Het gevaar van rechts-extremisme |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Alt-right in Nederland: Hoe Erkenbrand zich opmaakt voor de strijd om een blanke natie»?1
Ja.
Hoe zou u de denkbeelden van Erkenbrand kenmerken?
De meest zichtbare manifestatie van extreem rechts wordt in Nederland bepaald door groepen als Pegida, ID-Verzet en in toenemende mate Erkenbrand. De genoemde groeperingen kenmerken zich door extreemrechts gedachtegoed. Het streven naar een volledig blanke etnostaat is een terugkerend element in het discours van Erkenbrand.
Deelt u de mening dat organisaties zoals Erkenbrand, die uitgaan van ongelijkheid tussen mensen op basis van hun afkomst of uiterlijk en daaraan gevolgen menen te moeten verbinden, een gevaar vormen voor een samenleving die gekenmerkt zou moeten worden door verdraagzaamheid en respect voor elkaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De organisatie Erkenbrand zoekt de grenzen op van wat toelaatbaar is als het gaat om de vrijheid van meningsuiting. Zorgelijk daarbij is dat de organisatie jonge mensen trekt. Het verdient daarom de structurele aandacht van de overheid. De huidige aanpak van radicalisering volstaat in principe om alle vormen van radicalisering aan te pakken, ongeacht de ideologische invalshoek.
Past Erkenbrand in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert, waaronder het «bedreigen [van] de democratische rechtsorde, omdat antidemocratische doelen worden nagestreefd of ondemocratische middelen worden ingezet»?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkenbrand past in de omschrijving van rechts-extremisme zoals de AIVD die hanteert. De groepering verspreidt het antidemocratische idee dat gestreefd moet worden naar een blanke etnostaat. De groepering hanteert tot nu toe geen gewelddadige methode om zijn doelen te bereiken.
Is een uitdrukking, in reactie op wat genoemd wordt «de jodenkwestie», als: «Ik zal ook geen traan laten als men de trein naar het Oosten weer opnieuw opstart» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier uitlatingen die mogelijk strafbaar zijn op grond van artikel 137c en/of artikel 137d Sr. Voor de vraag of er daadwerkelijk sprake is van strafbare uiting en een bewijsbare en vervolgbare zaak, zou nader (opsporings)onderzoek moeten worden gedaan. Er is, voor zover bij het OM bekend, geen aangifte gedaan tegen deze uitlatingen.
Is de uitspraak van de genoemde Erkenbrand-bezoeker: «Van alle rassen zijn negers wel het snelst op hun teentjes getrapt. Zij gaan als eerste over tot geweld, zijn het agressiefst, hebben de kortste lontjes» mogelijk strafbaar? Zo ja, wordt er door het Openbaar Ministerie al (desnoods) ambtshalve vervolging ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Beschikt u over informatie of Erkenbrand of andere rechts-extremistische clubs in politieke partijen zijn geïnfiltreerd of dat proberen? Zo ja, wat is de aard van die informatie en met wie wordt die gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Elk individu heeft de vrijheid om lid te worden van een politieke partij. Het is aan de politieke partij om te bepalen of ze iemand die lidmaatschap beoogt, accepteren. Tevens is het aan de politieke partij om te bepalen om welke redenen iemand eventueel als lid niet wordt geaccepteerd. Voor zover de vraag betrekking heeft op potentiele verstoring van de democratische rechtsorde kan de AIVD vanuit zijn taakuitvoering onderzoek doen. Over eventuele individuele gevallen doe ik geen uitspraken.
De indringende brief van 15.373 (klimaat)wetenschappers over de toestand van de aarde |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u de brief «World Scientists Warning to Humanity: A Second Notice»1 gelezen waarin 15.373 wetenschappers stellen dat het klimaatprobleem absoluut onvoldoende geadresseerd wordt?
Ik ben bekend met de inhoud van deze brief.
Deelt u het standpunt van de wetenschappers dat we in de afgelopen 25 jaar, sinds de eerste waarschuwing van de Union of Concerned Scientists in 1992, serieus tekort zijn geschoten in het oplossen van klimaat- en milieuproblemen? Zo nee, waarom niet?
Uit figuur 1 van de brief van de wetenschappers blijkt dat het gebruik van stoffen die de ozonlaag aantasten, de afgelopen decennia wereldwijd sterk is gedaald. Dit is het gevolg van het Montreal Protocol dat dus als een groot succes kan worden gezien. Met de overeenkomst van Parijs hebben we een zelfde soort akkoord neergezet, maar nu gericht op het beperken van de opwarming van de aarde. Het is wel zaak dat landen nu ook gaan leveren. De huidige toegezegde bijdragen van de partijen aan het akkoord zijn nog onvoldoende om de Parijs-doelen te realiseren. In het Parijs-akkoord hebben partijen zich verplicht om hun bijdrage elke vijf jaar in te dienen en zo mogelijk aan te scherpen.
Deelt u het standpunt van de wetenschappers die stellen dat de hoognodige stappen ook nu nog niet genomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt van de wetenschappers die stellen dat de tijd om te handelen snel opraakt? Deelt u het standpunt van de Wereldbank dat vroegtijdige actie kostenefficiënter is dan gokken op toekomstige innovaties2? Deelt u de mening dat de combinatie van deze punten aanleiding is tot versnelde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om tijdig een geloofwaardig en haalbaar pad naar een CO2-neutrale economie in te zetten. Nederland zet zowel nationaal als internationaal in op ambitieus klimaatbeleid. Acties moeten daarbij zowel gericht zijn op het realiseren van reducties die nu al kostenefficiënt kunnen plaatsvinden, als op de (verdere) ontwikkeling van toekomstige reductiemogelijkheden.
Deelt u het standpunt van de wetenschappers dat we ons momenteel in de 6e uitstervingsgolf in ongeveer 540 miljoen jaar bevinden? Deelt u het standpunt dat deze uitstervingsgolf door de mens veroorzaakt is3? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de wetenschap om deze hypothese te toetsen.
Deelt u de mening dat het internationale karakter van veel van deze problematiek geen reden mag zijn om niet (of niet afdoende) te handelen? Deelt u ook de mening dat juist gezien het internationale karakter Nederland zijn rol (als veroorzakende dan wel faciliterend partij) in de wereld moet herzien?
Ja, ik deel de mening dat het internationale karakter van deze problematiek geen reden mag zijn om niet of niet afdoende te handelen. Ik zie geen reden om de huidige Nederlandse positie te herzien, aangezien Nederland zowel in Europese als mondiale discussies al actief inzet op ambitieus klimaatbeleid.
Deelt u de mening van de wetenschappers dat de uitstoot van broeikasgassen, de continue ontbossing en de gigantische vleesproductie de drie hoofdoorzaken zijn van de huidige klimaatproblematiek? Deelt u de mening van de wetenschappers dat we op alle drie de punten tekort schieten en dat de situatie op deze vlakken de afgelopen 25 jaar zelfs sterk verslechterd is? Zo nee, waarom niet?
De uitstoot van CO2 door de energieconsumptie en het gebruik van fossiele brandstoffen, zijn samen met de ontbossing en de uitstoot van overige broeikasgassen uit de voedselproductie, belangrijke veroorzakers van de huidige klimaatproblematiek. Voor de oplossing van de problematiek kijken we naar alle mogelijkheden om het probleem aan te pakken.
Deelt u de mening dat we mede daarom zo snel mogelijk een radicale krimp van de veestapel moeten bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik kies voor een brede integrale benadering om tot de meest optimale aanpak te komen. Waar het gaat om de emissies van broeikasgassen uit de landbouw heeft het kabinet in het regeerakkoord aangegeven dat technische maatregelen de voorkeur hebben boven volumebeperkende maatregelen.
Bent u bekend met de inhoud van de «Tussenrapportage pilot stroomstootwapen», opgesteld door (medewerkers van) de Politieacademie en als bijlage gevoegd bij uw brief?1
Ja
Deelt u de waarneming (pagina 26 van de tussentijdse evaluatie) dat in vijftien gevallen het stroomstootwapen werd toegepast binnen de muren van een zorginstelling? Klopt het dat het hier in alle gevallen ging om gebruik van het stroomstootwapen binnen de muren van een GGZ-instelling? In hoeveel gevallen is het stroomstootwapen ingezet in een GGZ-instelling, in hoeveel van die gevallen in stun-mode?
Het stroomstootwapen is 15 keer gebruikt binnen een zorginstelling. In 11 gevallen betrof het een inzet in een GGZ-instelling, in drie gevallen in een ziekenhuis en éénmaal in een begeleid wonen-omgeving. Bij de 11 gevallen in een GGZ-instelling is bij één geval de stun mode toegepast. Dat betreft de inzet welke op 17 juli 2017 heeft plaatsgevonden in de GGZ kliniek in Capelle aan den IJssel waarover ik u in mijn brief van 25 september 2017 heb geïnformeerd. 2
Klopt het dat in de Engelstalige documentatie (Instructor and User Warnings) staat geschreven dat de drive-stun alleen bedoeld is om pijnprikkels toe te dienen en dat de drive-stun niet effectief is indien deze toegepast wordt op personen die emotioneel onevenwichtig zijn, dan wel indien deze wordt toegepast op personen die vanwege een disconnectie tussen lichaam en geest niet reageren op pijn-prikkels («Drive-stun mode is for pain compliance only. (...) Drive-stun use may not be effective on emotionally disturbed persons or others who may not respond to pain due to a mind-body disconnect»)? Kunt u aangeven welke consequentie deze waarschuwing zou moeten hebben voor het gebruik van het stroomstootwapen ten opzichte van patiënten opgenomen in een GGZ-instelling?
Ja dat klopt. Personen die verkeren in een sterk verhoogde staat van psychische opwinding als gevolg van een psychische stoornis of als gevolg van het gebruik van verdovende middelen reageren vaak niet of nauwelijks op pijnprikkels. Deze personen zijn hierdoor vaak erg moeilijk onder controle te brengen door hulpverleners, zoals de politie. Het gebruik van het stroomstootwapen in de zogenaamde «stun mode» tegen dergelijke personen zal dan ook vaak maar beperkt effect hebben.
Het gebruik van het stroomstootwapen door middel van het afvuren daarentegen is in de meeste gevallen wel erg effectief tegen dergelijke personen. Dit komt omdat de werking hiervan niet is gebaseerd op het toedienen van een pijnprikkel maar op het verstoren van de communicatie tussen de hersen en de spieren. Een dergelijk gebruik is echter alleen mogelijk als er nog voldoende afstand is tussen de gebruiker van het stroomstootwapen en de desbetreffende persoon. Indien deze afstand ontbreekt, bijvoorbeeld doordat er al fysiek contact is, kan het echter noodzakelijk zijn om gebruik te maken van de stun mode als alternatief voor andere pijnprikkels die meer letsel veroorzaken bij de persoon in kwestie.
De tussenrapportage bevat onvoldoende informatie om te bepalen waarom de stun mode relatief vaak wordt ingezet. De onderzoeker heeft hierover in de stuurgroep aangegeven dat op basis van de tot nu toe verzamelde gegevens niet helder is waarom politieambtenaren kiezen voor de «stun mode». Dit dient nader onderzocht te worden. Naar aanleiding hiervan is dan ook besloten om in de tweede helft van de pilot, via opleiding en communicatie, extra aandacht te besteden aan de beweegredenen voor het gebruik van de zogenaamde stun mode, het effect in de praktijk en de alternatieven van dat middel zelf of van andere geweldsmiddelen. Dit wordt nadrukkelijk betrokken bij de eindevaluatie.
Hoe vindt u dat bovenstaande waarschuwing zich verhoudt tot de volgende conclusie in de tussenrapportage over de pilot tot nu toe: «Toepassing van de stun mode vindt zeer frequent plaats maar is beperkt effectief en omstreden» (p 42) en «Deze functie (stun-mode) wordt tot nu toe in de pilot relatief veel gebruikt. Tegelijkertijd is dit maar beperkt effectief.»?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom de beperkte mogelijkheden van gebruik van de stun-mode (zoals beschreven in vraag 3) niet aan de orde komt tijdens de instructie en training van het stroomstootwapen in het kader van de Nederlandse pilots?
Uit de tussenrapportage blijkt dat er behoefte is aan meer situationeel gerichte trainingen. Deze constateringen zijn voor de politie aanleiding om een extra training te gaan organiseren voor alle politieambtenaren die deelnemen aan de pilot waarbij extra aandacht zal worden besteed aan het gebruik van de stun mode en de beperkingen hiervan.
Kunt u aangeven wat in andere Europese landen de ervaringen zijn en wat de praktijk is ten aanzien van het gebruik van het stroomstootwapen binnen de muren van GGZ-instellingen, gespecificeerd naar het gebruik van de stun-mode?
Ik kan binnen het tijdbestek gegund voor de beantwoording van deze vraag niet beschikken over de gevraagde informatie ten aanzien van het gebruik van het stroomstootwapen binnen zorginstellingen in andere Europese landen.
Kunt u aangeven welke betrokkenheid – inclusief nazorg – er van de zijde van het medisch personeel/de verantwoordelijke psychiater is ten aanzien van enig gebruik van geweld tegen opgenomen patiënten en het gebruik van een stroomstootwapen in het bijzonder?
Op basis van algemene uitgangspunten van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (goed hulpverlenerschap) en de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (cliëntgerichte zorg) zorgen zorgverleners ervoor dat een patiënt die geweld heeft ondervonden, wat mogelijk lichamelijke klachten en geestelijke klachten tot gevolg heeft gehad, wordt onderzocht. Voor zover nodig wordt de daarbij passende nazorg verleend. Dit is voor een situatie waarbij een stroomstootwapen is ingezet niet anders dan wanneer er andere, zwaardere middelen zouden zijn ingezet (bv de wapenstok, de diensthond, of het dienstwapen).
In een situatie waarbij het gebruik van een geweldsmiddel door de politie gelet op de gevaarzetting voor betrokkene of zijn directe omgeving noodzakelijk word bevonden, is de keuze van het in te zetten middel de zelfstandige verantwoordelijkheid van de betreffende politieagent.
Iedere toepassing van een geweldsmiddel door een politieagent is vatbaar voor (onafhankelijke) beoordeling op rechtmatigheid en proportionaliteit. Dit alles is niet anders voor agenten die in de pilotsituatie zijn uitgerust met het aanvullende geweldsmiddel van een stroomstootwapen.
Klopt het dat de pilot eindigt in 2018? Kunt u aangeven wanneer de pilots eindigen in 2018? Op welke gronden wordt al dan niet besloten tot verlenging van de pilots dan wel tot definitieve implementatie?
Ja, de pilot eindigt op 1 februari 2018. De tijdelijke toestemming voor het gebruik van het stroomstootwapen in de basispolitiezorg loopt tot 1 februari 2019. Na het einde van de pilot zal de onderzoeker zijn eindrapport opmaken en aanbevelingen doen. Dit onafhankelijke rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. De vraag of een stroomstootwapen deel moet gaan uitmaken van de standaard bewapening van de politie zal worden beantwoord aan de hand van onder andere dit rapport. Effectiviteit en risico’s, (bestuurlijk en maatschappelijk) draagvlak van een eventuele invoering, evenals een inschatting van de directe en indirecte kosten van de invoering van »een dergelijk wapen zullen afgewogen moeten worden. Daarbij wordt ook de inzet op straat versus inzet in meer gesloten omgevingen betrokken. Zoals in mijn reeds genoemde brief is toegezegd zal ik uw Kamer eerst in de gelegenheid stellen hier over te spreken voordat een definitief besluit wordt genomen.
Weet u dat de vragenstellers voornemens zijn de aangehouden motie ten aanzien van dit onderwerp in de laatste week vóór het kerstreces in stemming te brengen? Bent u bereid uiterlijk maandag 18 december 2017 bovenstaande vragen te beantwoorden?3
Ja.
Het bericht ‘Nog altijd kindhuwelijken in Nederland’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd kindhuwelijken in Nederland, ondanks wet: Zet sleutelfiguren uit gemeenschappen in»?1
Ja
Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut van vorig jaar, waaruit bleek dat er naar schatting jaarlijks 250 kindhuwelijken zijn?
Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is uw Kamer per brief op 11 februari 2016 geïnformeerd over de te nemen maatregelen.2 Er wordt gewerkt aan een publicatie over religieuze huwelijken en wettelijke voorwaarden specifiek voor geestelijk bedienaren. Deze publicatie komt tot stand in samenwerking met geestelijk bedienaren van diverse gezindten en juristen. De kennis hieruit zal in de eerste helft van 2018 worden verspreid onder geestelijk bedienaren. De overige maatregelen die in deze brief zijn aangekondigd, zijn inmiddels uitgevoerd:
Op welke wijze geeft u gehoor dan de oproep van Girls not Brides Nederland om blijvend aandacht te houden voor dit vraagstuk, vanuit overheid, maar ook in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg?
De afgelopen jaren hebben de ministeries van VWS, SZW, BZ, J&V en OCW zich gezamenlijk ingespannen om dit vraagstuk aan te pakken, ondermeer via het Actieplan Zelfbeschikking. Dit heeft geleid tot een versterkte preventie-, hulpverlenings – en sanctioneringsketen. Blijvende aandacht wordt hiermee geborgd. Er zal derhalve geen nieuw actieplan worden gestart. Er zijn de afgelopen jaren de volgende zaken geregeld:
Welke mogelijkheden ziet u om de sleutelfiguren uit de betreffende gesloten gemeenschappen genoemd in het onderzoek, zoals de Afghaanse-, Somalische-, Surinaamse-, Syrische- en de Romagemeenschap, te bereiken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u of komt u met een voorstel voor een integraal actieplan, dus zowel nationaal als lokaal en via de genoemde kanalen in het onderwijs, bij gemeenten en de gezondheidszorg, om blijvende aandacht te schenken aan kindhuwelijken nu het actieplan over zelfbeschikking eind dit jaar afloopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u of gaat u onderzoeken of er voldoende opvang, voorlichting en bijstand beschikbaar is voor meisjes die gevangen zitten in een huwelijk? Zo nee, bent u bereid te kijken of en hoe u deze zou kunnen uitbreiden zolang dit nodig is voor de opvang, steun en begeleiding van meisjes die slachtoffer zijn van een kindhuwelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op hoeveel jongens slachtoffer zijn van kindhuwelijken en op welke wijze deze bereikt kunnen worden?
In het onderzoek dat u in vraag 2 aanhaalt, «gewoon Getrouwd, Een onderzoek naar kindhuwelijken en religieuze huwelijken in Nederland» zijn ook jongens meegenomen. Er zijn geen harde cijfers uit dit onderzoek gekomen, maar wel wordt geconstateerd dat bij kindhuwelijken vaker het meisje beneden de leeftijd van 18 jaar is dan de jongen. Voor jongens maken we gebruik van dezelfde preventie-, hulpverlenings- en sanctioneringsketen als voor meisjes.
Het bericht ‘Drugstest wassen neus’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drugstest wassen neus»?1
Ja.
Is het waar dat de politie alleen bloedonderzoek doet bij ernstige verkeersongevallen met ernstig gewonden of doden, en waarbij de bestuurder vermoedelijk onder invloed is van drugs of als een speekseltest uitwijst dat de bestuurder meerdere soorten drugs heeft gebruikt? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Ja. Het betreft een tijdelijke beheersmaatregel gericht op beperking van analyses van bloed tot de ernstigste gevallen. Deze tijdelijke maatregel is nodig, omdat het aantal aangevraagde bloedanalyses veel groter is dan was voorzien met de inwerkingtreding van de Wet drugs in het verkeer op 1 juli 2017. De beschikbare capaciteit bij het NFI is daardoor onvoldoende gebleken. De analysecapaciteit zal op korte termijn fors worden uitgebreid. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Politie van 21 december 2017 zal ik uw Kamer hierover eind januari nader informeren.
Welke criteria worden er gehanteerd bij de beoordeling of een bloedonderzoek dient te worden uitgevoerd na ontvangst bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Worden de nog niet uitgevoerde bloedonderzoeken op termijn wel uitgevoerd? Zit daar een verjaringstermijn op?
Bij de beslissing om wel of niet een bloedanalyse door het NFI uit te laten voeren wordt rekening gehouden met de volgende punten in volgorde van belangrijkheid:
In de toegezegde brief van eind januari zal ik uw Kamer informeren over de capaciteit die beschikbaar komt en de wijze waarop met de opgelopen achterstand wordt omgegaan.
Deelt u de mening dat de wijziging van de Wegenverkeerswet die op 1 juli jl. in werking is getreden, juist was bedoeld om de aanpak van het rijden onder invloed van drugs te verbeteren?
Ja.
Welke voorbereidingen hebben de nationale politie, het NFI en het openbaar ministerie na de aanvaarding van het genoemde wetsvoorstel door de Eerste Kamer op 23 september 2014 getroffen om de wet te kunnen handhaven?
Om de wet te kunnen handhaven, zijn verschillende trajecten door politie, OM en NFI afgerond, zoals: de aanbesteding van een speekseltester, het organiseren van de opleidingen van de politie en aanpassing van de ICT door de politie.
Door het NFI zijn onder andere een onderzoeksstrategie en protocolafspraken opgesteld en zijn fysieke aanlevercriteria voor de bloedblokken en de procesinrichting vastgesteld. Er is voor de uitvoering van deze nieuwe wet een onderzoeksmethode voor de 9 soorten drugs gevalideerd, geïmplementeerd en geaccrediteerd. Het OM heeft onder andere de ICT aangepast en een strafvorderings- en vervolgingsbeleid vastgesteld.
In overleg met OM, politie en NFI is destijds ook een gezamenlijke schatting op de benodigde capaciteit vastgesteld. Deze blijkt nu helaas onvoldoende te zijn. Het was niet voorzien dat de Wet drugs in het verkeer al zo snel na de inwerkingtreding op 1 juli 2017 tot deze aantallen bloedonderzoeken zou leiden. Dit tekort aan onderzoekscapaciteit is een bijzonder onbevredigende situatie. Zoals hiervoor onder vraag 2 weergegeven worden zo snel mogelijk stappen genomen om dit aan te passen. Ik zal uw Kamer in de toegezegde brief van eind januari hierover informeren.
Welke maatregelen neemt u om te bevorderen, dat de aanpak van het rijden onder invloed van drugs verbeterd wordt?
Mijn eerste prioriteit is nu om de analysecapaciteit uit te breiden. Ik zal uw Kamer in de toegezegde brief van eind januari hierover informeren.
Het BBC programma 'Jihadi’s you pay for' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Jihadi’s you pay for» van 4 december 2017 van het BBC programma Panorama?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de aantijgingen in Panorama dat geld uit het «Access to Justice and Community Security Programme (AJACS)» gebruikt is op de volgende manieren:
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Britse regering het AJACS-programma heeft opgeschort terwijl het onderzoek doet naar deze zeer serieuze aantijgingen?
Ja.
Herinnert u zich de brief van uw ambtsvoorganger, waarin meegedeeld wordt dat Nederland in het kader van de bestrijding van ISIS bijdraagt aan AJACS?2
Ja. Nederland steunt hetAccess to Justice and Community Security Project (AJACS)-programma sinds de start in 2014. Het programma heeft onder meer bijgedragen aan versterking van lokale politiemachten in fragiele, door de oppositie bevrijde gebieden. De door AJACS ondersteunde ongewapende Vrije Syrische Politie beschermt kwetsbare groepen, assisteert bij de verdeling van humanitaire hulp, regelt het verkeer en voorkomt plunderingen. Het biedt de bevolking een alternatief voor het regime en maakt hen weerbaar tegen invloed van meer extremistische groepen. De onafhankelijke evaluator Integrity stelde begin november 2017 dat AJACS één van de weinige effectieve veiligheid- en justitieprogramma’s in Syrië is.
Aan de uitvoering van dit soort programma’s in Syrië kleven evenwel risico’s. De situatie is vaak zeer complex, verschillende groepen bevechten elkaar en in de bevrijde gebieden is stabiliteit vaak fragiel.
Het AJACS-programma wordt daarom zeer intensief gemonitord, met extra verificatie- en evaluatiemomenten en intensieve procedures voor selectie en goedkeuring van politiefunctionarissen («vetting») om infiltratie door extremisten te voorkomen. Deze vetting wordt uitgevoerd door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De onderzoeksafdeling van uitvoerder Adam Smith Internationalmonitort dagelijks de gesteunde politiestations, en deelt wekelijkse analyses en voortgangsrapporten met de financiers, te weten het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Duitsland, Denemarken, Canada en Nederland. Deze donoren komen in Istanbul tweewekelijks bijeen met de uitvoerder om het project te monitoren.
Kunt u aangeven hoeveel geld Nederland ieder jaar heeft bijgedragen aan AJACS sinds 2013?
Nederland heeft sinds 2.014 EUR 12,6 miljoen aan het programma bijgedragen. Voor 2017 stond een bijdrage van EUR 2,2 miljoen gepland. Naar aanleiding van de recente aantijgingen is deze bijdrage voorlopig opgeschort, zie ook antwoord 8 en 9.
Kunt u een precies overzicht geven van alle steun die Nederland aan groepen en NGO’s in Syrië direct of indirect gegeven heeft sinds 2012?
Nederland heeft sinds de start van het conflict in Syrië in 2011 bijna EUR 60 miljoen uitgegeven aan steun voor projecten in Syrië ten behoeve van stabilisatie, mensenrechten en het politiek proces. Deze projecten staan toegelicht in de «lijst van vragen en antwoorden over de artikel-100 brief inzake de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen ISIS» (Kamerstuk 27 925, nr. 612) d.d. 25 november 2017, onder vraag 93. Vanwege de aantijgingen ten aanzien van het AJACS-programma heb ik opdracht gegeven om de monitoringsprocedures voor al deze programma’s nogmaals nauwkeurig tegen het licht te houden. Daarnaast heeft Nederland sinds 2011 circa EUR 382 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp in Syrië en de regio.
Kunt u aangeven of zaken zoals beschreven in vraag 2 ook (deels) door Nederland gefinancierd zijn of niet?
Het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Denemarken en Canada dragen bij aan de uitvoering van het AJACS-programma via een centraal fonds dat beheerd wordt door het Verenigd Koninkrijk. Op dit moment vindt onderzoek plaats door zowel het Verenigd Koninkrijk als uitvoerder Adam Smith International naar de aantijgingen waaraan u refereert. Zolang dat onderzoek loopt valt nog niet vast te stellen of deze gebeurtenissen ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, of in welke mate. Nederland is in zeer nauw contact met het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om de Britse regering te vragen om samen op te trekken in dit onderzoek en zo helder mogelijk te krijgen wat er met het geld gebeurd is?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Ziet u aanleiding om het Britse voorbeeld te volgen en de steun op te schorten?
Naar aanleiding van deze ernstige aantijgingen hebben de betrokken financiers direct actie ondernomen. Het Verenigd Koninkrijk heeft in samenspraak met alle donoren, waaronder Nederland, het AJACS-programma op vrijdag 17 november opgeschort. Daarenboven heeft Nederland per direct en hangende het onderzoek een geplande bijdrage van EUR 2,2 mln aangehouden.
Het Verenigd Koninkrijk en de uitvoerder van het AJACS-programma, Adam Smith International (ASI), zijn een grootschalig onderzoek gestart. Er vindt hierover intensieve afstemming tussen financiers plaats.
Nederlandse steun aan het AJACS-programma wordt alleen hervat als het onderzoek is afgerond, inzicht is verkregen in de feitelijkheid van de aantijgingen, eventuele problemen adequaat zijn aangepakt, garanties zijn afgegeven dat de schuldigen zijn gesanctioneerd, helderheid bestaat over preventieve maatregelen om herhaling in de toekomst te voorkomen, en er tussen de donoren overeenstemming is over voortzetting van financiering. Iedere euro die in verkeerde handen valt is er een teveel.
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de aantijgingen, binnen een week en een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Minieme pakkans drugsrijder’ |
|
Arno Rutte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minieme pakkans drugsrijder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onrechtvaardig en demotiverend voelt voor zowel burgers als agenten wanneer men ongestraft met drugs op kan deelnemen aan het verkeer omdat er bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onvoldoende capaciteit is voor het analyseren van de bloedmonsters? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben met spijt moeten constateren dat de beschikbare analysecapaciteit niet voldoende is om alle bloedmonsters te onderzoeken die zijn afgenomen vanwege de verdenking dat een bestuurder onder invloed van drugs een voertuig heeft bestuurd. Het was niet voorzien dat de Wet drugs in het verkeer al zo snel na de inwerkingtreding op 1 juli 2017 tot deze aantallen bloedonderzoeken zou leiden. Dit is een bijzonder onbevredigende situatie. De analysecapaciteit zal op korte termijn fors worden uitgebreid. Daarnaast is, in de loop van het voorjaar, onder voorbehoud van het beschikbaar komen van de benodigde middelen, een verdere en structurele uitbreiding van de capaciteit beoogd. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Politie van 21 december 2017 zal ik uw Kamer hierover eind januari nader informeren.
Het is niet zo dat drugsgebruik tot die tijd onbestraft blijft: de huidige beschikbare analysecapaciteit wordt gericht op de ernstigste gevallen waarin vervolging kan plaatsvinden. Voorts geldt dat de politie bestuurders die dusdanig onder invloed zijn dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat zijn een rijverbod van maximaal 24 uur oplegt. De politie zal daarnaast het rijbewijs strafrechtelijk direct kunnen innemen als de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg ernstig in gevaar heeft gebracht, of bestuursrechtelijk als hij de veiligheid zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang die bevoegdheid dient te worden ontnomen. Bij ministeriële regeling is aangegeven dat hiervan sprake is indien de betrokken bestuurder onder invloed van drugs een motorrijtuig heeft bestuurd.
Wat gebeurt er met het materiaal waar geen tests op uitgevoerd worden? Worden deze later getest of worden deze vernietigd?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 wordt op korte termijn de analysecapaciteit fors uitgebreid. In de toegezegde brief van eind januari zal ik uw Kamer informeren over de capaciteit die beschikbaar komt en de wijze waarop met de opgelopen achterstand wordt omgegaan.
Hoe voorkomt u dat «drugsrijders» waarvan al wel een bloedmonster bij het NFI ligt maar waarvan dat monster nog niet getest is, de dans ontspringen? Komt er een inhaalslag bij de bloedmonsters die nog op de plank liggen? Zo ja, binnen welke termijn is die inhaalslag afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de beantwoording bij vraag 3.
Bent u bereid te zorgen dat er andere biomedische laboratoria worden ingehuurd om op gevalideerde wijze de benodigde bloedanalyses uit te voeren?
In de toegezegde brief van eind januari zal ik uw Kamer informeren over de capaciteit die beschikbaar komt.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze gekomen kan worden tot snellere en laagdrempeligere analysemethoden om het bewijs rond te krijgen van rijden onder invloed van drugs?
Ik houd de ontwikkelingen met betrekking tot laagdrempeligere analysemethode nauw in de gaten.
Op welke termijn gaat u borgen dat de achterstand met drugstests bij het NFI ingelopen wordt en in Nederland iedere aangehouden drugsrijder ook daadwerkelijk gepakt wordt?
In de toegezegde brief van eind januari zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid te zorgen dat de politie doorgaat met het afnemen van drugstests in alle gevallen waar hiervoor aanleiding is en niet alleen bij, bijvoorbeeld, zware aanrijdingen?
Ik zal uw Kamer in de toegezegde brief van eind januari hierover informeren.
Op welke wijze heeft u deze problematiek met de Kamer gedeeld? Hoe gaat u de Kamer nu over de vervolgstappen op de hoogte brengen?
Tijdens de begrotingsbehandeling van 29 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd en een brief toegezegd. Ik zal uw Kamer in de toegezegde brief van eind januari nader informeren.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Roekeloos rijden verwachten?
Ik verwacht dat dit wetsvoorstel begin 2018 in consultatie gaat.
Het bericht dat de kindergeneeskunde afdeling en verloskunde afdeling van het Scheper ziekhuis tijdelijk sluiten |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de kinderafdeling en de verloskunde afdeling van het Scheper ziekenhuis tijdelijk dicht gaan omdat er een tekort is aan kinderartsen?1
Van Treant, waar het Scheper Ziekenhuis onderdeel van is, heb ik begrepen dat de kinderafdeling en de afdeling acute verloskunde in ieder geval tot 18 december open kunnen blijven. Dit is het resultaat van een zoektocht naar kinderartsen van het ziekenhuis en de grootste zorgverzekeraar uit de regio, die het ondanks dat de zorgplicht niet in gevaar is, onwenselijk vindt als de afdelingen kindergeneeskunde en acute verloskunde in Emmen zouden moeten sluiten. Artsen van het UMC Groningen houden de afdelingen deze week, samen met de kinderartsen van de Treant locaties Stadskanaal en Hoogeveen, 24/7 open. In deze week hoopt Treant nieuwe kinderartsen aan te trekken of een nieuwe afspraak met het UMC Groningen te maken. Als dat onverhoopt niet lukt, zullen de afdelingen tijdelijk moeten sluiten vanaf 19 december. Het ziekenhuis wil deze periode echter zo kort mogelijk houden, aldus Treant. Daarnaast willen de zorgverzekeraars en ziekenhuizen op korte termijn tot afspraken komen om de acute verloskunde in deze regio op structurele wijze te borgen.
Ik vind het uiteraard niet prettig dat het ziekenhuis mogelijk wegens een personeelstekort besluit deze twee afdelingen tijdelijk te sluiten. Ik heb hier zelf echter geen rol in. De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is op grond van zijn zorgplicht verplicht om ervoor te zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar op toe. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: de Inspectie) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Treant heeft mij laten weten dat er een speciaal team is geformeerd dat zich voorbereidt op een eventuele tijdelijke sluiting. Dat team neemt maatregelen die nodig zijn om deze zorg te leveren bij de Treant locaties in Hoogeveen en Stadskanaal. Zo wordt extra capaciteit gerealiseerd door inzet van personeel. Daarnaast doet Treant een beroep op andere ziekenhuizen in de regio.
De NZa heeft mij laten weten dat er door het sluiten van de afdeling acute verloskunde geen strijd ontstaat met de zogenaamde «45 minuten-norm», aangezien Emmen geen «gevoelig ziekenhuis» is (zie ook Kamerstuk 29 247, nr. 246). De NZa heeft contact met de grootste zorgverzekeraar in de regio. De zorgverzekeraar heeft de NZa laten weten dat er geen «witte vlekken» ontstaan en dat de bereikbaarheid van de acute zorg door het mogelijk sluiten van de acute verloskunde in Emmen niet in gevaar komt. Dit is ook zo geconcludeerd in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) in die regio, het Acute Zorg Netwerk Noord-Nederland, aldus de NZa. De zorgverzekeraar heeft intensief contact met alle ketenpartijen zodat de zorg zo goed mogelijk kan worden gecontinueerd. De NZa heeft geen signalen dat de zorgplicht van de verzekeraar (noch voor de acute verloskunde, noch voor de kindergeneeskunde) in gevaar zou komen door het sluiten van de betreffende afdelingen, maar houdt uiteraard vinger aan de pols.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: Inspectie) volgt de ontwikkelingen in Emmen uiteraard ook; zie in dit kader mijn antwoord op vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat zwangere vrouwen voor hun bevalling moeten uitwijken naar ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal? Kunt u aangeven of de geldende aanrijtijden door deze maatregel nog wel geborgd zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop kan ik over de aanrijtijden van de ambulances het volgende zeggen.
De zorgverzekeraar en het ROAZ in Noord-Nederland onderhouden nauw contact. Indien er veranderingen plaatsvinden in het aanbod van de acute zorg, zoals nu mogelijk het geval is, dan treedt hierop een protocol in werking. Hierdoor zijn vrijdag alle betrokken organisaties in deze regio bijeengekomen en hebben zij de verwachte gevolgen besproken.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is in dit overleg in de eerste plaats geconstateerd dat er geen «witte vlekken» zijn waar de bereikbaarheid van de acute zorg door het mogelijk sluiten van de acute verloskunde in Emmen in gevaar komt. Emmen is immers geen «gevoelig ziekenhuis» voor de zogenaamde «45 minuten-norm».
Wel is het zo dat er extra reistijd optreedt voor de ambulances, en dit heeft invloed op de beschikbare ambulancecapaciteit. De zorgverzekeraar heeft aangegeven dat daarom meer ambulances ingezet gaan worden in de regio Emmen.
Momenteel wordt geanalyseerd welk effect de voorgenomen sluiting precies heeft op de rijtijden van de ambulances en deze definitieve analyses worden op 12 december besproken in het volgende overleg van het ROAZ. Dan zal definitief de impact van de mogelijke sluiting duidelijk worden.
Kunnen de ziekenhuizen in Hoogeveen en Stadskanaal de extra druk aan, gezien zij onvoldoende capaciteit hebben om bij te springen in het Scheper ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichten dat personeel van de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde in het Scheper ziekenhuis woest zijn, omdat bestuurders niet geluisterd hebben naar suggesties voor oplossingen die vanaf de werkvloer door gynaecologen, verpleegkundigen en verloskundigen zijn aangedragen?
Bestuurders moeten openstaan voor signalen van de werkvloer. Dat vind ik een basisvoorwaarde voor goed bestuur in de zorg. Ik snap goed dat het voor medewerkers frustrerend is wanneer zij het gevoel hebben niet gehoord te worden. Het is aan het bestuur van Treant om in dialoog met interne en externe betrokkenen te komen tot een goede oplossing voor de ontstane situatie.
Treant heeft mij laten weten dat het de emoties van medewerkers begrijpt. Voorafgaand aan de tijdelijke sluiting is er regelmatig met de direct betrokkenen gesproken en zijn er verschillende bijeenkomsten met medewerkers georganiseerd, aldus Treant.
Bent u bereid uit te zoeken waarom de bestuurders van het ziekenhuis niet willen luisteren naar oplossingen van het personeel om de tekorten aan artsen op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de gedachte onder personeel van de kindergeneeskunde afdeling en de verloskunde afdeling dat zij vrezen voor een ontmanteling van het fusieziekenhuis, omdat het ziekenhuis verlies draait? Kunt u hun zorgen wegnemen?
Ik heb begrip voor de emoties van de medewerkers. Van Treant heb ik begrepen dat het ziekenhuis er conform zijn beleidsplan naar zal blijven streven om op alle locaties, dus ook in Emmen, 24/7 acute verloskunde te kunnen blijven leveren.
Hoe heeft de Raad van Toezicht van het Scheper ziekenhuis geoordeeld over de tijdelijke sluiting van deze afdelingen en de suggesties van oplossingen die aangedragen zijn van personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Treant heeft mij laten weten dat de Raad van Toezicht vertrouwen heeft in de wijze waarop dit probleem wordt aangepakt en achter de aanpak van de Raad van Bestuur staat.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd betrokken geweest bij de beslissing van de bestuurders om de kindergeneeskunde en de verloskunde te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De raad van bestuur van Treant heeft de Inspectie geïnformeerd over het besluit en de achtergrond daarvan. Het is de raad van bestuur die verantwoordelijk is voor het leveren van goede en veilige zorg. De inspectie ziet hierop toe. De raad van bestuur van Treant heeft vastgesteld dat de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel, een van de voorwaarden voor goede en veilige zorg, niet gegarandeerd kon worden en heeft gemeend dat een (tijdelijke) sluiting van de genoemde afdelingen de meest passende maatregel is. De Inspectie blijft de ontwikkelingen volgen.
Welke maatregelen gaat u (laten) treffen om te zorgen dat er zo snel mogelijk kinderartsen ingezet worden in het Scheper ziekenhuis, zodat de afdelingen kindergeneeskunde en verloskunde weer open kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen met spoed behandelen en de antwoorden de Kamer doen toekomen voor de begrotingsbehandeling van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat bevallen in Emmen niet mogelijk is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bevallen in Emmen onmogelijk»?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van het sluiten van zowel de kraam- als de kinderafdeling van het Scheper Ziekenhuis?
Van Treant, waar het Scheper Ziekenhuis onderdeel van is, heb ik begrepen dat de kinderafdeling en de afdeling acute verloskunde in ieder geval een week langer (tot 18 december a.s.) open blijven. Dit is gerealiseerd dankzij inzet van artsen van het UMC Groningen en de 24/7 inzet van kinderartsen van de Treant locaties Stadskanaal en Hoogeveen. In deze week hoopt Treant nieuwe kinderartsen aan te trekken of een nieuwe afspraak met het UMC Groningen te maken. Als dat onverhoopt niet lukt, zullen de afdelingen tijdelijk moeten sluiten vanaf 19 december.
Treant heeft aangegeven op de locatie Scheper in Emmen al langer te maken te hebben met een tekort aan kinderartsen. Tot nu toe kon deze zorg geleverd worden met behulp van waarnemers. Recent vond een waarnemer elders een vaste baan en ging een kinderarts met (uitgesteld) pensioen. Hiermee is de formatie zo onder druk komen te staan, dat de resterende kinderartsen hun werkzaamheden niet meer kunnen uitvoeren, aldus Treant.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeug (IGJ i.o.) bevestigd dat de zorg voor zwangere vrouwen onveilig is?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: de Inspectie) had voorafgaand aan het bericht van de raad van bestuur over de voorgenomen tijdelijke sluiting geen signalen dat de zorg op de betreffende afdelingen niet goed en veilig zou zijn. Echter, het personeelstekort dat is ontstaan zou zonder aanvullende maatregelen onvermijdelijk tot een acuut patiëntveiligheidsrisico hebben geleid. De inspectie blijft de situatie volgen.
Klopt het dat het ziekenhuis al jarenlang verlies lijdt door mismanagement van het bestuur?
Ik kan vanuit mijn positie niet beoordelen hoe Treant in deze situatie terecht is gekomen. Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde financiële bedrijfsvoering. Treant heeft mij in dit verband laten weten dat het in de lucht houden van de zorg op alle drie de locaties van Treant een kostenniveau met zich meebrengt dat de financiële kaders voortdurend onder druk zet.
Welke afdelingen draaien met winst en welke met verlies?
Treant heeft mij laten weten hier geen informatie over te kunnen geven, omdat dit interne bedrijfsinformatie is.
Wordt het verlies veroorzaakt door de fusie in het verleden? Zo ja, hoe oordeelt u over deze fusie? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Treant heeft mij desgevraagd laten weten dat de fusie destijds noodzakelijk was om zorg te behouden voor de regio onder druk van volumenormen en kwaliteitseisen. Het is niet aan mij om te oordelen over een individuele fusie. Dat is aan de fusiepartijen zelf, hun raden van toezicht, de Nederlandse Zorgautoriteit en de Autoriteit Consument en Markt.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u mening dat de kraam- en kinderafdeling zo spoedig mogelijk weer open moeten gaan? Zo ja, hoe gaat u dat bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het uiteraard niet prettig dat het ziekenhuis mogelijk wegens een personeelstekort besluit deze twee afdelingen tijdelijk te sluiten. Ik heb hier zelf echter geen rol in. De NZa heeft mij laten weten dat er door het mogelijk sluiten van de afdeling acute verloskunde geen strijd zou ontstaan met de zogenaamde «45 minuten-norm», aangezien Emmen geen «gevoelig ziekenhuis» is (zie ook Kamerstuk 29 247, nr. 246). De organisatie van de zorg in de regio is dan ook primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is op grond van zijn zorgplicht verplicht om ervoor te zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en tijdige zorg beschikbaar is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet daar op toe. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. (hierna: de Inspectie) ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zie ook mijn antwoord op de eerste vraag van het lid Kooiman (SP), ingezonden 7 december 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 681), waar uw vragen een aanvulling op vormen.
De verplaatsing van de Amerikaanse ambassade in Israël naar Jeruzalem |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten over de voornemens van de Amerikaanse regering om Jeruzalem als hoofdstad van Israël te erkennen en de ambassade in dat land naar Jeruzalem te verplaatsen? Wat is hier precies de stand van zaken?1
Ja. Op woensdag 6 december jl. heeft President Trump bekend gemaakt dat de Verenigde Staten Jeruzalem erkennen als hoofdstad van Israël en dat de Amerikaanse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem zal worden verplaatst. Omdat verhuizing van de ambassade een aantal jaar in beslag zal nemen ondertekende President Trump wel een waiver waarmee hij uitstel van de verhuizing bevestigt.
Deelt u de zorgen hierover van meerdere EU-landen, de Hoge Vertegenwoordiger Mogherini en veel landen in het Midden-Oosten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zowel voor als na de beslissing heeft het kabinet het besluit onverstandig en contraproductief genoemd. Het kabinet heeft de zorg uitgesproken dat dit besluit de kansen op vrede kleiner zal maken en zou kunnen leiden tot onrust.
Kunt u toelichten waarom u de motie die oproept de Nederlandse ambassade in Israël te verplaatsen naar Jeruzalem vorige maand hebt ontraden?2
De motie werd ontraden omdat het standpunt van het kabinet onveranderd is. Nederland heeft in 1980 de ambassade verplaatst van Jeruzalem naar Tel Aviv. Dat was in lijn met VN-Veiligheidsraad resolutie 478. Deze resolutie bepaalde dat de annexatie door Israël van Oost-Jeruzalem strijdig is met internationaal recht en riep lidstaten op hun ambassades uit Jeruzalem te verplaatsen. Nederland zal pas de ambassade terugverhuizen nadat er een alomvattend vredesakkoord ligt met een oplossing voor Jeruzalem, inclusief duidelijkheid over de grenzen.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Amerikaanse collega om uw zorgen uit te spreken over de Amerikaanse voornemens? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de zorgen kenbaar gemaakt aan de VS, onder meer bij de lunch met Secretary of State Tillerson tijdens de ministeriële bijeenkomst van de NAVO en in hoogambtelijk contact met de Amerikaanse autoriteiten.
Het bericht dat medewerkers van de politie een zwartboek discriminatie hebben gemaakt |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Medewerkers politie maken zwartboek discriminatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de 26 verhalen van agenten het topje van de ijsberg vormen en dat er grootschalig onderzoek gedaan dient te worden naar de cultuur bij de nationale politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november jl. heb laten weten is het signaal dat politiemedewerkers discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdende gedrag ervaren binnen de politieorganisatie niet nieuw.2 Elk signaal is confronterend en discriminatoir gedrag is uiteraard onacceptabel. De politie streeft naar een gezond werkklimaat en doet daarom al landelijk onderzoek naar de werkbeleving van politiemedewerkers. Uit de Medewerkersmonitors die in 2016 en 2017 zijn gehouden blijkt dat discriminatie op de werkvloer net als bij andere organisaties ook bij de politie voorkomt. Signalen van discriminatie binnen de organisatie en de uitkomsten van de Medewerkersmonitor vormen aanleiding voor de politie om discriminatie en andere ongewenste vormen van grensoverschrijdende gedrag aan te pakken.
Welke concrete maatregelen worden er op dit moment door de politieorganisatie genomen om (ervaren) discriminatie en racisme binnen het korps, alsmede grensoverschrijdend discriminerend gedrag, te bestrijden?
Het aanpakken van het intern grensoverschrijdend gedrag is een belangrijke opgave voor de korpschef en alle leidinggevenden gezamenlijk voor de komende jaren. Politiemedewerkers moeten hun werk kunnen doen in een veilige werkomgeving waar verschillen erkend en gewaardeerd worden en waar geen ruimte is voor discriminatie. De politie streeft daarom naar een korps dat bestaat uit medewerkers met verschillende achtergronden, waarin medewerkers elkaar onderling vertrouwen en ruimte is voor verscheidenheid. In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.4
Onder de paraplu van het programma De Kracht van het Verschil zijn sinds 2016 activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld die bijdragen aan een meer diverse samenstelling van het politiepersoneel en een betere relatie met verschillende groepen in de samenleving. De politie heeft zichzelf daarbij vier strategische doelen gesteld: een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.5
Concrete voorbeelden die in het kader van het programma zijn genomen zijn de gerichte werving om bij de diverse groepen goed in beeld te komen als werkgever, aan de hand van specifieke mediacampagnes en het inzetten van de juiste netwerken hiervoor en de inzet van diversiteitsrecruiters. Dit heeft ertoe geleid dat het streefcijfer voor het instroompercentage van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond, verkregen door afkomst, levens- of werkervaring, van 25% vanaf 2018 al in 2017 is behaald.
Ook zijn verschillende activiteiten in gang gezet en instrumenten ontwikkeld om in teams gesprekken aan te gaan over thema’s als polarisatie en inclusie. Medewerkers kunnen terecht bij vertrouwenswerk om hun problemen met betrekking tot aansluiting binnen de politieorganisatie ten bespreken.
Verder krijgt het «cultureel» bewustzijn bijvoorbeeld ruime aandacht binnen het curriculum van de Politieacademie. Studenten worden bewust gemaakt van hun eigen achtergrond en cultureel referentiekader, eigen normen en waarden en hoe dat de werksituatie kan beïnvloeden. Met culturen worden óók bedoeld de straatcultuur, de gay scene, senioren, jeugd, enzovoort.
Is de mate waarin agenten, en meer specifiek agenten met een migrantenachtergrond, grensoverschrijdend discriminerend gedrag ervaren in de afgelopen vijf jaar gestegen of gedaald?
In 2016 en 2017 zijn voor het eerst landelijk medewerkersonderzoeken gehouden bij de basisteams en bij de opsporing. Op basis van deze eerste onderzoeken kan geen uitspraak worden gedaan over trends.
Wat is op dit moment de (jaarlijkse) uitstroom van personen met een migrantenachtergrond bij de politie en bij de politieopleiding? Hoe heeft zich dit de afgelopen vijf jaar ontwikkeld? Hoe verhouden deze cijfers zich ten opzichte van personen zonder migrantenachtergrond?
De politie registreert niet op etniciteit van haar medewerkers, waardoor er geen zicht is op de toe- en afname van medewerkers met een andere etnische achtergrond dan de Nederlandse. Voor registratie van etniciteit door de politie is geen wettelijke grondslag. Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd.6
Op basis van de publicatie «Trends en cijfers 2017» van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat in 2016 het aandeel personen met een niet-westerse migratieachtergrond van de totale uitstroom 4,8% is en al jaren dalende. De totale uitstroom was volgens deze rapportage in 2016 3,1% afgezet tegen het totale personeelsbestand. Dit percentage is de afgelopen jaren licht gestegen.7
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg Politie van 21 december jl. heb toegezegd, zal ik met de korpschef in gesprek gaan over de mogelijkheid tot het houden van een exitgesprekken bij de politie en bezien of zo meer inzicht kan worden verkregen in de uitstroom. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar van 2018 informeren.
Bent u bekend met het programma «De kracht van het verschil»?2 Tot welke concrete maatregelen heeft dit programma geleid?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze wordt er onderzocht of de maatregelen die worden genomen in het kader van het genoemde programma ook daadwerkelijk effect sorteren?
Het programma De Kracht van het Verschil wordt eind 2018 geëvalueerd.
Benut de politie alle mogelijke maatregelen die aangewend kunnen worden om de gewenste cultuuromslag te bewerkstelligen binnen de politieorganisatie op uitputtende wijze? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke aanvullende maatregelen dienen er te worden genomen?
De politie geeft de cultuurverandering via meerdere sporen vorm, waarbij naast diversiteit, integriteit, leiderschap, inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij vervullen een belangrijke functie in het bewerkstelligen van een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken. Leidinggevenden moeten hierin het goede voorbeeld geven. De politieleiding vindt dit van groot belang en stimuleert dit dan ook. Recentelijk nog hebben 800 leidinggevenden uit de hele organisatie een tweedaagse leiderschapstraining gehad waarin het thema «inclusieve werkcultuur» centraal stond.
Deelt u de mening dat een «programma» van een paar A4»tjes met veel plaatjes, waarin het woord racisme niet eens voorkomt, niet effectief kan zijn om het probleem van discriminatie bij de politie op te lossen? Zo ja, bent u bereid om dit stuk van aanvullende maatregelen en uitbreiding te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer reeds in het 30-ledendebat over het diversiteitsbeleid van de politie van 15 juni jl. heeft aangegeven, is de kwaliteit en effectiviteit van een dergelijk programma niet af te meten aan het aantal bladzijden dat een beleidsplan telt. Onder de paraplu van de Kracht van het Verschil worden tal van maatregelen genomen. Bij de beantwoording van vraag 6 is een aantal genoemd. Er is een aparte portefeuillehouder aangesteld en ook de Korpschef heeft zich bij zijn aantreden persoonlijk gecommitteerd aan het bereiken van een diverser samengestelde politie.
Het bericht dat er een einde dreigt te komen aan döner kebab |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Döner kebab mogelijk met uitsterven bedreigd»»?1
Ja.
Hoe reëel is het dat döner kebab (praktisch) verboden wordt in Nederland als gevolg van Europese besluitvorming omtrent fosfaat in vleesbereidingen?
Het toegestane gebruik van additieven en de randvoorwaarden worden in de EU vastgesteld op basis van Verordening (EG) Nr. 1333/2008. De lidstaten beoordelen in de Commissie Werkgroep Additieven (CWA) in Brussel samen met de Europese Commissie aanvragen voor gebruik. Voor Nederland nemen het RIVM en VWS deel aan deze werkgroep.
Na acceptatie van een voorstel door de CWA wordt een conceptverordening opgesteld waarover in een besliscomité (comitologie) door de lidstaten wordt gestemd. De lidstaten hebben in dat comité met een gekwalificeerde meerderheid ingestemd met het voorstel voor het gebruik van fosfaten in kebab. Ook Nederland heeft met het voorstel ingestemd.
Daarna heeft het Europees parlement (EP) drie maanden de tijd om haar oordeel te vellen over het voorstel. Intussen heeft het EP op 13 december 2017 voor het voorstel gestemd wat betekent dat het gebruik van fosfaten in kebab is toegestaan.
Overigens zal EFSA de fosfaten voor eind 2018 herevalueren, waarbij toxicologisch relevante studies verzameld en geëvalueerd worden. Bovendien wordt een innameberekening voor fosfaten uitgevoerd. De CWA zal, wanneer de herevaluatie daartoe aanleiding geeft, de toelatingen van fosfaten in levensmiddelen herzien en indien nodig beperken.
Is er onderzoek gedaan naar de vraag of alle broodjes döner kebab werkelijk fosfaat bevatten? Zo nee, is het niet belangrijk dat dit onderzoek alsnog gedaan wordt?
De aanvraag voor het gebruik van fosfaten in döner kebab betreft alleen döner kebab aan het spit dat wordt ingevroren en aan horecaondernemingen wordt geleverd. Andere vormen van döner kebab mogen geen (toegevoegde) fosfaten bevatten. Een onderzoek is dan ook niet aan de orde.
Wat is uw standpunt als het gaat om het (praktisch) verbieden van vleesbereidingen die fosfaat bevatten, waaronder döner kebab?
Hier is sprake van een misverstand. Het voorstel waar het EP over heeft gestemd ging over het gebruik van fosfaten in döner kebab, niet over fosfaten in andere vleesbereidingen. In het geval van een verbod, wat nu niet aan de orde is, is het overigens aan het bedrijfsleven om te onderzoeken welke alternatieven voor fosfaten kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid om zich in Europees verband te verzetten tegen een (praktisch) verbod op de verkoop van döner kebab als gevolg van Europese beperkingen op het gebied van fosfaat in vleesbereidingen? Zo nee, waarom niet?
Toelatingen van additieven zijn Europees geregeld en daar kan niet van worden afgeweken. Bovendien heeft intussen het EP, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, op 13 december de conceptverordening waarin het gebruik van fosfaten in döner kebab wordt geregeld, geaccepteerd. Overigens kan de CWA de toelating van fosfaten in levensmiddelen herzien en indien nodig beperken wanneer in 2018 de EFSA herevaluatie van het gebruik van fosfaten in voedingsmiddelen aangeeft dat de blootstelling moet worden verminderd.
Bent u bereid om in Europees verband voor een uitzonderingspositie voor döner kebab te pleiten indien een Europese beperking op het gebied van fosfaat in vleesbereidingen leidt tot een (praktisch) verbod op de verkoop van döner kabab? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet aan de orde. Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 5 zijn toelatingen van additieven Europees geregeld en daar kan niet van worden afgeweken. Bovendien heeft het bedrijfsleven in het geval van een Europese beperking de mogelijkheid om naar alternatieven voor fosfaten te zoeken. Wel kan Nederland dan, in consultatie met andere belanghebbende lidstaten, de Europese Commissie en de NVWA voorstellen om een overgangsperiode vast te stellen om het bedrijfsleven de kans te geven naar alternatieven te zoeken.
Klopt het dat een broodje döner kebab slechts 134 milligram fosfaat bevat, terwijl de European Food Safety Authority (EFSA) een maximum van 4.200 mg fosfaatinname per dag aanhoudt? Zo ja, wat zegt dit over de proportionaliteit van een (praktisch) verbod op de verkoop van döner kebab als gevolg van Europese beperkingen op het gebied van fosfaat in vleesbereidingen?
Nee, volgens de Nederlandse Voedselconsumptiepeiling is de gemiddelde portie döner kebab die op 1 dag wordt gegeten ongeveer 130 gram (op broodjes of als vlees bij de warme maaltijd). Bij een maximum gehalte van 5.000 milligram fosfaat/kg vlees, waarvoor toelating is aangevraagd, kan deze portie maximaal 650 milligram fosfaat bevatten.
De huidige maximum toelaatbare dagelijkse inname voor fosfaten is 160 milligram fosfaat per kg lichaamsgewicht (EFSA 2013). Voor een volwassene van 60 kg komt dit overeen met 9.600 milligram fosfaat per dag. De 650 milligram fosfaat in een portie döner kebab van 130 gram komt, voor een persoon van 60 kg, overeen met ongeveer 7% van de maximaal toelaatbare dagelijkse inname.
Kunt u het begrijpen dat de berichtgeving omtrent een mogelijk verbod op döner kebab tot onzekerheid binnen de horeca sector kan leiden en bent u bereid om effectief met de sector te communiceren om deze onzekerheid weg te nemen?
Ja, dat kan ik begrijpen. Intussen is duidelijk geworden dat fosfaten in döner kebab niet worden verboden.
Bent u bereid om te onderzoeken tot hoeveel verlies aan omzet en werkgelegenheid een (praktisch) verbod op de verkoop van döner kebab zal leiden in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Intussen is duidelijk geworden dat fosfaten in döner kebab niet worden verboden. Onderzoek naar verlies aan omzet en werkgelegenheid is dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid om bij alle Europese besluitvormende momenten in de richting van de betreffende Europese instantie te benadrukken dat een (praktisch) verbod op de verkoop van döner kabab tot een onacceptabel verlies aan omzet en werkgelegenheid zal leiden in Nederland en andere Europese landen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 9.
Dreigend geweld tegen journalisten |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Groot bedrag op hoofd John van den Heuvel; politie praat met No Surrender»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het optreden van de politie en het Openbaar Ministerie (OM), dat direct een strafrechtelijk onderzoek is gestart?
Zoals gebruikelijk wanneer aangifte wordt gedaan van bedreiging, beoordelen het OM en de politie of onderzoek wordt ingesteld.
Bent u bekend met het in juni gepubliceerde rapport «Een dreigend klimaat» dat in opdracht van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) is geschreven met concrete aanbevelingen om werkomstandigheden en veiligheid van journalisten in Nederland te verbeteren?2
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze u opvolging heeft gegeven aan deze aanbevelingen en de daaropvolgende debatten in de Kamer?3 4
Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport over de bedreiging van Nederlandse journalisten vinden momenteel gesprekken plaats in de Stuurgroep Bedreigingen Nederlandse Journalisten tussen de politie, het OM, de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de Vereniging van onderzoeksjournalisten. Over de uitkomsten van die gesprekken wordt u te zijner tijd geïnformeerd.
In het mediabegrotingsdebat heeft het lid Sneller ook de aandacht van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media gevraagd voor het rapport. Die aandacht heeft het. Hoewel de aanbevelingen niet op het terrein van mediabeleid liggen, vindt ook de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media het een zeer zorgelijke ontwikkeling als journalisten hun werk niet goed kunnen doen. Persvrijheid is onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. In Nederland is de persvrijheid vastgelegd in de Grondwet. Ik vind dat een belangrijk, wezenlijk beginsel. Middels mediabeleid steunt de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media daarom de onafhankelijke journalistiek, bijvoorbeeld met subsidies via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek.
Kunt u een (historisch) overzicht geven van aangiftes van bedreigingen tegen journalisten?
Wanneer aangifte wordt gedaan, wordt niet geregistreerd wat het beroep van de aangever is. Om die reden is het niet mogelijk een sluitend overzicht te bieden van dergelijke aangiftes. Er is wel casuïstiek over de risico’s van journalisten; deze wordt regelmatig besproken in de Stuurgroep Bedreigingen Nederlandse Journalisten.
Deelt u de mening dat journalisten speciale bescherming verdienen zoals mensen met een publieke taak, bijvoorbeeld ambulancebroeders en politieagenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over de manier waarop dit het beste kan worden geregeld?
Uiteraard dienen journalisten hun werk ongehinderd en veilig te kunnen uitvoeren. Elke bedreiging tegen personen is onacceptabel. Elke bedreiging tegen journalisten is onacceptabel. Een vergelijkbare bescherming zoals het programma Veilige Publieke Taak is echter lastig te realiseren. Zoals ook het rapport «Een dreigend klimaat» stelde is een dergelijke geïnstitutionaliseerde aanpak moeilijk te organiseren voor journalisten, gezien de aard van de beroepsgroep en alle ontwikkelingen in het medialandschap. Dit neemt niet weg dat er extra aandacht is voor de bescherming van journalisten. Zoals reeds vermeld vinden hierover momenteel gesprekken plaats tussen de politie, het OM, de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de Vereniging van onderzoeksjournalisten.
Deelt u de mening dat met spoed aan een oplossing moet worden gewerkt, gezien het herhaalde en ernstige karakter van bedreigingen tegen journalisten en het belang van persvrijheid? Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM en de NVJ om te komen tot een actieplan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de voortgang van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
De berichten inzake een Brabantse islamgeleerde die geen straf krijgt voor het verkrachten van zijn stiefkind vanwege dementie |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten inzake een Brabantse islamgeleerde die geen straf krijgt voor het verkrachten van zijn stiefkind vanwege dementie?1 2 3
Ja.
Hoe kan het dat deze islamgeleerde wel de gehele Koran uit zijn hoofd kent en drie maanden geleden nog een heel ander verweer had tegen de beschuldigingen, nu opeens zegt dat hij dement is?
Hoe, door wie en wanneer is vastgesteld dat deze 74-jarige islamitische verkrachter van een tienjarig meisje opeens dement is geworden?
Deelt u de mening dat toepassing van artikel 16, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, dat het mogelijk maakt de vervolging van verdachten te schorsen, zeker bij zedenzaken zoals deze, zeer onwenselijk is voor de slachtoffers in het bijzonder en de samenleving in het algemeen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Deelt u de mening dat deze islamitische viezerik en geweldpleger berecht moet worden en na een hele lange celstraf moet worden gedenaturaliseerd en ons land moet worden uitgezet?
Bent u op de hoogte van het feit dat deze wandaden zijn gepleegd naar het voorbeeld van Mohammed, die zelf een kinderverkrachter was en dat er in de Koran 91 opdrachten staan om het voorbeeld van Mohammed te volgen? Nu u dit wel weet, bent u bereid de islam te zien voor wat het is, namelijk een barbaarse totalitaire ideologie die keihard bestreden moet worden?
Begrijpt u wel, anders dan de dwalende rechters en officier van Justitie in deze zaak, dat dit soort beesten gewoon veroordeeld moeten worden tot een levenslange cel straf?
Kunt u garanderen dat deze islamitische verkrachter in ieder geval levenslang opgesloten blijft in een inrichting?
Hoe gaat u de meisjes en vrouwen van Nederland beschermen tegen andere mannen die de opdrachten van de koran serieus nemen?
De implementatie van het vredesakkoord in Colombia |
|
Martijn van Helvert (CDA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrede dreigt Colombia te ontvallen»?1
Ja.
Klopt de informatie dat een jaar na de ondertekening van het vredesakkoord er nog weinig is terechtgekomen van de implementatie van het akkoord en dat in grote delen van het land geweld en mensenrechtenschendingen nog steeds veel voorkomen?
De zorgen die in het artikel worden geuit zijn de Nederlandse regering bekend. De uitvoering van het vredesakkoord is een complexe uitdaging voor Colombia, die niet zonder problemen verloopt. De internationale gemeenschap is nauw betrokken bij de uitvoering van het vredesakkoord en is bezorgd over het tempo van de implementatie, de toename van geweld in delen van het land en de mensenrechtenschendingen waar met name mensenrechtenverdedigers en lokale leiders het slachtoffer van worden. Dit blijkt ook uit het persbericht dat de VN Veiligheidsraad op 30 november jl. uitbracht.
Een jaar na de start van de uitvoering van het vredesakkoord laat de implementatie daarvan een gemengd beeld zien. Enerzijds zijn de demobilisatie en ontwapening van de FARC voorspoedig verlopen en is de algemene veiligheidssituatie in Colombia verbeterd. Anderzijds gaat het geweld in delen van het land verder, vanwege de aanwezigheid van andere gewapende groeperingen. In sommige gebieden is het geweld na de demobilisatie van de FARC toegenomen. Mensenrechtenverdedigers, lokale leiders, slachtoffers van het conflict en diegenen die proberen langs juridische weg hun land terug te krijgen, lopen in deze regio’s vaak groot gevaar. De transformatie van deze gebieden is een proces van lange adem en vraagt om een integrale aanpak, gericht op vestiging van het overheidsgezag, sociaaleconomische ontwikkeling en bescherming van mensenrechtenverdedigers en lokale leiders. De Nederlandse regering is er echter van overtuigd dat Colombia op de juiste weg is en dat met het vredesakkoord met de FARC een onomkeerbare stap is gezet. Het vredesproces in Colombia zal nog verder bestendigd worden wanneer ook de onderhandelingen tussen Colombiaanse regering en ELN tot resultaat zullen leiden.
Klopt het dat andere gewapende groeperingen, zoals ELN, het ontstane machtsvacuüm gebruiken om hun eigen macht uit te breiden en illegale activiteiten te ontplooien?
Het is juist dat de Colombiaanse autoriteiten in diverse delen van het land nog niet in staat zijn gebleken het geweld te beëindigen en veiligheid te garanderen. Dit geldt ook voor een aantal van de gebieden waar de FARC tot voor kort territoriale controle uitoefende en waar na hun demobilisatie een machtsvacuüm ontstond. Dit vacuüm wordt in sommige gebieden opgevuld door andere gewapende groeperingen, waaronder neo-paramilitaire bewegingen, criminele bendes en de ELN (Ejército de Liberación Nacional), o.a. in delen van de departementen Chocó, Cauca en Nariño. Deze gebieden hebben veelal te kampen met cocaproductie, drugshandel en illegale mijnbouw. Dit vereist van de Colombiaanse overheid meer aandacht en met name effectieve inzet. Samen met andere internationale actoren blijft Nederland de Colombiaanse regering wijzen op de ontwikkelingen die een bedreiging vormen voor de implementatie van, en het vertrouwen in, het vredesakkoord en daarmee het bereiken van duurzame vrede in Colombia.
Op welke wijze levert het Nederlandse buitenlandbeleid een bijdrage aan de uitvoering van het vredesakkoord, en daarmee aan stabiliteit, veiligheid en vrede in Colombia?
Het Nederlandse beleid ten aanzien van Colombia richt zich op vrede, veiligheid, democratisering, mensenrechten, duurzame economische ontwikkeling en handel. Nederland verleent politieke en financiële steun aan de implementatie van het vredesakkoord met de FARC, o.a. door middel van de volgende initiatieven:
Naast het vredesakkoord met FARC levert Nederland een bijdrage aan de vredesonderhandelingen tussen de Colombiaanse regering en guerilla-groep ELN. Nederland is lid van de steungroep – samen met Duitsland, Zweden, Zwitserland en Italië – die ondersteuning biedt aan de onderhandelingstafel.
Welke initiatieven voor de uitvoering van het vredesakkoord in Colombia behoeven in het bijzonder politieke dan wel financiële ondersteuning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan Nederland de inzet voor een effectieve uitvoering van het vredesakkoord versterken, met name wat betreft de bescherming van mensenrechten en het stimuleren van economische ontwikkeling?
Nederland is een belangrijke partner van Colombia in het vredesproces en vaart een constructief kritische koers ten aanzien van de implementatie van het vredesakkoord met de FARC. Daarnaast worden ten aanzien van de economische ontwikkeling diverse topsectoren ondersteund, w.o. de logistieke, water- en landbouwsector. Deze sectoren blijken cruciaal bij de ontwikkeling van de rurale gebieden die het meest hebben geleden onder het conflict en waar grote investeringen nodig zijn, om duurzame sociaaleconomische ontwikkeling op gang te brengen en de voedingsbodem voor hernieuwd conflict weg te nemen.
In maart en mei/juni van 2018 zullen in Colombia parlements- en presidentsverkiezingen plaatsvinden. De Colombiaanse samenleving is sterk verdeeld over de merites van het vredesakkoord. Deze verdeeldheid zorgt voor een sterke polarisatie in de verkiezingsdebatten, die de uitvoering van het vredesakkoord bemoeilijkt. Nederland zal, samen met andere leden van de internationale gemeenschap, druk blijven uitoefenen op de Colombiaanse regering, ook ná de verkiezingen van 2018, om de afspraken uit het vredesakkoord zo goed mogelijk te implementeren en duurzame vrede en stabiliteit in Colombia zeker te stellen. Nederland blijft de komende maanden in dialoog met zowel de regering als met de politieke oppositie en de belangrijkste kandidaten voor het presidentschap.
De Nederlandse inzet op private sector ontwikkeling wordt voortgezet, o.a. op het gebied van infrastructuur, ontwikkeling van duurzame productieketens, toegang tot nieuwe afzetmarkten, technische assistentie aan bedrijven en ondersteuning van educatieprojecten.
Bent u bereid om op alle mogelijke manieren bij de Colombiaanse regering aan te dringen op een zo effectief en spoedig mogelijke uitvoering van het vredesakkoord?
Nederland heeft in het afgelopen jaar in verschillende gremia waardering geuit voor de behaalde resultaten in het vredesproces, maar tegelijkertijd ook zorgen gedeeld over de trage voortgang van de implementatie van het vredesakkoord met de FARC. Ook tijdens de recente bezoeken aan Nederland van de Colombiaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Holguín, en de Minister van Mijnbouw en Energie, Arce, is het belang van effectieve en spoedige implementatie van het vredesakkoord, met speciale aandacht voor de mensenrechtensituatie en «transitional justice», benadrukt.
Nederland wil de vertrouwensbasis en goede relatie met Colombia verder verdiepen om, op wederzijds respectvolle manier, een constructief kritische partner te blijven om duurzame vrede en stabiliteit in de regio te bevorderen. Het kabinet zal dan ook elke gelegenheid aangrijpen om aan te dringen op een zo effectief en spoedig mogelijke uitvoering van het vredesakkoord, zowel bilateraal als in multilateraal verband, o.a. in de EU. Daarvoor bestaat ook gelegenheid tijdens het lidmaatschap van het Koninkrijk der Nederlanden van de VN-Veiligheidsraad in 2018. De VNVR ziet door middel van de Speciale Politieke Verificatiemissie toe op implementatie van een onderdeel van het vredesakkoord en het huidige staakt-het-vuren-bestand tussen de Colombiaanse regering en de ELN.
Het bericht dat politievrijwilligers zich ondergewaardeerd voelen |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat mensen die zich vrijwillig inzetten bij de politie daarvoor voldoende waardering moeten krijgen?
Uiteraard ben ik van mening dat politievrijwilligers waardering verdienen. En ik ben ervan overtuigd dat daar sprake van is. Ook dienen de juiste werkomstandigheden aanwezig te zijn, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de kennis en expertise van politievrijwilligers. Sterker nog: een en ander is van elkaar afhankelijk.
Juist door goede werkomstandigheden te creëren, geeft de politie optimaal uitdrukking aan de waardering van politievrijwilligers. Op dit moment wordt er hard aan gewerkt om deze omstandigheden te verbeteren; JenV en de politie zijn op koers om een adequaat vrijwilligersbeleid uit te werken en te implementeren, in nauwe samenwerking met de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV) en de politiebonden. Deze belanghebbende partijen hebben de afgelopen anderhalf jaar gewerkt aan een landelijk, uniform beleid voor vrijwilligers waarvan implementatie en inwerkingtreding is voorzien begin 2018. Dit beleid heeft betrekking op de rechtspositie, werkzaamheden, aansturing, en werving en opleiding van politievrijwilligers. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de politievrijwilliger volledig deel uitmaakt van de politieorganisatie; beroepspersoneel en vrijwilligers voeren samen het politiewerk uit, waarbij stevige lokale verankering cruciaal is.
Deelt u de mening dat waardering zich ook uit in goede omstandigheden waarbinnen deze vrijwilligers hun werk moeten doen?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het getuigen van zorgen voor goede omstandigheden als politievrijwilligers niet de juiste opleiding krijgen?
Er is geen sprake van dat politievrijwilligers niet de juiste opleiding krijgen.
Waar nodig en mogelijk worden vrijwilligersopleidingen gegeven. In dat kader verwijs ik naar het Regeerakkoord, waarin gelden zijn vrijgemaakt voor een Meerjarenprogramma Werven en Opleiden van Politievrijwilligers (en ook brandweervrijwilligers), om te bevorderen dat politievrijwilligers bij de politie blijven. Een en ander sluit goed aan op de afspraken die de korpsleiding eind oktober met de LOPV heeft gemaakt met betrekking tot opleidingen voor vrijwilligers. Zo heeft de korpsleiding met de LOPV afspraken kunnen maken over doorstroomopleidingen voor executieve politievrijwilligers die al bij de politie in dienst zijn. Zodoende kunnen doorstroom- en inzetbaarheidsmogelijkheden van deze groep politievrijwilligers aanzienlijk toenemen. En vanaf 2020 zal gestart worden met het opleiden van nieuwe instroom van vrijwilligers.
Wat is uw reactie op de kritiek dat er straks door de uitstroom een groot tekort is aan agenten en daardoor de druk op vrijwilligers nog verder zal toenemen?
Ik ben bekend met het feit dat de politie de komende jaren voor een uitdaging komt te staan bij de vervanging van personeel, als gevolg van grote uitstroombewegingen. Het betreft hier een vraagstuk op strategisch HRM-niveau waaraan door de korpsleiding hoge prioriteit is toegekend. In dit kader zullen de politie, de Politieacademie en ikzelf, in het hiertoe in de Politiewet vastgelegde «tripartite overleg», bezien welke mogelijkheden er zijn om de komende periode zoveel mogelijk agenten op te leiden en klaar te stomen voor het politievak, zonder in te boeten op de kwaliteitsstandaarden. Te denken valt in dit kader aan het beter benutten van beschikbare opleidingscapaciteit en ook – zij het op verantwoorde wijze – uitbreiden daarvan, betere samenwerking met het reguliere onderwijs, het verkorten van politieopleidingen, et cetera.
Ik hecht eraan op te merken dat dit vraagstuk los staat van de inzet van vrijwilligers. Politievrijwilligers vullen geen ontstane vacatures op. Zij tellen ook niet mee in de operationele sterkte en de niet-operationele sterkte van de politie. Vrijwilligers bieden extra handen en ogen voor de politie, leveren toegevoegde waarde en zijn derhalve belangrijk, maar mogen niet essentieel zijn voor de reguliere bedrijfsvoering van de politie. De inzet van politievrijwilligers is altijd aanvullend. De politie en de politievrijwilliger gaan een relatie aan op basis van wederkerigheid. Politievrijwilligers leveren vrijwillig (doch niet vrijblijvend) een bijdrage aan het politieapparaat.
In verband met mogelijke arbeidsverdringing kunnen vrijgekomen plekken dus niet zomaar ingevuld worden door politievrijwilligers. Hiervoor bestaat thans een «beleidslijn arbeidsverdringing», en is er een Toetsingscommissie Arbeidsverdringing (waarin de politievakorganisaties participeren) die bij vrijgekomen vacatures toetst of er sprake is van verdringing van taken.
Een en ander laat onverlet dat politievrijwilligers – indien zij dat wensen – kunnen besluiten te solliciteren naar een baan als «beroepspolitieambtenaar».
Is het nog steeds het voornemen van dit kabinet om mensen niet normaal te betalen voor het werk dat ze leveren, maar met behoud van uitkering aan het werk te zetten?2
Vooropgesteld klopt het niet dat er WW-uitkeringsgerechtigden met behoud van uitkering aan het werk gezet worden. Het is een eigen, vrijwillige keuze van een WW-er om als vrijwilliger werk te gaan doen. In een dergelijk geval moet de betreffende persoon voldoen aan de Regeling Vrijwilligerswerk in de WW om niet gekort te worden op de uitkering. De regeling ziet er op toe dat er geen verdringing plaats vindt.
Voorts merk ik op dat de Kamer door mijn ambtgenoot van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is geïnformeerd over een evaluatie van de Regeling Vrijwilligerswerk in de WW3. Naar aanleiding daarvan is SZW bezig te bezien hoe de regeling in dit kader verruimd kan worden. Zodra hier met betrekking tot politievrijwilligers meer over bekend is, zal ik u hierover informeren.
Hoe wordt de extra twee miljoen euro voor politievrijwilligers die dit kabinet heeft vrijgemaakt precies besteed?
De extra twee miljoen die het kabinet voor politievrijwilligers heeft vrijgemaakt, wordt in 2018 en 2019 ingezet om de doorstroomopleidingen van reeds aan de politie verbonden politievrijwilligers mogelijk te maken. In 2020 en 2021 zal een en ander aangewend worden voor het opleiden van nieuwe instroom van vrijwilligers.
Deelt u de mening dat hiermee het verwachte tekort aan agenten niet kan worden opgelost?
Het geld dat vanuit het Regeerakkoord is vrijgemaakt, is bestemd voor een meerjarenprogramma voor werven en opleiden brandweer- en politievrijwilligers. De intentie van deze afspraak is niet geweest om een generiek capaciteitsvraagstuk op strategisch HRM-niveau op te lossen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Zwangere volksvertegenwoordigers |
|
Ronald van Raak , Nevin Özütok (GL), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u dat een raadslid uit de gemeente Nijmegen haar ontslag heeft genomen omdat zij volgens artikel X10, eerste lid, van de Kieswet geen zwangerschapsverlof meer kan nemen in de laatste vier maanden van de zittingsperiode?1
Ja.
Zijn er meer soortgelijke gevallen bij u bekend waarbij volksvertegenwoordigers niet tijdelijk vervangen konden worden vanwege zwangerschap en bevalling of ziekte?
Nee; dit wordt door mijn ministerie ook niet bijgehouden.
Acht u het onwenselijk dat zwangere volksvertegenwoordigers op deze manier onbedoeld gediscrimineerd worden op grond van het feit dat zij zwanger zijn? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van zwangerschapsdiscriminatie. In geval van ziekte, zwangerschap en bevalling kan een volksvertegenwoordiger tijdelijk ontslag nemen gedurende een periode van 16 weken tijdens de zittingsperiode. Gedurende die 16 weken wordt dan een vervanger benoemd. Dat is alleen niet mogelijk in de periode van 16 weken voorafgaand aan de verkiezingen. Dat betekent echter niet dat een volksvertegenwoordiger in die periode gehouden is (permanent) ontslag in te dienen. Het gevolg is wel dat de volksvertegenwoordiger gedurende zijn of haar afwezigheid in de laatste zestien weken van de zittingsperiode niet kan worden vervangen.
Deze beperking wat betreft het tijdelijk ontslag en vervanging voor volksvertegenwoordigers was een wens van de Tweede Kamer. Een aanvaard amendement heeft het tijdelijk ontslag en vervanging binnen 16 weken voor het einde van de reguliere zittingstermijn onmogelijk gemaakt (zie Kamerstuk 30 229, nr. 9). De reden voor de beperking was – zo blijkt uit de toelichting bij het amendement – dat de vervangingstermijn in de periode van 16 weken voorafgaand aan de verkiezingen niet kan worden volgemaakt.
Wat zou de snelste manier zijn om een wetswijziging tot stand te brengen zodat deze onbedoelde vorm van discriminatie op grond van zwangerschap uit de wet gehaald wordt? Bent u bereid stappen te nemen om deze wetswijziging tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel zoals hiervoor is toegelicht van discriminatie van zwangere vrouwen geen sprake is, acht ik een wijziging van artikel X 10, eerste lid, wenselijk, omdat ik van mening ben dat tijdelijk ontslag en vervanging gedurende de gehele zittingsperiode en dus ook in de laatste zestien weken mogelijk moet worden gemaakt. Ik ben bereid daartoe een separaat wetsvoorstel in voorbereiding te nemen en zal ernaar streven het wetsvoorstel op korte termijn aan uw Kamer aan te bieden. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat de werkbelasting van raadsleden de afgelopen jaren is toegenomen. Ik draag er graag aan bij dat deze belasting in een vaak intensieve periode van het raadswerk niet wordt versterkt door de afwezigheid van een raadslid wegens zwangerschap of ziekte.
Is het, op grond van artikel 57a van de Grondwet, mogelijk om vanwege adoptie gebruik te maken van artikel X10 van de Kieswet? Bent u bereid opnieuw te bekijken of deze mogelijkheid in de wet opgenomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de grondwettelijke bepaling waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap tijdelijk ontslag te nemen en een vervanger te benoemen. Het is dus voor een volksvertegenwoordiger niet mogelijk om in geval van adoptie gebruik te maken van artikel X 10 van de Kieswet omdat daarvoor de grondslag in artikel 57a van de Grondwet ontbreekt. Aan een wijziging van artikel X 10 zou een wijziging van de Grondwet vooraf moeten gaan.
Bij de eerdere wijziging van de Grondwet is de mogelijkheid van tijdelijk ontslag bij adoptie aan de orde geweest. In de eerste lezing van de Grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering (Kamerstuk 28 727, nr. 6, blz. 5).
In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen».
Ik zie nu geen aanleiding om tot een ander standpunt te komen en dus voor deze aangelegenheid een Grondwetswijziging voor te stellen.
De op Saoedi-Arabië afgevuurde raketten ‘Made in Iran’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat de raketten die Houthi-rebellen uit Jemen hebben afgevuurd op Saudi-Arabië geproduceerd zouden zijn door Iran?1
De beschikbare informatie over de raketten afgevuurd door Houthi-rebellen wordt momenteel nauwgezet bestudeerd. Het is derhalve te vroeg om uitspraken te doen over de juistheid van de berichtgeving.
Klopt het dat inspecteurs van de Verenigde Naties (VN) hebben vastgesteld dat de resten van door hen in Saudi-Arabië onderzochte raketten alle kenmerken hebben van de Iraanse Qiam-1, een raket met een bereik van ruim 800 kilometer?
Het Panel of Experts van het VN-sanctiecomité voor Jemen heeft onderzoek gedaan naar de herkomst van de (resten van) raketten die door de Houthi-rebellen afgevuurd zouden zijn op Saudi-Arabië. Het Panel heeft in een vertrouwelijk rapport geconstateerd dat de raket alle kenmerken vertoont van een Iraanse raket. Het Panel doet in dit rapport geen uitspraken over wanneer, door wie en hoe de raket aan de Houthi-rebellen geleverd zou zijn.
Klopt het dat de raketten volgens de VN-inspecteurs waarschijnlijk in losse onderdelen over land naar Jemen gesmokkeld zijn en daar lokaal in elkaar gezet zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken: «(...) Als die raket die op Riyad is afgeschoten door de Iraniërs blijkt te zijn geleverd, dan zijn ze goed verkeerd bezig. Dan zullen ze daar door Europa ook op worden aangesproken, omdat ze dan de verkeerde kant op aan het gaan zijn.» en «Als Iran willens en wetens een raket levert aan de rebellen en zij die op Riyad afschieten, dan is dat een enorme escalatie van het conflict.»?2
Ja.
Hoe weegt u uw uitspraken in het licht van de onderzoeksresultaten van het VN-inspectieteam?
Indien onomstotelijk vast zou komen te staan dat de raket afgevuurd op Riyad door Iran is geleverd, nadat het wapenembargo voor Jemen (VR-resolutie 2216) is ingegaan (14 april 2015) zou dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling zijn die reden zou zijn voor een stevig gesprek met Iran, in principe in EU-verband. Daarnaast zal het relevante sanctiecomité rapport uitbrengen en is de Veiligheidsraad aan zet, aangezien Iran dan een VN-sanctieregime zou hebben geschonden.
Op dit moment beschik ik echter niet over informatie die hier aanleiding toe geeft.
Heeft Iran, hoewel de VN-inspecteurs kennelijk nog geen direct bewijs gevonden hebben dat Iran de raketten geleverd heeft, volgens u iets uit te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat de Iraanse autoriteiten, maar ook andere landen, meewerken met het onderzoek van het Panel of Experts. De beschuldiging van de levering van raketten is immers een ernstige zaak, met zorgwekkende potentiele gevolgen voor de stabiliteit in de regio.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging van de Franse president Macron in de richting van Iran?3 Deelt u de opvatting van Frankrijk dat de raketaanval op Riyad de noodzaak onderstreept van onderhandelingen met Iran over zijn rakettenprogramma, naar het voorbeeld van het atoomakkoord, waarbij in de mogelijkheid van sancties voorzien wordt?
President Macron heeft aangegeven bezorgd te zijn over Irans ballistische programma. Ik deel deze zorgen. Irans raketprogramma dient los van het nucleaire akkoord (JCPOA) geadresseerd te worden want ballistische activiteiten vallen buiten de reikwijdte van het nucleaire akkoord zelf. De EU voert regelmatig – mede op aandringen van Nederland – een kritische dialoog met Iran over o.a. de opstelling van Iran in de regio, mensenrechten en de ontwikkelingen van het ballistische raketprogramma. Vooralsnog zijn nieuwe sancties niet voorzien als onderdeel van deze gesprekken.
Bent u bereid opheldering te vragen bij de Iraanse regering over hoe het kan dat in Iran gefabriceerde ballistische raketten in Jemen belanden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er aanwijzingen dat Iran Resolutie 2216 van de VN-Veiligheidsraad schendt, die het landen verbiedt wapens te leveren aan de Houthi-rebellen? Bent u bereid hierover in contact te treden met bondgenoten, zoals de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze kwestie te adresseren in de VN, de Europese Unie en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen over de destabiliserende rol van Iran in het Midden-Oosten? Welke maatregelen richting Iran bent u bereid te overwegen?
Ja, ik deel deze zorgen. Deze zorgen worden – mede op aandringen van Nederland – regelmatig geadresseerd in de dialoog tussen EU Hoge Vertegenwoordiger en Iraanse vertegenwoordigers, waaronder de president. In die dialoog wordt expliciet gesproken over de rol van Iran in de regio en wordt duidelijk te kennen gegeven dat Iran de destabiliserende activiteiten moet staken.
STER-inkomsten |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Zijn de tegenvallende inkomsten van de STER en het te voorziene gat in de begroting van de NPO nu wel of niet besproken aan de formatietafel?
Deze onderwerpen zijn niet besproken aan de formatietafel.
Wat zijn de verschillen tussen de conceptversie van het rapport van Ernst&Young en het definitieve rapport? Hoe hoog was het geraamde tekort voor 2019 in de conceptversie? Verschilt dit tekort met het in de uiteindelijke versie genoemde tekort?
Ernst & Young Advisory (hierna: EY) heeft tijdens het onderzoek gewerkt met meerdere opeenvolgende conceptversies. Conceptversies zijn onderdeel van het interne proces en worden niet openbaar gemaakt. De inhoud, waaronder ook de raming van de Ster-inkomsten, was zoals gebruikelijk onderhevig aan correcties vanwege doorlopende actualisering en validering van aannames, waarbij de bedragen licht fluctueerden. Het onderzoek en de conceptversies van het rapport gaan over de verwachte Ster-inkomsten gedurende 2017–2022 en niet over het tekort en de budgettaire consequenties voor de landelijke publieke omroep. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 9.
Wat is er met de informatie uit het rapport van Ernst&Young gebeurd tussen de publicatiedatum 5 oktober en het aantreden van het nieuwe kabinet op 28 oktober?
De informatie uit het rapport van EY is gebruikt bij het opstellen van de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 9.
Waarom is in die tussenliggende weken het nieuws niet naar buiten gebracht dat er een tekort te verwachten viel voor de publieke omroep?
In de mediabegrotingsbrief van 21 november 2016 is vermeld dat naar de mogelijkheid werd gekeken om samen met de Ster en de NPO onderzoek te doen naar de toekomstige ontwikkeling van de reclame-inkomsten van de Ster in verband met de ontwikkelingen in de markt.
Vervolgens heeft OCW op 26 april 2017 aan EY opdracht gegeven om op basis van het huidige reclamebeleid van de NPO en de ontwikkelingen in de markt de toekomstige ontwikkeling van de Ster-inkomsten in kaart te brengen. Tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 28 juni heeft mijn voorganger, de heer Dekker, u geïnformeerd over de negatieve gevolgen van de marktontwikkelingen op de Ster-inkomsten.
OCW heeft op 26 april 2017 aan EY ook de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de inkomstenopties 2017–2022 van de landelijke publieke omroep. Hierbij heeft EY onder andere onderzocht in hoeverre wijziging van het reclamebeleid van de NPO zou kunnen resulteren in extra reclame-inkomsten. Het is namelijk aan de NPO om te bepalen wanneer, waar en hoeveel reclame de Ster kan uitzenden.
Parallel aan deze onderzoeken heeft OCW op ambtelijk niveau met medewerkers en de raad van bestuur van de NPO gesproken over de ontwikkeling van de Ster-inkomsten en de Algemene Mediareserve. Verder is op 14 juli 2017 een brief aan de NPO gestuurd. Daarin wijst OCW op de mogelijke consequenties van de dalende Ster-inkomsten en het belang van spoedige duidelijkheid over het reclamebeleid van de NPO en inzicht in mogelijkheden om eigen inkomsten te vergroten. De NPO nam ook deel aan een klankbordcommissie die beide onderzoeken van EY heeft begeleid. Eind september werd duidelijk dat de NPO zijn reclamebeleid niet op korte termijn zou wijzigen. Bij de raming van de reclame-inkomsten in de mediabegrotingsbrief kon dan ook geen rekening worden gehouden met effecten van eventuele wijzigingen in het reclamebeleid van de NPO op de reclame-inkomsten.
Op 5 oktober heeft EY het definitieve rapport «Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW» opgeleverd dat op basis van het reclamebeleid van de NPO inzicht geeft in de toekomstige ontwikkeling van de Ster-inkomsten. Het definitieve rapport «Inkomstenopties 2017–2022 van de landelijke publieke omroep» heeft EY op 17 november opgeleverd. De uitkomsten hiervan zijn vervolgens gebruikt bij de becijfering van de budgettaire consequenties voor de landelijke publieke omroep. Daarbij is ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de Algemene Mediareserve en de toepassing van artikel 2.148a Mediawet 2008. Dit artikel regelt de hoogte van het minimumbudget en brengt met zich mee dat bij de becijfering van de budgettaire consequenties rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van de reclame-inkomsten en de Algemene Mediareserve in zowel 2019 als 2020. De uitkomsten hiervan zijn vervolgens toegelicht in de mediabegrotingsbrief van 17 november jongstleden. In deze brief zijn ook de uitkomsten toegelicht van het tweede onderzoek van EY dat in november is opgeleverd. De mediabegrotingsbrief was dan ook het geëigende moment om de TK in samenhang te informeren over de rapporten van EY en de consequenties daarvan voor het budget van de publieke omroep.
Is er al eerder vanuit het ministerie voor gewaarschuwd dat er een tekort zou zijn, aangezien zij al betrokken waren bij eerdere conceptversies van het rapport? Zo nee, had de toenmalige Staatssecretaris daar niet beter op moeten toezien? Zo ja, waarom heeft de toenmalige Staatssecretaris daar dan het aantredende kabinet en de Tweede Kamer niet van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Was de toenmalige Staatssecretaris op de hoogte van eerdere conceptversies van het rapport? Zijn de conclusies uit de conceptversie(s) met hem gedeeld?
De Staatssecretaris is tijdens het onderzoek geïnformeerd over de stand van zaken. Er zijn geen conceptversies met hem gedeeld. Begin juli 2017 is hij nader geïnformeerd over voorlopige ramingen van de Ster-inkomsten van EY voor 2018 tot en met 2022. In september is de Staatssecretaris op de hoogte gebracht van geactualiseerde ramingen van EY.
Is er aan de formatietafel gevraagd om informatie over de financiën bij de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u ook naar mijn toelichting tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november jongstleden.
Welke vragen op het gebied van media zijn wel behandeld aan de formatietafel?
Ik verwijs u naar het formatiearchief. Deel 47 bevat een vraag aan de Minister van OCW over onderzoeksjournalistiek.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wanneer u over welke informatie beschikte over dit tekort en kunt u op die tijdlijn ook aangeven wanneer het ministerie beschikte over welke informatie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de stemmingen over de mediabegroting aankomende dinsdag?
Ja.
Het bericht ‘Een nieuwe zeer grote moskee in Noord - en nauwelijks protest’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Een nieuwe zeer grote moskee in Noord – en nauwelijks protest»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de invloed van de Turkse president Erdogan in Nederland, die onlangs nog bevestigde dat er maar één islam is en dat er geen gematigde islam bestaat2, niet moet worden vergroot, maar tot nul moet worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
We hebben in ons land de vrijheid van godsdienst wat inhoudt dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, binnen de kaders van de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Indien buitenlandse overheden antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat, accepteren wij dat uiteraard niet. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten. Echter het staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een groot of klein gebedshuis te bouwen.
Ziet u in dat islamitische radicalisering alleen kan worden gestopt door Nederland te de-islamiseren en dat een nieuwe moskee in Amsterdam-Noord het proces van islamisering en radicalisering juist bespoedigt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen, zoals het aanwenden van uw invloed bij het Amsterdamse stadsbestuur, om de bouw van deze megamoskee tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het lokale gemeentebestuur om toestemming voor de bouw te verlenen. De bouw van nieuwe moskeeën is in Nederland toegestaan, op voorwaarde dat de Nederlandse regels en wetten niet worden overtreden.
Met een uiteindelijke beslissing mag iedereen het in ons land met elkaar oneens zijn en zorgen mogen hardop uitgesproken worden. Maar moskeebezoekers bang maken met een onthoofde pop, zoals onlangs is gebeurd bij de Emir Sultan-moskee, is laf en laag.