Het bericht dat Nederland in de VN meestemt met anti-Israëlische resoluties als gevolg van EU-beleid |
|
Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «EU bepaalt wat Nederland in de VN over Israël stemt» op de website OpinieZ?1
Ja.
Klopt het dat het Nederlandse stemgedrag ten aanzien van de anti-Israëlische moties en ander buitenlandsbeleid wordt bepaald door het beleid van de Europese Unie (EU)?
Het kabinet beoordeelt ieder voorgesteld besluit van een internationale organisatie op zijn merites. Uitgangspunten daarbij vormen het internationaal recht, het regeerakkoord, waarin wordt aangegeven dat het kabinet de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse Autoriteit benut voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, en het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, zoals vastgesteld in Raadsconclusies. Internationaalrechtelijke uitgangspunten zijn leidend bij de beoordeling van voorgestelde resoluties en andere besluiten waarin de status van de door Israël bezette gebieden (Golan, Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en Gaza) centraal staat.
Het kabinet zet in onderhandelingen in op EU-eensgezindheid, om de invloed van de EU zo groot mogelijk te maken. Een verdeelde EU heeft veel minder invloed om tekstuele aanpassingen te bewerkstelligen. Een keuze om niet in EU-verband te opereren zou de beïnvloedingsmogelijkheden van Nederland op de inhoud van voorgestelde resoluties, de evenwichtige positie van Nederland richting beide partijen en het gezamenlijk optreden van de EU ondermijnen. Nederland streeft in EU-verband naar een zo evenwichtig mogelijk resultaat en stelt zich daartoe in onderhandelingen kritisch op. Nederland let er voorts op dat voorgestelde besluiten geen feitelijke onjuistheden of verkeerde juridische interpretaties bevatten. Overigens slagen Israël en de Palestijnen er in sommige gevallen in om in onderling overleg overeenstemming te bereiken, waardoor besluiten met consensus kunnen worden aangenomen. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de twee besluiten over Jerusalem en Educational and cultural institutions in the occupied Arab territories tijdens de recente Algemene Vergadering van UNESCO in november jl.
Zoals aangegeven in de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018 (kenmerk 2017Z15450), is de Nederlandse inzet erop gericht om disproportionele aandacht voor een land binnen de VN tegen te gaan. Zo spreekt het kabinet de Palestijnse Autoriteit aan op disproportionele aandacht in VN-fora voor de situatie in de door Israël bezette gebieden. Dat laat onverlet dat er in het algemeen in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
In die gevallen waarbij het kabinet van mening is dat voorgestelde resoluties overduidelijk disproportioneel kritisch zijn jegens landen, en daarmee onverenigbaar met de hierboven gestelde uitgangspunten, zal de inzet op een tegenstem gericht zijn. Daarbij kan het voorkomen dat door deze inzet en gezamenlijk EU-optreden de teksten zodanig aangepast worden dat dit leidt tot aangepast stemgedrag.
Het kabinet beschouwt de motie Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 475, nr. 44) als een aanmoediging om bovengenoemde inzet onverminderd voort te zetten. Voor een nadere toelichting over de wijze van uitvoering van de motie wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de Begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018 (kenmerk 2017Z15450).
Deelt u de mening dat dit stemgedrag in strijd is met de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. betreffende zulke resoluties?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stemgedrag in de Verenigde Naties voortaan wel in overeenstemming met deze motie te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Transparantie en reserves bij samenwerkingsverbanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de berichten «Samenwerkingsverbanden zien reserves groeien»1 en «Transparantie passend onderwijs laat te wensen over»?2
Ja.
Hoe kan het dat nog steeds de helft van de samenwerkingsverbanden geen volledige openheid geeft over de jaarstukken?
Samenwerkingsverbanden zijn (nog) niet verplicht hun jaarstukken online te zetten. Momenteel werk ik aan een wetsvoorstel dat ervoor zorgt dat alle jaarstukken van zowel scholen als samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs online moeten worden gepubliceerd. Ik verwacht dit wetsvoorstel vóór de zomer van 2018 aan uw Kamer te kunnen aanbieden. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2019 en zal dus naar verwachting van toepassing zijn vanaf de jaarstukken over het boekjaar 2018.
Is bekend waarom sommige samenwerkingsverbanden een tekort hebben en andere samenwerkingsverbanden een overschot? Zo ja, wat zijn de oorzaken?
Ja. Er is geen eenduidige oorzaak voor deze verschillen. Voor een goede beoordeling van het eigen vermogen en de financiële resultaten is het van belang om te kijken naar de onderbouwing van de cijfers en de beleidskeuzes die het samenwerkingsverband maakt.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat veel samenwerkingsverbanden niet volledige transparant zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het onwenselijk dat niet ieder samenwerkingsverband de jaarstukken online openbaar maakt. Daarom werk ik momenteel aan het in het antwoord op vraag twee genoemde wetsvoorstel.
Bent u het eens met de berichtgeving dat de regels voor de jaarverslaggeving nog niet zijn afgestemd op samenwerkingsverbanden? Bent u van plan deze regels aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Omdat de huidige regels over verantwoording onvoldoende aansluiten bij de samenwerkingsverbanden, is er voor de samenwerkingsverbanden een nieuw model ontwikkeld. Dit model is in een werkgroep samen met samenwerkingsverbanden, schoolbesturen, de PO-Raad en VO-raad, de AOb, OCW, DUO en de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: inspectie) ontwikkeld en zal vanaf dit jaar worden toegepast. Op 1 december jl. heb ik de samenwerkingsverbanden en accountantsbureaus per brief hierover geïnformeerd. Voor meer informatie verwijs ik naar mijn beleidsreactie op de Financiële Staat van het onderwijs 2016 (Kamerstuk 34775-VIII nr. 58).
Hoe ziet u deze kwestie in het licht van het verantwoordingsonderzoek van de Rekenkamer? Kunt u bevestigen dat zij constateerden dat zicht op de besteding van de middelen die voor passend onderwijs zijn bestemd, niet zijn verbeterd? Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat verbetering bij veel samenwerkingsverbanden uitblijft?
Heeft u plannen om het zicht op de bestedingen voor passend onderwijs voor volgend jaar te verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie de acties genoemd in de antwoorden op vraag twee en vijf.
Bent u bereid om de medezeggenschap bij de samenwerkingsverbanden te verbeteren, zodat er een betere verantwoording is richting leraren en ouders over de bestedingen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat de ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapsraad goed betrokken worden bij belangrijke besluitvorming in het samenwerkingsverband. Met de invoering van de Wet versterking bestuurskracht heb ik de positie van de medezeggenschap in het onderwijs verder verbeterd. Bijvoorbeeld doordat de medezeggenschap recht krijgt op directe vergoeding van (redelijkerwijs noodzakelijke) kosten van scholing en rechtsbijstand, en doordat de medezeggenschap tenminste twee keer per jaar dient te overleggen met de interne toezichthouder. Deze maatregelen zijn ook van toepassing op de ondersteuningsplanraad en de medezeggenschapsraad van een samenwerkingsverband. Op deze wijze kunnen beide beter invulling geven aan hun rol in het systeem van checks and balances.
Veel samenwerkingsverbanden zijn op dit moment bezig met het opstellen van een nieuw ondersteuningsplan. De samenwerkingsverbanden voeren met de ondersteuningsplanraad in dat kader het gesprek over de invulling van de ondersteuningsvoorzieningen en de bijbehorende verdeling van de onderwijsmiddelen.
Wanneer wordt de wet die het openbaar maken van jaarverslagen voor onderwijsinstellingen verplicht stelt, naar de Kamer gestuurd? Vallen samenwerkingsverbanden ook onder deze wet?
Samenwerkingsverbanden vallen inderdaad onder deze wet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de inwerkingtreding voorzien op 1 januari 2019 en zal dus naar verwachting van toepassing zijn op de jaarstukken vanaf 2018.
Bent u bereid de kengetallen over onder meer budgetten en leerling-ontwikkeling per samenwerkingsverband terug te plaatsen op de website www.passendonderwijs.nl en geactualiseerd te houden?3 Zo nee, waarom niet?
Omdat ik het belangrijk vind dat de kengetallen waarnaar u verwijst openbaar toegankelijk zijn, werk ik samen met de raden aan een openbare plek om dit informatieproduct te plaatsen. De kengetallen zijn in de eerste instantie een informatieproduct voor samenwerkingsverbanden en hebben inmiddels hun plek gekregen in het dashboard passend onderwijs van de PO-Raad en de VO-raad en zijn opvraagbaar bij de samenwerkingsverbanden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de 152 samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs in het basis- en voortgezet in 2016 samen bijna vijftig miljoen euro aan hun reserves hebben toegevoegd?
Van samenwerkingsverbanden verwacht ik dat zij een risico-inschatting maken en op basis daarvan sturen op de aan te houden reserve. Voorop staat dat het geld goed besteed moet worden aan de ondersteuning van leerlingen. Sparen mag geen doel op zich zijn. Ik vind het belangrijk dat op regionaal niveau de resultaten van het samenwerkingsverband worden verantwoord, zodat daar het gesprek kan plaatsvinden over de noodzakelijke hoogte van de reserve. Ik zie dat dit gesprek steeds meer in samenwerkingsverbanden wordt gevoerd en stimuleer dat ook met de Wet versterking bestuurskracht, zoals genoemd in het antwoord op vraag acht.
Wat betreft het beeld van de reserves die samenwerkingsverbanden aanhouden: dat beeld is op landelijk niveau lastig te duiden. Het is een optelsom van 152 samenwerkingsverbanden, die allemaal verschillen in omvang, inrichting en beleidvoerend vermogen. Zo mag verwacht worden dat een samenwerkingsverband dat eigen personeel in dienst heeft een hogere reserve aanhoudt dan een samenwerkingsverband dat dat niet heeft. Vanwege die verschillen is het onwenselijk om bijvoorbeeld een maximale grens in te stellen voor de aan te houden reserve (zoals wordt gevraagd in vraag vijftien).
Deelt u de mening dat geld voor zorgleerlingen aan deze leerlingen besteed moet worden? Zo ja, bent u bereid samenwerkingsverbanden aan te spreken en waar nodig maatregelen te treffen?
Samenwerkingsverbanden dienen de ondersteuningsmiddelen die ze ontvangen rechtmatig en doelmatig te besteden aan de ondersteuning van leerlingen met een ondersteuningsvraag. Om dat te doen dient het samenwerkingsverband een goede bedrijfsvoering te voeren. Daar past een weloverwogen eigen vermogen als risicobuffer bij. In het toezicht vraagt de Inspectie zo nodig om een verantwoording van de omvang van het vermogen van het samenwerkingsverband.
Is het toegestaan voor samenwerkingsverbanden om een beleggingsportefeuille te hebben? Zo niet, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Ja, onder strikte regels en met een zo klein mogelijk risico, mogen onderwijsinstellingen en samenwerkingsverbanden beleggen. Dit vanuit het oogpunt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop ze de hen toegekende middelen besteden. Dit kan bijvoorbeeld verstandig zijn bij lange termijn investeringen, zoals het repareren van een dak. Het rendement kan immers hoger zijn dan wanneer het geld op de spaarrekening wordt gezet. En dat rendement komt dan weer ten goede aan het primaire publieke doel. De Regeling beleggen, lenen en derivaten OCW 2016 ziet toe op de regels. Het financiële beleid en beheer van instellingen moet dienstbaar zijn aan het realiseren van de publieke doelstellingen en moet daartoe op transparante wijze gericht zijn op financiële continuïteit.
Wat is uw oordeel over het in het genoemde artikel samenwerkingsverband voor voortgezet (speciaal) onderwijs in Gouda dat 1,2 miljoen euro heeft uitstaan in staats- en bedrijfsobligaties?
In deze specifieke situatie betreft het vermogen dat opgebouwd is voor de invoering van passend onderwijs. Met oog op doelmatige besteding van de middelen lijkt het mij wenselijk dat dit vermogen met beleid ingezet gaat worden voor de ondersteuning van leerlingen. Het betreffende samenwerkingsverband heeft aangegeven dit te gaan doen en het eigen vermogen de komende jaren af te zullen bouwen.
Wat is naar uw mening een maximale risicobuffer voor samenwerkingsverbanden?
Zie vraag 11.
Kunt u reageren op de genoemde voorbeelden in het artikel van samenwerkingsverbanden die hun eigen vermogen flink hebben zien groeien?
In het artikel op de website van de AOb worden twee samenwerkingsverbanden genoemd waarvan het eigen vermogen is gestegen. In het artikel worden ook de reacties weergegeven van de directeuren van beide samenwerkingsverbanden. Het past niet bij mijn rol en verantwoordelijkheden ten aanzien van het stelsel om in te gaan op specifieke situaties binnen enkele samenwerkingsverbanden. Dat strookt immers niet met het belang dat ik hecht aan het goede gesprek in de regio.
Bent u bereid om met samenwerkingsverbanden afspraken te maken over de financiële reserves de komende jaren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 11. Ik houd hierbij de vinger aan de pols via het toezicht van de inspectie.
Het bericht ‘Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouderen dupe van opdoeken brievenbussen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel klachten er bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en PostNL zijn binnengekomen over het weghalen van brievenbussen in Leidschendam-Voorburg?
Er zijn geen klachten hierover bij het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat binnengekomen. PostNL is bekend met de klachten in Leidschendam-Voorburg.
Komen er in zijn algemeenheid veel klachten binnen over brievenbussen die worden weggehaald in de buurt van zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen, waardoor deze inwoners relatief ver moeten lopen om bij een brievenbus te komen?
Nee, het aantal binnenkomende klachten is relatief beperkt. Door het zorgvuldige adviesproces, zoals dat door PostNL is ingericht, kunnen veel eventuele klachten van tevoren al worden afgevangen. Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen wordt dit schriftelijk aangekondigd en worden bijeenkomsten georganiseerd voor belangenorganisaties over de herplaatsingsplannen. Lokale vertegenwoordigers krijgen dan de mogelijkheid om per brievenbus advies te geven over voorgenomen wijzigingen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus.
In hoeverre wordt er in de regelgeving omtrent de Universele Postdienst (UPD) rekening gehouden met de toegankelijkheid en bereikbaarheid van brievenbussen?
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal straatbrievenbussen dat minimaal beschikbaar moet zijn en de maximale afstand tot die voorzieningen. Voorts is als specifieke eis opgenomen dat de verlener van de universele postdienst (in casu PostNL) bij de spreiding van voorzieningen rekening houdt met de behoeften van kwetsbare groepen (artikel 16 Postwet).
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 in verband met de modernisering en flexibilisering van de universele postdienst in 2015 is daarbij nog aanvullend geëxpliciteerd dat bij een heroverweging van de plaatsing van postvestigingen en brievenbussen geborgd wordt dat de toegankelijkheid op lokaal niveau, alsmede de toegankelijkheid van de universele postdienst, voor met name kwetsbare groepen (zoals ouderen) voldoende blijft. Rekening moet worden gehouden met locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en openbaarvervoerlocaties.
De Postwet 2009 voorziet (in artikel 18a, eerste lid) in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de universele postdienst over de door hem voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast voorziet de Postwet 2009 in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de universele postdienst verplicht is de redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid). In het verlengde hiervan voorziet artikel 4d in de verplichting voor de verlener van de universele postdienst om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de universele postdienst moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen.
In dat kader hanteert PostNL een zogenaamd «Locatiebeleid» (van december 2015) waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Met deze klankbordgroep is de wijze waarop het adviesproces plaatsvindt afgestemd. Alle gemeenten zijn in januari 2016 geïnformeerd over de werkwijze van PostNL en zij ontvangen een paar maanden voordat in hun gemeente het adviesproces plaatsvindt een informatieve brief met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Voordat de plannen worden uitgevoerd, vindt er indien nodig nog een toets op ruimtelijke ordeningsaspecten met gemeenten plaats.
Op welke wijze is bij het opstellen van de wettelijke afstandseisen rekening gehouden met minder validen en andere hulpbehoevenden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met PostNL de mogelijkheden te verkennen om brievenbussen te behouden op plaatsen waar deze extra gewenst zijn, zoals verzorgingstehuizen?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. In dit kader heeft PostNL al in 2015 met deze organisaties afgesproken dat er geen brievenbussen bij zorginstellingen verwijderd worden en dat het aantal verlaagde brievenbussen gelijk blijft in Nederland. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over de definities die in dit kader gelden.
Hoeveel procent van de brievenbussen zijn op dit moment verlaagd zodat mensen in een rolstoel makkelijk een brief kunnen posten? Is het beleid van PostNL om bij zorginstellingen, bejaardenhuizen en ziekenhuizen vaker lagere brievenbussen te plaatsen?
Op dit moment is er een netwerk van circa 500 verlaagde brievenbussen (minimaal 1 per gemeente). In het kader van de vermindering van het totale aantal brievenbussen in Nederland van 19.000 naar minimaal 8.900 heeft PostNL met betrokken landelijke belangenorganisaties afgesproken dat dit aantal van circa 500 gehandhaafd zal blijven.
Behalve met kwetsbare groepen moet PostNL ook rekening houden met geldende Arbowetgeving. Deze bevat eisen ten aanzien van de lichamelijke belasting van PostNL-werknemers die brievenbussen moeten legen. Daardoor heeft PostNL te maken met beperkingen ten aanzien van het maximale aantal brievenbussen met afwijkende hoogtes.
Het lucratief bemesten van andermans grond |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het schering en inslag is dat agrariërs ongeoorloofd en wederrechtelijk mest injecteren in gronden van derden en/of gemeenten?1
Ik ben bekend met het artikel uit Trouw. Zoals aangegeven in mijn brief van 6 december jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 253) is uit contact met de gemeente Berkelland gebleken dat de zaken genuanceerder lijken te liggen dan in de pers is voorgesteld. Met de burgemeester van Berkelland, de heer Van Oostrum, is afgesproken dat op korte termijn gezamenlijk geanalyseerd zal worden wat er speelt en wat daarbij ieders verantwoordelijkheden zijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Deelt u de opvatting dat dit gedrag contraproductief, schadelijk en verwerpelijk is, omdat juist onverstoorde bermen en grondstroken naast zwaar bewerkte agrarische percelen eilandjes van belang zijn voor behoud van de zwaar onder druk staande natuur en biodiversiteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u ervan kennisgenomen dat dit gedrag doorgaans onbestraft blijft en wat is daarop uw reactie?
Ondernemers geven via de jaarlijkse Gecombineerde Opgave aan welke grond zij tot hun beschikking hebben. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) controleert of deze grond een landbouwkundige bestemming heeft en of percelen niet door meerdere partijen worden geclaimd. Wanneer er sprake is van brede bermen of grondstroken (meer dan 3 meter breed) kan dergelijke grond als landbouwgrond worden aangemerkt. Een ondernemer is er zelf verantwoordelijk voor om afspraken te maken met de eigenaar van de grond. Grondeigenaren kunnen via open data, bijvoorbeeld Boer & Bunder, zien welke grond door agrarisch ondernemers wordt geclaimd. Wanneer grond onrechtmatig wordt geclaimd en/of gebruikt door een agrarisch ondernemer, kan de eigenaar hiervan melding maken bij RVO.nl. Daarna kan deze grond niet langer worden gebruikt voor het bepalen van de plaatsingsruimte voor mest en subsidieverlening.
Hoe bestempelt u het feit dat de agrarische sector enerzijds financiële steun ontvangt voor het creëren en in stand houden van akkerranden voor natuurdoeleinden en anderzijds grootschalig de natuur en biodiversiteit in bermen aansluitend aan akkers aantast en vernietigt?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2.
Is het op dit moment zo dat mensen worden geverbaliseerd omdat zij de uitwerpselen van hun hond op gemeentelijke gronden niet opruimen, maar dat agrariërs die grote hoeveelheden mest op gemeentelijke gronden lozen niet worden geverbaliseerd? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Wanneer blijkt dat agrariërs onrechtmatig gebruik maken van grond die niet hun eigendom is, worden ook daar (financiële) consequenties aan verbonden.
Bent u bereid om zowel via het spoor van nationale wetgeving, toezicht en handhaving en in samenwerking met gemeenten het ongeoorloofd gebruiken en bemesten van andermans gronden hard aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u preventie, toezicht en handhaving precies uitvoeren?
Zie het antwoord op vragen 1, 2 en 3.
Het Nederlandse stemgedrag inzake VN-resoluties aangaande Israël |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «151 UN member states vote to disavow Israeli ties to Jerusalem» over een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) waarin, analoog aan de Unesco-resolutie van december 2016, de Joodse band met de Joodse heilige plaatsen in Jeruzalem wordt ontkend?1
Het kabinet is bekend met het bericht. Het betreft een resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) over Jeruzalem. Alle EU-lidstaten hebben deze resolutie gesteund. De resolutie is in lijn met de door de VN-Veiligheidsraad (VNVR) aangenomen resolutie 478 uit 1980. Die VNVR-resolutie werd destijds aangenomen, nadat het Israëlische parlement een zogenaamde «basic law» had goedgekeurd die bepaalde dat Jeruzalem de ondeelbare hoofdstad van Israël is. Het standpunt van de EU, zoals vastgelegd in Raadsconclusies, is om geen wijzigingen van de grenzen van 1967, inclusief met betrekking tot Jeruzalem, te accepteren tenzij overeengekomen tussen de partijen.
Voor een toelichting op de Nederlandse inzet en de stemposities van EU-lidstaten ten aanzien van het besluit onder het agendapunt «Occupied Palestine» in de Uitvoerende Raad van UNESCO van april-mei jl. verwijst het kabinet naar de beantwoording van Kamervragen van 11 mei 2017 over het bericht dat UNESCO een resolutie in stemming wil brengen waarin de soevereiniteit van Israël over West-Jeruzalem ontkend wordt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1840).
Is de berichtgeving correct dat alle lidstaten van de Europese Unie (EU), dus inclusief Nederland, voor deze resolutie stemden, inclusief de landen die eerder binnen Unesco tegen de resolutie stemden of zich van stemming onthielden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de EU de AVVN na de stemming heeft gewaarschuwd haar standpunt ten aanzien van dergelijke resoluties in de toekomst te wijzigen als de taalkeuze niet neutraler is? Aangezien dit impliceert dat de resolutie onvoldoende neutraal geformuleerd was, waarom heeft Nederland dan niet tegen gestemd?
De essentie van de resolutie heeft betrekking op de status van Jeruzalem, in lijn met VNVR-resolutie 478 en het EU-standpunt ten aanzien van de grenzen van 1967. Het niet-steunen van deze resolutie zou in de optiek van het kabinet en de EU als geheel niet in overeenstemming zijn met op het internationaal recht gebaseerde uitgangspunten van het beleid terzake. De resolutie bevat tevens een paragraaf over de heilige plaatsen in Jeruzalem. De EU heeft mede op aandringen van Nederland in een aangescherpte gezamenlijke stemverklaring de noodzaak benadrukt om in de formulering hiervan het belang van de heilige plaatsen voor de drie monotheïstische religies te bevestigen. Daarbij is aangegeven dat de toekomstige keuze van de formulering van invloed kan zijn op de gezamenlijke EU-steun voor de resolutie. De stempositie van de EU-lidstaten op de resolutie dient in samenhang met deze aangescherpte stemverklaring te worden gelezen. Voor een toelichting op de wijze van uitvoering van de betreffende motie Van der Staaij c.s. verwijst het kabinet naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken 2018 (kenmerk 2017Z15450) en de beantwoording van de Kamervragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 915).
Kunt u aangeven welke andere resoluties binnen de AVVVN en andere VN-gremia in 2017 betrekking hadden op Israël, en wat daarbij het Nederlandse stemgedrag was?
In de Mensenrechtenraad (MRR), UNESCO, de World Health Organisation (WHO), de AVVN en de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) werden in 2017 resoluties aangenomen die betrekking hadden op de situatie in de door Israël sinds 1967 bezette gebieden. Overigens eindigt het tijdelijk lidmaatschap van Nederland van de MRR per 31 december 2017. Het tijdelijk lidmaatschap van Nederland van de Uitvoerende Raad van UNESCO is per 14 november 2017 geëindigd.
Bij de 34e sessie van de MRR in maart jl. betrof het de volgende resoluties en stemposities van Nederland:
Bij de Uitvoerende Raad van UNESCO, die tweemaal per jaar plaatsvindt, betrof het twee besluiten onder de respectievelijke agendapunten Occupied Palestine en Educational and cultural institutions in the occupied Arab territories. Bij de Uitvoerende Raad in het voorjaar stemde Nederland tegen het besluit onder het agendapunt Occupied Palestine. In de gezamenlijke stemverklaring met Duitsland, Litouwen en Griekenland werd onder meer opgeroepen om tot een technisch besluit te komen. Nederland stemde voor het besluit over Educational and cultural institutions in the occupied Arab territories. Bij de Uitvoerende Raad in het najaar werd bij consensus bepaald dat de beide besluiten zouden worden doorgeschoven naar de volgende Uitvoerende Raad in het voorjaar van 2018. Bij de jaarlijkse Algemene Vergadering van UNESCO in november jl. werden twee besluiten over Jerusalem en Educational and cultural institutions in the occupied Arab territoriesmet consensus aangenomen. In het Werelderfgoedcomité van UNESCO werd in juli jl. een besluit over Jeruzalem aangenomen, alsmede een besluit om de oude stad van Hebron via een spoedprocedure op de Werelderfgoedlijst te plaatsen aangenomen. Nederland is momenteel geen lid van dit comité. Het kabinet verwijst tevens naar de beantwoording van Kamervragen van 27 juli 2017 over het besluit van Unesco over de Oude Stad van Hebron (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2405).
Bij de jaarlijkse World Health Assembly in mei 2017 werd een besluit aangenomen over Health conditions in the occupied Palestinian territory, including East-Jerusalem, and in the occupied Syrian Golan. Nederland stemde voor dit besluit, inclusief een gezamenlijke stemverklaring met Duitsland, Oostenrijk, Cyprus, Tsjechië, Denemarken, Estland, Finland, Griekenland, Italië, Litouwen, Noorwegen, Polen en Slowakije. In de stemverklaring werd benadrukt dat WHO-besluiten van technische aard zouden moeten zijn, en dat de tekst in dat opzicht is verbeterd ten opzicht van eerdere jaren. Voorts worden Israël en de Palestijnen opgeroepen om constructief met elkaar samen te werken teneinde in de toekomst consensus te bereiken.
In de AVVN in november 2017 betrof het de volgende resoluties en stemposities:
In een EU-stemverklaring bij de bovengenoemde resoluties Peaceful settlement of the question of Palestine, Work of the Special Committee to investigate Israeli Practices Affecting the Human Rights of the Palestinian People and Other Arabs of the Occupied Territories en Permanent Sovereignty of the Palestinian People in the Occupied Palestinian Territory, including East-Jerusalem, and of the Arab population in the Occupied Syrian Golan over their natural resourcesheeft de EU met name duidelijk gemaakt dat zij zich niet uitspreekt over de juridische kwalificatie van enkele termen in de resolutie. Ook heeft de EU de noodzaak benadrukt om in de formulering het belang van de heilige plaatsen voor de drie monotheïstische religies te benadrukken, in lijn met de stemverklaring bij de resolutie Situation in the Middle-East: Jerusalem.
Naar aanleiding van de bekendmaking door de Amerikaanse president Trump dat de Verenigde Staten voortaan Jeruzalem erkent als hoofdstad van Israël, en zijn aankondiging dat de Amerikaanse ambassade zal worden verplaatst van Tel Aviv naar Jeruzalem, werd op 21 december jl. tijdens een speciale bijeenkomst van de AVVN een resolutie aangenomen over de status van Jeruzalem. Nederland stemde voor deze resolutie. Voor een toelichting verwijst het kabinet naar de Kamerbrief over het Amerikaanse besluit om Jeruzalem als hoofdstad van Israël te erkennen van 9 januari 2018.
In ECOSOC is in juli jl. een resolutie aangenomen, getiteldEconomic and social repercussions of the Israeli occupation on the living conditions of the Palestinian people in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and the Arab population in the occupied Syrian Golan. Nederland is momenteel geen lid van ECOSOC. Wel heeft Nederland deelgenomen aan EU-coördinatieoverleg, op grond waarvan de EU-lidstaten die momenteel lid zijn van ECOSOC voor de resolutie hebben gestemd. In de Commission on the Status of Women, die onder ECOSOC valt, is in maart jl. een resolutie aangenomen met als titel Situation of and Assistance to Palestinian women. Nederland is momenteel geen lid van deze commissie. Op grond van EU-coördinatieoverleg hebben de EU-lidstaten die momenteel zitting hebben in deze commissie zich onthouden van stemming op deze resolutie. In de EU-stemverklaring is benadrukt dat de EU van mening is dat de onderwerpen in de resolutie in AVVN-kader behandeld zouden moeten worden en dat de EU constructief met de Palestijnen wil samenwerken om deze resolutie uit te faseren.
Hoe verhoudt het Nederlandse stemgedrag zich tot de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. van 2 november 2017, waarin de regering verzocht is actief stelling te nemen tegen lidstaten in VN-organisaties die disproportioneel agenderen tegen Israël, en onrechtvaardige resoluties af te wijzen?2 Welke maatregelen gaat u treffen om alsnog effectief uitvoering aan deze motie te geven?
Zie antwoord vraag 3.
De eenzijdige opgelegde commissieverhoging door Thuisbezorgd.nl |
|
Maarten Hijink |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u een reactie geven op het bericht «Takeaway.com verhoogt commissie ondanks protest restauranthouders»?1
Ja, middels onderstaande antwoorden.
Hoe groot is het Nederlandse marktaandeel van Thuisbezorgd.nl in de online bestelde maaltijden?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2016 vooronderzoek gedaan naar Thuisbezorgd.nl. De ACM heeft dit gedaan naar aanleiding van een handhavingsverzoek. In het kader van het vooronderzoek heeft de ACM geen precieze marktafbakening uitgevoerd, maar in een studie van FoodService Instituut Nederland (FSIN) uit 2016, die wordt aangehaald in het vooronderzoek, wordt een marktaandeel van 25–35% genoemd voor Thuisbezorgd.nl op een markt voor bezorgmaaltijden (telefonisch en online).2
Wat is uw mening over het feit dat Thuisbezorgd.nl in de beginjaren 6% commissie vroeg en dat dit percentage inmiddels is verhoogd naar 13%?
De commissie is onderdeel van een overeenkomst tussen private partijen. Ik kan niet beoordelen wat de tegenprestatie is die het platform voor deze commissie levert en kan daarom geen oordeel geven over de redelijkheid van de commissiehoogte. Het is ook overigens niet aan mij om een oordeel te geven over de redelijkheid van contractuele afspraken tussen individuele ondernemingen. Wel constateer ik dat er veel discussie is ontstaan over de ontwikkelingen in de markt voor bezorgmaaltijden. Ik zal hierover dan ook in gesprek gaan met Thuisbezorgd.nl
Deelt u de mening dat eenzijdig opgelegde commissieverhogingen een vorm van machtsmisbruik zijn als een organisatie een dermate groot marktaandeel heeft?
Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder op de Mededingingswet te oordelen of in een individuele casus sprake is van misbruik van een machtspositie of een andere overtreding van de Mededingingswet. De ACM heeft recent naar aanleiding van een klacht een vooronderzoek gedaan naar de pariteitsclausule van Thuisbezorgd.nl. De pariteitsclausule is onderdeel van een afspraak tussen een restaurant en Thuisbezorgd.nl en zorgt ervoor dat een restaurant op de eigen bezorgkanalen geen lagere prijs mag hanteren dan op de website van Thuisbezorgd.nl. De ACM heeft na het bestuderen van het handhavingsverzoek besloten geen verder onderzoek te doen omdat het volgens de ACM onwaarschijnlijk is dat de pariteitsclausule van Thuisbezorgd.nl tot schade voor de consument leidde. Daarom achtte de ACM verder optreden niet doeltreffend en doelmatig. De ACM constateerde dat de bezorging van maaltijden een groeimarkt is met innovatieve nieuwe toetreders. Ook bleek uit de analyse dat restaurants en consumenten voldoende mogelijkheden buiten Thuisbezorgd.nl hebben om afhaal- of bezorgmaaltijden respectievelijk aan te bieden of aan te schaffen. Dit kan bijvoorbeeld via een van de andere maaltijdplatforms, telefonisch, of via de eigen website van een restaurant.
Naast de analyse van de ACM constateer ik ook op basis van mediaberichtgeving dat recent diverse nieuwe platforms zijn ontstaan op de markt voor bezorgmaaltijd. Ik juich die ontwikkeling toe omdat deze concurrentie eraan kan bijdragen dat ondernemers en consumenten iets te kiezen hebben.
Deelt u de mening dat de pariteitsclausule van Thuisbezorgd.nl, waardoor restaurants niet via hun eigen site een lagere prijs dan bij Thuisbezorgd kunnen bieden, misbruik van marktmacht is?2
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om pariteitsclausules als deze te verbieden om de keuzevrijheid van restaurants en andere horecazaken te waarborgen, zoals in andere Europese landen ook gebeurt?
Bij pariteitsclausules kan onderscheid gemaakt worden tussen de brede en de smalle pariteitsclausule. In de kern houdt de brede pariteitsclausule in dat nergens lagere prijzen zijn toegestaan dan op het platform met wie die afspraak is aangegaan. Bij de smalle clausule is de afspraak dat een ondernemer geen lagere prijzen mag bieden op eigen verkoopkanalen, maar wel op andere platforms. Dit soort clausules kunnen redelijk zijn om de kwaliteit en het verdienmodel van een platform te beschermen maar kunnen ook mededingingsproblemen veroorzaken.
Enerzijds kan zonder dergelijke clausules een situatie ontstaan waarin een ondernemer profiteert van de voordelen van een platform zonder daarvoor commissie te betalen. Een ondernemer kan dan namelijk door een lagere prijs op de eigen website de transacties buiten het platform laten verlopen. Anderzijds kunnen deze clausules ook mededingingsproblemen veroorzaken en een vrije prijsstelling door o.a. horecazaken belemmeren. Met name bij hotelboekingssites hebben mededingingsproblemen ertoe geleid dat verschillende EU-landen maatregelen hebben genomen. Een aantal landen waaronder Italië, Oostenrijk en Frankrijk heeft de pariteitsclausules bij wet verboden. In Duitsland heeft de mededingingstoezichthouder de smalle pariteitsclausules bij specifieke hotelboekingsplatforms verboden op grond van het mededingingsrecht. De mededingingsautoriteiten van een groot aantal andere Europese landen, waaronder Nederland, hebben in 2015 grote hotelplatforms bewogen om hun brede pariteitsclausule te veranderen in een smalle clausule om te zorgen voor meer concurrentie tussen platforms. Uit de evaluatie van deze maatregel blijkt dat dit een positief effect heeft gehad op de concurrentie.
Omdat de clausules ook voordelen kunnen bieden en de effecten van de clausules per markt kunnen verschillen, zie ik nu geen aanleiding voor verdergaande maatregelen zoals een verbod op het gebruik van deze clausules.
Deelt u de mening dat hier sprake is van misbruik van inkoopmacht en dat de Autoriteit Consument en Markt tot taak heeft hier toezicht op te houden?
Platforms zijn tussenpersonen. Ze brengen de vraag van consumenten en het aanbod van ondernemers bij elkaar. In die zin is er bij een platform geen sprake van een inkooprelatie zoals bijvoorbeeld bij een supermarkt en een groothandel. Dit neemt niet weg dat een platform zijn machtspositie kan misbruiken ten nadele van ondernemers en consumenten. Het is aan de ACM om in individuele gevallen te bepalen of daarvan sprake is.
Naast het voorkomen van misbruik van een economische machtspositie zoals verboden in de Mededingingswet, is het van belang dat ondernemingen onderling geen oneerlijke handelspraktijken toepassen. De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen platforms en ondernemers die gebruikmaken van platforms.4 Ze heeft hierbij bijvoorbeeld gekeken naar de voorwaarden die platforms hanteren. De Commissie komt naar verwachting in de eerste helft van dit jaar met een voorstel om deze relatie te bevorderen. Ik wacht dit voorstel met belangstelling af.
Integriteit van het lokaal bestuur in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Benoeming omstreden wethouder zet Limburgse Brunssum op stelten»?1
De situatie in Brunssum is mij bekend. Na de eerste berichten over de bestuurlijke problematiek in Brunssum heb ik vorige week reeds benadrukt dat in een dergelijke situatie alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid moeten nemen. En dat het belangrijk is dat we dit stap voor stap bekijken.
Voorts heb ik vorige week de commissaris van de Koning voor de provincie Limburg in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan – op grond van artikel 116 van de Provinciewet – verzocht om ambtsbericht over de situatie in Brunssum.
Mede naar aanleiding van dat ambtsbericht heb ik heden (donderdag 14 december) een constructief gesprek gevoerd met de commissaris van de Koning, burgemeester Winants en aankomend waarnemend burgemeester Leers van de gemeente Brunssum.
Alle betrokkenen zijn het er over eens dat het belang van een goede bestuurlijke situatie van Brunssum voorop staat. Het benoemen van de heer Leers als waarnemend burgemeester, met de heldere opdracht om tot herstel van de bestuurlijke verhoudingen te komen, is een krachtig signaal dat de situatie in Brunssum verbetering behoeft. Ik heb er het volle vertrouwen in dat de heer Leers met zijn ervaring van betekenis kan zijn in de bestuurlijke situatie van Brunssum. Het gesprek van donderdag 14 december is er over gegaan hoe waarnemend burgemeester Leers nu het beste kan worden ondersteund om zijn missie te laten slagen. Afgesproken is dat hij en commissaris van de Koning Bovens mij zullen blijven informeren over de voortgang van de beoogde verbeteringen. Ik zal aan de hand van die informatie met hen eventuele vervolgstappen nader overwegen.
Hoe beoordeelt u het feit dat zowel de burgemeester van Brunssum als de gouverneur Bovens vinden dat de wethouder niet te handhaven is omdat hij een risico vormt voor de bestuurbaarheid van de gemeente?
Zie antwoord vraag 1.
Welke handvatten hebben burgemeesters dan wel CdK's in situaties waarbij integriteit in het geding is en waarbij bestuurders toch op hun post blijven zitten?
In de gemeentelijke autonomie ligt besloten dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van het lokale bestuur. Integriteit is een gemeentebrede aangelegenheid; volksvertegenwoordigers en bestuurders dienen in de eerste plaats zelf zorg te dragen voor de integriteit van hun optreden.
Op grond van artikel 170, tweede lid, van de Gemeentewet heeft de burgemeester de opdracht om de bestuurlijke integriteit van de gemeente te bevorderen. In situaties waarbij de integriteit van een bestuurder in het geding is, kan de burgemeester beslissen om een onafhankelijk integriteitsrapport te laten opstellen. Op basis van de conclusies van een dergelijk rapport bepaalt de burgemeester vervolgens welke eventuele nadere stappen kunnen worden genomen. Eén van die stappen kan zijn dat de burgemeester overleg pleegt met de commissaris van de Koning. Op grond van artikel 182, eerste lid, onder c, van de Provinciewet is de commissaris van de Koning belast met het adviseren en bemiddelen bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit van een gemeente in het geding is.
In de Ambtsinstructie commissaris van de Koning (artikel 7b) is opgenomen dat de Commissaris de Minister informeert bij verstoorde bestuurlijke verhoudingen in de gemeente en wanneer de bestuurlijke integriteit in het geding is, alsmede over de maatregelen die hij ter zake neemt.
Veelal zal in onderling overleg en afstemming met de gemeenteraad worden bepaald of er voor de gemeenteraad redenen zijn om het vertrouwen met betrekking tot een bestuurder op te zeggen. Doorgaans worden op deze manier bestuurlijke problemen bij gemeenten door de gemeenten zelf opgelost.
Indien de gemeenteraad van mening is dat er onvoldoende redenen aanwezig zijn om het vertrouwen in een bestuurder op te zeggen, hebben de burgemeester en de commissaris van de Koning op dit moment geen specifieke bevoegdheden om in te grijpen. Mede op verzoek van de Kring van Commissarissen buig ik mij over de vraag of uitbreiding van de gereedschapskist van het wettelijk instrumentarium in deze opportuun is, alsmede of een effectieve aanpak van gemeenten met aanhoudende bestuurlijke problemen ook via andere wegen kan worden bewerkstelligd. Ik streef ernaar uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2018 nader te informeren.
Het bericht 'Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee' |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bezoek aan Ertugrul Gazi CamiiMoskee»?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Deelt u de mening dat de politie zich aan haar eigen gedragscode moet houden en dus een neutrale uitstraling moet hebben? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen, in ieder geval richting de politie Haaksbergen? Zo nee, waarom niet en waarom wordt er telkens verbinding gezocht met, dan wel gecapituleerd voor, een gewelddadige ideologie waarvan de normen en waarden haaks staan op die van Nederland?
Zowel de politie als ik hechten onverminderd aan de neutraliteit van de politieambtenaar in publiekscontact. Ik heb uw Kamer onlangs hierover geïnformeerd.2 Zoals ook aangegeven in het regeerakkoord steunt het kabinet de politieleiding om te komen tot een diversere politieorganisatie.
Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft gemeld in zijn brief van 6 juli jongstleden, is het van belang dat de politie goed aangesloten is op de maatschappij en weet wat er leeft, om de kerntaken van de politie goed uit te kunnen oefenen. De politie moet in verbinding blijven met alle groepen van de samenleving en een goede informatiepositie behouden om een politie voor iedereen te kunnen zijn. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf.
Hoe past een dergelijke houding van de politie, in dit geval in Haaksbergen, bij het onlangs aan de korpschef gepresenteerde zwartboek inzake discriminatie?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw. Maar elk signaal is echter confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel. Goed politiewerk vraagt om een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. Zowel het extern als intern gericht beleid van de politie is erop gericht om als politie in verbinding te staan met alle groepen van de samenleving. Zo streeft de politie naar een korps dat divers is opgebouwd en goed met diversiteit kan omgaan. Alleen zo kunnen teams samen sterk staan en in verbinding blijven met elkaar en met de burgers in de maatschappij.
Deelt u de mening dat de politie hiermee zelf collega’s discrimineert door zich zo openlijk te onderwerpen aan de Islamitische normen en waarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is aan agenten wel voorgehouden niet te poseren met Zwarte Piet, omdat «de politie in deze maatschappelijke discussie een neutrale houding moet innemen»?
Van een landelijk verbod om met zwartepiet te poseren is geen sprake, wel werden politiemedewerkers als het gaat om de uitvoering van het politievak opgeroepen om zich professioneel en neutraal te gedragen.
Gaat u er voor zorgen dat de politie zich voortaan bezig houdt met haar wettelijke taken en hierbij een neutrale houding en uitstraling in acht neemt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben ervan overtuigd dat de politie zich dagelijks, uiterst professioneel bezig houdt met al haar wettelijke taken. Het uniform wat zij daarbij dragen helpt om een neutrale houding en uitstraling in acht te nemen.
Mijn standpunt is helder: zo hoort dat ook.
Fosfaatrechten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat fosfaatrechten op dit moment al verhandeld worden, dit ondanks het feit dat zij pas 1 januari 2018 geïntroduceerd worden?
Ik heb kennis genomen van de berichten dat er bedrijven zijn die vooruitlopend op de invoering van het fosfaatrechtenstelsel al afspraken hebben gemaakt over de verhandeling van fosfaatrechten. Ik heb geen zicht op dergelijke afspraken. Dit heeft te maken met het feit dat het fosfaatrechtenstelsel en de daarbij behorende beschikkingen en registraties pas vanaf 1 januari 2018 zijn ingevoerd.
Deelt u de mening dat met de introductie van fosfaatrechten feitelijk een nieuwe markt wordt gecreëerd? Zo nee, waarom niet?
Met de introductie van verhandelbare fosfaatrechten middels het fosfaatrechtenstelsel is er inderdaad een markt voor deze rechten ontstaan.
Kunt u een inschatting maken van de marktomvang uitgaande van de huidige koersen?
Zoals aangegeven in mijn brief over de stand van zaken fosfaatrechten van 29 maart 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 281) is er momenteel voor ongeveer 85 miljoen kilogram fosfaatrechten verstrekt. De prijs van fosfaatrechten komt in de markt tot stand en de overheid speelt daar geen rol in. Ik wil vanuit mijn rol als Minister niet speculeren over de prijs dan wel uitspraken doen die de prijsvorming kunnen beïnvloeden.
Beschouwt u fosfaatrechten als een financieel product of zelfs een beleggingsproduct?
Ik beschouw de fosfaatrechten, evenals bijvoorbeeld de pluimveerechten en de varkensrechten, als productierechten. Het gaat hier immers om het recht dat ondernemers nodig hebben om respectievelijk melkvee, pluimvee en varkens te mogen houden. Wel is het zo dat fosfaatrechten in de markt een waarde toegekend krijgen, dit is inherent aan de verhandelbaarheid.
Onder welk toezichtsregime zullen fosfaatrechten vallen? Klopt het dat voor deze (nieuwe) markt op geen enkele manier het toezicht of regulering is geregeld? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
De onderlinge handel in fosfaatrechten is een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen partijen die deze rechten aanbieden en partijen die ze willen verwerven. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld de handel in dierrechten in de varkens- en pluimveesector. Op de verhandeling van deze productierechten is geen gereguleerd markttoezicht van toepassing. De ervaring met de varkens- en pluimveerechten leert ons dat uit die vrije verhandelbaarheid op zich geen risico op fraude en manipulatie volgt.
De verhandelbaarheid van fosfaatrechten is, net zoals varkens- en pluimveerechten, op een aantal manieren ingeperkt. Ten eerste kan alleen een landbouwonderneming in de zin van de Meststoffenwet over productierechten beschikken. Het is mogelijk dat niet-landbouwondernemingen als bemiddelaar vraag en aanbod van fosfaatrechten bij elkaar brengen, maar zij kunnen nooit zelf over deze rechten beschikken. Daarmee is het risico op een situatie waarbij bijvoorbeeld een handelaar fosfaatrechten zou opkopen, uitsluitend om de prijs op te drijven en ze daarna weer te verkopen, ingeperkt.
Ten tweede kunnen fosfaatrechten door een verkrijger slechts worden benut als de overdracht van rechten, die uit een handelstransactie volgt, ook bij RVO.nl is geregistreerd. De registratie bij RVO.nl is bepalend voor de vraag wie de fosfaatrechten ook daadwerkelijk kan benutten. Deze registratie is publiekrechtelijk verankerd in het stelsel van fosfaatrechten zoals dat in de wijziging van de Meststoffenwet is opgenomen. Hiermee is de verhandeling van rechten bij mij in beeld en kan geborgd worden dat het inderdaad om landbouwondernemers gaat.
Ik houd de vinger aan de pols waar het gaat om de ontwikkeling van het stelsel en de markt voor fosfaatrechten. Verdergaande maatregelen zijn denkbaar. Deze raken echter direct aan de kern van verhandelbaarheid van productierechten en vereisen dan ook een wetswijziging. Het gaat dan immers om ingrijpen in de handel door bijvoorbeeld een verdere inperking van de partijen die kunnen handelen in fosfaatrechten of het van overheidswege ingrijpen op de prijs, bijvoorbeeld door daaraan een maximum te stellen. Ik zie daarvoor op dit moment geen aanleiding. Zoals hierboven aangegeven, moedig ik ondernemers die signalen hebben over oneigenlijke handelspraktijken in fosfaatrechten aan om dit te melden via het klantcontactcentrum bij RVO.nl.
Deelt u de mening dat er een risico bestaat dat fosfaatrechten gevoelig kunnen zijn voor fraude en manipulatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u dat het verhandelen van fosfaatrechten nog voor de daadwerkelijke introductie een risico inhoudt op speculatief gedrag waarbij eerlijke handel en een eerlijk speelveld uit het oog verloren wordt en de (speculatieve) rekening uiteindelijk betaald wordt door de individuele boer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om onder andere de financiële omvang van de markt (aantal rechten x gemiddelde prijs), de marktparticipanten en de omloopsnelheid etc. in beeld te brengen en daarbij de mogelijkheden tot toezicht aan te geven, zodat er meer transparantie ontstaat en ingegrepen kan worden bij buitensporige transacties of marktverstorende effecten?
Met de introductie van fosfaatrechten per 1 januari 2018 is er een markt voor fosfaatrechten ontstaan waarop de prijs voor deze rechten wordt bepaald. Ik zal de ontwikkeling van deze markt volgen en maak daarbij onder meer gebruik van de registratie door RVO.nl van de overdracht in fosfaatrechten. Ik zal uw Kamer hierover jaarlijks rapporteren. De mogelijkheden tot toezicht en ingrijpen heb ik beschreven in het vorige antwoord. Zoals hierboven vermeld, laat het fosfaatrechtenstelsel zich het beste vergelijken met de varkens- en pluimveerechtenstelsels. Ik zal in de jaarlijkse rapportage ook aandacht besteden aan de ontwikkelingen van de markt voor pluimvee- en varkensrechten.
Kunt u hierbij een vergelijking maken van verschillende vergelijkbare certificaatsystemen waarbij een centraal register voor de administratie van rechten of certificaten worden bijgehouden waarbij de registerfunctie controle en inzicht geeft in de omvang van handelsgedrag?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om dit ook voor andere sectoren inzichtelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Het door de bouwsector stelselmatig negeren van adviezen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Bouw negeert adviezen Onderzoeksraad voor Veiligheid»?1
Ja.
Is het waar dat fundamentele adviezen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV), naar aanleiding van in sommige gevallen dodelijke ongevallen, de afgelopen jaren stelselmatig zijn genegeerd door de bouwsector?
In mijn antwoorden op de vragen van de leden Beckerman en Kent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1065) heb ik uiteengezet dat wel degelijk opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van OvV.
Is het waar dat ongevallen in veel gevallen niet worden geregistreerd, zodat er geen lessen uit kunnen worden getrokken? Kunt u uitleggen in hoeverre registratie van ongevallen verplicht is voor bouwbedrijven?
De Arbeidsomstandighedenwet verplicht werkgevers om arbeidsongevallen met werknemers die leiden tot meer dan drie werkdagen verzuim te registreren en arbeidsongevallen die leiden tot de dood, ziekenhuisopname of blijvend letsel te melden bij de Inspectie SZW. Een doel van de registratie en melding is om te leren van de ongevallen en herhaling te voorkomen.
In mijn antwoorden op de vragen van de leden Beckerman en Kent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1065) heb ik gewezen op het instrument «Storybuilder». Storybuilder is ontwikkeld om lessen te kunnen trekken uit ernstige arbeidsongevallen. Het RIVM beheert Storybuilder en ondersteunt partijen bij het verbeteren van de arbeidsveiligheid.
In de brief2van mijn ambtsvoorganger aan de OVV over haar aanbevelingen in het rapport «Hijsen in de stad: ongeval bouwplaats Rijnstraat» is aangegeven dat er nog overleg plaatsvindt met de sector over het bijhouden van ongevallen (incidenten) in de omgeving van de bouwplaats.
In hoeverre wordt er door bouwbedrijven gewerkt met «hoofdconstructeurs», zoals de OvV eerder meerdere malen heeft aanbevolen?
De OvV heeft in het rapport Veiligheidsproblemen met vallen gevelplaten (2006) de aanbeveling gedaan zorg te dragen dat er bij elk bouwproject één verantwoordelijk coördinator («hoofdconstructeur») is voor de constructieve veiligheid van het gehele bouwwerk. Door de bouwsector is hieraan invulling gegeven met de Neprom gedragscode Constructieve veiligheid (2008) en het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid (2008/2011). Deze documenten beschrijven hoe de borging en verantwoordelijkheid voor de constructieve veiligheid kan worden geregeld onder andere door het aanstellen van een hoofdconstructeur of coördinerend constructeur.
Ik beschik niet over informatie in hoeverre momenteel daadwerkelijk met een hoofdconstructeur wordt gewerkt. Een gecoördineerde borging van de constructieve veiligheid is ook beoogd met het wetvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden Beckerman en Kent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1065).
Bent u bereid met de bouwsector en de OvV in overleg te gaan om te kijken in hoeverre de aanbevelingen alsnog kunnen worden omgezet in concrete maatregelen?
Uit mijn voorgaande antwoorden kunt u opmaken dat de aanbevelingen van de OvV worden opgevolgd en dat er in dat kader met de bouwsector overleg plaatsvindt over de verschillende mogelijkheden om de bouwveiligheid te verbeteren. Hiermee voer ik de kabinetsreacties op de verschillende rapporten van de Onderzoeksraad uit. Een overleg hierover met de OvV vind ik daarom niet nodig.
Digitale verkrachting |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zweed (41) krijgt 10 jaar cel voor verkrachting via Skype»?1
Ja.
Is het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet ook in Nederland strafbaar als zijnde verkrachting? Zo ja, op grond van welk artikel? Zo nee, op grond van welke strafbare feiten zou wel tegen dergelijke praktijken kunnen worden opgetreden? Maakt het daarbij uit of de slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt?
Het onder dwang aanzetten tot het online verrichten van seksuele handelingen kan in Nederland het strafbare feit aanranding opleveren (artikel 246 Wetboek van Strafrecht (Sr)). Als het slachtoffer een kind is, kan er sprake zijn van strafbare ontucht met een kind beneden de leeftijd van zestien jaren (artikel 247 Sr) of verleiding van een minderjarige tot ontucht (artikel 248a Sr). Als de gedragingen «live» plaatsvinden met een minderjarige voor een webcam en de beelden worden vastgelegd of als de dader een minderjarig slachtoffer opdraagt van de seksuele handelingen foto- of filmopnamen te maken en die toe te sturen, kan overgegaan worden tot vervolging op grond van het misdrijf kinderpornografie (artikel 240b Sr). In een recente Nederlandse zaak met betrekking tot webcammisbruik van tientallen jonge slachtoffers uit diverse landen heeft de rechtbank een maximale gevangenisstraf van tien jaar en acht maanden gevangenisstraf opgelegd wegens (onder andere) (poging tot) aanranding en verleiding van een minderjarige2.
Van verkrachting (artikel 242 Sr) is sprake als iemand een ander dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. In het onderzoek «Herziening van de zedendelicten?» (2015) wordt op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad geconcludeerd dat handelingen die bestaan uit het iemand dwingen tot het seksueel binnendringen bij zichzelf of bij een ander of het iemand dwingen tot het ondergaan van een binnendringen door een ander of door een dier buiten de reikwijdte van het misdrijf verkrachting vallen.3 Strafrechtelijk optreden tegen het onder dwang aanzetten tot seksuele handelingen via internet op grond van het misdrijf verkrachting lijkt gelet hierop niet goed mogelijk.
De Nederlandse strafwet is van toepassing op een ieder die zich in Nederland aan een strafbaar feit schuldig maakt. Een feit wordt onder meer beschouwd in Nederland te zijn begaan indien Nederland de plaats is waar de gedraging plaatsvindt («leer van de gedraging»). Als vanuit Nederland via het internet strafbare feiten worden gepleegd kan, ook in het geval slachtoffers buiten Nederland worden gemaakt, vervolging naar Nederlands recht plaatsvinden.
Waarin zitten de verschillen tussen het Zweedse en Nederlandse strafrecht als het gaat om strafbaarstelling van het gebruik van internet met betrekking tot seksuele delicten met minderjarigen?
Uit het persbericht van de Zweedse rechtbank4 kan worden opgemaakt dat de rechtbank in de Zweedse zaak een substantieel deel van de handelingen waartoe de slachtoffers online zijn aangezet heeft gekwalificeerd als ernstig seksueel misbruik of seksuele dwang. De meest ernstige handelingen, zoals handelingen waarbij slachtoffers werden gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen met honden of andere jongere kinderen, zijn door de rechtbank gekwalificeerd als verkrachting. Het online aanzetten tot dergelijke online handelingen valt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, op grond van de Nederlandse wetgeving niet onder de reikwijdte van het misdrijf verkrachting, maar onder de reikwijdte van andere misdrijven. Dit laat onverlet dat op dit soort gedragingen ook in de Nederlandse strafwet delictsomschrijvingen zijn toegesneden die wat strafpositie betreft dicht tegen het strafmaximum van het misdrijf verkrachting aan komen. Daaruit kan worden afgeleid dat de Nederlandse strafwetgever over de ernst en strafwaardigheid van deze gedragingen op een vergelijkbare lijn zit als de Zweedse, die op dit misdrijf een maximale gevangenisstraf van tien jaren heeft gesteld.
Bent u van plan om bij de door u aangekondigde herziening van de zedentitel van het Wetboek van Strafrecht om ook in Nederland «digitale verkrachting» als afzonderlijk misdrijf strafbaar te stellen? Zo ja, aan welke richting denkt u? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in voorbereiding. Doel is onder meer om digitaal gepleegde zedenmisdrijven een duidelijke plaats te geven in het wettelijke kader. Bij brief van 31 augustus 20175 is aan Uw Kamer meegedeeld dat het deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving nog gaande is. De reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor verkrachting wordt hierbij betrokken. Uw Kamer zal, zoals eerder toegezegd, van de uitkomsten dit overleg op de hoogte worden gesteld. Na afronding van het deskundigenoverleg kan naar verwachting in de loop 2018 een wetsvoorstel tot modernisering van de zedenwetgeving in consultatie worden gegeven.
De zaak Julio Poch |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1 en het persbericht van het Openbaar Ministerie van 30 november 2017?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de heer Poch na acht jaar voorarrest vrijgesproken is door de Argentijnse rechter?
Het past de regering niet om te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Zou de heer Poch zo lang in voorarrest hebben gezeten zonder de eerdere bemoeienis van Nederlandse justitiële autoriteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse justitiële autoriteiten hebben geen rol bij beslissingen omtrent het voorarrest in een ander land. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Heeft Nederland informatie over de reisbewegingen van de heer Poch met de Spaanse autoriteiten gedeeld omdat het zelf de heer Poch niet aan Argentinië kon uitleveren? Wilde Nederland op die manier toch meewerken aan uitlevering van Spanje naar Argentinië en de berechting van de heer Poch in Argentinië? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in het licht van de vrijspraak? Zo nee, waarom niet?
Zowel in Nederland als in Argentinië bestond de verdenking dat de heer Poch zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten en Nederland heeft desgevraagd rechtshulp verleend aan Argentinië. In dat kader is informatie verstrekt (aan Argentinië en aan het land van bestemming) over de reisbewegingen van de heer Poch. Uit de bepalingen omtrent het verlenen van rechtshulp in het Wetboek van Strafvordering en uit het Verdrag tegen Foltering volgt dat dergelijke rechtshulp in zo ruim mogelijk mate verleend moest worden. Alleen als een dwingende weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. In dit geval deed zich een dergelijke weigeringsgrond niet voor. De rechtbank Den Haag heeft in 2014 geoordeeld3 dat het voorgaande met zich meebrengt dat niet kan worden geconcludeerd dat de Staat op dit punt onrechtmatig jegens de heer Poch heeft gehandeld. De vrijspraak werpt op het voorgaande geen ander licht. Bij de ontvangst en beoordeling van een rechtshulpverzoek wordt in ogenschouw genomen van welke feiten de betrokkene wordt verdacht door de verzoekende autoriteiten, maar wordt geen oordeel gevormd over het bewijs tegen de verdachte.
Hadden de Nederlandse justitiële autoriteiten ook kunnen beslissen om niet in te gaan op rechtshulpverzoeken van Argentinië en had men ook kunnen beslissen om geen informatie over de reisbewegingen aan Spanje te verstrekken? Zo nee, op grond van welke verdragen of wetten was Nederland verplicht dit te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat heeft Nederland gedaan om de heer Poch tijdens zijn voorarrest in Argentinië bij te staan?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Kan de heer Poch als hij terugkomt naar Nederland een eventueel hoger beroep zonder het risico van uitlevering van Nederland naar Argentinië afwachten? Zo nee, waarom niet? Is er inmiddels wel uitlevering van eigen onderdanen naar Argentinië mogelijk?
De verdragsrelatie tussen Nederland en Argentinië maakt de uitlevering van eigen onderdanen niet mogelijk. De heer Poch kan dan ook niet door Nederland worden uitgeleverd aan Argentinië.
Vrijspraak van de heer Poch in Argentinië |
|
Han ten Broeke (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrij, maar leven verwoest»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de betrokkenheid van de Nederlandse Staat bij het faciliteren van het proces tegen de heer Poch, in het bijzonder de medewerking aan zijn aanhouding? Had u met de kennis van nu, ondanks het feit dat de handelwijze van de Staat in 2014 door de civiele rechter rechtmatig is bevonden2 en ook het Openbaar Ministerie (OM) op 30 november 2017 verklaarde geen fouten te hebben gemaakt, op dezelfde wijze gehandeld?3
Het genoemde faciliteren bestond uit de verlening van rechtshulp tijdens het strafrechtelijk onderzoek, zulks op basis van het bestaande juridisch kader. Nadien is de Staat niet meer betrokken geweest bij het Argentijnse strafproces jegens de heer Poch. De Staat onthoudt zich van inhoudelijke bemoeienis met strafzaken die onder de (buitenlandse) rechter zijn.
Kunt u zich herinneren dat een anonieme Nederlandse aanklager in 2015 in de NRC werd geciteerd met de opmerking dat het proces tegen de heer Poch «nogal eigenaardig» verliep?4 Bent u bekend met de antwoorden van de Minister van Veiligheid en Justitie op eerdere Kamervragen over dit proces en in het bijzonder het antwoord hij de desbetreffende kwalificatie niet deelde?5 Hebt u, met de kennis van nu, meer begrip voor die kwalificatie?
Ik kan hierover slechts opmerken dat mijn voorganger aan uw Kamer reeds heeft gemeld dat het hier een citaat betrof dat werd toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager en onduidelijk was door wie en op basis van welke informatie deze uitlating zou zijn gedaan. Het OM herkende zich niet in het citaat en had ook onvoldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Bent u bekend met de diverse momenten waarop de Kamer met het vorige kabinet van gedachte heeft gewisseld over de consulaire bijstand aan de heer Poch? Kunt u zich bijvoorbeeld herinneren dat u, toen de Kamer u vroeg naar de invulling van de consulaire bijstand aan de heer Poch, op 17 november 2017 enkel aangaf dat de zaak tegen de heer Poch «de volledige aandacht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken» had?6 Hoe kijkt u terug op de mate van consulaire bijstand die de Nederlandse Staat heeft verleend? Zou u hier bij nader inzien op andere wijze invulling aan hebben gegeven?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Bent u bekend met de wens van de heer Poch om terug te keren naar Nederland?7 Kan die terugkeer, indien de heer Poch daartoe besluit, zonder problemen plaatsvinden?
De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Overfinanciering bij agentschappen en zbo’s |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel in Binnenlands Bestuur van november 2017 met als titel «Dik half miljard dood op de plank», waarin aangegeven wordt dat agentschappen en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) te zwaar zijn gefinancierd?
Ja.
Is het waar dat bij de agentschappen en zbo’s meer lang vermogen aanwezig is dan beschikbare vaste activa?
Ik herken dit beeld in zijn algemeenheid niet. De auteur van het artikel heeft zijn analyse gebaseerd op technische aannames, verouderde definities en een beperkte selectie van agentschappen en zbo’s. Dit maakt dat ik de cijfers uit het artikel niet herken.
Op basis van de -door de accountant goedgekeurde- jaarverslagen over 2016 is het beeld dat voor agentschappen de waarde van de vaste activa hoger (ca. € 6,8 mld.) is dan de omvang van de langlopende leningen en de exploitatiereserve (ca. € 6,3 mld. + ca. € 0,3 mld.). Ook in de jaren vóór 2016 is de waarde van de vaste activa hoger dan het langlopende, vreemde vermogen bij agentschappen. Het beeld bij de grootste zbo’s, die (deels) via de rijksbegroting worden gefinancierd, is eveneens dat de waarde van vaste activa in 2016 hoger is dan de omvang van de langlopende leningen en de exploitatiereserve.
Herkent u de genoemde bedragen van ruim een half miljard aan overfinanciering?
Nee, ik herken me niet in het beeld dat er sprake is van overfinanciering. Zie ook vraag 2 voor de cijfers die uit de vastgestelde en goedgekeurde jaarverslagen komen.
Speelt deze verhouding tussen lang vermogen en vaste activa een rol bij het toezicht op deze agentschappen en zbo’s? Zo nee, bent u van mening dat dit een vast onderdeel van het toezicht zou moeten worden?
De verhouding tussen lang vermogen en vaste activa speelt een rol bij het toezicht op agentschappen. Zo is vastgelegd dat het lang vreemd vermogen uitsluitend mag bestaan uit leningen van het Ministerie van Financiën. De Regeling agentschappen schrijft bovendien een aantal technische vereisten voor op het gebied van verslaglegging van activa en over de leenvoorwaarden- en procedure. Ten slotte is het eigen vermogen van agentschappen gemaximeerd op 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over drie jaar. Vigerende regelgeving biedt reeds mogelijkheden om overfinanciering af te bouwen, mocht die zich voor doen.
Ook voor zbo’s bestaan er toezichtmogelijkheden. Zo is in de Kaderwet zbo’s geregeld dat voor publiekrechtelijke zbo’s met eigen rechtspersoonlijkheid de vakminister kan bepalen dat het zbo instemming behoeft voor het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening. Bovendien regelt de Kaderwet zbo’s dat de betrokken Minister de begroting en de jaarrekening moet goedkeuren. Het vorenstaande geldt ook voor de zogeheten fulltime privaatrechtelijke zbo’s.
Ziet u mogelijkheden om de huidige overfinanciering van agentschappen en zbo’s tegen te gaan en af te bouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u voldoende instrumenten om deze overfinanciering af te gaan bouwen? Zo nee, welke instrumenten moet u hebben om de overfinanciering bij agentschappen en zbo’s te kunnen afbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u het gesprek aan met de agentschappen en zbo’s om de onnodige middelen terug te laten storten naar de opdrachtgever?
Ik herken me niet in het beeld dat er onnodige middelen naar agentschappen en zbo’s gaan en zie hiervoor daarom geen noodzaak.
Wanneer denkt u de middelen terug te hebben van de agentschappen en de zbo’s?
Zie het antwoord op vraag 7.
De vrijspraak van Julio Poch |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Oud-piloot Julio Poch vrijgesproken van deelname aan dodenvluchten»?1
Ja.
Ziet u aanleiding uw antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de heer Poch te herzien, gezien de recente ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?2
Op basis van de mij bekende informatie zie ik daartoe op dit moment geen aanleiding.
Hoe duidt u het gegeven dat de heer Poch acht jaar in Argentinië in voorarrest heeft gezeten en nu is vrijgesproken?
De totale duur van het voorarrest in Argentinië is naar Nederlandse maatstaven zeer lang te noemen. De regering heeft zich in het kader van de aan de heer Poch verleende consulaire bijstand ingespannen voor het in vrijheid afwachten van zijn strafproces in Argentinië. Beslissingen omtrent de duur van het voorarrest in een ander land zijn echter voorbehouden aan rechterlijke autoriteiten van dat land.
Het past de regering niet om inhoudelijk te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dat geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft waarvan de motivering nog niet beschikbaar is en die nog niet onherroepelijk is.
Klopt het dat Nederland geen uitleveringsverdrag met Argentinië heeft? Zo ja, wat was destijds de overweging en juridische grond om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch van Spanje aan Argentinië?
Tussen Nederland en Argentinië geldt een bilateraal uitleveringsverdrag, doch dit verdrag biedt geen rechtsbasis voor de uitlevering van eigen onderdanen. De Argentijnse autoriteiten hebben door middel van een rechtshulpverzoek verzocht om een vertrek van de heer Poch naar het buitenland aan Argentinië en aan het land van bestemming te melden. Een dergelijk verzoek betreft een rechtshulpverzoek waaraan Nederland op grond van het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering in zo ruim mogelijke mate moet voldoen. Het Anti-Folteringsverdrag verplicht partijen in art. 9 elkaar «de grootst mogelijke mate van rechtshulp» te verlenen. Alleen als een dwingende wettelijke weigeringsgrond dat verbiedt, kan het verzoek niet worden ingewilligd. Omdat een dergelijke weigeringsgrond zich niet voordeed, heeft Nederland uitvoering gegeven aan zijn verplichtingen en inlichtingen over vluchtgegevens aan Argentinië en Spanje verstrekt. Daarin was ook naar het oordeel van de rechter in kort geding geen onrechtmatig handelen jegens de heer Poch gelegen.
Hoe duidt u de beslissing destijds om bij te dragen aan de uitlevering van de heer Poch, in de wetenschap dat de heer Poch nu is vrijgesproken?
De vrijspraak maakt mijn duiding van het voorgaande niet anders. Rechtshulpverzoeken worden gedaan in verband met een strafzaak en een strafzaak kan uitmonden in een vrijspraak. De stelling dat Nederland bijdroeg aan de uitlevering verdient enige nuance. De uitlevering vond eerst plaats nadat de Spaanse rechter het Argentijnse uitleveringsverzoek toelaatbaar had verklaard en de heer Poch uiteindelijk zelf met zijn uitlevering aan Argentinië had ingestemd.
Klopt het dat de Argentijnse autoriteiten pas besloten tot vervolging van de heer Poch nadat Nederland een rechtshulpverzoek aan Argentinië deed? Zo ja, hoe duidt u dit?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het Argentijnse onderzoek naar de heer Poch weliswaar is begonnen naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het OM aan de Argentijnse autoriteiten, maar dat tot de aanhouding van de heer Poch door de Argentijnse onderzoeksrechter pas werd bevolen nadat de Argentijnse autoriteiten zelf al het (op dat moment beschikbare) relevante bewijsmateriaal hadden beoordeeld. Zo was, voordat de aanhouding werd bevolen, in Argentinië archiefonderzoek gedaan met betrekking tot de heer Poch en had de Argentijnse onderzoeksrechter in december 2008 persoonlijk de Nederlandse getuigen (die belastend verklaarden) gehoord. Ik acht deze gang van zaken niet ongeoorloofd.
Klopt het dat Argentinië besloot tot vervolging van de heer Poch over te gaan, niet op basis van eigenstandig bewijsmateriaal, maar enkel op basis van door Nederland aangeleverde informatie? Zo ja, hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 6.
Kent het Argentijnse juridische systeem, zoals het Nederlandse dat kent, schadevergoedingen voor onterechte vrijheidsbeneming, zoals in het geval van de heer Poch het geval is geweest? Zo ja, bent u bereid er bij de Argentijnse regering op aan te dringen dat een dergelijke vergoeding tegemoet komt aan de heer Poch aangezien het hier een Nederlands staatsburger betreft? Zo nee, hoe gaat u zich op andere wijze inzetten voor tegemoetkoming aan de heer Poch?
Ik beschik niet over deze informatie. Nu de gemotiveerde uitspraak inzake de heer Poch nog niet beschikbaar is en daartegen mogelijk een appelprocedure zal volgen, acht ik het op dit moment ook niet opportuun om in te gaan op vragen met betrekking tot schadevergoeding vanuit de Argentijnse regering. De raadsman van de heer Poch heeft de Nederlandse Staat bij brief van d.d. 9 januari 2018 aansprakelijk gesteld voor schade die de heer Poch stelt te hebben geleden door het handelen van de Nederlandse Staat. Dit verzoek wordt thans bestudeerd.
Bent u bereid de heer Poch te faciliteren indien hij naar Nederland wenst te komen?
Na zijn vrijspraak is aan de heer Poch door de Nederlandse ambassade in Buenos Aires een laissez-passer afgegeven zodat hij naar Nederland kon terugkeren. De heer Poch keerde op 7 december 2017 terug in Nederland.
Op welke wijze heeft de Nederlandse ambassade ten tijde van het voorarrest bijstand aan de heer Poch geleverd? Hoe vaak heeft de heer Poch bezoek gehad van Nederlands ambassadepersoneel?
De heer Poch heeft gedurende zijn detentie in Argentinië consulaire bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen, zoals die wordt geboden aan Nederlanders in buitenlandse detentie die hebben aangegeven hierop prijs te stellen. De consulaire bijstand bestaat onder andere uit meerdere bezoeken per jaar door een ambassademedewerker en een maandelijkse gift van 30 euro ten behoeve van levensonderhoud.
Aanvullend hierop heeft de Nederlandse ambassade in Buenos Aires gedurende de hele detentieperiode contact onderhouden met de Argentijnse advocaat van de heer Poch over de voortgang van het proces. De ambassade heeft verzoeken van de heer Poch en zijn advocaat om in afwachting van de uitspraak buiten de gevangenis te mogen verblijven langs diplomatieke weg ondersteund.
Is aan de heer Poch de gebruikelijke consulaire bijstand verleend, onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang? Kunt u uiteenzetten hoe hieraan in de praktijk uitvoering is gegeven?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat overwaarde moeilijk te gelde te maken is |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Van stenen kun je niet eten»?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Herkent u het probleem dat met name ouderen hun hele leven veel hebben gespaard, maar omdat zij daarmee hun hypotheek hebben afbetaald alsnog met een laag besteedbaar inkomen zitten?
Een deel van de senioren met een afgeloste woning heeft een relatief laag besteedbaar inkomen. De Taskforce Verzilveren heeft in 2013 onderzoek gedaan naar verzilveren en gekeken naar de relatie tussen overwaarde en inkomen. Uit dit onderzoek komt naar voren dat 9% van de totale overwaarde op Nederlandse woningen zich bevindt bij 65-plussers met een laag inkomen (0,67 keer modaal) en een laag vermogen (vermogen onder de belastingvrijstelling).
Welke mogelijkheden ziet u om overwaarde in het eigen huis te gelde te maken?
Senioren hebben verschillende mogelijkheden om overwaarde uit de eigen woning vrij te maken. Voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen zijn er verschillende opties. Een veel gebruikte optie is het afsluiten van een aflossingsvrije hypotheek. Daarnaast zijn er marktpartijen die specifieke producten aanbieden, zoals een opeethypotheek of een sale-and-lease-backconstructie. Het is ook mogelijk om de woning met overwaarde te verkopen en te verhuizen naar een andere woning.
Welke regels gelden er met betrekking tot het afsluiten van een hypotheek op een woning met overwaarde? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de situatie met een hoge overwaarde, maar een beperkt inkomen?
Ik vind het belangrijk dat senioren voldoende mogelijkheden hebben om overwaarde vrij te maken. Verhuizen is één van de mogelijkheden om dit te doen, maar er zijn ook verzilveropties voor senioren die in de huidige woning willen blijven wonen.
Bij het aangaan van een hypothecair krediet moet de hypotheekaanbieder toetsen of het krediet verantwoord is. Hiervoor gelden de regels zoals vastgelegd in de Regeling Hypothecair Krediet.
Tijdens het platform maatwerk is onderzoek gedaan naar maatwerk bij hypotheekverstrekking. De leennormen zijn gebaseerd op annuïtaire aflossing, ook wanneer de hypotheek aflossingsvrij is. Hierbij is geconstateerd dat de annuïtaire inkomenstoets uit de Regeling Hypothecair Krediet senioren onnodig kan belemmeren bij het aangaan van een aflossingsvrije hypotheek. Kredietverstrekkers kunnen van deze toets afwijken, maar het was voor kredietverstrekkers onduidelijk wanneer dit verantwoord kan. De Autoriteit Financiële Markten heeft daarom recentelijk verduidelijkt wanneer toetsen op werkelijke lasten in individuele gevallen verantwoord kan zijn. Sindsdien ontvang ik signalen dat steeds meer aanbieders maatwerk bieden op basis van werkelijke lasten. Dit geeft senioren met een laag inkomen die in hun woning willen blijven wonen meer mogelijkheden om met een aflossingsvrije hypotheek overwaarde te verzilveren.
Wat vindt u ervan dat ouderen vaak moeten verhuizen uit het huis waar zij al decennia wonen om de overwaarde te gelde te maken? Is het waar dat mensen, die om die reden moeten verhuizen, daarna vaak zonder reden te maken hebben met veel hogere woonlasten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de oproep van de Autoriteit Financiële Markten aan geldverstrekkers om voor deze groep meer souplesse te betrachten? In hoeverre wordt hier gevolg aan gegeven door middel van veranderingen in regelgeving?
De Autoriteit Financiële Markten heeft naar aanleiding van het platform maatwerk verduidelijkt wanneer een werkelijke lasten toets verantwoord kan zijn. Daarnaast is verduidelijkt hoe om te gaan met consumenten die doorstromen naar een goedkopere woning. De explainbepaling in de Regeling Hypothecair Krediet staat maatwerk toe, veranderen van regelgeving is daarom niet nodig. Wel is het van belang dat kredietverstrekkers naar het acceptatiebeleid kijken.
Tijdens het platform maatwerk is ook geconstateerd dat senioren die in aanloop naar de pensioendatum een deel van de lening versneld af willen lossen onnodig beperkt worden. Zij worden belemmerd door de toetsrentebepaling in de Regeling Hypothecair Krediet. Als een leningdeel een looptijd heeft korter dan tien jaar én binnen de looptijd volledig afgelost wordt, hoeft per 1 januari 2018 niet gerekend te worden met de toetsrente van vijf procent.
Waarom zijn er zo weinig aanbieders van de «verzilverhypotheek»? In hoeverre werkt de concurrentie naar behoren op deze markt? Klopt het dat er sowieso weinig nieuwe toetreders zijn tot de Nederlandse hypotheekmarkt? Zo ja, hoe komt dat?
Mijn beeld is dat er op de Nederlandse hypotheekmarkt voldoende concurrentie is. Begin 2012 waren banken verantwoordelijk voor ruim 70% van de hypotheekproductie. Door toegenomen concurrentie van pensioenfondsen en verzekeraars is dit marktaandeel afgenomen naar bijna 55% in het derde kwartaal van 2017.2 Tegelijkertijd constateer ik dat het aantal aanbieders van opeethypotheken beperkt is.
In de komende bijeenkomst van het platform hypotheken wordt aandacht gegeven aan verzilveren. Mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking aan senioren rondom opeethypotheken zullen dan op de agenda staan. Indien hier aanleiding voor is, zal ook bekeken worden of een rol voor de overheid of het Waarborgfonds Eigen Woningen wenselijk is.
Wat vindt u van het idee van de Vereniging Eigen Huis, namelijk dat het Waarborgfonds Eigen Woning hierin een ondersteunende rol zou kunnen spelen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de wet-Hillen voor deze groep, die een beperkt besteedbaar inkomen heeft en waarvan het vermogen vast zit in het eigen huis? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet gedwongen hoeven te verhuizen en rond kunnen blijven komen?
Voor ouderen met een laag inkomen heeft het uitfaseren van de regeling Hillen geen effect op het inkomen, omdat zij door deze maatregel een hoger bedrag aan heffingskortingen kunnen verzilveren. Onder de streep stijgt hun besteedbaar inkomen door diverse andere maatregelen uit het regeerakkoord. Ouderen met een middeninkomen ondervinden weliswaar nadeel van het uitfaseren van de regeling Hillen, maar dit wordt in de meeste gevallen meer dan gecompenseerd door andere maatregelen. In totaal gaat 96% van alle huiseigenaren erop vooruit als gevolg van de maatregelen in het regeerakkoord, inclusief het uitfaseren van de regeling Hillen.3
Ik acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat het uitfaseren van de regeling Hillen zal leiden tot gedwongen woningverkopen.
Het bericht dat de bouw zich niets aantrekt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid |
|
Bart van Kent , Sandra Beckerman |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bouw haalt neus op voor Onderzoeksraad» en de bijbehorende analyse van de bouwonderzoeken van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) sinds 2006?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de versnippering in de bouw en de onduidelijkheid van verantwoordelijkheden een ongewenste broedplaats voor ongelukken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens het de stelling dat ongelukken in de bouw het gevolg kunnen zijn van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheden. Door steeds verdergaande specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn in de bouw is de complexiteit toegenomen. Er zijn vanuit de rijksoverheid acties in gang gezet om hierin verbetering aan te brengen. Zie verder mijn antwoord bij vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vier terugkerende aanbevelingen van de OVV, te weten het verbeteren van de coördinatie van werkzaamheden, een heldere verantwoordelijkheidsverdeling, het ontwikkelen van meer veiligheidsbesef en toetsen van risico’s, niet in de la blijven liggen maar daadwerkelijk worden uitgevoerd? Kunt u dit per punt toelichten?
Naar aanleiding van aanbevelingen van de OVV zijn door de rijksoverheid de afgelopen jaren acties in gang gezet om de bouwveiligheid te verbeteren. Meest recent gaat het om de aanbevelingen van de OVV in het rapport uit 2017 «Hijsen in de hart van de stad» over het ongeval bij de verbouw van het oude VROM-gebouw aan de Rijnstraat en het rapport uit 2016 «Hijsongeval Alphen aan de Rijn» over het ongeval met een brugdek. De aanbevelingen in deze rapporten beogen het verbeteren van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Deze aanbevelingen zijn overgenomen en uw Kamer is hierover geïnformeerd2. Er wordt momenteel nagegaan hoe één centrale partij verantwoordelijk kan worden gemaakt voor de borging van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit nu al geregeld is voor de veiligheid van de werkenden op de bouwplaats. Er is opdracht gegeven aan het Instituut voor Bouwrecht om hierover een advies uit te brengen.
Verder wordt gewerkt aan een richtlijn Bouw- en sloopveiligheid die uitgaande van een risicoanalyse kaders gaat geven voor het opstellen van veiligheidsplannen conform het Bouwbesluit 2012.
Naast deze acties voor de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen, is er door mijn ambtsvoorgangers ook ingezet op de verbetering van de borging van de bouwkwaliteit, waaronder de constructieve veiligheid van het te realiseren bouwwerk. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen3 dat uitgaat van een betere en heldere verdeling van de verantwoordelijkheid voor de bouwkwaliteit. Een onafhankelijke private kwaliteitsborger moet de bouwkwaliteit beoordelen en aan het eind verklaren dat voldaan wordt aan de bouwvoorschriften. Verder beoogt deze wet dat de bouwer ook zelf meer gaat doen aan kwaliteitsbewaking en vooraf de mogelijke risico’s beschouwt. Daarnaast wordt de aansprakelijkheid voor bouwfouten aangescherpt voor de bouwer. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is een uitwerking van de adviezen van de commissie Dekker (Privaat wat kan, publiek wat moet, 2008) om de bouw meer verantwoordelijk te maken voor de borging van de bouwkwaliteit. Deze commissie is op verzoek van het kabinet in haar advies ook ingegaan op het werken met een zogenaamde hoofdconstructeur (of coördinerend constructeur), mede naar aanleiding van een aanbeveling van de OVV in haar rapport Veiligheidsproblemen met gevelbekleding (2006). De commissie Dekker heeft geadviseerd om de hoofdconstructeur niet wettelijk te verplichten en het aan marktpartijen over te laten om te organiseren dat er een kwalitatief goed proces is en de verantwoordelijkheden helder zijn. Dit advies is eveneens uitgewerkt in het wetsvoorstel. Door de bouwsector was eerder ook al invulling gegeven aan dit advies met de Neprom gedragscode Constructieve veiligheid (2008) en het Compendium Aanpak Constructieve Veiligheid (2008/2011). Deze documenten beschrijven hoe de borging en verantwoordelijkheid voor de constructieve veiligheid kan worden geregeld onder andere door het aanstellen van een hoofdconstructeur of coördinerend constructeur.
De OVV heeft voorts in haar rapport Instorting B-Tower (2012) aanbevelingen gedaan over de opvolging en invoering van de adviezen van de commissie Dekker, vooral in relatie tot de nieuwe rol voor de bouwsector en de balans tussen de eigen verantwoordelijkheid van de sector en het overheidstoezicht. Hieraan is in het wetsvoorstel tegemoet gekomen door te kiezen voor een publiek-privaatstelsel. Zo zal de genoemde private kwaliteitsborger onderworpen zijn aan toezicht door een landelijke publiekrechtelijke toezichthouder.
Waarom is er tot nu toe nooit een verantwoordelijke benoemd die de veiligheid te allen tijde bewaakt? Waarom is het Meldpunt voor (bijna) ongevallen verdwenen? Gaat u zich ervoor inzetten dat deze adviezen worden omgezet in beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik onder mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wordt er op dit moment nagegaan hoe één centrale partij verantwoordelijk kan worden gemaakt voor de borging van de omgevingsveiligheid bij bouwplaatsen. Voor het borgen van de constructieve veiligheid verwijs ik naar het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen.
Het genoemde meldpunt was een project van het Platform Constructieve Veiligheid. Dit platform was een initiatief van de bouwsector. Het meldpunt is ingesteld naar aanleiding van een aanbeveling aan de bouwsector in het OVV-rapport Veiligheidsproblemen met gevelbekleding (2006). Tussen 2008 en 2012 heeft het voormalige Ministerie van VROM hiervoor een start subsidie verleend. In 2014 is het Platform Constructieve Veiligheid opgeheven door de bouwpartijen.
Ernstige arbeidsongevallen moeten bij de Inspectie SZW worden gemeld. De Inspectie onderzoekt de oorzaak van een gemeld ongeval. Informatie uit al deze onderzoeken wordt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) geanalyseerd en vastgelegd in het instrument Storybuilder met als doel van deze ongevallen te leren.
Welke aanbevelingen van de OVV zijn sinds 2006 wel omgezet in wet- en regelgeving en welke zijn overgenomen in richtlijnen, convenanten of in individuele processen van bouwbedrijven die hun medewerkers beschermen tegen ongelukken? Kunt u uw antwoord schematisch uitwerken en toelichten?
Door de bouwsector zijn sinds 2006 de volgende richtlijnen en convenanten opgesteld mede naar aanleiding van aanbevelingen van de OVV:
De eerste twee documenten beschrijven de borging en verantwoordelijkheid voor de constructieve veiligheid van een te realiseren bouwwerk.
In de Governance code «Veiligheid in de Bouw» werken opdrachtgevers en opdrachtnemers samen om de veiligheid in de gehele keten te verbeteren.
Ook betrokken bouwbedrijven hebben opvolging gegeven aan aanbevelingen van de OvV via aanpassing van hun processen ter bescherming van onder andere hun medewerkers.
In het belang van gezond en veilig werken zijn per 1 januari 2017 de bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit over het bouwproces aangescherpt. De aanpassingen scheppen meer duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers en geeft de Inspectie SZW betere mogelijkheden om handhavend op te treden.
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven welke acties vanuit mijn ministerie nog lopen om de aanbevelingen op het terrein van omgevingsveiligheid en constructieve veiligheid uit te voeren. Tenslotte is een wetgevingstraject gestart naar aanleiding van de aanbevelingen van de OVV uit het rapport over koolmonoxide (2015). Hierover heb ik uw Kamer meest recent geïnformeerd via de brief van 18 december 2018 (Voortgang van de in ontwikkeling zijnde wettelijke verplichting voor installateurs, Kamerstuk 28 325, nr. 168).
Homofobie in de voetbalwereld |
|
Antje Diertens (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Homofoob Ruben Schaken is een domme popie Jopie»?1
Ja.
Kunt u zich in de sterkste bewoordingen uitspreken voor acceptatie van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI’ers) in de sport, en tegen intolerantie?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn2, ook in de sport. LHBTI-sporters moeten derhalve veilig en met plezier kunnen sporten, waarbij mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik elke vorm van intolerantie afkeuren.
Erkent u dat homoseksualiteit nog altijd een groot taboe is onder (professionele) voetballers, ondanks goede initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de Vereniging van Contractspelers (VVCS) en de John Blankenstein foundation?
In 2014 is een enquête gehouden onder 400 contractspelers in de ere- en eerste divisie van het Nederlands betaalde voetbal. De profvoetballers gaven het klimaat voor homoseksualiteit in het voetbal destijds een onvoldoende. Zij zagen het gedrag van de fans en de machocultuur als belangrijkste oorzaken. Tegelijkertijd hadden de meeste spelers geen enkel probleem met een homoseksuele collega in het team. Ik heb begrepen dat Ruben Schaken achteraf spijt heeft van zijn uitspraken. Hij neemt via de media afstand van de opmerking dat hij zich distantieert van homo’s. Bij zijn laatste werkgever ADO deed hij nog mee aan een campagne dat homoseksuelen zichzelf moeten zijn. «Ik ben absoluut geen homofoob», aldus de ex-voetballer.
Op welke manier gaat u de acceptatie in de sportwereld vergroten, zodat elke sporter, ongeacht de persoon, veilig en met plezier kan spelen?
De laatste jaren is acceptatie van homoseksualiteit op de agenda van de sport gekomen. De KNVB heeft diversiteit, waaronder LHBTI-acceptatie, als thema opgenomen in opleidingen van (jeugd) trainers en scheidsrechters. Bij alle clubs (Eredivisie/Jupilerleague) in het betaalde voetbal worden workshops gehouden over acceptatie voor jeugdtrainers. Ook is het thema onderwerp van gesprek met de samenwerkende supportersgroepen in het supporterscollectief. De gewenste cultuuromslag is echter een zaak van een lange adem. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik steunen daarom de activiteiten van de Alliantie Gelijkspelen, waar de John Blankenstein Foundation actief deel van uitmaakt, en samen met de KNVB zowel in het betaald voetbal als het amateurvoetbal het thema bespreekbaar maakt. De KNVB heeft bovendien laten weten dat in communicatie richting trainers, spelers, en scheidsrechters zij – onder de noemer van «Voetbalplezier voor iedereen!» – de komende jaren aandacht willen blijven besteden aan de acceptatie van seksuele diversiteit. Om diversiteit in de sport
en de acceptatie van LHBTI-sporters verder te bevorderen, zal ik dit thema meenemen als aandachtsgebied in het toekomstig sportbeleid, zoals bijvoorbeeld het Sportakkoord alsmede in het emancipatiebeleid bij de uitvoering van het Regenboogakkoord.
Welke kansen ziet u om de diversiteit in de sport en de acceptatie van LHTBI-sporters verder te bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre bent u van plan diversiteit en acceptatie van LHBTI-sporters een plaats te geven in toekomstig sportbeleid, zoals bijvoorbeeld het Sportakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNVB en de Eredivisie CV om het belang van emancipatie te onderstrepen en hiermee een signaal te geven aan alle LHBTI-sporters dat acceptatie belangrijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Advocaten ronselen in de bajes’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaten ronselen in de bajes»?1
Ja.
Bent u bekend met de afspraken van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) met Emates en/of andere partijen om te adverteren op de prints en enveloppen van (privé)correspondentie van gedetineerden?
DJI heeft geen formele afspraken met eMates of andere partijen ten aanzien van het adverteren op (privé)correspondentie van gedetineerden. Ook is geen sprake van een inkoopconstructie of andersoortige formele samenwerking. eMates is een onafhankelijke derde partij die diensten aanbiedt aan personen die met gedetineerden willen communiceren. Ten behoeve daarvan worden door de gedetineerde zelf contactgegevens aan de verzender verstrekt. De verzender vult deze gegevens in op de website van eMates, waarna de berichten naar de juiste DJI-locatie worden gestuurd. Omdat voor recidivevermindering het behoud van contacten met buiten belangrijk is, print DJI deze berichten en controleert, indien er sprake is van een toezichtsmaatregel, de inhoud – net zoals bij fysieke post. Daarna worden ze afgeleverd bij de betreffende gedetineerde.
Hoe beoordeelt u de praktijk dat tegen betaling advocaten(kantoren) op persoonlijke brieven aan gedetineerden kunnen adverteren?
Personen die willen communiceren met gedetineerden gebruiken op vrijwillige basis, tegen betaling, de diensten die eMates aanbiedt. Ik heb er geen oordeel over dat eMates gebruikmaakt van advertenties om de kosten van deze diensten laag te houden. Gericht adverteren aan cliënten van andere advocaten(kantoren) kan echter in strijd zijn met de gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA). Als daarvan sprake is, kunnen advocaten dit aankaarten bij de deken en hiervan melding doen bij eMates. Als bij DJI signalen binnenkomen dat sprake is van ongewenst adverteren op berichten van eMates wordt dit bij eMates gemeld. eMates heeft dan de mogelijkheid deze advertenties uit te sluiten.
Bent u het ermee eens dat adverteren op briefpost gericht aan gedetineerden wezenlijk anders is dan een advertentie in een tijdschrift dat in de inrichting ligt?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat als de verzender en gedetineerde zonder advertenties willen communiceren per post, telefonisch of bij bezoek, dit ook mogelijk is, mits de gedetineerde daarvoor toestemming heeft.
Bent u bekend met tuchtrechtelijke veroordelingen waarbij advocaten(kantoren) op de vingers zijn getikt voor (te) agressief ronselen in gevangenissen?
Ja. Tuchtrechtelijke veroordelingen doen zich incidenteel voor bij advocaten die zich niet aan de gedragsregels houden. Adverteren en andere vormen van cliëntenwerving zijn voor advocaten op zichzelf niet verboden, maar gericht ronselen is in strijd met de voor advocaten geldende beroeps- en gedragsregels.
Bij vermoedens van ronselen kan de lokale deken een onderzoek instellen en waar aangewezen actie ondernemen. Het dekenberaad, dat landelijk overleg voert over de wijze waarop de toezichttaken en -bevoegdheden worden uitgeoefend en klachten worden behandeld, heeft in 2017 geconcludeerd dat de bestaande wet- en regelgeving inzake overnameperikelen en ronselpraktijken in beginsel volstaat. De ronselpraktijken zijn niet zodanig en wijdverbreid dat het nodig is om daarvoor een afzonderlijke set van regels te ontwikkelen.
De incidenten die zich eerder hebben voorgedaan zijn aangepakt door de dekens, zoals bijvoorbeeld de zaak van de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden van 5 oktober 2015 (ECLI:NL:TADRARL:2015:155), resulterend in een voorwaardelijke schorsing. In de beroepsopleiding van advocaten wordt aan de hand van casuïstiek veel aandacht besteed aan dit soort beroepsethische vraagstukken, en binnen de beroepsgroep heeft de overname van cliënten en het ronselen de volle aandacht.
Heeft de DJI een protocol waarin wordt aangeduid welke vorm van adverteren en welke advertenties zijn toegestaan? Zo nee, bent u bereid hier regels voor op te stellen?
Omdat DJI geen formele samenwerking met eMates heeft, is hiervoor geen protocol opgesteld. Zoals gezegd, is DJI bereid klachten van advocaten door te geven aan eMates. Advocaten kunnen dat echter ook rechtstreeks doen.
Daarnaast wijs ik erop dat DJI momenteel bezig is om het concept Zelfbediening Justitiabelen (ZBJ) te ontwikkelen, waarbij justitiabelen in het kader van zelfredzaamheid de beschikking krijgen over ICT-functionaliteiten om een veelheid aan zaken zelf te regelen, zoals bezoek, kapper, boeken en e-learning. Een beperkte emailvoorziening voor gedetineerden past binnen dit concept.
Het bericht dat er te weinig geld is voor alle 37 JSF-toestellen |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie komt geld tekort voor alle 37 JSF-toestellen»?1
Ja.
Bent u bereid van de gehele aanschaf van de JSF af te zien, nu Defensie de geplande 37 toestellen niet kan realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ga er vanuit dat we de 37 toestellen volgens plan zullen aanschaffen. Het besluit over de bestelling van de drie resterende toestellen is in 2019 aan de orde.
Kunt u aangeven waarom nu pas de gevolgen van de dollarkoers aan de Kamer worden gemeld, terwijl de Algemene Rekenkamer daar al jaren voor waarschuwt? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft het risico van valutaschommelingen vanaf het begin van het project Verwerving F-35 onderkend. Hierover is de Kamer de afgelopen jaren veelvuldig geïnformeerd, zo ook in de laatste drie voortgangsrapportages die de Kamer heeft ontvangen (Kamerstuk 26 488, nrs. 416, 431 en 435). Hierin is bovendien te lezen dat de kostenramingen hoger zijn dan de budgetten vanwege de dollarkoers, die de afgelopen jaren is gestegen ten opzichte van de euro.
Kunt u aangeven hoeveel geld er inmiddels aan de JSF is uitgegeven en hoeveel geld Nederland nog moet investeren in deze «vliegende Fyra»? Zo nee, waarom niet?
Het investeringsbudget voor de verwerving van de F-35 bedraagt, zoals ook vermeld in de voortgangsrapportage van september jl., € 4.747,4 miljoen. Met de voortgangsrapportage in maart ontvangt u een verantwoording van de uitgaven die Defensie heeft gedaan. Eind 2016 had Defensie € 1.543 miljoen uitgegeven aan het F-35 programma. Dit is inclusief het Nederlandse aandeel van $ 800 miljoen in de ontwikkelingsfase.
Deelt u de mening dat Nederland nooit aan het JSF project had moeten beginnen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de F-35 is het beste jachtvliegtuig ter vervanging van de F-16, zo hebben diverse kandidatenvergelijkingen aangetoond.