Verwijzingen naar abortusklinieken in AZC’s |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u schetsen welke zorg wordt geboden aan zwangere vrouwen in asielzoekerscentra?
Zwangere asielzoekers hebben recht op dezelfde zorg zoals die geldt voor Nederlandse burgers. Dit betekent dat zij terecht kunnen bij een verloskundige(praktijk) en op medische indicatie bij een gynaecoloog. Alle betrokken organisaties werken sinds 2010 samen volgens de ketenrichtlijn geboortezorg asielzoekers. COA-locaties beschikken tevens over een aandachtsfunctionaris zwangeren.
Kunt u schetsen wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is wanneer er sprake is van een onbedoelde zwangerschap? Krijgen deze vrouwen onafhankelijke counseling rond deze onbedoelde zwangerschap, waarbij ook wordt gesproken over alternatieven voor een abortus?
Het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) verzorgt de huisartsenzorg op opvanglocaties. Het beleid van het GC A rondom onbedoelde zwangerschappen is conform de regulier geldende afspraken in de huisartsenzorg zoals beschreven in de NHG-standaarden Zwangerschappen en Kraamperiode. De uitwerking hiervan binnen GC A ziet er als volgt uit: Zwangere asielzoekers worden door middel van voorlichting van het COA gestimuleerd zich zo snel mogelijk bij het GC A te melden. Wanneer een zwangerschap gesignaleerd wordt binnen het GC A, gaat de zorgverlener het gesprek aan over de zwangerschap. In het geval van een onbedoelde zwangerschap kan de huisarts de vrouw doorverwijzen naar een abortuskliniek, gynaecoloog en instellingen zoals Siriz en Fiom voor verdere keuzehulp. Een verwijzing is overigens niet noodzakelijk om bij een kliniek terecht te kunnen.
Abortusklinieken zijn verplicht te zorgen voor goede counseling waarbij alle opties de revue passeren. De beroepsgroep heeft hier richtlijnen over opgesteld.
Herkent u signalen dat asielzoekers uit asielzoekerscentra (AZC’s) zich melden bij abortusklinieken met een min of meer standaard verwijsbrief van een Gezondheidscentrum op het AZC? Bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te laten doen?
Het is onacceptabel als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap omdat er voor een kind geen plek zou zijn. Ik heb nog nooit signalen gehad dat dit gebeurt. Indien een vrouw dit wel ervaart kan zij dat bij het landelijk meldpunt zorg melden. Op dit moment is er voor mij geen aanleiding voor een onderzoek. Het uitgangspunt is dat een ongewenst zwangere vrouw in vrijheid en onafhankelijkheid haar keuze kan maken. Dit moet te allen tijde geborgd zijn. Er zijn verschillende instanties waar de ongewenst zwangere vrouw keuzehulp kan krijgen. Dit kan zijn bij de huisarts, gynaecoloog, abortuskliniek of bij instellingen zoals Siriz en Fiom.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap, bijvoorbeeld omdat er voor een kind geen plek zou zijn? Wat gaat u doen om deze situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Criminelen wijken uit naar Gelderland voor dumpen drugsafval.’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Criminelen wijken uit naar Gelderland voor dumpen drugsafval»?1
Ja.
Wat vindt u van de resultaten van het onderzoek van de ChristenUnie Gelderland waaruit blijkt dat het aantal drugsdumpingen in de provincie Gelderland toeneemt? Hoe verklaart u deze?
Dat er een lichte toename waarneembaar is herken ik uit de cijfers die mij bekend zijn en kan mogelijk verklaard worden door een intensivering van de aanpak in het zuiden van het land. Hierover bent u geïnformeerd in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) over dumping van drugsafval in Gelderland (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2481) en de vragen van de leden Cegerek en Volp (beiden PvdA) over de verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland van 29 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2482).
Kunt u verklaren hoe het kan dat het fonds ter cofinanciering van opruimkosten van drugsafval slechts voor de helft van 400.000 euro opruimkosten is aangeschreven in 2015 (zoals u dit voorjaar in antwoord op eerdere schriftelijke vragen berichtte2), terwijl er in 2015 160 dumpingen plaatsvonden, met gemiddelde opruimkosten van 20.000 euro? Hoe komt het volgens u dat veel mensen geen beroep doen op het fonds?
Uit een evaluatie naar de doelmatigheid van het convenant «Uitvoering amendement cofinanciering opruiming drugsafval» (Adviesbureau Ambient, 26 augustus 2016) blijkt dat er over 2015 voor 105 drugsafvaldumpingen cofinanciering is aangevraagd met gemiddeld ca € 4.200,– aan opruimkosten per dumping.
Dit is veel lager dan de genoemde grove schattingen van provincie Noord Brabant die uitkwamen op gemiddelde opruimkosten van ca. € 20.000. In deze schattingen werd echter rekening gehouden met hogere opruim/saneringskosten bij bodemverontreiniging door lekkende vaten.
Bij de meeste aanvragen voor vergoeding lagen de kosten tussen € 1.000,– tot € 2.000,–. Slechts in 11% van de aanvragen ging het om bedragen groter dan € 10.000,–.
Voor het achterblijven van het aantal aanvragen zijn drie oorzaken aan te wijzen:
De provincies verwachten dat gemeenten en zaakgerechtigden voor de resterende looptijd van de regeling steeds beter op de hoogte zullen zijn van het bestaan en de voorwaarden van de regeling en deze meer zullen gaan benutten.
Bent u bereid in overleg met de provincies het fonds zo in te laten richten dat mensen die met drugsdumping te maken hebben binnen een maand, in plaats van pas een jaar later, een beroep kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten?
Om te voorkomen dat sommige gemeenten en grondeigenaren wél een bijdrage in de kosten krijgen voor het opruimen van drugsafvaldumpingen en andere niet, omdat het beschikbare bedrag is uitgeput, is door IenM en de provincies afgesproken dat het per provincie beschikbaar gestelde bedrag naar evenredigheid met de gemaakte kosten tussen de aanvragers van een bijdrage wordt verdeeld.
In de huidige regeling wordt daarom per jaar en per provincie vóóraf het totale aangevraagde bedrag aan cofinanciering geïnventariseerd, opdat alle gedupeerden in een provincie een percentueel gelijke tegemoetkoming kunnen krijgen. Dit is door IenM en de provincies ook vastgelegd in het Convenant «Uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen».
Het loslaten van deze werkwijze en snellere uitkering van kostenvergoeding kan ertoe leiden dat de laatste indieners geen vergoeding meer kunnen krijgen. Dit is nadrukkelijk niet de bedoeling van de in het convenant uitgewerkte kostenvergoedings-regeling.
Bent u bereid in overleg met de provincie Brabant en andere provincies het fonds zo in te richten dat financiering van een hoger percentage van de kosten mogelijk wordt?
Met het amendement op de begroting van Infrastructuur en Milieu van 2016 van de leden Cegerek en R. Dijkstra en de uitwerking hiervan in het convenant tussen IenM en de provincies, is de cofinanciering (van 50%) van de opruimkosten van drugsafval dumpingen geregeld. Hieraan ligt het zelfzorg-principe ten grondslag. Ik wil hieraan vasthouden.
Uit de evaluatie naar de doelmatigheid van de regeling blijkt echter dat gedupeerden feitelijk minder dan 50% van de gemaakte kosten gefinancierd krijgen, doordat de tijd die zij besteden aan de organisatie van het opruimen tot nu toe niet werd meegenomen in de aanvragen voor cofinanciering.
Ik ben met de provincies in gesprek om de mogelijkheden voor betere benutting van de vergoedingsregeling te verkennen. Dit, binnen de kaders die in het amendement op de begroting en het convenant worden aangegeven.
Kent u de suggestie van officier van justitie Gelissen, die ervoor pleit dat daders van drugsdumping en productie van drugs verplicht worden een bijdrage te storten in het fonds dat opruimen van afval co-financiert? Bent u bereid eraan bij te dragen dat dit mogelijk wordt? Zo ja, hoe?
De suggestie van de officier van justitie Gelissen om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds om het opruimen van de schade door drugsdumpingen te financieren heeft het OM momenteel in beraad.
Bent u bereid met de provincies om de tafel te gaan zitten om te overleggen hoe ook in andere provincies geleerd kan worden van de taskforce drugs van de provincies Brabant en Zeeland, ook aan de hand van de evaluatie van de taskforce die binnenkort zal verschijnen? Bent u verder bereid met deze provincies te bespreken welke knelpunten zij ervaren in de bestrijding van drugscriminaliteit en drugsdumping en de Kamer over de uitkomsten daarvan te berichten?
In Zuid Nederland werken alle relevante partijen waaronder het Openbaar Ministerie, politie, gemeenten, Belastingdienst, Regionale Informatie- en Expertise Centra, FIOD en de Koninklijke Marechaussee samen in de bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De Taskforce Brabant Zeeland richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Indien elders in het land behoefte bestaat aan een versterking van de één overheid aanpak, ben ik zeker bereid om daarover van gedachten te wisselen. De evaluatie van de aanpak van de Taskforce biedt daartoe nuttige handvatten.
Wat vindt u van de suggestie van de directeur van de taskforce, de heer Hermans, die tijdens een door de Statenfracties van de ChristenUnie in Gelderland en de ChristenUnie/SGP in
Brabant belegde conferentie, opriep tot het bijhouden van betere jaarlijkse rapportages op het thema ondermijning en drugscriminaliteit? Bent u bereid daarover in gesprek te treden met de taskforce en de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek te berichten?
In gesprek met de Taskforce Brabant Zeeland werd duidelijk dat de heer Hermans, programmadirecteur van de Taskforce, doelde op het onderling «benchmarken» tussen projecten en/of regio’s aan de hand van een zogenaamd «dashboard» waarin resultaten en effecten van de aanpak worden bijgehouden.
Het rapport 'Dirty Diesel – How Swiss Traders Flood Africa with Toxic Fuels' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport Dirty Diesel van Public Eye waaruit blijkt dat diesel en benzine op zodanige wijze gemengd worden dat deze net voldoen aan de milieu en gezondheidseisen van (veelal) West-Afrikaanse landen, terwijl dit ernstige luchtvervuiling tot gevolg heeft in deze landen en grote gezondheidsrisico’s voor de lokale bevolking met zich meebrengt?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat de olieinfrastructuur in de havenregio’s van Amsterdam en Rotterdam (samen met Antwerpen) een centrale rol speelt in het mengen (blending) en de handel (trading) van deze brandstoffen van lage kwaliteit?
De havens van Amsterdam en Rotterdam en de bedrijven die daar gevestigd zijn, spelen een belangrijke rol in de wereldwijde handel in olieproducten. Nederland behoort al decennia tot de grootste importeurs en exporteurs van olieproducten. De bedrijven (raffinaderijen, tankopslagbedrijven, handelaren) die in deze markt actief zijn, spelen een belangrijke rol in de Nederlandse economie en bieden werkgelegenheid aan duizenden mensen. Nederland exporteerde in 2015 112 miljoen ton olie. Hiervan was 85 miljoen ton uitvoer (dus productie door raffinaderijen en petrochemie en menging door groothandelaren) en 27 miljoen ton doorvoer. Van de 112 miljoen ton geëxporteerde olie ging 12 procent (13 miljoen ton) naar Afrikaanse landen.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.
De rijksoverheid zal deze casus inbrengen in het werkprogramma zeehavens, dat is gesloten tussen de ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken, havenbeheerders en zeehavenbedrijfsleven. Hierbij zal aangesloten worden bij een lopende actie die ingaat op de rol die zeehavenbeheerders kunnen spelen met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen. Hierbij moet bedacht worden dat havenbeheerders geen eigenaar zijn van lading. Dit legt beperkingen op aan het handelingsperspectief van havenbeheerders. Wel kunnen havenbeheerders bijvoorbeeld agenderen, faciliteren, partijen bij elkaar brengen en een bemiddelende rol spelen.
Het kabinet heeft met de olie- en gassector al in een eerder stadium gesproken over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en een vrijwillig IMVO-convenant. Daarvoor bleek bij de sector weinig draagvlak. De sector is van mening dat de OESO-richtlijnen al voldoende geïnternaliseerd zijn. Er zijn echter ook andere signalen, zoals onder andere verwoord in het rapport «Dirty Diesel». Daarom heeft het kabinet het Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) verzocht onderzoek te doen naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert. Deze onderhavige thematiek zal worden betrokken bij het onderzoek van het NCP. Dit onderzoek dient als basis voor verdere gesprekken met bedrijven uit de sector en is naar verwachting voorjaar 2017 afgerond.
Staten hebben volgens de UNGP’s de plicht de rechten van hun burgers, inclusief het recht op gezondheid, te beschermen. Het kabinet vindt het daarom belangrijk om andere landen zelf te stimuleren goede wet- en regelgeving aan te nemen. Dit voorkomt dat de bereiding van deze brandstoffen anders eenvoudigweg zal verschuiven van Nederland en Europa naar andere landen, wat geen oplossing biedt voor deze internationale problematiek. Bovendien vergroot een mondiale aanpak de bewustwording in alle delen van de wereld die lage brandstofnormen hanteren; niet alleen in Afrika, maar ook in Azië en Latijns-Amerika blijven de brandstofnormen flink achter. In dit verband is het kabinet verheugd dat de Ghanese overheid bekend heeft gemaakt per 1 januari 2017 alleen nog brandstof met maximaal 50 ppm zwavel te willen importeren.
De Nederlandse hulp met betrekking tot deze thematiek wordt voornamelijk geboden via het VN Milieuprogramma (UNEP). De gezamenlijke aanpak is in deze casus belangrijk, omdat verschillende West-Afrikaanse landen dezelfde tanker delen (de tanker voor Nigeria voorziet bijvoorbeeld ook Benin en Togo). Idealiter voeren deze landen een geharmoniseerde standaard in. Daar wordt nu hard aan gewerkt. Een aantal staten uit de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft al aangegeven zich hier hard voor te willen maken (Ghana, Togo, Mali). UNEP zal op korte termijn met de Nigeriaanse Minister van milieu, Amina Mohamed, een ministeriële bijeenkomst organiseren voor West-Afrikaanse landen waar mogelijk een gezamenlijke standaard kan worden afgesproken.
Nederland financiert UNEP jaarlijks met een ongeoormerkte bijdrage van EUR 5 miljoen. Nederland is daarnaast een van de oprichters van het Partnership for Clean Fuels and Vehicles, waarvan UNEP ook het secretariaat voert. Dit partnerschap was opgericht om lood in benzine uit te faseren en zet zich nu ook in om zwavel in diesel uit te bannen in combinatie met emissie-eisen aan voertuigen.
Nederland is tevens lid van de Climate and Clean Air Coalition (CCAC), die zich richt op het opschalen van maatregelen gericht op de reductie van uitstoot van luchtvervuilende stoffen met een kortdurend klimaateffect, zoals roet. De CCAC is een samenwerkingsverband van meer dan honderd overheden, internationale organisaties, ngo’s en het bedrijfsleven. Het secretariaat is ondergebracht bij UNEP. Een van de programma’s binnen de CCAC is erop gericht om, met name in ontwikkelingslanden, de kwaliteit van diesel voor zware transportvoertuigen te verbeteren om roetuitstoot te beperken. De CCAC bouwt daarbij voort op de hierboven genoemde activiteiten van UNEP. Nederland steunt de CCAC zowel financieel (EUR 100.000 in 2015) als specifiek op dit onderwerp door het uitwisselen van kennis en ervaring.
Bent u het eens met de conclusie van het rapport dat overheden van uitvoerhavens van deze voor de gezondheid zeer schadelijke brandstoffen deze handel aan banden zouden moeten leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het aandeel van de Nederlandse infrastructuur in deze activiteiten verder te onderzoeken? Bent u bereid op basis van aanvullend onderzoek zo nodig met wet- er regelgeving te komen die het onmogelijk maakt dat deze infrastructuur nog gebruikt wordt om brandstoffen te produceren en verhandelen die ernstige gezondheidsschade toebrengen in de landen waar ze uiteindelijk terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de fusie tussen Bayer en Monsanto voor de voedselproductie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bayer doet megaovername met inlijven Monsanto»? Wat is uw reactie op deze megafusie, die leidt tot de grootste producent van zaaigoed en gewasbeschermingsmiddelen ter wereld?1
Ja, ik ken het bericht en deel de zorgen die zijn geuit over de voorgenomen overname. Gezien de gevoeligheden op deze markt, met name ten aanzien van de mogelijkheden voor boeren om producten bij verschillende bedrijven te kunnen inkopen, is alertheid geboden. Marktdominantie kan in deze sector nadelige effecten hebben voor boeren, niet alleen in Nederland maar wereldwijd. Daarom is toetsing door de mededingingsautoriteiten geboden. In de Europese Unie is de beoordeling van concentraties van een dergelijke omvang voorbehouden aan de Europese Commissie. Deze zal toetsen of de voorgenomen concentratie de mededinging op de markt significant beperkt. De Europese Commissie kan besluiten de concentratie goed te keuren, onder voorwaarden toe te staan (bijvoorbeeld onder de voorwaarde dat bepaalde bedrijfsonderdelen worden afgestoten) of besluiten geen vergunning af te geven. Hoewel het nog onduidelijk is of de concentratie al door de betrokken partijen gemeld is bij de Europese Commissie, heeft de aangekondigde overname van Monsanto door Bayer al op 1 juni 2016 geleid tot schriftelijke vragen van het Europees parlement aan de Europese Commissie. De Eurocommissaris voor Mededinging, mevrouw Vestager, heeft ook aangekondigd voornemens te zijn de overname grondig te onderzoeken. De nadrukkelijke aandacht en inzet van de Europese Commissie ondersteun ik ten zeerste.
Deelt u de mening dat de fusie leidt tot een onaanvaardbaar grote invloed en mogelijk zelfs tot een monopoliepositie in de landbouwsector? Erkent u dat de fusie nadelig uitpakt voor boeren, omdat minder concurrentie zal plaatsvinden tussen toeleveranciers en de prijzen voor zaden, gewassen en gewasbeschermingsmiddelen zullen stijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u ook risico’s in de combinatie van zaadveredeling en commerciële belangen op gewasbeschermingsterrein? Erkent u dat de fusie nadelig uitpakt voor de diversiteit van gewassen, de biodiversiteit, innovatie, verduurzaming en de kwaliteit en keuzevrijheid voor consumenten?
Het risico dat in de strategie van een bedrijf de commerciële belangen in de gewasbeschermingsmiddelen de boventoon voeren boven de belangen in de plantenveredeling, kan bij elk commercieel bedrijf aanwezig zijn. Een bedrijf dat zich zowel richt op plantenveredeling als op de ontwikkeling van gewasbeschermingsmiddelen heeft de mogelijkheid de benodigde landbouwkundige kennis efficiënter in te zetten. Daarbij kan onder meer gedacht worden aan plantenresistentie tegen schimmels en insecten, sterkere plantenrassen of «groene» gewasbeschermingsmiddelen, zoals feromonen en laag-risicostoffen.
Ik maak me echter wel zorgen over het feit dat de wereldvoedselvoorziening dreigt te worden geconcentreerd bij enkele multinationals. Dit kan ten koste gaan van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten, en negatieve gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Het is nu echter eerst aan de Europese Commissie om de voorgenomen overname te onderzoeken.
Welke gevolgen verwacht u van deze fusie voor de concurrentiepositie van de Nederlandse groentezaadsector? Vindt u dat na deze fusie het belang om octrooien in de plantenveredeling drastisch te beperken, vergroot is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om hier de komende tijd extra druk op te zetten?
Nederland kent een uitermate sterk en actief bedrijfsleven dat zich richt op de veredeling van groentegewassen. Van de top 10 groentezaadbedrijven in de wereld hebben er 7 een belangrijke vestiging in Nederland; vele hebben hier ook hun oorsprong. De concurrentie in deze sector is groot en deze concurrentie leidt ertoe dat telers volop keus hebben waar ze hun zaden kopen. Jaarlijks ontwikkelen Nederlandse veredelaars rassen die beter zijn aangepast aan de wensen van de teler of van de consument. Deze rassen worden overal in de wereld geteeld. Ik verwacht dat deze situatie ook in de toekomst zo zal blijven. De voorgenomen overname maakt eens te meer duidelijk dat de onbalans tussen het octrooi- en kwekersrecht moet worden hersteld. Ik verwacht dat de Europese Commissie haar interpretatieve verklaring van de Biotechrichtlijn betreffende de octrooieerbaarheid van plantgerelateerde uitvindingen nog dit jaar zal uitbrengen. Ik verwijs u ook naar mijn Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 27 428, nr. 331). Zoals ook in die brief aangegeven, vergt het nog de nodige zorg en aandacht om de besproken oplossingen daadwerkelijk te implementeren. Mijn inzet is er op gericht voldoende druk op dit proces te houden.
Deelt u de mening dat grondig onderzoek door de Europese Commissie en de Europese mededingingsautoriteit nodig is? Bent u bereid bij de Europese Commissie aan te dringen op grondig onderzoek en dit bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad aan te kaarten? Welke andere mogelijkheden ziet u om de mogelijke gevolgen van de fusie onder de aandacht te brengen van de Europese mededingingsautoriteit?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u van plan om de Nederlandse boeren, tuinders, groentezaadsector én consumenten te beschermen?
Boeren, tuinders en consumenten hebben belang bij keuzevrijheid en een grote diversiteit aan aanbieders. Voorkomen moet worden dat de toegang tot goed uitgangsmateriaal voor boeren wordt belemmerd. Zo’n belemmering gaat ten koste van de keuzevrijheid van kwekers, telers en consumenten en kan negatieve gevolgen hebben voor de voedselzekerheid. Ik zal de ontwikkelingen daarom met zorg blijven volgen. Het is echter nu eerst aan de Europese mededingsautoriteiten om deze concentratie te onderzoeken. De concentratietoets van de mededingingsautoriteiten is er op gericht de concurrentie in alle sectoren waar sprake is van marktwerking te bewaken en te bevorderen. Dit houdt in dat ook in deze sector de mededingingsautoriteiten de gevolgen van een dergelijke overname op onder andere de keuzevrijheid van de consument en diversiteit aan aanbieders zal toetsen. Het is echter nog te vroeg om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Het bericht van Cumela om voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Elbert Dijkgraaf (SGP), Jaco Geurts (CDA), Dion Graus (PVV), Helma Lodders (VVD), Johan Houwers (Houwers), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de brief van brancheorganisatie Cumela over het uitrijverbod mest?1
Ja.
Bent u bereid voor 24 augustus 2016 duidelijkheid te geven over het verzoek van Cumela voor uitstel van het uitrijverbod mest en om serieus te overwegen uitstel van het uitrijverbod te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het Besluit gebruik meststoffen is het niet toegestaan na 31 augustus drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib aan te wenden. Op basis van artikel 64 van de Wet bodembescherming kan vrijstelling worden verleend, nadat de Technische commissie bodem (TCB) is gehoord en voor zover het belang van de bescherming van de bodem zich niet tegen de vrijstelling verzet.
Op 17 augustus 2016 heeft Cumela Nederland een verzoek ingediend «de uitrijdperiode van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib uit te stellen tot 16 september, maar liever 1 oktober». Op basis van het verzoek heb ik de TCB om advies gevraagd. Ik verwacht dit advies op korte termijn te ontvangen en zal daarna besluiten over een vrijstelling. Daarover zal ik, gezien het belang van duidelijkheid voor betrokkenen, zo snel mogelijk communiceren. Ik streef ernaar deze week een besluit te nemen en dit kenbaar te maken. Het feitelijk verlenen van de eventuele vrijstelling gebeurt door het plaatsen van een regeling in de Staatscourant.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen voor 24 augustus 2016 te beantwoorden?
Ja.
De situatie van de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder over de situatie bij de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep (kenmerk AU16.07904)?
Ja.
Bent u van mening dat de locatie Den Helder van de Noordwest Ziekenhuisgroep volgens het in juni 2014 vastgestelde locatieprofiel kan blijven bestaan als basisziekenhuis? Zo ja, aan welke voorwaarden moet volgens u worden voldaan om te kunnen spreken van een basisziekenhuis?
Ik vind het spijtig dat er zorgen bestaan in de regio naar aanleiding van de evaluatie van het locatieprofiel Den Helder. Daarbij lijken verhalen dat alle (acute) cardiologische zorg uit de locatie Den Helder zou verdwijnen – wat vragen opriep over de bestaanszekerheid van de Spoedeisende Hulp in Den Helder, en de locatie Den Helder in het algemeen – een belangrijke rol te hebben gespeeld. De Noordwest Ziekenhuisgroep heeft mij echter laten weten (en dit ook breder gecommuniceerd) dat de overweging om cardiologische zorg te concentreren in Alkmaar alleen betrekking heeft op de complexe meerdaagse cardiologische zorg.
Mijn beleid is erop gericht om de Spoedeisende Hulp (SEH) en afdelingen voor acute verloskunde op voor de zogenaamde «45 minuten norm» «gevoelige» locaties te behouden. Den Helder is zo’n «gevoelig ziekenhuis» voor zowel de SEH als de acute verloskunde. Voor het hebben van een volwaardige SEH is het echter niet noodzakelijk dat op dezelfde locatie ook complexe meerdaagse cardiologische zorg wordt geboden.
Er bestaat geen definitie voor een «basisziekenhuis»; van belang is dat voor de zorg die een ziekenhuis aanbiedt, de randvoorwaarden om goede zorg te leveren aanwezig moeten zijn. Hieruit volgt dat in geval van een SEH-afdeling binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar dient te zijn. Verder moeten zorgverzekeraars er op basis van hun zorgplicht uiteraard voor zorgen dat hun verzekerden voldoende toegang hebben tot alle zorg. De locatie en organisatie van de complexe meerdaagse cardiologische zorg is dan ook primair een zaak van de zorgaanbieders en betrokken zorgverzekeraars. Zij dienen te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving; de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe. Het is aan het ziekenhuis om voornemens tot wijziging van het profiel met de regio te bespreken en de regio mee te nemen in de afwegingen terzake, en de argumentatie van de regio serieus mee te wegen.
Wat vindt u van het voornemen om de complexe meerdaagse cardiologische zorg te concentreren in Alkmaar? Wat betekent dit voor de borging van de acute cardiologische zorg in Den Helder?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van cardiologische zorg in Den Helder een belangrijke pijler is onder het locatieprofiel, en daarmee een randvoorwaarde is voor het voortbestaan van de locatie Den Helder? Zo ja, wat gaat u doen om te bevorderen dat de locatie Den Helder cardiologische zorg behoudt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op de vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat er in Den Helder, vanwege de aanwezigheid van een SEH-afdeling, binnen een bepaalde tijd een cardioloog beschikbaar dient te zijn. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Raad van Bestuur van de Noordwest Ziekenhuisgroep over de ontstane situatie, om te bevorderen dat de locatie Den Helder volgens het afgesproken locatieprofiel kan blijven bestaan, en de lange termijn bestaanszekerheid kan worden gegarandeerd?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen om de onrust onder de bevolking over de bestaanszekerheid van het ziekenhuis in Den Helder weg te nemen?
Het is primair aan het ziekenhuis zelf om de onrust onder de bevolking weg te nemen. Het ziekenhuis heeft inmiddels laten weten dat het een commissie heeft gevraagd een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar de evaluatie van het locatieprofiel Den Helder, en daarbij in het bijzonder ook te kijken naar de overweging om de complexe meerdaagse cardiologische zorg te concentreren op locatie Alkmaar. De aanbevelingen van de commissie worden in het najaar verwacht. Ik heb het ziekenhuis daarnaast laten weten dat het belangrijk is dat bij processen zoals dit sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog, waarbij alle relevante regionale partijen betrokken zijn.
Kunt u de Kamer een afschrift van uw reactie op de brandbrief van het college van Den Helder doen toekomen?
Ja.
Het bericht dat er sprake is van een ophoping van kernafval in Petten door falende apparatuur |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak en hoeveel jaar de deadline van het project om het radioactief kernafval uit Petten over te hevelen naar de officiële opslag van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) inmiddels al is uitgesteld?1
De deadline is driemaal uitgesteld met in totaal 12 jaar.
In 2001 was vastgesteld dat al het opgeslagen afval binnen 5 jaar nadat COVRA de afvalstoffen in ontvangst kon nemen moest zijn overgebracht2, dit betekende een deadline in 2010.
In 2008 werd de termijn aangepast naar 8 jaar na het bedrijfsklaar komen van een eerder niet voorziene installatie benodigd voor het scheiden en herverpakken van het afval3, waarmee de deadline verschoof naar de periode tussen 2018 en 2020. Deze installatie (de HAVA-VU) is uiteindelijk niet gebouwd omdat er later voor is gekozen een deel van het afval in België te laten verwerken.
In 2012 werd voor het niet-alfahoudend afval, binnen het Radioactief Afval Project (RAP), de deadline gespecificeerd op 31 december 20174. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 30 september 2020 met mogelijke uitloop (worst case scenario) naar 31 december 20225.
Voor het overige opgeslagen afval, waaronder tevens de vaten alfahoudend afval binnen RAP-Alfa, werd in 2012 de einddatum vastgesteld op 31 december 2019. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 31 december 2022.
Vertraging in het project leidt niet tot een veiligheidsrisico: het radioactief afval ligt veilig opgeslagen in een hiervoor ontworpen faciliteit die voldoet aan de nationale en internationale normen. De veiligheid en zorgvuldigheid staat bij de verwerking van het opgeslagen radioactief afval voorop.
Kunt u bevestigen dat het probleem met de Visual Inspection and Nuclide Identification System for High-level radioactive waste (VINISH)-installatie in 2015 volgens de commissie Turkenburg wel degelijk op het kritieke tijdspad van het project lag en dat alleen de verschuiving van de deadline naar 2022 ervoor heeft gezorgd dat dat nu (nog) niet het geval is? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer dan niet gemeld?
De commissie Turkenburg schreef in maart 2015 het rapport in opdracht van NRG als review op het herziene plan van aanpak. In dit herziene plan werd 2022 reeds als nieuwe einddatum gehanteerd. De commissie Turkenburg zegt in zijn rapport inderdaad dat de toenmalige technische problemen met de VINISH-installatie op het kritieke tijdspad van het Radioactief Afval Project lagen. Deze technische problemen zijn inmiddels voor een groot deel opgelost. De huidige sindsdien gebleken problemen hebben echter een kleinere invloed op de voortgang van het project. In mijn eerdere communicatie naar de Tweede Kamer heb ik u geïnformeerd over het huidige kritieke tijdspad. 6
Kunt u uitleggen wat de huidige problemen met de VINISH-installaties precies behelzen? En zijn dit inderdaad vergelijkbare problemen die de NRG op 22 mei 2014 rapporteerde, namelijk «asymmetrie van de detector van beide VINISH systemen»? Zo nee, sinds wanneer doen de huidige problemen zich voor?
De huidige problemen spitsen zich toe op de analysesoftware en het rekenmodel waarmee de samenstelling van het afval wordt bepaald. Deze kwamen in juli 2015 aan het licht nadat de technische problemen aan de detector die NRG in 2014 rapporteerde waren opgelost.
Hoe loopt nu de voortgang van het oplossen van de problemen met de VINISH-installatie? Zijn de vorderingen met de installatie nu zodanig positief dat kan worden verwacht dat de installatie voor het einde van 2016 goed werkt, waardoor de deadline van 2022 nog in zicht blijft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom heeft u dat dan niet in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016 aangegeven?
NRG besteedt sinds juli 2015 meer aandacht aan het verbeteren van de analysesoftware en het rekenmodel. Daarnaast heeft NRG in 2016 hiervoor extra expertise aangetrokken. Dit heeft er toe geleid dat in juli 2016 de nauwkeurigheid significant was verbeterd. De verwachting van NRG is dat de gewenste nauwkeurigheid voor het einde van 2016 en de deadline van 2022 gehaald zal worden. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties.
Uit het besluit van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) getiteld «goedkeuring plannen van aanpak historisch radioactief afval» van 19 december 2015 blijkt dat de commissie Turkenburg destijds al heeft gewaarschuwd dat de deadline van eind 2022 alleen in het gunstigste geval haalbaar was. Zijn er naast de VINISH-installatie al meer onzekerheden en risico’s bekend die zich nu manifesteren, waardoor de deadline van eind 2022 moeilijk haalbaar zal worden?
Het belangrijkste risico op vertraging van het Radioactief Afval Project is momenteel het niet tijdig halen van de beoogde snelheid bij scheiden en sorteren van het niet-alfahoudend afval.
De belangrijkste onzekerheid ligt in het ontbreken van uitgewerkte plannen voor de verwerking van de overige soorten opgeslagen historisch radioactief afval. NRG moet voor 1 maart 2017 voor dit afval een uitgewerkt plan voorleggen aan de ANVS waarin staat hoe deze afvalstoffen binnen de deadline van 2022 zullen worden afgevoerd. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties. De ANVS heeft thans geen aanleiding om de verwachting van NRG als irreëel aan te merken.
Moet er voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval een nieuwe hot cell worden gebouwd om de bestaande hot cell labs bij NRG te sparen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wie daarvan de kosten op zich zal nemen?
NRG heeft besloten een nieuwe hot cell te bouwen voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval. De bestaande hot cells zijn ofwel niet alfadicht en daarmee ongeschikt voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval, ofwel te klein. De geschatte kosten van de nieuwe hot cell zijn opgenomen in de financiële voorziening van het Radioactive Waste Management Programme (RWMP) van NRG.
Zijn de ramingen voor de kosten van het verplaatsen van historisch kernafval van Petten naar COVRA, waaronder de 109 miljoen euro voor het radioactive Waste Management Program, uit 2015 nog steeds actueel? Zo ja, wanneer is voor de laatste keer bekeken of de bedragen nog kloppen en zijn er indicaties dat zich al tegenvallers hebben voorgedaan en/of de bedragen hoger zullen uitvallen? Zo nee, wat zijn de meest recente inschattingen?
Ja, de ramingen uit 2015 voor de kosten van het RWMP, waar het historisch afval een onderdeel van is, zijn nog steeds actueel en tot dusver blijken er zich op basis van de door NRG geleverde rapportages geen tegenvallers te hebben voorgedaan.
Zoals gemeld in mijn brief van december vorig jaar (Kamerstuk 25 422, nr. 126) worden de onzekerheden na 2017 groter. Om deze reden is het huidige plan van aanpak voor de afvoer van het historisch radioactief afval goedgekeurd tot 1 juli 2017. Aan de goedkeuring is tevens de voorwaarde verbonden dat een nieuwe versie van de plannen uiterlijk 1 maart 2017 ter goedkeuring aan de ANVS wordt voorgelegd. In de tussentijd dient NRG regelmatig te rapporteren over de voortgang van het project. Zowel de ANVS als het Ministerie van Economische Zaken (EZ) zijn in juli 2016 geïnformeerd over de status van het RWMP. Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de geactualiseerde financiële meerjarenverkenning van mei 2016 en de verslechterde financiële situatie van ECN/NRG zie ook antwoord 9.7 In de meerjarenverkenning gaat ECN/NRG uit van de raming uit 2014 van in totaal 109 miljoen euro voor de resterende kosten van het RWMP.
Waarom is er bij het kabinetsbesluit (Kamerstukken II 2014–2015, 25 422, nr. 122) over de lening van 82 miljoen euro aan ECN, met als doelstelling om de productie van isotopen op peil te houden, niet duidelijk aangegeven dat het krediet eigenlijk nodig was om de tekorten bij de financiering van het opruimen van kernafval te dekken?
De lening van 82 miljoen euro is bedoeld om de bedrijfsvoering van ECN/NRG te verbeteren zodat een adequate uitvoering van het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR) mogelijk wordt gemaakt.8 De kosten van het radioactief afval drukken op de bedrijfsvoering van ECN/NRG, maar de lening, of een deel daarvan, is niet specifiek bestemd voor die kosten alleen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor het verplaatsen van kernafval naar COVRA niet zeker zijn gesteld indien er sprake is van een faillissement van ECN/ NRG en dat financiële risico’s en mogelijke tegenvallers niet zijn gedekt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij de nieuwe raming van medio 2017 hier wel voorzieningen voor zijn getroffen?
Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de verslechterde situatie van ECN/NRG (Kamerstuk 25 422, nr. 152). Momenteel wordt door een extern advies bureau onderzoek gedaan naar de financiële situatie en mogelijke toekomstscenario’s voor ECN/NRG. Bij de uitwerking van de scenario’s wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de nucleaire veiligheid en de financiële gevolgen voor het RWMP, ook in het geval van een faillissement. De Minister van Economische Zaken heeft in de brief aangegeven voor 1 oktober 2016 een besluit te willen nemen over de toekomst van ECN/NRG. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van het op lange termijn vasthouden aan de nominale discontovoet van 4,3% voor de eindberging in COVRA? Op welke manier kunnen de veroorzakers van het radioactief afval wettelijk verantwoordelijk gehouden worden voor de risico’s van lage rendementen op de lange termijn en mogelijke hogere kostenramingen voor eindberging in de toekomst?
COVRA neemt het afval in eigendom over van de aanbieders, waarmee de volledige verantwoordelijkheid en daarmee gepaard gaande risico’s wordt overgenomen. Het risico van lage rendementen uit zich doordat de (toekomstige) verplichtingen op dit moment harder groeien dan de (financiële) bezittingen die COVRA heeft. De afgelopen jaren heeft COVRA door de lage rentestand onvoldoende rendement behaald om de groei van de voorzieningen bij te houden. Het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde rendement en het doelrendement (4,3%) leidt tot een boekhoudkundig negatief «renteresultaat» dat deels wordt gecompenseerd door positieve operationele resultaten. Voor een meer uitgebreide toelichting over de werkwijze van COVRA en de financiering van de eindberging verwijs ik u graag naar de brief die de Minister van Financiën dit voorjaar mede namens mij heeft gestuurd9.
Onlangs hebben de Minister van Financiën en ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om COVRA niet langer tot schatkistbankieren te verplichten en een (ingekaderd) beleggingsbeleid vast te stellen10.
Bent u bereid om het rapport van de commissie Turkenburg en de review van dat rapport door de commissie Holtkamp openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de rapporten zijn als bijlagen bij dit antwoord gevoegd11. Bij het rapport van de Commissie Turkenburg is voor de volledigheid de aanbiedingsbrief van NRG gevoegd. Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur is een aantal passages in de brief en de rapporten weggelakt. Dit betreft met name persoonsgegevens, beoordelingen van derden die niet zijn aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, detailinformatie over de aard, hoeveelheid en locatie van de radioactieve stoffen in verband met de veiligheid van de staat, en vertrouwelijke bedrijfsinformatie waaruit schade voor de betrokken bedrijven kan voortvloeien.
Restwarmte uit de Uniper-kolencentrale |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u aan Gasunie hebt gevraagd om de aanleg van de warmteleiding in West-Nederland te onderzoeken en restwarmte vanuit de Uniper-kolencentrale naar het Westland te transporteren? Zo ja,waarom doet u dit verzoek aan Gasunie?
Nee. De N.V. Nederlandse Gasunie (Gasunie) is vanuit haar expertise als onafhankelijk en open gasinfrastructuurbedrijf benaderd om mee te denken over de haalbaarheid van een hoofdinfrastructuur voor warmte, de «Leiding over West». De «Leiding over West» is één van de drie tracés binnen het westelijke deel van het warmtenetwerk Zuid-Holland waarvoor op dit moment een haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Gasunie New Energy (dochteronderneming van de Gasunie) heeft zelfstandig besloten om deel te nemen aan de onderzoeksfase van dit project. Gasunie heeft vanuit de aard van haar werkzaamheden veel expertise in en ervaring met grote infrastructuurprojecten met ondergrondse buisleidingen. Ik vind het waardevol dat die expertise ook voor grootschalige warmte-infrastructuurprojecten wordt benut.
Past de inzet van Gasunie bij de wettelijke taak van deze landelijke netbeheerder en zo ja, op welke wijze?
De inzet voor het haalbaarheidsonderzoek «Leiding over West» wordt geleverd door Gasunie New Energy, een dochterondernemingen van N.V. Nederlandse Gasunie, die tot doelstelling heeft de kennis en kunde over de energie-infrastructuur in te zetten voor de energietransitie. Gasunie New Energy richt zich onder andere op infrastructuur voor warmte, groen gas en waterstof.
De inzet wordt dus niet geleverd door de beheerder van het landelijke gastransportnet, Gasunie Transport Services (GTS). GTS is een onderdeel van de N.V. Nederlandse Gasunie, maar zij voert haar wettelijke taken onafhankelijk uit.
Hoe staan de afnemende gemeenten zoals de gemeente Den Haag tegenover kolenwarmte?
De gemeente Den Haag heeft kenbaar gemaakt geen voorstander te zijn van warmte afkomstig van kolencentrales. Andere gemeenten sluiten kolenwarmte op dit moment niet uit, maar willen wel garanties hebben over de verduurzaming van de warmtebronnen en het invoeden van duurzame warmtebronnen, zoals geothermie, op het warmtenet.
Indien wordt uitgegaan van de warmteprijs die de potentiële klanten, namelijk de glastuinders in het Westland, bereid zijn te betalen voor de restwarmte van de kolencentrale van Uniper, hoe hoog is de onrendabele top van de initiële investeringskosten (in miljoenen euro’s) van de warmteleiding?
Bij het haalbaarheidsonderzoek naar de «Leiding over West» wordt naar diverse warmtebronnen gekeken (bijvoorbeeld ook industrie). In de studie wordt rekening gehouden met scenario’s zonder en/of met minder kolenwarmte. Het besluit over de uitfasering/sluiting van kolencentrales is medebepalend voor de business case van de «Leiding over West», met de kolencentrale van Uniper als warmtebron. Zodra een besluit over de uitfasering van de kolencentrales is genomen, wordt bezien of de benutting van kolenwarmte in de warmte-infrastructuur voordeel oplevert.
Deelt u de mening dat deze warmteleiding, betaald door derden, de businesscase versterkt van de kolencentrales?
De business case van de kolencentrale wordt in hoge mate bepaald door de elektriciteitsprijs. Een eventuele «opbrengst» van de geleverde warmte zal slechts marginaal van invloed zijn. De inzet van de publieke partijen betrokken bij het haalbaarheidsonderzoek van de «Leiding over West» is gericht op de realisatie van een warmte-infrastructuur die bijdraagt aan de verduurzaming van de warmtevoorziening.
Garandeert u, in lijn met de aangenomen motie van het lid Dik-Faber1, dat er geen publieke middelen zullen worden ingezet voor een leiding voor kolenwarmte, dus ook niet vanuit het geld uit de gereguleerde tarieven van Gasunie?
Ten aanzien van de inzet van publieke middelen verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 31 510, nr. 61) over de uitvoering van de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 31 510, nr. 58). Voor wat betreft de inzet van middelen vanuit de gereguleerde tarieven door Gasunie informeer ik u als volgt: Gasunie Transport Services (GTS) is de netbeheerder van het landelijke transportnet voor gas. Deze gereguleerde taken hebben (slechts) betrekking op het transport van gas. Het is dan ook niet toegestaan dat Gasunie vanuit de gereguleerde tarieven investeringen doet in warmte-infrastructuur, danwel deze investeringen terugverdient via de gereguleerde tarieven voor het transport van gas. Het inzetten van middelen vanuit of via de gereguleerde tarieven door GTS voor investeringen in warmte-infrastructuur is daarom niet aan de orde.
De controle van biologische bedrijven met het Skal-keurmerk |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze Stichting Skal (hierna: Skal) na de certificering van een biologisch bedrijf de controle en hercertificering van dergelijke bedrijven uitvoert/laat uitvoeren en welke private bedrijven hierbij betrokken zijn?
Skal voert de eerste certificering (het toelatingsonderzoek) en de hercertificering (eens per 3 jaar) van de bedrijven altijd zelf uit. Een deel van de andere inspecties wordt uitbesteed aan Control Union (CU), zoals de wettelijk verplichte jaarlijkse inspecties.
Is het waar dat deze controles veelal plaatsvinden door inspecteurs van ingehuurde bedrijven en niet door inspecteurs van Skal zelf? Kunt u aangeven welk percentages van deze controles door ingehuurde inspecteurs plaatsvindt?
Volgens het jaarplan 2016 doet Skal 57% van de inspecties zelf en voert CU de resterende 43% van de inspecties uit. In de loop van 2016 is de controlecapaciteit van Skal fors uitgebreid, zodat het percentage inspecties dat Skal zelf uitvoert in 2017 toeneemt tot circa 70%.
Op welke wijze worden deze ingehuurde bedrijven uitbetaald door Skal? Hoe worden de tarieven voor deze controles vastgesteld?
Aan de geregistreerden bij Skal worden de inspecties doorberekend volgens vaste tarieven, die jaarlijks worden vastgesteld en door mij worden goedgekeurd. De onderlinge verrekening door Skal met CU vindt plaats op basis van daadwerkelijke inspectietijd en een voorrijdtarief.
Kunt u aangeven welk bedrag jaarlijks gemoeid is met de controle van biologische bedrijven en hoeveel door Skal wordt doorbetaald voor de diensten van private bedrijven?
De totale begroting van Skal 2016 bedraagt € 3,7 miljoen. In deze begroting is € 800.000,-- gereserveerd voor de kosten van de door CU uitgevoerde inspecties.
Is het waar dat Skal voor de controles voornamelijk gebruik maakt van één bedrijf, namelijk Control Union?
Voor de inspecties maakt Skal gebruik van de diensten van CU. Voor overige controles, zoals monsternames, worden ook andere bedrijven ingehuurd. Ook wordt gebruik gemaakt van verschillende laboratoria.
Hebben andere certificeringsinstanties ook de mogelijkheid om inspecties, controles en certificeringen uit te voeren namens Skal? Zo ja, hoe verklaart u dan dat één bedrijf een dergelijk groot deel van de markt in handen heeft? Zo nee, waarom niet?
In het verleden hebben andere private partijen ook inspecties voor Skal uitgevoerd. Momenteel is CU echter de enige partij die namens Skal inspecties uitvoert. Om meerdere redenen is het efficiënter om met een beperkt aantal partijen samen te werken:
Kennis en ervaring worden op deze wijze gebundeld. Indien gebruik gemaakt wordt van meerdere controle-instanties, zal er sprake zijn van meer versnippering. Momenteel werkt Skal aan een toekomstplan om de inspectiestructuur anders te organiseren, waarbij een steeds groter deel van de inspecties door Skal-inspecteurs zal worden uitgevoerd om de bundeling van kennis en ervaring nog meer te versterken.
Bent u er zich van bewust dat bedrijven in de landbouwsector die (gedeeltelijk) willen overstappen op biologische landbouw genoodzaakt zijn om zaken te doen met één specifieke certificeringsinstantie, waardoor zij geneigd zijn om de controle en certificering van andere producten ook door deze instantie te laten uitvoeren, waardoor andere certificeringsinstanties als het ware uit de markt gedrukt worden? Wat is uw reactie hierop?
Ja, Nederland heeft bewust gekozen voor een eenduidige structuur van controles, vanwege het voordeel van een effectieve aansturing door de bevoegde autoriteit (Ministerie van Economische Zaken), het belang van continuïteit van de controles en het bundelen van kennis en ervaring. De Europese verordening voor biologische productie en etikettering (VO 834/2007) geeft lidstaten de keuze in de structuur van het controleregime. Nederland heeft om voornoemde redenen gekozen voor één controleautoriteit (Skal), die verantwoordelijk is voor alle wettelijke controletaken binnen de biologische productie. Als privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan heeft Skal ook de bevoegdheid zelf keuzes te maken bij de uitvoering van de controletaken en het daarbij inschakelen van andere controle-organisaties. Deze organisatiestructuur staat ook garant voor een snelle uitwisseling van informatie en kennis tussen de bevoegde autoriteit en de controle-autoriteit in geval van calamiteiten. Dit is ook van belang voor de communicatie met de Europese Commissie.
Hoe verhoudt de relatie tussen Skal en Control Union zich volgens u met artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007?
Skal is te allen tijde verantwoordelijk voor de werkzaamheden en aansturing van CU, ook voor wat betreft de onpartijdigheid van de ingehuurde inspecteurs en het ontbreken van belangenconflicten, zoals is aangegeven in artikel 27, lid 5, onderdeel b, punt iii van EG-verordening 834/2007.
Bent u bereid in overleg te treden met Skal om het mogelijk te maken dat meerdere certificeringsinstanties in staat worden gesteld om in opdracht van Skal de controles van biologische bedrijven uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, aangezien de gekozen structuur van het controleregime effectief en efficiënt functioneert, zie ik geen aanleiding om in overleg te treden met Skal om deze structuur te wijzigen. Zie ook antwoord op vraag 7.
De inzameling van medicijnafval |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Landelijke regeling medicijnafval nodig»1, «Vrees voor medicijn in drinkwater»2, «Afgedankte medicijnen kostenpost»3, «Bittere pil voor apothekers»4 en «gemeente laat apotheek opdraaien voor medicijnafval»?5
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in het AO Water d.d. 16 juni 2016 om met gemeenten in gesprek te gaan en hen expliciet te wijzen op hun verantwoordelijkheid in de inzameling van medicijnafval?
Ik heb kennis genomen van deze uitspraak en deze wordt ook door mij gedeeld.
Wat zijn de uitkomsten van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Dit onderwerp staat al langere tijd op overlegagenda’s met zowel de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) als de KNMP (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de beroeps- en brancheorganisatie voor apothekers), maar tot nu toe is er nog geen doorbraak geconstateerd. In de meerderheid van de gemeenten werken apotheken en gemeenten goed samen, maar dit is nog niet in alle gemeenten het geval. Ik zal ook in de komende periode bij de VNG aandringen op laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen door samenwerking tussen gemeenten en apothekers.
Welke acties gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen in de inzameling van particulier medicijnafval?
Ik vind het belangrijk dat gemeenten en apotheken optimaal samenwerken bij het inzamelen van particulier medicijnafval. Dit is meerdere malen aan de orde gesteld in zowel ambtelijke als bestuurlijke overleggen met de VNG. Hoewel gemeenten zelf nadere invulling moeten geven aan de wijze waarop ongebruikte geneesmiddelen worden ingezameld, is het heel belangrijk dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen om verontreiniging van het oppervlaktewater door geneesmiddelen te voorkomen. Een laagdrempelig inzamelsysteem is daarvoor een voorwaarde. Ik vraag gemeenten daarom om samen met apothekers tot afspraken te komen voor de inzameling van ongebruikte geneesmiddelen.
Vanuit het programma VANG Huishoudelijk afval voeren accountmanagers van de branche organisatie NVRD en van de VNG gesprekken met gemeenten op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. In deze gesprekken zal ook het belang van een laagdrempelige inzameling van ongebruikte geneesmiddelen onder de aandacht worden gebracht en de verantwoordelijkheid hierin van gemeenten.
Hoe kan het dat er nog steeds gemeenten zijn die apotheken belasten als zij, vrijwillig, medicijnafval van hun patiënten inzamelen, aangezien gemeenten volgens de wet verantwoordelijk zijn voor de inzameling en verwerking van klein chemisch afval (kca)?
Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand als gemeenten apothekers belasten voor het inzamelen van ongebruikte geneesmiddelen. De apotheker helpt de gemeente immers om het consumentenafval veilig en laagdrempelig in te zamelen. Dit soort misverstanden is te voorkomen als apothekers en gemeenten met elkaar afspraken maken. De inzameling bij de apotheek kan dan worden gezien als een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke kca-inzameling.
Wat is uw reactie op de grote verschillen tussen gemeenten in Nederland in de verwerking van medicijnafval en de mate waarin zij apothekers laten opdraaien voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval?
Verschillende manieren van inzameling zijn een logisch gevolg van verschillende lokale samenwerkingsverbanden. Op zichzelf hoeft dat niet slecht te zijn. Wel is duidelijk dat het voor de burger eenvoudiger is als ongebruikte geneesmiddelen ook bij de apotheek ingeleverd kunnen worden. Ik dring daarom ook aan op goede lokale afspraken tussen apotheken en gemeenten, zoals ik ook bij de beantwoording van vraag vier heb aangegeven.
Wat vindt u ervan dat er zorggeld, dat besteed zou moeten worden aan gezondheidszorg, nu wegvloeit naar private afvalverwerkingsbedrijven?
Het inzamelen van medicijnafval kost in alle gevallen geld. De kern van de vraag is of dit gefinancierd wordt uit zorggeld of uit de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Het is duidelijk dat niet iedere gemeente hier dezelfde keuzen maakt. Als gemeenten bij de apotheek een vooruitgeschoven post van de gemeentelijke inzameling realiseren, bijvoorbeeld met een inzamelbox die eigendom is van de gemeente, dan kan de inzameling gefinancierd worden uit de afvalstoffenheffing in plaats van uit zorggeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat sommige gemeenten dubbel laten betalen voor de afvalverwerking van persoonlijke medicijnen, namelijk door de burger en door de apotheek?
Het is niet zo dat gemeenten dubbel laten betalen voor het inzamelen en verwerken van medicijnafval. Gemeenten die medicijnafval niet bij apotheken ophalen, maken hiervoor ook geen kosten. Burgers betalen via de afvalstoffenheffing alleen voor de kosten die een gemeente daadwerkelijk maakt.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de inzameling van niet-gebruikte medicijnen en medicijnafval goed wordt geregeld om ervoor te zorgen dat medicijnen minder bij het restafval en in het afvalwater terechtkomen?
Ik deel die mening. Naast de benodigde samenwerking tussen gemeenten en apothekers voor de inzameling van medicijnafval is er ook een belangrijke rol weggelegd voor de burger zelf. Burgers hebben zelf een verantwoordelijkheid waar het gaat om het op de juiste wijze weggooien of laten inzamelen van afval. De mogelijkheden die zij daarvoor hebben verschillen per gemeente. Gemeenten die (veel) medicijnafval in het restafval of in het afvalwater aantreffen, kunnen hun inwoners actief informeren over de schadelijkheid daarvan en de wijze waarop men zich wel van medicijnafval kan ontdoen.
Deelt u de mening dat patiënten eerder geneigd zijn hun niet-gebruikte medicijnen terug te brengen naar de apotheek dan naar de milieustraat?
Gemak is een belangrijke motivator voor gedrag. Het terugbrengen van niet-gebruikte medicijnen naar de apotheek is makkelijker dan deze naar de milieustraat brengen. Daarom doe ik een beroep op gemeenten en apothekers om hier maximaal in te faciliteren.
Wat vindt u van het voorstel dat apotheken moeten worden gezien als een extra gemeentelijk kca-inzamelingspunt voor medicijnen en dat de gemeenten daarmee verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de afvoer en verwerking van het medicijnafval van patiënten?
Apotheken zijn inderdaad een logisch punt voor consumenten om hun niet-gebruikte medicijnen in te leveren. Hoewel apotheken niet als gemeentelijk kca-inzamelpunt zijn aan te wijzen, kunnen gemeenten hier zelf wel lokaal afspraken over maken. Er wordt daarom via verschillende wegen op aangedrongen om deze afspraken ook daadwerkelijk te maken, zonder dat apotheken daarvoor de kosten hoeven te dragen. Daarnaast gaat geïnventariseerd worden hoe informatie over nut en noodzaak van inzameling van niet-gebruikte medicijnen, en de verantwoordelijkheden van ieder hierin, direct aan gemeenten en aan apotheken verstrekt kan worden. Het moet voor alle betrokkenen duidelijk worden dat we een belangrijke gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben: voorkomen dat medicijnresten in het afval, in het riool of in het oppervlaktewater terecht komen.
Rookruimtes in de horeca |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over rookruimtes in de horeca?1
Met mijn tabaksontmoedigingsbeleid streef ik ernaar op termijn een rookvrije samenleving te bereiken, zoals aangegeven in reactie op uw eerdere Kamervragen over rookruimtes in de horeca. In een rookvrije samenleving is vanzelfsprekend geen ruimte voor rookruimtes. Met het pakket aan maatregelen dat op 20 mei 2016 is aangenomen is weer een stap vooruit gezet in het ontmoedigen van het gebruik van tabaksproducten.
Ik houd de gevolgen van mijn beleid in de gaten en zo ook de aanwezigheid van rookruimtes. De Intravalcijfers laten zien dat het aantal rookruimtes de laatste jaren in de cafés en discotheken is toegenomen. Tegelijkertijd tonen de cijfers een verhoging van de naleving.
Een toename in het aantal rookruimtes betekent echter niet zonder meer dat het tabaksontmoedigingsbeleid niet aanslaat. Er kunnen meerdere redenen zijn voor een rookruimte, zoals het verplaatsen van roken voor de ingang van de discotheek naar een ruimte in de discotheek om zo omwonenden te ontzien van overlast.
Aan een rookruimte worden geen technische eisen gesteld, behalve dat deze afsluitbaar is. Evenmin is het inrichten van een rookruimte verplicht. Ik zie ook dat veel horeca vrijwillig afziet van het inrichten van een rookruimte, terwijl ze daar mogelijk wel de ruimte voor hebben. Van oneerlijke concurrentie tussen horeca met en zonder rookruimte, zoals benoemd in het onderzoek «Cafés in opstand», is naar mijn mening geen sprake.
Waarop is de aanname dat «het hebben van een rookruimte de naleving van het rookverbod in de horeca vergroot» gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat er voor rookruimtes geen plek is in een rookvrije samenleving? Kunt u duidelijk maken hoe het monitoren van de aanwezigheid van rookruimtes zal bijdragen aan een rookvrije samenleving?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het uiteindelijke resultaat, geen rookruimtes en een rookvrije samenleving, niet bereikt zal worden als het aantal rookruimtes blijft toenemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het onderzoek «Cafés in opstand: Een rechtssociologische studie naar de naleving van het rookverbod door caféhouders» van Willem Bantema?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, naar aanleiding van dit onderzoek, uw visie op oneigenlijke concurrentie door rookruimtes aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Rookvrije generatie nog lang niet in zicht»?3
Ik heb kennis genomen van het artikel van de jongerenorganisatie van de ChristenUnie, PerspectieF. Ik ben ermee bekend dat ondernemers aangeven het lastig te vinden het rookverbod te handhaven, omdat jongeren achter hun rug om tabaksproducten aansteken in de horeca-inrichting. Dit ontslaat de ondernemer echter niet van zijn verplichting het rookverbod te handhaven. De NVWA houdt daarom scherp toezicht op deze situaties en legt de ondernemer een boete op als in zijn horeca-inrichting wordt gerookt en de ondernemer niet onmiddellijk ingrijpt.
De NVWA heeft de samenwerking met gemeenten opgezocht. Zowel om inzicht te krijgen in de bedrijven waar nog steeds gerookt wordt als om gezamenlijk inspecties uit te voeren waar gemeentelijke toezichthouders toezien op naleving van bijvoorbeeld de Drank- en Horecawet en de NVWA toeziet op naleving van het rookverbod. Ik wil niet vooruitlopen op de vraag of gemeenten ook toezicht zouden kunnen houden op naleving van het rookverbod, voordat de evaluatie van de Drank- en Horecawet is afgerond.
Herkent u het beeld dat roken vaak wordt gedoogd in uitgaansgelegenheden? Kunt u in percentages uitdrukken om hoeveel horecaplekken het gaat?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de toezegging, gedaan tijdens het debat over de wijziging van de Tabakswet, met gemeenten in gesprek te gaan over de mogelijkheden om hen te betrekken bij het handhaven van de Tabakswet?4 Hoe staat het hiermee? Acht u het denkbaar dat de handhaving op enig moment door gemeenten wordt uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kent u het bericht «Nederlanders willen een rookvrije speeltuin»?5
Ik heb kennis genomen van het bericht «Nederlanders willen een rookvrije speeltuin». Ik steun het initiatief van de Longfonds om speeltuinen rookvrij te maken. Op die manier worden jongeren, in het bijzonder kinderen, beschermd tegen de gezondheidsschade door meeroken. Ook kan een rookvrije speeltuin bijdragen aan het voorkomen dat roken als normaal wordt gezien en dat jongeren later zelf gaan roken. Ik ben verheugd te zien dat steeds meer gemeenten nadenken over de mogelijkheden om binnen hun gemeente het gebruik van tabak te ontmoedigen, zoals de gemeente Amsterdam doet met het Tabaksontmoedigingsbeleid 2016–2019. Ook constateer ik dat het stappenplan van het Longfonds voor rookvrije speeltuinen wordt gedeeld op de gemeentewebsite www.gemeente.nu.
Gemeenten spelen een belangrijke rol als het gaat om tabaksontmoediging op lokaal niveau. Daarom stimuleer ik gemeenten lokale middelen in te zitten voor het tabaksontmoedigingsbeleid, bijvoorbeeld via de Landelijke gezondheidsnota of de inzet van het Trimbos Instituut. Zo heeft Trimbos op 8 juni jl. een Studiedag voor gemeenten georganiseerd over lokaal tabaksontmoedigingsbeleid. Op deze studiedag is onder meer aandacht besteed aan het stappenplan voor rookvrije speeltuinen.
Bent u bereid het stappenplan voor rookvrije speeltuinen breed onder de aandacht van gemeenten te brengen?
Zie antwoord vraag 10.
De handreiking schriftelijk euthanasieverzoek |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de handreiking schriftelijk euthanasieverzoek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het antwoord op vraag vijf geen antwoord is op de gestelde vraag? Zou u deze vraag alsnog willen beantwoorden?
De tekst van de handreiking verwijst naar de beoordeling die van de arts wordt verwacht. De zin staat in een alinea waarin specifiek gesproken wordt over hoe om te gaan met een euthanasieverzoek wanneer de patiënt dementie heeft. Door de zin in deze context te lezen is naar onze mening de boodschap duidelijk. Bij patiënten met gevorderde dementie kan het lastig zijn om ondraaglijk lijden vast te stellen.
In overleg hebben de leden van de werkgroep «Schriftelijke wilsverklaring euthanasie» dan ook besloten de passage niet aan te passen.
Deelt u de mening dat de opmerking: «Patiënten met gevorderde dementie wekken soms de indruk niet ondragelijk te lijden aan de dementie» in de brochure verwarrend is voor zowel artsen als het publiek? Deelt u voorts de mening dat deze verwarring onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid de tekst van de handreiking in overleg met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De verspreiding van abortuspillen door Women on Waves naar Noord-Ierland |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Abortuspillen via drone naar Noord-Ierland»?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk, dan wel legaal, dat de Nederlandse pro-abortus-actiegroep Women on Waves (WoW) abortuspillen verspreidt in Noord-Ierland, terwijl de Ierse Grondwet het gebruik van abortuspillen verbiedt ter bescherming van het ongeboren leven? Indien de actie illegaal is, welke juridische mogelijkheden ziet u om op te treden tegen de actievoerders?
Abortus is in Noord-Ierland aan strenge wettelijke regels gebonden. Die regels zijn bepalend. Een eventueel juridisch optreden is aan de Noord-Ierse overheid.
In hoeverre voldoet deze actie aan de eisen die de overheid heeft gesteld in de aan WoW verstrekte Waz-vergunning (Wet afbreking zwangerschap)? Geldt voor deze actie ook de eis dat WoW een tijdelijke vergunning moet aanvragen wanneer zij een actie gaat voeren, met het voornemen abortussen te verrichten?2 Is een tijdelijke vergunning door WoW aangevraagd? Heeft u een tijdelijke vergunning verleend? Zo ja, op basis waarvan is die vergunning verstrekt? Is deze actie voor u reden de vergunning van WoW in te trekken?
Aangezien het handelen van Women on Waves niet op Nederlands grondgebied plaatsvond, is er geen vergunning vereist zoals neergelegd in artikel 296, vijfde lid Wetboek van Strafrecht. De actie heeft geen consequenties voor de bestaande Waz-vergunning.
Is er contact geweest tussen Nederland, Ierland en Noord-Ierland over deze actie? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de inhoud van die gesprekken?
Er is geen contact geweest tussen Nederland enerzijds, en Ierland en Noord-Ierland anderzijds over deze actie.
De gevolgen van extreme weersomstandigheden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Tourstart Utrecht kostte vier ton meer dan gedacht»1, «Tientallen gewonden door bliksem bij Rock am Ring»2, «Kelders onder water, straten blank door noodweer»3, «Regen en onweer veroorzaken overlast in zuidoost-Nederland»4, «De oplossing voor wateroverlast? De regenpijp afzagen»5 en «Er is een oplossing voor wateroverlast in de stad»6 en herinnert u zich het interview met de Minister van Infrastructuur en Milieu in het NOS-journaal?7
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze u de KNMI-klimaatscenario’s 2014 die wijzen op een toename van extreme weerspatronen heeft betrokken in beleidsontwikkeling en welke maatregelen u daarop heeft ingezet?
Voor het komen tot de deltabeslissingen waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie binnen het Deltaprogramma (september 2014) is gebruikt gemaakt van de destijds geldende KNMI-scenario’s. Na het uitkomen van de KNMI-scenario’s 2014 zijn deze deltabeslissingen vorig jaar gecheckt op eventuele wijzigingen; deze bleken binnen de bandbreedte te vallen van de verwachte toekomstige ontwikkelingen. De deltabeslissingen en bijbehorende voorkeursstrategieën zijn dus nog steeds een goede basis voor de nadere uitwerking en uitvoering van de benodigde maatregelen. Ook dienen de KNMI-klimaatscenario’s 2014 als basis voor de Nationale Adaptatie Strategie welke in het najaar naar de kamer zal worden gezonden.
Bent u ermee bekend dat nog niet de helft van de gemeenten klimaatrisicoanalyses heeft gedaan en dat bij gemeenten vooral wateroverlast in beeld is, maar andere risico’s als hitte, droogte en insectenplagen veel minder?8
Ik ben bekend met het door het Klimaatverbond uitgevoerde onderzoek. Een door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zelf uitgevoerde monitor laat een vergelijkbaar beeld zien.
Toch zijn naast wateroverlast ook andere risico’s in beeld bij lokale overheden. Het RIVM heeft de taak om de verschillende (branche)organisaties in de zorg, waaronder de lokale GGD, te adviseren over onder meer de risico’s op het gebied van hitte en insectenplagen.
Deelt u de mening dat overheden en uitvoerende diensten, zoals de veiligheidsregio’s en de GGD’en, zich met de huidige klimaataanpassingsmaatregelen tot nu toe onvoldoende hebben voorbereid op de gevolgen van klimaatverandering?
Door het ondertekenen van het bestuursakkoord Deltaprogramma in 2014 hebben gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk zich gecommitteerd aan de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën zoals beschreven in het Deltaprogramma 2015. De ambitie hierbij is dat in 2020 klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten een integraal onderdeel van hun beleid en handelen is, zodat Nederland in 2050 ook daadwerkelijk klimaatbestendig is ingericht. Ik zie nog wel een grote opgave om dit doel in 2020 te behalen.
Daarnaast is er de algemene Intentieverklaring Ruimtelijke adaptatie. Deze is door een aantal marktpartijen, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en individuele overheden ondertekend, waaronder ook GGD-GHOR Nederland. Door het ondertekenen van de intentieverklaring vormen zij samen een «coalition of the willing» rondom klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van het stedelijk gebied. Zij gaan voor de periode van 2015 tot 2020 een inspanningsverplichting aan en spreken de bereidheid uit om met anderen te komen tot uitvoeringsafspraken rondom dit thema.
Op dit moment wordt een evaluatie voorbereid die eind 2016 gereed moet zijn. In deze evaluatie wordt gekeken naar de voortgang van de in de Deltabeslissing afgesproken maatregelen.
Ter voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering voert het Ministerie van Veiligheid en Justitie in samenwerking met het veiligheidsberaad (de 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s) en de waterpartners (verenigd via de Stuurgroep Management Watercrises en Overstromingen) het project «Water en Evacuatie» uit. Water en Evacuatie» is één van de projecten van de Strategische Agenda Versterking Veiligheidsregio’s van het Veiligheidsberaad. In de Strategische Agenda zijn prioriteiten opgenomen voor de veiligheidsregio’s met als doel het tegengaan van maatschappelijke ontwrichting door de crisis- en risicobeheersing te versterken.
Wat is volgens u de verklaring dat zoveel gemeenten nog onvoldoende zijn voorbereid? Zijn de beperkte landelijke middelen voor capaciteitsontwikkelingen bij gemeenten voor klimaatadaptatie hiervoor een verklaring? Bent u ermee bekend dat gemeenten in het onderzoek van het Klimaatverbond ook aangeven dat gebrek aan capaciteit een belangrijke reden is waarom geen actie is ondernomen?
Ik zie dat er veel initiatieven in gemeentes, provincies en waterschappen ontstaan. In de door het ministerie uitgevoerde monitor wordt door gemeenten aangegeven dat ze een gebrek aan capaciteit voor klimaatadaptatie als barrière ervaren. De capaciteitsinzet van lokale overheden is echter de verantwoordelijkheid van de lokale overheid.
Bent u bereid om bovenop de inspanningen in het Deltaprogramma extra middelen beschikbaar te stellen welke decentrale overheden en andere betrokken overheidsdiensten in staat zal stellen om in samenwerking met relevante organisaties zich beter voor te bereiden op extremen in ons weerpatroon?
Binnen het huidige, tot 2017 lopende, stimuleringsprogramma is er veel aandacht voor projecten op het gebied van klimaatbestendige stad, waterrobuust inrichten, vitale en kwetsbare objecten en slimme combinaties voor meerlaagsveiligheid. In de op dit moment in voorbereiding zijnde evaluatie zal worden meegenomen hoe de samenwerking tussen de betrokken overheidsdiensten en relevante organisaties wordt ervaren.
Bent u voorts bereid het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie te verbreden tot een stimuleringsprogramma adaptatie waarin naast ruimtelijke ordeningsoplossingen voor wateroverlast ook gezondheid en veiligheid worden meegenomen?
Het stimuleringsprogramma ruimtelijke adaptatie maakt onderdeel uit van het Deltaprogramma en loopt tot 2017. Na afloop van deze periode zal moeten worden bezien of en hoe er vervolg wordt gegeven aan het stimuleringsprogramma.
Bent u bereid in overleg te gaan met veiligheidsregio’s en organisatoren van grote evenementen over de vraag hoe beter geanticipeerd kan worden op extreme weersomstandigheden bij evenementen?
Ik zie de laatste tijd veel voorbeelden van een goede samenwerking tussen evenementenorganisatoren en lokale overheden om overlast door weersomstandigheden tijdens het festival zoveel mogelijk te beperken. Bij evenementen ligt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid bij het lokale bestuur. Bij de beoordeling van een evenementenvergunning is de veiligheid een belangrijke factor.
Jong ouderschap naar aanleiding van het congres Jong en Ouder |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de taskforce Jong Ouderschap, Onbedoeld Zwanger (JOOZ)? Werkt u hiermee samen in het vormgeven van uw beleid om tienerzwangerschappen te voorkomen en om te borgen dat er voldoende gespecialiseerde ondersteuning en zorg beschikbaar komt om tienermoeders te begeleiden?
Ja. De Taskforce is een initiatief dat voortkomt uit de impulsmiddelen die voor tienerzwangerschappen zijn ingezet. Vooralsnog lijkt de taskforce zich met name te richten op de verbeteringen, die de verschillende betrokken professionals kunnen behalen door hun werkprocessen op elkaar af te stemmen. Ik juich deze invulling van harte toe.
Herkent u de vier belangrijkste knelpunten die naar voren komen in het bieden van de juiste zorg en ondersteuning van jonge ouders, te weten: 1. schotten in de lokale financiering, 2. tekort aan huisvesting, 3. onvoldoende afstemming 18- en 18+ en 4. onvoldoende integrale aanpak?
Het klopt dat het nog niet in alle gemeenten lukt om de mogelijkheden die de decentralisatie biedt maximaal te benutten. Dat kost ook enige tijd. Om die reden ben ik ook actief in het ondersteunen van vernieuwende initiatieven waarmee voor gemeenten zichtbaar wordt hoe dit wel kan worden gerealiseerd. Ook de VNG speelt daarin een ondersteunende rol. Omgang met financiering en huisvesting, afstemming 18- en 18+ en integrale aanpak maken hier allen onderdeel van uit, ook waar het om jonge ouders gaat. We zien ook dat voor een integrale aanpak professionals elkaar nu meer opzoeken, van elkaar leren en doorverwijzen. De taskforce JOOZ speelt hierin voor deze zorg en ondersteuning een nuttige rol.
Herkent u de signalen dat de financiering van de zorg en ondersteuning voor jonge ouders nu versnipperd is, waarbij bijvoorbeeld lokale middelen voor huisvesting van jonge ouders en geld voor ondersteuning en zorg uit verschillende «geldpotjes» komt? Welke stappen wilt u, in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het zorgveld, zetten om ervoor te zorgen dat niet de systemen maar de vraag van de jonge ouder(s) en het bijbehorende noodzakelijke zorg- en ondersteuningsaanbod leidend zijn?
Gemeenten hebben juist de mogelijkheid om met middelen die uit verschillende bronnen komen te kijken op welke wijze integraal het beste maatwerk kan worden geleverd, passend bij de behoefte aan zorg en ondersteuning van jonge ouders. Deze behoefte van de jonge ouders dient inderdaad leidend te zijn bij vormgeving van het uiteindelijke zorg- en ondersteuningsaanbod. Ik verwacht dat de ruimte die de decentralisaties bieden aan gemeenten om vraaggericht te handelen en niet vanuit «geldpotjes» in de toekomst beter worden benut.
Herkent u de signalen dat het ontbreken van passende huisvesting (bij voorkeur in de wijk, met steun uit het netwerk en ambulante begeleiding) een belangrijk knelpunt is waar jonge ouders tegenaan lopen? Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten over mogelijkheden om samen met wijkteams passende woonruimte beschikbaar te stellen? Hoe beoordeelt u in dit licht de ontwikkeling dat tienermoederhuizen momenteel worden gesloten in plaats van uitgebreid?
Het is een lokale opdracht voor gemeenten om te werken aan passende huisvesting voor hun inwoners en dat via een lokale woonvisie zichtbaar te maken. De benodigde huisvesting (verhouding vraag een aanbod), ook voor jonge ouders, zal per gemeente verschillen. Overigens hoeft het aanbod voor jonge ouders niet perse uit tienermoederhuizen te bestaan.
Herkent u de signalen vanuit het zorgveld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Jeugdwet onvoldoende op elkaar aansluiten, bijvoorbeeld als jonge – meerderjarige – ouders behoefte hebben aan pedagogische ondersteuning terwijl dit valt onder de Jeugdwet? Herinnert u zich de motie Dik-Faber/Voordewind1 over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is bij de uitvoering van deze motie?
Nu gemeenten verantwoordelijk zijn voor de maatschappelijke ondersteuning én de jeugdhulp zijn de mogelijkheden vergroot om over deze domeinen heen integrale hulp en ondersteuning te bieden. Het staat gemeenten in het kader van de regelgeving vrij om gezamenlijk integrale ondersteuningarrangementen in te kopen bij zorgaanbieders, afgestemd op de behoefte van bijvoorbeeld jonge, meerderjarige ouders. De Wmo 2015 en de Jeugdwet zijn daarin, ook in hun onderlinge aansluiting, niet belemmerend. In de brief «voortgang nieuw jeugdstelsel» heb ik u geïnformeerd over de uitvoering van de motie Dik-Faber/Voordewind over de zorg aan jongeren van 18 tot 23 jaar.2
Herkent u de signalen dat, ondanks de decentralisatie, jonge ouders vastlopen in een wirwar van organisaties en instellingen? Bent u bereid om met gemeenten te overleggen over één integraal loket waar jonge ouders (in spé) worden doorverwezen naar (ervarings)deskundigen en gespecialiseerde professionele zorg en ondersteuning?
Nu de zorg na de decentralisaties sterk veranderd is, is het te meer belangrijk dat gemeenten hun burgers goed informeren over waar zij terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Bij signalen dat dit lokaal niet goed loopt, verwacht ik dat gemeenten hiervoor in overleg met cliënten en professionals verbeteringen inzetten. Ze kunnen daarbij tevens gebruik maken van de inspanningen die de VNG pleegt ter ondersteuning van hun leden.
Bent u bereid in overleg met de bewindspersoon van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het onderwijs- en zorgveld om te bezien op welke manier het onderwijs beter kan worden aangehaakt bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen?
In het pakket van scholen is het leerdoel seksuele gezondheid opgenomen. Scholen hebben de vrijheid dit in te vullen binnen de culturele context van hun eigen school. De lespakketten, die SANL, Rutgers, FIOM en Siriz ontwikkelen geven de scholen houvast om hier een invulling aan te geven. In de lespakketten wordt naast soa preventie en anticonceptie ook veel aandacht gegeven aan de seksuele weerstandsverhoging van jongeren in gezonde seksuele relaties. Ik acht het aanhaken van het onderwijs bij het voorkomen en begeleiden van tienerzwangerschappen hiermee voldoende gewaarborgd.
Herkent u signalen dat de samenwerking van huisartsen en verloskundigen met zorgaanbieders op het terrein van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap verbeterd kan worden? Op welke manier kunt u ervoor zorgdragen dat er een aangesloten netwerk van hulpverleners rond jonge ouders ontstaat?
Het is aan de professionals – vanuit zowel de eerste lijn als vanuit het sociale domein – om voor juiste afstemming te zorgen binnen het leveren van kwalitatieve zorg. De overheid (gemeente en Rijk) ondersteunen het netwerk. Gemeenten en professionals zijn hiermee druk doende, maar dat heeft ook tijd nodig. Centra voor Jeugd en Gezin kunnen hierin een nuttige rol vervullen.
Herkent u de signalen dat de hulpverlening vooral gericht is op meisjes en jonge vrouwen? Waar kunnen jonge vaders terecht?
Jonge vaders kunnen eveneens bij de hulpverlening terecht, gemeenten dienen zorg en ondersteuning in te kopen die noodzakelijk is. Wel herken ik dat het meestal alleen de jonge moeders zijn die hulp vragen en de vader buiten beeld is. Het initiatief voor het zoeken van hulp ligt echter wel bij jonge vaders zelf.
Is het u bekend dat meisjes en jonge vrouwen in de gesloten jeugdzorg relatief vaak te maken hebben met tienerzwangerschappen? Zijn hierover cijfers bekend? Bent u bereid in overleg met de jeugdzorg en gespecialiseerde aanbieders van ondersteuning en zorg bij onbedoelde zwangerschap en jong ouderschap een preventie- en ondersteuningsprogramma te ontwikkelen, speciaal gericht op jongeren in jeugdzorginstellingen?
Jeugdzorg Nederland registreert geen zwangere meisjes met een machtiging gesloten jeugdzorg, alleen het aantal plaatsingen in het Moeder Kind huis van Intermetzo. Het Moeder Kindhuis is een landelijke specialisatie binnen JeugdzorgPlus en richt zich specifiek op zwangere meisjes en tienermoeders met een machtiging gesloten jeugdhulp. Hier is geen toename te zien. De instellingen zelf herkennen ook geen toename. Zwangere meisjes krijgen standaard een gesprek over hun zwangerschap en de gevolgen daarvan. Indien specifieke kennis niet in huis is, wordt gebruik gemaakt van een ondersteunende organisatie als bijvoorbeeld FIOM.
Herkent u de signalen dat in gesloten jeugdzorg aangedrongen wordt op het uitvoeren van een abortus bij een onbedoelde zwangerschap? Op welke manier kunnen jonge vrouwen beter begeleid worden in het maken van een keuze, waarbij ook alternatieven voor een zwangerschapsafbreking aan de orde komen en welke middelen stelt u daarvoor beschikbaar?
De signalen over het aandringen op abortus worden door de sector geenszins herkend. Zoals bij het antwoord op vraag 10 is aangegeven krijgen zwangere vrouwen een gesprek met een gespecialiseerde instelling als FIOM. Daarbij worden alle opties besproken en ligt de keuze bij de vrouw zelf.
Herinnert u zich uw toezeggingen, gedaan op 9 maart 2016 in het Algemeen overleg Maatschappelijke opvang, om nog eens heel goed te kijken of het tot landelijke inkoopafspraken zou moeten komen met betrekking tot hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Zoals toegezegd kunt u een brief van de Minister van VWS en mijzelf voorafgaande aan de begrotingsbehandeling tegemoet zien.
Herinnert u zich uw toezegging dat u in een voortgangsbrief zult stilstaan bij de vraag hoe voorkomen kan worden dat de bovenregionale specialistische hulp en opvang van jonge moeders tussen wal en schip terecht komt? Wanneer kan die brief tegemoet worden gezien?
Zie het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich uw toezegging zeer bereid te zijn om te kijken naar de mogelijkheid van een onderzoek naar de vraagzijde van de voorlichting, hulp en opvang van jonge moeders? Wat is hiervan de stand van zaken?
Ja. Ik kom op deze toezegging terug in de eerdergenoemde brief die u voor de begrotingsbehandeling van VWS zal bereiken.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Het artikel 'Minister aanklagen vanwege miskramen' en het uitsluiten van belangenverstrengeling |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minister aanklagen vanwege miskramen»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat de directeur van Gendia, die een enorm commercieel belang heeft bij de introductie van de NIP-test in Nederland, u beschuldigt van het opleggen van medische wanpraktijken, en mensen ertoe aanspoort om u aan te klagen? Deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Ik deel de mening van de directeur van Gendia niet en leg zijn onterechte beschuldigingen naast mij neer.
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke manier, Gendia – danwel aan Gendia gelieerde personen of organisaties – betrokken worden bij het advies van de Gezondheidsraad? Kunt u garanderen dat hier geen sprake is van belangenverstrengeling?
Gendia wordt op geen enkele manier betrokken bij het advies van de Gezondheidsraad over de NIPT. Er is geen sprake van belangenverstrengeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja, welke banden (leden van) het NIPT-consortium (Niet Invasieve Prenatale Test), direct danwel indirect, hebben (gehad) met Gendia, andere aanbieders van de NIP-test en/of de farmaceut die de NIP-test produceert?
De vergunningen voor het onderzoek naar NIPT als tweede test, na de combinatietest (TRIDENT2, zijn verleend aan de acht universitair medische centra die het onderzoek in Nederland uitvoeren. Ook de vergunningaanvraag voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2) is ingediend door het VUmc namens de acht universitair medische centra. De groep leden van het NIPT-consortium is groter. Er is sprake van een kerngroep en een ruime groep daar omheen, wisselend van samenstelling, die fungeert als klankbordgroep voor de acht universitair medische centra. Er zijn mij op dit moment geen banden, die belangenverstrengeling kunnen veroorzaken, van de kerngroep van het NIPT consortium met commerciële partijen bekend.
Mij is wel bekend dat, om belangenverstrengeling te voorkomen, een lid van de kerngroep van het NIPT-consortium op 1 januari 2016 uit de kerngroep is gegaan na aanvaarding van een betrekking bij een commercieel bedrijf.
Daarnaast hebben enkele leden van de kerngroep meegewerkt aan de zogenaamde NEXT studie. Zij geven aan dat zij daarvoor niet zijn betaald en geen commercieel belang hebben bij het bedrijf dat bij deze studie betrokken was. In TRIDENT 1 en 2 wordt een andere test gebruikt dan de test in de NEXT studie.
Kunt u aangeven of er een directe, danwel indirecte betrokkenheid is van het NIPT-consortium bij het advies van de Gezondheidsraad? Als die betrokkenheid er is, hoe wordt die dan vormgegeven?
Waar het gaat om het inroepen van advies van deskundigen, wordt zorgvuldig en transparant omgegaan met de belangen die een deskundige kan hebben. De procedure is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/taak-werkwijze/onafhankelijkheid.
Bij de beslissing over deelname aan een Gezondheidsraadcommissie gelden sinds november 2015 de volgende uitgangspunten:
Op 29 september 2015 heeft het VUmc namens alle acht universitair medische centra een WBO-vergunningaanvraag bij VWS ingediend voor het implementatieonderzoek naar NIPT als eerste test in de prenatale screening (TRIDENT-2). Ik heb deze vergunningaanvraag voor advies voorgelegd aan de Gezondheidsraad. Voor de samenstelling van de Gezondheidsraadcommissie die deze advisering ter hand heeft genomen gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten. De samenstelling van deze commissie is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/raad/vaste-commissies/commissie-bevolkingsonderzoek-bvo.
Daarnaast heb ik op 5 maart 2015 aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over de stand van de wetenschap op het gebied van prenatale screening en de plaats die wetenschappelijke ontwikkelingen in de totale keten zouden kunnen innemen. De samenstelling van de commissie voor dit advies is te raadplegen op https://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/de-raad/adhoc-commissie/commissie-prenatale-screening. Ook voor deze commissie gelden bovenstaande procedure en uitgangspunten.
De belangenverklaringen van de leden van deze commissies zijn opnieuw bekeken en, indien nodig aangepast, na aanpassing van de belangenverklaringprocedure in november 2015.
Driezorg in Zwolle en de Wet normering topinkomens |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het jaarverslag 2015 van Driezorg in Zwolle?
Ja.
Klopt het dat de directeur bij beëindiging van zijn contract vanwege een «verschil van mening» met de raad van toezicht ruim € 426.000 meekrijgt?
In het jaarverslag van Driezorg over 2015 staat aangegeven dat de oud-directeur een ontslagvergoeding meekrijgt van 426.113 euro wegens beëindiging van het dienstverband.
Hoe verhoudt dit zich tot de Wet normering topinkomens?
Dit bedrag is boven de grens die wordt gehanteerd in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Voor uitkeringen in verband met de beëindiging van het dienstverband geldt dat deze tot vier jaar na inwerkingtreding van de WNT (2013) moeten worden gerespecteerd. Na 2016 geldt dat een uitkering in verband met de beëindiging van het dienstverband niet meer mag bedragen dan € 75.000.
Bent u bereid het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) hiernaar onderzoek te laten doen?
De afspraken in het kader van het beëindigen van het dienstverband stammen van voor de inwerkingtreding van de WNT. Ook heeft de accountant gecontroleerd op naleving van de WNT en daarbij geen onrechtmatigheden geconstateerd. Desondanks zal het CIBG een onderzoek uitvoeren om zeker te stellen dat er geen sprake is van overtredingen.
Klopt het dat Driezorg in financieel zwaar weer zit? Hoe beoordeelt u in dit licht de vergoeding aan de directeur?
Het jaarverslag van Driezorg spreekt over een moeilijk jaar 2010. De WNT is niet voor niets ingevoerd. Exorbitante vergoedingen zijn hiermee aan banden gelegd.
Deelt u de mening dat deze beloningen in de zorgsector exorbitant zijn en niet getolereerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Vertraging in het onderzoek over schade aan woningen in Steenbergen en de gasopslag van de NAM bij Langelo |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nog geen beweging in verder onderzoek door NAM naar schade in Steenbergen»?1
Ja.
Waarom is nog steeds geen sprake van tijdige en zorgvuldige communicatie met bewoners, terwijl zij wel te maken hebben met de overlast van schade aan hun woningen?
In navolging van mijn toezegging in het plenaire debat over de gaswinning in Groningen van 26 januari 2016 heeft de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) op 5 februari 2016 een bezoek gebracht aan de gasopslag Norg en gesprekken gevoerd met betrokken bestuurders, bewoners en NAM. De NCG heeft op basis van deze gesprekken vastgesteld dat deze partijen elkaar goed weten te vinden voor overleg en uitwisseling van informatie. Bij brief van 2 mei jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 249) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de gesprekken die de NCG heeft gevoerd met bewoners, bestuurders en NAM.
Wat is de uitkomst van het gesprek tussen de Nationaal Coördinator Groningen, de gedupeerde bewoners en de betrokken gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reactie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) op de vertraging in het onderzoek, waarbij de NAM de vertraging wijt aan de inmenging van de Nationaal Coördinator Groningen en zegt daardoor verrast te zijn?2 Waarom heeft er geen afstemming plaatsgevonden tussen de NAM, de Nationaal Coördinator Groningen en uw ministerie?
Voorafgaand aan het bezoek dat de NCG bracht aan de gasopslag Norg heeft wel degelijk afstemming plaatsgevonden met mijn ministerie en met NAM. Het is mij niet gebleken dat is gesproken over mogelijke vertraging van onderzoeken als gevolg van dit bezoek.
Waarom is het vervolgonderzoek naar de schade aan woningen nog steeds niet gestart? Is het waar dat de NAM moet wachten op uw beoordeling van het rapport van Arcadis? Wanneer wordt het vervolgonderzoek gestart en op welke manier worden bewoners adequaat geïnformeerd en betrokken bij de voortgang? Worden de zorgpunten van bewoners bij het onderzoek van Arcadis in het nieuwe onderzoek weggenomen? Zo ja, op welke manier?
NAM heeft tijdens het gesprek met de NCG laten weten zowel een vervolgonderzoek als een validatie van dit rapport van Arcadis met betrekking tot de schades nabij Norg in voorbereiding te hebben. De inhoudelijke opzet en uitvoering van deze onderzoeken zijn niet afhankelijk van mij als Minister of van de NCG.
Vindt u het verantwoord dat de uitbreiding van de gasopslag bij Norg en het «efficiënter exploiteren» van het gasveld wordt doorgezet, zolang geen duidelijkheid is over de 90 meldingen van schade en de risico’s voor bewoners niet goed in kaart zijn gebracht? Zo ja, op welke manier worden complexe en onzekere risico’s als uitgangspunt genomen van het handelen (zoals geadviseerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid3, terwijl de complexe en onzekere risico’s onvoldoende bekend zijn?
In het kader van het instemmingsbesluit met het gewijzigde opslagplan voor Norg heb ik advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb). Op basis van deze adviezen heb ik onder een aantal voorwaarden ingestemd met het opslagplan. Een belangrijke voorwaarde is dat NAM voor 1 juni 2016 een seismisch netwerk inricht en operationaliseert en ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een seismisch risicobeheerssysteem opstelt en functioneel heeft. Ik heb SodM gevraagd mij te informeren over de stand van zaken. Daarnaast heb ik NAM opgelegd om voor 1 november 2016, ten genoegen van de Inspecteur-Generaal der Mijnen een schriftelijke update aan te leveren van de seismische risicoanalyse voor de ondergrondse gasopslag Norg, gebaseerd op de waargenomen seismiciteit en een geactualiseerd geomechanisch model aan te leveren. Op basis van deze evaluatie en het advies van SodM daarover zal ik bezien of het nodig is mijn besluit aan te passen.
De aanbesteding van dienstauto’s voor de brandweer |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord op vragen inzake de duurzaamheidseisen in de aanbesteding van politievoertuigen?1 Welke concrete wijzigingen in deze aanbestedingen zijn aangebracht naar aanleiding van overleg met de politie en uw oproep om de dieseleis te heroverwegen en duurzaamheid een prominentere plek te geven?
Ja. Zoals aangegeven in de beantwoording van 13 april 20161 wordt de dieseleis geschrapt. Deze zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Tevens meldde ik dat de politie zich beraadt op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheidsaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij wordt bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)», die zijn opgenomen op de website van PIANOo. Aangezien het definitief programma van eisen nog niet gereed is, kan ik u nog niets melden over de inhoud daarvan.
Is naar aanleiding van deze aanbesteding overleg geweest over vergelijkbare aanbestedingen die op korte termijn voorzien zijn? Zo ja, om welke aanbestedingen ging het en wat was het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen uit. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan – naast de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen – zijn de aanbestedingen van de Hondenvoertuigen, Motoren, Cellenbussen, etc. Ook voor deze aanbestedingen geldt dat de politie zich zal beraden op de wijze waarop duurzaamheid een plek kan krijgen in deze aanbestedingen.
Bent u bekend met de «openbare aanbestedingsprocedure Landelijke aanbesteding Dienstauto’s brandweer (LABD)» zoals gepubliceerd op 2 mei 2016 voor circa 1.000 dienstauto’s (grotendeels personenauto’s en bestelwagens)?
Ja.
Klopt het dat het hier weliswaar om een definitieve aanbesteding gaat, maar de aanbesteding te allen tijde opgeschort/teruggetrokken en daarmee gewijzigd kan worden?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is de aanbestedende dienst bij deze aanbesteding. Deze wordt uitgevoerd in opdracht van de besturen van 24 veiligheidsregio’s. Het IFV is een zelfstandig bestuursorgaan van en voor de veiligheidsregio’s, waarvan de positie is geregeld in de Wet Veiligheidsregio’s. De verantwoordelijkheid voor het aanschaffen van materieel, waaronder dienstauto’s, berust bij de besturen van de veiligheidsregio’s. Het bestuur van het IFV, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s, kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van die regio’s.
Ik heb contact gehad met het IFV. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor de milieuaspecten van de auto’s in deze aanbesteding. Bij de klimaattop vorig jaar november in Parijs is duidelijk afgesproken dat de overheid bij het vernieuwen van het wagenpark het goede voorbeeld moet geven en waar het kan zo milieuvriendelijk mogelijk moet zijn. Ik heb dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het IFV heeft aangegeven dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel is van zijn inkoopbeleid. Tevens heeft het laten weten Stichting Natuur & Milieu uit te nodigen voor een gesprek over de milieuaspecten bij aanbestedingen.
Heeft u, evenals bij de aanbesteding van de politie, contact gehad met de brandweer over de duurzaamheid van de aanbesteding? Zo ja, wat waren de resultaten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om alsnog op korte termijn met hen in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding ten minste in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook in de aanbesteding van dienstvoertuigen voor de brandweer de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben (met uitzondering van de categorie stadsmini’s)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding geen minimumeisen (zoals CO2-eisen) ten aanzien van duurzaamheid zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook kostenbesparende aandachtspunten, minimumeisen en gunningscriteria (zoals zuinige, stille en veilige banden, een bandenspanningsmeter en een brandstofverbruiksindicator) uit het criteriumdocument duurzaam inkopen dienstauto’s in de aanbesteding van de dienstauto's voor de brandweer ontbreken? Zijn er dwingende, functionele argumenten waarom deze opties niet zijn opgenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding weliswaar het energielabel als gunningscriterium is opgenomen maar dat deze slechts voor 2,5% respectievelijk 5% meeweegt, in plaats van de 20% die in de landelijke duurzaam inkoopcriteria als minimum wordt gesteld om effectief te kunnen zijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, alles overziend, de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de brandweer in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak MVI en de brandstofvisie en uitvoeringsagenda?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is er naar mijn idee aanleiding om nog eens goed te kijken naar de milieuaspecten van deze aanbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Veiligheidsregio’s.
Op welke wijze zijn de brandweer en de politie betrokken bij het bestuurlijk overleg over MVI dat u tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid op 28 januari 2016 aankondigde? Welke betrokken overheden en publieke diensten hebben zich (opnieuw) gecommitteerd aan het streven om 100% duurzaam in te kopen? Welke overheden en publieke diensten willen zich hier niet aan committeren en met welke reden? Welke overheden en publieke diensten hebben juist aangegeven een hoger ambitieniveau na te streven? Met welke overheden en publieke diensten is (nog) geen overleg geweest?
Over de verdere aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de betrokkenheid van de medeoverheden heb ik u geïnformeerd in de brief die ik uw Kamer recent gestuurd heb. Aan het einde van dit jaar zal ik samen met bestuurders van medeoverheden een manifest ondertekenen met concrete afspraken waarin wij tot uiting laten komen hoe wij onze duurzaamheidsambities een stap verder brengen.
Kunt u aangeven welke aanbestedingen voor voertuigen en mobiliteitsdiensten met meer dan 50 tot 100 voertuigen vanuit de rijksoverheid en nationale overheidsinstellingen zoals de brandweer, politie, defensie, Rijkswaterstaat et cetera het komende jaar nog gepland staan?
Het wagenpark van de rijksoverheid telt circa 13.000 auto’s. In 2017 vindt een nieuwe aanbesteding plaats. De brandweer en de politie maken hiervan geen onderdeel uit. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen voor voertuigen uit.
Welke activiteiten worden vanuit het plan van aanpak MVI ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze aanbestedingen zo duurzaam mogelijk worden vormgegeven?
Voor de rijksinkoop is een werkgroep Duurzame Innovatie ingesteld die verschillende duurzaamheidsdoelen vertaalt naar wensen en eisen ten aanzien van duurzaamheid in de onder vraag 12 aangekondigde aanbestedingen. De auto’s die in deze aanbestedingen worden geleverd, voldoen daarmee aan de milieucriteria. Ook wordt in deze aanbestedingen rekening gehouden met een toenemende behoefte aan auto’s met extreem lage emissiewaarden.
Voor de voorgenomen activiteiten van de politie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor de brandweer verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 tot en met 9.
Klopt het dat evenals bij de politie de belastingvrijstelling die de brandweer geniet voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en Motorrijtuigenbelasting (MRB), dieselvoertuigen een kostenvoordeel geven ten opzichte van bijvoorbeeld een benzinevoertuig? Kunt u aangeven wat het kostenvoordeel van vrijstellingen van de BPM en MRB voor deze aanbesteding is bij de keuze voor een dieselvariant? Hoe groot zou dit zijn als de brandweer voor alternatieven zoals hybride-, (semi)elektrische- of benzinevoertuigen zou kiezen? Is het mogelijk om de brandweer te compenseren voor dit verschil in belastingvoordeel indien toch voor een niet-diesel variant wordt gekozen zodat er een daadwerkelijk «level playing field» ontstaat?
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gelden diverse vrijstellingen en teruggaafregelingen voor specifieke doelgroepen waaronder politieauto’s en brandweerauto’s. Zoals ik eerder in relatie tot politieauto’s heb aangegeven, zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s en ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Het kan mede door de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van MRB, zoals in geval van politie- en brandweerauto’s, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant zijn om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Dit kostenvoordeel is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de uitvoering van een alternatief voertuig (volledig elektrisch, hybride, etc.) en het beoogde gebruik van het voertuig.
Wanneer niet wordt gekozen voor dieselvoertuigen kan dit leiden tot hogere kosten voor de politie of de brandweer waarvoor in dat geval structurele dekking gevonden moet worden.