Geweld en intimidatie tegen Israëlische mensenrechtenorganisaties |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de arrestatie in Israël van een man die voorbereidingen had getroffen voor een aanslag door middel van brandstichting op het kantoor van Breaking the Silence, en die leden van deze Israëlische niet-gouvernementele organisatie (ngo) wilde intimideren, zodanig dat zij hun werkzaamheden zouden staken?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis samenhangt met de opruiende en aanhoudende lastercampagne tegen Breaking the Silence van (leden van) de Israëlische regering?
Mensenrechtenorganisaties in Israël die kritiek hebben op de regering en op het optreden van de strijdkrachten in de Palestijnse gebieden worden in toenemende mate negatief geportretteerd in de media en het publieke discours. Het kabinet neemt in dit verband afstand van aantijgingen aan het adres van Breaking the Silence door individuele leden van de Israëlische regering. Het kabinet maakt zich grote zorgen over de wijze waarop dergelijke organisaties worden bejegend in het publieke debat in Israël. Deze ontwikkeling draagt bij aan een algemeen klimaat waarin organisaties en personen met een afwijkende mening kunnen worden geconfronteerd met verbale, online en soms fysieke bedreigingen. Hoewel het incident waar in de vraag naar wordt verwezen past in deze zorgelijke trend, kan het kabinet niet beoordelen welke factoren er precies aan ten grondslag lagen.
Welke stappen en maatregelen heeft u genomen om de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 23 432 nr. 425) uit te voeren, om de vrijheid van mensenrechtenorganisaties in Israël te beschermen en deze ngo’s te steunen?
Het kabinet verwijst naar het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken («Gymnich») van 28 april 2017 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1744, d.d. 4 mei 2017), waarin het kabinet de Kamer informeert over de uitvoering van de motie Sjoerdsma c.s. over steun aan mensenrechtenorganisaties in Israël.
Bent u bereid om de Israëlische regering met klem te verzoeken alle vormen van opruiing tegen en obstructie van mensenrechtenverdedigers onmiddellijk te staken en haar positieve verantwoordelijkheid te nemen om hen effectieve bescherming te bieden?
Het kabinet besteedt – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kandidaat Nederlandse mensenrechtenprijs beschuldigt tegenstanders van lastercampagne»?2
Ja.
Beschikt u over aanwijzingen dat de Israëlische mensenrechtenrechtenorganisatie Gisha inderdaad het doel was van een lastercampagne van tegenstanders die de uitslag van Gisha negatief heeft beïnvloed?
Uit de analyse van de stemresultaten blijkt dat er vermoedelijk sprake is geweest van een anti-campagne vanuit Israël. De kandidaat uit Israël (Gisha) is gedurende de stemronde gedaald in de tussenstand. Het is voorts bekend dat in Israël oproepen zijn gedaan op Facebook om op andere kandidaten dan Gisha te stemmen.
Bij een internetstemming bestaat de kans op initiatieven die stemgedrag beogen te beïnvloeden. Dergelijke initiatieven zijn niet tegen te houden; publiek debat en discussie over de kandidaten is op zichzelf positief en kan uiteindelijk bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Voorts kan niet worden bepaald of een geldige stem al dan niet is uitgebracht in het kader van een initiatief om stemgedrag te beïnvloeden. Het is daarom niet wenselijk om geldig uitgebrachte stemmen uit te sluiten. Overigens blijkt uit de analyse dat Gisha, indien alle stemmen uit Israël niet zouden worden meegeteld, slechts één plaats zou stijgen (van nummer 7 naar nummer 6) en ook niet in de top drie terecht zijn gekomen.
Uiteraard is er net als in voorgaande jaren voor zorggedragen dat frauduleuze stemmen niet worden meegeteld. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen worden niet meegeteld (zie ook http://www.humanrightstulip.nl/ranking). Overigens is het aantal frauduleuze stemmen dit jaar sterk afgenomen.
Heeft u maatregelen genomen naar aanleiding van de lastercampagne die in 2016 tegen B’Tselem is gevoerd? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Beknotting van de vrijheid van meningsuiting door de Palestijnse Autoriteit |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de arrestatie door veiligheidsdiensten van de Palestijnse Autoriteit (PA) van mensenrechtenverdediger Issa Amro?1
Ja.
Deelt u de mening van Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties dat de arrestatie en detentie van Amro een ernstige en onaanvaardbare aanval op de vrijheid van meningsuiting is?2
Het kabinet is bezorgd over de recente arrestatie en detentie van mensenrechtenverdediger Issa Amro. Amro wordt onder meer beschuldigd van het beledigen van autoriteiten en het in gevaar brengen van de publieke orde wegens de verspreiding van kritische berichten over de arrestatie van journalist Ayman Qawasmah via social media. Nederland hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht.
Welke maatregelen zult u nemen om Amro en in zijn algemeenheid de positie van mensenrechtenverdedigers in de Palestijnse gebieden te verdedigen, indien de PA in deze zaak verdere juridische stappen tegen Amro gaat zetten?
Nederland en de EU stelt mensenrechten en de positie van mensenrechtenverdedigers consequent aan de orde in de contacten met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij wordt ook de zaak van Amro nadrukkelijk aangekaart. De EU staat Amro sinds zijn arrestatie door de Palestijnse Autoriteit bij met diplomatieke steun. Zo hebben EU-diplomaten geprobeerd zijn hoorzitting bij te wonen, maar zij werden helaas geweigerd. De EU staat Amro tevens bij in de lopende zaken die vanuit Israël tegen hem zijn aangespannen. Nederland en de EU zullen de zaken tegen Amro nauwgezet blijven volgen en bij de Palestijnse Autoriteit het belang van mensenrechtenverdedigers en -organisaties voor een vrije en pluriforme samenleving blijven benadrukken.
Heeft u kennisgenomen van de recente publicatie van Amnesty International «State of Palestine: Alarming attack on Freedom of Expression», waarin Amnesty ernstige zorgen uit over toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting door de PA en Hamas?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit rapport beschreven situatie? Deelt u de analyse van Amnesty International?
Het kabinet deelt de zorgen van Amnesty International over de toenemende inperkingen van de vrijheid van meningsuiting in de Palestijnse gebieden. In Gaza oefent Hamas een zware censuur uit op andersdenkenden. Op de Westelijke Jordaanoever is de ruimte van mensenrechtenorganisaties en journalisten om kritiek uit te oefenen op het beleid van de Palestijnse Autoriteit de afgelopen tijd ernstig onder druk komen te staan.
Wilt u een toelichting geven op de aard en gevolgen van de «Electronic Crimes Law» die de Palestijnse president Abbas in juli 2017 zonder publiek debat en democratische toetsing per decreet heeft aangenomen?
De uitoefening van vrijheid van meningsuiting, ook online, is een fundamenteel recht. De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting op grond van de «Electronic Crimes Law», die per decreet door President Abbas is aangenomen, staan haaks op het streven naar een onafhankelijke, vrije en democratische staat. Mede op grond van deze wet is het aantal arrestaties van journalisten en mensenrechtenverdedigers aanzienlijk toegenomen. Het kabinet dringt er bij de Palestijnse Autoriteit op aan om te handelen in lijn met fundamentele normen op het terrein van mensenrechten (waaronder de vrijheid van meningsuiting), waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht. Ook heeft de EU, mede op Nederlands aandringen, in de gezamenlijke verklaring in de VN-Mensenrechtenraad haar zorgen uitgesproken over beperkingen vanuit de Palestijnse Autoriteit op het gebied van vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening van Amnesty International dat de Palestijnse autoriteiten deze wet onmiddellijk moeten intrekken, tot hij in overeenstemming is met verplichtingen die Palestina als verdragspartij bij internationale mensenrechtenverdragen heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze is Nederland betrokken bij het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat?
Nederland is momenteel een leidende donor voor rechtsstaatontwikkeling in de Palestijnse Gebieden. Hierbij wordt de Palestijnse justitieketen ondersteund in het verbeteren van de dienstverlening. De Palestijnse civiele politie maakt hier deel van uit. Daarnaast zendt Nederland civiele en militaire experts uit naar de United States Security Coordinator (USSC) en EUPOL COPPS, de EU-missie die de Palestijnse justitieketen ondersteunt. Respect voor mensenrechten is een kernelement in deze samenwerking. Door middel van inhoudelijke beleidsdialoog en advisering trachten Nederland en de EU de justitie- en veiligheidsketen van binnenuit te versterken en misstanden te voorkomen. Zo levert Nederland een mensenrechtenexpert voor EUPOL COPPS en een adviseur voor het verbeteren van de interne opleidingen van de Palestijnse veiligheidssector via USSC, waarin tevens aandacht wordt besteed aan mensenrechten.
Op welke wijze waarborgt de regering dat Nederlandse ministeries, veiligheidsdiensten, andere overheidsinstellingen en de krijgsmacht direct noch indirect schendingen van mensenrechten door het Palestijnse politie- en veiligheidsapparaat faciliteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid het signaal aan de PA af te geven dat de Nederlandse steun aan de PA, bilateraal en in Europees verband, samenhangt met respect voor de mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting?
Dit signaal is inherent aan het expliciete doel van Nederland en de EU, om een levensvatbare, democratische Palestijnse staat te realiseren, met respect voor de rechtsstaat en mensenrechten, zoals verwoord in diverse Raadsconclusies. Om deze reden besteedt Nederland – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechten in de dialoog met de Palestijnse Autoriteit. Daarbij komt ook de vrijheid van meningsuiting nadrukkelijk aan de orde. Zie tevens het antwoord op vragen 3 en 6–7.
De arrestatie van een Turkse Nederlander in Turkije |
|
Sadet Karabulut , Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over een Turkse Nederlander, Volkan Çalışkan, die in Turkije is gearresteerd vanwege een spandoek?1 2
Ja.
Kunt u de arrestatie van deze Nederlandse man, die volgens Turkije steun zou betuigen aan terroristen, bevestigen? Heeft betrokkene inmiddels consulaire bijstand? Zo nee, bent u bereid hem die te leveren?
Zoals gebruikelijk en meteen nadat het Ministerie van Buitenlandse Zaken via derden melding kreeg van de mogelijke arrestatie heeft het ministerie de Turkse autoriteiten op verschillende niveaus om bevestiging en informatie van de arrestatie gevraagd. De Turkse autoriteiten hebben de aanhouding en arrestatie inmiddels bevestigd. Nederland heeft de Turkse autoriteiten nadrukkelijk gevraagd om toegang tot betrokkene in het kader van consulaire bijstand. Nederland heeft verder het belang benadrukt van een zorgvuldige en snelle afhandeling van eventuele juridische procedures.
Zodra de Turkse autoriteiten toegang verlenen en de Nederlandse ambassade in Turkije contact heeft gekregen met betrokkene, zal hem direct worden gevraagd of hij consulaire bijstand van de Nederlandse ambassade wenst en of hij wenst dat de ambassade actief aandacht voor zijn zaak vraagt bij de Turkse autoriteiten.
Bent u bereid bij de Turkse autoriteiten aan te dringen op onmiddellijke vrijlating van Volkan Çalışkan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de afgelopen weken meerdere Nederlanders van Turkse afkomst door de Turkse autoriteiten zijn aangehouden? Bent u bereid uw Turkse ambtsgenoot hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik 11 augustus jl. uw Kamer meedeelde, maakt Nederland zich grote zorgen over de recente uitreisverboden ten aanzien van Turkse Nederlanders en om deze arrestatie. Nederland blijft daarom alert, actief en kritisch op dit optreden van de Turkse autoriteiten. Nederland zal extra aandacht voor deze gevallen blijven vragen opdat betrokkenen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen terugkeren. Vooralsnog gebeurt dit via diplomatieke kanalen op verschillende niveaus. Daarnaast blijft het kabinet de Turkse autoriteiten in algemene zin oproepen tot het respecteren van de rechtsstaat – in het bijzonder als het gaat om fundamentele rechten zoals een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang en rechten gerelateerd aan arrestatie en detentie.
Welke bewijzen zijn bij u bekend over de inmiddels elf Nederlanders die Turkije niet uit kunnen?3 4
De informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van betrokkenen heeft, is afkomstig van betrokkenen zelf en hun familie. De Turkse autoriteiten beschouwen de zaken vooralsnog als een interne aangelegenheid, onder meer omdat volgens de Turkse wet Nederlanders die ook de Turkse nationaliteit hebben op Turks grondgebied enkel worden gezien als Turks burger. Nederland zal niettemin en uiteraard Turkije actief om aandacht voor de uitreisverboden van deze Nederlanders blijven vragen, zoals hierboven nader is toegelicht.
Welke extra stappen gaat u zetten, mede in EU-verband, om te bewerkstelligen dat er een einde komt aan de steeds verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in Turkije?
Nederland stelt de zorgen over de rechtsstaat in Turkije regelmatig aan de orde, niet alleen binnen de Europese Unie maar ook in het kader van de Raad van Europa. Nederland speelt hierin een voortrekkersrol. Zo was Nederland de eerste die pleitte voor het opschorten van de pretoetredingssteun aan Turkije, een standpunt dat aanvankelijk op weinig steun kon rekenen bij de andere lidstaten van de EU, maar dat nu ook wordt gedeeld door Duitsland. De Nederlandse inzet is zowel gericht op het consequent opbrengen van onze zorgen omtrent de rechtsstaat in Turkije, als op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld. Nederland blijft de zorgen over de rechtsstaat in Turkije, inclusief de gevolgen voor de burgers van de landen van de EU, actief aankaarten in EU- en RvE-kader.
De inbeslagname door Israël van een door Nederland gesubsidieerd zonne-energieproject in het Palestijnse dorp Jubbet adh Dhib |
|
Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft Israël reeds gereageerd op uw protest tegen de inbeslagname door Israël van het door Nederland gesubsidieerde zonne-energieproject in Jubbet adh Dhib? Zo nee, wilt u dan (opnieuw) op een snelle reactie en een bevredigende oplossing aandringen?
Ja. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), heeft de Israëlische premier Netanyahu per brief laten weten dat de zonnepanelen teruggeven zullen worden aan Nederland. De zonnepanelen en overige apparatuur zijn vrijgegeven aan COMET-ME, de organisatie die met steun van Nederland het energiesysteem had opgezet in Jubbet adh Dhib. COMET-ME heeft de panelen op 3 oktober jl. teruggeplaatst in het dorp. Nederland beschouwt dit als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend. Dit bestemmingsplan bevat tevens een verzoek tot aansluiting op het elektriciteitsnet.
Wilt u, zodra hier duidelijkheid over is, de Kamer informeren of Israël bereid is om de inbeslaggenomen voorwerpen conform uw verzoek te retourneren en de schade die door de afbraak ervan is ontstaan te vergoeden?
Ja.
Wilt u hierbij expliciet vermelden of de Israëlische autoriteiten voorwaarden verbinden aan de teruggave en/of vergoeding en zo ja, welke dit zijn?
Israël heeft een beleid waarbij bouwwerken, waarvoor geen vergunning is gegeven, zonder gerechtelijke procedure binnen 60 dagen kunnen worden weggehaald of afgebroken. In dit geval waren de panelen al langer dan 60 dagen geïnstalleerd. COMET-ME heeft mede daarom bezwaar gemaakt. In zijn besluit heeft Israël aangegeven de panelen terug te geven aan de uitvoerende organisatie, onder meer vanwege dit punt, zonder daarbij voorwaarden te stellen. Tegelijkertijd herziet Israël diens standpunt over vergunningen niet.
Op welke wijze is Israël van plan te voldoen aan zijn verplichting als bezettende macht om voor de humanitaire basisbehoeften van de bewoners van Jubbet adh Dhib te zorgen, na de vernieling van de zonnepanelen?
Het is niet aan het kabinet om deze vraag naar voornemens van de Israëlische regering te beantwoorden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, beschouwt het kabinet de terugplaatsing van de zonnepanelen als een tijdelijke oplossing totdat Israël een besluit heeft genomen over de aanvraag van een bestemmingsplan, die de gemeenschap in 2014 heeft ingediend.
Deelt u de mening dat Israëls vergunningenregime onbetrouwbaar en ineffectief is gebleken, onderdeel is van Israëls onrechtmatig bezettingsbeleid en inheemse Palestijnen ten opzichte van Israëlische kolonisten systematisch discrimineert en benadeelt?
Het is een feit dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft ten behoeve van Palestijnen in Area C en wel vergunningen afgeeft voor de bouw van nieuwe huizen in nederzettingen. Uit cijfers van de Israëlische overheid blijkt dat in 2014 2% van de vergunningsaanvragen ten behoeve van Palestijnen werd goedgekeurd (9 vergunningen), en in 2015 1.8% (7 vergunningen). Bovendien geldt dat minder dan 1% van Area C bestemd is voor Palestijnse ontwikkeling, terwijl 70% van Area C is toebedeeld aan Israëlische nederzettingen. Dit alles benadeelt de Palestijnen en creëert ongelijkheid.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is humanitaire hulp en steun voor basisvoorzieningen aan kwetsbare Palestijnse gemeenschappen op de bezette Westelijke Jordaanoever aan Israëls vergunningenregime te onderwerpen?
Ja. Het Israëlisch beleid waarbij niet of nauwelijks vergunningen worden afgegeven voor humanitaire en/of ontwikkelingsprojecten in Area C maakt het uiterst lastig de hulp te verstrekken met een vergunning. In sommige gevallen, waarbij humanitaire hulp snel geboden moet worden, is het bovendien praktisch ondoenlijk om een langdurig traject voor vergunningen te doorlopen als dat zou betekenen dat er zes maanden of langer gewacht moet worden. Daarom kiezen veel hulporganisaties, waaronder de VN en COMET-ME, ervoor om Israël op hoofdlijnen te informeren over de projecten. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking.
Heeft u de inbeslagname reeds met de Europese bondgenoten besproken, zoals u tijdens het vragenuur in de Tweede Kamer aankondigde op 4 juli jongstleden? Zo ja, hoe hebben de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger gereageerd? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
Uiteraard heeft het kabinet EU-partners geïnformeerd. In dit geval heeft het kabinet ervoor gekozen om in eerste instantie de kwestie bilateraal op te lossen.
Op welke manier zou de EU, uw inziens, het patroon van vernielingen van door de EU en lidstaten gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied kunnen doorbreken? Bent u bereid om hiertoe voorstellen te doen aan uw Europese collega’s?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het kabinet acht het van belang dat de EU via een kritische beleidsdialoog druk op Israël blijft uitoefenen om sloop en confiscatie stop te zetten. Zoals tevens aangegeven in de antwoorden op vragen gesteld door de leden Knops en Amhaouch (beiden CDA), (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2426), zijn er binnen de EU voorts afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wat is uw reactie op de reconstructie van de Volkskrant waaruit het indringende beeld ontstaat dat de Nederlandse overheid grote steken heeft laten vallen ten aanzien van een Nederlander, de heer Singh, die al 33 jaar in de VS gevangen zit en mogelijk onterecht veroordeeld is voor twee moorden die hij niet gepleegd heeft?1
De ministeries van Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid herkennen zich niet in dat beeld. Uw Kamer is eerder al uitvoerig geïnformeerd over de situatie van de heer J.S. en de inspanningen van de Nederlandse overheid ten behoeve van de heer J.S.2
In antwoorden op eerdere Kamervragen3 is reeds gemeld dat de Nederlandse overheid niet kan treden in de rechtsgang van andere landen. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft alle beschikbare informatie over de heer J.S. zorgvuldig getoetst aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is – naast het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (Vogp) en de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) – het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland, dat eerder met uw Kamer is gedeeld.4
Waarom heeft Nederland niets gedaan ten gunste van de heer Singh toen bleek dat de Amerikaanse officier van justitie die belast was met de zaak, zelf werd veroordeeld wegens corruptie en het arrangeren van belastend bewijs en dus duidelijk werd dat het strafproces van de heer Singh niet geheel onomstreden was?
Met uitzondering van gedetineerden die een reële kans lopen ter dood veroordeeld te worden of die ter dood veroordeeld zijn, omvat de consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland geen rechtsbijstand. Nederlandse gedetineerden in het buitenland zijn zelf verantwoordelijk voor hun verdediging, in combinatie met de plicht van het land van detentie een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Dit principe sluit aan op de rechtspraktijk in het buitenland. Alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland ontvangen schriftelijke informatie over de Nederlandse consulaire bijstand, over andere instanties betrokken bij de Nederlandse gedetineerdenbegeleiding, zoals Reclassering Nederland, en over de mogelijkheden en voorwaarden van de lokale rechtsbijstand.
Vorenstaande gold ook voor de heer J.S. die steeds is bijgestaan door een Amerikaanse advocaat en sinds 2012 ook door de Nederlandse stichting PrisonLAW. In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. De heer J.S. gaf bij bezoeken in de regel aan dat hij tevreden was over het optreden van zijn advocaat. In 1998 ontstond bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken de mogelijkheid tot het inroepen van een vertrouwensadvocaat in buitenlandse strafzaken. Op basis van dit nieuwe instrument heeft het ministerie ten tijde van het inroepen van een beroepsinstantie in de zaak van de heer J.S. in 1999 naar aanleiding van een nadere bestudering van het dossier van de heer J.S. volgens de destijds vigerende doelstellingen een advocaat opdracht gegeven tot het uitbrengen van een advies. Dit advies zou zich vooral gaan richten op de mogelijkheden en kansen van eventuele vervolgstappen in de zaak en in mindere mate op eventuele onvolkomenheden in de gevolgde rechtsgang. Het onderzoek leverde echter weinig relevante informatie op. Mijn voorganger informeerde uw Kamer over het vertrouwensrapport onder meer in de brief van 17 februari 2016, waarbij het vertrouwensrapport vertrouwelijk ter inzage is gelegd aan de leden van uw Kamer. In 2003 werd het vonnis in hoger beroep bevestigd.
Vanaf 2012 heeft de stichting PrisonLAW zich in de zaak van de heer J.S. verdiept, waarbij het ministerie PrisonLAW onder meer heeft gefaciliteerd in het leggen van contacten in de Verenigde Staten en verkrijgen van toegang tot de gevangenis. PrisonLAW heeft zich vervolgens in samenwerking met de lokale advocaten van de heer J.S. vanaf 2014 eerst ingezet voor de Wots-procedure en de Amerikaanse parole-procedure voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden. Sinds 2016 werkt PrisonLAW aan de voorbereiding van een verzoek tot herziening. PrisonLAW ontvangt sinds 2012 jaarlijks subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van onafhankelijk juridisch advies aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk was dat de Nederlandse consul en ambassadeur herhaaldelijk bij het Nederlandse Ministerie van Justitie hebben aangedrongen op een «spoedig» besluit over het invliegen van een cruciale ontlastende getuige, maar vanuit het Ministerie van Buitenlandse zaken werd aangegeven dat een officieel rechtshulpverzoek uit de Verenigde Staten nimmer is ontvangen en daarom geen gevolg is gegeven aan het verzoek? Wat heeft Nederland zelf gedaan om aan te dringen op een officieel rechtshulpverzoek van de Amerikanen?
Tussen Nederland en de Verenigde Staten is een bilateraal rechtshulpverdrag van kracht. Daarin staat omschreven welke handelingen in het kader van rechtshulp kunnen worden gevraagd en op welke wijze verzoeken dienen te worden ingezonden. Rechtshulpverzoeken worden opgesteld door de autoriteiten die met vervolging belast zijn. Zij kunnen daartoe besluiten wanneer zich in een ander land informatie bevindt die voor de waarheidsvinding in de strafzaak van belang kan zijn.
Het initiatief hiertoe ligt altijd bij het vervolgende land. Indien de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland zouden doen, zal Nederland uiteraard welwillend zijn daar aan mee te werken.
Waarom is destijds geen navraag gedaan naar het vertrouwensrapport dat niet is afgerond maar wel in opdracht van de Nederlandse overheid werd opgesteld en waaruit een vermoeden van een omstreden rechtsgang van een Nederlander in het buitenland zou hebben gebleken?
De vertrouwensadvocaat werd ingeschakeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van de consulaire bijstand en gedetineerdenbegeleiding. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid had in 2000 geen kennis van het bestaan van een vertrouwensrapport. Dat lag destijds ook niet in de rede.
Hoe beoordeelt u de weigering van Justitie-ambtenaren in 2015 om mee te werken aan een overplaatsing naar Nederland op humanitaire gronden ondanks een oproep daartoe van de Nederlandse consul-generaal in San Francisco? Deelt u de opvatting dat die weigering geheel is toe te schrijven aan de Minister van Veiligheid en Justitie, was de Minister van Veiligheid en Justitie voorafgaand aan de gestuurde weigering op de hoogte van die voorgenomen weigering en hoe verhoudt het genomen besluit zich naar uw opvatting tot de constatering in de reconstructie dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet volledig op de hoogte was van de omstreden rechtsgang?
Zoals ook al is vermeld in antwoorden op eerdere Kamervragen5 hebben de Amerikaanse autoriteiten nooit een officieel verzoek tot overdracht van de tenuitvoerlegging van het strafvonnis van de heer J.S. gedaan. Wel hebben de Verenigde Staten bij brief van 3 maart 2015 informatie gevraagd aan Nederland met het oog op een mogelijke procedure op grond van de Wots. Belangrijke vragen waren onder meer op welke wijze de in de Verenigde Staten opgelegde straf tenuitvoergelegd zou worden in Nederland en of Nederland – op het moment dat een Wots-verzoek zou worden gedaan – de straf om- of voort zou zetten. Zoals eveneens is vermeld in voornoemde antwoorden heeft de afdeling Internationale Overdracht van Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) deze vragen bij brief van 23 juli 2015 namens de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie beantwoord. Kort samengevat werd in deze brief uiteengezet dat het Vogp in het geval van de heer J.S. geen basis bood voor overdracht van het strafvonnis omdat 1) de binding van de heer J.S. met de Nederlandse samenleving als onvoldoende werd beoordeeld en er 2) na overdracht geen strafrestant meer zou resteren om te executeren. Deze conclusie is zoals gezegd getrokken na zorgvuldige toetsing van alle beschikbare informatie – waaronder die van het Nederlandse consulaat-generaal te San Francisco – aan de geldende regelgeving en het geldende beleid. Relevant in dit licht is, naast het Vogp en de Wots, het voornoemde beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland. In dit beleidskader wordt toegelicht welke gedetineerden in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland, of anders gezegd aan welke voorwaarden moet worden voldaan om naar Nederland te kunnen worden overgebracht.
De lijn van de reactie zoals opgenomen in de brief van 23 juli 2015 is vóórdat deze verzonden werd, voorgelegd aan de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, die hiermee heeft ingestemd. Gelet op het bovenstaande heeft het mij verbaasd dat in het betreffende artikel in de Volkskrant de suggestie wordt gewekt dat de brief van 23 juli 2015 is verzonden op eigen initiatief van met name genoemde ambtenaren. Voor zover überhaupt al kan worden gesteld dat de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie op het moment van afstemming niet op de hoogte zou zijn geweest van de twijfels die door de heer J.S. zijn geuit over de rechtsgang in de Verenigde Staten, geldt dat dit niet afdeed noch af kan doen aan bovenstaande conclusie. Nederland kan niet treden in de rechtsgang van andere landen.
Indien de Minister van Veiligheid en Justitie wel en tijdig op de hoogte was geweest van de omstreden rechtsgang in de zaak van Singh, had dat tot een andere conclusie kunnen leiden in zijn verzoek tot overplaatsing? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat de heer Singh gedurende 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad?
In de brief aan uw Kamer van 18 november 2015 gaf mijn voorganger aan dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie de reguliere consulaire bijstand heeft verleend. Consulaire bijstand bestaat niet enkel uit bezoeken aan de gedetineerde, maar omvat ook andere elementen, zoals is verwoord in de brief aan uw Kamer van 17 februari 2016. Met de brief van 31 maart 2016 deed mijn voorganger uw Kamer een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer J.S., waarin ook de bezoeken aan de heer J.S. in de penitentiaire inrichting staan opgenomen. Door de jaren heen hebben beleidswijzigingen plaatsgevonden op het gebied van gedetineerdenbegeleiding waarbij de norm voor het aantal bezoeken per jaar aan gedetineerden is aangepast. Deze beleidswijzigingen hebben er toe geleid dat de bezoekfrequentie aan de heer J.S. in de afgelopen 33 jaar niet altijd constant is geweest. Zo gold een periode dat gedetineerden werden bezocht al naar gelang de noodzaak of behoefte daaraan bestond. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in de periode tot en met 2015 in totaal 39 bezoeken van een consulair medewerker aan de heer J.S. geregistreerd. Daarnaast heeft de heer J.S. nog bezoeken ontvangen van vertegenwoordigers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras. Naast bezoeken heeft de heer J.S. gedurende alle jaren van zijn detentie conform het op dat moment vigerende beleid steeds kunnen rekenen op de financiële schenking, financiële bemiddeling en contact met een contactpersoon. Ook zijn in het geval van de heer J.S. de buitengewone instrumenten van consulaire bijstand ingezet zoals de inschakeling van een vertrouwensadvocaat en juridische advisering door de organisatie PrisonLAW. Tot slot heeft Nederland diplomatieke inspanningen verricht door meermaals de verzoeken van de advocaat van de heer J.S. om vervroegde vrijlating in het kader van parole en gratie bij de Amerikaanse autoriteiten actief te ondersteunen.
Hoe verklaart en beoordeelt u dat uit zes documenten in de reconstructie blijkt dat meerdere overplaatsingsverzoeken zijn gedaan maar dat deze niet de verantwoordelijke consulair medewerker hebben bereikt?
Wanneer een buitenlandse strafprocedure is afgerond, is het aan de gedetineerde om te beslissen of hij een verzoek voor strafoverdracht wil indienen op basis van een daartoe strekkend verdrag bij de betreffende autoriteiten in het land van detentie. Dient de gedetineerde een verzoek in en heeft het land van veroordeling geen bezwaar tegen strafoverdracht, dan kan het land aan Nederland vragen het vonnis over te nemen. Deze mogelijkheid en procedure golden ook voor de heer J.S.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bevoegd voor de uitvoering van Wots-verzoeken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vervult hierbij een faciliterende rol die vooral ligt op het terrein van algemene informatievoorziening aan gedetineerden. Uit het dossier over de heer J.S. bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan worden afgeleid dat het ministerie het advocatenkantoor van de heer J.S. in 2000 een brochure toestuurde over de Wots.
Erkent u de fouten die zijn gemaakt vanuit beide departementen waarbij de heer Singh 12 jaar van zijn detentie geen enkel consulair bezoek en nauwelijks bijstand uit Nederland heeft gehad, overplaatsingsverzoeken zijn verdwenen en waarbij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, ondanks verzoek van de consul-generaal en de omstreden rechtsgang, heeft geweigerd om mee te werken aan de overplaatsing van de heer Singh naar Nederland?
Zoals ook volgt uit de antwoorden op de vragen 5 en 6 is de brief van 23 juli 2015, waarin wordt gereageerd op de vragen van de Verenigde Staten met het oog op een mogelijk Wots-traject, op een zorgvuldige wijze na toetsing van alle beschikbare informatie aan de geldende regelgeving en het geldende beleid, tot stand gekomen. In dit licht is nog relevant te vermelden dat de Nationale ombudsman in het kader van een door de advocaat van de heer J.S. ingediende klacht over de beantwoording van voornoemde vragen heeft geoordeeld dat hij de nadere motivering van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie gezien de normen van behoorlijkheid voldoende acht.
In mijn antwoord op vraag 8 ben ik reeds ingegaan op de consulaire bijstand die aan de heer J.S. sinds aanvang van zijn detentie is verleend.
Welke zorgvuldigheidsmaatregelen neemt u op beide departementen om te voorkomen dat dergelijke fouten bij consulaire bijstand en overplaatsingsverzoeken zich opnieuw kunnen voordoen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om de heer Singh alsnog en zo snel mogelijk overgeplaatst te krijgen naar Nederland? Wat is in dat kader de laatste stand van zaken met het parole-verzoek voor voorwaardelijke vrijlating op medische gronden en het gratieverzoek dat bij de Amerikaanse autoriteiten door de heer Singh is ingediend en dat door Minister-President Rutte andermaal en expliciet in 2016 is ondersteund in een brief aan de gouverneur van Californië? Bent u bereid bij de Amerikaanse autoriteiten aan te dringen op een spoedig besluit?
De Amerikaanse autoriteiten hebben op de verzoeken van de heer J.S. uit 2015 voor parole en gratie negatief beslist. Thans bereidt PrisonLAW voor de heer J.S. nieuwe verzoeken (parole en herziening) aan de Amerikaanse autoriteiten voor. Zodra deze verzoeken voorliggen en de heer J.S. en PrisonLAW van mening zijn dat daarbij Nederlandse steun weer dienstig kan zijn, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken, binnen de mogelijkheden die de consulaire diplomatie daartoe biedt, deze verzoeken weer ondersteunen. Op dit moment zijn er nog geen nieuwe verzoeken gereed en aanhangig.
Ook op andere manieren zal Nederland de actieve steun aan de heer J.S. voortzetten, zoals op het punt van een eventueel rechtshulpverzoek dat is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, gezien de gebrekkige bijstand in de zaak Singh, op korte termijn ook de bijstand aan de voormalig Argentijns-Nederlandse piloot Julio Poch tegen het licht te houden en te bezien welke stappen daarin consulair gezet kunnen worden nu de zaak tegen Julio Poch in Argentinië opnieuw vertraging lijkt op te lopen?
De zaak van de heer J.P. in Argentinië heeft de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het bezoek van de Mozambikaanse president aan Nederland |
|
Isabelle Diks (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fraude mag handel niet in de weg staan»?1
Ja.
Vindt u het opportuun om president Nyusi nu te ontvangen voordat het onderzoek naar de grote bank- en obligatieleningenfraude is afgerond?
President Nyusi is in september vorig jaar onder druk van de internationale gemeenschap, waaronder ook Nederland, akkoord gegaan met een internationale en onafhankelijke audit naar de verborgen leningen. Op 12 mei jl. heeft de onafhankelijke auditfirma Kroll haar bevindingen aangeboden aan het Mozambikaanse Openbaar Ministerie. Parallel aan de audit bereidt het Openbaar Ministerie het strafrechtelijk onderzoek voor. De president heeft de bevindingen van Kroll publiekelijk verwelkomd en aangekondigd te zullen meewerken aan verdere stappen die zullen voortkomen uit het strafrechtelijk onderzoek.
Het officiële bezoek van President Nyusi aan Nederland van 17 mei tot 19 mei jl. bood gelegenheid voor een constructief kritische dialoog met de Mozambikaanse regering op het hoogste politieke niveau waarbij de reeds positieve genomen stappen verwelkomd zijn en is aangedrongen op concrete opvolging van het strafrechtelijk onderzoek.
Is de fraudezaak onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek van de president? Zo ja, wat heeft het gesprek hierover opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Minister Koenders heeft in zijn gesprek met President Nyusi aandacht besteed aan de financiële situatie in Mozambique en de verborgen leningen. Daarin is de noodzaak tot concrete opvolging met eventuele strafrechtelijke vervolging centraal gesteld. De verborgen leningen kwamen ook aan de orde in het gesprek met de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal en in de ontmoeting met academici en maatschappelijke organisaties die actief zijn in Mozambique. President Nyusi benadrukte in deze gesprekken dat met steun van hemzelf en de Mozambikaanse regering het Mozambikaanse Openbaar Ministerie opvolging zal geven aan de internationale audit. Het kabinet en de internationale gemeenschap zullen hierop blijven toezien.
Klopt het dat het Ministerie van Defensie van Mozambique een belangrijke rol speelde in de fraude?
De verborgen leningen zijn afgesloten door drie bedrijven die eigendom zijn van de geheime dienst van Mozambique. De geheime dienst valt in Mozambique niet onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie, maar direct onder de verantwoordelijkheid van de president. Er zijn geen aanwijzingen van directe persoonlijke betrokkenheid van de huidige President Nyusi bij het destijds aangaan van de leningen. Pas na het afronden van het volledige onderzoek van het Mozambikaanse Openbaar Ministerie zal duidelijk worden of, en zo ja, in hoeverre, het Ministerie van Defensie een rol heeft gespeeld.
Acht u het waarschijnlijk dat de huidige president als toenmalig Minister van Defensie op de hoogte was van de fraude?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete acties neemt de Mozambikaanse regering om dergelijke fraude in de toekomst te voorkomen?
Sinds het aan het licht komen van de verborgen leningen heeft de Mozambikaanse overheid concrete maatregelen genomen om de transparantie in de publieke financiën te vergroten en om de gevolgen van de ontstane financiële crisis tegen te gaan. Zo zijn de overheidsuitgaven voor 2016 met tien procent teruggebracht, waarbij de sociale sectoren zoveel mogelijk zijn ontzien. Daarnaast zijn fiscale maatregelen getroffen en is de nieuw aangestelde gouverneur van de Mozambikaanse Centrale Bank een voormalig IMF-econoom met een goede reputatie op het gebied van monetair beleid. De auditfirma Kroll zal in het auditrapport aanbevelingen doen over de wijze waarop verdere controle- en beschermingsmaatregelen ingebouwd kunnen worden om dergelijke transacties in de toekomst te voorkomen.
Wat is de staat van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie is al begonnen aan een strafrechtelijk onderzoek. Op 13 mei jl. heeft President Nyusi op nationale televisie verklaard dat hij de audit omarmt en het Openbaar Ministerie alle ruimte geeft om het onderzoek voort te zetten. Ook zal de regering alle noodzakelijke stappen zetten om het vertrouwen van partners en investeerders te herstellen. Zowel de Mozambikaanse regering, het parlement als de internationale partners zijn in afwachting van het openbaar maken van de samenvatting van het auditrapport. Na verschijning van het auditrapport heeft het Mozambikaanse Openbaar Ministerie nog 90 dagen de tijd om het strafrechtelijk onderzoek af te ronden.
Bent u zich ervan bewust dat de ontvangst de indruk wekt dat Nederland de fraudezaak geen belemmering vindt voor het aanhalen van handelsrelaties?
Het kabinet deelt deze inschatting niet. Zoals hierboven uiteengezet is in gesprekken met President Nyusi nadrukkelijk aandacht besteed aan de verborgen leningen. De Mozambikaanse overheid is aangemoedigd de uitkomsten van de audit aan te grijpen om verdere vertrouwenwekkende maatregelen te treffen richting financieel herstel. Ook heeft Nederland het signaal afgegeven dat er concrete acties nodig zijn voordat Nederland overweegt de ontwikkelingshulp via de centrale overheid te hervatten. Daarnaast zijn het vergroten van de markttoegang en het verbeteren van het ondernemingsklimaat, en daarmee het aanhalen van de handelsrelaties, belangrijke elementen van de inzet om armoede te bestrijden en stabiliteit in Mozambique te vergroten.
Een hongerstaking van Palestijnen in Israëlische detentie |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Amid hunger strike, UN expert urges Israel to comply with international law on detention»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Michael Lynk, de UN Special Rapporteur on the situation of human rights in the Palestinian territories occupied since 1967, dat Israël het internationaal recht schendt door grootschalige toepassing van administratieve detentie en doordat veel Palestijnen in Israël gevangen zijn gezet in plaats van op Palestijns grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt zorgen over de schaal en duur van administratieve detentie.
Detentie is om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd op basis van het humanitair oorlogsrecht als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Personen beschermd onder het humanitair oorlogsrecht mogen niet worden overgebracht of gedeporteerd naar het grondgebied van de bezettende mogendheid (zie tevens antwoorden op de vragen gesteld door het lid Van Bommel (SP), kenmerk 2013Z08923 d.d. 28 juni 2013). Zowel Nederland als de EU spreken op reguliere basis met Israël over mensenrechten. Daarbij worden ook de omstandigheden van gevangenen in Israëlische detentie kritisch aan de orde gesteld.
Deelt u de zorgen van de VN-rapporteur over berichten dat deelnemers aan de hongerstaking in eenzame opsluiting zijn geplaatst, dat toegang tot advocaten wordt geweigerd en andere wijzen waarop hongerstakers worden gestraft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de hongerstaking van Palestijnse gevangenen tegen de omstandigheden in Israëlische detentie en verwelkomt het bericht dat met het akkoord over verbeteringen van de omstandigheden de hongerstaking beëindigd is. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, bij monde van de vertegenwoordiger in Israël de kwestie aangekaart bij de Israëlische autoriteiten. Tevens heeft de EU op 6 mei jl. een lokale verklaring uitgebracht. Daarin wordt Israël opgeroepen om de mensenrechten van alle gevangenen volledig te respecteren. Ook roept de EU in de verklaring op tot het indienen van formele aanklachten tegen de gedetineerden.
Bent u bereid contact met uw Israëlische collega’s op te nemen om erop aan te dringen dat Israël Palestijnse gevangen behandelt in overeenstemming met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris” |
|
Bram van Ojik (GL), Raymond Knops (CDA), Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Attje Kuiken (PvdA), Malik Azmani (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onrust op ministeries over komst Eritrese partijfunctionaris»?1
Ja.
Klopt het dat het Eritrese Young People's Front for Democracy and Justice (YPFDJ), de jeugdorganisatie van de regerende PFDJ, van plan is haar jaarlijkse congres in Nederland te organiseren? Zo ja, weet u waar en wanneer?
De conferentie zou van 13–17 april plaatsvinden in Veldhoven (Noord-Brabant), maar is op donderdagavond 13 april na een verstoring van de openbare orde en ernstige vrees voor verdere verstoring door de burgemeester van Veldhoven verboden.
Deelt u de mening dat een dergelijk congres als ongewenste bemoeienis van de Eritrese overheid met Eritreeërs in Nederland beschouwd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in Eritrea. Het kabinet vond het bezoek van de heer Gebreab aan de jeugdconferentie ongemakkelijk, omdat deze hoge Eritrese ambtenaar Eritreeërs zou gaan toespreken terwijl velen Eritrea hebben verlaten om politieke redenen. Ook waren er aanwijzingen dat Eritreeërs in Nederland gedwongen werden aan deze bijeenkomst bij te dragen. Zoals ook in de Kamerbrief van 15 december jl. is aangegeven (Kamerstuk 22 831, nr. 125) dient vrijwilligheid het uitgangspunt te blijven voor contacten van Eritreeërs in Nederland met de Eritrese autoriteiten. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 21 april de Ambassadeur van Eritrea ontboden en deze boodschap nogmaals overgebracht.
Ziet u mogelijkheden dit congres te verhinderen?
De burgemeester van Veldhoven heeft besloten de bijeenkomst te verbieden, omdat in de avond van 13 april onrust uitbrak bij de Koningshof in Veldhoven en omdat meer en grotere demonstraties waren aangekondigd. De kortgedingrechter heeft het besluit in stand gelaten.
Is de Eritrese ambassade betrokken bij dit congres? Zo ja, hoe beoordeelt u deze betrokkenheid?
Voor zover bekend waren de Eritrese Ambassades in Brussel en Den Haag betrokken bij de organisatie van dit congres. Dit is niet ongebruikelijk. Een van de functies van een ambassade is het behartigen van de belangen van de zendstaat in het gastland. Ondersteuning van een dergelijk evenement door een ambassade valt hier ook onder.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de tweede man van het regime van de Eritrese president Afewerki, Yemane Gebreab, om dit congres toe te spreken?
De heer Gebreab beschikte over een geldig Schengen-visum. Zijn bezoek werd op geen enkele wijze gefaciliteerd door de Nederlandse overheid en werd als privéaangelegenheid behandeld.
Heeft u aanwijzingen dat er andere regeringsfunctionarissen uit Eritrea bij dit congres aanwezig zullen zijn?
Neen.
Is de heer Gebreab betrokken bij de misdaden tegen de menselijkheid die volgens de onderzoekscommissie van de Verenigde Naties in Eritrea plaatsvinden?
De beoordeling van eventuele betrokkenheid van de heer Gebreab bij misdrijven tegen de menselijkheid en de beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan is aan het Openbaar Ministerie.
Is het denkbaar dat de heer Gebreab vervolgd wordt voor misdaden tegen de menselijkheid als hij naar Nederland komt?
Zie antwoord vraag 8.
Welk land heeft het Schengenvisum aan de heer Gebreab verleend?
Italië.
Zijn er mogelijkheden om de aanvraag van een Schengenvisum te weigeren voor personen gelieerd aan het Eritrese regime?
Of er mogelijkheden op dit terrein zijn en zo ja welke, is afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden rond een visumaanvraag.
Elke aanvraag wordt dan ook op eigen merites beoordeeld.
Bent u bereid andere landen uit de Schengenzone te verzoeken Schengenvisa te weigeren aan personen gelieerd aan het Eritrese regime?
De afspraken die de lidstaten van de Europese Unie hebben gemaakt over de verstrekking van visa aan derdelanders schrijven voor dat steeds een individuele beoordeling gemaakt moet worden. Dit leent zich niet voor een generieke stelling ten aanzien van een groep van personen, tenzij er sprake is van formele EU-sancties tegen bepaalde personen. Dergelijke sancties bestaan niet voor Eritrea.
Wat is de stand van zaken van het laagdrempelig meldpunt voor de Eritrese gemeenschap over intimidatie en bemoeienis vanuit het Eritrese regime?
Politie en het OM zullen, indien daar aanleiding toe is, mogelijke slachtoffers van strafbare feiten actief wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs ten opzichte van de politie vormt een belangrijke belemmering voor het doen van aangiften. In gesprekken van overheid, niet-gouvernementele organisaties en andere relevante betrokken organisaties met de Eritrese gemeenschap wordt aandacht besteed aan deze belemmering.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in Europees verband naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een onafhankelijk bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de aard en omvang van de diasporabelasting van het Eritrese regime. Dit onderzoek loopt. Het kabinet zal u in het tweede kwartaal van 2017 over de bevindingen informeren, zoals toegezegd in de Eritreabrief van 15 december 2016 (Kamerstuk 22 831, nr. 125).
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de bijeenkomst plaatsvindt?
De snelle opvolging van gebeurtenissen maakte het niet mogelijk deze vragen binnen een dag te beantwoorden.
Het bed, bad, brood compromis |
|
Sybrand van Haersma Buma (CDA), Emile Roemer , Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Arie Slob (CU), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt uiteenzetten waarop de conclusie is gebaseerd dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa de bevindingen van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) niet deelt omdat deze geen grondslag zouden vinden in het Europees Sociaal Handvest (ESH)? Kunt u aangeven hoe deze interpretatie zich verhoudt tot het mandaat van het Comité van Ministers zoals vastgelegd in Artikel 9, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij het ESH betreffende een systeem voor collectieve klachten, waarin duidelijk wordt aangegeven dat het Comité van Ministers zich alleen beperkt tot het doen van aanbevelingen?
De regering hecht aan getrouwe naleving van de mensenrechtenverdragen waarbij Nederland partij is. In de resolutie wordt opgemerkt dat de bevoegdheden van het ECSR gegrond zijn in het verdrag zelf en dat dit verdrag een beperking kent in de personele reikwijdte van het verdrag. Hieruit kan slechts de conclusie volgen dat de bevindingen van het ECSR geen grondslag vinden in het verdrag.
De collectieve-klachtprocedure onder het Europees Sociaal Handvest (ESH) is zo vormgegeven dat het rapport van het ECSR is gericht aan het Comité van Ministers. De verdragspartijen hebben zich in deze procedure ervan verzekerd dat zij zelf, als collectief, het laatste woord hebben in de procedure. Het Aanvullend Protocol bepaalt dat het Comité van Ministers, als het hoogste beleidsbepalende orgaan van de Raad van Europa, een resolutie aanneemt naar aanleiding van een rapport van het ECSR. Een resolutie van het Comité van Ministers is evenmin juridisch bindend. Wel geeft een resolutie, zijnde een wilsuitdrukking van het hoogste beleidsbepalende orgaan van de Raad van Europa, een sterke politieke binding.
Volgens artikel 9, lid 1 van het Aanvullend Protocol is een aanbeveling aan de betrokken lidstaat een verplicht onderdeel van de resolutie van het Comité van Ministers wanneer het ECSR in een rapport een schending heeft geconstateerd. Met de afsluitende aanbeveling van het Comité van Ministers om te rapporteren over de ontwikkelingen, voldoet het Comité van Ministers aan deze verdragsrechtelijke plicht. Het Comité van Ministers heeft in de aanbeveling gekozen voor een formulering die geen instemming met de kritiek van het ECSR impliceert, namelijk een neutraal verzoek om te rapporteren over mogelijke ontwikkelingen ten aanzien van dit onderwerp.
Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de uitspraken in de resolutie van het ECSR dat het argument, dat zich beroept op het gebrek aan internationale verplichtingen teneinde bescherming te bieden aan irreguliere migranten, niet geaccepteerd kan worden?
In de resolutie wijst het Comité van Ministers op het mandaat van het ECSR dat is neergelegd in het verdrag, het Europees Sociaal Handvest. Het ECSR houdt toezicht op de correcte uitvoering van dit verdrag. Dit verdrag kent een beperking in de personele reikwijdte van het verdrag. Het is dan ook niet aan het ECSR om zich uit te spreken over de rechten van illegaal in ons land verblijvende personen. Ter verdere toelichting op haar internationale verplichtingen wijst de regering met name op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uit het EVRM vloeit geen algemene verplichting voort tot het bieden van basisvoorzieningen aan illegale vreemdelingen. Volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) mag rekening worden gehouden met de verblijfstatus van vreemdelingen en de belangen van de Staat om een vreemdelingenbeleid te voeren met effectief terugkeerbeleid. Wel is specifiek artikel 3 van het EVRM in dit verband van belang. Eenieder die zich in Nederland bevindt, ongeacht zijn juridische status, kan zich beroepen op het verbod van onmenselijke behandeling indien het onthouden van basale bestaansvoorzieningen daartoe zou leiden. Artikel 3 EVRM is dus een ondergrens. De regering is van mening dat hieraan wordt voldaan.
Het koppelingsbeginsel geldt niet onverkort, er zijn uitzonderingen op aangebracht juist om bescherming te bieden aan de rechten van het individu. Iedere vreemdeling heeft recht op medisch noodzakelijke zorg en er gelden extra maatregelen voor kwetsbare groepen. Zo komen gezinnen met minderjarige kinderen waarvan de asielaanvraag is afgewezen, in aanmerking voor onderdak in een gezinslocatie indien daarmee wordt voorkomen dat de kinderen in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. Voor (uitgeprocedeerde) vreemdelingen met een medische problematiek zijn ook mogelijkheden tot opvang voorhanden.
In de huidige regeling is opvang beschikbaar in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) voor vreemdelingen die bereid zijn mee te werken aan terugkeer. Onder de nieuwe regeling krijgt de vreemdeling ook zonder deze expliciete terugkeerbereidheid voor een beperkt aantal weken toegang tot onderdak bij één van de vijf grote gemeenten (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Eindhoven) en Ter Apel. Dit betreft onderdak als voorfase op verblijf in een reguliere VBL waar vervolgens gewerkt kan worden aan terugkeer.
Het kabinet is, zoals opgemerkt, van mening dat het beleid reeds voldoet aan de mensenrechtelijke standaarden.
Hoe verhoudt deze conclusie zich tot de uitspraken in de resolutie van het ECSR dat er unaniem is vastgesteld dat Nederland artikel 13, vierde lid, en artikel 31, tweede lid, schendt door niet in de basale levensbehoeften te voorzien van irreguliere migranten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling van het ECSR dat het ontzeggen van basale levensbehoeften aan irreguliere migranten geen enkel concreet effect heeft op het terugkeerbeleid?
Het is van belang te benadrukken dat het Nederlandse stelsel niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen geen basale levensbehoeften ontzegt. Het stelsel is dusdanig ingericht dat het voor niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen mogelijk is om onderdak te krijgen. Wel acht het kabinet het daarbij van belang dat de vreemdeling werkt aan terugkeer. Los van de vraag of het ECSR kan onderbouwen dat het maken van deze koppeling geen effect heeft op terugkeer, is het voor het kabinet veeleer van belang om door die koppeling duidelijk te maken dat langdurig verblijf in de illegaliteit onwenselijk wordt geacht.
Hoe verhoudt het huidige voorstel om opvang afhankelijk te maken van terugkeerbereidheid, zich tot de stelling van het ECSR dat in de huidige jurisprudentie van het ESH opvang niet afhankelijk gemaakt mag worden van terugkeerbereidheid?
Zoals gezegd is het kabinet van oordeel dat de bevindingen van het ECSR geen grondslag vinden in het verdrag. Bovendien is het kabinet van mening dat ook indien een vreemdeling aanspraak zou kunnen maken op voorzieningen, dit niet de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling buiten spel zou zetten.
Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat onder de nieuwe regeling een vreemdeling ook zonder expliciete terugkeerbereidheid voor een beperkt aantal weken toegang tot onderdak krijgt bij één van de vijf grote gemeenten en Ter Apel.
Bent u van mening dat het voorliggende compromis recht doet aan de uitspraken van het ECSR en het Comité van Ministers en daarmee aan de mensenrechtelijke verdragen waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre acht u het wenselijk dat binnen Europa handvesten en verdragen die op dezelfde materie zien naast elkaar bestaan, maar waarvan de toepassing tot onduidelijke en uiteenlopende resultaten leidt? Welke inspanningen worden verricht teneinde tot harmonisatie te komen?
Het is een gegeven dat verschillende verdragen van toepassing zijn op de verschillende rechtsordes in Europa. Het kabinet beschouwt het bestaan van verschillende mensenrechtelijke instrumenten als een feit. Het ESH en het EVRM kennen zowel een verschil in materiële reikwijdte als personele reikwijdte. Het is uiteraard van belang dat de toezichthoudende organen zich rekenschap geven van elkaars jurisprudentie.
Harmonisatie in de onderhavige context zou voorts in principe kunnen geschieden door verdragswijziging. Het kabinet acht het echter niet haalbaar om het bestaande acquis open te breken en met alle lidstaten van de Raad van Europa hierover in onderhandeling te treden.
In hoeverre bent u van mening dat uit de uitspraken van de beide Europese Comités een onderscheid valt op te maken tussen illegale vreemdelingen die onderdaan zijn van landen die partij zijn bij het ESH en van landen die geen partij zijn?
Onder de werking van het Handvest zijn slechts die vreemdelingen begrepen die onderdaan zijn van andere Partijen bij het Handvest én die legaal verblijven op het grondgebied van de betrokken lidstaat.
Het genoemde onderscheid tussen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf die onderdaan zijn van een Partij bij het verdrag en zij die onderdaan zijn van Staten die geen partij zijn bij het ESH ziet de regering niet terug in het rapport van het ECSR en de regering maakt dit onderscheid dan ook niet in haar beleid. Dit is ook niet aan de orde gekomen in de collectieve klachtprocedure tegen Nederland nu de klacht zag op toegang tot voorzieningen voor uitgeprocedeerde vreemdelingen uit welk land afkomstig dan ook.
Kunt u aangeven waarom bij het aanwijzen in de voorfase van de Vrijheidsbeperkende Lokaties (VBL) niet is gekozen voor een evenwichtige spreiding over het land? Kunt u ingaan op de bezwaren van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? In hoeverre kan het beperkte aantal gemeenten in de voorfase van de VBL tot praktische problemen leiden, zoals onnodige vervoersbewegingen tussen de voorfase van de VBL en de VBL?
De reden om naast de locatie Ter Apel (waar de huidige VBL is gevestigd) te kiezen voor de vijf grootste gemeenten is dat, voor zover daar thans zicht op bestaat, daar de grootste aantallen vertrekplichtige vreemdelingen verblijven, binnen het zicht van de gemeenten. Daarbij ontstaat met het vestigen van de locaties in Ter Apel, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Eindhoven feitelijk ook reële spreiding over het land.
Wat verstaat u onder een beperkt aantal weken waarin de vreemdeling in de voorfase van de VBL mag verblijven? Is het ook mogelijk dat het alle weken van het jaar betreft? Zo nee, waarom niet?
De duur van het verblijf in de voorfase van de VBL bedraagt een beperkt aantal weken teneinde het belang van de effectiviteit van het terugkeerbeleid te bewaken. In goed overleg met de VNG/gemeenten zal invulling worden gegeven aan het aantal weken waarin vreemdelingen in de locatie voorfase VBL mogen verblijven.
Bent u bekend met de onlangs aangenomen motie Voordewind/Voortman (Kamerstuknummer 19 637, nr. 1988) waarin de regering wordt opgeroepen de succesvolle aanpak van de Pauluskerk te Rotterdam over te nemen? Bent u bekend met het feit dat deze aanpak zich juist niet beperkt tot enkele weken?
Ja, ik ben bekend met de motie Voordewind/Voortman. Ik zal in gesprek gaan met VNG/gemeenten over de wijze waarop vorm kan worden gegeven aan de locatie voorfase VBL. Ook de goede ervaringen van de aanpak van de Pauluskerk zullen in die gesprekken aan de orde komen.
Wanneer voldoet een vreemdeling aan de criteria dat hij oprecht en aantoonbaar wil terugkeren? Welke instantie maakt deze inschatting en hoe wordt hierop toegezien?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) beoordeelt of voldoende is gewerkt aan vertrek. Daarbij weegt mee wat wordt verklaart in de verschillende vertrekgesprekken. Door actief handelingen te verrichten om het daadwerkelijk vertrek te realiseren toont een vreemdeling aan dat hij werkt aan vertrek. Een vreemdeling kan op verschillende manieren laten zien dat hij werkt aan zijn vertrek. In de vertrekgesprekken die worden gevoerd tussen regievoerder en vreemdeling worden gezamenlijke afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over het aanvragen van een document bij de vertegenwoordiging van het land van herkomst en het leggen van contact met familie of bekenden om documenten op te laten sturen die de aanvraag om een reisdocument ondersteunen. Ook kan een vreemdeling een afspraak maken bij de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) of een andere NGO die ondersteuning biedt bij het vertrek. Ook kan een vreemdeling bij een presentatie aangeven dat hij daadwerkelijk zelfstandig wil terugkeren.
Als een vreemdeling niet oprecht en aantoonbaar wil terugkeren naar het land van herkomst en uit de voorziening wordt geplaatst, hoe verwacht u dat deze vreemdeling dan zal voorzien in de basale levensvoorzieningen?
Op deze vreemdeling rust onverkort de plicht om Nederland te verlaten, en hij heeft een eigen verantwoordelijkheid om deze vertrekplicht te realiseren. Tijdens zijn verblijf in Nederland zijn basale voorzieningen beschikbaar, zoals medisch noodzakelijke zorg. Daarbij is op ieder moment onderdak (weer) mogelijk bij medewerking aan terugkeer.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat gemeenten opvang gaan en blijven bieden nadat na enkele weken de uitgeprocedeerde asielzoekers de uitzetlocatie verlaten en niet terugkeren naar het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van de verantwoordelijkheid van burgemeesters met betrekking tot de openbare orde? Indien alle gemeenten die dat thans doen, hiermee door gaan, in hoeverre zijn de voorgestelde plannen dan een verbetering ten opzichte van de huidige situatie?
Met de nieuwe locaties voorfase VBL, is structurele opvang door de gemeente niet meer nodig. Dergelijke voorzieningen dienen dan ook te worden gesloten. Streven is hierover duidelijke afspraken te maken in het bestuursakkoord. Incidenteel kan een gemeente noodopvang bieden bij een acute noodsituatie, maar structurele opvangvoorzieningen zijn niet meer aan de orde.
Zal er in deze voorfase van de VBL ook juridische begeleiding geboden worden teneinde perspectief in Nederland te realiseren alvorens het gesprek over terugkeer aan te gaan? Zo ja, hoe zal dit worden vormgegeven?
Rijk en gemeenten zullen gezamenlijk zorgdragen voor de locaties voorfase VBL. Het kabinet zal in overleg treden met de VNG en gemeenten over de wijze waarop vorm wordt gegeven aan de locaties. Het ligt daarbij overigens niet voor de hand dat buiten de bestaande juridische procedures nieuwe momenten van gefinancierde rechtsbijstand worden gecreëerd.
Op basis van welke concrete maatregelen denkt u vrijwillige terugkeer daadwerkelijk te stimuleren? Kunt u uiteenzetten hoe deze aanpak verschilt van de huidige situatie?
De inzet van de DT&V is al dat de vreemdeling zelfstandig vertrekt. Regievoerders worden het komende jaar geschoold in gedragsinterventies die in andere gebieden effect hebben gehad. Daarmee zijn zij beter uitgerust om het gesprek met vreemdelingen te voeren en hen te overtuigen van het feit dat vrijwillige terugkeer (eventueel met ondersteuning) de beste optie voor hen is.
Kunt u beargumenteren waarom rijksfinanciering gekoppeld wordt aan de mate waarin succes geboekt wordt in het laten terugkeren van vreemdelingen?
Deze koppeling sluit aan bij het doel van de locaties voorfase VBL. Doel van deze locaties is dat deze bijdragen aan het inzicht van de vreemdeling dat zijn toekomst ligt in zijn land van herkomst.
Op basis van welke concrete resultaten zal de mate van succes geëvalueerd worden? Zal dit alleen op basis van de terugkeercijfers gebeuren?
Dit zal worden meegenomen in de verdere uitwerking van de afspraken in het bestuursakkoord.
Wie zal deze resultaten monitoren en hoe succesvol moet een locatie zijn om geopend te mogen blijven? Zullen deze voorwaarden vooraf helder gecommuniceerd worden?
Het ligt voor de hand dat de DT&V daarin een belangrijke rol zal spelen. De verdere vormgeving zal worden meegenomen in de verdere uitwerking van de afspraken in het bestuursakkoord.
Hoe ziet u de praktische uitvoering van het doorverwijzen van gemeenten naar de VBL? Hoe wordt er gehandhaafd dat alle niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen naar de vijf aangewezen opvanglocaties moeten gaan?
Het doorverwijzen door gemeenten naar de VBL dan wel een van de andere voorfase VBL geschiedt in beginsel op dezelfde wijze als waarop gemeenten thans asielzoekers doorverwijzen naar het Aanmeldcentrum in Ter Apel. Vervoer geschiedt op eigen gelegenheid met openbaar vervoer, waarvoor de gemeente een vervoersbewijs afgeeft.
Als een gemeente een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling aantreft en aanmeldt bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), hoe ziet het zogenaamde ophalen door de DT&V er dan uit? In hoeverre zal een mate van dwang hierin gebruikt worden?
Het aanmelden van een vreemdeling bij de DT&V door een gemeente zal geschieden via de bestaande structuur, namelijk het Lokaal Terugkeer Overleg (LTO). Een aanmelding van de gemeente betekent in dit geval dat er reden zal zijn om de betreffende vreemdeling een aanbod te doen voor een vorm van onderdak. Het is niet aannemelijk dat daarbij dwang noodzakelijk is. De vreemdeling denkt immers na over zijn toekomst. Nadat de vreemdeling is gearriveerd op de betreffende locatie, start het proces. Vreemdelingenbewaring is niet aan de orde zolang de vreemdeling werkt aan zijn terugkeer.
Wat is de hoogte van de efficiencytaakstelling die het huidige kabinet heeft opgelegd aan de DT&V tot en met 2018 en op welke wijze zal deze bezuiniging door de DT&V worden gerealiseerd?
De DT&V heeft vanuit het Regeerakkoord een efficiencytaakstelling van 13,3% opgelegd gekregen. Deze taakstelling start in 2016 met 2 mln. en kent een oploop naar 6 mln. vanaf 2018. De taakstelling wordt ingevuld in samenhang met de efficiencytaakstellingen van de IND en het COA, door intensievere samenwerking tussen de drie organisaties binnen de vreemdelingenketen.
Hoe verhoudt de bezuiniging op de DT&V zich tot het verbeteren van het percentage uitgeprocedeerde asielzoekers dat onder toezicht vertrekt?
Deze taakstelling betreft een efficiencytaakstelling. Dit betekent dat de taakstelling wordt ingevuld met maatregelen die de resultaten van het primair proces in principe niet raken. Derhalve is er geen relatie tussen de taakstelling en het ambitieniveau ten aanzien van het percentage uitgeprocedeerde asielzoekers dat onder toezicht vertrekt.
Vindt u het wenselijk dat illegale vreemdelingen in noodsituaties verplicht worden gebruik te maken van de voorfase van de VBL, in plaats van de crisisopvang door de gemeente? Kunt u bevestigen dat gemeenten, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 juni 2014, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning maatschappelijke opvang kunnen blijven bieden in noodsituaties die niet enkel betrekking hebben op de medische situatie en waarin verblijf in een gezinslocatie of een vrijheidsbeperkende locatie niet toereikend is, zolang de rijksoverheid niet op basis van een specifiek wettelijk voorschrift verantwoordelijkheid neemt?1
Gemeenten zijn in (medische) noodsituaties gehouden opvang te bieden aan mensen zonder een geldige verblijfstitel. Dat vloeit volgens uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voort uit artikel 8 van het EVRM. Afhankelijk van de noodsituatie zal moeten worden bepaald of de voorfase van de VBL passend is
De CRvB heeft in de aangehaalde zaak overigens vastgesteld dat er sprake was van een medische noodsituatie. In combinatie met andere factoren leidde dit tot het oordeel van de CRvB dat betrokkene behoorde tot de categorie kwetsbare personen aan wie op grond van artikel 8 EVRM opvang geboden moet worden door de gemeente.
In deze zaak kon de gemeente niet verwijzen naar voorzieningen waar de vreemdeling geen recht op had. De vraag of andere voorzieningen passender of al dan niet toereikend zouden zijn geweest, was in deze zaak niet aan de orde.
In hoeverre acht u een heldere wettelijke regeling voor opvang van illegale vreemdelingen wenselijk, gelet op de uitspraken van de beide Europese Comités en voornoemde uitspraak van de CRvB?
Het stelsel, zoals uiteengezet in de brief van 22 april is naar het oordeel van het kabinet helder. Wel dienen een aantal elementen uitgewerkt te worden in goed overleg met VNG/gemeenten. Voor de inrichting van dat stelsel, inclusief genoemde verdere uitwerking is het naar verwachting niet nodig om te komen tot een aanvullingen op het bestaande wettelijke stelsel (in formele zin).
Kunt u uiteenzetten in welke concrete terugkeerprojecten de aanvullende zes miljoen euro van de migratie- en ontwikkelingsgelden van het Ministerie van Buitenlandse zaken geïnvesteerd worden?
Deze middelen worden geïnvesteerd in het stimuleren en faciliteren van vrijwillige terugkeer van vreemdelingen. Het gaat daarbij vooral om financiële ondersteuning of ondersteuning in natura van individuele terugkeerders, om deze mensen een goede start te geven bij hun terugkeer. Daarbij kunt u bijvoorbeeld denken aan doelgroepgerichte aanpak van terugkeerondersteuning. Over de nadere uitwerking hiervan stuurt de Minister voor BHOS uw Kamer een separate brief.
Klopt het dat afgelopen jaar de vier miljoen euro bestemd voor terugkeerprojecten niet uitputtend gebruikt zijn wegens gebrek aan bewezen effectiviteit van de bestaande terugkeerprojecten?
De € 4 miljoen die gemiddeld jaarlijks beschikbaar is vanuit het OS-budget voor migratie en ontwikkeling voor terugkeerondersteuning is over de afgelopen jaren geheel benut voor de ondersteuning van zelfstandige terugkeer. Aangezien het aantal vrijwillige terugkeerders jaarlijks fluctueert, fluctueren ook de uitgaven aan herintegratiesteun voor individuele terugkeerders. Gemiddeld is de afgelopen jaren vanuit Ontwikkelingssamenwerking meer dan € 4 miljoen per jaar uitgegeven aan terugkeer.
Hoe bent u van plan de concrete terugkeerprojecten een kwaliteitsimpuls te geven? Kunt u uw visie hierop geven?
Meer dan nu het geval is, zal op de doelgroep toegesneden in natura ondersteuning worden gefinancierd. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan meer aanwezigheid van de organisaties die terugkeerondersteuning bieden en op de persoonlijke situatie van mensen toegesneden begeleiding op de locatie waar ze verblijven. Nadere uitwerking volgt in de brief die de Minister voor BHOS uw Kamer zal sturen. Bij het ontwikkelen hiervan wordt gekeken naar de «best practices» die bij gemeenten en het maatschappelijke middenveld voorhanden zijn.
Kunt u op basis van concrete resultaten aangeven waarop u zich baseert dat het conditioneel maken van de ontwikkelingsgelden aan het door deze landen meewerken aan terugkeer zinvol is?
Het is al langere tijd het standpunt van het kabinet dat terugkeer het beste bevorderd kan worden door inzet op een brede, constructieve samenwerking, waarvan migratie onderdeel vormt. We hebben het in dit verband vaak over «meer voor meer»: landen die goed meewerken aan terugkeer, worden beloond met bv. extra steun voor capaciteitsopbouw op migratieterrein (bv. training door KMar). Dit betekent dat het kabinet alleen gaat investeren in bijvoorbeeld het verbeteren van controles op luchthavens, trainingen voor douane of versterking grensbewaking in bepaalde landen als ze ook meewerken aan terugkeer. De concrete wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, zal van geval tot geval verschillen. Een voorbeeld: een project dat nu loopt in Somalië, waarbij steun voor capaciteitsopbouw voor de grensbewaking afhankelijk is gesteld van goede medewerking aan terugkeer.
Binnenkort verschijnt de evaluatie van het terugkeerbeleid door de Adviescommissie Vreemdelingenzaken. Het kabinet zal u deze evaluatie toesturen, voorzien van een kabinetsreactie.
Kunt u uiteenzetten hoe de boete-systematiek voor gemeenten die zich niet houden aan het nog op te stellen, c.q.het vigerende, bestuursakkoord vormgegeven zal worden? In hoeverre zal er parlementaire controle plaatvinden op het gemeentefonds waarin deze boetes ingehouden zullen worden?
In het overleg dat moet leiden tot overeenstemming over een bestuursakkoord zal ook aan de orde komen op welke wijze de afspraken bindend kunnen worden vormgegeven. Daarover zal het kabinet op dat moment uw Kamer informeren. Wanneer op 1 november 2015 het aangevulde bestuursakkoord niet gesloten is, dan valt het kabinet terug op het vigerende bestuursakkoord en zal op die basis handhaven, bijvoorbeeld door het inhouden van het voor gemeenten bestemde speciale budget voor integratie van nieuwkomers.
Kunt u bevestigen dat de zogenaamde boetes zich zullen beperken tot het inhouden van het voor gemeenten bestemde speciale budget voor integratie van nieuwkomers? Zo nee, waarom niet?
Het inhouden van het voor gemeenten bestemde speciale budget voor integratie van nieuwkomers is in de brief van 22 april als voorbeeld genoemd, maar wij richten ons op het bereiken van een akkoord in goed overleg met de VNG/gemeenten.
Klopt het dat de zogenaamde boetes zich niet hoeven te beperken tot het inhouden van het voor gemeenten bestemde speciale budget voor integratie van nieuwkomers en dat dit slechts als voorbeeld in de brief is opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Wat is uw reactie op de stellingname van de VNG, zoals gedeeld tijdens de hoorzitting, dat de VNG geen nieuw akkoord zal sluiten met het kabinet als wordt vastgehouden aan de boete c.q. het inperken van het voor gemeenten bestemde speciale budget voor integratie van nieuwkomers?
Ik heb kennis genomen van de stellingname van de VNG en ga ervan uit dat het overleg dat binnenkort wordt gestart, zal kunnen leiden een nadere invulling die kan rekenen op de instemming van de betrokken partijen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG dat het bijzonder is dat de DT&V geen taakstelling (inspanningsverplichting) opgedragen heeft gekregen wat betreft het terug laten keren van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar de landen van herkomst, maar dat gemeenten wel worden afgerekend op taken waarover zij geen zeggenschap hebben?
Ik heb kennis genomen van dit standpunt van de VNG. De wijze waarop de financiering van de gemeentelijke voorfase-locaties zal onderdeel zijn van de nog te starten besprekingen met de VNG/gemeenten.
Kunt u aangeven waarom het Bestuursakkoord (2007) niet of onvoldoende is nageleefd ten aanzien van de afspraken met gemeenten dat zij hun noodopvang zouden beëindigen?
Het bestuursakkoord van 2007 heeft in de jaren daarna tot gevolg gehad dat veel structurele noodopvang in gemeenten is afgebouwd. Niet alle gemeenten hebben zich echter gecommitteerd getoond. Vooral de laatste jaren is de gemeentelijke opvang weer toegenomen, hetgeen de noodzaak voor een nieuwe afspraak onderstreept.
Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe de populatie van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen eruit ziet, met daarbij een uitsplitsing tussen uitgeprocedeerde asielzoekers, personen die nooit een aanvraag ingediend hebben en voormalig statushouders wiens vergunning is ingetrokken op basis van de situatie in het land van herkomst?
De omvang van de populatie niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen is naar haar aard in zijn totaliteit al lastig te schatten en evenmin is een verdere uitsplitsing daarvan te geven. Een van de beoogde effecten van de voorfase opvang is dan ook het beter bij het Rijk in beeld krijgen van niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Kunt u in een tabel uiteenzetten hoeveel buitenschuldvergunningen er sinds 2007 verleend zijn in verhouding tot het aantal aanvragen?
In 2013 werden 80 aanvragen gedaan voor een buitenschuldvergunning. In dat jaar werden er 15 verleend. In 2014 ging het om 80 aanvragen en 20 verleningen.
Deze aantallen zijn afgerond op 5-tallen en zijn exclusief ingediende en behandelde bezwaarschriften. Ze zijn gegenereerd uit het nieuwe datawarehouse van de IND waaruit de cijfers vanaf 2013 kunnen worden gegenereerd.
Voor de voorgaande jaren kan ik verwijzen naar cijfers in mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2012 (Kamerstuk 29 344, nr. 109), tevens opgenomen in het ACVZ-rapport «Waar een wil is, maar geen weg» uit 2013:
2008
2009
2010
2011
Aanvragen
460
550
470
290
Verleende vergunningen
70
70
60
30
Deze aantallen zijn inclusief ingediende bezwaarschriften, wat inhoudt dat een aanvraag meerdere keren kan voorkomen in de cijfers.
Kunt u aangeven aan welke criteria een vreemdeling concreet moet voldoen om in aanmerking te komen voor een buitenschuldvergunning?
De voorwaarden voor het verlenen van een buitenschuldvergunning zijn opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000, paragraaf B8/4. Deze paragraaf is gewijzigd als gevolg van het ACVZ-advies. Een belangrijk uitgangspunt in het beleid is dat de IND een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid pas verleent als er een ambtsbericht van de DT&V met een positief zwaarwegend advies is. Uit dit ambtsbericht moet blijken dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Hoe beoordeelt u de stellingname van een van de genodigden tijdens de hoorzitting, dat het buitenschuldsysteem niet zou werken in de praktijk, mede in het licht van de conclusie uit het rapport van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken uit 2013?
Ik kan me niet vinden in deze stellingname. Dit is ook niet de strekking van het ACVZ-advies. Zoals toenmalig Staatssecretaris van V&J al constateerde in de kabinetsreactie op het ACVZ-advies van 13 september 2013, onderschrijft de ACVZ het uitgangspunt van het terugkeerbeleid en de kern van het buitenschuldbeleid. Een andere belangrijke constatering is dat de ACVZ geen aanwijzingen heeft gevonden dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend. Daar waar het de uitkomsten van de gevoerde procedures betreft, is de toepassing van het beleid naar de mening van de ACVZ in lijn met de doelstelling van de wettelijke regeling.
Van belang is ook dat de ACVZ onderschrijft dat het buitenschuldbeleid niet is bedoeld voor zogeheten «niet-uitzetbare illegalen» die om asielgerelateerde redenen aanvoeren niet te willen terugkeren naar hun land van herkomst en daarom niet meewerken aan hun vertrek. Aanbeveling nummer 1 was dan ook om het buitenschuldbeleid te handhaven en het beleid niet uit te breiden tot andere doelgroepen.
Het onderzoek van de ACVZ was vooral gericht op de praktische toepassing van het beleid heeft plaatsgevonden en bood goede handvatten om de ongewenste effecten van het beleid zoveel mogelijk tegengaan. Om deze reden heeft mijn voorganger een groot deel van de aanbevelingen overgenomen. Deze zijn inmiddels geïmplementeerd in het beleid.
Waar baseert u uw mening op dat de Raad van State (RvS) een richtinggevende uitspraak zal doen, gelet op het feit dat de RvS een beperkte toets aanlegt ten aanzien van het handelen van de Rijkskoverheid in individuele casussen die zich bovendien afspeelden nog vóórdat het ECSR met zijn bevindingen kwam? Kunt u bevestigen dat bij de RvS thans nog 25 zaken op de plank liggen met betrekking tot vergelijkbare rechtsvragen?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal op 11 mei 2015 een aantal procedures behandelen waarin de vraag centraal staat op welke wijze en in welke mate de overheid gehouden is om vreemdelingen onderdak te bieden. De Raad van State is het hoogste bestuursrechtelijke orgaan op het terrein van het vreemdelingenrecht in Nederland en heeft mede als doel het bewaken van de rechtseenheid op dat terrein. De Raad van State zal in haar uitspraken altijd de laatste stand van het recht en de jurisprudentie van internationale organen betrekken, zoals bijvoorbeeld het Europese Hof van de Rechten van de Mens, ook als deze dateren van na het bestreden besluit.
Bovendien heeft de Raad van State in de zaken die op 11 mei 2015 staan geagendeerd, gevraagd om een schriftelijke reactie op het rapport van het ECSR nadat dit bekend werd op 10 november 2014. Ook uit deze handelwijze blijkt dat voor het oordeel van de Raad van State belang toekomt aan recente ontwikkelingen. Ik heb verder begrepen dat bij de behandeling van de zitting op 4 november 2014 bleek dat één van de Raadsheren die de zaak bij de Raad van State behandelen, tevens Raadsheer is bij de Centrale Raad van Beroep, zoals mogelijk is op basis van afspraken tussen beide colleges in het belang van de rechtseenheid. Dit sterkt ons in het oordeel dat een richtinggevende uitspraak mag worden verwacht voor wat betreft de reikwijdte van verdragsverplichtingen van de Nederlandse staat. Het is juist dat naast deze zaken nog andere zaken bij de Raad van State in behandeling zijn. Als eenmaal een richtinggevende uitspraak is gegeven, is daarmee een lijn in de jurisprudentie gezet.
Kunt u bevestigen dat bij de CRvB thans nog tientallen zaken op de plank liggen die zien op de zorgplicht in het kader van de Wet maatschappelijk ondersteuning (WMO) van diverse gemeenten betreffende uitgeprocedeerde asielzoekers?
Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn openbaar te raadplegen op www.rechtspraak.nl, de aanhangige zaken zijn dat niet. Het was gisteravond niet meer mogelijk bij de Centrale Raad van Beroep na te gaan hoeveel zaken er op dit moment aanhangig zijn over bedoeld onderwerp. Getracht is gisteravond een beeld te krijgen. Een betrokkene bij de VNG bevestigde de indruk dat er tenminste enkele zaken dienen bij de Centrale Raad van Beroep die zien op de zorgplicht in het kader van de WMO van diverse gemeenten betreffende uitgeprocedeerde asielzoekers.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen tenminste één uur vóór het plenaire debat over het bed, bad, brood compromis op donderdag 30 april aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
De beslissing van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om een uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk als chauffeur op de buurtbus te verbieden, terwijl een uitkeringsgerechtigde in de bijstand dat wel mag |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijwilliger op buurtbus Waterland: wat de één graag wil, mag de ander niet»?1
Ja.
Wat is uw mening over de constatering van het UWV dat er in dit geval sprake zou zijn van verdringing op de arbeidsmarkt, gegeven de situatie dat het gaat om vrijwilligerswerk als chauffeur van een nieuwe buurtbus, op een traject waar nooit eerder een bus heeft gereden en waar dus ook nooit betaalde chauffeurs hebben gewerkt? Vindt u dat er sprake is van verdringing?
Het is niet aan mij om in te gaan op casuïstiek. In z’n algemeenheid kan ik wel zeggen dat bij de beoordeling of er sprake is van vrijwilligerswerk dat met behoud van uitkering verricht kan worden, onder andere getoetst wordt of de werkzaamheden voor een maatschappelijke niet-commerciële organisatie zijn en of de vergoeding voor de activiteiten niet hoger is dan de door de Belastingdienst gehanteerde maximale vrijwilligersvergoeding (dit jaar 150 euro per maand, 1.500 euro per jaar). Dit is om te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel wordt beoogd door de organisatie of de WW-gerechtigde waardoor verdringing van betaalde arbeid het gevolg kan zijn.
Hoe oordeelt u over deze beslissing van het UWV in het licht van de participatiesamenleving die de regering voorstaat?
Op 1 januari jongstleden zijn de regels met betrekking tot vrijwilligerswerk in de WW verruimd2. Hiermee wil ik meer ruimte geven aan vrijwilligerswerk. Vrijwilligers zijn waardevol voor de samenleving, en het werk dat zij doen is ook waardevol voor henzelf. Wel vind ik het belangrijk te voorkomen dat met het vrijwilligerswerk economisch voordeel beoogd wordt om zo verdringing van reguliere werknemers te voorkomen. Daarom is het aan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering een aantal criteria verbonden, zoals bij mijn antwoord op vraag 2 aangegeven.
Wat vindt u van de praktijk die is ontstaan, waarbij de ene werkloze (met bijstandsuitkering) verplicht kan worden bepaald vrijwilligerswerk te doen, en de andere werkloze (met WW-uitkering) verboden wordt datzelfde vrijwilligerswerk te doen? Bent u het eens met de analyse dat hier sprake is van tegenstrijdigheden in het beleid die leiden tot een ongewenste situatie?
Voorop zij gesteld dat vrijwilligerswerk nooit verplicht kan worden. In het geval van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten in het kader van de tegenprestatie in de bijstand zijn twee belangrijke aspecten dat de activiteiten niet leiden tot verdringing en het vinden van een reguliere baan niet in de weg staan. Deze aspecten zijn ook van toepassing op het verrichten van vrijwilligers met behoud van een WW-uitkering. Het is aan respectievelijk de gemeenten en het UWV hier op toe te zien.
Het vermeende ongemak van politie en Openbaar Ministerie over de rol van de AIVD bij het onderzoek naar de ramp met de MH-17 |
|
Louis Bontes (GrBvK), Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Bram van Ojik (GL) |
|
Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek», waarin naar voren komt dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) het onderzoek naar de MH17-ramp zouden frustreren door informatie achter te houden?1
In reactie op het bericht «AIVD frustreert MH17-onderzoek» weerspreekt het kabinet met klem dat in het onderzoek naar de vliegramp met de MH17 door de AIVD informatie wordt achtergehouden. De samenwerking binnen het onderzoek is goed. Alles is er op gericht de oorzaak van de vliegramp te achterhalen en de verantwoordelijken voor de rechter te brengen.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er ergernis bestaat bij de politie en het OM over de rol van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij het onderzoek?
Nee.
Heeft u, al dan niet op ambtelijk niveau, signalen ontvangen dat er, met een beroep op wetten en regels, informatie wordt onthouden door de AIVD die volgens de politie en het OM nodig is voor een adequaat onderzoek?
Nee.
Wanneer heeft u voor het laatst aan tafel gezeten met de politie, het OM en de AIVD om te spreken over het onderzoek naar de MH17-ramp en de praktische afhandeling af te stemmen?
Elke twee weken vindt binnen de Interdepartementale en de Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne intensief overleg plaats, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. De beide onderzoeken komen daar steevast aan de orde.
De verantwoordelijke ministers hebben minimaal één keer per week, maar in de praktijk nog vaker, contact met de leiding van respectievelijk de politie, het OM en de AIVD. Daarbij komt ook zeer regelmatig het onderzoek naar de MH17 aan de orde.
Op welke manier en hoe vaak houdt u de vinger aan de pols bij deze organisaties ten aanzien van het onderzoek?
Het OM onderzoek naar de ramp vindt plaats in het kader van het JIT en is onafhankelijk. De Ministeriele Commissie Vliegramp Oekraïne bespreekt elke twee weken de door het kabinet te nemen stappen met betrekking tot de afwikkeling van de MH17, daarbij komt ook de voortgang van de onafhankelijke onderzoeken aan bod voor zover relevant voor het kabinet.
Bent u bereid, als u geen signalen hebt ontvangen over ergernis, zo snel mogelijk in overleg te treden met de genoemde organisaties om eventuele onduidelijkheden of frustraties weg te nemen?
Alle genoemde organisaties hebben duidelijk uitgesproken dat er goed wordt samengewerkt en dat er geen sprake van is dat de AIVD informatie achterhoudt. Een nader overleg over eventuele onduidelijkheden of frustraties is dan ook niet aan de orde.
Kunt u, gezien het belang en de urgentie van het onderzoek, deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
De tussenrapportages van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoeken |
|
Harry van Bommel , Pieter Omtzigt (CDA), Louis Bontes (GrBvK), Raymond de Roon (PVV), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid drie onderzoeken verricht, die betrekking hebben op de MH17, namelijk:
De Onderzoeksraad heeft laten weten dat de Raad drie onderzoeken verricht naar aanleiding van de vliegramp met de MH17. Het eerste onderzoek, het onderzoek naar de toedracht van de crash, wordt uitgevoerd volgens Annex 13 van het ICAO-verdrag. De vliegroute van vlucht MH17 maakt deel uit van dit onderzoek. In het rapport van eerste bevindingen van dit onderzoek zijn op 9 september 2014 ook de eerste bevindingen met betrekking tot de vliegroute opgenomen. Het tweede onderzoek, het onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risicoafweging die daarbij wordt gemaakt, heeft een bredere strekking dan de vliegroute van vlucht MH17. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid. Het derde onderzoek betreft een onderzoek naar de beschikbaarheid van passagierslijsten. Dit onderzoek wordt eveneens uitgevoerd op basis van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid. Deze wet schrijft geen tussentijdse rapportage voor.
Klopt het dat slechts van het eerste deelonderzoek (naar de oorzaak) een tussenrapportage openbaar gemaakt is?
Dat klopt.
Herinnert u zich dat u gezegd heeft dat het tweede deelonderzoek (het onderzoek naar de besluitvorming) plaatsvindt binnen het kader van Annex 13 van het ICAO verdrag? (Zie antwoord 80 op vragen van de commissie die op 3 februari beantwoord zijn en antwoord 20 van de vragen van Sjoerdsma en Omtzigt, die die dag beantwoord zijn)?1
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat bij een onderzoek onder Annex 13 van het ICAO verdrag sprake is van een preliminary report, een accident data report en een incident data report (Attachment B bij Annex 13 van het ICAO-verdrag)?
Bij de vliegramp met de MH17 is sprake van een accident en niet van een incident. Bij een accident vereist Annex 13 van het ICAO verdrag de volgende rapportages: een preliminary report en een final report. Daarnaast stuurt de Onderzoeksraad na publicatie van het eindrapport een accident data report aan ICAO.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft laten weten dat de Onderzoeksraad in het rapport van eerste bevindingen (het preliminary report) op 9 september 2014 meer informatie heeft gegeven dan op basis van het ICAO-verdrag is voorgeschreven. Bovendien heeft de Raad besloten het rapport van eerste bevindingen openbaar te maken, hetgeen niet verplicht is.
Kunt u aangeven welke rapportages, zoals bovenstaande maar ook andere, gemaakt zijn over het onderzoek, wanneer die klaar waren en wanneer de regering kennisgenomen heeft van die rapportages?
De Onderzoeksraad heeft op 9 september 2014 een rapport van eerste bevindingen (een preliminary report) inzake de oorzaak van de vliegramp gepubliceerd. De Onderzoeksraad heeft desgevraagd laten weten dat het van de onderzoeken naar de besluitvorming over vliegroutes en naar de passagierslijsten geen rapporten van eerste bevindingen zijn opgesteld.
Kunt u elk van deze rapportages met de Kamer delen?
Het rapport van eerste bevindingen dat de Onderzoeksraad heeft gepubliceerd, is openbaar en is te vinden op de website van de Onderzoeksraad.
Kunt u deze vragen voor donderdag 5 februari 14.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg MH17 op die dag?
Ja
De economische missie naar Abu Dhabi |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat u van plan bent om van 22 tot en met 26 februari 2015 leiding te geven aan een economische missie naar Abu Dhabi gericht op de veiligheids- en defensieindustrie?1
Ja, net als bijvoorbeeld mijn collega’s van Frankrijk, Griekenland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Klopt het dat deze economische missie gericht is op wapenexport en investeringen in de wapenindustrie?
De economische missie is er, binnen het kader van de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 131 25, nr. 20, 13 december 2013), op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie te ondersteunen.
Deze handelsmissie strookt met het kabinetsbeleid om een Europees en internationaal level playing field te bevorderen, respectievelijk de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie internationaal te positioneren.
De deelnemende bedrijven opereren veelal zowel op de civiele als defensiemarkt.
Waarom is ervoor gekozen om dit jaar met zo’n zware delegatie af te reizen naar Abu Dhabi en de IDEX defensiebeurs?
Er zijn jaarlijks drie internationale defensiebeurzen, waarbij per geval de opportuniteit van deelneming vanuit Nederland en van een bewindspersoon wordt beoordeeld. Wat de IDEX betreft, hebben het economische en politieke belang van de bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten – een coalitiepartner uit de regio in de strijd tegen ISIS – ook meegewogen in deze beoordeling (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe schat u het risico in dat het stimuleren van wapenexport en investeringen in de wapenindustrie in de regio Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) bijdraagt aan verdere destabilisering van deze regio waar al zoveel complexe gewelddadige conflicten zijn?
Hoe voorkomt u dat deze economische missie direct of indirect bijdraagt aan verdere escalatie van conflicten, interne repressie van de bevolking en schending van mensenrechten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika?
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst hetzelfde gebeurt als in 2011 in Egypte en Bahrein, toen de regering door Nederland geleverde tanks inzette om de eigen bevolking te onderdrukken?2
Hoe beziet u deze missie in het kader van de OESO-richtlijnen waarin opgenomen is dat ondernemingen manieren moeten zoeken «om ongunstige effecten op mensenrechten te voorkomen of te verminderen wanneer deze effecten direct verbonden zijn aan hun bedrijfsactiviteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie, zelfs als zij zelf niet bijdragen aan deze effecten»?
Wat is uw visie op het Duitse besluit ten aanzien van wapenexport naar Saudi-Arabië vanwege instabiliteit in de regio? Is het niet verstandig dat Nederland zich hierbij aansluit?
Dit bericht blijkt onjuist te zijn, zie de antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen over dit onderwerp van 11 februari 2015 (Aanhangsel Handelingen TK 2014–2015, nr. 1284).
Bent u bereid het bezoek aan de IDEX defensiebeurs te heroverwegen in het kader van de huidige conflicten in de MENA-regio?
Neen. Deelneming staat niet haaks op het kabinetsbeleid ten aanzien van wapenexport. Daarnaast biedt dit bezoek een nuttige gelegenheid om de brede bilaterale betrekkingen met een relevante politieke en economische partner in de regio, de Verenigde Arabische Emiraten, aan te halen.
Naar aanleiding van de uitspraken van de minister-president tijdens het debat op 14 januari jl. over de aanslagen in Parijs |
|
Kees van der Staaij (SGP), Emile Roemer , Geert Wilders (PVV), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Arie Slob (CU), Bram van Ojik (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Doelde u met uw uitspraak tijdens het debat op 14 januari jl. over de aanslagen in Parijs «op dit moment is het onze overtuiging dat de AIVD met de huidige bestaffing en financiering in staat is om te doen wat hij en andere diensten moet doen», op de inzet in de bestrijding van radicalisering en jihadisme of op de inzet van die dienst in zijn algemeenheid?
Is er voldoende gespecialiseerde mankracht aanwezig bij de diensten om «terugkeerders» en andere verdachte individuen te volgen? Welke definitie wordt gehanteerd van een «terugkeerder»? Welke definitie wordt gehanteerd van «uitreizigers»? Welk percentage van de terugkeerders en andere verdachte individuen wordt gevolgd?
In hoeverre heeft u concrete kennis en gegevens over de manier waarop de buitenlandse diensten van andere EU-lidstaten «hun» terugkeerders al dan niet continu volgen? Wilt u hier uitgebreid op ingaan?
Kunt u aangeven waar en op welke terreinen in binnen- en/of buitenland de inzet is verminderd als gevolg van door het kabinet aangebrachte herprioritering binnen die inzet? Kunt u dit per land, onderwerp en aandachtsgebied specificeren? Zo niet, waarom niet?
Is die vermindering een gevolg van een afgenomen dreiging op die terreinen? Kunt u dat per terrein specificeren? Zo niet, waarom niet?
Is, na de aankondiging van de bezuinigingen, een aantal medewerkers van de AIVD op eigen initiatief vertrokken en zo ja, hoeveel mensen betreft dit? Gaat het ook om medewerkers met een operationele functie, zoals internetanalisten en tolken? In hoeverre heeft dit geleid tot vermindering van kwaliteit en is dat opgelost?
In het debat hebt u aangegeven dat extra middelen ter beschikking zullen komen als dat nodig mocht zijn; kunt u aangeven wanneer naar uw oordeel sprake is van een zodanige situatie? Zo niet, waarom niet? Geldt dit niet nu al voor bepaalde gebieden? Zo ja, kunt u dit specificeren?
Welke effecten hebben de huidige extra maatregelen rond beveiliging van openbare gebouwen, synagogen enz. voor de «gewone» politie-inzet? Waar komen de met die maatregelen gemoeide capaciteit en gelden vandaan? Is het waar dat bijvoorbeeld de voor de ingangen van de Tweede Kamer postende agenten uit «hun» wijkteams zijn gehaald? Zo ja, vindt u dat verantwoord? Zo niet, waar komen capaciteit en middelen dan wél vandaan? Vindt u de beveiliging overigens voldoende?
Wat is landelijk de procedure bij opschaling bij calamiteiten? Kunt u bijvoorbeeld aangeven wat de huidige aanrijtijden van anti-terreureenheden zijn in geval van een terroristische aanslag? Zijn die aanrijtijden afdoende, gelet op het dreigingsniveau en mede gelet op protocollen met betrekking tot het geweldsspectrum? Kunt u dit zoveel mogelijk specificeren?
Hoe beoordeelt u de samenwerking en informatie-uitwisseling bij de aanpak van jihadisme tussen rijk, burgemeesters en politieorganisatie? Is de uitwisseling van operationele informatie tussen deze «lagen» en tussen gemeenten onderling voldoende? Delen de burgemeesters uw mening? Hoe is de financiering structureel geregeld?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 5 februari 12.00 uur a.s.?
Het opnemen van het investeringsgeschillenbeslechtingsmechanisme (ISDS) in het Vrijhandelsakkoord van de EU met Canada (CETA) |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de openbare raadpleging van de Europese Commissie over ISDS en de opmerking van Commissaris Malmström dat er «gigantische scepsis bestaat onder Europeanen over ISDS»?1
Ik ben bekend met het rapport van de Europese Commissie over de online publieke consultaties over investeringsbescherming en investeerder-Staat geschillenbeslechting (ISDS) in het Transatlantic Trade and Investment Partnership Agreement (TTIP).De Europese Commissie heeft een groot aantal reacties op de publieke consultaties ontvangen, waarvan een groot aantal kritisch is over TTIP en ISDS. De opmerking van Commissaris Malmström plaats ik in dat licht.
Deelt u de opvatting dat wanneer de ISDS-clausule in CETA onveranderd blijft, de EU geen sterke onderhandelingspositie meer heeft tegenover de VS in de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord van de EU met de VS (TTIP), waardoor geen recht kan worden gedaan aan de legitieme zorgen van Europeanen over ISDS?
De Europese Commissie heeft aangegeven dat de resultaten van de publieke consultaties over investeringsbescherming en ISDS in TTIP onderdeel zijn van een breder debat over ISDS. Doel van dat debat is te komen tot een verbeterde standaard, die de bestaande zorgen voldoende adresseert. Dit debat is ook van belang in het kader van CETA. Uitstel van de ondertekening van CETA tot in de tweede helft van 2016, zoals onlangs aangekondigd door de Europese Commissie, biedt ruimte om de ISDS-clausule in CETA nog tegen het licht te houden. Ik ben van mening dat het voeren van een gefocust debat om tot een EU-benadering van ISDS te komen, de onderhandelingspositie van de EU tegenover de VS zal versterken.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Duitsland en Frankrijk mogelijkheden willen om CETA op sommige punten alsnog te kunnen wijzigen, bijvoorbeeld als het gaat om ISDS?2
Ik ben bekend met de gezamenlijke verklaring van Duitsland en Frankrijk op 21 januari 2015. Hierin is het belang uitgesproken dat de uitkomsten van de publieke consultaties in TTIP en het vervolgdebat dat de Europese Commissie over ISDS in TTIP zal voeren een aanmoediging zou moeten zijn om verdere technische verbeteringen in CETA aan te brengen.
Hoe beoordeelt u deze stap van de ministers van Handel van Frankrijk en Duitsland?
Ik zie deze stap als een constructieve bijdrage aan het ISDS-debat in de Europese Unie. Deze bijdrage sluit nauw aan bij de Nederlandse opstelling ter zake, zoals verwoord in de Kamerbrief van 25 juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21501–02, nr. 1397).
Bent u van plan Nederland actief bij dit verzoek te laten aansluiten? Zo nee, waarom niet?
Op 30 januari en 12 februari jl. sprak ik onder anderen met mijn Franse en Duitse collega’s over ISDS en de uitkomsten van de publieke consultaties. Diverse andere collega’s hebben belangstelling getoond om in deze gesprekken te participeren.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van de openbare raadpleging om de zorgen van het maatschappelijk middenveld over ISDS mee te nemen in de Nederlandse positie?
Op basis van de consultaties heeft de Commissie een aantal terreinen geïdentificeerd waarop het vervolgdebat gefocust moet worden. Het gaat hierbij om:
Deze terreinen komen overeen met de punten die ik eerder heb aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer in juni 2014 over het Nederlandse onderzoek naar de risico’s van ISDS in TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397). Ik juich het dan ook toe dat het debat wordt gevoerd om tot een EU-benadering te komen die bijdraagt aan het tot stand komen van een verbeterde standaard. Ik zal dat debat ook in Nederland voortzetten met de relevante stakeholders. De uitkomsten van dat debat zijn van belang voor de vorming van de Nederlandse positie op dit terrein.
Uitspraken ten aanzien van een Europese zetel in de VN Veiligheidsraad |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Tijdens uw bezoek aan New York1 sprak u over mogelijkheden om de VN-Veiligheidsraad op (middel)lange termijn te hervormen2; welke concrete mogelijkheden ziet u?
In de VN vinden de Intergovernmental Negotiations on reforming the Security Council plaats onder voorzitterschap van de Jamaicaanse Permanent Vertegenwoordiger Courtenay Rattray. Het Koninkrijk der Nederlanden dringt in deze onderhandelingen actief aan op hervormingen. Zo heeft de Minister-President het belang van dit onderwerp onderstreept tijdens zijn speech voor de AVVN in september 2014. Verder ondersteunt het kabinet het werk van Ambassadeur Rattray met extra personeel om hem in staat te stellen terrein te winnen op het gebied van Veiligheidsraadhervormingen.
Op welke manier zet u u in voor een Europese zetel in de VN-Veiligheidsraad?
Het kabinet draagt dit standpunt actief uit in de VN en andere fora en waar opportuun ook in de EU.
Zet u u ook binnen de Europese Unie in om draagvlak te creëren voor een permanente zetel voor de Europese Unie in de VN-Veiligheidsraad? Welke opvattingen leven er binnen de EU over uw pleidooi om de EU een permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad toe te kennen?
Ja. Het krachtenveld in de EU over hervorming van de VN-Veiligheidsraad is echter complex. Sommige EU-landen zijn zelf permanent lid, andere streven naar permanent lidmaatschap en weer andere zijn nog nooit tijdelijk lid geweest.
Hoe duidt u de houding van andere permanente leden van de VN-Veiligheidsraad over een mogelijke permanente zetel voor de Europese Unie?
De permanente leden stellen zich behoedzaam op in de discussie over hervorming van de VN-Veiligheidsraad.
Acht u een permanente zetel voor de Europese Unie in de VN-Veiligheidsraad haalbaar? Zo ja, op welke termijn?
Ja, het kabinet acht dit haalbaar. De laatste hervorming van de VN-Veiligheidsraad dateert van 1965. Daar komt bij dat, als we de huidige situatie accepteren, we op de lange termijn riskeren dat de VN aan geloofwaardigheid en legitimiteit inboet.
Ziet u een beperking van het vetorecht van de permanente leden als een mogelijke hervorming van de VN-Veiligheidsraad?3 Zo ja, gelooft u dat dit voorstel kans van slagen heeft?
Beperking van het vetorecht vereist instemming van alle permanente leden en is daarom geen sinecure. Het kabinet wil zich er echter niet bij neerleggen dat de VN Veiligheidsraad ten aanzien van Syrië en Oekraïne in sommige gevallen niet in staat is om op te treden. Het steunt daarom actief het Franse initiatief om tot beperking van het gebruik van het vetorecht te komen in het geval van massale wreedheden. Het feit dat Frankrijk zelf een van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad is vergroot de geloofwaardigheid van dit voorstel. De hoop is in eerste instantie dat sommige permanente leden het voorbeeld van Frankrijk volgen en gebruik van het veto zelf beperken.
Bent u voorts van mening dat een eventuele permanente zetel voor de Europese Unie vergezeld zou moeten gaan van een vetorecht?
Het kabinet is geen voorstander van nieuwe vetorechten.
Deelt u de mening dat ook andere regionale samenwerkingsverbanden een permanente zetel zouden moeten krijgen om een evenwichtiger vertegenwoordiging van de verschillende werelddelen te bewerkstelligen?
Het Koninkrijk der Nederlanden is voor een evenwichtiger vertegenwoordiging van de verschillende werelddelen in de VN-Veiligheidsraad. De VN-Veiligheidsraad dient representatief te zijn voor het huidig VN-lidmaatschap. Het is mede aan andere regionale groepen om voorstellen te doen voor de wijze waarop deze representativiteit dient te worden gerealiseerd. Tegelijkertijd dienen we ervoor te waken dat een te grote uitbreiding van de Veiligheidsraad ten koste gaat van zijn effectiviteit.
Bent u voornemens om een hervorming van de VN-Veiligheidsraad onderdeel te maken van de Nederlandse campagne voor een tijdelijke zetel in de VN-Veiligheidsraad in 2017?
Ja.
Het project ‘Conflict-Free Tin Initiative’ |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u reeds opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie van het pilot project «Conflict-Free Tin Initiative» in de Kalimbi mijn in Nyabibwe? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien?
Er is geen opdracht gegeven voor het uitvoeren van een evaluatie. Monitoring en regelmatig overleg met alle betrokken stakeholders heeft tijdens de uitvoering tot tussentijdse aanpassingen geleid in de implementatie van een certificeringsmechanisme. Bovendien heeft dit geleerd dat door het gebruik van certificering en tracering van herkomst van mineralen het wel degelijk mogelijk is om uit zogenaamde hoog-risico gebieden conflict-vrij mineralen te exporteren. Nu dit certificeringsproces operationeel is, zal de inzet in de vervolgfase zich richten op de positieve invloed die van certificering en tracering uitgaat op de stabiliteit en sociaaleconomische ontwikkeling in de regio. Daarbij zal eind 2016 een mid-term evaluatie worden uitgevoerd waarin het onder vraag 2 gestelde aan bod zal komen. Uw Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Zult u in de evaluatie de vraag opnemen in hoeverre het pilot project een positieve invloed heeft gehad op de stabiliteit in de regio en wat de sociale en economische gevolgen zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de open brief waarin een zeventigtal Congo-deskundigen zijn bezorgdheid uit over de manier waarop de conflictmineralen in Congo worden aangepakt?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de deskundigen over de averechtste gevolgen van de initiatieven op dit vlak?
Deze zorgen deel ik. Het risico dat de verkoop van mineralen uit het oosten van DR Congo als gevolg van de Dodd Frank Act section 1502 zou stoppen, was reden voor het ontwikkelen van het Nederlandse Conflict-Free Tin Initiative. Het CFTI laat zien dat bedrijven wel mineralen uit een conflictgebied kunnen betrekken zonder direct bij te dragen aan het conflict. Dit versterkt de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio.
Bent u het eens met de deskundigen dat er dringend serieuze stappen gezet moeten worden om de geloofwaardigheid, de continuïteit en de capaciteit van de programma’s te verbeteren?
Het conflictvrij winnen van mineralen zal inderdaad niet de oplossing zijn voor alle conflicten en problemen rondom grondstofwinning. Het Kabinet wijst erop dat het onmogelijk is om in één keer te komen tot duurzame grondstofwinning in DR Congo. Daarom worden stap voor stap verschillende aspecten van de problematiek aangepakt met consultatie van overheden en met betrokkenheid van lokale gemeenschappen. Positieve resultaten zijn bereikt met het opzetten van lokale monitoringscomités en het trainen van relevante overheidsfunctionarissen om de betrokkenheid van de lokale gemeenschap goed te verankeren. Hierop wordt voortgebouwd. Daarnaast is er extra inzet op het verbeteren van arbeidsomstandigheden en het vergroten van de economische weerbaarheid van de betrokken mijnwerkersgemeenschappen. Voor de continuïteit in de vervolgfase is ook het stap voor stap overdragen van het certificeringsproces en -kosten naar bedrijven van belang. In het najaar van 2014, toen de Nederlandse bijdrage aan CFTI afliep, werd hiertoe een aanzet gegeven.
Hoe ziet u dit in relatie tot de Europese verordening over conflictmineralen (2014/0059(COD)), waarin de Europese Commissie voorstelt een vrijwillig zelf-certificeringssysteem in te voeren teneinde het gebruik van conflictmineralen aan banden te leggen?
Het voorstel van de Europese Commissie sluit goed aan bij bestaande vrijwillige initiatieven, zoals het CFTI. De Commissie gaat uit van de OESO handleiding: «OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas». Mede op verzoek van Nederland streeft de Commissie naar «wederzijdse erkenning» van haar systeem en deze OESO handleiding. Dit betekent dat bedrijven die kunnen aangeven via bestaande initiatieven, waaronder het CFTI, te voldoen aan de OESO-richtlijnen ook voldoen aan de vereisten in de Europese verordening. Het voorstel van de Commissie bepleit een vrijwillig systeem en dat steun ik. Na drie jaar zal een evaluatie door de Europese Commissie uitwijzen of het systeem in de praktijk effectief is.
Het bericht dat Nederland beschikt over de satellietbeelden die laten zien wie verantwoordelijk is voor de aanslag op vlucht MH17 |
|
Bram van Ojik (GL), Louis Bontes (GrBvK), Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Deelt u de constatering dat kabinetten op belangrijke momenten politieke oordelen en politieke wegingen gaven aan buitenlandse en binnenlandse inlichtingen, zoals bijvoorbeeld:
De regering baseert zich bij politieke oordelen en besluitvorming op een veelheid van bronnen, waaronder inlichtingen.
Herinnert u zich de volgende uitspraak van de Minister-President van 21 juli 2014, waarin hij ten aanzien van de inlichtingen over de toedracht van de ramp zei: «Er zijn, zoals ik in mijn inleiding zei, sterke aanwijzingen over de toedracht van de ramp. Ik zeg erbij dat daar nog geen bevestiging van is bij onze diensten»?
Ja.
Is de verificatie van de Amerikaanse inlichtingen afgerond?
Over de verificatie van informatie van inlichtingendiensten van andere landen kan nooit in het openbaar mededeling worden gedaan.
Is de verificatie van de Duitse inlichtingen afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het kabinet met haar politieke oordeel ten aanzien van de toedracht van de ramp niet kan wachten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie klaar zijn met hun diepgaande onderzoeken, maar dat, als er eerder een politieke weging gemaakt kan worden over algemene conclusies, deze door het kabinet ook gemaakt moet worden?
Nederland leidt de internationale onderzoeken naar de toedracht van de ramp en het strafrechtelijke onderzoek. Het Kabinet kan geen conclusies trekken zonder de onafhankelijkheid van deze officiële onderzoeken aan te tasten. Daarom zal het Kabinet hangende het onderzoek geen oordeel vellen over de toedracht van de ramp.
Kunt u in het kader van voorgaande aangeven tot welk politiek oordeel u komt op basis van binnenlandse en buitenlandse inlichtingen ten aanzien van de toedracht van de ramp?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg als vervolg op het algemeen overleg van 15 oktober jl?
Ja.
Compensatie voor slachtoffers van de ramp bij de kledingfabriek Rana Plaza in Bangladesh |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is het resultaat van de oproep van u en uw collega's van Engeland, Frankrijk, Italië, Duitsland, Spanje en Denemarken om verantwoordelijke bedrijven aan te sporen de slachtoffers van de Rana Plaza-ramp te compenseren?1 2
Sinds de oproep en de Statement on Compensationvoor de Rana Plaza slachtoffers (26 juni 2014, tijdens OESO Global Forum in Parijs) is er een additionele 2 mln USD in het compensatiefonds gestort. Het totaal bedrag komt hiermee op 19,4 mln USD, de helft van het benodigde bedrag van 40 mln USD.
Op welke wijze spant u zich in voldoende donaties in het Rana Plaza-fonds te krijgen, aangezien het fonds nog niet voor de helft is gevuld?
Het is belangrijk dat het resterende bedrag voor het compensatiefonds zo snel mogelijk wordt betaald. Die verantwoordelijkheid ligt zowel bij de bedrijven die afnamen in Rana Plaza als bij de Bengaalse overheid en fabriekseigenaren.
De zes mede-ondertekenaars van het statement, Italië, Frankrijk, Duitsland, Engeland, Denemarken en Spanje, hebben per brief een appèl voor het betalen van deze compensatie aan bedrijven, gevestigd in hun landen, gedaan. Het gaat hier om bedrijven waarvan sterke aanwijzingen bestaan dat zij zaken deden met Rana Plaza ten tijde van de ramp. Ik blijf dit onderwerp bij mijn collega’s en de overheid in Bangladesh agenderen.
Daarnaast heb ik op 13 oktober jl. de textielbrancheorganisaties en het Veiligheidsakkoord voor brand- en gebouwveiligheid gevraagd of zij bij hun achterbannen kunnen aandringen op het betalen van compensatie. Hierbij moet in acht worden genomen dat er geen aanwijzingen zijn dat Nederlandse bedrijven inkochten bij Rana Plaza. Het gaat hier dan ook om een vrijwillige bijdrage aan het fonds.
Ook tijdens de EU bijeenkomst voor de evaluatie van het Sustainability Compact voor Bangladesh op 20 oktober heeft Nederland in sterke bewoordingen ongenoegen uitgesproken over de ontbrekende middelen in het compensatiefonds.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat bedrijven die op de Nederlandse markt kleding afzetten, zoals Benetton, een bijdrage aan het fonds leveren, en anderen, zoals Mango en C&A, hun bijdrage voor de slachtoffers verhogen? Gaat u deze bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle Nederlandse bedrijven die in Bangladesh kleding inkopen (zoals Mexx, Hunkemöller en Scapino) het Bangladesh Veiligheidsakkoord moeten tekenen? Wat bent u voornemens te doen tegen bedrijven die weigeren het Bangladesh Veiligheidsakkoord te ondertekenen?
Bedrijven geven op verschillende manieren invulling aan hun keten-verantwoordelijkheid. Het ondertekenen van het Veiligheidsakkoord is één van de instrumenten. Inmiddels hebben 23 Nederlandse bedrijven het Veiligheidsakkoord getekend. Ik blijf alle achterblijvende textielbedrijven in Nederland maar ook internationaal oproepen om het Veiligheidsakkoord te tekenen.
Op welke manier valt het recht op compensatie binnen het convenant dat u van plan bent af te sluiten voor de kledingindustrie?
Op dit moment wordt met textiel- en kledingsector gesproken over de inhoud van het IMVO convenant. Een van de gespreksonderwerpen is het opnemen van een bepaling over het herstellen van de negatieve effecten op mensenrechten als gevolg van bepaalde bedrijfsactiviteiten. De verwachting is dat het IMVO convenant begin 2015 wordt gefinaliseerd. Uw kamer wordt hierover geinformeerd.
Wat vindt u van het gebrek aan verantwoordelijkheid voor compensatie van slachtoffers bij andere bedrijfsrampen, zoals de fabrieksbrand bij Tazreen Fashions in Bangladesh en fabrieksbrand bij Ali Enterprises in Pakistan?
Het is schrijnend om te moeten constateren dat het bij deze rampen moeilijk is om de bedrijven te traceren die via hun keten medeverantwoordelijk zijn voor het leed dat is aangericht. In de EU en in mijn overleg met het bedrijfsleven breng ik daarom nadrukkelijk het belang van ketentransparantie aan de orde. Direct na de instorting van het Rana Plaza complex is er gestart met het traceren van de bedrijven die in Rana Plaza afnamen. Mede daarom is het onbegrijpelijk en teleurstellend dat anderhalf jaar later het compensatiefonds nog maar voor de helft gevuld is.
Overigens heeft de Bengaalse overheid ook een verantwoordelijkheid om grip te krijgen waar, en met betrokkenheid van welke partijen, zich misstanden voordoen. In Bangladesh werkt de ILO daarom samen met de Bengaalse overheid en de werkgeversorganisatie BGMEA aan een sociaal zekerheidsstelsel om schrijnende omstandigheden, zoals we zien bij o.a. Rana Plaza, in de toekomst te kunnen ondervangen.
Ziet u de uitgangspunten en opzet van het Rana Plaza Arrangement als een mogelijk model voor andere gevallen van nalatigheid van bedrijven voor due diligence binnen de toeleveringsketen?
Het Rana Plaza Arrangement is een belangrijk instrument, in het leven geroepen na de ramp van Rana Plaza, met nauwe betrokkenheid van de ILO. Het arrangement is een voorbeeld voor de organisatie van compensatie na rampen als Rana Plaza. Het arrangement bevat positieve aanknopingspunten waaronder het monitoren van compensatiestromen en het in kaart brengen van de slachtoffers, inclusief de hen toekomende financiële compensatie, die wordt vastgesteld op basis van ILO-normen.
Echter, het arrangement raakt niet direct aan due dilligence. Het arrangement stelt namelijk dat doneren aan het compensatie fonds los staat van iedere vorm van betrokkenheid. Oftewel: het betalen van compensatie na een ramp kan ofwel uit liefdadigheid als ook uit een daadwerkelijke verantwoordelijkheid komen. Hiermee legt het arrangement geen directe link met de (nalatigheid van) due diligence van bedrijven.
Deelt u de mening dat er een vangnet moet komen voor arbeiders die op het moment van non-compliance in de kledingfabriek op het gebied van fabrieksonveiligheid, kinderarbeid en andere arbeidsrechtenschendingen hun baan verliezen?
Ja, een vangnet is belangrijk. Het Veiligheidsakkoord en Amerikaanse Alliance hebben een goed voorbeeld gesteld met hun vangnet voor het doorbetalen van lonen ten tijde van gebouwrenovaties. Het vangnet is in dit geval de verantwoordelijkheid van zowel de inkopende merken als de lokale fabrikanten.
Deelt u de mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken? Deelt u de mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse, alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun toeleveringsketen?
Transparantie is een goed middel om de arbeids- en milieuomstandigheden in de internationale textiel- en kledingketen te verbeteren. Bedrijven hebben hierin een belangrijke verantwoordelijkheid, zoals ook is vastgelegd in de OESO-Richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Consumenten willen informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen. Er zijn al bedrijven die openbaar maken met welke fabrieken zij werken, als onderdeel van hun business case. Het is goed dat er steeds meer kleding op de markt komt waarover die openheid wordt gegeven.
Overtredingen van TNO-normen voor statijden bij de luchthavenbeveiliging op Schiphol |
|
Sadet Karabulut , John Kerstens (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de gezondheidsrisico’s voor beveiligers (en daarmee samenhangende veiligheidsrisico’s van passagiers) bij langdurig en eenzijdig staand werk? Acht u het van belang dat beveiligers en passagiers tegen deze risico’s beschermd worden?1
Het is mij bekend dat beveiligingspersoneel te maken heeft met fysiek en mentaal belastend werk. Volgens de Arbowetgeving mag fysieke belasting geen gevaren opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer en moet psychosociale arbeidsbelasting worden voorkomen. Het is de taak van de werkgever om – met instemming van de werknemers – de preventie verder vorm te geven. De beveiligingsbranche heeft de algemene voorschriften van de Arbowetgeving verder uitgewerkt in een Arbocatalogus Particuliere Beveiliging.
Acht u het maximeren van statijden een goede manier om beveiligers tegen deze gezondheidsrisico’s te beschermen? Onderschrijft u de TNO-normering voor langdurig en eenzijdig staand werk, de zogenaamde maximale statijden, als hierbij te hanteren norm?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om de algemene doelvoorschriften van de Arbowetgeving te vertalen in oplossingen en middelvoorschriften zoals normeringen die bijdragen aan gezond en veilig werken. Deze kunnen onderdeel uitmaken van de Arbocatalogus en dienen dan als uitgangspunt voor toezicht en handhaving door de Inspectie SZW.
In de huidige CAO hebben partijen afspraken gemaakt over statijden voor de luchthavenbeveiliging. Over de toepassing van het statijdenrapport van TNO zijn afspraken vastgelegd in het onderhandelingsresultaat van 2 september 2014 voor de nieuwe CAO Particuliere beveiliging die gaat lopen van 1 oktober 2014 tot 1 juli 2015.
Bent u bekend met het onderzoek van FNV Beveiliging naar overschrijdingen van de TNO normen statijden dat 5 september 2014 is gepresenteerd? Hoe oordeelt u over de onderzoeksresultaten waarbij een gemiddelde overschrijding van 81 minuten per werkdag per beveiliger werd vastgesteld?
Ja, het onderzoek van de FNV is mij bekend. TNO staat bij het Ministerie van SZW bekend als een deskundig onderzoeksbureau op het gebied van arbeidsomstandigheden. TNO heeft maatwerk geleverd voor de beveiligers van Schiphol door normen en richtlijnen te ontwikkelen die specifiek zijn toegesneden op hun situatie. Het naleven van de door TNO ontwikkelde richtlijnen en normen zal naar verwachting dan ook zeker bijdragen aan het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van de beveiligers.
Acht u het aantal overschrijdingen en de omvang daarvan acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid (nu de staat mede-aandeelhouder is) Schiphol hierop aan te spreken?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Fysieke belasting is een belangrijk arbeidsrisico en het is van belang dat hier aandacht aan wordt besteed. Het stellen van normen kan bevorderend werken.
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Ik ben bezig met een verkenning van mogelijkheden om opdrachtgevers te stimuleren om rekening te houden met gezond een veilig werken bij de opdrachtnemers. Ik ga daarover graag met uw kamer in gesprek.