Een afgeschermde mailinglist voor pedoseksuelen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hengelose bestuurder verboden pedoclub Martijn weer actief»?1
Ja.
Acht u het mogelijk dat achter een besloten mailinglijst strafbare feiten kunnen worden gepleegd of voorbereid ten aanzien van het hebben van seks met minderjarigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre kan de vrijheid van meningsuiting of van vergadering worden doorbroken indien er een ernstig vermoeden bestaat dat besloten websites, mailinglists en dergelijke gebruikt worden voor het begaan of voorbereiden van strafbare feiten?
De hoofdregel is dat alle gedragingen die door de formele wetgever strafbaar zijn gesteld, ook strafbaar zijn tijdens het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting of van vergadering. Zo volgt uit artikel 7 lid 1 Grondwet, waarin staat dat het recht tot vrijheid van meningsuiting wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Een persoon die in het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar gestelde uitingen doet – te denken valt aan opruiing (artikel 131 Sr), belediging (266 Sr), bedreiging (artikel 285 Sr) etc., pleegt derhalve een strafbaar feit. De vraag of hier in het onderhavige geval sprake van is, maakt onderdeel uit van het strafrechtelijk onderzoek dat het OM momenteel uitvoert.
Acht u het denkbaar dat justitiële autoriteiten kennis gaan nemen van hetgeen op de genoemde mailinglist besproken wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het bestaan van de mailinglist is bekend. Op dit moment voert het OM een strafrechtelijk onderzoek uit. Over lopende onderzoeken van het OM worden geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
De ontvoering van Insiya naar India |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vader van ontvoerde Insiya krijgt ouderlijk gezag niet terug» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Kuiken over dit onderwerp?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onbevredigend is dat Insiya ondanks rechterlijke uitspraken met betrekking tot kinderontvoering, teruggeleiding en het ouderlijk gezag, nog steeds niet terug bij haar moeder is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Wat is er door Nederland gedaan om de rechterlijke uitspraken over de teruggeleiding van Insiya en het ouderlijk gezag te effectueren, welke Nederlandse autoriteiten zijn daarbij betrokken en met welk resultaat?
Wanneer het land waar een kind naar toe is overgebracht niet is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, wordt het verzoek tot teruggeleiding van de achtergebleven ouder langs diplomatieke weg aangeboden aan de autoriteiten van dat land. Uitspraken van de Nederlandse rechter over de betreffende zaak worden langs dezelfde weg onder de aandacht gebracht bij de buitenlandse autoriteiten. Effectuering van de Nederlandse uitspraken kan in India door Nederland echter niet worden afgedwongen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot juridische procedures die in India lopen ten aanzien van deze zaak en in hoeverre belemmeren die de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Over in India aanhangige procedures tussen partijen kan en mag ik u alleen met toestemming van betrokken partijen informeren.
Heeft u contact met uw Indiase ambtsgenoot over Insiya? Zo ja, wat is de aard van dat contact en welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u? Zo nee, waarom niet en gaat u alsnog contact opnemen?
Ja, in de ambtelijke en politieke gesprekken die het Ministerie van Buitenlandse Zaken voert met India is deze zaak steeds onderwerp van gesprek, ook in de gesprekken die de Minister van Buitenlandse Zaken heeft met zijn ambtgenoot. Daarbij wordt aangedrongen op een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. In reactie op het teruggeleidingsverzoek verwijst India naar de lopende rechtsgang in dat land. Nederland blijft bij India aandringen op het belang van een spoedige uitspraak in de diverse zaken en op naleving van het door de Indiase rechter bevolen contactherstel tussen moeder en kind.
Het bericht 'Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eerste coronabesmetting vastgesteld in Grieks vluchtelingenkamp Moria»? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Deelt u de mening dat in het vluchtelingenkamp Moria waar te veel mensen te dicht op elkaar verblijven en de benodigde medische voorzieningen grotendeels ontbreken, dit het risico op verdere verspreiding van COVID vergroot?
Deelt u de mening dat zonder interventie de consequenties vanwege slechte hygiëne en de kwetsbare gezondheid van veel mensen verdere verspreiding van COVID de humanitaire crisis ernstig zal vergroten?
Bent u naar aanleiding van de uitbraak van COVID bereid zich in te spannen voor het zo snel als mogelijk opzetten van adequate zorg? Zo ja, deelt u de mening dat de expertise en ervaring die Artsen zonder Grenzen in dit verband op Lesbos heeft daarbij van groot belang is en hoe gaat u zorgen dat hier gebruik van wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de uitbraak van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiligere locaties moet leiden? Zo ja, bent u naast uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen ook bereid minderjarige vluchtelingen in Nederland op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn sinds het voorjaar circa 26.000 kwetsbare migranten en vluchtelingen, waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Tevens heeft Griekenland direct na de eerste branden 406 amv die nog op Lesbos verbleven overgeplaatst naar het vasteland. Gelet op de uitzonderlijke situatie op Lesbos heeft het kabinet besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 amv en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw Kamer op de hoogte gesteld in de Kamerbrief van 10 september jl.3 en waarover uitgebreid is gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september. Inmiddels hebben meer dan 10 EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv’s op te vangen, als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt overleg plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Het sluiten van de COVID-19 kliniek op Lesbos |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Covid-19-kliniek op Lesbos. Hallucinant»?1
Ja.
Is het waar dat de in het bericht genoemde Covid-19 kliniek van Artsen zonder Grenzen naast kamp Moria op last van de Griekse regering is gesloten?
Ja.
Is het waar dat er daarna met onder andere Nederlandse financiering een andere Covid-19 noodkliniek is gebouwd?
In maart van dit jaar is een verzoek vanuit de Griekse autoriteiten om steun bij de beheersing van COVID-19 binnengekomen, dat op 16 april jl. ook via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM) van de EU is ingediend. Nederland stond welwillend tegenover het verlenen van steun, temeer omdat de strijd tegen COVID-19 niet aan de landsgrenzen stopt. Op de lijst met gevraagde goederen stond o.a. een hospitaaltent. Na intern beraad en overleg met de Griekse autoriteiten is op 23 april jl. besloten dat Nederland deze in de vorm van een hospitainer kon leveren. Het mobiele veldhospitaal bood Griekenland flexibiliteit in de COVID-respons, om tijdelijk capaciteit te verhogen daar waar dat nodig is. Op 24 april jl. is het Nederlandse aanbod officieel door de Griekse autoriteiten geaccepteerd.
Helaas is de hospitainer tijdens de branden in Moria tussen 8 en 10 september jl. beschadigd geraakt, waardoor deze op dit moment niet inzetbaar is.
Is het waar dat terwijl Artsen zonder Grenzen aan het lobbyen was om sluiting van hun kliniek op Moria te voorkomen, Nederlandse ambtenaren in overleg met Griekse collega’s waren over de opening van een nieuwe noodkliniek? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het besluit om de mobiele hospitainer te schenken is op 23 april jl. genomen. Dit is ruim voordat het kabinet bekend werd dat de kliniek van Médecins Sans Frontières (MSF) vanwege juridische kwesties diende te worden gesloten. Dit bericht bereikte de ambassade in juli, en is op 30 juli jl. middels een persbericht door MSF naar buiten gebracht.
Is er verband tussen de sluiting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen en het openen van de andere kliniek? Zo ja, wat is dat verband? Zo nee, is er dan sprake van toeval?
Bij het aanbieden en accepteren van de hospitainer is niet over een specifieke locatie gesproken. Zoals gebruikelijk bij dergelijke steun via het UCPM was het kiezen van een locatie, de wijze van inzet en bemensing de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten.
Het kabinet heeft dan ook geen aanwijzingen om te veronderstellen dat er een causaal verband bestaat tussen het aanvaarden van de schenking van de hospitainer in april jl. door de nationale autoriteiten en de sluiting van de kliniek van MSF in juli jl. door de lokale autoriteiten op grond van lokale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de kliniek van Artsen zonder Grenzen belangrijk werk verrichtte ten aanzien van het bestrijden van corona onder vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, waarom heeft u er dan toch voor gekozen om een andere kliniek mede te financieren en waarom heeft u geen pogingen in het werk gesteld om de voortzetting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 3 en 4. Het besluit om in te gaan op het Griekse verzoek om een mobiel hospitaal te doneren staat in tijd en plaats los van de discussie tussen MSF en de Griekse autoriteiten. Dat MSF belangrijk werk verricht staat buiten kijf.
Hoeveel Nederlandse belastinggeld gaat er gemoeid met de oprichting van de nieuwe noodkliniek?
De kosten voor de uitgeruste hospitainer inclusief transport bedroegen Euro 1.243.154,–.
In hoeverre wordt er bij het opzetten en laten functioneren van de nieuwe noodkliniek samenwerking gezocht met Artsen zonder Grenzen die over de benodigde kennis en ervaring beschikt?
De inzet van het mobiele hospitaal, d.w.z. het kiezen van een locatie, de wijze van inzet en bemensing was aan de Griekse autoriteiten. Wij hebben vernomen dat in dit kader ook sprake was van overleg tussen de Griekse autoriteiten en MSF.
Worden er op dit moment door de nieuwe noodkliniek daadwerkelijk zieke vluchtelingen met verdachte symptomen opgevangen? Zo ja, vanaf welke datum is de kliniek operationeel en hoeveel patiënten zijn er opgevangen? Zo nee, waarom niet en hoe en door wie wordt die hulp sinds de sluiting van de kliniek van Artsen zonder Grenzen dan wel gegeven?
Tijdens de branden in Moria tussen 8 en 10 september is de hospitainer beschadigd geraakt, waardoor deze op dit moment niet in gebruik is. Er wordt bezien of deze op de korte termijn weer inzetbaar is. Daarvoor werd de hospitainer ingezet door de Griekse autoriteiten om COVID-19 testen uit te voeren. Er zijn ongeveer 2000 testen afgenomen.
Voorwaarden van noodsteun en de brief aan de Kamercommissie KR (11 augustus 2020) over het ontwerp consensus rijkswet houdende regels omtrent de instelling van de Caribische hervormingsentiteit in Aruba, Curaçao en St. Maarten. |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over de onvrede over de totstandkoming van de noodsteun en de CHE?1
Hoe beoordeelt u het bericht in Trouw van de ombudsmannen van Nederland, Curaçao en Sint Maarten dat om te voldoen aan de voorwaarden voor steun het tijdspad veel te krap is? Bent u bereid in overleg te treden om het tijdspad te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de stelling van de ombudsmannen dat bepaalde voorwaarden voor de liquiditeitssteun de negatieve effecten op de sociale en economische ongelijkheid binnen het Koninkrijk vergroten? Zo ja, bent u bereid om de suggestie van de ombudsmannen op te volgen en in overleg met de regeringen ruimte te creëren om weloverwogen beslissingen te nemen?
Wat is uw oordeel over de proportionaliteit van de voorliggende Rijkswet en de lokale democratische legitimiteit? Wat is naar uw mening nodig om deze legitimiteit te borgen, alsmede de rechtsbescherming?
Bent u het er mee eens dat het budgetrecht van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt verzwakt door de instelling van de CHE en de aan dit college toekomende bevoegdheden? Zo ja, in hoeverre is er dan nog voldoende sprake van lokale democratie en zeggenschap?
Hoe verhoudt naar uw mening de instelling van de CHE zich tot de in het Statuut vastgelegde autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, mede gelet op het feit dat door verschillende organen in die Landen (waaronder de Raad van Advies van Curaçao en de Staten van Aruba) is aangegeven dat de beoogde Rijkswet met deze inhoud onaanvaardbaar is?
Wat is naar uw mening de inhoud van het consensus-vereiste dat voor een Rijkswet op grond van artikel 38 Statuut noodzakelijk is, gelet op het hierboven genoemde?
Kunt u aangeven in hoeverre de instelling van de CHE consequenties heeft of zou kunnen hebben voor de op grond van de EU-verdragen geldende LGO-status van de drie Landen?
In het artikel «Plan voor economisch herstel naar Nederland» wordt gesproken over de introductie van een Garantie Ondernemersfinanciëring (GO-regeling) die ondernemers kan helpen; ziet u mogelijkheden om ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten een dergelijk fonds te introduceren vergelijkbaar met de RVO Rijksdienst NL zoals die ook voor de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
In een artikel in de Amigoe wordt de suggestie gedaan, naar voorbeeld van de EU die geld ter beschikking stelt om landen uit de crisis te slepen, een bepaald percentage van die steun om te zetten in een donatie; bent u bereid een percentage vast te stellen als donatie? Zo ja, aan welk percentage denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de urgentie tot handelen zo hoog is dat niet gewacht kan worden met hulp verlenen omdat de honger, werkloosheid en de economische malaise daarvoor veel te groot is?
Deelt u de mening dat de juridische vragen over de rijkswet en de CHE wel beantwoord dienen te worden maar dat beantwoording niet moet leiden tot vertraging van de hierboven beschreven noodzakelijke hulpverlening en steun? Als u hiermee instemt, bent u dan bereid de juridische vragen te incorporeren in de adviesaanvrage aan de Raad van State bij het wetsvoorstel?
Bent u bereid om na ontvangst van de antwoorden van de Raad van State deze met spoed ter beoordeling aan de Rijksministerraad voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen wat de relatie tussen de Commissie (Aruba) financieel toezicht (C(A)ft) en de CHE zal zijn? Vindt u dat in het wetsvoorstel voldoende duidelijk blijft wat de onderscheiden taken van de verschillende colleges zijn? Zou het geen aanbeveling verdienen om de beoogde taken van de CHE neer te leggen bij het C(A)ft door middel van een wijziging van de Rijkswet financieel toezicht en de Landsverordening Aruba financieel toezicht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid direct na ommekomst van de komende RMR de antwoorden op deze vragen aan de Kamer toe te zenden? Wilt u deze vragen gelijktijdig en afzonderlijk beantwoorden?
Een BIG-registratie voor personen die een opleiding hebben genoten op een van de eilanden van Caribisch Nederland |
|
André Bosman (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het bij u bekend dat de diploma’s van verpleegkundigen uit Caribisch Nederland niet als gelijkwaardig worden erkend in (Europees) Nederland?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze verpleegkundigen daarom niet in aanmerking komen voor een BIG-registratie?
Ja.
Deelt u de mening dat verpleegkundigen met een diploma dat valt binnen de reikwijdte van het BES-onderwijsstelsel ook in aanmerking moeten komen voor een BIG-registratie?
De opleiding verpleegkunde die wordt verzorgd door het Fundashon Mariadal ziekenhuis op Bonaire is gelijkwaardig aan de Europees Nederlandse opleiding verpleegkunde op mbo-4 niveau. Deze opleiding op Bonaire is erkend door het Ministerie van OCW en staat onder toezicht van de Inspectie van het Onderwijs. Hoewel een BIG-registratie niet vereist is om op de BES-eilanden als verpleegkundige werkzaam te zijn is dat wel het geval als de verpleegkundige in Europees Nederland in het beroep aan de slag wil. Ik deel uw mening dat de verpleegkundigen die hun diploma op de BES-eilanden hebben behaald en daar een opleiding hebben gevolgd die gelijk is aan de Nederlandse opleiding rechtstreeks in aanmerking moeten kunnen komen voor BIG-registratie, zodat zij ook in Europees Nederland hun beroep kunnen uitoefenen.
Deelt u de mening dat gekwalificeerde verpleegkundigen van de BES-eilanden met een gelijkwaardig diploma ook in (Europees) Nederland aan de slag moeten kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om dit probleem op te lossen en de verschillende diploma’s als gelijkwaardig te behandelen?
Ik ben voornemens om, vooruitlopend op een definitieve wettelijke regeling, een praktische werkwijze te hanteren met betrekking tot de door Fundashon Mariadal afgegeven diploma’s die gelijkwaardig zijn aan de verpleegkunde diploma’s afgegeven in Europees Nederland. De houders van deze diploma’s vanuit Bonaire kunnen hierdoor direct een inschrijving in het BIG-register regelen als verpleegkundige. Dit punt zal worden meegenomen bij een volgende wetswijziging BIG.
Een door COVID getroffen vluchtelingenkampen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de oproep «S&Ds call for immediate evacuation of COVID-19-hit refugee camps in Greece»?1
Ja.
Deelt u de mening dat in een omgeving waar te veel mensen te dicht bij elkaar verblijven en de benodigde hygiënische voorwaarden grotendeels ontbreken, dit het risico op verspreiding van COVID vergroot? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de oproep van de Nederlandse regering om social distancing te betrachten en regelmatig handen te wassen?
Een omgeving waar te veel mensen te dicht bij elkaar verblijven en er sprake is van onvoldoende hygiënische middelen brengt inderdaad een risico met zich mee voor de verspreiding van covid-19. Het is daarom van belang dat autoriteiten ook voor dergelijke situaties de nodige maatregelen treffen. Indien zij daar niet toe in staat zijn, is het van belang dat zij daarin worden ondersteund door de internationale gemeenschap, zoals ook gebeurt. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat ook in vluchtelingenkampen sociale distancing in acht genomen zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en hoe ziet u dat voor zich in de overvolle Griekse vluchtelingenkampen? Zo nee, waarom niet en waarom zou wat voor de Nederlandse bevolking moet gelden, niet voor vluchtelingen hoeven te gelden?
Welke maatregelen van belang zijn in een bepaalde opvanglocatie is afhankelijk van de omstandigheden ter plekke. Van belang is dat de autoriteiten gepaste maatregelen treffen.
Deelt u de mening dat met uw voornemen om de plaatsing van een aantal vluchtelingen op het Griekse vastenland te faciliteren dat wat betreft de verbetering van de omstandigheden in de vluchtelingenkampen amper een druppel op een gloeiende plaat kan zijn? Zo nee, waarom niet? En hoeveel vluchtelingen zijn er trouwens inmiddels met Nederlandse steun op het Griekse vasteland gevestigd?
Het kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de omstandigheden en de maatregelen die door de Griekse overheid zijn getroffen om de uitbraak van COVID-19 onder de migranten op de eilanden te voorkomen. Daarin werd Griekenland gesteund door de Europese Commissie en verschillende lidstaten, waaronder Nederland. Zo heeft Nederland in april een zogenoemde hospitainer aangeboden om de toegang tot medische zorg te verbeteren. Deze is specifiek ingezet voor het uitvoeren van COVID-19 testen.
Helaas is op 2 september COVID-19 vastgesteld bij een statushouder die van het vasteland was teruggekeerd naar Moria op Lesbos. Daarop hebben de Griekse autoriteiten besloten migranten en vluchtelingen die positief testten op COVID-19 in isolatie te plaatsen, afgezonderd dus van anderen. De weigering van enkelen van hen om in isolatie te gaan en de onrust die hierop ontstond lijkt gepaard te zijn gegaan met brandstichting. Door de harde wind kon het vuur zich snel verspreiden, waarna het opvangkamp goeddeels afbrandde. Door voortdurende brandstichting is de dagen daarna ook het resterende deel van Moria inclusief het merendeel van de flankerende voorzieningen verwoest. De Griekse overheid heeft met steun van de Europese Commissie een groep van ca. 400 alleenstaande minderjarigen direct na de brand overgebracht naar het vasteland. Daar worden zij opgevangen in tijdelijke voorzieningen van IOM die door de Europese Commissie worden gefinancierd. Over de gebeurtenissen op Lesbos, de reactie van de Griekse overheid, alsook de steun die door het kabinet is aangeboden aan de Griekse overheid, is uw Kamer schriftelijk geïnformeerd en is uitgebreid gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september jl.
Daarnaast is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn de afgelopen maanden circa 26.000 kwetsbare migranten, waaronder amv, overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Ten aanzien van het samenwerkingsverband dat ik met mijn Griekse collega heb opgezet om het voogdij- en opvangsysteem van amv in Griekenland te verbeteren, heb ik uw Kamer via verschillende brieven geïnformeerd.2 Het doel van dit samenwerkingsverband is niet zo zeer om de Griekse autoriteiten te ondersteunen in de feitelijke transfer van amv naar het vasteland, maar om aanvullende gespecialiseerde opvang voor deze groep op te zetten en de voogdij en begeleiding structureel te verbeteren.
Deelt u de mening dat de dreiging van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiliger locaties zou moeten leiden? Zo ja, wat gaat uw bijdrage daaraan worden anders dan uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Een incident in een AZC waarbij een lesbische vrouw met kokend water werd overgoten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lesbische asielzoekster die overgoten werd met kokend water in azc Gilze «verkeert in shock»»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Jasper van Dijk (SP) over het bericht dat het COA asielzoekers, die slachtoffer zijn van een zedendelict, afraadt aangifte te doen?2
Ja, ik ken het bericht en ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen waar u naar verwijst.
Is het waar dat het slachtoffer niet door de geneeskundige dienst van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Gilze werd behandeld? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan niet gedetailleerd ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld en dat het slachtoffer direct na het incident medische zorg heeft ontvangen.
Hoe verloopt de nazorg aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asielzoekers met een LHTBI-achtergrond een groter risico op mishandeling, een zedenmisdrijf of discriminatie binnen een asielzoekerscentrum (AZC) lopen dan heteroseksuele asielzoekers? Zo ja, waarom en welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA.
In een opvanglocatie wonen veel mensen bij elkaar op een relatief klein oppervlak, vaak in een onzekere periode van hun leven, dat legt druk op de intermenselijke verhoudingen. Hierdoor kunnen incidenten ontstaan waarin soms de verschillen tussen de mensen uitvergroot worden. Deze verschillen kunnen slaan op de seksuele geaardheid van personen, maar ook op geloof, ras etc. Uiteraard is discriminatie of ongewenst gedrag in reactie op deze verschillen onacceptabel en dient hier in elk geval tegen opgetreden te worden. Er kan echter niet zonder meer gesteld worden dat personen met een LHBTI-achtergrond een groter risico lopen op bijvoorbeeld mishandeling of discriminatie dan andere personen.
Beschikt u nog steeds niet over cijfers ten aanzien van de mate waarin LHTBI-asielzoekers slachtoffer van een misdrijf binnen een AZC worden? Zo ja, waarom beschikt u niet over die cijfers en acht u het niet hoog tijd dat u tenminste een beeld van deze problematiek gaat krijgen?
Op 20 januari jongstleden3 heb ik in de beantwoording op de Kamervragen waar u naar verwijst, gemeld dat het COA niet registreert of iemand LHBTI is. Het COA beschikt niet over incidentencijfers ten aanzien van specifieke groepen asielzoekers op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, etc.
In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in (dader)gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Hoe worden LHBTI-asielzoekers binnen een AZC concreet beschermd? Over welke mogelijkheden beschikken AZC’s en in welke mate wordt hier gebruik van gemaakt?
Het COA geeft voorlichting aan asielzoekers over het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, geloof, sekse en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek en in de begeleidingsprogramma's. De huisregels zijn in diverse talen beschikbaar op papier en digitaal toegankelijk via MyCOA, een voor alle bewoners toegankelijk communicatiemiddel vanuit het COA. Ook hangen er posters in de opvanglocaties. Indien asielzoekers elkaar niet in hun waarde laten, dan gaat het COA met ze in gesprek of neemt maatregelen.
In de begeleiding van het COA en de contacten met de bewoners is oog voor de kwetsbaarheid van asielzoekers. De mogelijke kwetsbaarheid kan aanwezig zijn als gevolg van leeftijd, sekse, gezondheid, levensovertuiging, seksuele geaardheid, etc. Op het moment dat het bekend is, kan rekening gehouden worden met eventuele benodigde aanpassingen in bijvoorbeeld plaatsing op een locatie, wijze van begeleiding of aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Echter, niet in alle gevallen is evident dat iemand tot een kwetsbare groep hoort. Of hij of zij maakt dat niet bekend.
Bij signalen die erop kunnen duiden dat er sprake is van onheuse bejegening, discriminatie, etc. zal het gesprek met betrokkenen worden aangegaan om de Nederlandse waarden en normen over te brengen. Mochten deze gesprekken onvoldoende opleveren, dan kan overgegaan worden naar maatregelen uit het Regeling Onthouding Verstrekkingen beleid, waaronder de mogelijkheid iemand naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te verplaatsen.
Specifiek voor de groep LHBTI zijn er contactpersonen die fungeren als vraagbaak en kennishouder met betrekking tot het onderwerp. Zij onderhouden ook contacten met LHBTI-organisaties in de omgeving. Om medewerkers handvatten te bieden in de begeleiding van LHBTI-bewoners heeft het COA samen met COC Nederland een aantal trainingen ontwikkeld en is er voor alle medewerkers de mogelijkheid voor intervisie en coaching on the job.
Deelt u de mening dat er voor LHBTI-asielzoekers een specifieke AZC moet komen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
Gevaarlijke giftreinen in Brabant |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Giftreinen, een gevaar voor Brabant? «Ministerie lijkt zich niks aan te trekken van de eigen afspraken»»1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar meer dan 20.000 gifwagons door Brabantse (binnen)steden reden?
Nee, het aantal van meer dan 20.000 heeft betrekking op het totaal aantal wagens geladen met gevaarlijke stoffen. Dit zijn naast giftige gassen en vloeistoffen ook niet giftige brandbare gassen en brandbare vloeistoffen. In 2019 reden er 3.467 ketelwagens geladen met giftige stoffen door Breda/Tilburg en 4.138 door Eindhoven.2
Klopt het dat u heeft toegestaan dat er drie tot vijf keer meer dan afgesproken brandbare en gevaarlijke gassen per spoor door Brabant heen gaan?
Het Basisnetsysteem kent een toetsing achteraf om te bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaald traject binnen de voor dat traject geldende risicoplafonds is gebleven. Er is dus geen sprake van «toestaan» vooraf. Bij de toetsing achteraf wordt gekeken naar het risico dat alle stoffen tezamen veroorzaken en niet naar individuele stoffen. Het aantal wagens is één van de variabelen die de uitkomst van de berekening bepalen. Andere variabelen, zoals de kenmerken van de infrastructuur, toegepaste veiligheidsmaatregelen en de samenstelling van de treinen, bepalen mede de hoogte van het risico.
Bij de vormgeving van het Basisnet is er van uitgegaan dat er 6.850 wagens met brandbare en giftige gassen door Tilburg/Breda en 5.950 door Eindhoven zullen rijden. De aantallen wagens met brandbare en giftige gassen die in 2019 door deze steden hebben gereden zijn 13.290 resp. 15.146. Dat is ca. drie keer zoveel als bij de vormgeving van het Basisnet werd aangenomen.3 Bij de berekening van de risico’s in 2019 is mede vanwege deze hogere aantallen wagens geconstateerd dat deze risico’s hoger zijn uitgevallen dan in Basisnet voor deze locaties is vastgelegd. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet dat er sprake is van een onveilige situatie (zie antwoord op vraag 4, 6 en 7).
Hoe kan het zo zijn dat er zo veel meer gifwagons door de Brabantse steden heen rijden dan is toegestaan?
Alle transporten van gevaarlijke stoffen per spoor vinden plaats onder strenge veiligheidsvoorschriften die zowel in EU-verband als in Pan-Europees geldende regelgeving zijn vastgelegd4. In Nederland kennen we daar boven op nog een wettelijke veiligheidsnorm. Deze norm houdt in, net als in allerlei andere domeinen (zoals chemische bedrijven, tankstations en buisleidingen): er mogen zich geen kwetsbare objecten, zoals woningen, bevinden binnen de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour. Voor het spoor houdt dit in dat er geen woningen mogen staan op plaatsen waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeval met een goederentrein met gevaarlijke stoffen, groter is dan één op de miljoen per jaar. Langs alle Basisnetroutes spoor in heel Nederland wordt hier aan voldaan.
Wel is er sprake van overschrijdingen van de risicoplafonds. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet, zoals hierboven aangegeven, dat er sprake is van een onveilige situatie.
Met de invoering van Basisnet is per locatie bepaald tot waar de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour ten opzichte van het spoor mag komen. Dit noemen we de risicoplafonds en deze zijn uitgedrukt in meters vanaf het midden van het spoor. Deze plafonds (afstanden) zijn het resultaat van een afweging van drie elementen: de aanwezige (lokale) veiligheidsmaatregelen, het vervoer over het spoor en de aanwezige en verwachte bebouwing. Om vervoerders te stimuleren het vervoer van gevaarlijke stoffen maximaal via de Betuweroute af te wikkelen, is op sommige andere trajecten, zoals de Brabantroute en de Bentheimroute, de PR 10–6 contour kunstmatig dicht op het spoor gelegd door het risicoplafond lager te leggen dan vanuit oogpunt van veiligheid nodig is (met ander woorden, het aantal meters ten opzichte van het midden van het spoor lager vast te stellen). Daardoor ontstaat bij extra vervoer snel een overschrijding van de risicoplafonds terwijl de veiligheidsnorm voor de dichtbijgelegen woningen niet wordt overschreden. Dit betekent dat op plaatsen waar sprake is van overschrijdingen van de risicoplafonds er geen woningen staan binnen de PR 10–6 contour (waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeluk met een goederentrein met gevaarlijke stoffen groter is dan 1 op een miljoen per jaar).5
Vanwege de overschrijdingen van de risicoplafonds, onder meer op het traject Eindhoven-Venlo, werk ik met alle betrokken partijen (vervoerders, verladers, decentrale overheden en ProRail) aan het programma Robuust Basisnet. Doel van dit programma is om te komen tot een toekomstbesteding Basisnet dat het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen faciliteert en de leefbaarheid, in termen van gezondheid en veiligheid, langs het Basisnet bewaakt. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 13 juli 2020 heb ik hierover de laatste stand van zaken gegeven6.
En klopt het dat na realisering van de boog bij Meteren er een forse toename van goederen- en giftreinen langs het spoor van ’s-Hertogenbosch richting Eindhoven en Helmond zal gaan komen?
De verwachting is dat goederentreinen die nu vanaf Kijfhoek via Breda en Tilburg naar Eindhoven/Helmond en vice versa rijden, na realisatie van de boog bij Meteren vanaf Kijfhoek over de Betuweroute naar Meteren en vervolgens via ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven/Helmond rijden. Dit betekent dus een afname van het aantal goederentreinen in onder meer Dordrecht, Breda en Tilburg en een toename van het aantal goederentreinen op de route Meteren-»s-Hertogenbosch-Boxtel. Voor Eindhoven en Helmond maakt dit geen verschil.
Is het niet levensgevaarlijk om, zoals het voorbeeld van Tilburg, waar vorig jaar 11.137 wagons doorheen gingen laat zien, duizenden wagons met brandbare gassen door grote en dichtbevolkte steden te laten rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt u zich ook grote zorgen over het risico dat er kan ontstaan, doordat er zoveel gevaarlijke gifwagons door dichtbevolkte steden rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden dat er niet wordt gehandhaafd op het afgesproken aantal gifwagons over de Brabantroute? Waarom heeft u tot op heden geen gebruik gemaakt van het routeringsbesluit?
De risicoplafonds, zoals destijds vastgesteld, dienden als prikkel voor de goederenvervoerders om te kiezen voor bepaalde routes, bij voorkeur de Betuweroute. In de praktijk is echter gebleken dat deze risicoplafonds op sommige trajecten worden overschreden, onder meer vanwege de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het derde spoor door DB Netz tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen en de ontwikkelingen in de (energie)markt7. Daarnaast biedt het huidige systeem alleen de mogelijkheid om achteraf te toetsen of de plafonds zijn overschreden. Het wettelijk systeem voorziet niet in de mogelijkheid om vooraf de beschikbare risicoruimte te verdelen over de verschillende vervoerders. Zoals hierboven geschetst werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een Robuust Basisnet waardoor deze overschrijdingen niet langer plaatsvinden.
Het uiterste handhavingsinstrument dat ik zou kunnen inzetten om overschrijdingen op een traject aan te pakken is een routeringsbesluit, waarbij het vervoer van bepaalde stoffen over een bepaald traject gedurende een bepaalde periode wordt verboden. Echter, een routeringsbesluit op één traject zou vanwege beperkte alternatieven voor het vervoer leiden tot aanvullende overschrijdingen op andere trajecten (het zogeheten «waterbed-effect»). Ik wil het in de toekomst nemen van een routeringsbesluit niet uitsluiten, maar ik wil dit alleen effectief inzetten en zie dit als een ultimum remedium. Zolang de werkzaamheden aan de bouw van het derde spoor plaatsvinden, kan een routeringsbesluit niet effectief zijn aangezien de Brabantroute en in mindere mate de Bentheimroute de enige alternatieve routes zijn voor de Betuweroute.
Bent u bereid, vanwege alles risico’s en zorgen bij bewoners uit Brabantse steden, om vooraf duidelijk te maken wanneer en bij welk plafond u gebruik gaat maken van uw bevoegdheid om vervoerders via andere routes te laten rijden, door middel van het routeringsbesluit?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het voor Brabanders elke keer weer schrikken is om achteraf overvallen te worden met overschrijdingen van het aantal giftige wagons dat door Brabantse steden heen rijdt?
Ik neem de zorgen van de Brabanders, net als van alle Nederlanders, uiteraard zeer serieus. Ik wil evenwel benadrukken dat er geen sprake is van een onveilige situatie op de Brabantroute (zie antwoord op vraag 6 en 7). De aanpak om tot een robuust Basisnet te komen kenmerkt zich door een nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, waaronder ook de gemeentes langs de Brabantroute en de provincie Noord-Brabant. Eind vorige jaar heeft een aantal regiosessies plaatsgevonden, waaronder een voor West-Brabant en de regio Eindhoven. Op basis van de uitkomsten van deze regiosessies wordt nu door middel van verschillende werkgroepen gewerkt aan toekomstvaste oplossingen.
Een goede informatievoorziening is voor alle betrokken partijen van belang. Naast het jaarverslag Basisnet is via de website van InfoMil op kwartaalbasis informatie beschikbaar over de vervoersaantallen over de Bentheimroute en de Brabantroute8. Daarnaast zijn in het kader van de omleidingen van de Betuweroute cijfers per kwartaal te vinden op http://prestaties.prorail.nl/derdespoor. Hierbij worden bijvoorbeeld ook inzichten gegeven in de naleving van de geluidproductieplafonds. Daarmee is er de facto sprake van een (Brabantse) spoormonitor, zij het dat deze informatie niet op dagelijkse basis beschikbaar is. Het op dagelijkse basis leveren van informatie over het aantal wagens in relatie tot de risicoplafonds is praktisch onuitvoerbaar, omdat de risicoplafonds zijn uitgedrukt in risico’s per jaar en daarom alleen achteraf en op basis van totaalcijfers (de totale stroom van gevaarlijke stoffen over het spoor in de afgelopen vier kwartalen) getoetst kan worden of de risico’s van het vervoer binnen de risicoplafonds zijn gebleven.
Bent u daarom bereid om een Brabantse Spoormonitor te creëren die, openbaar toegankelijk, op dagelijkse basis informatie verschaft over het volume van het vervoer per spoor, het aantal wagons in relatie tot de risicoplafonds, overlastmeldingen etc.?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kan het zo zijn dat u bereid bent om meer giftreinen, in plaats van minder, toe te staan door dichtbevolkte Brabantse steden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 is voor mij de wettelijke veiligheidsnorm het uitgangspunt. Deze wordt momenteel in heel Nederland langs de Basisnetroutes spoor gehaald. Dit neemt niet weg dat de huidige situatie met overschrijdingen van risicoplafonds onwenselijk is. Daarom werk ik met alle betrokken partijen aan verschillende maatregelen om te komen tot een robuust Basisnet.
Erkent u dat met elke extra gifwagon die door Brabant rijdt het risico op ongelukken toeneemt? Kunt u nog steeds volhouden – zie het recente ongeluk met een goederentrein in Arizona (VS) – dat de veiligheid nergens in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat voltooiing van de Betuwelijn een oplossing kan zijn voor het verminderen van het aantal giftreinen door dichtbevolkte steden? Kunt u aangeven wanneer de Betuwelijn is afgerond? Op welke manier gaat u de voltooiing van de Betuwelijn bespoedigen?
Ja, indien de aanleg van het derde spoor tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen gereed is, biedt dit ruimte voor meer goederenvervoer, inclusief het vervoer van gevaarlijke stoffen, over de Betuweroute. Er is op dit moment geen exacte datum afgegeven door Duitsland wanneer het derde spoor voltooid is9. In de gesprekken met mijn Duitse counterpart breng ik dit structureel onder de aandacht. Via de spoorgoederenbrief in het najaar zal ik uw Kamer hier weer over informeren.
Overigens geldt wel dat, ook bij volledige beschikbaarheid van de Betuweroute, onder meer vanwege herkomst en bestemming niet al het vervoer over de Betuweroute kan plaatsvinden. Het gaat dan om vervoersstromen die via Oldenzaal en Venlo de grens over zullen gaan naar Duitsland en verder en via Brabant van en naar het chemisch cluster Chemelot in Geleen. In het kader van Robuust Basisnet kijk ik daarom ook naar modal shift oplossingen (buisleidingen en binnenvaart) om het aantal wagens met gevaarlijke stoffen door binnensteden te verminderen. Dit zijn echter wel vaak langdurige trajecten.
Bent u bereid inzage te geven in de consequenties van bijvoorbeeld minder giftreinen door de ingebruikname van de Betuwelijn voor het gebruik van de Brabantroute en de Meterenboog inclusief de voorziene consequenties op het vlak van overlast en veiligheidsrisico’s?
In het kader van het programma Robuust Basisnet worden risicoberekeningen gemaakt op basis van nieuwe vervoersprognoses en een actuele ruimtelijk ordening (RO)-inventarisatie. Hierbij wordt gewerkt met verschillende routescenario’s door Nederland. Hiermee wordt inzichtelijk wat het gebruik van verschillende routes is voor de risico’s. Ik verwacht uw Kamer over de uitkomsten van deze berekeningen in het najaar te kunnen informeren.
Voor geluid van spoorwegen zijn wettelijke geluidproductieplafonds vastgesteld. Wijzigingen van vervoerstromen over tracés moeten passen binnen deze geluidproductieplafonds. Voor spoortrillingen bestaan op dit moment geen wettelijk beoordelingskader om de hinder te objectiveren, maar ik ben aan de slag met een beleidskader voor spoortrillingen10. Ik verwacht uw Kamer in het najaar te informeren over de voortgang.
Het voortdurende mishandeling van jonge turnsters |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turnsters melden misstanden met #dossierturnmisbruik: «Dit is echt een Nederlands probleem»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit een wijdverspreid probleem is in de Nederlandse turnwereld waar per direct een einde aan moet komen?
Iedere sporter moet op een veilige en plezierige manier kunnen sporten, ook in
de turnsport. De verhalen die ik heb gehoord passen niet bij de positieve sportcultuur waar ik voor sta. Om die reden financiert het Ministerie van VWS
een onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport om zo inzicht te krijgen in hoeverre dit in Nederland een wijdverspreid probleem is. De uitkomsten van het onderzoek worden rond eind dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie is om deze misstanden te voorkomen, gezien het voortdurende karakter ervan? Zo nee, welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf?
Ik zie dat de sportsector dit onderwerp prioriteit geeft en uiterst serieus neemt. De afgelopen jaren zijn hier flinke stappen in gezet als het gaat om het invoeren van de meldplicht en het casemanagementsysteem voor betere opvolging van meldingen. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem. Daarom ondersteun ik de sportsector al jaren om blijvend aandacht te geven aan een veilige sportomgeving en heb ik onlangs de financiering verhoogd voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Ook via het Sportakkoord stimuleer ik sportverenigingen om lokaal te werken aan een positieve sportcultuur. Een voorbeeld is de HALT aanpak voor jongeren die een misstap hebben gemaakt op de sportclub.
Wilt u zorgdragen dat het meldpunt zo snel mogelijk onafhankelijk te maken zodat het een werkelijk veilige plek biedt voor slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke onderzoekscommissie De Vries heeft eind 2017 de sportsector aanbevolen om als sector zelf een Centrum voor Veilige Sport op te zetten. Het CVSN is onderdeel van NOC*NSF geworden waarbij zij dicht op de sport zit en sporters, verenigingen en bonden kan ondersteunen bij het voorkomen van en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Vooralsnog zie ik een enorme toename in het aantal meldingen bij het CVSN2 waaruit ik kan opmaken dat sporters de weg naar het CVSN weten te vinden en zich ook senang voelen om daar te melden. Ik hecht grote waarde aan onafhankelijkheid. Binnen het CVSN wordt onafhankelijkheid geborgd door afgeschermde databestanden en medewerkers die vertrouwelijk werken waarbij NOC*NSF geen inhoudelijke informatie kan inzien of opvragen. Daarnaast is er het ISR voor het doen van onafhankelijk casuïstiek onderzoek.
Moeten we constateren dat dit een uitwas is van de top 10 ambitie en de daaruit ontstane prestatieklimaat van de sportkoepel van het Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de Nederlandse Sport Federatie (NSF)?
Het topsportklimaat is iets wat we met z’n allen creëren en waarbij sporters worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen. Ik wil benadrukken dat ook topsportprestaties plaats moeten vinden onder integere, veilige, eerlijke en plezierige omstandigheden. Als de topsport inspirerend wil zijn voor anderen, moet zij ook laten zien dat deze cruciale voorwaarden te respecteren. Ik ben met NOC*NSF en de topsportbonden in gesprek over de toekomstige topsportambities en het vergroten van de maatschappelijke waarde van topsport. Deze waarde is breder dan alleen het behalen van medailles op het allerhoogste niveau. In deelakkoord 6 «Topsport die inspireert» van het Nationaal Sportakkoord3, heb ik met NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten hierover reeds afspraken gemaakt. De maatschappelijke waarde kan groter worden wanneer we niet alleen aandacht hebben voor medailles maar juist ook andere prestaties van topsporters laten zien en waarderen, en ook kijken naar de weg die topsporters dagelijks moeten afleggen om te kunnen presteren. Voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking en voortgang van deelakkoord 6 «Topsport die inspireert».
Bent u bereid de verjaringstermijn te heroverwegen gezien de ernst van kindermishandeling en de levenslange consequenties die slachtoffers ervan ervaren?
Op 1 januari 2020 is de wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking getreden.4 Eén van de onderdelen van deze wet is de verlenging van de verjaringstermijn bij kindermishandeling door deze pas aan te laten vangen op de dag dat het kind achttien jaar wordt (artikel 71 Wetboek van Strafrecht). Een verdere verlenging van de verjaringstermijn acht ik daarom niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat bij dergelijke ernstige misstanden tuchtrecht alleen onvoldoende is en sportclubs aangifte zouden moeten doen om te voorkomen dat deze misbruikers hun gedrag niet kunnen herhalen? Zo ja, welke actie ziet u voor uzelf om hen hiertoe te dwingen?
Het tuchtrecht vervult een belangrijke functie bij de aanpak van grensoverschrijdend gedragingen die niet strafbaar zijn, maar wel een veilige sportomgeving bedreigen. Het tuchtcollege van het ISR kan verschillende straffen opleggen waaronder een ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag worden voorkomen.
Indien er in een tuchtzaak vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Dit is ook vastgelegd in het werkdocument tussen de sport, politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast stimuleert het CVSN melder(s) om aangifte of melding te doen bij politie. Ik zie op dit moment daarom geen reden om sportclubs te dwingen tot het doen van aangifte. Wel wil ik iedereen oproepen om bij vermoedens van strafbare feiten niet te twijfelen, maar altijd aangifte te doen.
Kan er op gerekend worden dat de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek worden overgenomen en erop toegezien wordt dat de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) deze goed implementeert? Als u hier geen definitief ja op kunt antwoorden, bent u dan van mening dat er alles aan wordt gedaan deze kindermishandeling te voorkomen?
Ja, met u ben ik van mening dat het van belang is dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd.
Gedwongen gescheiden lange-afstandskoppels door corona |
|
Vera Bergkamp (D66), Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lange-afstandskoppels gedwongen gescheiden door corona: «Zodra mijn vriend hier is, gaan we direct trouwen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Begrijpt u de frustratie van deze stellen, die door de corona-crisis al maanden van elkaar gescheiden zijn?
Begrijpt u ook, dat veel stellen geen notariële akte kunnen overleggen waarin staat dat zij minimaal 180 dagen hebben samengewoond? Bent u het eens dat dit een arbitraire eis is die niet bepalend zou mogen zijn voor de mogelijkheid voor ongehuwde partners om elkaar weer op te kunnen zoeken?
Bent u het eens dat de volksgezondheid uiteraard op de eerste plek moet staan, maar dat daarbinnen ook met de grootst mogelijke flexibiliteit gekeken moet worden naar oplossingen voor deze groep mensen?
Bent u bereid oplossingsgericht naar dit probleem te kijken, door bijvoorbeeld te onderzoeken of met een verplichte corona testuitslag of eventueel quarantaine er toch een veilige mogelijkheid is voor deze partners om naar Nederland te reizen?
Bent u bereid te onderzoeken of een uitzondering op het inreisverbod naar bijvoorbeeld Deens model, waarbij de eis is dat ongehuwde partners een document ondertekenen dat ze elkaar drie maanden kennen, ook in Nederland kan worden ingevoerd? Bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Wat is uw reactie op de oproep van Eurocommissaris Johansson inzake deze uitzondering?2
Klopt het dat niet-EU-partners van EU-burgers enkel op een vlucht naar de EU mogen boarden, als zij een kopie van hun huwelijksakte kunnen vertonen? Mag deze niet-EU-partner ook alleen naar de EU reizen, mits zij hun huwelijksakte kunnen vertonen?
Algemeen kan gesteld worden dat EU-burgers en hun partners die zij willen laten inreizen, vallen onder de uitzonderingen van het inreisverbod. Deze partner is de echtgenoot of geregistreerd partner, dan wel de ongehuwd partner met wie de Unieburger een duurzame relatie heeft. Deze partner dient de relatie aan te tonen met een huwelijksakte of andere documenten waaruit de relatie blijkt. Een huwelijksakte is dus niet de enige manier om de relatie aan te tonen.
Wat is de noodzaak van het overleggen van een huwelijksakte? Om welke reden en op basis waarvan is bepaald dat dit noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 8.
Is woonachtig zijn in Nederland voor EU-burgers en hun partners nu een geldend criterium, waardoor reizigers van buiten de EU wel naar Nederland mogen reizen ondanks het inreisverbod, of geldt dat criterium niet?
De partner met wie de EU-onderdaan een duurzame relatie heeft, valt ook onder de uitzondering op het inreisverbod indien de EU-onderdaan met zijn partner in een derde land zijn vaste verblijf heeft en wil reizen naar de EU.
Voor EU-burgers (inclusief Nederlanders) die hun partner in het kader van de tijdelijke regeling voor geliefden in een langeafstandsrelatie, die op 27 juli jl. in werking is getreden, naar Nederland willen laten overkomen geldt dat zij woonachtig moeten zijn in Nederland.
Bent u bereid de online-informatievoorziening op de pagina’s van de rijksoverheid te controleren op eenduidigheid, duidelijkheid en deze zo goed als mogelijk up to date te houden?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het vervolgingsbeleid bij verbaal geweld tegen publieke dienstverleners |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»1 en herinnert u zich het rapport «Afspraak is afspraak. Evaluatie van de landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak» (2020) en uw reactie daarop?2
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval en agent met fysiek geweld bedreigd wordt dat in zijn algemeenheid vervolging van de verdachten voor de hand ligt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat meldingen van bedreiging met fysiek geweld met voorrang worden opgepakt. Het Openbaar Ministerie beoordeelt daarbij zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. In dit geval kwam het Openbaar Ministerie echter tot de conclusie dat dit niet het geval was. Ik verwijs naar mijn beantwoording van de vragen die door de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp zijn gesteld over de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in dezen.
Wat is uw mening over de bevinding uit het genoemde rapport dat er twijfels bestaan over de naleving van de afspraak dat er een hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging in het geval van geweld tegen publieke ambtsdragers en de bevinding dat er bij het openbaar ministerie (OM) arrondissementen lijken te zijn waar deze zaken niet met meer prioriteit worden opgepakt?3Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge prioriteit er wel overal komt?
Ik hecht veel waarde aan de gemaakte afspraken in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), en ik ben van mening dat deze moeten worden nagekomen. In mijn beleidsreactie op het evaluatieonderzoek waar naar wordt verwezen doe ik een aantal verbetersuggesties. Onder meer stel ik voor de bekendheid van de ELA bij politie en Openbaar Ministerie te vergroten door het opnieuw onder de aandacht te brengen.
Weet u waarom in het geval van zaken in het kader van een Veilige Publieke Taak er in 8 procent van de zaken sprake is van onvoorwaardelijke seponering en in 5 procent van voorwaardelijke seponering?4
Bij de onvoorwaardelijke sepots gaat het in 19% van de geseponeerde zaken om onvoldoende bewijs en in 5% van de zaken bleek het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te zijn. Naast deze technische redenen is met name om beleidsredenen onvoorwaardelijk geseponeerd met als sepotgrond: gezondheidstoestand (14%), door feit of gevolgen getroffen (10%), oud feit (9%), recente bestraffing (8%) en ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (6%).
Bij de voorwaardelijke sepots gaat het altijd om beleidsredenen. Dit zijn de voornaamste sepotgronden: gewijzigde omstandigheden (17%), gezondheidstoestand (17%), ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (17%), reclasseringsbelang (13%) of door feit of gevolgen getroffen (10%).
Kan de huidige definitie van bedreiging zoals die in wetgeving en jurisprudentie tot stand is gekomen vervolging in de weg staan in gevallen waar vervolging wel aangewezen zou kunnen zijn? Zo ja, waarom en vormt dit voor u aanleiding om de wettelijke definitie van bedreiging daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar de bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting (artikel 285, eerste lid, Sr).
Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door de bedreiging en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd, ook eisen gesteld. Verder wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd, ook zou worden gepleegd. Voorwaardelijke opzet van de verdachte is daarbij voldoende. Deze wettelijke definitie van bedreiging en de uitleg die daaraan in de rechtspraktijk wordt gegeven, staat in algemene zin een vervolging niet in de weg. Het Openbaar Ministerie beoordeelt zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. Wel worden eisen gesteld aan de zwaarte van het misdrijf waarmee gedreigd wordt. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht). Ik zie derhalve geen reden tot aanpassing.
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt hiermee een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor een betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend.
Een landelijk cold cases team |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Roep om landelijk coldcaseteam voor oude moordzaken»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u per politie-eenheid aangeven uit hoeveel fte’s het cold caseteam momenteel bestaat en hoeveel cold cases er per eenheid zijn?
De verschillende cold case-teams kennen geen vaste omvang of samenstelling. Wel is bij de inrichting van de nationale politie afgesproken dat binnen de diensten regionale recherche zou worden voorzien in een basisvoorziening ten behoeve van de aanpak van cold cases. Daarom is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht onder de teams grootschalig optreden, waar ook de regievoering op de aanpak ligt. Zoals in het inrichtingsplan nationale politie uit 2012 is aangegeven, staat de cold case-voorziening onder leiding van een operationeel expert. Afhankelijk van de noodzaak kunnen meerdere functionarissen binnen het team worden ingezet ten behoeve van de cold cases. Hetzelfde geldt voor ondersteuning vanuit de forensische opsporing ten behoeve van cold cases, of andere specialistische capaciteit. In enkele eenheden is besloten tot een meer permanente uitbreiding van de basisvoorziening met bijzondere expertises. In totaal zijn er circa 1700 cold cases in Nederland. Een verdere uitsplitsing per eenheid is niet mogelijk.
Daarnaast heb ik u per brief van 24 februari jl. bericht dat het OM en de politie hebben geconstateerd dat de huidige criteria voor cold cases te veel ruimte laten voor interpretatie en dat ze dit jaar gaan onderzoeken of en hoe deze selectiecriteria aangepast kunnen worden3. Dit betekent dat in de toekomst het aantal zaken dat is aangemerkt als cold case zou kunnen veranderen.
Waarom verschilt het aantal cold case-rechercheurs dat beschikbaar is nog steeds en waarom worden er per regio afwegingen gemaakt of een zaak kansrijk is?
In het inrichtingsplan van de politie is bepaald dat elke eenheid een structurele cold case voorziening heeft die de regie moet voeren over de cold cases van de eenheid. In sommige eenheden voeren de cold case teams onderzoeken naar cold cases zelf uit; terwijl in andere eenheden reguliere teams dit doen na voordracht door het cold case-team. Zoals ik u eerder heb bericht, behoort het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet.
Is het waar dat media-aandacht van invloed kan zijn of een oude zaak opnieuw wordt opgepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kunt u garanderen data media-aandacht niet van invloed is?
Media-aandacht ontstaat doorgaans voor maatschappelijk relevante thema’s of gebeurtenissen, en heeft daarmee in zijn algemeenheid invloed op de zaken die door de gezagdragers worden geprioriteerd en door politie worden opgepakt. Voor de aanpak van cold cases is media-aandacht als zodanig geen afweging in het openen van zaken, het is veelal de inzet van nieuwe technieken en informatie van mensen die zich bij politie melden wat aanleiding geeft (een deel van) een onderzoek op te pakken. Bij zaken die de rechtsorde schokken genereert dit meer media-aandacht, wat vaak ook de belangen van de opsporing dient.
Deelt u de mening dat de aanpak van cold cases niet per regio zou mogen verschillen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat er een gespecialiseerd landelijk cold case team komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het onderzoek naar een statushouder in Bernheze |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Onafhankelijk onderzoek naar proces statushouder afgerond»?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het genoemde onderzoek dat het landelijk systeem van koppeling en plaatsing van statushouders hiaten kent? Zo ja, waar bestaan die hiaten naar uw mening uit en hoe gaat u die opvullen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik benadrukken dat het een zeer betreurenswaardig incident is.
De koppeling door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) met gemeenten wordt gemaakt op basis van een systematiek van «screening en matching» met in achtneming van de taakstellingsopdracht van gemeenten om vergunninghouders te huisvesten. Het is van belang dat de partijen betrokken bij de huisvesting en begeleiding van statushouders gezamenlijk bekijken of er verbeteringen in het proces mogelijk zijn. Als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling wordt hierover gedurende het jaar meerdere malen overleg gevoerd tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het systeem van toewijzing en begeleiding van statushouders wordt door deze betrokken partijen periodiek bezien op verbetermogelijkheden. Dit tragische incident wordt daarbij uiteraard betrokken.
Deelt u de mening dat de gemeente Bernheze te weinig informatie had om een goede inschatting te maken van de risico’s die een statushouder met sociaal-medische problematiek met zich mee kan brengen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
De exacte beweegredenen van de statushouder bij het incident zijn (nog) niet bekend. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog.
Omdat het COA geen zorginstelling is, beschikt de organisatie niet over medische dossiers van statushouders. Ook heeft het COA geen inzage in de medische dossiers.
Binnen haar opdracht is het COA wel verantwoordelijk voor het organiseren van de toegankelijkheid tot de zorg voor bewoners. Daarom heeft het COA voor zowel publieke gezondheidszorg (GGD GHOR NL) als voor curatieve gezondheidszorg (Gezondheidszorg Asielzoekers, GZA) samenwerkingsovereenkomsten gesloten met zorgpartners, e.e.a. conform de uitgangspunten van reguliere zorg in Nederland. GZA verzorgt de huisartsenzorg op locaties en beschikt vanuit die rol over een medisch dossier van een statushouder. Als een bewoner uitstroomt naar een gemeente dan heeft de nieuwe huisarts aldaar de mogelijkheid om het medisch dossier van deze statushouder op te vragen bij GZA. Daarvoor is wel de toestemming van de statushouder nodig. Het COA informeert de statushouder hierover, maar heeft daarna geen rol meer.
In deze casus is op initiatief van het COA tweemaal een Sociaal Medisch Advies (SMA)2 aangevraagd inzake de best passende wijze van huisvesten van betrokkene. De belangrijkste conclusies van de SMA zijn gedeeld met de gemeente middels het Taakstelling Volg Systeem (TVS). Zoals het rapport van de gemeente aangeeft, is er daarnaast tussen het moment van vergunningverlening en verhuizing naar gemeente, gedurende een periode van meer dan een jaar, veelvuldig contact geweest tussen gemeente en het COA. In deze gesprekken zijn de verschillende zorgen en aandachtspunten rond de (plaatsing/huisvesting van de) statushouder gedeeld.
Als het gaat om de overdracht van de statushouder vanuit het azc naar de gemeente ben ik op basis van de huidige beschikbare informatie van mening dat het COA binnen de juridische mogelijkheden de informatie heeft gedeeld die het kon delen. Medische dossiers kunnen niet worden gedeeld door een zorginstelling/huisarts met de gemeente, dat geldt voor iedere burger.
Zoals hierboven aangegeven, sta ik er vanzelfsprekend voor open het proces van informatie-uitwisseling te bezien en in dat kader heb ik onder andere het COA verzocht om in overleg te treden met de gemeente Bernheze en andere betrokken partijen om de uitkomsten van het rapport te bespreken en te kijken waar eventueel nog ruimte is voor verbetering. Daarnaast vindt, als het gaat om de samenwerking en de informatie-uitwisseling (incl. TVS) binnen het proces van huisvesting, drie à vier keer per jaar een overleg plaats tussen het COA, enkele gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er ook kwetsbaarheden zijn in het systeem van toewijzing van statushouders aan gemeenten? Zo ja, waar bestaan die kwetsbaarheden uit en hoe gaat u hier verbetering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten als zij wel op de hoogte zijn van sociaal-medische problematiek bij een statushouder en die gemeente niet voldoende toegerust is om die problematiek te laten behandelen, die gemeente dan om plaatsing in een andere gemeente moet kunnen vragen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), een wet in het kader van hulp en ondersteuning aan burgers, ook voor nieuwe burgers als statushouders, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen en deel kunnen nemen aan de maatschappij.
Een gemeente kan zelf, indien zij meent dat in een andere gemeente betere zorgfaciliteiten zijn, het initiatief nemen om met een andere (buur)gemeente afspraken te maken om een statushouder over te nemen. Als beide gemeenten daar overeenstemming over hebben, dan zal COA de statushouder «omkoppelen» naar de andere gemeente. De door u gevraagde optie is derhalve reeds een mogelijkheid.
Het bericht over een grote Duitse zaak van kindermisbruik |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Kindermisbruikzaak Duitsland steeds groter, duizenden verdachten in beeld»?1
Ja.
Zijn er Nederlandse verdachten in deze zaak? Zo ja, om hoeveel verdachten gaat het en wat is de aard van de verdenkingen?
Nederland heeft een goede samenwerking met Duitsland op het gebied van de bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Het is niet bekend of er in de kindermisbruikzaak in Duitsland ook Nederlandse verdachten zijn betrokken. Het Openbaar Ministerie (OM) en de politie hebben over deze zaak geen signalen ontvangen van de Duitse autoriteiten. Wanneer er Nederlandse verdachten zijn in deze zaak zullen OM en politie door de Duitse autoriteiten hiervan op de hoogte worden gebracht.
Zijn de Nederlandse justitiële autoriteiten betrokken bij het onderzoek naar deze kindermisbruikzaak? Zo ja, op welke wijze?
Nee.
Wat doet Nederland in internationaal verband aan de opsporing en vervolging van internationale netwerken van kindermisbruikers?
Vanuit het team bestrijding kinderporno en kindersekstoerisme van de politie wordt voortdurend onderzoek gedaan naar internationale netwerken die zich bezighouden met de verspreiding en vervaardiging van kinderpornografisch materiaal. Een onderdeel daarvan is de monitoring van de kinderpornoforums die actief zijn op het zogenaamde darkweb. Hierbij wordt intensief samengewerkt met buitenlandse politiediensten (waaronder Duitsland), Interpol en Europol.
Daarnaast worden Flexibele Liaisons ingezet voor een soepeler en meer voortvarende internationale informatie-uitwisseling, het beter initiëren van lokale onderzoeken en meer lokale aandacht en bewustwording voor de aanpak van seksueel kindermisbruik. In aanvulling daarop is vanaf november 2019 een strategische flexibele Liaison Officer kindersekstoerisme binnen de politie aangesteld om de bestrijding van seksueel kindermisbruik, onder andere middels versteviging van de internationale (politie)samenwerking, te bevorderen.
Waar mogelijk agendeer ik de aanpak van online seksueel kindermisbruik in Europa. Op 9 juni jl. heb ik deelgenomen aan een webinar van het Europees parlement en de Europese Commissie over de bestrijding van seksueel kindermisbruik. In mijn toespraak heb ik de Nederlandse publiek-private samenwerking voor een schoon en veilig internet toegelicht en heb ik de oproep gedaan om onze krachten in de EU te bundelen in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. Tijdens de informele JBZ-Raad van 7 juli jl. heb het belang van een preventieve aanpak en publiek-private samenwerking benadrukt naast de strafrechtelijke aanpak.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
De uitzending van Argos over ritueel misbruik |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.
Het lekken van data van slachtoffers van mensenhandel |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Data slachtoffers mensenhandel op internet gezet»?1
Ja
Wat was de aard en omvang van de gegevens die online zijn gezet?
De gegevens betroffen informatie omtrent meldingen door het COA van signalen over mensenhandel en -smokkel. Het document in kwestie bevat 1185 meldingen van signalen over mensenhandel en -smokkel uit de periode 1 februari 2017 tot en met 11 februari 2020, waarvan 87 met betrekking tot asielzoekers met de Nigeriaanse nationaliteit. Omdat de persoonsgegevens van de Nigeriaanse asielzoekers gewit waren, konden deze niet uit het document gehaald worden. De gegevens van de niet-Nigeriaanse asielzoekers die verborgen waren gemaakt konden, zo bleek achteraf, echter zichtbaar gemaakt worden. Persoonsgegevens met betrekking tot deze groep konden dus achterhaald worden.
In het document staan de namen, geboortedata en de nationaliteiten van mogelijke slachtoffers, daders en getuigen van mensenhandel of -smokkel. In voorkomende gevallen worden gegevens over voertuigen in het kader van een melding genoemd. Ook de COA locatie waar er is gesignaleerd, wordt in het bestand genoemd en in sommige gevallen worden daarnaast ook de namen van COA-medewerkers genoemd. Omdat het een lijst met signalen van mensenhandel en -smokkel van het COA betreft, omvat het document in de regel geen asielgerelateerde of medische informatie. Het feit dat door dit datalek bepaalde (persoons)gegevens openbaar zijn geworden kan in individuele gevallen echter mogelijk gevolgen hebben voor lopende asielaanvragen. Zie hieromtrent ook mijn antwoord op vraag 7.
Zie ook de brief die ik uw Kamer heb gezonden op 24 juni jl.2
Hoe kon het dat deze informatie tot twee keer toe op internet kwam te staan? Kunt u een feitenrelaas over deze gang van zaken geven?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni jl. heb ik een uitgebreide
weergave van het feitelijk verloop van deze zaak uiteengezet. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Heeft of gaat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) de mensen van wie de gegevens gelekt zijn, persoonlijk daarvan op de hoogte stellen? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom niet?
Na het melden van het datalek heeft het COA een uitgebreide analyse op het bewuste document gedaan, met daaraan gekoppeld een risicoprofiel. De analyse en het risicoprofiel zijn met de relevante COA-opvanglocaties gedeeld, waarna de locaties de betrokkenen zoveel mogelijk persoonlijk informeren.
Het COA heeft inmiddels met het merendeel van de betrokkenen contact gezocht. In die gevallen waarin dat mogelijk was persoonlijk, anders via berichten op de website, per brief of per mail. Daarbij moet wel het voorbehoud gemaakt worden dat, hoewel het COA zich maximaal inzet om met iedereen contact te leggen, niet alle betrokkenen (nog) bij het COA of zelfs in Nederland verblijven en hun huidige contactgegevens dan ook niet altijd bekend zijn. Mede daarom heeft het COA via zijn website en op social media een nieuwsbericht geplaatst over het datalek. Op de speciale bewonerswebsite van het COA (MyCOA.nl) worden de asielzoekers in meerdere vreemde talen over het datalek geïnformeerd.
Kunt u uitsluiten dat de inmiddels van het internet afgehaalde gegevens voor die tijd door derden al zijn opgeslagen? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het COA blijkt dat 11 succesvolle downloads van dit document zijn geregistreerd vanaf 7 IP-adressen. Het COA heeft getracht te achterhalen wie vanaf deze IP-adressen het document gedownload hebben, maar dat bleek niet meer mogelijk. Wel monitort het COA de komende tijd of het bestand op internet terugkomt.
Daarnaast is contact gelegd met de betrokken journalisten. Zij hebben aangegeven het document alleen voor eigen onderzoek te gebruiken, niet met derden te delen en het na het onderzoek te zullen zal vernietigen.
Acht u het mogelijk dat door dit datalek toch al kwetsbare slachtoffers van mensenhandel nog kwetsbaarder zijn geworden of in gevaar kunnen komen? Zo ja, wat gaat u doen om deze slachtoffers extra te beschermen? Zo nee, hoe kunt u dit dan uitsluiten?
In het gesprek dat het COA met betrokkenen heeft, zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, wordt stil gestaan bij mogelijke maatregelen, voor zover die nodig zijn. Dit is altijd maatwerk en kan gaan om maatregelen die binnen de mogelijkheden van het COA liggen maar ook om maatregelen die betrokkene zelf kan nemen. Daarnaast kan bijvoorbeeld gewezen worden op de mogelijkheid van slachtofferhulp, psychische ondersteuning, etc.
Deelt u de mening dat, indien slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting door deze datalek grotere risico’s zijn gaan lopen, dat van invloed moet zijn op het toekennen van een verblijfstatus in Nederland? Zo ja, waarom en hoe zijn de regels in dit verband? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze slachtoffers dan wel helpen?
Voor slachtoffers van mensenhandel geldt in het algemeen dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning indien zij aangifte hebben gedaan van mensenhandel en waarna vervolging door het OM is ingesteld. Bij een eventueel sepot geldt dat een slachtoffer van mensenhandel een verblijfstatus wordt verleend (behoudens contra-indicaties), indien hij of zij heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij of zij Nederland verlaat. In ieder geval wordt bij deze beoordeling gekeken naar risico’s van represailles in het land van herkomst bij terugkeer, het risico van vervolging in het land van herkomst en de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie. Indien in een individueel geval aannemelijk is gemaakt dat door het datalek sprake is van een verhoging van deze risico’s of een beperking van de mogelijkheden van herintegratie, dan kan dat van invloed zijn op het toekennen van een verblijfstatus.
Voor lopende asielaanvragen geldt dat momenteel overleg plaatsvindt tussen het COA en de IND om te inventariseren welke gevolgen dit mogelijk heeft. Elke asielaanvraag wordt, conform het huidige kader, beoordeeld op zijn eigen, individuele gronden. Indien uit een individueel geval blijkt dat als gevolg van het datalek een asielzoeker een risico loopt op vervolging of ernstige bedreiging van zijn persoon dan wordt dat meegenomen in de beslissing omtrent zijn aanvraag.
Zijn er door het publiceren van deze gegevens strafrechtelijke onderzoeken verstoord? Zo ja, wat is de aard en omvang van die verstoring? Zo nee, hoe weet u zeker dat dit niet het geval is?
Momenteel vindt ook overleg plaats tussen het OM en de Politie om vast te stellen welke gevolgen dit heeft voor lopende processen en onderzoeken. Momenteel is nog niet duidelijk welke omvang dit precies heeft.
Afspraken met Griekenland over de opvang van minderjarige asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Vanaf wanneer treden de afspraken met Griekenland over de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in werking?1 Waarom ontbreekt in het Memorandum of Understanding (MoU) een begindatum?
In tegenstelling tot verdragen treden MoU’s niet in werking. Het MoU bevestigt per direct de reeds gemaakte afspraken. Op 18 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ondertekening van het Memorandum of Understanding betreffende dit initiatief.2
Waarom wordt het elders genoemde aantal van 500 te plaatsen kinderen niet in het MoU genoemd? Betekent dit dat er ook meer of minder kinderen geplaatst kunnen worden?
Het MoU biedt de kaders voor de verdere uitwerking van het programma op basis van wat ik eerder met mijn Griekse collega overeen ben gekomen. Uitgangspunt is de 48 opvangplekken voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Bij het opstellen van deze plannen is uitgegaan van een gemiddelde verblijfsduur van drie maanden hangende de asielprocedure. Op basis hiervan is de verwachting dat er in drie jaar 500 alleenstaande minderjarigen kunnen worden geholpen. Een deel van de alleenstaande minderjarigen komt bijvoorbeeld in aanmerking voor gezinshereniging, in Griekenland of elders, en zal dus daar de uitkomst van de procedure afwachten. Anderen zullen in Griekenland de asielprocedure doorlopen, waarna, afhankelijk van de uitkomst van de procedure, elders een traject wordt ingezet gericht op integratie (in combinatie met begeleid of zelfstandig wonen) danwel terugkeer. Het uiteindelijke aantal is afhankelijk van onder meer de ontwikkeling van de snelheid van de Griekse asielprocedure en de samenstelling van de groep alleenstaande minderjarigen die zal worden opgevangen. In geval van individuele bijzondere omstandigheden, zoals kinderzwangerschappen, gezondheids- en/of verslavingsproblemen, kan de gemiddelde verblijfsduur hoger uitvallen.
Welke praktische stappen zijn er na de ondertekening van het MoU gezet die moeten gaan leiden tot het plaatsen van genoemde asielzoekers? Welke stappen moeten er nog worden gezet voordat deze kinderen daadwerkelijk geplaatst gaan worden?
Vanaf welke datum zullen concreet de eerste asielzoekers op basis van dit MoU geplaatst worden?
Is het al bekend waar de locatie van de opvangvoorziening komt? Zo ja, waar is die locatie? Zo nee, waarom niet?
Welke NGO gaat de opvanglocatie beheren? Waarom wordt er niet gekozen voor een Griekse NGO met kennis van zaken over het voogdijsysteem en de praktijk in Griekenland?
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel van De Groene d.d. 18 juni, van mevrouw Eirini Agapidaki (Greek Special Secretary for the Protection of Unaccompanied Minor Asylumseekers) dat er een lang traject nodig is voor een shelter voor 48 kinderen in het licht van uw brief van 7 mei jl., dat «op korte termijn 48 alleenstaande minderjarige asielzoekers veilige opvang krijgen, bekostigd door Nederland' (Kamerstuk 27 062, nr. 111)?
Hoe ziet de hulp bij het opzetten van een voogdijprogramma er concreet uit? Hoe wordt het probleem van onvoldoende beschikbare voogden in Griekenland, aangepakt? Wat is het verschil tussen deze intenties en de huidige samenwerking tussen NIDOS en de Griekse autoriteiten binnen het al langer bestaande European Guardianship Network?
Het bestaande Griekse voogdijprogramma kent in de praktijk vele uitdagingen en behoeft diverse verbeteringen. Concrete afspraken over de exacte activiteiten om deze te realiseren moeten nog worden bevestigd. In de besprekingen die hebben geleid tot het MoU is al een aantal ideeën naar voren gekomen die ook in het MoU worden benoemd, waaronder de versterking van het trainingsprogramma en de begeleiding van voogden, het opzetten van een monitorings- en evaluatiesysteem en het opzetten van een klachtenprocedure.
Nidos heeft de afgelopen jaren in verschillende (afgeronde én nog lopende) Europese projecten samengewerkt met diverse Europese partners, waaronder ook uit Griekenland. Het betrof mede door de EU gefinancierde projecten gericht op EU-brede samenwerking bij het verbeteren van de kwaliteit van voogdij en opvang. Deze projecten waren noch zijn specifiek gericht op het opzetten van een Grieks voogdijprogramma voor amv’s. Wel zijn in het kader van deze projecten onder meer algemene aanbevelingen opgesteld en instrumenten ontwikkeld op het gebied van voogdij en opvang. Het European Guardianship Network (EGN), waarvan NIDOS lid is, is hier een voorbeeld van. Dit netwerk is in maart 2019 opgericht en bevindt zich in de opstartfase. Het wordt gefinancierd door de Europese Commissie in een 3-jarig project. EGN heeft als doel de ontwikkeling en verbetering van de voogdij over amv’s in de lidstaten van de EU en het verbinden van de instanties die deze voogdij uitvoeren. De leden en partners van het netwerk streven ernaar om nauw samen te werken aan de verwezenlijking van deze doelen. Dit doen zij door middel van het uitwisselen van good practices, expertise en andere relevante informatie over gemeenschappelijke uitdagingen en grensoverschrijdende aspecten.
Het ligt in de rede dat in het kader van het nieuwe Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband op deze eerdere initiatieven en resultaten wordt voortgebouwd en dat ook de opgebouwde netwerken actief worden benut. Tegelijkertijd biedt het Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband een inhoudelijk breder programma en is het daarmee aanvullend op de hierboven genoemde Europese projecten. Bovendien is het nadrukkelijk gericht op de situatie in Griekenland, de hervormingen die daar worden doorgevoerd en de Griekse partner die deze moet realiseren.
Hoe wordt uw eerdere belofte dat de kinderen in de voorzieningen psycho-sociale zorg, onderwijs, gezondheidszorg, juridische bijstand en andere vormen van hulp krijgen die vereist zijn voor hun welzijn en ontwikkeling, in de praktijk van de opvangvoorziening geborgd? Wat is de rol van de Nederlandse NGO hierbij?
Hierover vinden gesprekken met zowel de Griekse autoriteiten als met beoogde uitvoeringspartners. Daarbij wordt gekeken naar de praktische ervaringen en expertise van de ngo’s op dit vlak. Ik verwacht de komende weken meer duidelijkheid te krijgen over de uitvoering en de inbedding in het bredere Griekse beleid.
Wat wordt bedoeld met de opmerking in het MoU dat het doel van het voogdijsysteem ook terugkeer naar het land van herkomst kan zijn? Wat is de rol van Nederland hierbij?
Net als in Nederland geldt ook in Griekenland dat asielaanvragen van amv om verschillende redenen afgewezen kunnen worden. Gezien de samenstelling van de populatie AMV in Griekenland en de (lage) erkenningspercentages van een deel van de betreffende nationaliteiten is dit in een aantal gevallen ook waarschijnlijk. Zo ligt het erkenningspercentage voor minderjarigen uit Pakistan en Bangladesh onder de 3%. In dat geval dient Griekenland zorg te dragen voor hun terugkeer. Dat kan ook aan de orde zijn bij de groep amv die in dit programma worden opgenomen. Voor Nederland is hierin geen rol voorzien. Griekenland krijgt via IOM en Frontex ondersteuning op het gebied van terugkeer.
Hoe gaat u waarborgen dat er binnen drie jaar daadwerkelijk opvang is voor 500 kinderen? Waar moeten de kinderen naartoe als de gemiddelde doorlooptijd van 3,5 maand voorbij is? En waar gaan de kinderen naartoe als ze 18 jaar zijn geworden? Staan ze dan op straat? Wat is in dit verband uw reactie op het bericht dat Griekenland 11.000 erkende vluchtelingen waaronder gezinnen met kinderen na statusverlening uit de opvang zet?
Ten aanzien van de toelichting op de gemiddelde doorlooptijd, verwijs ik u kortheidshalve naar de beantwoording van vraag 2.
Nieuwe wetgeving in Griekenland bepaalt dat statushouders de opvang binnen een maand moeten verlaten. Doel hiervan is om ruimte te creëren in de overvolle opvangvoorzieningen. Hoewel het is te verwelkomen dat Griekenland de doorstroming uit de centrale opvangvoorzieningen probeert te bevorderen, onderstreept dit des temeer de noodzaak voor Griekenland om te investeren in een adequaat integratiebeleid inclusief huisvestiging. Griekenland is pas recent een de facto bestemmingsland geworden. Voor en zelfs tijdens de migratiecrisis van 2015–2016 werd de Griekse asielstatus slechts in beperkte mate verleend: 1.975 personen in 2014, 4.025 in 2015 en 2.710 in 2016. Inmiddels zijn deze aantallen fors toegenomen: van 10.450 in 2017 tot 17.355 statushouders in het afgelopen jaar. Dit illustreert tevens dat de investeringen in het Griekse asielsysteem hun vruchten hebben afgeworpen. De verwachting is dan ook dat deze aantallen in 2020 nog verder zullen oplopen, mede vanwege de nieuwe Griekse asielwetgeving. Het probleem dat statushouders vanuit Griekenland illegaal danwel op een Grieks reisdocument voor erkende vluchtelingen doorreizen naar andere EU-lidstaten en daar opnieuw asiel aanvragen bestaat al langer, maar dreigt hiermee groter te worden. Bekend is dat Griekse statushouders momenteel dagelijks 200 a 250 reisdocumenten bij de Griekse autoriteiten aanvragen waarmee zij drie maanden binnen Schengen kunnen reizen. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, constateert dan ook een toename van inreizen van statushouders. Bij het ontwikkelen van een integratiebeleid, wordt Griekenland steun aangeboden vanuit de Europese Commissie en de IOM. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade enkele activiteiten op het gebied van integratie ontplooid.
Kunt u, mede gezien het gebrek aan een aantal concrete afspraken in het MoU, garanderen dat hetgeen u in het notaoverleg van 3 juni jl. over asiel en migratie bevestigde, te weten dat de daadwerkelijke opvang (na de aankondiging van de plannen op 23 april) «geen weken of maanden mag duren» nog altijd in de praktijk bewaarheid zal worden? Zo nee, waarom niet en wanneer lukt dit dan wel?
Het MoU bevestigt de eerder overeengekomen uitgangspunten en legt deze vast. Daarmee biedt het een duidelijk kader waarbinnen het programma nader wordt ontwikkeld en uitgevoerd.3 Voor de verdere invulling van deze kaders verwijs ik u kortheidshalve naar de beantwoording van voorgaande vragen, in het bijzonder vragen 7 tot en met 9.
Waarom kiest u ervoor om alle verantwoordelijkheid voor de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland te laten en het verzoek om het land te ontlasten door een deel van deze kinderen over te nemen, af te wijzen?
Ik heb uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de afweging die het kabinet heeft gemaakt om niet deel te nemen aan de oproep om een groep amv te herplaatsen uit Griekenland.4 In plaats daarvan heb ik mede naar aanleiding van een specifiek verzoek van mijn Griekse ambtgenoot, aangeboden bij te dragen aan een structurele verbetering van de situatie van amv’s in Griekenland.5 Dit zal bestaan uit drie elementen: 1) het opzetten van een voogdijvoorziening in Griekenland, 2) het opzetten en organiseren van opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers en 3) het bieden van hulp bij het begeleiden van alleenstaande minderjarigen nadat zij de asielprocedure hebben doorlopen. Zoals ik in het notaoverleg van 3 juni jl. heb toegelicht ben ik mij er van bewust dat er veel nodig is om de situatie in Griekenland daadwerkelijk te verbeteren. Dit initiatief wordt door zowel mijn Griekse ambtgenoot als de Europese Commissie en relevante internationale organisaties gezien als een belangrijke bijdrage daaraan.
Over de verdere voortgang zal ik uw Kamer op periodieke basis blijven informeren.
Waarom zou, aangezien de situatie van asielzoekers al geruime tijd ook naar uw mening zorgelijk is en ondanks het feit dat Griekenland al jaren doorlopend ondersteund is bij het verbeteren van opvangomstandigheden, het programma op basis van het MoU nu wel tot substantiële verbetering gaan leiden?
Zie antwoord vraag 13.
De aangeboden petitie/brandbrief draf- en rensport |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de petitie/brandbrief draf- en Rensport die op 23 juni is aangeboden aan de Tweede Kamer en kent u de brief die de voorzitter van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport heeft doen toekomen aan de voorzitter van de Veiligheidsregio Fryslân?1
Ja.
Is er naar uw oordeel een draagkrachtige motivering om selectieproeven voor de draf- en rensport te blijven verbieden, in ogenschouw nemende dat de Stichting Draf- en Rensport een getoetst protocol heeft opgesteld, de activiteiten in de buitenlucht plaatsvinden waarbij anderhalf meter afstand houden mogelijk is, er geen publiek aanwezig is en gegeven de situatie dat deze activiteiten in heel Europa wel zijn toegestaan? Zo ja, welke is dat? Zo nee, op welke gronden kan een verbod zonder draagkrachtige motivering naar uw oordeel dan in stand blijven?
Met de aangekondigde versoepeling van maatregelen per 1 juli zijn er geen medisch-inhoudelijke redenen meer om wedstrijden te verbieden. Dat geldt dus ook voor selectieproeven.
Ziet u mogelijkheden om de activiteiten van de draf- en rensport op korte termijn toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien u niet zelf niet over de mogelijkheid daartoe beschikt, bereid inspanningen te plegen om te bevorderen dat de beperking op de activiteiten van de draf- en rensport worden opgeheven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Gezien het antwoord op vraag 2 en 3 acht ik dat op dit moment niet nodig.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het coronadebat dat op 25 juni 2020 plaatsvindt?
Dit is helaas niet gelukt.