Het bericht dat zij het besluit over de toekomst van de postmarkt nog weer een jaar wil uitstellen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Waarom heeft u ervoor gekozen om via de media publiek te maken dat u pas over een jaar een besluit hoopt te nemen over de toekomst van de postmarkt?1
En marge van twee bedrijfsbezoeken aan Sandd en PostNL heb ik met journalisten gesproken over de uitdagingen op de postmarkt. In het gesprek zijn verschillende zaken aan de orde gekomen. Meer in algemene zin heb ik aangegeven dat het aanpassen van wet- en regelgeving tijd in beslag neemt. Een discussie over de toekomstige inrichting van de postmarkt inclusief wetgevingstraject duurt in de praktijk al gauw een jaar. Hiermee heb ik geen uitspraken gedaan over het tijdspad van politieke besluitvorming over de toekomst van de postmarkt. Dit is uiteraard iets wat ik eerst met de Kamer wil bespreken. Het aankomende AO Postmarkt biedt daarvoor een mooie gelegenheid.
Was het niet netter geweest om uw voornemen eerst met de Kamer te delen, aangezien de sector en de Kamer al langer met smart wachten op een besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom denkt u dat u nog een jaar nodig heeft om hopelijk in staat te zijn een besluit te nemen? Wat gaat u in dat jaar precies doen en welke nadere onderzoeken gaat u nog uitzetten of welke deskundigen denkt u nog te moeten raadplegen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, had de uitspraak geen betrekking op de politieke besluitvorming over de postmarkt. In mijn brief van 5 december heb ik beschreven hoe ik dit proces wil inrichten. Ik ben van plan om alle relevante belanghebbende partijen uit te nodigen voor een maatschappelijke dialoog: de postdialoog. Ik streef ernaar om voor de zomer van 2018 de resultaten van deze dialoog inclusief een wetgevings- en beleidsagenda naar uw Kamer te sturen.
Bent u bereid nader toe te lichten hoe u het in het regeerakkoord aangekondigde onderzoek gaat doen naar de vraag of aanbesteding van de universele postdienst al dan niet de voerkeur verdient boven het huidige model, waarbij de overheid PostNL compenseert voor de verlieslatende activiteiten?
De passage over het huidige model is helaas onjuist in het Regeerakkoord opgenomen. De verlener van de universele postdienst (PostNL) ontvangt geen financiële compensatie van de overheid voor verlieslatende activiteiten. De Postwet 2009 biedt hiervoor ook geen basis. In bovengenoemde postdialoog zal worden onderzocht of aanbesteden een geschikte optie is om de beschikbaarheid, betaalbaarheid en betrouwbaarheid van de universele postdienst op langere termijn te borgen.
Erkent u dat er al heel veel over dit onderwerp is gesproken – recent nog in een uitvoerig rondetafelgesprek in de Kamer – en dat eigenlijk alle relevante argumenten inmiddels zijn aangedragen?
Ik ben mij er terdege van bewust dat snelle besluitvorming over de toekomst van de postmarkt gewenst is. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat het aanpassen van wet- en regelgeving zorgvuldig moet gebeuren. De nieuwe regelgeving moet toekomstbestendig zijn en kunnen rekenen op breed draagvlak. Daarom ben ik ook van plan een maatschappelijk dialoog hiervoor te organiseren waarin dat brede draagvlak kan worden bereikt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 5 december.
Deelt u de mening dat de sector niet langer dan nodig in het ongewisse kan worden gelaten, omdat dit serieuze repercussies heeft op investeringsbeslissingen bij de betrokken bedrijven en op de baanzekerheid van de betrokken medewerkers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het er nu vooral om gaat dat een politieke keuze moet wordt gemaakt en dat die keuze ook in een kortere tijdsspanne dan een jaar zou kunnen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid dit besluit sneller te nemen, bijvoorbeeld nog voor de verantwoordingsdag op 16 mei 2018?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u tevens bereid om in ieder geval tot het moment waarop u uw besluit neemt en indachtig de wenselijkheid van een gelijk speelveld, te waarborgen dat de norm dat minimaal 80% van de postbezorgers een dienstverband moet hebben daadwerkelijk gehandhaafd wordt?
Zoals u in mijn brief van 30 november 2017 over oplossingsrichtingen Tijdelijk besluit postbezorgers (Kamerstuk 29 502, nr. 146) heeft kunnen lezen ben ik voornemens om de ingangsdatum van de 80%-norm in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 aan te passen naar 1 januari 2018. De ACM is en blijft verantwoordelijk voor de handhaving van deze norm en beslist hier zelfstandig over.
Het bericht “Varkenspest Polen rukt op naar Westen” |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Varkenspest Polen rukt op naar Westen»?1
Ja.
Kunt u toelichten of u naar aanleiding van dit artikel gevaren ziet voor een uitbraak van varkenspest in Nederland?
Ik ben mij zeer bewust van de risico’s van introductie van Afrikaanse varkenspest in Nederland. De vondst van besmette wilde zwijnen in de buurt van Warschau heeft dit risico echter niet direct vergroot. Menselijk handelen heeft naar alle waarschijnlijkheid de introductie van het virus in dit nieuwe gebied, richting het westen, veroorzaakt. Het risico van verspreiding door onachtzaamheid wordt al jaren onderkend en daar wordt in de besmette landen, en ook in andere lidstaten van de Europese Unie, herhaaldelijk op gewezen. De ziekte is al jaren aanwezig in Polen, zowel in de wilde zwijnen als bij gehouden varkens. Het feit dat de verspreiding ervan niet onder controle is, is zorgwekkend en reden om permanent alert te zijn.
Is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in voldoende mate voorbereid indien er in Nederland een uitbraak van varkenspest plaatsvindt?
Ja. De NVWA heeft ervaring met het bestrijden van besmettelijke dierziekten. Op het Ministerie van Economische Zaken is in 2015 een grote oefening gehouden over Afrikaanse varkenspest. De NVWA heeft in 2.014 jaren nog enkele malen op locatie geoefend om een uitbraak van de ziekte te bestrijden. Naast deze oefeningen zijn er waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek staan de beleidslijnen en uitvoering in detail beschreven.
Bent u bereid om extra hygiënecontroles aan de grens uit te voeren?
Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende Reinigings- en ontsmettingsplaats (R&O) van wagens die leeg terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen, in Polen en andere EU-lidstaten, is de sector opnieuw gewezen op zijn verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van bioveiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval. Ook jagers zijn gewezen op risico’s van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen.
De “achterdeurproblematiek” van coffeeshops |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eigenaar coffeeshop Checkpoint krijgt geen straf»?1 Kent u de uitspraak in deze zaak?2
Ja.
Deelt u de mening dat het niet anders dan als paradoxaal aan te duiden is dat de exploitatie van een coffeeshop die zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, gedoogd wordt waar het de zogenoemde «voordeur» (verkoop) betreft, maar dat de bevoorrading, het aanhouden van een voor een behoorlijke bedrijfsvoering evident noodzakelijke voorraad en de aankoop van verdovende middelen («de achterdeur») onverminderd verboden zijn en strafbare feiten opleveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waaruit blijkt dat dat niet paradoxaal zou zijn?
Ik erken dat er een spanning bestaat tussen het gedoogbeleid en het feit dat het telen en verkopen van cannabis verboden is. Deze spanning is er al zolang het gedoogbeleid voor coffeeshops bestaat en is van meet af aan onderkend.
Deelt u de mening dat het juridische kwalificatie «criminele organisatie» wellicht wat vreemd aandoet, nu verdachte een door het lokaal bestuur onder voorwaarden gedoogde onderneming runde die – voor zover bekend – voldeed aan de geldende arbeidsrechtelijke voorwaarden en fiscale voorschriften voor Nederlandse ondernemingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft een oordeel gegeven over dit specifieke geval. Het past mij als Minister niet om hier uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat, aangezien na een strafrechtelijke procedure van bijna tien jaar het Hof het uiteindelijk wel bewezen acht dat de verdachte onder andere schuldig is aan «het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj» maar desondanks geen straf oplegt, dat de huidige situatie van het gedogen van de verkoop maar verbieden van de teelt en inkoop niet duidelijk blijkt, zo niet hypocriet is? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Blijkt uit het feit dat het Hof in zijn afwegingen om geen straf op te leggen betrekt «dat er in de landelijke politiek momenteel plannen worden gemaakt voor experimenten met een gereguleerde «achterdeur» en wordt gesproken over een verhoging van de handelsvoorraad voor coffeeshops»3 dat de rechter vooruitloopt op deze experimenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van het Hof in Den Bosch voor de stand van de jurisprudentie rondom de «achterdeur» en voor de praktijk van het handhaven van de wet ten aanzien van die «achterdeur»?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de praktijk van het handhaven van de wet. De verkoop en het aanwezig hebben van softdrugs is en blijft strafbaar. Alleen indien een coffeeshop zich aan de gedoogvoorwaarden houdt, zal het OM niet tot vervolging overgaan. De uitspraak zal dan ook niet leiden tot beleidswijzigingen, noch tot aanpassingen van de wet.
Is het zo dat in deze en andere gerechtelijke uitspraken inzake de wietsector (waarin de verdachte wel schuldig werd bevonden, maar geen straf werd opgelegd) deze rechters (waar zij dat al niet expliciet uitspreken) het aan de wetgever laten om duidelijke regels te scheppen over het al dan niet toestaan van de teelt, handel en verkoop van wiet? Zo ja, waarom en gaat u voor die wetgeving zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet voornemens de wet te wijzigen. Wel is in het regeerakkoord opgenomen dat er, «zo mogelijk binnen zes maanden, wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten met het gedoogd telen van wiet voor recreatief gebruik. Het doel van deze experimenten is om te bezien of en hoe op kwaliteit gecontroleerde wiet gedecriminaliseerd aan de coffeeshops toegeleverd kan worden en wat de effecten hiervan zijn. Deze experimenten worden uitgevoerd in 6 tot 10 (middel)grote gemeenten en onafhankelijk geëvalueerd.» Over deze experimenten heb ik uw Kamer op 15 december jl. per brief geïnformeerd en op 20 december jl. in het AO Coffeeshopbeleid met uw Kamer gesproken. Buiten deze experimenten zal de huidige wet- en regelgeving blijven gelden. Na afloop van de experimenten en de evaluatie beziet het kabinet wat het te doen staat.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
De vragen 3, 4 en 5 zien op het vonnis van het Hof waarop ik eenzelfde antwoord moet geven.
Wilt u deze vragen beantwoorden na het onherroepelijk worden van het vonnis?
Tegen het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is geen cassatie ingesteld, zodat het vonnis inmiddels onherroepelijk is.
STER-inkomsten |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wanneer waren de tegenvallende STER-inkomsten bekend op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)?1
In de mediabegrotingsbrief van 21 november 2016 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de mogelijkheid werd bekeken om samen met de Ster en de NPO onderzoek te laten doen naar de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten van de Ster. OCW heeft op basis van een aanbestedingsprocedure op 26 april 2017 Ernst & Young Advisory (hierna: EY) opdracht verleend om de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten in kaart te brengen zodat de uitkomsten ervan konden worden gebruikt voor de mediabegroting, zoals uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Ik verwijs uw Kamer naar mijn toelichting tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden en de toelichting van mijn voorganger, de heer Dekker, op de dalende Ster-inkomsten tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 juni jongstleden.
Klopt het dat het rapport van Ernst&Young (EY) al gepubliceerd is op 9 september 2017? Is het rapport toen meteen aan het ministerie toegestuurd?2
EY heeft het definitieve rapport op 5 oktober jongstleden aangeboden aan OCW. De datum van 9 september 2017 op het voorblad van het definitieve rapport betreft dus niet de datum waarop het definitieve rapport aan OCW is aangeboden. De datum van 9 september 2017 betrof volgens EY de oorspronkelijk beoogde einddatum voor oplevering van het rapport. Op 9 september jongstleden was het rapport echter nog niet volledig en nog niet geheel gevalideerd. Het definitieve rapport heeft EY opgeleverd op 5 oktober jongstleden. De datum op het voorblad had hierop voor de goede orde moeten worden aangepast.
Zijn er al eerdere versies van het rapport gepubliceerd? Zo ja, wanneer is deze versie bekend gemaakt en wat voor actie is daarop ondernomen?
EY heeft tijdens het onderzoek gewerkt met opeenvolgende conceptversies. Deze conceptversies vormden de basis om bij OCW en een klankbordcommissie – bestaande uit OCW, de NPO, de Ster en een vertegenwoordiging van de omroepen – aannames te valideren en te verbeteren.
Zijn er op basis van eventuele eerdere versies wijzigingen doorgevoerd in de definitieve versie van het rapport, dat op 9 september jl. werd gepresenteerd? Betroffen deze eventuele wijzigingen ook de bedragen van de teruglopende reclame-inkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Was het oplopende tekort bij de publieke omroep bekend bij de formerende partijen? Is het zorgwekkende rapport van EY vanuit het ministerie overgebracht naar de formerende partijen? Zo ja, waarom is het dan niet terug te vinden in de lijst met ingekomen stukken? Zo nee, wat vindt u ervan dat een rapport met zulke forse consequenties al wel bekend was op het ministerie maar niet is overgebracht aan de formerende partijen?
Het formatiearchief is openbaar gemaakt. Hierin zitten afschriften van de vragen die door de informateur aan departementen zijn gesteld en de antwoorden daarop.
Het genoemde rapport heb ik samen met een tweede onderzoek van EY, dat ik in november ontving, betrokken bij de mediabegrotingsbrief. Zie ook het antwoord onder vraag 9.
Is dit tekort bij de publieke omroep ter sprake gekomen bij de kabinetsformatie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Waarom is dit tekort niet meegenomen in het regeerakkoord? Sterker, waarom wordt er met geen woord gerept over het tekort dat toen al anderhalve maand bekend was op het Ministerie van OCW?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een regeerakkoord wel uitspraken doet over het belang van de publieke omroep, maar dat de financiële situatie van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) toen niet bekend was? Hoe verhouden de zalvende woorden uit het regeerakkoord zich nu met de opdracht die het kabinet aan de NPO geeft om zelf deze terugvallende inkomsten op te vangen?
De uitspraken in het regeerakkoord over het belang van een sterke publieke omroep zijn onverkort van toepassing. Voor 2018 kunnen de tegenvallende reclame-inkomsten nog worden opgevangen vanuit de Algemene Mediareserve. Voor 2019 is een vooraankondiging gegeven in afwachting van de ontwikkelingen volgend jaar. Zie ook mijn mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden en mijn toelichting hierop tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden.
Wat zijn de afwegingen geweest om dit nieuws niet eerder naar buiten te brengen en dit pas naar buiten te brengen nadat de nieuwe Minister is aangetreden?
De uitkomsten van het rapport van EY zijn gebruikt als input voor de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Dat was het geëigende moment om het rapport te publiceren. De brief geeft namelijk in samenhang met het rapport helderheid over de financiële stand van zaken en het minimumbudget voor de landelijke publieke omroep vanaf 2019. Daarbij zijn ook de in november ontvangen uitkomsten van een tweede onderzoek van EY betrokken, waarin onder andere mogelijkheden onderzocht zijn om reclame-inkomsten te vergroten door wijziging van het reclamebeleid.
Zijn er nog meer tegenvallers te verwachten van de vorige kabinetsperiode die al wel bekend (zouden moeten) zijn, maar niet in het regeerakkoord staan?
Naast de onverwachte en grote daling van de Ster-inkomsten en de zorgelijke financiële situatie van de Algemene Mediareserve, zoals beschreven in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden, zijn op basis van de huidige inzichten geen andere tegenvallers bekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over de moties ingediend bij de mediabegroting, aankomende dinsdag?
Ja.
De plannen voor de aanleg van een eiland voor een internationale energiehub |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw in de Noordzee: een «stroomeiland» voor windenergie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een dergelijk eiland een belangrijke schakel kan zijn en functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het artikel beschrijft een conceptueel plan van enkele partijen die de mogelijkheden van een energie-eiland onderzoeken. Of een dergelijk eiland in de toekomst inderdaad een belangrijke schakel kan zijn en de functie kan hebben voor de productie, distributie en opslag van duurzame energie, zal afhankelijk zijn van economische afwegingen en factoren als ecologie, natuur en visserij. Het onderzoeksproject van de genoemde partijen kan hier naar verwachting meer informatie over opleveren.
Op dit moment richt ik me op ontwikkeling van de windenergiegebieden op zee die al zijn aangewezen.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse overheid, waaronder uzelf, hierin een actieve rol moet gaan spelen, gelet op de grote publieke belangen, zoals de kostprijs en leveringszekerheid van duurzame energie, de economische betekenis, de werkgelegenheid en belangen als natuurbehoud en visserij? Zo ja, wilt u dan in overleg treden met de initiatiefnemers over de rol die de overheid kan spelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De toekomstige elektriciteitsproductie dient niet alleen duurzaam te zijn, maar ook betrouwbaar en betaalbaar. Naast het energiebeleid is het Rijk ook verantwoordelijk voor de ruimtelijke ordening van de Noordzee, inclusief de bijbehorende belangenafweging. Het kabinet bouwt met het Regeerakkoord voort op de recent ingezette ontwikkelingen en gaat voortvarend aan de slag met de uitvoering ervan. In de ontwikkeling van het energiebeleid op zee wordt ook gekeken naar natuurbehoud, visserij en scheepvaartveiligheid.
Ik ben op de hoogte van de inspanningen van de initiatiefnemers en heb afgesproken dat ik op de hoogte wordt gehouden van de ontwikkelingen en uitkomsten van het onderzoek. Ik ben blij om te zien dat partijen vanuit hun eigen verantwoordelijkheden nadenken over de toekomst, zeker als het gaat om een zo ingrijpende en complexe ontwikkeling als de energietransitie. De uitkomsten van deze en andere studies zullen betrokken worden bij de voorbereiding van het langetermijnbeleid voor wind op zee.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de publieke belangen en op het gegeven dat het consortium overwegend uit Nederlandse overheidsbedrijven bestaat, het wenselijk is een locatie na te streven waar de positieve effecten voor de Nederlandse economie en ecologie maximaal zijn en bent u bereid hier actief uw invloed voor aan te wenden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het zoeken van een locatie voor een energie-eiland ver op zee is nu niet aan de orde. De mogelijke locatie van een eiland zal afhankelijk zijn van verschillende factoren. Indien het zoeken naar een locatie aan de orde is, zal met alle relevante partijen en overheden worden gesproken en een integrale afweging worden gemaakt.
Deelt u de opvatting dat, gelet op de potentie en ambities van Noord-Nederland in de energietransitie, het wenselijk is de noordelijke provincies en de Eemshaven, Harlingen en Den Helder te betrekken in het ontwikkelen van het plan voor een energiehub op zee en dat potentiële andere geschikte locaties die voor deze havens gunstig zijn ook in het onderzoek moeten worden betrokken? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het aansturen op telefonisch intrekken van bezwaren door de Belastingdienst |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de erkenning dat het telefonisch intrekken van bezwaren bij de Belastingdienst enkel als formeel afgehandeld gelden wanneer er een schriftelijke bevestiging is gegeven?1
De werkwijze van de Belastingdienst inzake het telefonisch intrekken van bezwaren is sinds eind oktober 2016 zo aangepast dat de intrekking altijd schriftelijk (mag ook per e-mail) door belanghebbende moet worden bevestigd. Dit is door mijn voorganger onder verwijzing naar zijn eerdere uitlating in uw Kamer gemeld in zijn brief van 13 december 2016.
Erkent u voorts dat per 31 oktober 2016 de werkwijze van de Belastingdienst is aangepast waarbij geldt dat mondelinge (telefonische) intrekkingen van bezwaren altijd schriftelijk worden afgedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat ten tijde dat er gewerkt werd met de tijdelijke werkinstructie (genoemd «concept»-werkinstructie) toch iemand telefonisch is benaderd voor het intrekken van een bezwaar?2 3
De Belastingdienst belt bij bezwaar om de indiener van een bezwaarschrift beter te betrekken bij het bezwaarproces en om efficiënter te werken. De Belastingdienst belt niet met als doel dat enig bezwaarschrift, ongeacht de inhoud, wordt ingetrokken. Het initiatief daartoe moet van belanghebbende uitgaan. Wel is het mogelijk dat intrekking informatief als mogelijkheid wordt genoemd door de Belastingdienst. Sinds eind oktober 2016 moet de intrekking daarna schriftelijk (kan per e-mail) worden bevestigd door belanghebbende.
Dit is neergelegd in een tijdelijke instructie die ik als bijlage meezend. Deze tijdelijke instructie is op 31 oktober 2016 per e-mail bekend gemaakt aan de betrokkenen binnen de Belastingdienst en op 2 november 2016 met een begeleidend Beeldkrantbericht aan de gehele dienst bekend gemaakt.
Kunt u de conceptwerkinstructie naar de Kamer sturen, wetende dat dit concept de tijdelijke werkinstructie is geweest, totdat de definitieve – op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar geworden – werkinstructie van kracht werd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel mensen hebben een nog openstaand bezwaar omdat zij in het verleden via de telefoon hun bezwaar introkken zonder dat deze schriftelijk werd bevestigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2016 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun materiële grief door de Belastingdienst te laten hervatten. Daarop zijn 23 reacties gekomen. Daarvan staan geen bezwaren meer open. Voor een toelichting hierop verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 aan uw Kamer verwezen naar het interview met de regeringscommissaris voor de Awb, Michiel Scheltema. Daarin geeft hij aan het in beginsel een goede benadering te vinden als het bestuursorgaan er vanuit gaat dat het bezwaar is ingetrokken als na een telefonische intrekking er geen reactie komt op een schriftelijke bevestiging van de intrekking door het bestuurorgaan; ook al staat er in de wet dat de intrekking door betrokkene schriftelijk moet gebeuren. Scheltema geeft daarbij aan dat het leerstuk van de rechtsverwerking dan aan de orde zou kunnen komen. Dit houdt in dat het bezwaarschrift na verloop van tijd toch als ingetrokken dient te worden beschouwd.
Er zijn dan ook geen openstaande bezwaren meer.
Wat is het budgettaire beslag van de vergoeding in verband met verlopen termijnen van alle niet-officieel afgehandelde bezwaren? Kunt u dit bij benadering geven?
Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald. Gezien de beantwoording van vraag 5 zullen er ook geen vergoedingen meer aan de orde zijn.
Hoe verklaart u dat u de Kamer informeerde dat «uitsluitend op dossierniveau» te achterhalen is of mensen hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, terwijl uit de «notitie telefonisch intrekken bezwaren» blijkt dat er een (beperkte) query mogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Mijn voorganger heeft in zijn brief van 13 december 2016 opgemerkt dat de Belastingdienst niet beschikt over (voldoende betrouwbare) gegevens op geaggregeerd niveau om alle individuele belastingplichtigen die hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken te achterhalen.
Deze opmerking dient geplaatst te worden tegen de achtergrond dat de beperkte query om een uitdraai te krijgen van belastingplichtigen die vanaf 2011 hun bezwaar telefonisch hebben ingetrokken, uitsluitend een theoretische mogelijkheid was, doordat er twijfels waren over de mate van volledigheid van de vastleggingen, terwijl zeker was dat er boekingsfouten waren gemaakt.
Het aanschrijven van belastingplichtigen op basis van een onvolledig beeld leidt tot ongelijke behandeling en tot klachten van belanghebbenden die ten onrechte niet in de query zijn opgenomen. Daarnaast kan een dergelijke brief in de praktijk bij veel belastingplichtigen op onbegrip stuiten, zeker als de intrekking van het bezwaar al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Er kan dan ook niet gesteld worden dat de Kamer inzicht of (relevante) informatie over zoekopdrachten is onthouden.
Erkent u dat de Kamer inzicht onthouden is door te stellen dat «uitsluiten op dossierniveau» informatie te achterhalen zou zijn, terwijl dat (deels) anders is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan de Kamer u controleren op herstel van een groot rechtmatig probleem in de handelwijze van de Belastingdienst als de Kamer niet alle informatie over zoekopdrachten ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Was de Landsadvocaat op de hoogte dat er een zoekopdracht mogelijk was, alvorens u de «zelfmeld»-optie creëerde voor mensen wiens bezwaar niet officieel is afgrond?
Gelet op de benodigde vertrouwelijkheid van de contacten tussen cliënt en advocaat kan ik geen mededelingen doen over wat wel en wat niet is besproken met de Landsadvocaat.
Erkent u dat met het stellen dat de Landsadvocaat de werkwijze juridisch verantwoord en zorgvuldig vindt, de Kamer eigenlijk het zwijgen wordt opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtsvoorganger heeft beoogd een adequate regeling te treffen die ook tegemoetkwam aan de wensen van uw Kamer en alsnog recht deed aan belanghebbenden die zich benadeeld voelden door de (te) informele manier van werken.
Van belang daarbij was dat de regeling juridisch verantwoord en zorgvuldig was. Dit is getoetst door de Landsadvocaat. Het oordeel van de Landsadvocaat is gedeeld met uw Kamer. De conclusie dat daarmee uw Kamer het zwijgen wordt opgelegd, kan ik niet plaatsen.
Hoeveel mensen hebben zich inmiddels gemeld bij de Belastingdienst? Hoe hoog zijn de vergoedingen voor de verlopen termijn die zij (gemiddeld en totaal) hebben ontvangen?
Er hebben zich 23 mensen gemeld bij de Belastingdienst. In vijf gevallen is de aanslag alsnog verminderd al dan niet na ontvangst van aanvullende informatie of door de keuze van een andere verdeling tussen partners.
In acht gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In twee gevallen is aanvankelijk alleen hernieuwd telefonisch contact geweest, waarbij belanghebbenden expliciet aangaven geen prijs te stellen op schriftelijke afdoening of uitspraak. Op mijn verzoek is in deze twee gevallen onlangs alsnog schriftelijk uitspraak gedaan. Ook in deze gevallen is de primaire beslissing bij uitspraak gehandhaafd. In één geval is de intrekking schriftelijk bevestigd door belanghebbende. In de overige zeven gevallen bleek bij nader inzien een verzoek om het bezwaar opnieuw te behandelen niet aan de orde. Er zijn geen vergoedingen voor verlopen termijnen betaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Belastingdienst op 14 december 2017?
Nee.
De steun aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat en de samenwerking met de Women’s Affairs Technical Committee |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw ambtsvoorgangers op Kamervragen over het stopzetten van de financiering aan de Women’s Affairs Technical Committee (WATC)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het kabinet, nadat een jeugdcentrum werd vernoemd naar een terroriste, destijds heeft besloten de samenwerking met de WATC direct stop te zetten, zoals gemeld in de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan NGO Monitor d.d. 30 juni 2017?2
Nadat Nederland en andere donoren kennisnamen van de kwestie zijn de volgende stappen genomen. Op 13 juni zijn donoren het gesprek aangegaan met de Women’s Affairs Technical Committee (WATC), waarbij donoren WATC de wacht hebben aangezegd, duidelijk hebben gemaakt wat zij van WATC verwachtten en welke consequenties er aan de houding van WATC verbonden zouden kunnen worden. De tijd tussen dat gesprek en definitieve opzegging is door de donoren gebruikt om WATC ertoe aan te zetten afstand te nemen van het jeugdcentrum omdat vernoeming naar Dalal Mughrabi verheerlijking van geweld is. Hoewel WATC geen rol heeft gespeeld bij de keuze van de naam, weigerde de organisatie zich hiervan te distantiëren omdat dit volgens WATC onder vrijheid van meningsuiting valt. Het kabinet acht het verheerlijken van geweld simpelweg onacceptabel en verwacht van al zijn partners dat zij zich hier verre van houden. Omdat er geen oplossing gevonden kon worden, besloten de gezamenlijke donoren vervolgens de samenwerking definitief te beëindigen. WATC is op 4 oktober van dit besluit geïnformeerd, per brief en in een gesprek, waarmee de samenwerking ten einde kwam.
Kunt u verhelderen of de samenwerking destijds is opgeschort of (permanent) beëindigd?
Zie antwoord vraag 2.
Staat u nog steeds achter het besluit om de samenwerking met de WATC op te schorten dan wel te beëindigen?
Ja.
Waarom maakt de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat geen melding van het opschorten of beëindigen van de samenwerking met de WATC?3 Vindt u het niet vreemd dat het kabinet de Kamer laat weten het verheerlijken van geweld «simpelweg onacceptabel» te vinden, maar dat op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat intussen wordt gedaan alsof er niets aan de hand is door het werk van de WATC te prijzen?
Op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat staan alle organisaties vermeld waarmee is samengewerkt en met welk doel. WATC staat hier ook op, vanwege de samenwerking tot het moment van beëindiging van de relatie. WATC heeft met de Nederlandse financiering veel nuttig werk verzet voor de bevordering van rechten van vrouwen, onder andere middels de opstelling – samen met andere organisaties – van een schaduwrapportage in het kader van de eerste rapportage van de Palestijnse Autoriteit aan het VN-Comité inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Het conflict over de naamkwestie van het jeugdcentrum doet daar niets aan af. Naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met WATC is het op de website vermelde bedrag naar beneden bijgesteld, omdat de werkelijke bijdrage ook lager werd dan deze geweest zou zijn bij een samenwerking tot het einde van 2017, zoals oorspronkelijk voorzien.
Op welke datum heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat dan wel de WATC geïnformeerd over het opschorten of beëindigen van de samenwerking?
De donoren van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat hebben de definitieve beëindiging officieel op 4 oktober jl. aan WATC kenbaar gemaakt. Het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat was, als uitvoerende organisatie voor de donoren, vanaf het begin af aan op de hoogte van de visie van de donoren.
Op welke datum heeft de laatste transactie van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat in de richting van de WATC plaatsgevonden?
Nederland heeft op 17 mei 2017 een betaling van € 1.134.000 aan het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat gedaan conform de contractuele verplichtingen en ten gunste van de (destijds) 24 gesteunde mensenrechtenorganisaties. De laatste betaling vanuit het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat aan WATC heeft op 10 mei 2017 plaatsgevonden. Na het gesprek van 13 juni jl. tussen de donoren en WATC is er geen geld meer richting de organisatie gegaan. De website geeft de uitgekeerde middelen weer voor de periode tot de definitieve beëindiging van de samenwerking met deze organisatie.
Klopt het dat het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat op 24 mei 2017 nog 1,13 miljoen euro van het kabinet heeft ontvangen?4 Heeft de WATC na afloop van die transactie nog geld gekregen van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat? Zo ja, is het dan terecht om te stellen dat het stopzetten van de samenwerking niet heeft geleid tot het niet langer uitkeren van in het verleden toegezegde subsidies? Zo nee, waarom staat de WATC dan nog altijd op de website van het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat vermeld als subsidie-ontvanger (met bovendien een gestegen subsidie ten opzichte van voorgaande jaren)?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat de activiteiten van het in Ramallah gevestigde Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat stroken met kabinetsbeleid, in die zin dat kabinetsbeleid inzake de Israëlisch-Palestijnse kwestie niet in de weg wordt gezeten? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de trotse vermelding in het jaarverslag 2016 dat de door deze organisatie gesteunde NGO’s erin zijn geslaagd internationale organisaties onder druk te zetten om Israël te straffen, en dat deze pogingen er zelfs toe hebben geleid dat in het Verenigd Koninkrijk een arrestatiebevel werd uitgevaardigd tegen voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Tzipi Livni?5 Deelt u, bij het lezen van dat jaarverslag, de zorg dat zulke initiatieven het conflict eerder bestendigen dan dat wordt bijgedragen aan de oplossing ervan?
Het internationaal recht vormt het kader voor EU en Nederlands buitenlandse beleid, zoals wordt benadrukt in verschillende EU-Raadsconclusies. Nederland en de EU spreken Israël en de Palestijnse Autoriteit consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. De ondersteuning van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat past bij deze inzet.
Deze organisaties komen op voor de rechten van Palestijnse burgers en stellen vermeende schendingen door zowel Israëlische als Palestijnse autoriteiten aan de orde. Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is daarbij een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Welke afspraken heeft het kabinet gemaakt met het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat inzake toekomstige financiering vanuit Nederland?
De steun aan Palestijnse en Israëlische mensenrechtenorganisaties door Nederland en de andere partners via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat loopt op het einde van dit jaar af. Zoals aangegeven tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018, d.d. 23 en 24 november, zal het kabinet Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties blijven steunen. Het kabinet onderzoekt verschillende opties hiervoor.
Het bericht ‘Minder loon in werkplaats nieuwe stijl’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder loon in werkplaats nieuwe stijl», waaruit blijkt dat het personeel van sociale werkplaatsen veel minder is gaan verdienen?1
Ja.
Is het waar dat «oude WSW-ers» tot 130% van het minimumloon kunnen verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding, terwijl de mensen die onder de Participatiewet vallen maximaal 100% van het minimumloon verdienen, zonder pensioen en reiskostenvergoeding?
Het is correct dat het op grond van de Wsw-cao mogelijk is dat men 130% van het minimumloon kan verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding. Het is mij niet bekend hoe vaak dit voorkomt. De Participatiewet bepaalt dat er bij nieuw beschut werk altijd sprake is van werk in een dienstbetrekking. Daarmee bedraagt het loon voor de mensen die daarin werkzaam zijn vanuit de Participatiewet minimaal 100% van het wml. De precieze invulling van de arbeidsvoorwaarden, en daarmee de vraag of pensioen en reiskostenvergoeding daar onderdeel van zijn, is afhankelijk van de werkgever waar deze mensen in dienst zijn.
Vindt u deze achteruitgang voor de mensen met een arbeidsbeperking gerechtvaardigd? Erkent u dat blijkbaar niet iedereen erop vooruit gaat, zoals de premier aanvankelijk beweerde?
Bij de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Daarbij is ook geregeld dat het zittend Wsw-bestand zijn wettelijke rechten en plichten behoudt. Met het huidige regeerakkoord wordt de lijn van de inclusieve arbeidsmarkt doorgetrokken. De inzet van het kabinet daarbij is dat als mensen vanuit een uitkeringssituatie aan het werk gaan, zoals in beschut werk, ze er ook echt op vooruit gaan. Achteruitgang in inkomen is bij deze mensen dus niet aan de orde. Ik ga hier in mijn volgende antwoord op in.
Betekent uw plan om loonkostensubsidies te vervangen door loondispensatie, dat de mensen die hiervoor in aanmerking komen een inkomen ontvangen ter hoogte van een bijstandsuitkering? Is het gemeenten toegestaan dit te verhogen tot boven bijstandsniveau?
In het Regeerakkoord is aangekondigd dat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 december jl. heb aangegeven koers ik erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. Over hoe de regeling er precies uit moet zien om dat te bereiken ben ik nu in gesprek met alle betrokkenen en ga ik graag in debat met uw Kamer.
De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Hoe kunt u de korting op de Wajong-uitkering (per 1 jan 2018) nog rechtvaardigen als mensen onder het wettelijk minimumloon moeten gaan werken? Welke prikkel is er dan nog om te gaan werken?
De uitkeringsverlaging voor Wajongers met arbeidsvermogen heeft geen relatie met de voorgenomen invoering van het instrument loondispensatie in de Participatiewet. De Wajong kent reeds sinds jaar en dag het instrument loondispensatie. Op dit moment werken ruim 17 duizend Wajongers bij reguliere werkgevers met loondispensatie.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met beschut werk toch een pensioen te laten opbouwen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat loondispensatie in de Participatiewet gaat gelden voor mensen met een nieuwe arbeidsovereenkomst (dus niet voor nu bestaande). Het pensioenniveau dat mensen kunnen bereiken is afhankelijk van hun loon, de pensioenfranchise en het aantal jaren dat ze met loondispensatie werken. Bij loondispensatie komt het loon in veel gevallen niet uit boven de pensioenfranchise. In dat geval is het pensioenniveau gelijk aan het AOW-pensioen.
Bent u bereid met de Belastingdienst te overleggen over de oplossing van de Stichting van de Arbeid voor het gebrek aan pensioenopbouw bij loondispensatie door de loonwaarde te beschouwen als een deeltijdfactor die ook op de franchise wordt toegepast?2
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat SW-medewerkers met dezelfde werkzaamheden verschillende inkomens kunnen hebben, zoals het voorbeeld van Gordana en Rohan laat zien?
Verreweg de meeste Sw-bedrijven hebben zich in de afgelopen jaren verbreed naar ontwikkelbedrijven waarin voor diverse doelgroepen enerzijds de gelegenheid wordt geboden werkervaring op de toen als voorbereiding op een baan bij een reguliere werkgever, en anderzijds werkgelegenheid wordt georganiseerd onder aangepaste omstandigheden. Dat brengt met zich mee dat de voorwaarden waaronder deze mensen aan het werk zijn kunnen verschillen.
Wat onderneemt u om deze ongelijke beloning voor dezelfde werkzaamheden te herstellen?
Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij de toeleiding van mensen naar werk organiseren en welke rol de bestaande Sw-bedrijven daarin hebben. Tevens is het aan de sociale partners om te bepalen onder welke arbeidsvoorwaarden deze mensen aan het werk gaan. Het rijk heeft hierin geen verantwoordelijkheid.
Voor de volledigheid merk ik op dat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer mogelijk is in de wet sociale werkvoorziening. Er zijn dus geen «nieuwe Sw-medewerkers», zoals de vraag doet vermoeden.
Bent u bereid de inkomensachteruitgang voor nieuwe SW-medewerkers te repareren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het idee om niemand meer toe te laten tot de sociale werkplaatsen: «niet goed doordacht was»? Begrijpt u dat gemeenten «niet wisten wat te doen»? Bent u bereid om met een beter plan te komen, waarin een eind komt aan de «race to the bottom» voor arbeidsgehandicapten?
De aanleiding om de Wsw af te sluiten voor nieuwe instroom heeft niets aan geldigheid verloren. Veel mensen die voorheen in aanmerking kwamen voor een Wsw-plaats met een beperking kunnen ook bij een reguliere werkgever aan de slag. De banenafspraak met werkgevers biedt daartoe extra mogelijkheden. Voor gemeenten betekende de afsluiting van de Wsw en het organiseren van nieuw beschut werk een nieuwe situatie, waarin veel vragen beantwoord moesten worden en nieuwe werkprocessen moesten worden ingeregeld. Ik constateer dat voor de meeste gemeenten geldt dat het beleid en de uitvoering daarvan goed op stoom zijn.
Gemeenten kunnen de bestaande infrastructuur van de Sw-bedrijven goed gebruiken om onder andere nieuw beschut werkplekken te organiseren, of om mensen te toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever. In de praktijk blijkt dat dit op heel veel plekken in het land ook gebeurt.
Het pleidooi van gemeenten om meer soorten van de wietproef toe te staan |
|
Chris van Dam (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten: sta meer soorten wietproef toe»?1
Ja.
Hebben de diverse gemeenten en hun vertegenwoordigers dit signaal ook al persoonlijk of schriftelijk overgebracht aan u? Zo ja, wat is uw opvatting over het voorstel van gemeenten om diverse experimenten met gereguleerde wietteelt toe te staan?
In het regeerakkoord is opgenomen dat er wet- en regelgeving komt ten behoeve van uniforme experimenten. Wij bereiden inmiddels wet- en regelgeving voor ten behoeve van deze experimenten. De voorwaarden voor de inrichting van de experimenten zijn nog niet uitgewerkt en vergen nader overleg met andere betrokken partijen, zoals gemeenten.
De afgelopen periode hebben wij meerdere brieven ontvangen van burgemeesters of burgemeesters tezamen, al dan niet op verzoek van de gemeenteraad, in relatie tot de in het regeerakkoord aangekondigde experimenten met een gesloten coffeeshopketen. De inhoud van deze brieven richt zich met name op het al dan niet willen deelnemen aan de experimenten.
Het experiment en ook de evaluatie zullen wij vormgeven in overleg met betrokken partijen, maar ook op advies van een onafhankelijke commissie. Op die manier denken wij een onafhankelijke evaluatie te borgen.
Is de vrees van gemeenten terecht dat de regering maar een soort proef zal toestaan, te weten de centrale levering aan coffeeshops door een vaste, streng gecontroleerde producent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door slechts een soort proef toe te staan de kans bestaat dat bij het mislukken daarvan te snel de conclusie kan worden getrokken dat het reguleren van «de achterdeur» niet kan? Zo ja, welke conclusies verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te gaan met vertegenwoordigers van gemeenten (VNG) om te komen tot een gevarieerde en representatieve hoeveelheid experimenten? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden het belangrijk om de inrichting van de experimenten – binnen de algemene kaders die in het regeerakkoord gegeven zijn – in gezamenlijkheid met meerdere partners vorm te geven. Uiteraard spreken we hierover met betrokken partijen, zoals de VNG.
Op welke termijn verwacht u met een voorstel naar de Kamer te komen, gelet op het feit dat er volgens het regeerakkoord binnen zes maanden regelgeving komt voor experimenten met gereguleerde wietteelt?
Wij streven ernaar om de benodigde wet- en regelgeving in het tweede kwartaal van 2018 bij uw Kamer in te dienen.
Het bericht ‘Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opslag politie in beslag genomen vuurwerk onveilig»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele beleidslijn/handelwijze is die de politie hanteert bij het aantreffen, in beslag nemen en vervoeren naar een plaats van opslag of vernietiging van zwaar, illegaal vuurwerk? Hoe garandeert u – wetende dat het illegaal vuurwerk steeds zwaarder en gevaarlijker wordt – de veiligheid van politiemensen die bij dat in beslag nemen, vervoeren en opslaan betrokken zijn?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd in de brief van 24 november jl. (KS 28 684, nr. 511), beperkt de politie de tijdelijke opslag en het vervoer van illegaal vuurwerk door een intensivering van het rechtstreekse ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Aangezien dit niet in alle gevallen mogelijk is, wordt een deel van het illegale vuurwerk toch nog door de politie naar daartoe aangewezen bureaus gebracht. Bij de keuze van deze bureaus heeft de politie niet alleen gekeken naar het externe veiligheidsaspect, maar ook naar de veiligheid van de medewerkers en anderen in het politiebureau. Daarbij is het uitgangspunt dat alleen kleine hoeveelheden vuurwerk naar het bureau worden gebracht. De politie heeft voor dit transport een wettelijke ontheffing2, en een aanvullende ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De politie heeft aangegeven aan de daarvoor geldende veiligheidseisen te voldoen. Deze eisen bestaan uit het verpakken van vuurwerk in een antistatische zak en het goed vastzetten van het vuurwerk tijdens transport.3 Een ADR-transporteur haalt vervolgens dit vuurwerk binnen twee tot zes uur op en brengt het naar Ulicoten.
Wat vindt u van het voorstel van politiebond ACP zoals verwoord in het artikel? In hoeverre kunnen particuliere bedrijven een rol spelen bij het in beslag nemen, vervoeren en vernietigen van zwaar vuurwerk, om de politie te ontlasten?
In het aangehaalde artikel stelt de ACP voor het inbeslaggenomen vuurwerk voortaan door specialisten te laten afhandelen. De geldende regelgeving voor transport is dat illegaal vuurwerk moet worden vervoerd door een ADR-transporteur of door een transporteur die in het bezit is van een ontheffing. Zoals hierboven aangegeven beschikt de politie over een ontheffing en heeft ze aangegeven te voldoen aan de daarvoor geldende eisen. Vernietiging van inbeslaggenomen vuurwerk wordt uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven.
De lijn van de ACP sluit aan bij de huidige lijn van de politie, namelijk het intensiveren van het ADR-transport van de plaats van aantreffen naar de landelijke opslagvoorziening in Ulicoten. Voor een structurele oplossing wordt ook gekeken naar mogelijkheden om anderen dan politie een rol te geven de afhandeling van in beslag genomen vuurwerk. Ik zal uw Kamer hier in het voorjaar van 2018 nader over informeren.
Hoe verhouden belangen van strafvordering en waarheidsvinding zich tot een effectieve en adequate afwikkeling van in beslag genomen vuurwerk? Zijn er bezwaren tegen het direct en ter plekke vernietigen van in beslag genomen zwaar vuurwerk? Bestaan daar technisch mogelijkheden voor? Is de aloude truc van het onderdompelen van vuurwerk in een emmer water niet de meest praktische oplossing?
In Ulicoten is een speciaal politieteam belast met het onderzoeken van het vuurwerk, het team Centraal Onderzoek Vuurwerk. Dit team stelt vast om wat voor vuurwerk het gaat, hetgeen van belang is voor de waarheidsvinding in strafzaken. Dit onderzoek is specialistisch, omdat het specifieke kennis vraagt over het vuurwerk en een verantwoorde wijze van onderzoek doen en kan niet overgelaten worden aan de politieambtenaar die het vuurwerk aantreft. Het RIVM geeft aan dat het in het water dompelen van vuurwerk in de meeste gevallen er niet toe leidt dat het pyrotechnisch materiaal niet meer kan worden ontstoken. Bovendien kan het met water in contact brengen van bepaald vuurwerk (met bijvoorbeeld magnesium) leiden tot een ontploffing. Daarnaast heeft onderdompeling tot gevolg dat het vuurwerk en het water veranderen in chemisch afval, dat als zodanig moet worden afgevoerd, hetgeen kostbaar is.
Kindermisbruik op Aruba |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Kindermisbruik op Aruba groot probleem»1 en herinnert u zich de motie van de bijzondere gedelegeerde Thijsen c.s. van juni 2015 (34 038, nr. 8), waarin de Koninkrijksregering werd verzocht een samenwerkingsprotocol op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling tot stand te brengen?
Ja.
Deelt u de mening van de Arubaanse Task Force Kinderrechten dat er indicaties zijn dat een op de vijftien kinderen op het eiland te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik, mishandeling of verwaarlozing en dat mogelijk sprake is van «underreporting vanwege het ontbreken van een meldcode voor kindermishandeling»? Zo ja, hoe verhouden dergelijke cijfers zich tot de Nederlandse situatie? Zo nee, welke cijfers zijn dan wel correct?
De uitspraak dat 1 op de 15 kinderen te maken heeft met huiselijk geweld, seksueel misbruik en mishandeling komt uit een onderzoek van 2008. Een van de conclusies luidt:
«De signalen die uit het veld kwamen voor wat betreft de Kindermishandeling en Verwaarlozing worden door dit onderzoek zeker onderbouwd. De situatie voor wat betreft deze problematiek is ernstig. We hebben het bij een voorzichtige schatting over één op de 15 kinderen. Vergeleken met de onderzoeken in Nederland en de VS is de situatie hier aanzienlijk erger. Ook als we kijken naar hoeveel kinderen te maken hebben met meerdere vormen van mishandeling en verwaarlozing en naar de schade die de mishandeling veroorzaakt, is onze situatie niet rooskleurig».
Van het Arubaanse lid van de Taskforce kinderrechten, werkzaam bij de Directie Sociale Zaken zijn de volgende cijfers ontvangen:
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
Lichamelijke mishandeling
57
48
57
45
42
51
57
59
51
Lichamelijke verwaarlozing
60
56
59
32
58
58
20
28
36
Psychische/emotionele mishandeling
27
35
46
11
3
9
13
31
22
Psychische/emotionele verwaarlozing
101
104
84
83
120
115
127
197
171
Seksueel misbruik
48
36
41
46
48
47
35
39
28
Huiselijk geweld
29
26
21
11
14
14
16
12
10
Hierbij dient te worden opgemerkt dat het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (Bureau Sostenemi) dat in 2005 is opgericht, nog in afwachting is van een aanwijzing voor een juridische status. Ook worden de afspraken omtrent centralisatie van de registratie van de cijfers niet door alle instanties opgevolgd. Dit zou kunnen leiden tot underreporting
Voor de Nederlandse situatie gaan we tot nu toe uit van een aantal van 119.000 kinderen dat slachtoffer is van huiselijk geweld. Dit cijfer is gebaseerd op prevalentieonderzoek uit 2010. Dit onderzoek wordt momenteel herhaald zodat in de zomer van 2018 meer recente cijfers beschikbaar zijn.
De cijfers van Aruba gaan over het aantal registraties, adviezen en meldingen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. Het Nederlandse cijfer is gebaseerd op een informantenstudie via beroepskrachten. Daardoor zijn de cijfers niet vergelijkbaar en kunnen er ook geen uitspraken worden gedaan over de verhouding tussen de cijfers.
Deelt u de mening dat uit het feit dat de genoemde motie al meer dan twee jaar geleden is ingediend en het feit dat er nu nog steeds geen gezamenlijke aanpak van kindermishandeling bestaat, dat dat duidt op een gebrek aan urgentie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende fronten werken we als (ei)landen samen aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De motie waarnaar in deze Kamervragen wordt verwezen, slaat terug op de ratificatie van het Verdrag van Istanbul dat gaat over geweld tegen vrouwen/ huiselijk geweld. Naar aanleiding van dit Verdrag is voor de aanpak van huiselijk geweld op Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) een specifiek traject gestart. Dit is uitgemond in een bestuursakkoord met de Openbare Lichamen over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling (Kamerstuk 28 345, nr. 183). Doel hiervan is te komen tot een volwaardige en duurzame aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op de eilanden. Voor Aruba geldt dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling een verantwoordelijkheid is van het land zelf. Dit laat onverlet dat er door Nederland diverse acties worden ondernomen om het land Aruba daarbij te helpen.
Om de samenwerking en de kennisdeling rond de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen het Koninkrijk te stimuleren was er voor november 2017 een werkconferentie gepland te Sint Maarten. Vanwege de gevolgen van de orkanen Irma en Maria is deze conferentie verplaatst naar maart 2018 te Aruba. Een werkgroep, bestaande uit betrokken medewerkers van de (ei)landen binnen het Koninkrijk, bereidt deze werkconferentie samen met VWS en BZK voor. Financiering vindt plaats door VWS. In de voorbereiding op en tijdens de conferentie wordt met de (ei)landen geïdentificeerd welke afspraken gemaakt kunnen worden, onder andere op het gebied van inter(ei)landelijke opvang, deskundigheidsbevordering en preventiecampagnes.
Naast de specifieke aanpak voor de aanpak van huiselijk geweld werken de landen van het Koninkrijk (Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten) samen om de kinderrechten in alle (ei-)landen binnen het Koninkrijk te verbeteren. De Interlandelijke Taskforce Kinderrechten – bestaande uit vertegenwoordigers van BZK, VWS, Curaçao, Aruba en Sint Maarten – heeft in dit verband een Safetynetconferentie georganiseerd in december 2015 waaraan circa 80 jeugdmedewerkers van de verschillende (ei)landen hebben deelgenomen. Deze conferentie heeft maart 2017 een vervolg gekregen in een interlandelijke opvoedconferentie te Bonaire met ruim 150 deelnemers van alle zes de (ei)landen. Tijdens de opvoedconferentie zijn zes belangrijke opvoedthema’s geïdentificeerd: 1) Grenzen stellen/discipline/structuur, 2) Liefde en aandacht, 3) Communicatie (op alle lagen), 4) Normen en waarden 5) Ouderbetrokkenheid en ouderbewustzijn en 6) Opvoedingsondersteuning. De afgevaardigde van Unicef benadrukte in zijn toespraak dat juist op de plaatsen waar kinderen het veiligst zouden moeten zijn (thuis en op school) zij het vaakst geweld meemaken. Hij sprak over de gevolgen van geweld, over de manieren hoe dit aan te pakken en de rol van cultuur. De opvoedconferentie van Bonaire krijgt een vervolg in een voor mei 2018 geplande opvoedconferentie te Curaçao. Ook deze conferentie vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Interlandelijke Taskforce Kinderrechten, met medewerking van Unicef en medefinanciering van BZK en VWS.
Deelt u de mening dat, ook al ligt er na de recente orkaan prioriteit bij de opbouw van Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius, een gezamenlijke aanpak van kindermishandeling – waar al in 2015 om is gevraagd – niet langer uitstel kan gedogen?2 Zo ja, deelt u dan ook de mening dat niet op een gezamenlijke werkconferentie over weer een half jaar moet worden gewacht en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘32 woonunits voor vluchtelingen in Veldhoven geplaatst’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «32 woonunits voor vluchtelingen in Veldhoven geplaatst»?1
Ja.
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een statushouder doorstroomt van een voorziening van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) naar reguliere huisvesting? Hoe verhoudt dit zich tot de gemiddelde wachttijden om in aanmerking te komen voor sociale huurwoningen voor andere wachtenden op de wachtlijst?
Uit de cijfers van het COA blijkt dat asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben gekregen gemiddeld vijf a zes maanden moeten wachten op uitplaatsing naar een reguliere woning in een gemeente.
Wat betreft de regulier woningzoekenden is het moeilijk om op landelijk niveau uitspraken te doen over gemiddelde wachttijden voor een sociale huurwoning. In het onderzoek «Wachten, zoeken en vinden» dat bureau RIGO in 2016 heeft uitgevoerd, is hier voor het eerst onderzoek naar gedaan. Uit dit onderzoek blijkt dat de «wachttijden» (feitelijk gemiddelde inschrijfduur van mensen die een woning hebben gevonden) sterk per regio variëren. Van 2,5 jaar op Walcheren tot 8,7 jaar voor starters in de regio Amsterdam. Ook binnen regio’s zijn grote verschillen, per gemeente, wijk en type woning. De periode dat woningzoekenden aan het reageren zijn (zoekduur), is veel korter dan de tijd dat ze ingeschreven staan, maar zowel de wachttijd als de zoekduur is de laatste jaren toegenomen.
Wat betreft de kortere wachttijden moet worden benadrukt dat het juist de bedoeling is dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang vanwege de hoge kosten van de asielopvang en een snelle(re) start met integratie. Statushouders die nog in de asielopvang zitten hebben bovendien geen alternatieve huisvestingsmogelijkheden en zijn dus eigenlijk dakloos. De wachttijden van statushouders zijn daarom niet goed vergelijkbaar met de die van regulier woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat statushouders niet automatisch voorrang krijgen bij de toewijzing van sociale huurwoningen, omdat zij hiermee voorbij gaan aan mensen die al jarenlang op een wachtlijst staan?
De automatische voorrangspositie van statushouders is per 1 juli 2017 komen te vervallen door de inwerkingtreding van een wijziging van de Huisvestingswet 2014. Het is sindsdien aan de gemeenten zelf om, gegeven de situatie op de lokale woningmarkt, te bepalen of statushouders een urgentiestatus krijgen toegewezen.
Deelt de mening dat de sobere, alternatieve huisvesting van statushouders, zoals beschreven in het artikel, goed aansluit bij de inzet van het kabinet om statushouders niet automatisch voorrang te geven bij de toewijzing van sociale huurwoningen, om zo ook de druk op de wachtlijsten te verminderen?
Het is aan de gemeenten zelf om te bepalen hoe zij, gegeven de situatie op de lokale woningmarkt, de statushouders wensen te huisvesten. In sommige gevallen zal inderdaad sobere, alternatieve huisvesting het meest geschikt zijn; in andere gevallen betreft dat huisvesting in de reguliere sociale voorraad. Juist om lokaal maatwerk hierin te bevorderen, is de automatische urgentiestatus voor statushouders geschrapt uit de Huisvestingswet. In sommige gemeenten is het namelijk helemaal niet nodig of wenselijk om doelgroepen als urgent aan te merken.
Hoeveel gemeenten hebben na het besluit van het vorige kabinet statushouders niet meer automatisch voorrang te geven bij de toewijzing van een sociale huurwoning, alsnog statushouders apart voorrang gegeven in hun gemeentelijke huisvestingsverordening? Indien u deze informatie niet heeft, bent u dan bereid om (met behulp van provincies) een belronde langs gemeenten te doen om een inventarisatie te maken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij op dit moment nog niet bekend in hoeveel gemeenten statushouders nog als een voorrangscategorie worden beschouwd. Ik heb uw Kamer bij de behandeling van de wetswijziging reeds toegezegd het effect van het schrappen van de automatische urgentiestatus te onderzoeken. Indien hierover de komende maanden bij de gemeenten voldoende gegevens beschikbaar komen, ben ik dan ook graag bereid om uw Kamer nader te informeren.
Mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de grens met België bij Zuid-Limburg voor de winning van onder andere zink en mogelijke effecten voor de Nederlandse bieding voor de Einstein Telescope |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Limburgs stilste hoekje vreest Waalse zinkzoekers»?1
Ja. Het in 2017 opgerichte Belgische bedrijf WalZinc is voornemens bij de Waalse overheid een vergunning aan te vragen voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en verschillende zeldzame metalen in de ondergrond in de omgeving van de gemeente Plombières (provincie Luik, België). WalZinc zal voor het onderzoek vooral gebruik maken van niet-invasieve geofysische meettechnieken zoals bijvoorbeeld gravimetrie en elektrische weerstandstomografie. Er zullen waarschijnlijk ook enkele boringen worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal naar verwachting 4 tot 5 jaar duren.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gesteld van de Belgische vergunningverlening voor het onderzoek naar bodemschatten aan de zuidelijkste grens van ons land? Zo ja, op welke wijze? Is deze vergunning vergelijkbaar met een opsporingsvergunning onder de Nederlandse wetgeving?
Ik ben door de Belgische autoriteiten niet op de hoogte gesteld. Het is bij initiatieven langs de grens gebruikelijk dat de lokale overheid waar het initiatief wordt genomen de desbetreffende gemeentes en provincie van het buurland informeert.
Op 4 oktober 2017 heeft in de gemeente Plombières een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. De provincie en de gemeenten waren over het initiatief en deze bijeenkomst niet op voorhand geïnformeerd. Aan iedereen is de mogelijkheid geboden om binnen veertien dagen na de bijeenkomst een reactie te sturen aan het gemeentecollege van Plombières. De provincie Limburg, de nabij gelegen Limburgse gemeenten Gulpen-Wittem en Vaals en ook de stichting VVV Zuid Limburg hebben per brief gereageerd.
De Nederlandse wetgeving met betrekking tot opsporingsvergunningen is niet gelijk aan de Belgische wetgeving maar er zijn wel overeenkomsten. De in voorbereiding zijnde aanvraag van WalZinc betreft een vergunning voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en andere metalen. Dit is vergelijkbaar met een opsporingsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet. Indien het onderzoek voor WalZinc aanleiding geeft om het initiatief te nemen om te komen tot het winnen van onder andere lood en zink dan zal men eerst een concessie moeten verkrijgen van de Waalse overheid. Hiervoor zal men een openbare procedure moeten starten waarbij inspraak mogelijk is. De voorgenomen mijnbouwactiviteit langs de grens kan mogelijk leiden tot grensoverschrijdende milieueffecten. Uitgaande van het door de EU in 1991 ondertekende Espoo VN-verdrag zal dan ook een milieueffectrapportage moeten plaatsvinden aan de Nederlandse zijde van de grens. Daarnaast heeft de Belgische overheid dan ook de verplichting om de Nederlandse burgers en autoriteiten op een vergelijkbare wijze als de Belgische burgers en autoriteiten te betrekken in de procedure.
Heeft u, of naburige Nederlandse gemeenten en de Provincie Limburg, de mogelijkheid gehad om hier een zienswijze over in te dienen of bezwaar tegen te maken bij de verantwoordelijke Belgische autoriteiten? Zo nee, op welke wijze wordt de omgeving, ook over de grens, betrokken bij de vergunningverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de gezamenlijke bieding die georganiseerd wordt door Nikhef en de Provincie Limburg om de Einstein Telescope (genoemd in de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur) waarmee onderzoek gedaan gaat worden naar zwaartekracht golven?2 Weet u dat er buiten de Zuid-Limburgse bodem maar twee andere plaatsen voor geschikt zijn voor deze «Large-scale Cryogenic Gravitational Wave Telescope» in Europa?
De ambities van het Nikhef en de Provincie Limburg zijn mij bekend. Uit het door de EU-gefinancierde rapport «Einstein gravitational wave Telescope conceptual design study»3 blijkt dat de gesteldheid van de ondergrond in de Limburgse grensregio geschikt is om een Einstein Telescoop te herbergen. Tevens laat het rapport zien dat ook Sardinië en het Hongaarse Matra gebergte in de regio van Budapest goede kandidaten zijn.
De Einstein Telescoop is opgenomen in de Nationale Roadmap van NWO en heeft daardoor onze aandacht. Met steun van het Ministerie van OCW en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is een taskforce ingericht om de positieve indicaties die er zijn voor de ontwikkeling van een Einstein Telescoop in de grensregio verder te onderzoeken. Via haalbaarheidsstudies, aanvullend bodemonderzoek en coalitievorming zal inzicht worden verkregen over de Nederlandse positie bij de ambitie om de Einstein Telescoop in Europa te realiseren. Deze informatie is noodzakelijk om tot een weloverwogen standpunt te komen. Het zou bij de daadwerkelijke bouw van een Einstein Telescoop om een miljardeninvestering gaan. Als gastland wordt doorgaans een minimale bijdrage van een derde van de totale investeringskosten verwacht. Een weloverwogen keuze is essentieel. Het is op dit moment nog te vroeg om een positie in te nemen.
Vindt u dit project een mogelijkheid om te investeren in onderzoek van wereldniveau in Nederland? Zo ja, hoe gaat u de bieding steunen?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden volgens u de mijnbouwactiviteiten vlak over de grens de totstandkoming van de Einstein Telescope in Zuid-Limburg in de weg kunnen staan?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat een rustige ondergrond een belangrijke voorwaarde is voor de voorziene Einstein Telescoop. De voorziene Einstein Telescoop zal op een diepte van circa 200 meter in de ondergrond worden gebouwd. De ondergrond is mede bepalend voor de nauwkeurigheid van het instrument. Zuid-Limburg is als locatie voor de Einstein Telescoop geschikt vanwegede combinatie van een zachte bovengrond en daaronder hard gesteente, wat een speciale dempende werking heeft op trillingen. Ook op de bovengrond moet het zo rustig mogelijk zijn. Dat betekent onder andere zo min mogelijk zware industrie, spoorlijnen en vrachtverkeer. Aan deze voorwaarden wordt in Zuid-Limburg voldaan. Het KNMI maakt ook gebruik van deze gunstige omstandigheden en heeft daarom in de Heimansgroeve (Vijlen, gemeente Vaals) haar meest gevoelige meetstation geplaatst. Hiermee worden trillingen afkomstig van aardbevingen van over een groot deel van de wereld geregistreerd.
Ondergrondse mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens in Zuid-Limburg kan leiden tot kleine trillingen in de ondergrond. Deze trillingen kunnen, in de vorm van ruis, van invloed zijn op metingen van het KNMI en de voorziene Einstein Telescoop. Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen stellen dat de mogelijke mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens de totstandkoming van de Einstein Telescoop in de weg zal staan. Dit zal samen met de initiatiefnemer WalZinc en de Belgische autoriteiten nader onderzocht moeten worden. Ik ondersteun dan ook van harte het initiatief dat de provincie Limburg heeft genomen om tot een goede afstemming te komen met de Belgische autoriteiten.
Vindt u dat dit project niet doorkruist zou moeten worden door mijnbouwactiviteiten vlak over de grens? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Het gaat hier over een mijnbouwactiviteit in België. Ik ga in dit geval niet over het al dan niet verlenen van vergunningen voor opsporing en later de eventuele winning van deze delfstoffen.
Ik ondersteun de actieve opstelling van de provincie Limburg en de betrokken gemeenten. De provincie Limburg heeft het initiatief genomen om in contact te komen met de Waalse overheid om onder andere duidelijkheid te krijgen over de Belgische procedures.
De Provincie Limburg zal mij informeren over de uitkomsten van de nog te voeren gesprekken met de Waalse overheid. Indien daaruit blijkt dat overleg op landelijk, Benelux of Europees niveau noodzakelijk is, dan zal ik mij daarvoor inzetten.
Wat is het verdere vergunningentraject voor mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de Zuid-Limburgse grens met België en wat is daarbij uw inzet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Driekwart gemeenten koopt nog vervuilend vervoer’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Driekwart gemeenten koopt nog vervuilend vervoer»?1
Ja.
Deelt u de analyse, voortkomend uit de benchmark van Natuur en Milieu, dat een groot aantal gemeentelijke knelpunten het streven naar duurzaamheid in de weg zitten? Zo ja, hoe kunnen deze knelpunten weggenomen worden? Zo nee, waarom niet?
De knelpunten bij gemeenten die Natuur & Milieu in haar rapport noemt om te komen tot een duurzamer wagenpark en doelgroepenvervoer zijn samen te vatten als onvoldoende kennis en capaciteit, onvoldoende prioriteit en een verdeeld belegde verantwoordelijkheid. Het Plan van Aanpak MVI 2015–2020 is er juist op gericht om dit soort punten te helpen verbeteren voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI) in den brede. Er lopen diverse acties via PIANOo om overheden te helpen hun kennisniveau te verhogen. Het Manifest MVI is erop gericht om de prioriteit te vergroten en om partijen aan te sporen hun interne organisatie rondom MVI te verbeteren.
Beschikken gemeenten naar uw oordeel over voldoende expertise om – soms ingewikkelde – aanbestedingsprocedures adequaat te kunnen uitvoeren? Zo ja, hoe verklaart u dat uit de benchmark naar voren komt dat nog altijd 72 procent (en bij het doelgroepenvervoer zelfs 79 procent) minder goed presteert dan de landelijke inkoopcriteria (minimumeisen en gunningscriteria), zoals opgesteld door het Expertisecentrum Aanbesteden van het Ministerie van Economische Zaken (PIANOo)? Hoe vaak wordt gebruik gemaakt van de opgezette expertpool en worden deze aanbevelingen ook opgevolgd?
Er zijn nog grote verschillen tussen gemeenten in de expertise die zij hebben op dit gebied en in de prioriteiten die zij stellen bij de inkoop. Wel zie ik dat steeds meer gemeenten werk willen maken van MVI en daarin concrete stappen zetten. Ik zal dit vanuit het Rijk ook zeker blijven stimuleren. Er is tot nu toe twaalf keer een beroep gedaan op de expertise van de expertpool. Overheden die hiervan gebruik hebben gemaakt, geven aan positief te zijn over de expertpool. Ze zien deze als «zetje in de rug» bij de implementatie van MVI.
Bent u bereid om de aanbevelingen die uit de benchmark van Natuur en Milieu naar voren komen met de gemeenten te bespreken en hen aan te sporen bij nieuwe aanbestedingen de aanbevelingen uit de benchmark zoveel mogelijk over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er graag toe bereid om met de VNG en PIANOo te bespreken hoe we gemeenten nog meer kunnen stimuleren om dit te verbeteren. Op dit punt heeft uw Kamer naar aanleiding van de begrotingsbehandeling ook de motie Dik-Faber c.s. aangenomen2.
Herkent u zich in de conclusie van het onderzoek dat jarenlang de criteria voor doelgroepenvervoer sterk verouderd waren? Zijn alle gemeenten inmiddels op de hoogte van de nieuwe criteria, zoals opgesteld door PIANOo?
Deze criteria voor contractvervoer waren inderdaad sterk verouderd en zijn daarom in maart 2017 geheel herzien en aangescherpt. De criteria voor eigen wagenpark waren al eerder geactualiseerd. Beide lopen vanaf nu mee in de jaarlijkse update van alle criteriadocumenten, die plaatsvindt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Rijkswaterstaat. Ze zijn beschikbaar via de website van PIANOo, waar inkopers gewend zijn om deze documenten te vinden.
Bent u bereid om, wanneer er geen duidelijke verbeteringen plaatsvinden, nadere stappen te zetten om ervoor te zorgen dat in de toekomst gemeentelijke wagenparken zo duurzaam mogelijk zullen worden? Zo ja, wat voor stappen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de keuzes die ze maken bij hun inkoop. Vanuit het Rijk kan ik hen wel stimuleren om daarbij zo duurzaam mogelijke keuzes te maken. Gezien de huidige groei in het aantal gemeenten dat werk maakt van MVI, ga ik ervan uit dat we ook in deze twee productgroepen verbetering zullen gaan zien.
Het artikel ‘Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zo maken we het basisinkomen werkelijkheid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van het artikel gesteld kan worden dat er niet een vorm van basisinkomen bestaat? En onderkent u hiermee dat het te kort door de bocht zou zijn om te stellen dat het basisinkomen al is besproken binnen de Tweede Kamer en onderzocht door het Centraal Planbureau (CPB), zodat verder onderzoek naar alternatieven onnodig is?2
Een basisinkomen wordt meestal gedefinieerd als een onvoorwaardelijk inkomen dat de overheid aan iedere burger verstrekt. In deze vorm is in de Tweede Kamer het afgelopen jaar meermaals over het basisinkomen gesproken.
Er zijn ook andere manieren om een minimum inkomen voor iedereen te garanderen. Over een gegarandeerd basisinkomen (in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting) gaat het artikel waar in vraag 1 naar wordt verwezen.
Onderzoek naar (alternatieve vormen van) een basisinkomen moedigt het kabinet niet aan, vanuit het principe dat iedereen die kan werken dat ook moet doen. Voor hen die dat niet kunnen, biedt de overheid gerichte inkomensondersteuning. De garantie van een inkomen, ongeacht of iemand kan werken of niet, draagt niet bij aan dit principe.
Deelt u de mening dat tot op heden de vorm van basisinkomen, zoals in het artikel aangedragen wordt, nog niet binnen de Tweede Kamer is onderzocht?3
Over een basisinkomen in de vorm van een onvoorwaardelijke uitkering is meerdere malen in de Tweede Kamer gesproken. Over een basisinkomen in de vorm van een negatieve inkomstenbelasting is bij mijn weten niet eerder gesproken.
Kunt u aangeven hoe de Participatiewet bijdraagt aan het terugdringen van de grote groep arme werkenden in Nederland die onder de armoedegrens leeft?4 Vindt u dat deze wettelijke verantwoordelijkheid in de Participatiewet verankerd zou moeten zijn? Zo nee, waar ligt deze wettelijke verantwoordelijkheid dan wel?
De Participatiewet biedt gemeenten de mogelijkheid om ook werkenden ondersteuning te bieden. Zo kunnen gemeenten op basis van de Participatiewet mensen die werken, maar die hierdoor onvoldoende inkomen verwerven om boven de bijstandsnorm uit te komen, ondersteunen bij het zoeken naar een baan met voldoende uren om uit de bijstand te komen en het inkomen van deze mensen aanvullen tot bijstandsniveau. Ook biedt de Participatiewet de mogelijkheid om werkenden die moeilijk rond komen, op basis van individueel maatwerk, ondersteuning te bieden via de bijzondere bijstand. De invulling van dit beleid binnen de wettelijke kaders is gedecentraliseerd naar gemeenten.
Klopt het, zoals wordt voorgesteld in het artikel, dat de basiszekerheid, welke niet de arbeidsparticipatie tracht te vergroten maar om een leven zonder armoede een recht te maken in plaats van een gunst, losstaat van de Participatiewet? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De garantie van een minimuminkomen gaat in tegen een aantal centrale elementen van de Participatiewet. Een basiszekerheid of basisinkomen kan daarom niet naast de Participatiewet bestaan en niet los gezien worden van de Participatiewet.
Ten eerste is de Participatiewet gebaseerd op het principe dat iedereen die kan werken dat moet doen. Werk biedt immers de beste sociale zekerheid en werk (en in sommige gevallen meer uren werken) is tevens de beste weg uit armoede. Werken is ook van groot belang voor de economische houdbaarheid van de sociale zekerheid. Betaald werk zorgt er voor dat gerichte inkomensondersteuning geboden kan worden aan hen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Een basiszekerheid of basisinkomen zal de prikkel om te gaan werken voor mensen met een inkomen tot het niveau van de basiszekerheid sterk verminderen. Dit staat dus haaks op de doelen uit de Participatiewet. Voor de houdbaarheid van onze sociale zekerheid is het juist van groot belang dat mensen betaald werk hebben wanneer dat mogelijk is.
Daarnaast betreft de invoering van een basisinkomen zoals beschreven in het artikel een aanzienlijke stelselwijziging. Het kabinet kiest voor het huidige systeem van sociale zekerheid, dat gekenmerkt wordt door gerichte inkomensondersteuning, veelal met een activerend karakter op basis van maatwerk. Het kabinet is dan ook geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Klopt het dat de Participatiewet, ondanks het tijdelijk besluit experimenten Participatiewet (Stb. 2017, 69), en de Tijdelijke regeling experimenten Participatiewet (Stcrt. 2017, 10881), experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid in de weg staat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat alleen gemeenten die de Participatiewet naar de letter uitvoeren mogen gaan meedoen aan de experimenten met de bijstand? Geldt dit ook voor experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid?
Eén van de voorwaarden om te mogen experimenteren op basis van het Tijdelijk besluit Participatiewet en de regeling is dat gemeenten de Participatiewet rechtmatig uitvoeren. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder uw Kamer laten weten dat van de gemeenten die een verzoek indienen om te mogen experimenteren, alle voorgeschreven verordeningen in overeenstemming moeten zijn met de wettelijke bepalingen van de Participatiewet.5 Overigens is er op basis van dit besluit geen sprake van experimenten met een basisinkomen of basiszekerheid, en kan dit er ook niet zijn (zie ook antwoord op vraag 5 en 6).
Hoeveel gemeenten hebben in de afgelopen vijf jaren een verzoek ingediend om te experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid? Hoeveel daarvan hebben doorgang gekregen? Hoeveel daarvan zijn omgezet in een experiment met de bijstand? Wordt de omzetting in een experiment met de bijstand door u en de betrokkenen vanuit de gemeenten gezien als een volwaardig alternatief? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er zijn door gemeenten geen verzoeken ingediend bij SZW om te mogen experimenteren met een basisinkomen of basiszekerheid. Voor een experiment met een basisinkomen hebben gemeenten ook geen juridische grondslag. Zoals eerder aangegeven is het kabinet geen voorstander van een experiment met het basisinkomen.
Deelt u de mening dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, los van de verhoging van de arbeidsparticipatie en meer betaald werk, een breed scala aan mogelijkheden heeft om doelen na te streven om Nederland in brede zin welvarender te maken, zoals het ontplooien van maatschappelijke activiteiten door meer vrije tijd voor vrijwilligerswerk, innovatie en de zorg voor het gezin en/of anderen?
Bent u bereid om experimenten met een basiszekerheid of basisinkomen door gemeenten toe te staan om het aantal mensen dat in Nederland in armoede leeft terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De missie van SZW luidt: «Werk en bestaanszekerheid voor iedereen: samen werken voor samen leven.» Werk is van groot belang voor zowel het individu als de samenleving. Voor een individu draagt werk bij aan zelfrespect en ontplooiing. Tegelijkertijd is betaald werk nodig voor de economische houdbaarheid van het sociale systeem, zie ook antwoord op vraag 5. Om een vangnet te kunnen bieden aan mensen die niet zelf in hun levensonderhoud kunnen voorzien, is het van belang dat we bijdragen aan de sociale zekerheid door te werken wanneer mogelijk.
Bent u bereid om experimenten met een basisinkomen door gemeenten toe te staan om Nederland in brede zin welvarender te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook mijn antwoord op vragen 5 en 6. Het kabinet wil armoede terugdringen via andere maatregelen. Werk (of in sommige gevallen meer uren werken) is de beste weg uit armoede. Om dat te stimuleren is «werken moet lonen» een belangrijk uitgangspunt in het Regeerakkoord. Daarnaast wil het kabinet dat mensen in de bijstand meer perspectief krijgen om weer aan het werk te komen. Hierover gaat het kabinet in gesprek met gemeenten. Ook komt het kabinet met een kabinetsbrede aanpak schulden. Bovendien trekt het kabinet extra geld uit voor het voorkomen van schulden en het bestrijden van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen. Hiervoor is 30 miljoen euro beschikbaar in 2018, 25 miljoen euro in 2019 en 25 miljoen euro in 2020.
Het nieuws dat op Marktplaats illegale verkoop van glyfosaat plaatsvindt |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het door de werkgroep NL Gifvrij en Greenpeace uitgevoerde onderzoek naar verkoop van glyfosaatproducten via Marktplaats? Wat is uw reactie op dit onderzoek?1
Ja, ik ben hiermee bekend en vind de uitkomsten zorgelijk.
Deelt u de mening dat online verkoop van bestrijdingsmiddelen, zeker wanneer ze illegaal zijn, onwenselijk is en moet worden tegengegaan? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om dit te bewerkstelligen tegen tussenhandelaar Marktplaats?
Ja, het is in Nederland alleen toegestaan om gewasbeschermingsmiddelen te verkopen die zijn toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb), zowel door rechtspersonen als natuurlijke personen. Middelen zonder toelating zijn illegaal en de verkoop daarvan is vanzelfsprekend verboden. Dat betekent dat toegelaten glyfosaathoudende middelen met de juiste voorlichting ook via internet aan particulieren verkocht mogen worden, maar middelen die niet toegelaten zijn (of alleen voor professioneel gebruik) niet.
Ik vind de online verkoop van illegale middelen op Marktplaats onwenselijk. Ik zal met Marktplaats in overleg treden om afspraken te maken zodat kan worden geborgd dat alleen toegelaten middelen met de juiste voorlichting worden aangeboden, of de online verkoop van gewasbeschermingsmiddelen anders geheel wordt geweerd.
Daarnaast neemt de NVWA al maatregelen tegen aanbieders in Nederland van illegale gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij kunt u denken aan:
Deelt u de mening dat dit aanleiding is om over te gaan op een verbod op glyfosaat voor de particuliere markt (bijvoorbeeld hobbytuinders) en hier ook conform de uitspraken van het Europees parlement in Europees verband voor te pleiten?
Nee, deze mening deel ik niet. Er zijn voldoende wettelijke mogelijkheden om de ongewenste situatie aan te pakken. De verkoop van middelen die illegaal zijn is uit de aard der zaak al verboden. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft u separaat geïnformeerd over de aanpak van het particuliere gebruik van bestrijdingsmiddelen, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Begroting Infrastructuur en Waterstaat (Kamerstuk 27 858, nr. 416).
Welke specifieke maatregelen gaat u nemen tegen aanbieders van in Nederland illegale glyfosaathoudende middelen, waarvan bijvoorbeeld het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) de toelating heeft ingetrokken?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot nu toe opgetreden tegen aanbieders van illegale glyfosaathoudende middelen? Hoeveel controles hebben plaatsgevonden en hoeveel processen-verbaal zijn opgesteld in het afgelopen jaar op dit gebied?
Bij de online verkoop van illegale gewasbeschermingsmiddelen worden aanbieders in principe door de NVWA aangeschreven. Hierbij wordt aangegeven dat ze in overtreding zijn, wordt gewezen op mogelijke consequenties en wordt verzocht onmiddellijk te stoppen met de verkoop en de advertentie te verwijderen. Als hieraan geen gehoor wordt gegeven, kunnen meer repressieve handhavingsinstrumenten worden ingezet.
In 2017 zijn 45 aanbieders via marktplaats van illegale glyfosaathoudende middelen aangeschreven. Op twee aanbieders na had deze aanpak het gewenste resultaat. Voor deze twee aanbieders is één proces-verbaal (strafrecht) en één rapport van bevindingen (bestuursrecht) opgemaakt.
Jaarlijks wordt gemiddeld 15% van de handelaren in middelen voor professioneel gebruik door de NVWA geïnspecteerd. Naar aanleiding hiervan hebben in 2017 drie handelaren een schriftelijke waarschuwing gekregen, omdat ze glyfosaathoudende middelen verkochten na de uiterste afleverdatum. Deze handelaren hebben vervolgens de verkoop hiervan gestaakt.
De blokkade van een demonstratie |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «OM start onderzoek naar blokkade A7 richting Sinterklaasintocht Dokkum»?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het niet aan activisten is om een toegestane demonstratie te verstoren en dat het stellen van voorwaarden aan een demonstratie alleen aan het lokale gezag is?
De Wet openbare manifestaties (Wom) geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij demonstraties voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven. Dit betreft een belangenafweging tussen het recht op de vrijheid van betoging en de beperking daarvan ter bescherming van de volksgezondheid, in het belang van het verkeer of bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een demonstratie mag door de burgemeester nooit worden beperkt of verboden vanwege de inhoudelijke boodschap, dus ook niet als die boodschap (voor anderen) storend of onwelgevallig is. De burgemeester is binnen deze kaders het bevoegd gezag om demonstraties te reguleren. Het is niet aan anderen dan de burgemeester om in de beoordeling van de toelaatbaarheid van een demonstratie te treden. Daarbij past het ook niet dat een demonstratie door anderen wordt verstoord of belemmerd. De vrijheid van demonstreren verdient respect en bescherming, ongeacht de boodschap.
Hoe oordeelt u over het feit dat een demonstratie die door de gemeente Dokkum was toegestaan geen doorgang kon vinden omdat een groep die het niet eens was met het doel die demonstratie blokkeerde?
Ik, noch enig ander lid van het kabinet, heeft een oordeel gegeven over de besluiten van de burgemeester om de demonstratie tegen Zwarte Piet aanvankelijk toe te staan en uiteindelijk te verbieden. Voor de inschatting van de plaatselijke omstandigheden en de uitoefening van de bevoegdheden op grond van de Wom is het lokaal gezag verantwoordelijk, daar treedt het kabinet niet in. Het is aan de gemeenteraad om hierover desgewenst met de burgemeester te spreken. Dat overigens bewindslieden door aandacht te vragen voor het aspect van het kinderfeest en begrip in de discussie voor elkaars vertrekpunten en emoties, geen begrip hebben getoond voor mogelijke wetsovertreding, noch hebben bepaald wanneer er gedemonstreerd wordt, spreekt vanzelf.
Deelt u de mening dat als een bewindspersoon begrip toont voor het blokkeren van een toegestane demonstratie, daarvan het signaal kan uitgaan dat het recht op demonstratie zo maar beperkt kan worden door iedereen die het niet eens is met het doel van die demonstratie? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet aan de Minister-President is te bepalen op welke dag Nederlanders hun grondrechten mogen uitoefenen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, als degene die verantwoordelijkheid draagt voor het waarborgen van grondrechten, bereid om openlijk uit te dragen dat het verstoren van rechtmatige demonstraties niet aan de orde kan zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is in een democratische samenleving van wezenlijk belang dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren worden beschermd en gerespecteerd. Het is vanuit mijn verantwoordelijkheid van groot belang om hiervoor steeds aandacht te hebben. Waar het gaat om het reguleren van (de gebeurtenissen rondom) demonstraties is zoals hiervoor vermeld de burgemeester het bevoegd gezag. Als door het verstoren van demonstraties strafbare feiten worden gepleegd, kan de politie daartegen optreden. In de praktijk zullen dus eerst en vooral de burgemeester en de politie (de situatie rondom) een demonstratie in goede banen moeten leiden. Naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom de Sinterklaasintocht in Dokkum heb ik in het mondelinge vragenuur van 21 november jl. toegezegd om in overleg te treden met burgemeesters en de VNG over demonstraties en meer in het bijzonder het gebruik van het openbare-orde-criterium.
Zie ook de antwoorden op de vragen 2, 3 en 7.
Deelt u de mening dat het recht om te demonstreren juist van belang is om ook het uiten van afwijkende meningen mogelijk te maken en dat juist een democratie moet kunnen omgaan met meningen die niet door een meerderheid worden gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Nederland is een democratische rechtsstaat waarin een grote diversiteit bestaat aan levensbeschouwingen, opvattingen, leefstijlen en waardepatronen. Individuele burgers en de samenleving als geheel hebben er belang bij dat burgers de vrijheid hebben hun eigen waarden en opvattingen te ontwikkelen en uit te dragen. Het is van groot belang om te respecteren dat niet iedereen dezelfde mening heeft en om andersdenkenden dezelfde ruimte te geven als gelijkgestemden. Een debat over maatschappelijke vraagstukken en tradities leidt er soms toe dat de emoties hoog oplopen, zoals in het debat over de positionering van de figuur van Zwarte Piet.
Ik verwijs in dit verband graag naar de nota Grondrechten in een pluriforme samenleving (Kamerstuk 29 614, nr. 2).
Wat is de stand van het strafrechtelijk onderzoek naar de blokkade op de A7?
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie loopt nog, daarover kan op dit moment verder niets worden gemeld.
Bent u bereid met voor- en tegenstanders van verandering van Zwarte Piet om tafel te gaan om te zorgen dat de intocht van 2018 zonder incidenten verloopt vanuit het principe «kinderfeest voor iedereen»?
Het Sinterklaasfeest is een eeuwenoude traditie die wordt vormgegeven door de samenleving en die is blijven bestaan door te veranderen. De overheid heeft hier geen sturende rol in. Het decentrale karakter van het Sinterklaasfeest met honderden lokale intochtcomités, scholen en vele vrijwilligers maakt dat er op veel verschillende plekken een maatschappelijk debat plaatsvindt. De dialoog hierover zal vooral in de gemeenten moeten plaatsvinden. De overheid kan een rol spelen om een respectvolle dialoog te faciliteren. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) onderhoudt in dit kader contacten met stakeholders en gemeenten om spanningen te signaleren en tot vreedzame gesprekken te komen.
Het Ministerie van SZW heeft Dokkum als intochtstad 2017 ondersteuning geboden voor het ontwikkelen en uitvoeren van dialooginitiatieven. De gemeente heeft zich vooraf uitgebreid bij laten praten door de steden waar eerder een landelijke intocht is gehouden en voorafgaand aan de intocht is geprobeerd met zowel de (georganiseerde) voor- en tegenstanders van de figuur van Zwarte Piet in contact te komen. Er hebben dan ook met meerdere groepen gesprekken plaatsgevonden. Het lijkt mij dat deze benadering ook bij volgende Sinterklaasintochten een goed uitgangspunt vormt, waarbij ook lessen kunnen worden getrokken uit eerdere ervaringen.
De controle op drank- cq. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte gesteld van het verloop van het debat over de problemen bij het Nederlands Forensisch Instituut 30 mei 2017, waarin ik uw ambtsvoorganger de casus van een gruwelijk verkeersongeluk heb voorgelegd waarbij nabestaanden vragen houden over eventueel alcohol- of drugsgebruik door de eveneens overleden veroorzaker? Bent u eveneens bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger dat de Kamer in juli nader zou worden geïnformeerd op dit punt?
Ja, het verloop van dit debat is mij bekend. De toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dit debat toegezegd om deze vraag voor te leggen aan de Taskforce lijkschouw en gerechtelijke sectie. Gebleken is echter dat deze vraag de scope van de Taskforce te buiten gaat. Die richt zich namelijk op de vraag of misdrijven worden gemist doordat niet goed wordt gekeken naar een overledene als een mogelijk slachtoffer van een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden desgewenst zeer waardevol kan zijn te weten of de veroorzaker alcohol of drugs heeft gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij zeer goed voorstellen dat nabestaanden veel waarde hechten aan dit soort informatie om de oorzaak van het ongeval te kunnen begrijpen. Informatie over de toedracht van het ongeval kan een bijdrage leveren aan de verwerking van het zware verlies dat zij hebben geleden. Hierbij teken ik wel aan dat door toxicologisch onderzoek kan worden vastgesteld of de veroorzaker drank c.q. drugs heeft gebruikt, maar dat dit soort informatie (hoewel aannemelijk) nog niet hoeft te betekenen dat het gebruik per definitie de enige oorzaak is geweest van het ongeval.
Welke vorderingen zijn inmiddels gemaakt als het gaat om informatieverstrekking aan nabestaanden die desgewenst op de hoogte willen zijn van de gesteldheid van de veroorzaker van dergelijk gruwelijk leed? Hoe is dan wel gaat worden georganiseerd dat de overleden veroorzaker wordt getest op drank en/of drugs in zijn bloed?
Indien strafvorderlijk onderzoek wordt gedaan kunnen de nabestaanden op grond van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering de officier van justitie – indien zij dit wensen – vragen om van de uitkomsten op de hoogte te worden gebracht.
Wanneer de verdachte kort na het begaan van een ernstig misdrijf is overleden, zal ten aanzien van hem geen sprake meer kunnen zijn van een strafvorderlijke beslissing. Ook zal tegen hem uiteraard geen vervolging meer kunnen worden ingesteld (zie artikel 69 Wetboek van Strafrecht). De belangen van slachtoffers en nabestaanden, en van de maatschappij als geheel, kunnen er echter wel mee gediend zijn dat opsporingsambtenaren onder het gezag van het openbaar ministerie onderzoek doen naar de toedracht van het misdrijf en nagaan of de inmiddels overleden verdachte de dader is. Het belang van de maatschappij om ook in gevallen waarin de verdachte na een ernstig misdrijf is overleden, over de toedracht van dat misdrijf meer helderheid te verkrijgen, is ook een doel van de strafvordering. Daartoe kunnen ook strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet. Tegen deze achtergrond wordt in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Naast de mogelijkheid om informatie over de toedracht te vragen hebben de nabestaanden van het slachtoffer ook recht op opvang en hulp, zoals alle slachtoffers van (mogelijke) misdrijven. Zij worden opgevangen door de politie en worden, indien zij dit wensen, doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland voor verdere ondersteuning. Ook kunnen zij in sommige gevallen een beroep doen op financiële compensatie uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, dat per 1 juli 2016 is uitgebreid met dood door schuld.
In hoeverre moet hiertoe ook de wet aangepast worden zodat van een overleden bestuurder bloed- en/of drugstesten kunnen worden afgenomen, ook indien deze de enige verdachte van het ongeval zou zijn? Bent hiertoe bereid? Wanneer kan de Kamer op dit punt concrete stappen van u verwachten? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamic schools in Pakistan plagued by sex abuse of children»?1
Ik heb van het bericht kennisgenomen. De daarin gemelde zaken zijn zeer zorgwekkend. De aard en omvang kan het kabinet niet verifiëren.
Wordt u ook kotsmisselijk als u leest over de immense schaal waarop kinderen worden misbruikt op islamitische scholen in Pakistan?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er niet of nauwelijks toezicht is op duizenden islamitische scholen, zodat geestelijken die in het voetspoor willen treden van hun profeet Mohammed zich onbestraft kunnen vergrijpen aan weerloze kinderen?
Er zijn zowel bij de overheid geregistreerde, als ongeregistreerde islamitische scholen, ofwel madrassa’s, in Pakistan. Zeker in het geval van de tweede groep is overheidstoezicht nauwelijks of niet aanwezig.
Welke islamitische (politieke) partijen, landen en zakenmensen zitten volgens u achter de financiering van de «madrassa’s» waar pedofilie kennelijk welig tiert?
Madrassa’s in Pakistan worden uit verschillende bronnen gefinancierd. Het kabinet beschikt niet over een overzicht van partijen die financieel bijdragen aan Pakistaanse madrassa’s.
Deelt u de mening dat de islamitische ideologie in combinatie met het shariarecht een giftige cocktail vormt die kindermisbruik niet alleen in de hand werkt, maar bestraffing achteraf ook in ernstige mate verhindert?
Nee, die mening deelt het kabinet niet. Helaas komt kindermisbruik overal ter wereld voor. Het kabinet zet zich in om kindermisbuik en andere schendingen van de rechten van kinderen tegen te gaan. Pakistan is partij bij het verdrag inzake de rechten van het kind. In de reguliere dialoog tussen de EU en Pakistan wordt Pakistan aangesproken op de implementatie en naleving van deze en andere mensenrechtenverdragen. Ook in Pakistan is kindermisbruik strafbaar. Uit diverse bronnen wordt echter duidelijk dat straffeloosheid een groot probleem is, waarbij diverse elementen een rol spelen, waaronder corruptie. De Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Pakistan van 4–6 april 2017 bij de autoriteiten aangedrongen op aanpak van straffeloosheid.
Bent u bereid om de Nederlandse zetel in de VN-Veiligheidsraad in te zetten om voor een onderzoek te pleiten naar de schaal en omvang van dit kindermisbruik? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het mandaat van de VN-Veiligheidsraad dat is gericht op zaken waarbij de internationale vrede en veiligheid in het geding zijn, past het niet om deze specifieke kwestie in dit forum aan de orde te stellen.
Het bericht dat christenen in Noord-Irak bedreigd worden door sjiitische milities |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran-Backed Forces Persecuting Christians Who Survived ISIS, Kurdish Parliamentarian Says»1?
Ja.
Klopt het dat de Hashd al-Shaabi, een coalitie van sjiitische milities, na het offensief tegen de Koerdische Autonome Regio, nu christenen die voor dit offensief gevlucht zijn, ervan weerhoudt terug te keren naar hun huizen op de Ninivé-vlakte?
De VN meldt dat er in totaal 180.000 mensen ontheemd zijn geraakt bij de overname van de betwiste gebieden door het Iraakse leger. Ongeveer 20.000 daarvan zijn afkomstig van de Ninivé-vlakte. Daarbij vermeldt de VN ook dat veel mensen na 24–48 uur weer naar huis keren. Er zijn berichten over verschillende minderheden, evenals Koerden, die nog niet naar huis terug durven keren. Precieze cijfers zijn niet bekend.
Hoe beoordeelt u de berichten dat deze milities overgebleven christenen onderdrukken en vervolgen, waarbij de situatie met de dag verslechtert?
Veel ontheemden, met verschillende achtergronden, zijn inmiddels teruggekeerd naar hun huizen. Waarom mensen wel of niet terugkeren is niet altijd duidelijk, en kan per dorp verschillen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat dit is vanwege stelselmatige onderdrukking, ook niet van christenen.
Is het waar dat de milities systematisch de demografie proberen te veranderen in door hen veroverde gebieden en sektarische scholen openen in kerken en religieuze centra?
Het kabinet is bekend met dergelijke berichten. Navraag bij de VN leert dat ze deze berichten evenwel niet kunnen bevestigen. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet, in samenwerking met de Iraakse overheid en onze internationale partners.
Bent u bekend met het bericht dat de milities christelijke kinderen in Bartella zouden dwingen om naar de door hen recent geopende Imam Khomeini School te gaan, tot woede van de lokale bevolking?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de verontrustende berichtgeving over deze «sjiitificatie» van de Ninivé-vlakte, gericht tegen christenen die nota bene ISIS overleefd hebben? Ziet u aanwijzingen voor etnische zuiveringen?
Het kabinet is van mening dat ontheemden zo snel mogelijk veilig moeten kunnen terugkeren naar huis. Hiertoe ondersteunt Nederland stabilisatieprojecten in Irak. De situatie in de Ninivé-vlakte is op dit moment fluïde en baart het kabinet zorgen. Ook in dit geval kan de VN berichten van etnische zuiveringen niet bevestigen.
Bent u bereid contact op te nemen met de Iraaks-Koerdische parlementariër die de noodklok luidt, alsmede met de autoriteiten in de Koerdische Autonome Regio?
Er vinden zeer regelmatig gesprekken plaats met de autoriteiten in de Koerdische Autonome Regio (KAR). Ook de afgelopen weken hebben onze ambassadeur in Irak en de consul-generaal in Erbil gesprekken gevoerd met Iraakse en Koerdische parlementariërs en leden van de Iraakse regering en de Koerdische regionale regering, om de situatie in de Koerdische Autonome Regio (KAR) en de Ninivé-provincie te bespreken. Ook wordt regelmatig gesproken met vertegenwoordigers van minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken op 11 december jl. heeft Nederland eveneens expliciet om aandacht gevraagd voor de positie van minderheden in Irak.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Iraakse autoriteiten, de praktijken van de sjiitische milities scherp te veroordelen, te eisen dat de onderdrukking en vervolging van christenen stoppen en te pleiten voor een spoedige en veilige terugkeer van gevluchte christenen naar hun huis en haard? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt zich zorgen over de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen. De mensenrechtensituatie in Irak wordt actief opgebracht in contacten met Iraakse autoriteiten. Daarnaast streeft Nederland ernaar dat alle ontheemden zo snel mogelijk terug naar huis kunnen en ondersteunt hiertoe meerdere initiatieven, zoals het Funding Facility for Stabilisation van de VN dat ten goede komt aan stabilisatieprojecten in Irak.
In hoeverre staan de Hashd al-Shaabi onder invloed van Iran? Deelt u de zorgen over de toenemende Iraanse invloed in Irak? Zo nee, waarom niet?
De term Hashd al-Shaabi wordt gebruikt voor verscheidene Iraakse milities. De Hashd al-Shaabi, oftewel Popular Mobilization Forces(PMF), zijn deels sjiitisch, maar kunnen ook Yezidi of christelijk zijn. Volgens de Iraakse wet zijn de PMF onderdeel van het Iraakse leger en vallen deze milities dus onder verantwoordelijkheid en leiding van de Iraakse premier. Iran stelt het afgelopen jaar het aantal militaire adviseurs in Irak te hebben uitgebreid. Een aantal hiervan is nauw betrokken geweest bij de strijd tegen IS in Irak.
Bent u bereid de lange arm van Iran in Irak te onderzoeken en te adresseren in EU-verband?
De rol van Iran in Irak wordt met regelmaat in EU-verband aan de orde gesteld bij Iraakse en Iraanse autoriteiten.