Jihadist Maastricht verdacht van betrokkenheid bij ontvoering Zuid-Afrika |
|
Gidi Markuszower (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jihadist Maastricht verdacht van betrokkenheid bij ontvoering Zuid-Afrika»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets grondig mis is in dit land als terroristen met een enkelband mogen rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Een enkelband is een effectief hulpmiddel om naleving van een locatieverbod of -gebod te controleren. Binnen het Nederlands rechtsbestel is de rechter bevoegd te oordelen over passende sancties en eventuele voorwaarden, waaronder de inzet van een enkelband. Het past mij niet om mij hierover uit te spreken.
Deelt u de mening dat het «verscherpte toezicht» een lachertje is geweest voor deze terrorist, aangezien hij in het buitenland gewoon strafbare feiten kon plegen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het hier gaat om een individuele strafzaak die nog onder de rechter is, kan ik niet op deze vraag ingaan.
Bent u bereid veroordeelde terroristen zo lang mogelijk op te sluiten en na het uitzitten van die lange straf hun de Nederlandse nationaliteit af te pakken en ervoor zorg te dragen dat zij nooit meer een voet op Nederlandse bodem zetten? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse rechtsbestel is het de rechter die oordeelt over de strafmaat.
Na onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf, kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), door de Minister van Justitie en Veiligheid worden ingetrokken. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat betrokkene ongezien het Schengengebied in komt.
Het bericht ‘Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?’ |
|
Steven van Weyenberg (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Echtpaar gooit tuinhuis op Airbnb. Hoe worden de huurinkomsten belast?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat huizenbezitters alleen op grond van artikel 3:113 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 belasting betalen over de inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning?
Belastingplichtigen met een eigen woning die tijdelijk wordt verhuurd moeten op grond van artikel 3.113 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten in de aangifte inkomstenbelasting vermelden als «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». In artikel 3.111, zevende lid, Wet IB 2001 is bepaald dat de tijdelijke verhuur van een woning daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De woning blijft een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001 en ook het eigenwoningforfait dient voor het gehele jaar in aanmerking te worden genomen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval, waarbij onder meer de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur een rol spelen, zou ook sprake kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
Hoe groot is de groep mensen die aangifte doet van tijdelijke verhuur van de eigen woning? Hoe groot zijn de inkomsten uit deze groep? Hoe groot schat u de groep die eigenlijk aangifte zou moeten doen?
In 2016 hebben ongeveer 8.000 huishoudens inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning aangegeven in de aangifte inkomstenbelasting in de rubriek «Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning». De aangegeven inkomsten in deze rubriek bedroegen in 2016 in totaal € 24 miljoen (en dit betreft dus 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten). Het budgettaire belang van deze rubriek is € 10 miljoen.
Uit de administratie van de Belastingdienst is niet af te leiden hoe groot de groep is die inkomsten uit tijdelijke verhuur van de eigen woning moet aangeven in de aangifte inkomstenbelasting.
Deelt u de mening dat niet alleen verhuurders die hun gehele huis tijdelijk verhuren, maar ook verhuurders die een deel van hun huis verhuren belast zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te nemen om deze groep belastingplichtig te laten worden?
Deze mening deel ik. Vooralsnog ben ik niet voornemens om nieuwe maatregelen te nemen omdat ook de tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning mijns inziens belast is op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin de rechtbank tot een ander oordeel kwam is de inspecteur inmiddels in hoger beroep gegaan.2
Wordt in dit geval gebruik gemaakt van de kamerverhuurvrijstelling? Zo ja, is de kamerverhuurvrijstelling hiervoor bedoeld?
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Het gaat bij de kamerverhuurvrijstelling om het anders dan voor korte duur verhuren van een deel van de eigen woning. Een voorwaarde is dan ook dat zowel de eigenaar van de eigen woning als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Bij tijdelijke verhuur aan bijvoorbeeld toeristen wordt niet aan beide voorwaarden voldaan.
Betalen huurders die (al dan niet een deel van) hun woning tijdelijk verhuren via online platforms belasting over de huurinkomsten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het huurrecht van de huurder van een huurwoning behoort tot de rendementsgrondslag van box 3, maar de waarde van dat huurrecht wordt op grond van artikel 5.19, vierde lid, Wet IB 2001 op nihil gesteld. Wanneer die huurder (een gedeelte van) zijn huurwoning tijdelijk (onder)verhuurt, zijn die inkomsten onbelast. Dergelijke huurinkomsten beïnvloeden ook niet het recht op huurtoeslag. Dit is slechts anders als sprake zou zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Of daar sprake van is, hangt af van de aard en omvang van de activiteiten in verband met de tijdelijke verhuur.
Een huurder die als btw-ondernemer (al dan niet een deel van) zijn woning tijdelijk verhuurt, is hierover btw verschuldigd voor zover sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden. In dat geval is het verlaagde btw-tarief van 6% van toepassing.
Het bericht ‘West-Brabantse aardbeientelers luiden noodklok over ‘oneerlijke’ Belgische concurrentie’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «West-Brabantse aardbeientelers luiden noodklok over «oneerlijke» Belgische concurrentie»?1
Ja.
Herkent u het door de Coöperatieve Land- en Tuinbouwvereniging Zundert (CLTV Zundert) geschetste beeld dat Belgische aardbeientelers volop subsidie uit de Europese Unie krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Op grond van de Europese verordening dient elke lidstaat een nationale strategie voor duurzame operationele programma's in de sector groenten en fruit vast te stellen. In de nationale strategie worden de doelstellingen van de operationele programma's en instrumenten vastgelegd op basis van een analyse van de sterke en de zwakke punten en het ontwikkelingspotentieel van de eigen tuinbouwsector. Daarbij kunnen de lidstaten voorschriften vaststellen voor de subsidiabiliteit van maatregelen, acties of uitgaven in het kader van operationele programma's. Dit betekent dat er onvermijdelijk verschillen tussen lidstaten ontstaan met betrekking tot de subsidiemogelijkheden voor producentenorganisaties in de groenten- en fruitsector. Ik ben niet tot in detail bekend met de nationale strategie van de Vlaamse overheid, maar het is niet vreemd dat België op basis van de eigen analyse andere keuzes heeft gemaakt dan Nederland.
Heeft u contact gehad met de CLTV Zundert over de beschreven problematiek? Zo ja, wanneer was dit? Wat is er tijdens deze bijeenkomsten besproken en wat waren de uitkomsten van deze gesprekken?
Bij het opstellen van de Nationale Strategie voor de toepassing van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit in Nederland 2017–2020 zijn de producentenorganisaties in Nederland geconsulteerd over de nationale keuzes. Ook met CLTV Zundert is gesproken. Echter, voor de producentenorganisatie, die lid is van een transnationale unie van producentenorganisaties met hoofdzetel in Vlaanderen, leken de Nederlandse keuzes mogelijk lange tijd minder relevant omdat zij er vanuit ging dat voor de eigen activiteiten de keuzes in het kader van de Vlaamse nationale strategie van belang waren. De Vlaamse overheid is echter meer onderscheid gaan aanbrengen tussen activiteiten die op het niveau van de aangesloten producentenorganisaties worden uitgevoerd en activiteiten die daadwerkelijk op het niveau van de transnationale unie worden uitgevoerd.
Herkent u zich in de bewering van de CLTV Zundert dat de Nederlandse regering nauwelijks wil meewerken aan Europese subsidies voor Nederlandse aardbeientelers? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de concurrentiepositie van de Nederlandse tuinbouw te behouden en te versterken is met de Nationale Strategie 2017–2020 afgestapt van de focus op kostprijsverlaging en schaalvergroting ten faveure van een meer gerichte inzet van GMO-middelen op marktgericht produceren, versterking afzetstructuur en verduurzaming. De herijking van de focus in de Nationale Strategie heeft ook geleid tot een wijziging in de subsidiemogelijkheden; zo komen meer gangbare exploitatiekosten niet meer in aanmerking voor subsidie. Daarentegen is er subsidie voor producentenorganisaties beschikbaar voor inspanningen tot bijvoorbeeld verbetering of vernieuwing van producten en concepten of logistieke innovaties. Ook de producentenorganisatie CLTV Zundert zou met deze mogelijkheden haar voordeel kunnen doen.
Wat is volgens u de reden dat buitenlandse telers van onder andere aardbeien in vergelijking met hun Nederlandse collega’s meer subsidies vanuit de Europese Unie ontvangen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse telers indien buitenlandse partijen meer subsidie krijgen vanuit de Europese Unie?
Uit de analyse die ten grondslag ligt aan de Nationale Strategie blijkt dat de Nederlandse tuinbouw niet kan concurreren op kostprijs, maar zich vooral moet onderscheiden op kwaliteit, service en nieuwe of verbeterde producten. Subsidies voor exploitatiekosten dragen hier niet aan bij.
Wilt u zich blijven inzetten voor een gelijk speelveld voor boeren en tuinders in de Europese Unie en u, indachtig deze instelling, ook blijven inzetten voor tuinders zoals de bedrijven aangesloten bij de CLTV Zundert? Zo nee, waarom niet?
Ik wil mij blijven inzetten voor een concurrentiekrachtige tuinbouwsector in Nederland, ook in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid.
Het rapport ‘Reflectie op de Nieuwbouwregeling – Van schadevergoeding naar stimuleringsregeling in het Groningse aardbevingsgebied’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Reflectie op de Nieuwbouwregeling – Van schadevergoeding naar stimuleringsregeling in het Groningse aardbevingsgebied»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in risicogebieden voor aardbevingen bij voorkeur alleen nog aardbevingsbestendig gebouwd moet worden om de risico’s op (letsel)schade zoveel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om de dominante rol van de NAM in de toekenningscommissie te beperken om het vertrouwen van de markt in het onafhankelijk handelen van deze commissie te herstellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te bewerkstelligen?
Ik streef er naar om de afhandeling van de bovengrondse gevolgen van de gaswinning in Groningen zoveel mogelijk publiek af te handelen, waarbij de NAM geen besluiten neemt, maar wel de kosten draagt. Op basis van het genoemde rapport ben ik in overleg met gemeenten in de regio, NAM en NCG over of en hoe dit voor de aardbevingsbestendigheid van nieuwbouw kan worden ingericht.
Klopt het dat de nieuwbouwregeling, die bedoeld was om aardbevingsbestendige nieuwbouw te stimuleren, niet heeft geresulteerd in meer aardbevingsbestendige nieuwbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de compensatieregeling te schrappen en, conform het advies van de commissie, op de lange termijn te vervangen door een stimuleringsregeling? Zo nee, hoe ziet u de toekomst van de compensatieregeling?
De nieuwbouwregeling is er om de bouw van nieuwe woningen in het aardbevingsgebied niet te belemmeren en ervoor te zorgen dat deze aardbevingsbestendig worden gebouwd. Op basis van de regeling zijn inmiddels 238 projecten gerealiseerd met ruim 4.600 wooneenheden en 175.000 m2 utiliteitsbouw.
Naar aanleiding van gesprekken met de betreffende gemeenten en NAM heeft de NCG besloten tot een vervolgopdracht aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om specifiek te kijken naar de bouwkosten van binnenstedelijk bouwen en daarbuiten. Op basis van deze uitkomsten zal ik met betrokken partijen in overleg gaan om tot een eventuele herijking te komen, waarbij ook de aanbevelingen van de commissie Reflectie op de Nieuwbouwregeling worden meegenomen. Ik zal de reflectie tezamen met het aanvullende onderzoek van het RVB uiterlijk in september 2018 aan uw Kamer sturen.
Klopt het dat de onderhandelingen met de NAM over het ontwerp en de meerkosten van met name grote en complexe gebouwen zorgen voor stagnatie in het proces? Zo ja, bent u bereid met de industrie in gesprek te gaan om deze stagnatie in het bouwproces te beperken?
De commissie Reflectie op de Nieuwbouwregeling stelt vast dat sprake is van stagnatie bij bouwen volgens de maatwerkregeling. Dit betreft meestal grote en complexe gebouwen in de stad Groningen, waar nieuwbouw in een stedelijke omgeving bijzondere uitdagingen met zich meebrengt. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4 onderzoekt het RVB momenteel specifiek de kosten van binnenstedelijk bouwen. Op basis van de bevindingen van de RVB zal ik met betrokken partijen in overleg gaan om tot een eventuele herijking van de Nieuwbouwregeling te komen.
Bent u bereid de door de commissie genoemde zes veranderingen die op korte termijn ingevoerd kunnen worden over te nemen in de regelgeving bedoeld ter stimulatie van aardbevingsbestendige nieuwbouw?
Zie antwoord vraag 4.
De schietincidenten in Delft |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Opnieuw panden in centrum Delft beschoten»1, «Handgranaten verwacht je in een oorlog, niet in de horeca»2 en «Intimidatie in horeca: «Jullie kunnen ook een handgranaatje krijgen»»?3 Kent u de persverklaring van de burgemeester van Delft?4
Ja.
Kan uit de in de genoemde berichten beschreven voorvallen en andere voorvallen opgemaakt worden dat er sprake is van een trend van dergelijke incidenten tegen ondernemers? Zo ja, beschikt u over cijfers ten aanzien van deze incidenten?
De zaken zijn momenteel nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kan ik niet vooruit lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er indicaties dat genoemde incidenten te maken kunnen hebben met afpersing van ondernemers of het uitschakelen van concurrentie? Zo ja, waar bestaan die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit een bijzonder ernstige vorm van criminaliteit is waarbij de ondernemers en het algemene publiek gevaar lopen? Zo ja, waarom en wat betekent dit voor de prioriteiten in de opsporing?
Ja, die mening deel ik volkomen. Politie en OM geven dit soort zaken de vereiste prioriteit.
Is er naar uw mening afdoende recherchecapaciteit en -kennis beschikbaar om dergelijke zaken op te lossen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. De politie valt voor wat betreft opsporing onder het gezag van het OM. In gezamenlijkheid met politie weegt het OM af welke onderzoeken wel en niet zullen worden opgestart. Het is volstrekt helder dat in dergelijke zaken met een grote impact op slachtoffers en een grote inbreuk op de veiligheid van burgers afdoende inzet plaatsvindt.
Welke instrumenten anders dan (tijdelijke) sluiting van de getroffen panden en het gebruiken van cameratoezicht hebben burgemeesters tot hun beschikking om de veiligheid rondom deze panden te verbeteren?
Het is aan de burgemeester om in overleg met de politie en het OM per geval te beoordelen welke maatregelen geboden zijn. Behalve cameratoezicht en tijdelijke sluiting kan bijvoorbeeld gedacht worden aan extra politiesurveillance of een tijdelijke wegblokkade voor voertuigen. Voor het overige kunnen in het belang van de veiligheid geen uitlatingen worden gedaan over mogelijke veiligheidsmaatregelen.
De stijgende christenvervolging in China onder Xi Jinping |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de Rooms-Katholieke bisschop Guo Xijin die door de Chinese overheid gevangen werd gehouden tijdens Pasen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat Guo waarschijnlijk door de Chinese overheid gevangen gezet werd en plaats moest maken voor een bisschop (Zhan Silu) die wél door de Communistische Partij wordt goedgekeurd?2
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Bovendien is vrijheid van religie en levensovertuiging verankerd in verschillende internationale instrumenten zoals Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit recht is universeel en geldt dus voor iedereen, overal – ook voor Guo Xijin. Over de officiële benoeming en goedkeuring van bisschoppen doet het kabinet geen uitspraken – dit is een kwestie die speelt tussen China en het Vaticaan.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er op 1 februari nieuwe wetgeving is aangenomen die meer beperkingen oplegt aan de ongereguleerde activiteiten3, waarmee de greep van de Communistische Partij op Chinese christenvrijheid sterker wordt?
Ja.
Deelt u de zorgen van de Commissie voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties over de vrijheid van godsdienst in China?4
De vrijheid van religie en levensovertuiging in China staat steeds meer onder druk. In september 2017 werd een aantal maatregelen afgekondigd om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke groeperingen, moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. Deze regelgeving ging per februari 2018 van kracht. Hiermee zal naar verwachting de nu nog aanwezige relatieve bewegingsruimte van ongeregistreerde (huis)kerken drastisch worden ingeperkt. Ook wil de Chinese overheid met deze regelgeving de buitenlandse invloed op religieuze aangelegenheden in China aan banden leggen en terrorisme en extremisme tegengaan.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over deze ontwikkelingen. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit binnen het mensenrechtenbeleid. De Chinese pogingen om onofficiële religies aan banden te leggen en officiële religies te beheersen zijn in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het feit dat China voornemens is het belijden van het autonome christendom verder in te kapselen, zoals geuit tijdens de Nationale Conferentie over Religieuze Zaken, waar autoriteiten verklaarden dat religies moeten dienen als een instrument van «nationale eenheid» en «maatschappelijke stabiliteit»?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoe plaatst u toenemende beïnvloeding van religies in China in de «Sinificatie»-politiek zoals geambieerd door Xi Jinping?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid China aan te spreken op deze zorgwekkende ontwikkelingen, alsmede de verantwoordelijkheid om universele mensenrechten, in het bijzonder godsdienstvrijheid van christenen en andere minderheden te respecteren? Zo ja, op welke wijze?
De door het kabinet recent ondernomen stappen in bilateraal verband zijn als volgt. Op 20 juni jl. vond voor de 11e keer de bilaterale mensenrechtendialoog met China plaats. Tijdens de dialoog stelde de Mensenrechtenambassadeur de zorgwekkende ontwikkelingen in China met betrekking tot vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. Specifiek ging hij in op een recent verbod op de online verkoop van bijbels, berichten over het vervangen van afbeeldingen van Jezus door die van president Xi Jinping en het door de Chinese autoriteiten monitoren en verhinderen van religieuze bijeenkomsten. Op 7 februari jl. heeft toenmalig Minister Zijlstra het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging aangekaart in zijn gesprek met Minister Wang Yi van Buitenlandse Zaken. Ook premier Rutte heeft in zijn gesprek met premier Li Keqiang op 12 april jl. het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. De mensenrechten zijn ook op 20 mei jl. ter sprake gekomen in mijn gesprek met Minister Wang Yi en marge van de G20 bijeenkomst voor ministers van Buitenlandse Zaken.
In multilateraal verband zet Nederland zich actief in voor gemeenschappelijke EU-verklaringen. In de VN mensenrechtenraad kunnen onder item 4 van de agenda specifieke landensituaties worden aangekaart. Tijdens de laatste drie zittingen van de mensenrechtenraad (september 2017, maart 2018 en juni 2018) sprak de EU zich onder dit agenda item uit over de mensenrechtensituatie in China met specifieke aandacht voor vrijheid van religie en levensovertuiging. In november vindt er een Universal Periodic Review (UPR) van China plaats. Dit biedt tevens een gelegenheid om aanbevelingen te doen aan China op het gebied van mensenrechten.
Bent u bereid binnen nu en een maand de Kamer een overzicht te doen toekomen van de door u ondernomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als multilateraal?
Zie antwoord vraag 7.
Het online platform Temper dat zich wel degelijk als werkgever gedraagt |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met online platform Temper waar veelal jongeren als (schijn)zelfstandige aan de slag kunnen in de horeca?
Ja, ik ben bekend met het online platform Temper.
Wat is uw reactie op het lage zzp-tarief van veelal 13 euro per uur, waardoor na aftrek van eventuele premies voor verzekering en pensioen, men ver onder het minimumloon uitkomt?
Sommige mensen werken als zelfstandige voor een tarief dat zo laag is dat zij zich niet kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en geen pensioen kunnen opbouwen. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is daarmee een groep ontstaan die buiten de bescherming van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid valt, maar voor wie deze bescherming in de ogen van het kabinet wel wenselijk is.
Het kabinet wil dat zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer bescherming krijgen en dat schijnzelfstandigheid effectief bestreden wordt. Om dit te bereiken is in het regeerakkoord voor de onderkant van de arbeidsmarkt voorgesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst indien sprake is van een laag tarief (tussen de 15–18 euro per uur) in combinatie met een lange duur of in combinatie met het verrichten van reguliere activiteiten. Met deze maatregel wordt voorkomen dat zelfstandigen een dermate laag inkomen generen, dat zij niet in staat zijn om voorzieningen voor zichzelf te treffen voor o.a. ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioen. In de brief van 22 juni jl. bent u onlangs nog geïnformeerd over de stand van zaken van de uitwerking van deze maatregel.
Wat is uw reactie op het feit dat door de (schijn)zelfstandige een toeslag van 1 euro per uur moet worden afgedragen aan Temper?
Bij leiding en toezicht zou er sprake kunnen zijn van werkgeverschap of terbeschikkingstelling in de zin van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Of dit bij Temper het geval is hangt af van de feiten en omstandigheden waaronder wordt gewerkt en dat kan niet worden vastgesteld alleen op basis van een tekst op een website. Daarnaast is het niet aan mij om hierover te oordelen. Dat oordeel is uiteindelijk aan de rechter die daarbij kijkt naar alle feiten en omstandigheden.
Of de Waadi van toepassing is valt niet op voorhand vast te stellen. Hiervoor is niet relevant of het bedrijf een uitzendbureau is, maar of het bedrijf zich bezig houdt met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten tegen vergoeding. Indien de opdrachtgever in dat geval toezicht en leiding uitoefent over de werkzaamheden van de arbeidskracht en er geen arbeidsovereenkomst bestaat tussen de arbeidskracht en de opdrachtgever, kan de Waadi van toepassing zijn. De arbeidskracht hoeft daarvoor niet als werknemer te kwalificeren.2 De Waadi is ook van toepassing indien er sprake is van arbeidsbemiddeling. Dat is dienstverlening waarbij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht wordt beoogd.
In het onderzoek naar platformwerk, dat onlangs aan uw Kamer is aangeboden, is onder meer gekeken naar platforms die actief zijn in de horeca. Volgens de onderzoekers zou bij platforms in de horeca sprake van terbeschikkingstelling kunnen zijn omdat de afnemer van de dienst (het horecabedrijf) in voorkomend geval leiding en toezicht uitoefent over de werker. Niet duidelijk is of dit ook geldt voor Temper. Bij een vermoeden van overtreding van de Waadi kan de Inspectie SZW worden gevraagd om onderzoek te doen en hierover een rapport op te maken. De verzoeker kan de bevindingen van de Inspectie gebruiken in een civiele procedure bij de rechtbank.
Indien de Waadi van toepassing is, mag geen tegenprestatie van de arbeidskracht worden bedongen voor de arbeidsbemiddeling of de terbeschikkingstelling (de artikelen 3 en 9 van de Waadi verbieden dat). In dat geval mag er dus voor de arbeidsbemiddeling ook geen vergoeding door het bedrijf dat hen ter beschikking stelt van de arbeidskracht worden geëist. Indien dat niet het geval is, staat het de bemiddelende partij in beginsel vrij om een vergoeding van (een van beide) partijen te vragen voor die bemiddeling.
Wat is uw reactie op de algemene voorwaarden van Temper waarin staat dat het niet zomaar is toegestaan voor een andere opdrachtgever te werken?1
Wat is uw reactie op het gegeven dat een opdrachtgever die de (schijn)zelfstandige in dienst wil nemen, een afkoopsom moet betalen aan Temper?2
Wat is uw reactie op het gegeven dat indien een (schijn)zelfstandige ziek is en zelf geen vervanging regelt, hij een boete moet betalen?
Wat zegt het over Temper wanneer het in het geval van een zieke (schijn)zelfstandige die geen vervanging regelt, zelf een vervangende kracht ter beschikking stelt?
Wat is uw reactie op het feit dat op de site van Temper steeds gesproken wordt over «leiding» en «toezicht»?3
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat wanneer Temper beperkingen oplegt, voorwaarden stelt en zich opstelt als werkgever, zoals blijkt uit bovenstaande vragen, er sprake is van schijnzelfstandigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat Temper zich gedraagt als een uitzendbureau en derhalve de Wet Allocatie Arbeidskrachten Door Intermediairs (Waadi) van toepassing zou moeten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er reeds een inventarisatie gemaakt van bedrijven die voldoen aan de per 1 juli 2018 geldende criteria voor «kwaadwillenden die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Belastingdienst houdt toezicht op de kwalificatie van arbeidsrelaties aan de hand van het toezichtsplan DBA. Dat toezichtsplan geeft invulling aan de verruiming van het toezicht op arbeidsrelaties vanaf 1 juli as. De selectie van opdrachtgevers vindt zodanig plaats dat diverse branches en sectoren geraakt worden. Indien de Belastingdienst tijdens het toezicht vermoedt dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en van kwaadwillendheid wordt een nader onderzoek ingesteld.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. De Inspectie heeft een centraal meldpunt waar elke burger, werknemer, werkgever of instantie klachten en signalen kan melden over mogelijke regelovertreding. Zoals hierboven vermeld, kan bij een vermoeden van overtreding van de Waadi een melding gedaan worden bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW is verzocht in het proces van meerjarenprogrammering 2019–2022 dat momenteel plaatsvindt, expliciet aandacht aan schijnzelfstandigheid te schenken, mede in relatie tot de platformeconomie.
Heeft u gelet op het bovenstaande, ook Temper op de korrel als één van de «kwaadwillenden die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst doet geen uitspraken over een individuele belastingplichtige op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Staat de Belastingdienst of de Inspectie SZW klaar om op 1 juli 2018 direct in te grijpen bij zogenaamde online platforms, die zich overduidelijk als werkgever opstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren» uit het Financieele Dagblad van 12 juni 2018?
Ja.
Is u bekend of Nederland bij deze twintig Europese landen hoort?
Uit het openbare register betaalinstellingen1 dat wordt bijgehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat Alipay (UK) Limited (verder: Alipay) sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU/EER lidstaat (EU-paspoort). Volgens het register betaalinstellingen biedt Alipay haar diensten aan vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Alipay geeft aan dat het doel van Alipay in Europa is om Chinese toeristen die Europa bezoeken de mogelijkheid te bieden om in Europa goederen en diensten te kopen. Volgens Alipay is zij op dit moment actief in 18 Europese landen, waaronder Nederland, en verwacht ze dit uit te breiden naar 20 Europese landen later dit jaar.
Wat zouden de effecten zijn van de introductie van dit grote Chinese bedrijf op de Nederlandse markt, zowel voor consumenten als voor de marktstructuur?
Alipay maakt, net als veel andere bedrijven van buiten de EU/EER, gebruik van de in Europese regelgeving geboden mogelijkheid om via een vergunning in een Europese lidstaat via grensoverschrijdende dienstverlening betaaldiensten aan te bieden in andere Europese lidstaten. Blijkens het register betaalinstellingen van DNB is het Alipay momenteel toegestaan haar diensten in Nederland aan te bieden vanuit het Verenigd Koninkrijk. Dit betekent dat Alipay beschikt over een in het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning om betaaldiensten in de EU te mogen aanbieden en aan alle geharmoniseerde Europese eisen voor vergunningverlening moet voldoen.
In algemene zin betekent de introductie van nieuwe (buitenlandse) partijen op de Nederlandse betaalmarkt meer concurrentie en stimulering van het ontstaan van nieuwe, innovatieve betaaldiensten. Er zijn op dit moment geen uitspraken te doen over concrete effecten van de introductie van Alipay op de Nederlandse markt sinds 22 november 2017.
Biedt de huidige wetgeving, zowel op Europees niveau als op Nederlands niveau, voldoende waarborgen om marktvervuiling en oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld omdat de toezichtstandaarden op het gebied van financiële wetgeving lager zijn, tegen te gaan?
De naleving van regelgeving door betaaldienstverleners uit een andere lidstaat die in Nederland betaaldiensten (willen) verlenen wordt zowel gewaarborgd bij de vergunningverlening als in het doorlopende toezicht. Als een bedrijf dat buiten de EU is gevestigd in de EU betaaldiensten wil aanbieden, mag dat alleen als het bedrijf beschikt over een daarvoor in een EU-lidstaat afgegeven vergunning. De herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) eist in dat geval dat een deel van de werkzaamheden in de EU wordt verricht. Dat betekent dat het bedrijf altijd een vestiging in de EU moet hebben. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verleent de vergunning.
Op grond van de thans geldende Nederlandse wetgeving2 kan een betaaldienstverlener met een vestiging in een andere EU-lidstaat in Nederland betaaldiensten verlenen via een agent of bijkantoor dan wel via grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland, als hij beschikt over een in die andere lidstaat verleende vergunning. Heeft hij die niet, dan mogen geen betaaldiensten in Nederland worden verleend.
Een betaaldienstverlener met een vestiging in een EU-lidstaat die in een andere EU-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) zijn diensten wil aanbieden (via een agent of bijkantoor), moet dit notificeren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. PSD2 stelt hieraan een aantal extra eisen.3 Zo dient het bedrijf in het kader van de notificatie een aantal gegevens te overleggen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, waaronder gegevens over welke betaaldiensten het bedrijf voornemens is te gaan verlenen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst legt de gegevens vervolgens ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (in Nederland De Nederlandsche Bank (DNB)). Als DNB tot een ongunstige beoordeling komt, en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is het eens met die beoordeling, dan gaat de autoriteit van de lidstaat van herkomst niet over tot inschrijving van de agent of het bijkantoor in het register betaalinstellingen.4 Zonder deze inschrijving kan de instelling haar diensten niet in Nederland aanbieden.
De toezichthouder in de lidstaat waar de vergunning is verleend, houdt toezicht op de betaaldienstverlener voor de diensten die in Nederland worden verleend. PSD2 regelt daarnaast dat als een in een andere lidstaat gevestigde betaaldienstverlener in Nederland betaaldiensten wil aanbieden, de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst (in Nederland DNB) in bepaalde gevallen voorzorgsmaatregelen kan nemen als een betaaldienstverlener niet voldoet aan de eisen van PSD2.5 DNB kan in dergelijke situaties zo nodig de European Banking Authority (EBA) verzoeken om bijstand te verlenen.6 De EBA heeft daarbij de taak om harmonisatie van het toezicht op PSD2 te bevorderen.
Maakt Alipay gebruik van de bepalingen en de vrijheden die de herziene Europese richtlijn voor betaaldiensten (de zogeheten PSD2-richtlijn) aan dit soort bedrijven biedt of is zij voornemens dit te gaan doen?
Uit het register betaalinstellingen van DNB blijkt dat Alipay sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten 1 tot en met 7 uit de bijlage bij PSD1 mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU-lidstaat (EU-paspoort). Het verlenen van de in PSD2 geïntroduceerde nieuwe betaaldiensten is momenteel in Nederland nog niet gereguleerd en vergt dus geen vergunning. Tot inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van PSD2 kunnen betaaldienstverleners in Nederland de nieuwe diensten praktisch nog maar beperkt aanbieden, omdat pas na inwerkingtreding van die wetgeving het bijvoorbeeld verplicht wordt voor banken om betaaldienstverleners toegang tot een rekening te verlenen (als de rekeninghouder daarvoor toestemming geeft). Of Alipay voornemens is om in Nederland ook de nieuwe betaaldiensten aan te bieden is niet bekend.
Wat is het effect van het huidige «gat in de wetgeving» door de late implementatie van de PSD2-richtlijn op de marktintroductie van partijen zoals Alipay?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op het samenspel tussen financiële instellingen en grote internetbedrijven?
Ik verwacht dat de opkomst van technologiebedrijven (zowel BigTech als startups) binnen de financiële sector grote impact zal hebben op de rol van traditionele financiële instellingen. Technologisch-innovatieve bedrijven zorgen voor innovatie en vernieuwing in de financiële sector wat kan leiden tot meer keuzemogelijkheden voor consumenten en bedrijven, alsmede tot lagere prijzen. Om competitief te blijven investeren traditionele financiële instellingen zelf ook steeds meer in technologische ontwikkelingen. Het Centraal Planbureau (CPB) schetst in haar Policy Brief «De toekomst van de Nederlandse financiële sector: FinTech en regulering»7 een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor de financiële sector, onder meer als gevolg van de toenemende concurrentie van technologiebedrijven van buiten de traditionele financiële wereld. In één van de scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij deze grote technologiebedrijven, in een ander scenario bij nationale banken. Bij de overige twee scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij Fintech-bedrijven danwel Europese banken. In hoeverre één van deze scenario’s ook werkelijkheid wordt, is hoogst onzeker. Zeker is wel dat traditionele financiële instellingen strategische keuzes moeten maken om te kunnen (blijven) concurreren en/of om samen te werken met innovatieve FinTech bedrijven. Hierbij teken ik aan dat ook als een BigTech of FinTech-bedrijf bijvoorbeeld bancaire diensten wil aanbieden, dit aan dezelfde strenge eisen moet voldoen, een vergunning moet hebben en onder toezicht staat. De bescherming van consumenten en de vereiste soliditeit van ondernemingen die dergelijke diensten aanbieden staan buiten kijf.
Hoe wordt voorkomen dat we, onbedoeld, met de PSD2-richtlijn of door de introductie van dergelijke bedrijven, «Big Bank» inruilen voor «Big Tech»? Zijn de waarborgen in de PSD2-richtlijn scherp en concreet genoeg om te voorkomen dat het eigenlijke doel van de richtlijn, het stimuleren van Fintech, resulteert in vrij spel voor internetgiganten?
PSD2 biedt waarborgen voor het stimuleren van Fintech. Zo biedt PSD2, afgezien van de lidstaatopties, maximumharmonisatie. Dit betekent dat in alle EU-lidstaten dezelfde eisen gelden voor het verlenen van een vergunning voor het mogen verlenen van betaaldiensten in de EU. Big Tech bedrijven moeten – ook als deze afkomstig zijn van buiten de EU en een vestiging hebben in de EU – voldoen aan deze eisen en komen onder hetzelfde doorlopend toezicht te staan, net als andere aanbieders. Verder stelt PSD2 voor de vergunningverlening een aantal extra eisen op het gebied van beveiliging en wordt sterke cliëntauthenticatie geïntroduceerd als een belangrijke maatregel om de veiligheid in het betalingsverkeer te vergroten. Ook stelt PSD2 aanvullende eisen om de veiligheid van de gegevens van burgers te beschermen tijdens uitwisseling en verwerking, zoals de eis dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan de gegevens die nodig zijn om de betaaldienst te kunnen verlenen. Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn toezichthouders bovendien verplicht om met elkaar samen te werken. Ik verwijs voor de samenwerking tussen toezichthouders naar het antwoord op vraag 4. Als een partij op de Nederlandse markt actief is zonder dat deze over de juiste vergunning beschikt, kan de toezichthouder overgaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen, waaronder het opleggen van boetes.
Daarnaast moeten ook Big Tech bedrijven zich houden aan de Europese gegevensbeschermingsregelgeving – vanaf 25 mei 2018 is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Daarvoor verwijs ik naar de beantwoording van vraag 11.
Wat is de precieze rol van Alipay bij het opzetten van het Chinese «social credit system»?
Volgens het bericht zou de Chinese overheid voornemens zijn in 2020 een «sociaal kredietsysteem» in te voeren met daarin de mogelijkheid om burgers te scoren op gedrag en hier beperkingen aan te hangen. Hoe dit «sociaal kredietsystem» er uit komt te zien en welke rol bedrijven daarin gaan spelen is onbekend. Welke rol Alipay en andere bedrijven precies spelen bij het opzetten van het Chinese «sociaal kredietsysteem» is niet duidelijk. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem». De ontwikkelingen ten aanzien van het «sociaal kredietsysteem» worden momenteel gevolgd.
Betekent marktintroductie van Alipay op de Europese markt ook dat elementen van dit Chinese sociale kredietsysteem geïntroduceerd zullen worden op de Europese markt? Zullen Europese klanten van Alipay bijvoorbeeld worden verplicht om te participeren in dit systeem, wanneer zij zaken doen in of handelen met China?
Op dit moment is niet duidelijk of Alipay een rol speelt bij het opzetten van het Chinese «sociaalkredietsysteem» en zo ja, welke rol precies. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem».
Biedt het Europese toezicht voldoende soelaas om een dergelijk gevolg van de introductie van Alipay op de Europese markt te voorkomen? Zo nee, wat kan gedaan worden om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat een dergelijk systeem ernstige risico’s zou kunnen opleveren voor de privacy van Europeanen?
De AVG is ook van toepassing op bedrijven die buiten de EU gevestigd zijn en persoonsgegevens verwerken van EU-burgers.8 Dit biedt belangrijke waarborgen om de privacy van Europeanen te beschermen. Naast de inhoudelijke normen die de AVG stelt op het gebied van rechtmatigheid van de verwerking, doelbinding, dataminimalisatie en het bieden van voldoende beveiliging van de verwerking, versterkt de AVG het toezicht door de verschillende nationale toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. Deze houden ook toezicht op bedrijven die (deels) vanuit een derde land opereren, zoals Alipay. Daarbij werken de nationale toezichthouders onderling samen. De AVG bepaalt verder dat de toezichthouder van de hoofdvestiging in principe leidend is in het toezicht.9 Wanneer een verwerker buiten de EU is gevestigd, is de hoofdvestiging in de EU de plaats waar de voornaamste verwerkingsactiviteiten in de EU plaatsvinden.10 Eventuele maatregelen, zoals boetes, kunnen in het land van vestiging geëffectueerd worden, afhankelijk van welke mogelijkheden het recht van de betreffende lidstaat daartoe biedt. De AVG voorziet in dit verband in samenwerking tussen toezichthouders.11 Is er sprake van een overtreding, bijvoorbeeld als gegevens onrechtmatig in een derde land zijn terechtgekomen, dan kan een boete worden opgelegd tot maximaal 4% van de wereldwijde jaaromzet.12 Ik verwijs verder naar de in artikel 58 AVG opgenomen bevoegdheden die elke Europese toezichthouder moet hebben.
Deelt u in bredere zin de zorg omtrent de verkoop van goederen door bedrijven als Alibaba/AliExpress en de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven wier producten aan strengere kwaliteitseisen dienen te voldoen?
Alle goederen die via internet worden gekocht door bedrijven of particulieren (e-commerce) en die in Nederland worden geïmporteerd dienen aan de EU-eisen te voldoen.
Hoe wordt voorkomen dat een gelijk speelveld verder wordt ondermijnd? Bent u van mening dat de goederen en verkoop ervan op dit moment voldoende kunnen worden gecontroleerd? Zo nee, in hoeverre acht u het wenselijk om deze problematiek in Europees verband aan te kaarten?
Door de opkomst van e-commerce komen steeds meer containers Nederland binnen, zowel via de lucht als de zee, met een groot aantal verschillende pakketten erin, besteld door evenzoveel verschillende bedrijven of particulieren. Voorheen bevatten containers meer dezelfde producten voor enkele kopers. Alle goederen die Nederland binnenkomen staan onder douanetoezicht. Dit geldt ook voor de e-commerce gerelateerde goederen. Gezien de omvang van de goederenstroom is het niet mogelijk om alle pakketjes te controleren. Daarom is het noodzakelijk dat er een selectie wordt gemaakt van de goederen die daadwerkelijk worden gecontroleerd. Deze selectie vindt plaats op basis van een risicoanalyse. De gevolgen van e-commerce zijn al enige tijd in verschillende internationale gremia opgepikt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over betere aansluiting van de douane controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds dit jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce. Ten slotte worden er in handelsakkoorden tussen de EU en derde landen ook afspraken gemaakt over e-commerce. Een voorbeeld hiervan is de binnenkort te ondertekenen EU-Japan Economic Partnership Agreement.
Terreurvlaggen Hezbollah bij de Tweede Kamer |
|
Arno Rutte (VVD), Chris van Dam (CDA), Han ten Broeke (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat zaterdag 9 juni 2018 een demonstratie van moslimfundamentalisten heeft plaatsgevonden voor het gebouw van de Tweede Kamer, in het kader van «International Quds Day»?
Er vond op 9 juni in Den Haag een demonstratie plaats in het kader van International Quds Day.
Is deze demonstratie (mede) georganiseerd door het Iraanse regime, dat openlijk oproept tot vernietiging van Israël? Zo nee, wie was dan de organisator?
De demonstratie werd georganiseerd door de Stichting Maukeb Shabbab Al Abbas, gevestigd te Zoetermeer.
Klopt het dat er tijdens deze demonstratie vlaggen van de terroristische organisatie Hezbollah werden getoond?1 Zo ja, zijn deze vlaggen te duiden als strafbare uitingen, vallend onder de Nederlandse strafwet? Zo ja, waarom is hier niet tegen opgetreden?
Ja, de politie heeft tijdens de demonstratie een vlag waargenomen, die achteraf de Hezbollah-vlag bleek te zijn. De interpretatie van de vlag heeft achteraf plaatsgevonden. De Nederlandse overheid heeft ten aanzien van Hezbollah het standpunt ingenomen Hezbollah als geheel als een terroristische organisatie te beschouwen. Met het tonen van de Hezbollah-vlag tijdens een demonstratie wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van de Hezbollah-vlag zal in beginsel strafbaarheid op grond van artikel 131 Sr, opruiing, opleveren, een misdrijf tegen de openbare orde. Vanwege het ontbreken van harde opsporingsindicaties die konden leiden tot een concrete verdachte is in dit geval niemand aangehouden.
Is het waar dat er bij dezelfde demonstratie in de afgelopen jaren ook al gezwaaid is met terreurvlaggen, waarbij de politie niet ingreep en desgevraagd aangaf dat dit gewoon mocht?2
Deze demonstratie heeft drie keer eerder plaatsgevonden in Den Haag. Tijdens twee demonstraties, in 2013 en 2016, is de betreffende vlag getoond.
Deelt u de opvatting dat het demonstreren met terreurvlaggen van Hezbollah en andere jihadistische organisaties niet thuishoort in Nederland en al helemaal niet in Den Haag als stad van vrede en recht?
Met het tonen van de vlag van een terroristische groepering tijdens een demonstratie, wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van een dergelijke vlag is strafbaar op grond van artikel 131 Sr. Het betreft een misdrijf tegen de openbare orde. Indien er harde opsporingsindicaties zijn, treden politie en OM op.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt3 in 2014 dat in een context van extremisme tonen van vlaggen of symbolen van organisaties die het plegen van geweld tegen bepaalde groepen andersdenkenden of mensen van een andere afkomst propageren, strafbaar is als het aanzetten tot haat en geweld tegen bepaalde groepen mensen wegens hun afkomst, dan wel groepsbelediging (artikelen 137c tot en met 137e Sr), en dat het tonen van vlaggen van gewelddadige organisaties in een demonstratie of andere publieke samenkomst zorgt voor een element van opruiing tot geweld of opruiing tegen het openbaar gezag (artikel 131 Sr), hetgeen ook strafbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt dat met deze bestaande strafbepalingen voldoende kan worden opgetreden tegen het tonen van vlaggen van gewelddadige terroristische organisaties? Zo ja, waarom gebeurt dit kennelijk wel als het gaat om ISIS, maar al jaren niet als het gaat om Hezbollah?
Ik merk op dat elke zaak op zichzelf staat en dat in toekomstige zaken met inachtneming van het beoordelingskader van het Openbaar Ministerie steeds opnieuw zal worden geoordeeld. Er zal ook strafrechtelijk worden opgetreden indien de context daartoe aanleiding geeft. In dit geval is er niet opgetreden omdat er geen harde opsporingsindicaties waren.
Is aanpassing van het handhavingskader van het openbaar ministerie (OM) nodig om optreden tegen terreurvlaggen van Hezbollah mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid daartoe in overleg te treden met het OM?
Het kabinet is van mening dat het handhavingskader van het OM voldoet. Het is reeds mogelijk om op te treden tegen schending van artikel 131 Sr.
Bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met de lokale driehoek in Den Haag om voortaan wél op te treden tegen het tonen van Hezbollah-vlaggen?
Er zijn voldoende contacten met politie en OM in Den Haag. Optreden is mogelijk, echter staat elke zaak op zichzelf.
Bent u op de hoogte van het artikel over het uitbannen van Hezbollah in het Verenigd Koninkrijk?4
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk voornemens zou zijn om als organisatie Hezbollah te verbieden en of dat nog gevolgen heeft voor de Nederlandse pogingen Hezbollah op de EU-sanctielijst te plaatsen?
In het Verenigd Koninkrijk is enkel de militaire tak verboden en vooralsnog is er geen beleidswijziging aangekondigd.
De aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Aangifte doe je niet» welke op 12 juni 2018 door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) is gepubliceerd?1
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport dat de aangiftebereidheid onder minderjarige slachtoffers mensenhandel nog altijd erg laag is? Deelt u mijn mening dat dit vanuit het perspectief van het slachtoffer en vanuit het opsporingsbelang een ontoelaatbare situatie is?
Ik onderschrijf het belang van aangifte doen voor zowel het opsporingsproces en voor het slachtoffer. Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.2 zet de overheid al geruime tijd in op het wegnemen van onnodige drempels bij het doen van aangifte of het melden van seksuele uitbuiting en heeft aanzienlijk geïnvesteerd in een laagdrempelige toegang tot het recht en de zorg voor slachtoffers van seksueel misbruik en seksueel geweld. Er zijn diverse aanwijzingen dat voor het doen van aangifte of het melden van mensenhandel en zedendelicten diverse en uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen. Zedenzaken doen zich vaak voor in de directe (familie)kring. Dat maakt de stap naar de politie niet eenvoudiger. Politie zal zich tot het uiterste inspannen om die drempel zo laag mogelijk te laten zijn, maar het melden bij politie blijft uiteindelijk een persoonlijke afweging van het slachtoffer.
Klopt het dat slechts 11% van 1320 minderjarige slachtoffers uiteindelijk overgaat tot het doen van aangifte en dat wij op dit moment onvoldoende zicht hebben hoeveel slachtoffers in beeld zijn?
Uit de cijfers van de politie blijkt dat in 2016 en 2017 in ongeveer één derde van de gevallen aangifte is gedaan, dit geldt voor zowel mensenhandel als seksuele uitbuiting. Bij minderjarigen ligt dit 4% lager. In de eerste helft van 2018 is dit percentage 22%, hier kunnen eventueel nog aangiften bijkomen omdat er na de kennisname en informatief gesprek nog een aangifte kan volgen. Hieruit blijkt dat er zicht is op hoeveel slachtoffers in beeld zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kunnen uiteenlopende persoonlijke overwegingen van het slachtoffer een rol spelen bij het wel of niet doen van aangifte, waardoor mogelijk niet alle slachtoffers in beeld zijn bij de politie.
Deelt u de constatering van het CKM dat de drie factoren (zichzelf niet herkennen als slachtoffer, angst en het strafproces zelf) slachtoffers er met name van weerhouden aangifte te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook vermeld in de brief van 19 juni jl.3 zal het kabinet uw Kamer na de zomer een plan van aanpak mensenhandel sturen waarin de ambities uit het regeerakkoord nader worden uitgewerkt. In deze brief zal naast maatregelen om het melden en doen van aangifte te stimuleren, ook aandacht zijn voor het verbeteren van de signalering en ondersteuning van slachtoffers. De inhoud van het rapport zal worden betrokken in de voorbereidingen van het integrale plan van aanpak van mensenhandel zoals de constatering van het CKM over factoren die slachtoffers weerhouden aangifte te doen.
Klopt het dat de politie naar aanleiding van het rapport al heeft besloten tot het instellen van een proeftuin om de verschillende aanbevelingen te implementeren? Kunt de Kamer informeren over de uitkomsten van deze proeftuin?
De politie heeft daartoe besloten en is bezig met de exacte invulling. Ik zal u na de afronding van de pilot hierover informeren.
Klopt het dat minderjarige slachtoffers van mensenhandel soms worden aangemerkt als slachtoffers van zedendelicten? In hoeverre is het wenselijk dat deze slachtoffers worden aangemerkt als zedenslachtoffers in plaats van mensenhandel vanuit het perspectief van het slachtoffer en het opsporingsbelang? In hoeverre zijn de aanbevelingen uit dit rapport ook bruikbaar voor deze slachtoffers?
Zedendelicten en mensenhandel zijn twee verschillende delicten. De slachtoffers van mensenhandel krijgen een andere benadering en behandeling dan slachtoffers van een zedendelict.
Voorafgaand aan ieder onderzoek wordt bepaald of er sprake is van een mensenhandel, zeden of van beiden. Als een onderzoek is gestart naar mensenhandel maar er ook sprake blijkt te zijn van een zedendelict, wordt er contact gezocht met een zedenrechercheur. Andersom wordt deze lijn ook gehanteerd. Als er naast zeden sprake is van een ander delict zoals mensenhandel, dan wordt er naast de gecertificeerd zedenrechercheur ook een andere opsporingsambtenaar betrokken bij het onderzoek.
Deelt u de mening dat aanvullende maatregelen vanuit het kabinet ook nadrukkelijk aandacht moeten krijgen in het aankomende Plan van Aanpak Mensenhandel? Kunt u aangeven aan welke maatregelen u denkt? In hoeverre vindt hier afstemming plaats met maatschappelijk middenveld, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?
In het kader van de ontwikkeling van het plan van aanpak mensenhandel vinden gesprekken plaats over hoe de opsporing van mensenhandel kan worden versterkt zodat daders vaker kunnen worden opgespoord en vervolgd. Hierbij wordt ook gekeken naar hoe drempels die het doen van aangifte in de weg staan, kunnen worden weggenomen. Het rapport van het CKM biedt hierbij waardevolle inzichten.
Uit het rapport blijkt onder andere dat slachtoffers zichzelf niet altijd als zodanig herkennen. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals het gebruik van manipulatie door de daders. Daarom is het niet alleen van belang om te kijken naar hoe de aangiftebereidheid kan worden verhoogd, maar ook hoe er vaker ambtshalve opsporing plaats kan vinden.
Het rapport van het CKM benadrukt ook dat het strafrechtelijk proces door slachtoffers op verschillende fronten als te belastend wordt ervaren. Dit beeld is ook uit eerdere gesprekken met professionals naar voren gekomen. Ik ben dan ook blij dat de politie zal starten met een proeftuin om te bezien of het strafrechtelijk proces op een aantal punten voor het slachtoffer kan worden verbeterd. Ik volg deze proeftuin met interesse en zal uw Kamer na afloop informeren.
Daarnaast wordt er de komende jaren flink geïnvesteerd in een betere informatievoorziening in de strafrechtketen en het verkorten van de doorlooptijden. Uw kamer is hierover onlangs per brief geïnformeerd4.
De ontwikkeling van het plan van aanpak vindt momenteel plaats. Hierbij wordt nauwe afstemming met de verschillende departementen en een groot aantal stakeholders gezocht, waaronder het CKM en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Ik kan daarom nog niet ingaan op specifieke maatregelen die hierin zullen worden opgenomen.
Ik wil hier al wel ingaan op de vraag naar verhoging van de strafmaat. De strafmaat voor mensenhandel is in 2009 en 2013 verhoogd. Voor het gronddelict geldt een strafmaximum van 12 jaar, oplopend naar 30 jaar tot levenslang indien mensenhandel de dood ten gevolge heeft. In de afgelopen jaren zijn de gemiddeld opgelegde straffen echter gedaald. Zoals ook in de Kamerbrief van 29 november 20165 door de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven, laat deze daling zich in ieder geval deels verklaren door de beperkter beschikbare capaciteit en expertise bij politie, Koninklijke Marechaussee en Openbaar Ministerie. Ook wordt de gemiddeld opgelegde straf bepaald door het type zaken dat wordt opgepakt. Een daling van de gemiddeld opgelegde straf, hoeft daarom niet te betekenen dat er in vergelijkbare zaken, lagere straffen worden opgelegd. Met het oog op deze analyse van de oorzaken voor de daling in de opgelegde straffen, verwacht ik dat een verdere verhoging van de strafmaat, geen effect zal hebben.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van de onderzoekers dat de strafrechtelijke definitie van mensenhandel te complex is en dat verduidelijking hiervan kan bijdragen aan eerdere (h)erkenning van slachtofferschap mensenhandel bij slachtoffers en professionals? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een handreiking die kan bijdragen aan een verheldering van de definitie van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat aanvullende maatregelen vereist zijn om de strafrechtelijke procedure zelf te verbeteren? Wat is uw reactie op de aanbeveling om over te gaan op een fast lane procedure om de doorlooptijd van minderjarige slachtoffers mensenhandel te verkleinen? Kunnen bij het Plan van Aanpak Mensenhandel tevens aanvullende maatregelen worden verwacht om de strafmaat bij daders te verhogen en de kans op een sepot of vrijspraak te verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u tot slot de mening dat naast maatregelen om de aangiftebereidheid van slachtoffers te vergroten, het tevens van belang is om op andere manieren de pakkans van mensenhandelaren te vergroten? Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld om minder afhankelijk te zijn van een aangifte? Bent u bereid te investeren in ambtshalve onderzoek?
Ik deel de mening dat het van belang is de mensenhandelaren ook op een andere manier te pakken. Het ambtshalve onderzoek doen als er (nog) geen aangifte is, is ook belangrijk.
Na de zomer zal ik uw Kamer het plan van aanpak voor mensenhandel toesturen. Hierin gaat het kabinet nader in op de diverse maatregelen.
Kinderrechten in Caribisch Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «1 miljard voor kinderen, maar alleen in Europees Nederland»?1 Is het waar dat er geen geld beschikbaar wordt gesteld om gezinnen met kinderen in Caribisch Nederland te ondersteunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik teken hierbij aan dat de in het bericht opgenomen conclusie dat er geen geld voor gezinnen met kinderen in Caribisch Nederland beschikbaar wordt gesteld, voorbarig is. De besluitvorming voor Caribisch Nederland, dat een geheel eigen context kent, wordt nog apart bekend gemaakt.
Deelt u de mening dat armoede onder kinderen moet worden bestreden, ook in Caribisch Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om armoede onder kinderen in Caribisch Nederland op korte termijn te bestrijden?
Aan de beide Kamers der Staten-Generaal is een onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland toegezegd. Bij brief van 1 mei 2018 (Kamerstukken II, 2017/2018, 34 775 IV, nr. 39) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de ophanden zijn afronding van het hiertoe strekkende rapport en de nog op te stellen kabinetsreactie, waarin alsdan inzicht wordt gegeven in de te nemen maatregelen. In mijn nadere brief van 11 juni 2018 aan de Eerste Kamer, die ik bij brief van 12 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017/2018, 34 775 IV, nr. 42) aan de Tweede Kamer in afschrift heb doen toekomen, heb ik gerefereerd aan de datum van 1 juli 2018 die is genoemd als datum waarop het rapport bij het parlement zou moeten liggen. Ik herhaal het in die brief uitgesproken streven om deze datum te halen, maar dat mag niet ten koste gaan van een zorgvuldig proces.
Deelt u de mening dat, mede naar aanleiding van de rapporten van de Commissie Spies en van het Nibud, waaruit blijkt dat het voor een grote groep inwoners in Caribisch Nederland moeilijk is om rond te komen, er zo spoedig mogelijk een sociaal minimum moet worden vastgesteld, zodat besluiten kunnen worden genomen over de hoogte van de uitkeringen in Caribisch Nederland? Deelt u de mening dat het van belang is dat hierover zo snel mogelijk de benodigde duidelijkheid moet komen, en er alles aan gedaan moet worden om verdere vertraging te voorkomen en de nieuwe streefdatum van 1 juli 2018 niet te overschrijden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier wordt bij de planvorming en budgettering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met betrekking tot Caribisch Nederland het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)betrokken, zodat er sprake is van meer integrale aanpak, in lijn met de motie Diertens c.s. over een regierol voor het Ministerie van BZK?2
De betrokkenheid van het Ministerie van BZK bij het opstellen van de kabinetsreactie op het rapport over het ijkpunt bestaanszekerheid vindt plaats vanuit de coördinerende rol van de Staatssecretaris van BZK.
De agressieve retoriek en manoeuvres van Turkije richting Griekenland en Cyprus |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de toenemende spanningen tussen Griekenland en Turkije?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de (bijna) aanvaringen en agressieve manoeuvres van schepen van de Griekse- en de Turkse kustwacht op de Egeïsche Zee2 3, in het bijzonder het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig door een Turkse patrouilleboot bij Imia?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. De Voorzitter van de Europese Commissie Juncker sprak op 12 februari jl. zijn afkeuring uit over het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig bij Imia, evenals de Voorzitter van de Europese Raad Tusk die Turkije de volgende dag opriep om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. wordt Turkije opgeroepen de territoriale integriteit en soevereiniteit van alle EU-lidstaten te respecteren. Nederland verwelkomt de uitspraken van beide Voorzitters en steunt de oproep in de Raadsconclusies.
Wat vindt u van de berichten dat Turkije stelselmatig het Griekse luchtruim schendt boven de Egeïsche Zee, met als «hoogtepunt» maar liefst 56 schendingen op één dag, te weten 22 mei jl.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het neerstorten van een Grieks Mirage-gevechtsvliegtuig na het onderscheppen van twee Turkse F-16’s die het Griekse luchtruim schonden5?
Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie over de toedracht van dit ongeval om dit te beoordelen.
Hoe beoordeelt u binnen deze context de berichtgeving dat er Turkse straaljagers boven de helikopter van de Griekse president Tsipras gingen vliegen, de helikopterpiloot om zijn vliegplan vroegen die vervolgens de Griekse luchtmacht alarmeerde, die eveneens twee gevechtsvliegtuigen uitstuurde, waarna de Turkse toestellen de zone verlieten?6
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd.
Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie om een uitspraak te doen over deze specifieke kwestie.
Herkent u een Turks patroon van agressieve luchtruim- en waterwegenschendingen? Waarom wel of niet?
Turkije en Griekenland hebben een lange en gecompliceerde geschiedenis met verschillende perioden van spanning. Veel van deze spanningen zijn veroorzaakt door een verschil van mening tussen beide landen over de precieze afbakening van lucht- en zeegrenzen. In dit verband is relevant dat Turkije geen partij is bij het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost in overeenstemming met geldend internationaal recht.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken7 van de Turkse president Erdogan dat Turkije de Griekse eilanden «heeft weggegeven» die «vroeger de onze waren» en «binnen gehoorafstand» en «daar zijn nog steeds onze moskeeën, onze heiligdommen», daarbij verwijzend naar de Ottomaanse bezetting van de eilanden? Hoe beoordeelt u bovendien het pleidooi8 van Erdogan om het Verdrag van Lausanne te herzien?
De uitspraken van president Erdogan lijken te passen in een patroon van verhoogde aandacht voor regionale situaties, omstandigheden en kwesties, waarbij het gebruik van retoriek niet wordt geschuwd. Nederland stelt zich op het standpunt dat internationaal recht te allen tijde dient te worden gerespecteerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de dreigementen van Erdogan richting Cyprus, waarbij hij de Griekse Cyprioten waarschuwde «niet over de schreef te gaan», de Turkse «rechten» op de Egeïsche Zee en Cyprus van vergelijkbaar belang verklaarde met het (illegaal) door Turkije binnengevallen Afrin en dat «Turkse oorlogsschepen en veiligheidseenheden de ontwikkelingen op de voet volgen en alles zullen doen wat nodig is»?9
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Turkije de Cypriotische regering het recht betwist om exploratie- en exploitatie-rechten te vergunnen aan gas- en oliebedrijven in de Exclusieve Economische Zone ten zuiden van het eiland?10
Op basis van het zeerecht heeft een kuststaat in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ) soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond daarvan. Turkije heeft bezwaren tegen de omvang van de door Cyprus uitgeroepen EEZ die door de EU wordt erkend.
Begin februari jl. verhinderde een Turks marineschip de vrije doorvaart van een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI dat proefboringen in de Cypriotische EEZ uit wilde voeren. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Is het waar dat een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI in februari van dit jaar zelfs de toegang tot deze zone werd ontzegd door de Turkse marine?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat de Europese Unie (EU) weliswaar protesteerde tegen deze provocatie, maar de facto de Turkse blokkade in de betwiste zone ondergaat?
President Tusk van de Europese Raad riep Turkije 13 februari jl. op om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 22 maart jl. en opnieuw tijdens de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. in raadsconclusies opgenomen tezamen met een veroordeling van de Turkse activiteiten. Het is niet zo dat de EU een Turkse blokkade de facto ondergaat. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Waarom zwijgt de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) over de agressieve handelingen en retoriek van Turkije richting Griekenland en Cyprus en wordt er kennelijk geen enkele druk uitgeoefend op Turkije om ermee te stoppen? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije en Griekenland leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Beide landen zijn gecommitteerd aan de NAVO en voldoen aan de NAVO-verplichtingen. Bilaterale problematiek strekt zich niet uit tot het NAVO-bondgenootschap. De twee NAVO-bondgenoten moeten in de eerste plaats zelf zekerstellen dat incidenten in de toekomst worden vermeden. Cyprus is geen lid van de NAVO. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten.
Bent u bereid de handelwijze en retoriek van Turkije ondubbelzinnig te veroordelen, druk uit te oefenen richting Erdogan om ermee te stoppen, zich solidair op te stellen richting Griekenland en Cyprus en dit te adresseren binnen de NAVO, de EU en de Verenigde Naties (VN)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Zoals reeds in het antwoord op eerdere vragen gesteld is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit is op zichzelf is. Nederland verwelkomt dan ook de raadsconclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. waarin de EU Turkije oproept de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost met respect voor geldend internationaal recht. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland in deze kwestie op dit moment een actieve rol speelt.
Bent u bereid binnen nu en een maand een overzicht naar de Kamer te sturen van daartoe genomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als in diverse internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
De oproep om voor meer beveiliging voor de familie van kroongetuigen te zorgen |
|
Michiel van Nispen , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat advocaat Stapert namens kroongetuige Nabil B. een klemmend beroep doet op u om de familie van B. beter te beveiligen?1 Zo ja, wat is uw reactie op deze oproep?
Ja ik ben bekend met het bericht over de oproep van advocaat Stapert namens kroongetuige Nabil B. Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief3 d.d. 5 juni naar aanleiding van het debat over de strijd tegen het liquidatiegeweld, en zoals in het algemeen bekend is bij uw Kamer, kan ik niet ingaan op de details van de casus noch op de eventuele beveiligingsmaatregelen die worden genomen om personen te beschermen. Dit zou een risico vormen voor de veiligheid van deze personen en de professionals die met hun beveiliging zijn belast. Zoals ik ook in bovenstaande brief heb vermeld, hebben de beveiligingsvraagstukken rondom de zaak waarin de kroongetuige Nabil B. is betrokken de bijzondere aandacht van de betrokken partijen.
Ik acht de inzet van kroongetuigen een onmisbaar element in de aanpak van de ondermijnende criminaliteit. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de vragen gesteld door de leden Buitenweg (GroenLinks) en Van Nispen (SP), wordt steeds getracht vanuit veiligheid bezien voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken, teneinde belemmeringen voor het afleggen van verklaringen door de getuige vanuit risico’s voor de veiligheid van hemzelf en zijn naasten zoveel mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat gehoor moet worden gegeven aan de oproep om de beveiliging van de familiekring rond kroongetuigen meer doortastend, met meer middelen en met betere afstemming en betere communicatie ter hand te nemen? Zo nee, waarom niet en vindt u dan ook dat eigenlijk geen gebruik kan worden gemaakt van kroongetuigen als hun veiligheid of die van naasten niet gegarandeerd kan worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om aan deze oproep gehoor te geven en bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen in afwachting van de in uw brief aangekondigde onderzoeksuitkomsten van de Stuurgroep bewaken en beveiligen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken rondom de aangenomen motie-Van Nispen/Kuiken (Kamerstuk 29 911, nr. 197) die de regering verzoekt zo snel als mogelijk de openstaande vacatures bij de Dienst Bewaken en Beveiligen in te vullen?
Zoals gesteld in mijn brief van 5 juni jl. zijn er op dit moment 79 vacatures voor de uitvoering van persoonsbeveiligingstaken op een totale formatie van de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) van 392 fte (peildatum 1 mei 2018). In 2017 is de werving van nieuw personeel voor de DKDB sterk geïntensiveerd. Dit blijkt nog onvoldoende om de organisatie op sterkte te krijgen. Om die reden worden aanvullende maatregelen getroffen voor verdere invulling van de vacatures op de middellange termijn. Deze licht ik verder toe in bovengenoemde brief. Onder meer wordt onderzocht of het mogelijk is medewerkers met relevante werkervaring buiten de politie na een verkorte opleiding sneller te laten instromen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig als mogelijk is te beantwoorden?
Ja.
Het anonimiseren van vermogen via een commanditaire vennootschap (CV) |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het artikel «Anonimisering door de CV: een leeuwenvennootschap»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het artikel «Anonimisering door de CV: een leeuwenvennootschap» van W.R. Kooiman en F.M. Witpeerd. Dit artikel is gepubliceerd in het Weekblad voor Fiscaalrecht (WFR). Het WFR is een van de fiscale tijdschriften om fiscaal wetenschappelijke artikelen te publiceren. Er wordt in het WFR op persoonlijke titel door de auteurs geschreven. In hun artikel beschrijven zij een aantal in hun optiek civielrechtelijke risico’s en gebreken2 van de commanditaire vennootschap (hierna cv) bij het opzetten van anonimiseringsstructuren en geven vervolgens aan wat naar hun mening de fiscale gevolgen daarvan zouden kunnen zijn.
In andere fiscale publicaties3 is inmiddels op dit artikel gereageerd, waarbij er ook andere fiscale invalshoeken genoemd worden. Die auteurs nemen afstand van voormeld artikel en plaatsen kanttekeningen en nuanceringen bij de opvattingen van Kooiman en Witpeerd.
Ik ben van mening dat deze meningsvorming voor het fiscale recht een goede zaak is en wil dan ook slechts aangeven dat de suggestie – die in het WFR artikel te lezen valt – dat de Belastingdienst zekerheid verschaft over anonimiseringsstructuren niet juist is. In de loop van 2015 is de zogenoemde vierde anti-witwasrichtlijn aangenomen. Anonimiseren staat op gespannen voet met de gedachte achter deze richtlijn. De Belastingdienst pleegt al bijna drie jaar geen vooroverleg over deze structuren. Dit laat onverlet dat op verzoek de wettelijk verplicht af te geven beschikking bij een fiscaal geruisloze aandelenfusie wordt afgegeven.4 Bij zo’n aandelenfusie blijft de inkomstenbelastingclaim (i.c. de aanmerkelijkbelangclaim) juist behouden. Deze anonimiseringsstructuren zijn niet opgezet om minder inkomstenbelasting te betalen, noch om het vermogen buiten het zicht van de Belastingdienst te krijgen. De structuur is veelal slechts gericht op het beschermen van de privacy van de vermogende(n) en zijn (hun) familie.
In het WFR artikel wordt de volgende manier van anonimiseren beschreven. De directeur-grootaandeelhouder (dga) ruilt zijn aandelen van zijn houdstervennootschap voor aandelen in een open cv, waarvan de beherend vennoot een stichting is met één bestuurder, namelijk de dga zelf. De dga is tevens de commanditair vennoot in de cv. Doordat de cv de naam van haar commandiet niet hoeft te publiceren in het handelsregister – dit in tegenstelling tot de dga als directe aandeelhouder van de bv – bereikt de dga de bedoelde privacy voor hem en zijn familie. Bij de verdere beantwoording ga ik uit van dit voorbeeld.
Hoe vaak komen casussen zoals die beschreven in het artikel, of daarmee vergelijkbare situaties, voor? Hoeveel geld is gestald in dergelijke structuren?
Zoals ik bij de vorige vraag heb aangeven wordt er geen vooroverleg over dergelijke structuren gevoerd en wordt er geen vermogen aan het zicht van de Belastingdienst onttrokken. Er is dan ook geen reden, noch een belang om bij te houden hoe vaak deze situaties voorkomen en om hoeveel vermogen het gaat.
Bent u het eens met de auteurs dat de publicatieplicht van artikel 18 van het Handelsregisterbesluit 2008 ook geldt voor het vermogen dat na het overeenkomen van de commanditaire vennootschap (CV) wordt ingebracht? Kunt u aangeven in hoeverre dit voorschrift in de praktijk wordt nageleefd?
Op grond van artikel 18 van het Handelsregisterbesluit 2008 worden over een commanditaire vennootschap a) het aantal commanditaire vennoten opgenomen en b) het geldbedrag en de waarde van de goederen die de commanditaire vennoten gezamenlijk aan de vennootschap ter beschikking hebben gesteld of overeengekomen zijn ter beschikking te zullen stellen. Artikel 18 geldt ook voor het vermogen dat na het overeenkomen van de cv wordt ingebracht. Conform artikel 18, onderdeel b, wordt het ingebrachte vermogen van commanditaire vennoten bij inschrijving in het handelsregister opgenomen. Als er nieuwe commanditaire vennoten bij komen, of als de bestaande commanditaire vennoten afspreken extra geld of goederen aan de vennootschap ter beschikking te stellen, moeten deze wijzigingen worden doorgegeven aan de Kamer van Koophandel.
Artikel 19, eerste lid, Handelsregisterwet 2007 verplicht ertoe gegevens zodanig bij te werken dat zij te allen tijde juist en volledig zijn. De Kamer van Koophandel is daarvoor afhankelijk van de opgave door de vennootschap zelf. Indien hier niet aan voldaan wordt, vormt dit een economisch delict.5 Het ligt echter niet voor de hand dat in de in het WFR beschreven situatie de geregistreerde gegevens aanpassing behoeven. De dga brengt namelijk direct via de aandelenruil de waarde van zijn aandelen in het vermogen van de cv en deze waarde zal opgegeven worden.
Wordt in de in het artikel beschreven casus, of in daarmee vergelijkbare situaties, recht gedaan aan het principe dat de deelnemers de wil hebben op basis van een zekere mate van gelijkwaardigheid met elkaar samen te werken teneinde een bepaald doel te bereiken en het gemeenschappelijk behaalde voordeel met elkaar te delen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In algemene zin geldt bij een cv dat vennoten zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen.6 Vennoten zijn vrij om onderling afspraken te maken over wat zij inbrengen en op hoeveel winst zij recht hebben. De wet stelt wel een grens aan die vrijheid: een beding waarbij het voordeel geheel aan één vennoot wordt toegekend, is nietig.7 In voorkomende gevallen, zoals de casus die in het WFR artikel wordt geschetst, is het aan de rechter om te beoordelen of en in hoeverre is voldaan aan de wettelijke eisen.
Hoe luidt uw antwoord op de voorgaande vraag wanneer er sprake is van een maximeren van het winstaandeel van één van de vennoten dan wel het beperken ervan tot 0,1 of 0,01% van de winst?
Zie antwoord vraag 4.
Indien aan deze voorwaarde (zoals beschreven in vraag 3) niet wordt voldaan, wat betekent dit in de praktijk? Kunt u zo helder mogelijk omschrijven welke gevolgen het voor de vennoten heeft wanneer niet aan de voorwaarde wordt voldaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is de CV naar uw mening bedoeld om vermogen te anonimiseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de cv een overeenkomst die is gericht op samenwerking tot een gemeenschappelijk doel om het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen en waarbij geld, genot van goederen en arbeid wordt ingebracht. Een stille vennoot levert inbreng aan de vennootschap, maar treedt niet naar buiten toe en is niet verbonden voor de schulden van de vennootschap. Bij een cv is de beherend vennoot volledig aansprakelijk en daarom hoeft uitsluitend de beherend vennoot bekend te zijn voor derden door middel van inschrijving in het Handelsregister; de stille (commanditaire) vennoot blijft naar buiten toe «stil». De cv is vooral bedoeld om een investeerder de mogelijkheid te bieden te investeren in een bedrijf dat door een andere vennoot wordt geleid, zonder dat de investeerder meer kan verliezen dan zijn inbreng. In de praktijk wordt een cv bijvoorbeeld gebruikt om het bedrijf over te dragen aan de volgende generatie. Ook de cv als investeringsfonds of als joint venture van bedrijven is een praktische toepassing.8 Waarvoor de cv wordt gebruikt is, binnen de hiervoor gegeven omschrijving en binnen de grenzen van de wet, aan de vennoten zelf om te bepalen. Ik zie geen reden om de wet te wijzigen om de door de auteurs van het artikel geschetste situatie aan te pakken, temeer omdat transparantie van vermogensbestanddelen al wordt bereikt door de invoering van het zogenoemde UBO-register.
In relatie tot de Belastingdienst kan de cv niet worden gebruikt om vermogen te anonimiseren. Op grond van de fiscale regelgeving dient de beheers- en eigendomsstructuur van de cv alsook de omvang van het vermogen aan de Belastingdienst bekend te worden gemaakt. Mocht dit naar het oordeel van de inspecteur bij de behandeling van de aangifte onvoldoende uit de aangifte of andere aan hem overgelegde informatie blijken, dan kan de inspecteur op basis van de verplichtingen ten dienste van de belastingheffing, zoals opgenomen in de Algemene wet rijksbelastingen (artikelen 47 tot en met 56 AWR), op verzoek nadere informatie verkrijgen, mits deze informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing van de cv, de vennoten dan wel zakelijk daarbij betrokken derden.
Civielrechtelijk bestaat de verplichting voor de cv om informatie over de beherende vennoten te registreren in het Handelsregister (artikel 17 Handelsregisterbesluit 2008). Deze informatie is openbaar.
Verdergaande transparantie inzake de zeggenschapsstructuur en eigendomsbelangen binnen de cv zal worden bewerkstelligd door het inrichten van een register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owner, UBO) van in Nederland opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten. Dit register van uiteindelijk belanghebbenden moet elke EU-lidstaat inrichten op grond van de – recent gewijzigde – vierde anti-witwasrichtlijn9. Deze richtlijn beoogt onder meer te voorkomen dat natuurlijke personen zichzelf of hun vermogen kunnen verschuilen achter juridische entiteiten en juridische constructies. Het vergroten van de transparantie over wie bij een juridische entiteit of juridische constructie aan de touwtjes trekt, draagt bij aan het voorkomen van misdrijven zoals witwassen, onderliggende delicten zoals drugshandel, fraude en belastingontduiking, en het financieren van terrorisme.
Op dit moment wordt als onderdeel van de implementatie van de (gewijzigde) vierde anti-witwasrichtlijn gewerkt aan een wetsvoorstel dat voorziet in de totstandkoming van een UBO-register van vennootschappen en andere juridische entiteiten, waaronder personenvennootschappen zoals de cv. Dit UBO-register wordt een openbaar toegankelijk register voor de gegevens die ten minste op grond van de richtlijn dienen te worden bijgehouden. Dit betreft de naam, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat en aard en omvang van het door de uiteindelijk belanghebbende gehouden economische belang. Het register dient uiterlijk medio januari 2020 te zijn geïmplementeerd.
De definitie van wie als UBO wordt beschouwd, is voor de te onderscheiden juridische entiteiten, zoals de cv, uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wwft 201810. In de wet- en regelgeving met betrekking tot het inwinnen en bijhouden alsmede het centraal registeren van UBO-informatie zal bij dit besluit worden aangesloten.
Op basis van dit besluit zullen de natuurlijke personen die direct of indirect meer dan 25% van het eigendomsbelang11 houden in een cv of meer dan 25% van de stemmen of de feitelijke zeggenschap in een cv kunnen uitoefenen, als UBO worden aangemerkt. Indien commanditaire vennoten aan één van deze criteria voldoen, dienen van die commanditaire vennoten de UBO-gegevens te worden ingewonnen en bijgehouden alsmede centraal te worden geregistreerd. Als op basis van voormelde criteria geen natuurlijke personen als UBO kunnen worden aangemerkt, zullen bij wijze van uiterste terugvaloptie de beherend vennoot of vennoten van de cv als UBO worden aangemerkt.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de CV niet meer kan worden gebruikt om vermogen te anonimiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid CV’s te verplichten jaarrekeningen op te stellen en deze bij de Kamer van Koophandel te deponeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden waarom het nodig zou zijn alle cv’s te verplichten een jaarrekening op te stellen. In anonimiseringsstructuren, zoals genoemd in het WFR artikel gaat het om een open cv. De open cv is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting en stelt in die hoedanigheid jaarstukken op voor de aangifte vennootschapsbelasting.
Hoe vaak wordt de CV gebruikt om de aanmerkelijkbelangheffing te ontlopen? Hoe gaat u dit lek dichten?
Of het beheersverbod wordt overtreden is aan de rechter om te beoordelen. Deze zal dan in een individuele casus op grond van de feiten en omstandigheden hierover oordelen.
Artikel 20 lid 2 WvK bepaalt «Deze vennoot mag geene daad van beheer verrigten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht eener volmagt, (het «beheersverbod»). Bij overtreding van dit beheersverbod, is de commanditaire vennoot hoofdelijk verbonden voor alle schulden en verbintenissen van de vennootschap.12 De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit verbod en bijbehorende sanctie beogen te voorkomen dat een commanditaire vennoot aan het handelsverkeer deelneemt als ware hij beherend vennoot en aldus misbruik maakt van het rechtsgevolg dat is verbonden aan de hoedanigheid van commanditaire vennoot. Daarnaast kunnen derden door het optreden van een commanditaire vennoot in de veronderstelling worden gebracht dat zij van doen hebben met een beherend vennoot die verbonden is voor nakoming van de verbintenissen van de vennootschap.13
Deze verboden staan er volgens de Hoge Raad niet aan in de weg dat de vennootschapsovereenkomst de commanditaire vennoten bepaalde (interne) zeggenschapsrechten toekent waarmee de commanditaire vennoot invloed kan uitoefenen op het beleid van de cv.14
De achterliggende gedachte bij deze vraag is kennelijk dat een overtreding van het civielrechtelijke beheersverbod door de commanditaire vennoot gevolgen heeft voor de aanmerkelijkbelangheffing. Het overtreden van het civielrechtelijke beheersverbod door de commanditaire vennoot leidt er niet toe dat de (fiscaal niet-transparante) open cv wordt geherkwalificeerd tot een (fiscaal transparante) besloten cv. Of een cv in fiscale zin open dan wel besloten is, wordt beantwoord aan de hand van de (formele) criteria van artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de AWR. Dit betekent dat bij een overtreding van voormeld beheersverbod de open cv belastingplichtig blijft voor de vennootschapsbelasting en dat gerechtigdheid tot het kapitaal als een aanmerkelijk belang (box15 blijft kwalificeren. Van een afrekenmoment voor het aanmerkelijk belang is geen sprake, laat staan van het ontlopen van de aanmerkelijkbelangheffing. Van een lek, zoals in de vraag gesuggereerd, is derhalve ook geen sprake.
De vraag kan nog opkomen of de commanditaire vennoot die het beheersverbod heeft overtreden als ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet IB 2001 kan worden aangemerkt. Wil daaraan zijn voldaan dan moet eerst worden geconstateerd dat sprake is van een (materiële) onderneming in de zin van artikel 3.2 Wet IB 2001. Het (louter) houden van aandelen door de open cv zal veelal wel kwalificeren als het uitoefenen van een bedrijf, maar in zijn algemeenheid niet tot het drijven van een onderneming in vorenbedoelde zin. Maar ook ondernemerschap in vorenbedoelde zin leidt niet tot fiscale transparantie van de open cv. Zelfs al zou sprake zijn van een onderneming die voor rekening en risico van de voorheen commanditair vennoot wordt gedreven en de aandelen worden verplicht tot het ondernemingsvermogen gerekend, dan voorziet de Wet IB 2001 in een fictieve vervreemding die tot afrekening van de aanmerkelijkbelangclaim leidt. Ook in zoverre is geen sprake van een heffingslek.
Wordt in de besproken casus naar uw mening voldaan aan de zogenaamde bedrijfseis uit artikel 16 van het Wetboek van Koophandel (Wvk)? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat zijn de consequenties wanneer aan deze eis niet wordt voldaan?
Ik kan in zijn algemeenheid niet zeggen of in de beschreven anonimiseringscasus aan artikel 16 WvK is voldaan. Ook hier is het aan de rechter om dit in een voorkomend geval op basis van de feiten en de omstandigheden te beoordelen. Artikel 16 WvK bepaalt «De vennootschap onder eene firma is de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder eenen gemeenschappelijken naam aangegaan.» Het gaat dan om het met winstoogmerk naar buiten treden ter verkrijging van inkomsten door handel in goederen, aangaan van handelstransacties en soortgelijke handelingen. Bij beroepshandelingen gaat het daarentegen om persoonsgebonden handelingen, zoals werk van intellectuele of kunstzinnige aard zonder grote investeringen.16 Een cv die voldoet aan de hiervoor genoemde omschrijving van bedrijfsactiviteiten is bijvoorbeeld een cv die investeert in de aankoop van bouwgrond, om deze bouwgrond vervolgens verder te (laten) ontwikkelen.17 Indien niet aan de eisen wordt voldaan, is geen sprake van een geldige commanditaire vennootschap. Afhankelijk van de omstandigheden kan sprake zijn van een maatschap of van een (andere) overeenkomst van eigen aard, zoals een overeenkomst van aanneming van werk.18
Wordt in de besproken casus naar uw mening het beheersverbod van artikel 20, tweede lid, Wvk overtreden? Zo ja, bent u het eens met de auteurs van voornoemd artikel dat deze overtreding leidt tot afrekening over de aanmerkelijk belang claim?
Zie antwoord vraag 10.
Is de stichting beherend vennoot in de besproken casus naar uw mening fiscaal transparant? Zo ja, wat zijn de consequenties van deze fiscale transparantie? Hoe vaak heeft de Belastingdienst constructies als deze als fiscaal transparant beoordeeld?
Een stichting beschikt over rechtspersoonlijkheid. Voor de fiscaliteit is het uitgangspunt dat het zelfstandige karakter van de stichting wordt geëerbiedigd. Volgens fiscale jurisprudentie kan onder specifieke omstandigheden sprake zijn van transparantie van een stichting als de oprichter/bestuurder gelet op de statutaire bepalingen van de stichting kan beschikken over het vermogen als ware het zijn eigen vermogen. Bij een onafhankelijk bestuur van de stichting zal fiscale transparantie niet aan de orde zijn. In de praktijk komt fiscale transparantie van stichtingen niet vaak voor.
Hoeveel belasting is of wordt misgelopen als gevolg van de beschreven constructie? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangeven dat er geen inkomstenbelasting wordt misgelopen bij de beschreven structuur. Er is dan ook geen reden om dit te onderzoeken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle belastinginkomsten die mogelijkerwijs zijn misgelopen als gevolg van de beschreven constructie, alsnog worden geïnd?
Zie antwoord vraag 14.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze constructie onmogelijk wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven bij vraag 8 bewerkstelligt de implementatie van de (gewijzigde) vierde anti-witwasrichtlijn – in het bijzonder de door de richtlijn vereiste inrichting van een verplicht openbaar toegankelijk UBO-register met accurate en actuele informatie over uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) in een juridische entiteit en het door hen in die juridische entiteit direct of indirect gehouden economisch belang –, een grotere transparantie inzake zeggenschapsstructuren en eigendomsbelangen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat natuurlijke personen zichzelf of hun vermogen kunnen verschuilen achter juridische entiteiten (zoals cv’s, stichtingen of bv’s) of juridische constructies. De te registreren UBO’s zijn altijd natuurlijke personen.
In de casus zoals die beschreven is in het onder vraag 1 vermelde artikel gaat het om een commanditaire vennoot die voor meer dan 25% gerechtigd is tot de winst van de cv en uit dien hoofde via het eigendomsbelang onder de reikwijdte van het UBO-begrip valt. Verder is de beherend vennoot van de cv een stichting waarvan diezelfde commanditaire vennoot persoon bestuurder is. Als enig bestuurder van de stichting heeft hij als zodanig de feitelijke zeggenschap over de stichting. Dit maakt hem tot UBO van de stichting en daarmee indirect tevens tot UBO van de via de stichting beheerde cv. In beide gevallen dienen van die commanditaire vennoot UBO-gegevens te worden ingewonnen en bijgehouden alsook centraal te worden geregistreerd door de cv.
Klopt de bewering dat het belangrijkste product in de adviespraktijk momenteel het opzetten van structuren is om de omvang van vermogen verborgen te houden? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke actie gaat u hiertegen ondernemen?2
Ik heb geen inzicht in de «producten» van dienstverlening en advisering van de pluriforme adviespraktijk. Daarom kan ik daar geen uitlatingen over doen. De bewering dat het opzetten van cv-structuren het belangrijkste adviesproduct zou zijn, komt volledig voor rekening van degenen die die uitlating hebben gedaan.
In hoeverre maakt de komst van het register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (het UBO-register) de besproken structuur zinloos? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Is het waar dat de meeste van deze structuren zijn opgezet met medeweten van de Belastingdienst? Zo ja, hoe verklaart u dit?2
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat de Belastingdienst al bijna drie jaar geen vooroverleg aangaat over deze structuren die gericht zijn op anonimiseren. Onderdeel van een anonimiseringsstructuur is veelal een aandelenfusie. De wet biedt echter de belastingplichtige expliciet de mogelijkheid om zekerheid vooraf te verkrijgen over het al dan niet van toepassing zijn van de aandelenfusiefaciliteit.21 Indien de belastingplichtige hiervoor kiest, moet de Inspecteur, op basis van de wet, beslissen bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Er is geen aanleiding hier een wijziging in aan te brengen. Temeer omdat deze wettelijke bepaling is gebaseerd op de fusierichtlijn.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst nimmer mag meewerken aan het opzetten van structuren die tot doel hebben vermogen te anonimiseren en/of belasting te ontwijken? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen?
Zie antwoord vraag 19.
Welke andere manieren of structuren zijn u of uw ministerie bekend die tot doel hebben vermogen te anonimiseren? Kunt u een beschrijving geven van de bekende structuren?
In het antwoord op de eerste vraag heb ik het voorbeeld uit het betreffende WFR artikel aangehaald. Dit is in essentie hoe de structuur doorgaans wordt opgezet. In de varianten op deze structuur wordt in plaats van een stichting als beherend vennoot ook wel een besloten vennootschap met een paar aandeelhouders (meestal familieleden) opgericht. En in plaats van de beschreven open cv, kan ook gebruik gemaakt worden van het zogenoemde open fonds voor gemene rekening of in Nederland gevestigde naar buitenlands recht opgerichte rechtsfiguren die vergelijkbaar zijn met de cv of het open fonds voor gemene rekening.
Bent u bereid de Kamer actief te informeren wanneer het ministerie of de Belastingdienst een nieuwe structuur die het anonimiseren van vermogen en/of het ontwijken van belasting faciliteert ontdekt alsmede de Kamer actief te informeren over de reparatie die u zult toepassen om deze structuren te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het hiervoor gegeven antwoord heb ik de essentie van de structuren die gericht zijn op anonimiseren beschreven. Ik heb in de voorgaande antwoorden ook aangegeven dat de Belastingdienst niet in vooroverleg treedt over anonimiseringsstructuren. Met de inwerkingtreding van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van ondernemingen en rechtspersonen zal deze structuur naar mijn mening haar aantrekkelijkheid verliezen. Ook over andere of nieuwe anonimiseringsstructuren zal de Belastingdienst geen vooroverleg voeren. Informeren van de Tweede Kamer hierover is dan ook niet aan de orde.
Bent u bekend met het artikel «Meer meten in aardbevingsgebieden»?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Uit het artikel blijkt dat er twee opvattingen zijn over het aantal seismometerstations in Noord-Holland. Het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw meent dat er te weinig seismometerstations zijn om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren. Daarentegen merkt het KNMI op dat er zes seismometerstations in Noord-Holland beschikbaar zijn en dat dat voldoende is om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen detecteren.
Ik sluit me aan bij de leidraad die we hiervoor in Nederland hebben en bij het standpunt van het KNMI. Die leidraad is opgesteld door de toezichthouder op de olie- en gaswinning, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). In de leidraad, getiteld «Methodiek voor risicoanalyse omtrent geïnduceerde bevingen door gaswinning» (2016), is beschreven welke mate van seismische monitoring past bij een bepaald gasveld, gegeven de kans op aardbevingen2. Deze leidraad is toegepast op de Noord-Hollandse gasvelden. Dat wil overigens niet zeggen dat de omvang van het meetnet in steen gebeiteld is. Op grond van de Mijnbouwwet moeten de exploitanten jaarlijks een meetplan voorleggen aan SodM. Mocht SodM tot de conclusie komen dat het meetnet ontoereikend is, dan wordt het meetnet uitgebreid. Dit systeem werkt naar mijn idee naar behoren.
Klopt het dat het mogelijk is dat het gasveld van Warder groter is dan waar nu rekening mee wordt gehouden wat betreft het aantal meetopstellingen om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren? Zo ja, bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het aantal benodigde meetopstellingen om accuraat aardbevingen door gaswinning uit het gasveld van Warder te kunnen analyseren en het aantal meetopstellingen uit te breiden naar dat gevonden aantal? Zo nee, waarom niet?
Het epicentrum van de aardbeving is door het KNMI gelokaliseerd op een afstand van meer dan 1,5 km van het gasveld Middelie bij Warder. Gelet op de onzekerheidsmarge, die altijd aan de bepaling van het epicentrum is verbonden, valt niet met zekerheid te zeggen dat de gaswinning uit gasveld Middelie daadwerkelijk de oorzaak van de aardbeving is.
De exploitant van het gasveld – de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) – gebruikt 3D-seismische gegevens om een model te maken van de (diepe) ondergrond. Dit model wordt gecombineerd met gegevens uit de putten om de omvang van het gasveld vast te stellen. De technische details van het gasveld worden behandeld in het winningsplan Middelie, dat gepubliceerd is op het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Er zijn geen aanwijzingen dat het gasveld Middelie groter is dan aangegeven in het winningsplan.
Voor alle kleine gasvelden op het vasteland is bepaald in welke risicocategorie ze vallen (Kamerstuk 33 529, nr. 275) en welke intensiteit en type monitoring daarbij hoort. Voor gasvelden in de laagste risicocategorie is naar verhouding minder monitoring nodig, dan voor gasvelden die in een hogere categorie vallen. Dit systeem werkt naar behoren. Als na verloop van tijd zou blijken dat er te weinig monitoring plaatsvindt, of dat er andere type monitoring nodig is, dan kan dat via het zogeheten meetplan, dat de gasproducenten jaarlijks aan SodM voorleggen, worden gewijzigd.
Deelt u de analyse van het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw dat gezien de ondergrond het genoemde gebied extra gevoelig is voor aardbevingen? Zo nee, waarom niet?
De gevoeligheid voor bevingen waar het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw op doelt, is de samenstelling van de (ondiepe) bodem van het genoemde gebied. Uit recente onderzoeken naar de aardbevingen in Groningen is gebleken dat het aanwezig zijn van veen en klei in de bodem kan leiden tot een grotere grondbeweging bij een aardbeving, in tegenstelling tot zandgronden. Een dergelijke bodemgesteldheid (veen en klei) is op veel plaatsen in Nederland te vinden, ook in de buurt van Warder. Het gaat dus niet om een – voor Nederland – uitzonderlijke situatie.
Bent u bereid in overleg te treden met kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw zodat zij hun ervaring en advies kunnen delen? Zo nee, waarom, niet?
Ja, betrokken medewerkers van mijn ministerie zullen in overleg treden met het kennisplatform.
Het bericht dat wanbetaling van freelance-journalisten in de hand wordt gewerkt door de overheid |
|
Peter Kwint , Bart van Kent |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mede mogelijk gemaakt door de overheid: wanbetaling van freelancers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat journalisten een normale beloning verdienen voor de werkzaamheden die zij verrichten, zeker gezien de belangrijke democratische functie die zij hebben? Zo nee, waarom niet?
Sommige mensen werken als zelfstandige voor een tarief dat zo laag is dat zij zich niet kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en geen pensioen kunnen opbouwen. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt is daarmee een groep ontstaan die buiten de bescherming van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid valt, maar voor wie deze bescherming in de ogen van het kabinet wel wenselijk is. Deze problematiek is arbeidsmarkt breed, en speelt daarmee ook in de journalistiek.
Het kabinet wil dat zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt meer bescherming krijgen en dat schijnzelfstandigheid effectief bestreden wordt. Om dit te bereiken is in het regeerakkoord voor de onderkant van de arbeidsmarkt voorgesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst indien sprake is van een laag tarief (tussen de 15–18 euro per uur) in combinatie met een lange duur of in combinatie met het verrichten van reguliere activiteiten. Met deze maatregel wordt voorkomen dat zelfstandigen een dermate laag inkomen generen, dat zij niet in staat zijn om voorzieningen voor zichzelf te treffen voor o.a. ziekte, arbeidsongeschiktheid en pensioen. Deze maatregel is generiek, en beoogt daarmee alle zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt te beschermen. In de brief van 22 juni jl. bent u onlangs geïnformeerd over de stand van zaken van de uitwerking van deze maatregel.
De Raad voor Cultuur en de Sociaal Economische Raad hebben onlangs een verkenning en advies over de arbeidsmarkt van werkenden in de culturele en creatieve sector uitgebracht. Zij wijzen op de zwakke onderhandelingspositie van werkenden en onderwaardering van creatief werk, ook journalisten. Het vormgeven van goede arbeidsvoorwaarden is een verantwoordelijkheid van de sector zelf: werkenden, werkgevers en opdrachtgevers. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) heeft daarom aan de cultuursector gevraagd om een eigen arbeidsmarktagenda op te stellen om deze problematiek te agenderen en adresseren. Dat proces wordt ook door de Minister van OCW ondersteund. Die agenda wil onder andere «Fair Practice» vormgeven door de werking van de Wet Auteurscontractenrecht te verbeteren, door bredere ontwikkeling en toepassing van honoreringsrichtlijnen en door de aansluiting van de Werkeloosheidswet voor deze sector in beeld te brengen. De Minister voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en media onderzoekt met de beroepsverenigingen of deze actiepunten ook ruimte voor verbetering van de positie van journalisten bieden.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat veel journalisten niet kunnen rondkomen van hun werkzaamheden terwijl de grote mediabedrijven forse dividendbedragen uitkeren aan hun aandeelhouders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u een tarief van 13 cent per woord acceptabel voor freelance journalisten? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid richtlijnen en/of minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) in de media in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het collectief onderhandelen voor journalisten mogelijk te maken, zoals nu ook wordt voorgesteld in de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Zelfstandige journalisten kunnen – net als alle ondernemers – vallen onder de regels die gelden in het mededingingsrecht. Het Nederlandse mededingingsrecht vloeit voort uit de Europese mededingingsregels. De zelfstandige ondernemers, waar deze regels zich op richten, hebben zich daaraan te houden. Ook de Nederlandse overheid is gebonden door deze regels.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) houdt hier toezicht op. De ACM heeft aangegeven dat zzp’ers geen collectieve afspraken mogen maken over tarieven. Dat zijn verboden prijsafspraken die vallen onder het zgn. kartelverbod. De ACM heeft ook aangegeven dat dit anders ligt als het gaat om dienstverleners die zich in een vergelijkbare situatie als werknemers bevinden. Deze groep dienstverleners valt niet onder het kartelverbod. Dat heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie uitgemaakt in de zaak FNV KIEM. Het Europese Hof heeft uitgemaakt dat zulke dienstverleners in feite «schijnzelfstandigen» zijn. Het zijn geen «ondernemers» in de zin van het Europese mededingingsrecht en zij vallen dan ook niet onder de regels die gelden in het mededingingsrecht. Samen met de Ministers van OCW, J&V en EZK ben ik aan het verkennen of en hoe het mogelijk is om experimenteerruimte te creëren opdat zzp’ers werkzaam in de culturele en creatieve sector collectief kunnen onderhandelen. Daarmee geven wij uitvoering aan de motie Ellemeet/Asscher uit november jl.
Vinden er arbeidsinspecties plaats bij uitgevers om misstanden op te sporen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten van deze inspecties?
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Bij geconstateerde overtreding van de relevante arbeidswetgeving kan de Inspectie handhavend optreden met de bedoeling om bij de desbetreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren die maakt dat deze bedrijven de arbeidswetgeving gaan naleven. In die gevallen kan schijnzelfstandigheid onderdeel zijn van de overtreding en kan daar op worden gehandhaafd. Daarnaast onderzoeken de Belastingdienst en de Inspectie SZW op welke wijze rapporten van de Belastingdienst en de Inspectie SZW structureel uitgewisseld kunnen worden. Over eventuele lopende onderzoeken van de Inspectie doe ik geen mededelingen. De inspectie SZW is verzocht om in het proces van het meerjarenprogrammering 2019–2022 dat momenteel plaatsvindt, expliciet aandacht aan schijnzelfstandigheid te schenken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Media algemeen en Journalistiek?
Ja.
Het bericht dat een chauffeur 34 uur onderweg was zonder fatsoenlijke pauze |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse trucker 34 uur onderweg zonder fatsoenlijke pauze»?1 Wat is uw reactie op het bericht?
Ja, ik heb het bericht gelezen. Dit is ontoelaatbaar.
Deelt u de mening dat het sjoemelen met de rijtijdenkaart en de digitale tachograaf tot levensgevaarlijke situaties kan leiden? Zo ja, acht u het beleid om dit te voorkomen voldoende uitgewerkt en bekend?
Gesjoemel met de rijtijdenkaart en tachografen kan de veiligheid, gezondheid en het welzijn van chauffeurs én de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar brengen. Dat is ernstig, daarom treedt de overheid hiertegen op. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) werken nauw samen bij wegcontroles (objectinspecties) en bedrijfscontroles (administratie inspecties) om eerlijk, gezond en veilig werk in de Transportsector te bevorderen. Met omringende landen wordt over zowel het boetebeleid als de handhavingspraktijk afgestemd, met als doel te zorgen dat de hoogte van de boete en pakkans in Nederland in lijn zijn met die in omringende landen. De handhaving van de rij- en rusttijden is een van de onderwerpen waarover Nederland regelmatig in overleg is met andere lidstaten, waaronder Duitsland en België. Dit onderwerp wordt besproken in Euro Control Route2 (ECR) en in de Confederation of Organisations in Road Transport Enforcement3 (CORTE). Nederland werkt binnen EU-verband actief mee aan regelgeving rondom de tachograaf, onder andere gericht op het verminderen van de fraudegevoeligheid ervan.
Vindt u dit een incident of een toevalstreffer binnen een veel groter probleem? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De ILT handhaaft risicogericht op de naleving van de rij- en rusttijden. Op deze manier wordt de beschikbare capaciteit zo effectief mogelijk ingezet om ervoor te zorgen dat transportondernemingen en vrachtwagenchauffeurs geen overtredingen begaan en als dat wel gebeurt deze te beboeten. Overschrijdingen van de rij- en rusttijden komen vaker voor, maar een chauffeur die 34 uur onderweg is zonder fatsoenlijke pauze, is de ILT nog niet eerder tegengekomen.
Deelt u de mening dat, aangezien de werkgever verantwoordelijk is voor het naleven van rij- en rusttijden, deze ook de verantwoordelijkheid draagt voor de overtreding? Zo nee, denkt u dat de chauffeur deze overtreding gemaakt heeft, omdat hij zelf graag zo lang achtereen wil rijden?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur om te voldoen aan wet- en regelgeving van de rij- en rusttijden en het juist gebruik van de rijtijdenkaart en tachograaf. De werkgever heeft de verantwoordelijkheid om de chauffeurs preventief in te lichten over de risico’s voor henzelf en derden in het verkeer. Bij een overtreding legt de ILT en de ISZW de sanctie op bij de werkgever.
Welke redenen liggen er volgens u ten grondslag aan het feit dat de chauffeur zich aan de regels heeft onttrokken?
Iedere chauffeur moet zich aan de bestaande wet- en regelgeving houden. Het is ontoelaatbaar wanneer een chauffeur zich onttrekt aan de regels, ongeacht welke redenen hieraan ten grondslag liggen.
Deelt u de mening dat de druk op vrachtwagenchauffeurs sterk vergroot wordt door de concurrentie op de arbeidsmarkt als gevolg van Europese regelgeving?
Iedere chauffeur dient zich aan Europese regelgeving te houden. De regelgeving zorgt juist voor een gelijk speelveld, zodat concurrentie tussen transportbedrijven mogelijk is, zonder dat dit leidt tot een verslechtering van de arbeidsomstandigheden waardoor de veiligheid en de gezondheid van de chauffeur en medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht.
De dreigende terugloop van het aantal kinderen met een (leer)achterstand in de voorschoolse opvang. |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voorschool mist 20 tot 25 procent van de doelgroep»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de directeur van stichting Peuter & Co schetst? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Rotterdam geeft aan op dit moment geen terugloop in de deelnamecijfers te zien. Wel lijkt er een terugloop in het aantal nieuwe aanmeldingen voor de toekomst. De gemeente is in overleg met stichting Peuter&Co om dit signaal te onderzoeken en eventuele oorzaken hiervan te achterhalen.
In het rapport «Monitor bereik van voorschoolse voorzieningen in NL 2017» van Bureau Buitenhek is het landelijke bereik onderzocht. Daarin zijn ook gemeenten onderzocht waar ouders toentertijd al kinderopvangtoeslag konden aanvragen. Uit het monitorrapport blijkt geen landelijke trend van ouders die afhaken vanwege de inkomensafhankelijke toeslagaanvraag.
Hoe kijkt u aan tegen het verband dat de directeur legt tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en de teruglopende aanmeldingen van kinderen uit achterstandsgezinnen? Indien u dit verband niet ziet, hoe verklaart u de terugloop in Rotterdam?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, blijkt de terugloop in deelnamecijfers niet uit de informatie die ik van de gemeente Rotterdam heb ontvangen. Ook zijn er tot nu toe geen gegevens die duiden op een verband tussen de inkomensafhankelijke bijdrage en eventuele teruglopende aanmeldingen van kinderen uit achterstandsgezinnen. Het is uiteraard belangrijk dat gemeenten dit goed in de gaten houden. De Staatssecretaris van SZW informeert de Kamer binnenkort over het harmonisatiebeleid van gemeenten en eventuele effecten op deelname.
Deelt u de mening dat het samenbrengen van commerciële en publieke opvang juist tot doel heeft om kinderen met verschillende achtergronden bij elkaar te brengen en gelijke kansen te bieden? Zo nee, wat is volgens u het doel?
Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk werd een gelijke financiële toegankelijkheid van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voor werkende ouders beoogd. Werkende ouders krijgen sinds 1 januari 2018 ook kinderopvangtoeslag voor het gebruik van peuterspeelzaalwerk. Voor peuterspeelzaalwerk zijn ook de kwaliteitseisen gelijk getrokken aan die voor kinderopvang. De harmonisatie is daarmee vooral gericht op financiële en kwalitatieve gelijkschakeling van verschillende voorschoolse voorzieningen voor werkende ouders en niet om kinderen uit verschillende achtergronden bij elkaar te brengen. Het is voor gemeenten wel mogelijk om zowel kinderen met een risico op een onderwijsachterstand als andere kinderen een voorschools aanbod te doen. De kinderen kunnen allemaal op dezelfde opvang zitten.
Acht u zichzelf verantwoordelijk voor een juiste uitwerking van de landelijk opgelegde verplichting om commerciële en publieke opvang samen te laten gaan en daarmee twee dagdelen inkomensafhankelijk te maken? Wat is in dit licht uw reactie op de wens van de directeur richting de gemeente Rotterdam om terug te keren naar het oude systeem van vijf dagdelen vrijwel gratis opvang?
Gemeenten bepalen zelf op welke wijze het voorschoolse aanbod wordt vormgegeven. De harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk is voor sommige gemeenten aanleiding geweest om het beleid voor voorschoolse educatie aan te passen. Gemeente Rotterdam heeft ervoor gekozen werkende ouders van doelgroeppeuters kinderopvangtoeslag aan te laten vragen voor voorschoolse educatie. Dit is geen verplichting vanuit het Rijk. Bij kinderopvangtoeslag hoort een landelijk vastgestelde inkomensafhankelijke bijdrage.
Een gemeente kan ervoor kiezen het aanbod voor ouders van doelgroepkinderen op andere wijze te organiseren en te bekostigen, waarbij bijvoorbeeld geen gebruik wordt gemaakt van kinderopvangtoeslag. In dat geval kunnen zij ervoor kiezen om wel of geen ouderbijdrage te vragen. Het merendeel van de gemeenten kiest ervoor wel een ouderbijdrage te vragen.
Overigens zijn de kosten van deelname aan de voorschool in Rotterdam voor ouders in de laagste inkomenscategorie nauwelijks toegenomen.
Staat de Rotterdamse situatie op zichzelf, of kent u andere voorbeelden van gemeenten waar onlangs een terugloop van kinderen met een achterstand wordt gesignaleerd? Bent u bereid dit in kaart te brengen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat kinderen ongeacht hun achtergrond gezamenlijk naar de voorschoolse opvang gaan en daarmee gelijke kansen krijgen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de gemeenten en voorschoolse opvangorganisaties?
Het kabinet kiest voor een gerichte en doelmatige investering in kinderen met risico’s op onderwijsachterstanden, dus voor kinderen die het echt nodig hebben. Het staat gemeenten vrij om zelf hun doelgroep voor voorschoolse educatie te bepalen. Ook kunnen zij beslissen kinderen die niet tot de doelgroep behoren vanuit de eigen middelen een aanbod te doen in dezelfde voorziening.
Internationale energiebedrijven die Nederland gebruiken om miljoen te eisen |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «One treaty to rule them all. The ever-expanding Energy Charter Treaty and the power it gives corporations to halt the energy transition»1 en het bericht «Internationale energiebedrijven eisen miljoenen via Nederland»?2
Ja.
Is het waar dat internationale energiebedrijven van landen schadevergoeding vragen voor investeringen die vanwege het energiebeleid van de overheid minder waard zouden zijn geworden? Zo ja, wat is de omvang van dergelijke claims met betrekking tot de Nederlandse overheid? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het genoemde rapport gestelde?
Investeerders uit landen die partij zijn bij het Energiehandvestverdrag kunnen een procedure starten tegen een andere staat die partij is bij het Energiehandvestverdrag wanneer zij schade lijden als gevolg van onrechtmatig handelen van deze staat. Het is aan de investeerder om dit aan te tonen. Het verdrag biedt investeerders daarmee minimale rechtsbescherming in het buitenland. Een overheid mag bijvoorbeeld niet een investeerder onteigenen zonder dat daar adequate compensatie tegenover staat. Nederland is nog nooit aangeklaagd onder het Energiehandvestverdrag.
Wat is in dit kader de betekenis van het internationale energieverdrag Energy Charter Treaty (ECT)? Is het waar dat dit verdrag het mogelijk maakt dat internationale energiebedrijven door middel van arbitrage rechtstreeks staten aansprakelijk kunnen stellen? Acht u dit een gewenste praktijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hier tegen doen?
Het Energiehandvestverdrag is een verdrag dat regels stelt ten aanzien van alle aspecten van handel in energie, zoals de doorvoer, investeringen en investeringsbescherming. Investeerders uit landen die partij zijn bij het Energiehandvestverdrag kunnen een procedure starten tegen een andere staat die partij is bij het Energiehandvestverdrag wanneer zij schade lijden door onrechtmatig handelen van deze staat. Het Energiehandvestverdrag biedt investeerders daarmee minimale rechtsbescherming in het buitenland. Nederlandse investeerders gebruiken deze vorm van rechtsbescherming met name in landen waar nationale wetgeving en instituties in hun ogen onvoldoende rechtszekerheid bieden, terwijl hun investeringen in hoge mate afhankelijk zijn van overheidsoptreden, zoals de energiesector. Het land van vestiging profiteert van deze buitenlandse investeringen doordat de investering kan leiden tot extra werkgelegenheid en vanwege het aantrekken van kennis en innovatie. Dit is met name van belang voor ontwikkelingslanden, waar het binnenhalen van private investeringen onontbeerlijk is voor het behalen van de UN Sustainable Development Goals.
Wat is de betekenis van het ECT voor Nederland? Welke gevolgen zou het hebben als Nederland dit verdrag zou opzeggen?
Het Energiehandvestverdrag is kort na de val van de Berlijnse muur in 1989 opgesteld met als doel om de integratie van energiemarkten in West- en Oost-Europa te bevorderen en energiedoorvoer en investeringen te stimuleren. Nederland hecht veel waarde aan een efficiënte werking van energiemarkten, bevordering van energiehandel en samenwerking in beleidsontwikkeling op energiegebied tussen de partijen bij het Energiehandvestverdrag. De verdragspartijen worden bovendien verplicht om energiedoorvoer en -investeringen onder non-discriminerende voorwaarden te faciliteren. Als Nederland het Energiehandvestverdrag zou opzeggen, verliezen Nederlandse investeerders daarnaast de minimale rechtsbescherming op grond van dit verdrag.
Deelt u de mening dat claims van internationale energiebedrijven er niet toe mogen leiden dat de overgang naar een duurzame energiehuishouding belemmerd of duurder wordt? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Die mening deel ik. Tegelijkertijd zijn er bij de overgang naar een duurzame energiehuishouding gerechtvaardigde belangen van investeerders, die bescherming verdienen. Onteigening van een bedrijf moet bijvoorbeeld gepaard gaan met adequate compensatie. Het Energiehandvestverdrag kan overigens ook worden gezien als een stimulans voor de overgang naar een duurzame energiehuishouding. Met name ontwikkelingslanden hebben buitenlandse investeringen nodig voor een energietransitie. De bescherming die buitenlandse investeerders krijgen onder het Energiehandvestverdrag kan ertoe bijdragen dat buitenlandse partijen investeren in deze landen. Zo hebben investeerders meermaals een beroep gedaan op het Energiehandvestverdrag om op te komen voor hun rechten als gevolg van het terugdraaien van overheidssubsidies voor hernieuwbare elektriciteit.
Is het waar dat internationale energiebedrijven vaak Nederlandse brievenbusbedrijven gebruiken voor hun miljoenenclaims tegen landen die hun regels met het oog op de energietransitie aanscherpen? Hoeveel bedrijven gebruiken Nederlandse brievenbusbedrijven om dat te doen? Wat is volgens u de reden dat zij dit doen?
Het Energiehandvestverdrag sluit niet uit dat brievenbusfirma’s een claim kunnen indienen. Meerdere buitenlandse bedrijven hebben een brievenbusfirma in Nederland gebruikt om een claim tegen een andere staat, die partij is bij het Energiehandvestverdrag, in te dienen. Deze praktijk is niet nadelig voor Nederland of de Nederlandse belastingbetaler. Niettemin vindt het kabinet het onwenselijk dat buitenlandse investeerders door middel van een brievenbusfirma in Nederland andere landen via het Energiehandvestverdrag kunnen aanklagen. Het kabinet zet zich dan ook in om het Energiehandvestverdrag op dit punt te wijzigen.
Is de genoemde praktijk van deze brievenbusfirma’s op enige manier nadelig voor Nederland of de Nederlandse belastingbetaler? Zo ja, wat gaat u doen om hier een eind aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt uw beleid ten aanzien van het terugdringen van brievenbusfirma’s zich tot het bovenstaande?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'News: Open letter for the release of Human Rights Defenders in Niger' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «News: Open letter for the release of Human Rights Defenders in Niger»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van Publish What You Pay, die concludeert dat mensenrechtenactivisten sinds 25 maart onterecht worden vastgehouden in gevangenissen in Niger, verspreid door heel het land?
De arrestatie van een aantal activisten van het maatschappelijk middenveld in Niger is in de hoofdstad Niamey onderwerp geweest van overleg tussen de EU-ambassades op 17 april jl. Ook heeft het Hoofd van de EU-delegatie op 26 april jl. in Niamey de Nigerijnse Minister van Justitie uitgenodigd voor een overleg met alle Europese ambassadeurs en hem daar van de zorgen van de Europese lidstaten op de hoogte gebracht. De Minister zegde daarbij toe dat de afhandeling van de betreffende rechtszaken geheel volgens de regels van het Nigerijnse recht zou verlopen. Hij zegde eveneens toe zich niet met de rechtsgang te zullen bemoeien omdat de scheiding der machten hem daartoe geen ruimte bood. Op 14 mei jl. zijn de rechtszaken begonnen. Inmiddels zijn 4 arrestanten in voorlopige vrijheid gesteld; sommige anderen hebben er, in overleg met hun advocaten, voor gekozen om geen verzoek tot voorlopige invrijheidstelling in te dienen. Op 21 juni jl. is de kwestie wederom door de EU-ambassadeurs besproken. Naar verwachting wordt er op 10 juli een gerechtelijke uitspraak gedaan. Nederland en de verschillende EU-vertegenwoordigingen blijven de ontwikkelingen van deze zaak op de voet volgen.
Bent u bekend met de ontwikkelingen die vooraf zijn gegaan aan de arrestaties, waarin de zogenoemde «Days of citizen action» protesten plaatsvonden, waarin geprotesteerd werd tegen de ontransparante Finance Law van 2018? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de arrestaties die op 25 maart en 15 april plaatsvonden en de sluiting van het Labari Televisiestation?2
Er zijn meerdere demonstraties voorafgegaan aan de bewuste (verboden) mars van 25 maart, die de aanleiding vormde voor de arrestaties. Voor die eerdere demonstraties werd steeds toestemming gevraagd en verkregen. Voor die van 25 maart werd geen toestemming gegeven, naar verluidt omdat deze plaatsvond kort na een terreuraanslag op slechts 40 km buiten Niamey. Deze aanslag leidde tot een periode van verhoogde waakzaamheid in de stad. De begrotingswet of de «Loi de Finances 2018» was onderwerp van onvrede bij de deelnemers van deze manifestaties. Activisten protesteerden onder andere uit angst tegen een verhoging in de prijzen van diverse primaire levensbehoeften. De wet zelf was al via parlementaire goedkeuring aangenomen in november 2017. Het televisiestation Labari dat de activisten had geïnterviewd werd op last van de politie gesloten, maar werd na een aantal dagen weer geopend als gevolg van een gerechtelijke uitspraak waarbij de sluiting als onwettig werd verklaard.
Welke mogelijkheden ziet u om het welzijn van de arrestanten te waarborgen die gevangen zitten in de Nigerese gevangenissen?
De gevangenissen in Niger hebben te kampen met overbevolking, slecht voedsel en slechte hygiënische omstandigheden. De EU en Frankrijk hebben projecten waarbij algehele verbeteringen van de gevangenisomstandigheden worden beoogd. Hiermee kan er eveneens meer aandacht gevraagd worden voor deze omstandigheden. In 2016 heeft UNODC met financiële steun van Nederland gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in een aantal gevangenissen in Niger. Nederland bekijkt tevens de optie om de programma’s die op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde in Mali worden uitgevoerd uit te breiden en deze kwestie daarmee te adresseren.
In Niger is het overigens gebruikelijk dat gevangenen worden bijgestaan door familieleden die extra voedsel, zeep of schone kleding komen brengen. Het staat familie en sympathisanten van de betreffende arrestanten vrij om eveneens op deze wijze aan hun welzijn bij te dragen.
Bent u bekend met de «uranium-gate» van 2011 aangaande Niger en het Franse bedrijf Areva (nu bekend als Orena)? Zo ja, hoe beoordeelt u deze deal ten aanzien van het welzijn van de Nigerese bevolking en de economische welvaart van de Nigerese staat?3 4
Ja. «Uranium-gate» betreft een serie gecompliceerde financiële transacties met betrekking tot één bepaalde partij uranium(-erts). Het is onduidelijk wat de gevolgen van deze specifieke zaak zijn voor de volksgezondheid in Niger. Dit geldt eveneens voor de gevolgen voor de inkomsten van Niger uit de uraniumwinning of de rol van uranium als exportproduct voor de welvaart in Niger. Een enquêtecommissie van het Nigerijnse parlement concludeerde dat aan de Nigerijnse zijde van «uranium-gate» geen onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. De Nigerijnse staat zou aan de transacties 800.000 dollar hebben verdiend.
Heeft u deze problematiek met uw Franse ambtsgenoot besproken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat wel doen?
Nederland is hier geen direct belanghebbende en had ten tijde van deze zaak geen diplomatieke vertegenwoordiging in Niger. Sinds de opening van het ambassadekantoor begin 2018 heeft Nederland regelmatig overleg met de diverse EU-lidstaten in Niger. Eventuele onregelmatigheden worden in EU-verband besproken.
Bent u bereid de negatieve ontwikkelingen omtrent het recht op persvrijheid, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van demonstratie te bespreken met uw Nigerese ambtsgenoot?
Nederland heeft begin 2018 een ambassadekantoor geopend in de hoofdstad Niamey. Dit kantoor opereert onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse ambassade in Mali. In zijn algemeenheid geldt dat conform het Nederlandse mensenrechtenbeleid altijd aandacht kan en moet worden gevraagd voor mensenrechtenkwesties, ook in Niger.
Met het vooruitzicht dat Nederland een ambassade gaat openen in Niger, bent u van plan om u uit te spreken tegen de mensenrechtenschendingen die plaatsvinden in Niger?
Zie antwoord vraag 7.
Met het vooruitzicht dat Nederland een ambassade gaat openen in Niger, bent u van plan om u in te zetten voor een verbetering van de werkomstandigheden voor de Nigerezen in de mijnen, en om de volksgezondheid in met name de gebieden dichtbij de mijnen beter te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland is voornemens om de inzet in Niger vooral te intensiveren op de beleidsterreinen die zijn opgenomen in de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de integrale migratieagenda en de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. Deze inzet wordt momenteel nader uitgewerkt in de Meerjaren Landenstrategie voor Niger (2019–2022). Voor de intensivering zoekt Nederland ook aansluiting bij het werk van andere donoren, zoals EU-lidstaten, die al langer actief zijn in Niger. Concrete opties om een bijdrage te leveren aan de verbetering van werkomstandigheden en de volksgezondheid worden daarbij onderzocht.