebedrijven afkomstig is uit andere landen.
Kunt u opsommen wat de gevolgen zijn indien kippen niet meer opgeladen kunnen worden?
Het is uiteraard niet de bedoeling dat kippen niet meer geladen gaan worden. Het niet meer vangen en laden van kippen en vleeskuikens zou betekenen dat deze dieren niet volgens de normale productiecyclus afgevoerd kunnen worden. Hierdoor stopt de afvoer van dieren naar de slachthuizen en kunnen nieuwe, jonge dieren niet aangevoerd worden.
Hoe gaat u, samen met de pluimveesector, dit probleem op de kortst mogelijke termijn oplossen?
Ik ben sinds mei in gesprek met de sector over het vangen van pluimvee om zo snel mogelijk een overgang te realiseren naar een vangmethode waarbij dieren niet aan de poten worden gevangen. Echter, een brief van de Europese Commissie van 3 augustus jongsleden heeft mij doen besluiten een pas op de plaats te maken ten aanzien van mijn inzet op de naleving van het verbod van vangen aan de poten van pluimvee.
Deze brief beschrijft dat dit verbod eigenlijk niet bedoeld was voor pluimvee. Dit is in lijn met wat ik in de beantwoording op eerdergenoemde schriftelijke vragen reeds aangaf, namelijk dat het erop lijkt dat er een uitzondering mist in de verordening. De Europese Commissie laat daarnaast weten dat het aanstaande advies van de European Food Safety Authority (EFSA) over dierenwelzijn en transport ook zal ingaan op het vangen van pluimvee. Dan zal duidelijk worden of, vanuit wetenschappelijk inzichten, een geheel verbod van het vangen aan de poten noodzakelijk en gerechtvaardigd is, of dat pluimvee wellicht -onder bepaalde aanvullende voorwaarden- wel aan de poten mag worden gevangen. Ik wil dit advies graag afwachten voordat ik bepaal hoe om te gaan met het verbod zoals het nu in de transportverordening verwoord is.
Ondanks bovenstaand blijf ik van oordeel dat de huidige vangmethode, waarbij meerdere dieren per hand aan de poten worden vastgehouden en ondersteboven hangen, niet gewenst en niet diervriendelijk is. Ik refereerde in mijn beantwoording op schriftelijke vragen in mei dit jaar5 aan Europese goede praktijken, die duidelijke beschrijvingen geven van welzijnsvriendelijker vangen6. Ook in de brief van de Europese Commissie wordt erop gewezen dat de dieren in ieder geval bij beide poten vastgehouden moeten worden, en dat het vasthouden van het lichaam en het niet ondersteboven houden van de dieren te prefereren is. Daarom is het van belang dat de sector doorgaat met het reeds ingezette traject om tot diervriendelijkere vangmethodes over te schakelen. Ik vind het goed en noodzakelijk dat zij hierbij dierenwelzijnsorganisaties zoals Wakker Dier, Eyes on Animals en de Dierenbescherming betrekken.
Kunt u op korte termijn zorgen voor actuele cijfers over de bereikbaarheid van telefoon en internet op het platteland?1
In mijn brief van 17 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit waarmee telefonie en internet mogelijk zijn.2 In 2020 kon bijna 99% van de huishoudens in Nederland beschikken over een vaste verbinding van tenminste 100 Mbps en circa de helft over 1 Gbps. Op www.overalsnelinternet.nl/breedbandkaart kan de beschikbaarheid ook worden geraadpleegd per provincie, gemeente of individueel adres.
Met betrekking tot de dekking van de mobiele netwerken wijs ik allereerst op de dekkingskaarten die de mobiele netwerkaanbieders op hun eigen websites hebben staan.3 In aanvulling daarop wordt er momenteel gewerkt aan het creëren van een kaart die weergeeft waar er in Nederland dekking is van tenminste één van de bestaande drie mobiele netwerken. De consultatie van de regelgeving waarmee de mobiele netwerkaanbieders in de toekomst verplicht worden om de informatie te verstrekken die nodig is om deze kaart te maken is op 23 juni jl. gestart en loopt t/m 18 augustus.4 De informatie uit deze kaart geeft tevens indicaties voor waar de mobiele bereikbaarheid van 112 buitenhuis mogelijk ontbreekt.
In aanvulling hierop heeft Agentschap Telecom in 2015 (praktijk)onderzoek gedaan naar de mobiele bereikbaarheid van 112 in het bijzonder. Die kaart kunt u terugvinden in het jaarverslag van Agentschap Telecom.5 Het is aannemelijk dat de mobiele bereikbaarheid van 112 sindsdien verder is verbeterd. Zo zijn er sinds 2015 gemiddeld genomen elk jaar antenne-opstelpunten bij gekomen om de netwerkdekking te verbeteren, zorgen technologische innovaties ervoor dat de netwerkdekking beter wordt, zijn er met de 700 MHz-band aanvullende frequenties bij gekomen die nog verder reiken en minder last hebben van obstakels, en is het bellen naar 112 via WiFi bij sommige aanbieders al mogelijk en binnenkort verplicht.
De bestaande informatie en de kaart waar reeds aan wordt gewerkt geven samen een actueel beeld van de bereikbaarheid van telefoon en internet in heel Nederland, waaronder ook het platteland. Zoals in de beantwoording van de vragen van uw collega van Dijk is toegelicht is het verwachting dat de kaart in het voorjaar van 2022 beschikbaar komt.
Kunt u aangeven wie er aansprakelijk is wanneer een burger komt te overlijden of ernstig gehandicapt raakt door het niet kunnen bereiken van 112 door een slechte bereikbaarheid van telefoon en internet?
Aansprakelijkheid kan op verschillende manieren worden vastgesteld en is, uiteindelijk, afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarnaast is aansprakelijkheid in eerste instantie een zaak tussen de betrokken partijen zelf. De betrokken partijen kunnen immers overeenstemming bereiken over wie aansprakelijk is voor de geleden schade, bijvoorbeeld als één van de partijen aansprakelijkheid erkent. Als de betrokken partijen geen overeenstemming bereiken over de (mate van) aansprakelijkheid, kunnen zij de kwestie voorleggen aan de civiele rechter. De civiele rechter zal dan aan de hand van de vorderingen en de inbreng van de betrokken partijen de (mate van) aansprakelijkheid vaststellen. Omdat het in eerste instantie aan betrokken partijen is, en in tweede instantie aan de civiele rechter, is het voor mij niet mogelijk noch wenselijk om deze hypothetische vraag concreet te beantwoorden.
Kunt u op korte termijn uitleggen wat de overheid doet om ervoor te zorgen dat er 100 procent bereikbaarheid van telefoon en internet is voor iedereen in Nederland?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 is toegelicht heb ik uw Kamer bij brief van 17 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van de beschikbaarheid van vaste digitale connectiviteit, wat zowel internet als telefonie omvat.
Voor wat betreft de dekking van de mobiele netwerken wijs ik op de beantwoording van de vragen van het lid Van Dijk (2021Z06404). Zoals daar is uitgelegd is 100% bereikbaarheid via mobiele netwerken in de praktijk onmogelijk. Niettemin wordt er voortdurend gestreefd naar het verbeteren van de netwerkdekking. Zo is in de Multibandveiling van vorig jaar een dekkingseis verbonden aan de 700 MHz-vergunningen die de mobiele netwerkdekking verder zal verbeteren.6
Waar het de bereikbaarheid van 112 betreft zijn er bovendien bijzondere maatregelen getroffen. Zo is het mogelijk om 112 via elk mobiel netwerk te bellen. Je bent dus niet afhankelijk van de netwerkdekking van je eigen aanbieder. Dus de bereikbaarheid van 112 is zo goed als de drie mobiele netwerken bij elkaar. Het bereik van die gezamenlijke dekking wordt zichtbaar in de kaart waar aan wordt gewerkt, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 1. Die kaart zal indicaties opleveren voor waar mogelijk nog geen buitenhuisdekking voor de bereikbaarheid van 112 bestaat. Hier bovenop is 112 zelfs te bereiken zonder SIM-kaart of mobiel abonnement, maar ook via buitenlandse netwerken, wat de bereikbaarheid in de grensstreken verbetert. Om de bereikbaarheid van 112 nog verder te vergroten heeft de Autoriteit Consument en Markt besloten dat per 1 juli 2021 alle mobiele netwerkaanbieders bellen naar 112 via WiFi-netwerken moeten ondersteunen. Dit verbetert de bereikbaarheid van 112 binnenshuis. Gebruikers moeten dan wel een mobiel toestel gebruiken dat in staat is om gebruik te maken van deze functionaliteit, dat geschikt is voor het netwerk van de aanbieder, en mogelijk wat instellingen in het toestel aanpassen. Dat kan men nakijken op de website van deze aanbieders.7 Tot slot wordt er gewezen op de tips die op de website van de rijksoverheid staan vermeld voor mensen die problemen hebben met de bereikbaarheid van 112.8
Het bericht ‘Schade na brand Noardburgum groot, nog veel onduidelijk over zonnepaneeldeeltjes’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het de Minister bekend dat er op dit moment geen eenduidig protocol beschikbaar is, die gehanteerd kan worden op het moment dat een dergelijke ramp zich voltrekt?1
Hoewel er richtlijnen bestaan voor brandbestrijding van branden met zonnepanelen, klopt het dat er op dit moment geen specifiek protocol is voor het opruimen en afhandelen van dergelijke incidenten.
Is de Minister het met ons eens dat het primair een overheidstaak is ervoor te zorgen dat zo’n protocol voorhanden is, om ondersteuning aan alle betrokken partijen te bieden bij de afwikkeling na zo’n ramp? Zo ja; op welke termijn denkt u dat dat protocol voorhanden te hebben?
De gevolgen van de brand in Noardburgum zijn erg ingrijpend voor alle betrokken partijen. Gelukkig komen dit soort incidenten zelden voor, maar desondanks vind ik het belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s en gevolgen van branden met zonnepanelen.
Op dit moment werkt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) aan een literatuuronderzoek over depositie bij branden met zonnepanelen. Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie bij branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij een van de opties.
In de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) geeft u aan dat omgevingsschade een nieuw fenomeen is, welke stappen heeft u in de tussenliggende maanden gezet om dit nieuwe fenomeen, dat een gevolg is van de door de overheid aangejaagde energietransitie, te onderzoeken dan wel oplossingen te vinden voor het vraagstuk opruimingskosten?
Zoals ik in de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) al aangaf, zijn verschillende onafhankelijke instituten bezig met onderzoek naar brand van zonnepanelen. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in aanvulling op het onderzoek van het IFV, de TKI Urban Energy gevraagd om onderzoek te doen naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Daarnaast doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Bent u er van op de hoogte dat de opruimingskosten maar beperkt zijn meeverzekerd in de polis, dat wil zeggen; 10 procent van de verzekerde waarde?
De dekking van opruimingskosten is afhankelijk van de polisvoorwaarde en verschilt per verzekeraar. Ik kan dus niet bevestigen dat de opruimkosten per definitie beperkt zijn tot 10 procent van de verzekerde waarde. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat sommige verzekerden een beperkte dekking hebben afgesloten voor opruimingskosten (bijvoorbeeld beperkt tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag). Andere verzekerden hebben een bredere dekking afgesloten (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets wat hier tussen in zit. Het is aan de verzekerde om samen met zijn adviseur en de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren. Dat kan namelijk afhangen van het verzekerde object en het risico dat een verzekerde verwacht te lopen. Het advies van het Verbond van Verzekeraars is om indien er bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak liggen, een ruimere vergoeding van opruimingskosten mee te verzekeren.
Erkent u dat deze 10 procent volstrekt ontoereikend is, uitgaande dat de omgevingsschade strekt tot meer dan 10 kilometer vanaf de bron, en zo vele honderden of wellicht duizenden hectares beslaat dat moet worden gesaneerd?
Zie antwoord vraag 4.
Als de burgemeester van de gemeente Tytsjerksteradiel in de media uit dat ze bij gebrek aan protocol het asbestprotocol hanteren, zou het dan niet logisch zijn dat ook bij het saneren van zonnepaneelresten in de omgeving dit, net als asbest, valt onder de milieuverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het klopt dat de kosten voor sanering meestal niet gedekt zijn onder een reguliere gebouwenverzekering maar onder de milieuschadeverzekering. Omdat er bij branden met zonnepanelen tot nu toe geen noodzaak is tot sanering (het afgraven van de grond), maakt dat dekking onder de milieuverzekering niet per se logisch. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars mogelijkheden zien om op termijn het dekken van de gevolgschade bij dit soort incidenten verzekeringstechnisch op te lossen, ofwel binnen bestaande gebouwen- of milieuschadeverzekeringen ofwel door aanvullende producten te ontwikkelen.
De gemeente volgt ook niet 1-op-1 het asbestprotocol als het gaat om het opruimen van deeltjes maar volgt wel de manier van handelen die het asbestprotocol schetst voor aansprakelijkheid. In dit geval gaat dat om de aansprakelijkheidstelling van de benadeelden bij de veroorzaker (de houthandel).
Deelt u de mening dat anders dan u stelde in uw beantwoording op vragen van het lid Mulder, nu er in korte tijd al een derde situatie zich voordoet, het niet meer gaat om een beperkt risico en zo ja, dat overheidsingrijpen hierbij wel genoodzaakt is?
Vooralsnog deel ik dat beeld niet. Nog steeds geldt dat het aantal incidenten heel beperkt is in verhouding tot het aantal zonnepanelen in Nederland. Wel vind ik het van belang dat er meer inzicht komt in deze incidenten zodat er een completer beeld ontstaat van de risico’s en mogelijke gevolgen. Vandaar dat meerdere instituten op dit moment bezig zijn met onderzoeken en experimenten naar brand met zonnepanelen. Op basis van de uitkomst van deze onderzoeken ontstaat een beter beeld van de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Bent u bereid, zo lang er nog geen eenduidige protocollen hieromtrent bestaan en de nevenschade vrijwel onverzekerd blijkt, te onderzoeken hoe de overheid de getroffen ondernemers kan ondersteunen bij de financiering van de opruimingskosten?
De financiering van de opruimingskosten is in eerste instantie een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken hoop ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Het bericht dat Indonesië dreigt met 'uitroeiing' separatisten op Papoea |
|
Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Gert-Jan Segers (CU), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Indonesië dreigt met «uitroeiing» separatisten op Papoea»?1
Ja.
Wat is de achtergrond van de (tragische) dood van de hoge Indonesische inlichtingenofficier Nugraha in Papoea, enkele weken geleden?
Inlichtingenofficier Gusti Putu Danny Karya Nugraha kwam op 25 april jl. in Puncak Regency om het leven tijdens een vuurgevecht tussen het Indonesische leger en separatistische rebellen, die het vuur hadden geopend op een patrouillerende eenheid van de veiligheidsdiensten. Confrontaties tussen de veiligheidsdiensten en gewapende rebellengroepen waren toegenomen nadat rebellen eerder in april drie scholen in brand hadden gestoken en twee docenten hadden gedood.
Welke doelen beogen Indonesische veiligheids- en inlichtingendiensten met hun aanwezigheid in West-Papoea?
De Indonesische autoriteiten hebben aangegeven dat de veiligheidsdiensten aanwezig zijn om orde en veiligheid in Papua te bewaren en gewapende separatisten op te pakken.
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken voor de dood van de inlichtingenofficier rekenen op een eerlijke rechtsgang?
Vooralsnog zijn er geen verdachten gearresteerd, dus er is (nog) geen sprake van een rechtsgang. Amnesty International en andere waarnemers hebben in het verleden zorgen geuit over rechtszaken tegen activisten voor een onafhankelijk Papua.
Deelt u de vrees dat de 400 extra Indonesische militairen van een elitebataljon als vergelding disproportioneel geweld zullen gebruiken tegen de Papoeabevolking?
Er zijn meerdere verklaringen voor het politieke geweld en de zorgelijke mensenrechtensituatie in Papua, waaronder de wijze van integratie van Papua in de Republiek Indonesië, de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling in Papua, de wijze waarop de Otsus-wet voor speciale autonomie geïmplementeerd wordt, marginalisatie en discriminatie van de Papua-bevolking, economische exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, en de voortgaande instroom van migranten, waardoor het percentage inheemse Papua’s gestaag afneemt. Alles bij elkaar is dit een uiterst complexe en spanningsvolle situatie. Ondertussen blijven gewapende groepen aanvallen uitvoeren, onder andere op een vliegveld op 3 juni jl. Migranten zijn soms ook het doelwit van aanvallen van gewapende groepen.
Zoals de overheden van alle landen heeft de Indonesische overheid het geweldsmandaat in hun land. Vanzelfsprekend treden zij op tegen gewapende rebellen. De grote en groeiende aanwezigheid van het leger lijkt evenwel al langer voor spanningen in het gebied te zorgen en heeft vaker tot geweld tegen burgers geleid, in sommige gevallen met dodelijke slachtoffers. Daarnaast zorgen confrontraties tussen het leger en rebellengroepen voor een groot aantal Internally Displaced Persons (IDPs). Uit gesprekken met organisaties die lokaal actief zijn, blijkt dat er sinds eind april inderdaad meer burgers in Papua hun dorpen ontvlucht zijn. Vanwege de gebrekkige informatievoorziening is het echter moeilijk om een precies aantal te noemen. Een betekenisvolle dialoog tussen alle partijen zou het het risico van geweld en ontheemding kunnen doen afnemen.
Kunt u de berichten van de mensenrechtenadvocaat Veronica Koman bevestigen dat uit angst voor geweld zo'n 50.000 burgers hun dorpen ontvlucht zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er aanwijzingen, of ziet u het risico, dat het «uitroeien» van verantwoordelijken zich ook uitstrekt tot onschuldige Papoea’s die zich (geweldloos) verzetten tegen de Indonesische overheersing in hun provincie?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat de Papoeabevolking het recht heeft, en dient te behouden, om zich politiek en geweldloos te verzetten tegen fundamentele inbreuken op hun rechten en vrijheden als etnische minderheid in Indonesië?
Indonesië heeft het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten geratificeerd, waaruit bepaalde politieke rechten en vrijheden voortvloeien. Deze rechten gelden voor de bevolking van Papua evenzeer als zij voor de bevolking van de andere delen van Indonesië gelden.
In hoeverre worden die politieke rechten daadwerkelijk gerespecteerd door de Indonesische overheid – nationaal maar ook provinciaal en lokaal in Papoea? Kunt u in uw antwoord onder meer de analyse betrekken zoals beschreven in de open brief van de West Papuan Council of Churches (WPCC) aan de president van Indonesië inzake de situatie in West-Papoea?2
Zoals hierboven beschreven, kent de mensenrechtensituatie in Papua diverse zorgpunten. Dit gaat naast het geweld tegen burgers en de toename van IDPs ook om bijvoorbeeld de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten, en proportionaliteit bij het optreden van de veiligheidsdiensten. Deze thema’s spelen soms ook elders in Indonesië. De West Papuan Council of Churches (WPCC) signaleert in haar open brief dat de «militarisering» van Papua de politieke vrijheden van de lokale bevolking ondermijnt. Nederland deelt die zorgen. Het is aan Indonesië om de territoriale integriteit van het land te bewaren, maar dit zou gepaard moeten gaan met een constructieve dialoog om verbetering van de situatie te bewerkstelligen. Een strikte veiligheidsaanpak zou averechts kunnen werken.
Welke politieke en/of diplomatieke actie wilt u ondernemen om bij Indonesië aan te dringen op respect voor de rechten en vrijheden van de Papoeabevolking en het voorkomen van disproportioneel geweld («uitroeien») tegen Papoea’s?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, vormt een vast onderdeel van de bilaterale en EU-dialoog met Indonesië. Nederland zal blijven aandringen op een constructieve dialoog tussen alle relevante stakeholders en verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua-bevolking. Op 15 juni jl. heb ik nog met de Indonesische ambassadeur over Papua gesproken en op 1 juli jl. besprak ik de situatie in Papua met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, Retno Marsudi. Ook bij deze gelegenheden heb ik de Nederlandse zorgen overgebracht.
Hoe draagt Nederland bij aan internationale inspanningen ten behoeve van (humanitaire) steun aan ontheemde Papoea’s?
Nederland draagt zelf niet rechtstreeks bij aan specifieke programma’s voor humanitaire steun voor ontheemden in Papua. In het kader van het beleid voor humanitaire hulp en diplomatie maakt Nederland het werk mogelijk van internationale hulporganisaties als UNHCR, UNICEF en het Rode Kruis. Deze organisaties zijn breed actief in de Pacific-regio.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch inzake de vrijlating van de bekende activist Victor Yeimo?
Ik ben bekend met de arrestatie van Victor Yeimo en de oproep van Human Rights Watch aan de Indonesische autoriteiten om hem vrij te laten. Zijn zaak wordt echter nog door de Indonesische rechter behandeld en Nederland mengt zich in beginsel niet in de rechtsgang van andere landen. Wel dringt Nederland in contacten met de Indonesische regering, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op waarborging van politieke rechten, zoals het recht op een eerlijk proces en vrijheid van meningsuiting.
Beaamt u dat Nederland, vanuit het koloniale verleden en de historisch sterke banden met Indonesië en Papoea, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de rechten en vrijheden van de Papoea’s?
Nee. Vanuit de historische banden heeft Nederland (en hebben Nederlanders) veel belangstelling voor de ontwikkelingen in Papua. Zoals bekend erkent Nederland de soevereiniteit en territoriale integriteit van de Republiek Indonesië binnen zijn huidige grenzen, dus inclusief Papua. Dat betekent dat de inwoners van Papua dezelfde rechten en vrijheden behoren te hebben als de andere inwoners van Indonesië, niet meer en niet minder. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de Indonesische autoriteiten.
Wilt u opnieuw (op 22-11-2019 vond een gesprek plaats met de Indonesische Minister van Buitenlandse Zaken, en marge van de G20 bijeenkomst in Japan), ook in lijn met de motie-Van der Staaij en Ploumen (Kamerstuk 35 300 V, nr. 39), in gesprek gaan met de Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië om de Nederlandse zorgen omtrent de huidige situatie kenbaar maken? Wilt u de recente ontwikkelingen ook agenderen binnen de EU-Indonesië Mensenrechtendialoog?3
De situatie in Papua is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog. Zo is dit recent ook aan de orde gekomen in mijn gesprek met Minister Retno Marsudi. Ook is Papua opgebracht tijdens de meest recente EU-Indonesië Mensenrechtendialoog op 27 mei jl. Nederland zal bij de Indonesische autoriteiten blijven aandringen op een betekenisvolle dialoog, tussen alle betrokken partijen.
Het bericht ‘Grote opgaven in een beperkte ruimte’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» van het Planbureau voor de Leefomgeving?1
Ja, zowel ik als de Minister van LNV zijn bekend met het rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte». Het rapport is opgesteld op initiatief van het PBL als onafhankelijk onderzoeksinstituut.
Wie bepaalt op welk moment dergelijke rapporten worden gepubliceerd?
De directeur van het PBL bepaalt het publicatiemoment van PBL-rapporten. De inhoudelijke onafhankelijkheid van het PBL en de collega-planbureaus CPB en SCP is gewaarborgd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus, Staatscourant 3200, 21 februari 2012.
Waarom ontbreekt in het rapport het belang van voedselproductie en de wereldvoedselvoorziening?
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» richt zich op de ruimtelijke keuzes die het nieuwe kabinet moet maken. Het rapport is opgesteld op initiatief van het PBL als onafhankelijk onderzoeksinstituut. Om een indruk te kunnen geven van de met deze opgaven samenhangende ruimteclaims is uitgegaan van vigerend nationaal beleid en (inter)nationale beleidsdoelen en -afspraken. Het ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie is één van de nationale belangen in de Nationale omgevingsvisie. Op het gebied van voedselproductie en de wereld-voedselvoorziening bestaan echter geen ruimtelijk vertaalde nationale beleidsdoelstellingen.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie toenemende problemen met de voedselproductie signaleert omdat landbouw in Zuid-Europa moeilijker wordt door klimaatverandering?
Ja, de Minister van LNV is er mee bekend. Overigens zal klimaatverandering ook gevolgen hebben voor de voedsel- en landbouwproductie in de rest van Europa en in andere delen van de wereld.
Wie bepaalt of bij de balans tussen de landbouw en natuur dit ten koste moet gaan van de landbouw?
Inzet van het kabinet is dat landbouw en natuur niet ten koste van elkaar gaan, maar elkaar versterken. Of en op welke wijze dit doel bereikt wordt (hoe deze balans uitvalt) is afhankelijk van politieke besluiten over de inrichting van het landelijk gebied en de druk die we vanuit de omgeving op de natuur willen toestaan.
Waarom nemen de onderzoekers niet als uitgangspunt mee dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kringlooplandbouw en extensivering wil stimuleren waardoor juist meer landbouwgrond nodig is?
Het PBL-onderzoek neemt bestaande ruimteclaims als uitgangspunt. De vraag of kringlooplandbouw en extensivering leiden tot een grotere vraag naar landbouwgrond is niet eenduidig te beantwoorden. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van de wijze waarop de transitie naar kringlooplandbouw verder vorm krijgt en de mogelijke implicaties daarvan voor het productievolume en het verdienvermogen. Het PBL maakt hierin geen keuze. Het rapport laat zien dat bij een maximale honorering van de ruimtevraag het ruimtebeslag voor klimaatadaptatie en -mitigatie, verstedelijking en natuur zal toenemen. Voor kringlooplandbouw is inderdaad ook ruimte nodig. Extensivering vraagt op zichzelf om meer ruimte. Stoppende boeren bieden hun grond aan op de grondmarkt, die vervolgens voor landbouw maar ook voor andere doeleinden wordt ingezet.
Als gevolg hiervan zal het landbouwareaal dan mogelijk dalen van 59 procent nu tot zo’n 50 procent in 2050. Het rapport geeft daarom aan dat het voor de hand ligt om te verkennen in welke mate en op welke wijze deze ruimtelijke opgaven met elkaar en met die van de landbouw kunnen worden gecombineerd.
Is er een andere onderbouwing beschikbaar dan de referentie aan ooit eerder door Bouwend Nederland (de bouwsector) genoemde aantallen, waarvan overigens geen onderbouwing beschikbaar is, met betrekking tot de uitspraak dat volgens de onderzoekers het doel is om tot 2035 1 miljoen woningen te bouwen?
Waar in PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» het aantal van 1 miljoen woningen wordt genoemd, is dat een verwijzing naar de Nationale Omgevingsvisie.
Daarin staat: Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen tussen 2019 en 2035 (ABF research, Primos prognose, Delft 2020). Omdat ook woningen gesloopt en vervangen moeten worden, betekent dit dat er meer dan 1,1 miljoen woningen moeten worden gebouwd en/of via transformatie tot stand moeten komen om de toename in de behoefte op te vangen en het woningtekort terug te dringen. Dit is gebaseerd op de regionale huishoudens- en bevolkingsprognose Primos. In de jaarlijkse Staat van de Woningmarkt wordt op de uitkomsten van deze prognose uitgebreider ingegaan, met daarbij aandacht voor bandbreedtes en onzekerheden van prognoses (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Staat van de woningmarkt, Jaarrapportage 2020, Den Haag 2020). Binnenkort ontvangt u de uitkomsten van de geactualiseerde prognose.
Het PBL wijst zelf op de onzekerheid in de bevolkings- en huishoudensgroei, ook op korte termijn. De groei van het aantal huishoudens loopt volgens het PBL voor 2030 (ten opzichte van 2020) uiteen van zo’n 300.000 in een laag scenario tot 1,1 miljoen in een hoog scenario.
Waarom gaat het rapport ervan uit dat veel ruimte nodig is voor zonneparken en windmolens terwijl alternatieven voor energieopwekking, zoals kernenergie, niet worden genoemd en waarom, met welke onderbouwing, wordt dan toch gekozen voor dit ruimtevretende uitgangspunt?
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» gaat uit van het Klimaatakkoord en de concept RES-en. Het Klimaatakkoord heeft geen doelstelling voor kernenergie vastgelegd. De RES-en claimen ruimte voor zonneparken en windmolens. In de RESsen wordt het belang van het sparen van open ruimte benadrukt, onder andere door de «zonneladder»: het uitgangspunt dat eerst wordt gekeken naar de mogelijkheden van daken en bebouwd gebied voordat wordt gekeken naar zonneparken op landbouw- en natuurgrond.
Realiseren de onderzoekers zich dat de landbouwgrond, soms al eeuwen, in bezit is van families en dus niet zomaar vrij beschikbaar te «gebruiken» zijn alsof ze collectief bezit zijn?
De onderzoekers laten zich niet uit over het vrij beschikbaar zijn van gronden. In voorkomende gevallen baseren de onderzoekers zich voor wat betreft de eigendomssituatie van landbouwgrond op informatie van het Kadaster.
Het PBL-rapport «Grote opgaven in een beperkte ruimte» gaat in op enkele instrumenten die de overheid kan inzetten bij een ruimtelijk gedifferentieerd beleid in het landelijk gebied, zoals landinrichting en een actiever inzetten op de eigen grondposities van overheden. De overheid kan daarnaast de bestemming van grond via leefomgevingsbeleid reguleren.
Waarom hebben de onderzoekers zich niet eerst gericht op de mogelijkheden om bestaande leegstaande kantoor- en fabrieksgebouwen en leegstaande terreinen met bedrijfsbestemming te gebruiken om de gewenste bouwinitiatieven te ontplooien alvorens gekeken is naar landbouwgrond?
Hoe verhouden het oppervlakte en capaciteit van datacenters zich op dit moment tot de behoefte van de Nederlandse inwoners en Nederlandse bedrijven, inclusief en exclusief export en activiteiten voor buitenlands gebruik van de capaciteit?
Op dit moment hebben maar een aantal steden in Europa, waaronder Amsterdam de unieke vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit) datacenters. Deze steden zijn van groot belang voor de doorvoer van internetverkeer in Europa. Nederland fungeert als datacenterrotonde binnen Europa. Het wordt echter steeds lastiger om datacenters duurzaam te faciliteren. Het ruimtebeslag van datacenters groeit, en datacenters vergen veel van de energie-infrastructuur gezien het hoge energieverbruik. Het bruto in gebruik zijnde oppervlakte van de in Nederland gevestigde datacenters bedroeg per 2020 circa 240 ha. Dit komt overeen met ongeveer 0,007% van het Nederlands landoppervlak en 0,2% van het areaal bedrijventerrein in Nederland. Het merendeel van de datacenters in Nederland is gevestigd in de Metropoolregio Amsterdam. Bij datacenters gaat het om verschillende typen die zowel nationaal als internationaal kunnen opereren. De co-locatie datacenters bedienen meerdere, externe klanten. De hyperscale datacenters zijn gebouwd voor grote techbedrijven en verzorgen via hen platformdiensten aan een breed scala van gebruikers. De dienstverlening van de datacenters in Nederland is zowel gericht op bedrijven, instellingen en consumenten in Nederland als in het buitenland. Over de exacte verdeling over binnenlands dan wel buitenlands gebruik zijn geen gegevens bekend. De regio Amsterdam is een van de belangrijkste regio’s voor datacenters in Europa. Andere vooraanstaande regio’s zijn London, Frankfurt en Parijs naast snelgroeiende regio’s als Dublin en Marseille.