De arrestatie van Bobi Wine |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Boosheid over arrestatie en mishandeling van zanger-politicus Bobi Wine»?1 en «Rellen in Oeganda vanwege hernieuwde arrestatie zanger-politicus Bobi Wine – ook internationale popsterren in het geweer»2?
Ja.
Wat is uw oordeel over het oppakken van de politicus Kyagulanyi Ssentamu, ook wel bekend als Bobi Wine, en de afschuwelijke berichten van onder andere Amnesty International dat hij is gemarteld?
Op 13 augustus werden Robert Kyagulanyi (Bobi Wine), en vier andere Ugandese parlementsleden, alsmede enkele journalisten en burgers, gearresteerd in Arua in Noordwest-Uganda. Ik keur hun arrestatie, die plaatsvond zonder duidelijke gronden, en het geweld dat daarmee gepaard ging, zeer af.
Welke mogelijkheden ziet u om druk uit te oefenen op de Oegandese regering om Bobi Wine en politicus Kizza Beisgye onmiddellijk vrij te laten?
Mede op aandringen van Nederland, hebben de in Kampala vertegenwoordigde Europese lidstaten direct in een verklaring hun zorgen over de behandeling van de gearresteerde parlementariërs en journalisten naar voren gebracht en opgeroepen tot een humane behandeling en een eerlijk proces, toegang tot hun advocaten en tot medische verzorging door artsen van hun keuze.
De ambassades hebben deze boodschap eveneens overgebracht in gesprekken met onder andere de Ugandese Minister-President, de Ugandese Minister van Buitenlandse Zaken, de opperrechter van het Ugandese Hooggerechtshof, de voorzitter van de Ugandese Mensenrechten Commissie, maatschappelijke organisaties en oppositieleiders. Een afvaardiging van de EU heeft bovendien Bobi Wine (in detentie) en het eveneens gearresteerde parlementslid Francis Zaake (in het ziekenhuis) bezocht.
Bobi Wine is op 23 augustus vrijgelaten uit de militaire gevangenis in Gulu, maar onmiddellijk weer gearresteerd en op verdenking van hoogverraad voorgeleid aan een civiele rechtbank. Hij is op 27 augustus op borgtocht vrijgelaten. Omdat de aanklacht hoogverraad betreft, zal het Ugandese Hooggerechtshof deze moeten behandelen. Een datum daarvoor is nog niet bekend. Inmiddels is Bobi Wine voor medische behandeling naar de VS gereisd en parlementslid Zaake naar India.
Kizza Besigye en andere oppositieleiders werden op 23 augustus gearresteerd onder het voorwendsel van het voorkomen van onrust. Besigye werd dezelfde dag in de avond weer vrijgelaten.
Heeft u al contact opgenomen met uw Oegandese ambtsgenoot om dit aan de kaak te stellen? Zo ja, hoe is dit contact verlopen? Zo nee, wanneer gaat u dit doen?
De Nederlandse ambassadeur in Kampala heeft gezamenlijk met de andere EU-ambassadeurs contact gezocht met de Ugandese Minister van Buitenlandse Zaken en in een gezamenlijk gesprek met de Minister nogmaals hun zorgen en standpunten geuit. Zie ook het antwoord onder vraag 3.
Deelt u de zorgen over de mensenrechtensituatie in Oeganda en bent u bereid om dit in Europees verband aan de orde te stellen bij de Oegandese regering? Zo ja, op welke wijze wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen over de mensenrechtensituatie in Uganda en blijf die in Europees verband aan de orde stellen bij de Ugandese regering.
Het bericht ‘Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zedenzaak van Brech bleef te vaak onopgemerkt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zaak Nicky Verstappen onder andere leert dat de Wet op Archiefbeheer, waardoor het openbaar ministerie (OM) verplicht dossiers na verloop van jaren moet vernietigen, de opsporing van criminelen tegenwerkt?
Op 1 april 2004 is de Wet op justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in werking getreden. Op basis van artikel 4 lid 4 juncto artikel 39d Wjsg geldt sedertdien een vernietigingstermijn van strafvorderlijke en justitiële gegevens van 80 jaar voor vrijwel alle zedenzaken, waaronder die gericht zijn tegen minderjarigen. Dit geldt ook voor sepotbeslissingen. Dat houdt in dat deze gegevens en/of dossiers gedurende een periode van tachtig jaar beschikbaar blijven voor justitie ten behoeve van de rechtspleging.
Het onderzoek naar de dood van Nicky Verstappen betreft een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat ik niet kan ingaan op bijzonderheden van deze zaak. Ik merk slechts op dat het OM mij heeft bericht dat er geen aanwijzingen zijn dat in deze zaak de vernietigingstermijnen van strafvorderlijke gegevens (OM-dossiers) in de weg hebben gestaan aan de opsporing van deze verdachte.
Bent u bereid deze wet zodanig te wijzigen dat dossiers van het OM altijd bewaard blijven zodat criminelen uit oude strafzaken niet door het vernietigen van dossiers vrijuit kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de nu geldende termijnen, zoals aangegeven in het eerste deel van mijn antwoord op vraag 2, zie ik geen reden om de Wjsg aan te passen.
De toegenomen populariteit van gasgestookte ketels, met name in nieuwbouw |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hr-ketels nog altijd het populairst, groei alternatieven vlakt af», waaruit blijkt dat vooral in nieuwbouwhuizen meer gasgestookte ketels worden geïnstalleerd?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de populariteit van gasketels afgelopen jaar sterk is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie niet dat de populariteit van gasketels sterk is toegenomen. Wel is op basis van het onderzoek te constateren dat de populariteit niet is afgenomen. Dat is niet verwonderlijk. De huidige verwarmingssystemen zijn nog grotendeels gebaseerd op gasgestookte ketels. Alternatieven zoals warmtepompen en warmtenetten zijn niet voor iedereen geschikt, beschikbaar of betaalbaar. Overigens is de in het bericht genoemde ontwikkeling bemoedigend. Volgens het onderzoek waar het bericht naar verwijst, werd er in 2013 1 warmtepomp geïnstalleerd op elke 10 gasketels. In 2017 was de verhouding al 1 op 5.
Over de toename van HR-ketels in de nieuwbouw kan ik bovendien het volgende melden. Het nieuwsbericht verwijst naar onderzoek waarbij gebruik is gemaakt van «Marktinformatie isolatiematerialen, isolatieglas en HR-ketels 2010–2016» van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Ik heb RVO gevraagd om deze cijfers toe te lichten. Door een aanpassing in de onderzoeksaanpak zijn de cijfers van 2014 en 2015 niet goed met elkaar te vergelijken. Bij het opstellen van de cijfers van 2015 is duidelijk geworden dat warmtepompen vaker bij bestaande woningen worden toegepast dan eerder is verondersteld. Om deze reden is het aandeel warmtepompen bij nieuwbouw naar beneden bijgesteld en het aandeel HR-ketels bij nieuwbouw naar boven. Door het schrappen van de gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen per 1 juli 2018 zal het aantal gasketels in de nieuwbouw de komende jaren snel verminderen.
Is de massale aanschaf van gasketels een bedreiging voor het behalen van gestelde (inter-)nationale klimaatdoelen, voor de afspraak om de Groningse gaskraan uiterlijk in 2030 te sluiten en voor de afspraak uiterlijk in 2050 als land gasvrij te zijn? Zo nee, waarom niet?
De huidige marktvolumes geven vooral aan dat er nog veel te doen is om de alternatieven voor gasketels beter in de markt te krijgen. Met dat oogpunt zullen alle gemeenten in 2021 per wijk aangeven welke alternatieven er komen voor verwarmen met aardgas en wanneer. Gebouweigenaren kunnen dan anticiperen op deze wijkplannen door hun gebouw stapsgewijs geschikt te maken. Subsidies als de ISDE kunnen daarbij een steun in de rug zijn.
Ook de afspraken van marktpartijen in het Klimaatakkoord zullen erop gericht zijn om gebouweigenaren hierin te ondersteunen. In dat kader wordt ook gewerkt aan de invulling van de motie Jetten/Mulder (Kamerstuk 34 775-XIII, nr. 93) over uitfasering van de gasgestookte CV-ketel.
De huidige verkopen van gasketels vormen geen bedreiging voor de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen. De leveringszekerheid blijft bij die afbouw verzekerd, onder meer door de bouw van een stikstoffabriek.
Deelt u de mening dat uw beleid, waarmee het makkelijker is gemaakt om voor nieuwbouw alsnog een gasaansluiting te krijgen, contraproductief is voor het behalen van gestelde doelen in vraag 3? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid hierop te herzien?
Nee. Ik herken mij niet in uw omschrijving van het beleid. De gasaansluitplicht voor nieuwbouwwoningen is per 1 juli jl. niet meer van kracht. Door deze wetswijziging is het in beginsel niet meer mogelijk om nieuwbouw te voorzien van een gasaansluiting. Alleen als dit vanwege zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is, dan kan een college van burgemeester en wethouders een gebied aanwijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Er is dus niets makkelijker gemaakt, integendeel.
Deelt u de zorgen dat bewoners van nieuwbouwhuizen, die nu nog een gasaansluiting krijgen, uiteindelijk een gepeperde rekening te wachten staat, omdat ieder huis in Nederland uiterlijk in 2050 aardgasvrij moet zijn? Zo ja, deelt u de mening dat bewoners hiervoor moeten worden gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen van alle Nederlanders over de mogelijke rekening van de energietransitie. Het is dan ook mijn inzet, bijvoorbeeld bij afspraken in het Klimaatakkoord, om de kosten van de transitie zo ver mogelijk omlaag te brengen. In de werkgroep Nieuwbouw Aardgasvrij van de sectortafel Gebouwde omgeving2 hebben partijen uitgesproken zo veel mogelijk in ontwikkeling zijnde projecten alsnog aardgasvrij te realiseren. Dit omvat ook het informeren van de (potentiële) kopers van woningen om alsnog tot aanpassingen te komen.
Vindt u het onwenselijk dat er nog steeds gaskookplaten worden verkocht? Zo ja, bent u bereid dit onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen dringende reden om koken op gas onmogelijk te maken. Met koken verbruikt men doorgaans het minste aandeel gas binnen een huishouden. Verwarmen en warm tapwater zijn de grotere verbruiksposten. Gelet op de groeiende vraag naar elektrisch koken voorziet de markt bovendien al in een geleidelijke oplossing.
Deelt u de mening dat van een kabinet, dat «het groenste kabinet ooit» denkt te worden, een actievere rol verwacht mag worden om het gasgebruik door huishoudens te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven?
Het kabinet neemt een actieve rol bij het verminderen van het gasverbruik van huishoudens. Een voorbeeld is de aanpak om 30.000 à 50.000 bestaande woningen per jaar aardgasvrij te maken aan het eind van de kabinetsperiode. Uit de klimaatenvelop 2018 is € 85 miljoen beschikbaar gemaakt voor proeftuinen aardgasvrije wijken.
Met de ambities in het regeerakkoord, die momenteel uitwerking krijgen in het Klimaatakkoord, worden de noodzakelijke en verantwoorde stappen gezet om Nederland verder te verduurzamen.
Uitgezette kinderen die met een toeristenvisum Nederland weer binnen zijn gekomen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette kinderen met toeristenvisum weer terug in Nederland»?1
Ja.
Is het waar dat de in het artikel genoemde vreemdelingen enkele weken na hun (kostbare) uitzetting met een toeristenvisum ons land weer binnen zijn gekomen en dat dit mogelijk was omdat hen geen inreisverbod is opgelegd?
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik in schriftelijke Kamervragen niet in op individuele zaken. Wel kan ik in zijn algemeenheid aangeven dat personen uit de Oekraïne geen visum nodig hebben voor een kort verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied.
Deelt u de mening dat het een absurde situatie is dat, terwijl het u vaak niet lukt om uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken, degenen die wel zijn uitgezet zo makkelijk weer naar Nederland terug kunnen keren? Zo nee, waarom niet?
Ik herken niet het in de vraag geschetste beeld dat vreemdelingen die zijn uitgezet, frequent weer naar Nederland terugkeren. Dat neemt niet weg dat ik mij inspan om in die gevallen dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, dit ook een duurzaam karakter heeft.
In dat licht moet ook het inreisverbod worden gezien. Uit artikel 66a van de Vreemdelingenwet volgt dat vreemdelingen die geen vertrektermijn hebben gekregen of Nederland niet binnen hun vertrektermijn hebben verlaten, in principe een inreisverbod krijgen. Dat geldt ook voor vreemdelingen van wie het asielverzoek is afgewezen. Personen aan wie een inreisverbod is opgelegd, mogen na hun vertrek gedurende de duur van het inreisverbod in principe de Europese Unie niet inreizen, ook niet indien geen visumplicht geldt, en zal zo nodig aan de grens de toegang worden geweigerd.
Waarom is aan de betreffende kinderen geen inreisverbod opgelegd (terwijl dit bij hun ouders wel is gebeurd)?
In artikel 6.5, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit is een aantal categorieën kwetsbare vreemdelingen opgenomen aan wie in de regel geen inreisverbod wordt opgelegd, tenzij er sprake is van een gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Een van deze categorieën betreft minderjarige vreemdelingen. Hierover is uw Kamer in 2011 bij de implementatie van de terugkeerrichtlijn ook geïnformeerd.
Hoe vaak wordt het opleggen van een inreisverbod aan uitgeprocedeerde/uitgezette vreemdelingen achterwege gelaten en hoe vaak leidt dit ertoe dat deze vreemdelingen als een boemerang naar Nederland terugkeren?
Zoals ik het vorige antwoord heb vermeld, is een aantal categorieën vreemdelingen in principe uitgezonderd van het inreisverbod. Daarnaast vindt altijd een individuele weging plaats bij het opleggen van het inreisverbod. De vreemdeling wordt daartoe ook gehoord. Dit kan ertoe leiden dat het inreisverbod wordt bekort of niet wordt opgelegd.
Er wordt momenteel niet op geaggregeerd niveau geregistreerd hoe vaak het opleggen van een inreisverbod aan vreemdelingen van wie het asielverzoek is afgewezen en die Nederland niet binnen de termijn hebben verlaten achterwege wordt gelaten. Zoals gemeld in antwoorden 3 en 6, herken ik mij tot slot niet in het in de vraag geschetste beeld dat het achterwege laten van het inreisverbod ertoe zou leiden dat uitgezette vreemdelingen frequent weer naar Nederland terugkeren.
Kunt u er zorg voor dragen dat alle uitgeprocedeerde/uitgezette vreemdelingen nimmer meer zo makkelijk (met toeristenvisum) Nederland weer binnen kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)’ |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u de berichten «Bij ggz-patiënten klopt de diagnose vaak niet (meer)» en «Duizenden mensen kregen jaren verkeerde zorg bij psychiatrische aandoening» gelezen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de «indringende praktijkevaluatie» die de ggz-instelling GGNet zelf heeft uitgevoerd bij bijna 1000 ernstige psychiatrische cliënten, waaruit blijkt dat bij 27% van de mensen de hoofddiagnose niet meer klopt? Bent u van de uitkomsten geschrokken?
Zover mij bekend is GGNet de eerste aanbieder die op deze schaal patiënten opnieuw diagnosticeert. Er zijn dus nog geen landelijke cijfers beschikbaar over de mate waarin dit zich voordoet. Over de hoogte van het percentage zijn verder moeilijk uitspraken te doen.
Wel lijkt het me heel goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. Die kan in de loop van de behandeling veranderd zijn en het is ook mogelijk dat de aanvankelijke diagnose verkeerd of onvolledig is geweest. Door opnieuw te diagnosticeren kunnen de nieuwste inzichten en kennis in de diagnose betrokken worden. Ik ben daarom positief over dit initiatief van GGNet.
Tijdens een werkbezoek aan de instelling op 10 september jongstleden heb ik vernomen wat er allemaal voor nodig is om een dergelijke omvangrijke exercitie te realiseren. Er moet draagvlak worden gecreëerd bij professionals, de financiers, maar ook bij patiënten en hun familie. Dit project is daarom al jaren in voorbereiding en GGNet doet dit heel zorgvuldig. Ik heb van de mensen van GGNet vernomen dat zij hun ervaringen delen met collega instellingen en dat een aantal geïnteresseerd heeft gereageerd.
Wat is uw oordeel over de uitkomsten dat bij ruim de helft van de mensen nieuwe inzichten naar boven zijn gekomen die belangrijk zijn voor de lopende behandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel goed zou zijn als in navolging van GGNet andere ggz-aanbieders ook over zouden gaan tot een «herdiagnose» van chronische patiënten?
Zoals ik in beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, is naar mijn weten GGNet inderdaad de eerste aanbieder die op deze schaal opnieuw diagnosticeert. Ik heb wel begrepen dat andere instellingen overwegen het voorbeeld van GGNet te volgen. Dit lijkt me een positieve ontwikkeling.
Heeft u kennisgenomen van de reacties van GGZ Nederland en MIND die hopen dat meer instellingen gaan «herdiagnosticeren»?3
Ja.
Bent u bereid om dit gaan bespreken met de ggz-aanbieders en de koepel van cliënten- en familieorganisaties en hierover afspraken te maken? Zo ja, bent u bereid over de uitkomsten hiervan de Kamer te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vraag 2, lijkt het me goed en ook logisch dat bij het uitblijven van resultaten van behandelingen, opnieuw gekeken wordt naar de diagnose. De verantwoordelijkheid voor de diagnose en de invulling van het behandeltraject ligt bij de ggz-aanbieders en behandelaren. Het ligt dus niet voor de hand dat ik hierover afspraken maak.
Wel vind ik dat dit een plaats moet krijgen in de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord ggz (zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag4.
Zou op basis van de afspraken uit het kwaliteitsstatuut ggz het eigenlijk nu al niet standaard moeten zijn dat periodiek wordt gekeken naar de resultaten en effecten van de behandeling en dat daarbij ook wordt gekeken of de uitgangspunten van de diagnose nog wel kloppen? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een onderdeel zou moeten zijn van een behandeltraject?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom zijn over het belang van een behandeling op basis van een actuele diagnose en de inzet van «herdiagnosticeren» geen afspraken gemaakt in het hoofdlijnenakkoord ggz? Bent u bereid om dit alsnog te doen?
In het recent afgesloten hoofdlijnenakkoord is onder andere afgesproken dat partijen een werkgroep instellen die binnen een jaar adviezen uitbrengt over hoe verwijzing, triage en diagnostiek in de ggz verbeterd kan worden. Ik vind dat het opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek daarin moet worden meegenomen, en zal dit ook met de partijen bespreken.
Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord al afgesproken dat er in de contractering specifieke aandacht is voor zorg aan kwetsbare groepen, waaronder de groep patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen (EPA). Dit biedt ruimte voor zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over opnieuw diagnosticeren van mensen met langdurige psychische problematiek.
Het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een verdienmodel voor thuiszorgtechnologie ontbreekt?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat de inzet van thuiszorgtechnologie nog onvoldoende plaatsvindt en dat dit wel wenselijk is gezien de groeiende vraag naar thuiszorg en de personeelstekorten in de thuiszorg? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de zorgen over de onvolwassen markt voor thuiszorgtechnologie, mede veroorzaakt door de onzekere afzetmarkt voor producenten als gevolg van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden voor thuiszorgtechnologie voor zorgorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dat het aanbod voor thuiszorgtechnologie in beweging is. Dat blijkt ook uit de e-health monitor van 2017. Ik deel de constatering dat dat het gevolg is van het ontbreken van bekostigingsmogelijkheden echter niet. De bekostiging van de inzet van thuiszorgtechnologie als onderdeel van zorg is wel degelijk mogelijk binnen de wettelijke kaders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de «Wegwijzer bekostiging e-health» van de NZa.2
De technologie die wordt ingezet bij het leveren van zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) wordt indirect vergoed. De vergoeding voor technologie is verdisconteerd in de integrale vergoeding die een instelling ontvangt. Dit is vergelijkbaar met kostenposten als overhead of loonkosten die een instelling ook noodzakelijkerwijs moet maken.
Daarnaast is er ruimte om extra vergoedingen af te spreken voor zorgtechnologie. In de Wlz kan dit bijvoorbeeld worden gedaan bij de jaarlijkse budgetafspraken tussen zorgaanbieder en zorgkantoor. Het zorgkantoor kan een hoger tarief – tot de maximum beleidsregelwaarde van de NZa – afspreken met een zorgaanbieder om zo de bekostiging van zorgtechnologie mogelijk te maken. Of door gebruik te maken van de extra vergoedingen voor beeldschermcommunicatie en farmaceutische telezorg (ook mogelijk in de wijkverpleging).
Ook bestaat in de wijkverpleging de prestatie «Beloning op maat», waarbij ruimte is voor concrete afspraken met de zorgverzekeraar over thuiszorgtechnologie. Dit vraagt wel om een gezamenlijke business case van zorgaanbieder(s) en financiers van zorg.
Dit kan een complexe exercitie zijn, want gaat soms over grenzen van domeinen heen, maar het is mogelijk.
Zo zijn zorgverzekeraars hier actief mee bezig en van harte bereid kennis en ervaring hierover te delen. Daarbij benadrukken zorgverzekeraars dat het niet gaat om kosten en baten voor de aanschaf, implementatie, gebruik en beheer van de technologie als zodanig. De «business case» richt zich op het oplossen van een probleem in de organisatie van zorg voor een specifieke doelgroep, in dit geval ouderen thuis, waarbij thuiszorgtechnologie een deel van de oplossing kan zijn. Daarbij ontstaat ook inzicht waar de kosten en baten daadwerkelijk financieel gerealiseerd (gaan) worden.
Verder bieden het grote experiment in de wijkverpleging en de beleidsregel Innovatie voor kleinschalige experimenten ruimte voor maatwerkafspraken over de inzet van thuiszorgtechnologie. Een voorbeeld van een afspraak is een opslag bovenop het uurtarief waardoor een specifieke investering in technologie door een zorginstelling sneller wordt terugverdiend. Een ander voorbeeld is een afspraak waarbij een zorgaanbieder tijdelijk wordt gecompenseerd voor het verlies aan zorgomzet als gevolg van de doelmatige inzet van technologie.
Ook vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn er mogelijkheden om thuiszorgtechnologie (indirect) te bekostigen. Bovendien hebben veel gemeenten programma’s en initiatieven die adoptie van thuiszorgtechnologie bevorderen.
Een indirecte investering in zorgtechnologie door een zorgverzekeraar, zorgkantoor of gemeente is al met al mogelijk. In de contracten kunnen de specifieke afspraken worden vastgelegd. De bekostigingsregels van de NZa maken dit reeds mogelijk.
Bent u ook van mening dat de gewenste ontwikkeling van thuiszorgtechnologie gebaat is bij regie van VWS als het gaat om bekostiging van specifieke toepassingen opdat de achterblijvende opschaling wel tot stand gaat komen? Zo nee, waarom niet?
De opschaling van thuiszorgtechnologie blijft inderdaad achter en daarom faciliteert en stimuleert VWS de inzet actief op verschillende manieren.
(Thuiszorg)technologie levert, mits goed ingezet en ingebed in de reguliere zorg, een belangrijke bijdrage aan de ambities en uitdagingen zoals ik deze heb neergelegd in de VWS-programma’s waarover ik u de afgelopen maanden heb geïnformeerd. Thuiszorgtechnologie is hierbij bijvoorbeeld gericht op het versterken van eigen regie, ontlasting van mantelzorgers, ondersteuning en/of ontlasting van de professional, het bevorderen van integrale zorg en ondersteuning door betere samenwerking rondom de cliënt en het verminderen van arbeidsproblematiek.
Het is primair aan zorgaanbieders, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren om te bepalen welke thuiszorgtechnologie zij zinvol en passend achten om goede zorg en ondersteuning te leveren. Waarbij dit altijd gaat om maatwerk voor de cliënt en de mogelijke inzet van thuiszorgtechnologie altijd met de cliënt (en eventueel mantelzorgers) dient te worden afgestemd.
VWS faciliteert en stimuleert de opschaling van e-health op verschillende manieren, onder andere door de activiteiten die genoemd zijn in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl3. Voorbeelden van activiteiten zijn het optimaliseren van economische randvoorwaarden door, waar nodig, extra prikkels voor e-health in de bekostiging aan te brengen. Ook verkent VWS met verzekeraars en zorgkantoren innovatieve zorginkoop door onderzoek uit te laten voeren naar de succes en faalfactoren bij de inkoop van innovatieve zorg. Tevens verspreidt VWS goede voorbeelden zoals de meerjarencontracten en/of vormen van domeinoverstijgende «shared costs & savings», bijvoorbeeld via health impact bonds.
Met de extra middelen uit het Regeerakkoord wordt vanuit VWS het communicatietraject Zorg van Nu gestart om het algemene publiek en professionals te wijzen op de kansen en mogelijkheden van innovaties in de zorg en in nieuwe zorgprocessen. Goede voorbeelden en mooie initiatieven worden hiermee ter inspiratie onder de aandacht gebracht van betrokkenen in het veld, zodat dit een logisch onderdeel wordt van zorg en ondersteuning.
Hierbij wordt samengewerkt met diverse partners uit het zorg-, welzijns- en onderwijsveld. Ook werken we met dezelfde partners aan het versterken van de digitale vaardigheden van het huidige en toekomstige personeel in de zorg. VWS stimuleert daarbij het «patient included» en «nurse included» werken door ervaringsdeskundigen en verpleegkundigen in alle innovatie-activiteiten van het veld en van VWS te betrekken.
Om eraan bij te dragen dat thuiszorgtechnologie nog meer cliënten, mantelzorgers en professionals kan ondersteunen zal ik een Stimuleringsregeling E-health Thuis beschikbaar stellen als onderdeel van het programma Langer Thuis. Hiervoor is de komende drie jaar jaarlijks circa 30 miljoen beschikbaar.
Ten slotte zijn in de hoofdlijnakkoorden (waaronder wijkverpleging) die recent voor de curatieve sector zijn gesloten, afspraken gemaakt over het stimuleren van het gebruik van e-health waar nuttig en doelmatig.
Bent u ook van mening dat ook kleinere zorgaanbieders die geen financiële mogelijkheden hebben om als «first mover» stappen te zetten ten aanzien van thuiszorgtechnologie ook de mogelijkheid moeten hebben om ehealth toe te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat zorgaanbieders, indien zij met thuiszorgtechnologie willen werken, gezamenlijk met de cliënt moeten bespreken welke toepassing passend is, en met inkopers moeten bezien hoe ze tot een financieel verantwoorde inzet van thuiszorgtechnologie kunnen komen. Mogelijk kan een samenwerkingsverband met andere aanbieders uit de regio uitkomst bieden voor kleinere zorgaanbieders. Goede (gezamenlijke) afspraken met technologieleveranciers zijn hierbij ook van belang.
Welke mogelijkheden zijn er momenteel vanuit VWS voor financiering van ehealth toepassingen in de thuiszorg?
Over de inzet van VWS om e-health en zorgvernieuwing te faciliteren en te stimuleren en over de middelen uit het Regeerakkoord voor digitaal ondersteunde zorg heb ik u geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Innovatie en Zorgvernieuwing van 18 mei jl.
De eerder genoemde Stimuleringsregeling E-health Thuis wordt op dit moment uitgewerkt. Ik wil dat de regeling een impuls geeft aan de daadwerkelijke implementatie van e-health in werkprocessen in de zorg en ondersteuning. Ik verwacht uw Kamer in het vroege begin 2019 over de stimuleringsregeling te kunnen informeren.
Wanneer komt er duidelijkheid over de inzet van de middelen voor ehealth toepassingen die vanaf 2019 beschikbaar zijn? Hoe gaat u voorkomen dat deze middelen besteed worden aan adviezen in plaats van aan de inzet en toepassingen van thuiszorgtechnologie?
Zie antwoord vraag 6.
Vrijstellingen van de leerplicht op grond van artikel 5a |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat afgelopen jaren steeds meer kinderen een vrijstelling hebben gekregen op grond van artikel 5a van de Leerplichtwet, die is bedoeld voor kinderen die door een zware lichamelijke of psychische beperking niet naar school kunnen?1
De vrijstelling voor kinderen die om lichamelijke of psychische redenen niet naar school kunnen, wordt geregeld in artikel 5 onder a van de Leerplichtwet (artikel 5a gaat over kinderen van ouders die een trekkend bestaan leiden). Het klopt dat het aantal kinderen met een vrijstelling 5 onder a de afgelopen jaren is gestegen.
Wat klopt er van het vermoeden van de geciteerde leerplichtambtenaren dat het aantal is gestegen onder andere omdat samenwerkingsverbanden om de twee maanden cijfers over de thuiszitters moeten aanleveren aan de Onderwijsinspectie, maar kinderen met een vrijstelling niet meer worden meegeteld als thuiszitters?
Een beroep op vrijstelling 5 onder a kan slechts gedaan worden op aanvraag van de ouders van het betreffende kind en nadat er een verklaring is van een onafhankelijk arts dat een kind niet geschikt geacht wordt om naar school te gaan. Dit staat beschreven in artikel 7 van de Leerplichtwet. De suggestie dat samenwerkingsverbanden op grote schaal kinderen uit het onderwijs zouden willen weren doet in mijn ogen geen recht aan de inspanningen van scholen en samenwerkingsverbanden om kinderen passend onderwijs te bieden.
Wat klopt er van hun vermoeden dat prestatiedwang ervoor zorgt dat kinderen en jongeren die druk niet aankunnen en sommigen daardoor psychisch in de problemen komen, thuis komen te zitten en uiteindelijk een vrijstelling krijgen omdat ze een behandeling nodig hebben in bijvoorbeeld een zorginstelling?
De maatschappij wordt ingewikkelder en we verwachten meer van kinderen. Dit zou kunnen bijdragen aan psychische problemen bij jongeren. Onderzoek laat echter zien dat de redenen voor een vrijstelling 5 onder a zeer divers zijn en dat bij veel jongeren die uiteindelijk een vrijstelling krijgen sprake is van een combinatie van aandoeningen.2
Hierbij is van belang om op te merken dat een vrijstelling 5 onder a niet bedoeld is voor kinderen die ziek zijn of (tijdelijk) behandeling nodig hebben. Indien nodig kunnen zij een beroep doen op artikel 11.d. van de Leerplichtwet.
Kinderen worden dan (gedeeltelijk) vrijgesteld van de verplichting tot geregeld schoolbezoek, maar blijven ingeschreven op de school en de school blijft verantwoordelijk voor het onderwijsprogramma voor deze leerling. Zo krijgen kinderen die tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school kunnen wegens ziekte en/of behandeling de kans om stap voor stap weer teruggeleid te worden naar school.
Wat klopt er van hun vermoeden dat veel van deze kinderen «te goed» zijn voor speciaal onderwijs en dus vervolgens tussen wal en het schip vallen en vervolgens thuis komen te zitten?
Ik herken dit beeld niet. In het artikel wordt het vermoeden geuit dat met de komst van passend onderwijs kinderen die voorheen naar speciaal onderwijs zouden gaan, nu in het regulier onderwijs zitten en daar uitvallen. De cijfers laten iets anders zien. In het speciaal onderwijs steeg het aantal leerlingen in 2017. In het voortgezet speciaal onderwijs daalde het absolute aantal leerlingen in 2017 met 274, maar ook in het reguliere voortgezet onderwijs daalde het aantal leerlingen.3
Deelt u de mening dat er, als deze vermoedens geheel of gedeeltelijk kloppen, sprake is van perverse prikkels die haaks staan op het streven dat ieder kind zeker moet zijn dat hij of zij het beste uit zichzelf kan halen? Zo ja, wat gaat u hiertegen in het belang van de betrokken kinderen ondernemen? Zo neen, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Ja, als deze vermoedens zouden kloppen, zou dat geheel contrair zijn aan de intentie van passend onderwijs en het recht op onderwijs voor alle kinderen. Ik heb echter geen aanwijzingen dat genoemde vermoedens kloppen.
Wel deel ik de zorgen over het grote aantal vrijstellingen 5 onder a. Ook ben ik ervan overtuigd dat de procedure voor de totstandkoming van deze vrijstellingen verbeterd moet worden. De procedure voor de totstandkoming vrijstellingen 5 onder a stamt uit 1969 en is sindsdien ongewijzigd. In het onderwijs (en in de zorg) is de afgelopen 50 jaar echter wel het nodige veranderd. In het notaoverleg passend onderwijs heb ik daarom een wetsvoorstel toegezegd, waarmee een vollediger afweging van de mogelijkheden en onmogelijkheden voor onderwijs mogelijk wordt alvorens een vrijstelling wordt afgegeven.4 Ik wil dit doen door het onderwijsveld in deze procedure te betrekken en de rol van de gemeente (in de vorm van de leerplichtambtenaar) te versterken. Dit wetsvoorstel is momenteel in voorbereiding, ik streef ernaar het in de eerste helft van 2019 aan uw Kamer voor te leggen.
Daarnaast is van belang dat dit kabinet in het regeerakkoord verschillende maatregelen heeft aangekondigd om de mogelijkheden voor het combineren van onderwijs en zorg te versterken. Dit moet het voor meer kinderen mogelijk maken om onderwijs te volgen. Binnenkort informeren de Minister van VWS en ik uw Kamer hierover.
De verantwoordelijkheid van het Koninkrijk der Nederlanden voor de uitstoot van de Isla-raffinaderij |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat uit een juridisch onderzoek van de Vrije Universiteit van Amsterdam blijkt dat het Koninkrijk der Nederlanden verantwoordelijk kan worden gesteld voor de mensenrechtenschendingen op Curaçao, veroorzaakt door de uitstoot van de Isla-raffinaderij?1 En kent u de uitkomsten van de Nationale gezondheidsenquête Curaçao 2017, waaruit blijkt dat de uitstoot en de door Curaçaose burgers, en dan met name degenen met een kwetsbare sociaaleconomische positie, ervaren overlast van de Isla-raffinaderij sinds 2013 alleen maar is toegenomen?2
Ja.
Wat vindt u van de stelling dat Nederland voldoende gronden heeft om in dit geval te interveniëren om de voor deze raffinaderij geldende milieunormen te handhaven? Deelt u de mening dat de bewoners tot nu toe weinig hebben gemerkt van een serieuze poging om hun recht op een schone leefomgeving te operationaliseren? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het beleid gericht op de Isla-raffinaderij en voor handhaving van de geldende milieunormen berust bij het autonome land Curaçao. Op dit moment loopt een juridische procedure in Curaçao inzake de Isla-raffinaderij. Het vraagstuk van eventuele schending van mensenrechten is daarbij uitdrukkelijk aan de rechter voorgelegd. Op de uitkomst van die rechtsgang kan ik niet vooruit lopen.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat het Koninkrijk een pro-actieve houding inzake de Isla-raffinaderij moet aannemen, nu Curaçao zélf niet wil of kan optreden tegen de door de uitstoot veroorzaakte mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om, in samenwerking met de autoriteiten van Curaçao en/of in Koninkrijksverband, deze mensenrechtenschendingen zo snel mogelijk te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de actuele stand van zaken rond het voortbestaan van de Isla-raffinaderij? Deelt u de mening dat in het vooruitzicht dat het huidige huurcontract binnen afzienbare termijn afloopt zo snel mogelijk moet worden ingezet op duurzame alternatieven, waarbinnen voor de Isla-raffinaderij geen plaats is? Zo nee, waarom niet?
Nederland assisteert Curaçao op verzoek, maar de verantwoordelijkheid voor de toekomst van de raffinaderij ligt bij Curaçao.
Het bericht ‘Bestuursvoorzitter Ton Ruikes weg bij ZGT’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van Ziekenhuisgroep Twente vertrekt en dat dit naar het zich laat aanzien geen vrijwillig vertrek betreft?1
Afweging en besluitvorming over het al dan niet continueren van het dienstverband van een bestuurder is aan de Raad van Toezicht en betrokkene zelf. Ik kan daar vanuit mijn positie niet over oordelen. ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat het ziekenhuis in financieel opzicht een moeilijke periode doorgaat. De huidige Raad van Bestuur heeft in lijn met het herstelplan noodzakelijke maatregelen genomen en daarnaast ingezet op de doorontwikkeling van de locatie Hengelo tot een toonaangevend 24-uurs centrum. Het ziekenhuis gaat nu naar eigen zeggen een nieuwe fase in en vindt dat een goed moment voor een wisseling van de wacht. De huidige bestuursvoorzitter blijft in functie tot en met 31 december van dit jaar.
Kunt u inzicht geven in de reden van het vertrek van de bestuursvoorzitter van Ziekenhuisgroep Twente?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het vertrek van de bestuursvoorzitter iets te maken met het ondeugdelijk financieel beleid van Ziekenhuisgroep Twente waarbij het ziekenhuis zich 9.5 miljoen euro te rijk rekende? Achtte de Raad van Toezicht naar aanleiding van zijn gesprekken met (onder andere) de Raad van Bestuur over de onvoorziene posten dit wellicht als vervolgstap nodig?2
Dat kan ik niet beoordelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2. ZGT heeft mij laten weten dat de Raad van Toezicht de onvoorziene posten heeft onderzocht en concludeerde dat op dit punt geen vervolgstappen nodig zijn. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer.3
Kunt u toelichten hoe het kan dat het sinds de fusie financieel zo slecht gaat met Ziekenhuisgroep Twente? Welke oorzaken en oplossingen ziet u?
Ziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Ik heb daarbij geen rol. ZGT geeft zelf aan dat meerdere factoren een rol spelen. Om de financiële uitdagingen het hoofd te bieden is het ziekenhuis vorig jaar gestart met de uitvoering van een herstelplan. Het resultaat moet zijn dat in 2020 weer sprake is van een financieel gezonde exploitatie, aldus ZGT.
Krijgt de vertrekkende bestuursvoorzitter een gouden handdruk mee? Zo ja, gaat u proberen dit te voorkomen?
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat bij de beëindiging van de arbeidsrelatie uitvoering is gegeven aan de desbetreffende bepalingen in de arbeidsovereenkomst, voor zover die bepalingen niet in strijd waren met de nadien gewijzigde wetgeving. De Wet normering topinkomens (WNT) is hierop van toepassing, het CIBG ziet toe op de naleving hiervan.
Het bericht ‘Sluiting kinder- en kraamafdeling Hoogeveen en Stadskanaal is definitief’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de sluiting van de kinder- en kraamafdeling zowel in Hoogeveen (Bethesda) als in Stadskanaal (Refaja) definitief is?1
Ik heb begrip voor de zorgen die de inwoners uit de omgeving, en met name ook de vaders en moeders in spé, hebben over de consequenties van het besluit voor de zorg aan zwangere vrouwen en de nog ongeboren kinderen. Ik begrijp ook dat zij graag geboortezorg dichtbij en van goede kwaliteit zouden willen behouden. In dit geval bleek het echter niet haalbaar om deze zorg op de bestaande locaties te handhaven. Belangrijker dan zorg dichtbij vind ik dat patiënten erop kunnen rekenen dat zij kwalitatief goede en veilige zorg krijgen. Daarbij komt dat de zorgverzekeraars er op grond van hun zorgplicht wel voor moeten zorgen dat er voor hun verzekerden binnen een redelijke reisafstand voldoende en tijdige zorg beschikbaar is; zoals ik schreef in mijn brief van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) heeft de NZa aanleiding om te veronderstellen dat de zorgplicht niet in het geding is als het besluit van Treant wordt geëffectueerd.
Ook voor de IGJ is het nu het belangrijkste dat alle betrokken ketenpartners hun verantwoordelijkheid nemen (zowel individueel als in gezamenlijkheid) om goede en veilige geboortezorg te (blijven) leveren. De IGJ blijft daarop toezien, en heeft mij laten weten er nu voldoende vertrouwen in te hebben dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg, individueel en in gezamenlijkheid.
Voor meer informatie verwijs ik u graag naar mijn brieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 aan de Tweede Kamer.
Kunt u toelichten hoe het definitieve besluit tot sluiting van de kinder- en kraamafdelingen in Hoogeveen en Stadskanaal precies tot stand is gekomen?
Treant Zorggroep (hierna: Treant) heeft mij in reactie op uw vraag het volgende laten weten:
«Om een weloverwogen besluit te kunnen nemen is een aantal opties onderzocht:
Er zijn additioneel nog enkele tussenscenario’s ontwikkeld, die evenmin haalbaar bleken te zijn.
Alle opties zijn onderzocht op een aantal aspecten, zoals mogelijke strijdigheden met wet- en regelgeving, beschikbaarheid van voldoende personeel, effecten op de eerste lijn (verloskundigen en huisartsen) en effect op adherentie (patiëntbewegingen en impact op reistijd voor patiënten).
Dit onderzoeksproces, om uiteindelijk te komen tot een definitief besluit, is intensief geweest. Een dergelijk besluit gaat niet alleen Treant aan maar de gehele keten van geboortezorg, omliggende ziekenhuizen en de inwoners van de regio.
Daarom zijn er diverse gespreksrondes gehouden met tientallen interne betrokkenen en externe stakeholders. In deze gespreksrondes is bijvoorbeeld aan de orde gekomen wat het effect is van de werkbelasting van eerstelijnsverloskundigen en of omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit hebben om extra bevallingen op te vangen.
Naar aanleiding van de resultaten uit de onderzoeken en overleggen is er een voorgenomen besluit geformuleerd en aan de Cliëntenraad Treant Ziekenhuiszorg en de Ondernemingsraad Cure en Ondersteunende Diensten ter advisering voorgelegd.»
Voor meer informatie over het besluitvormingsproces en de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en andere partijen in dat proces, verwijs ik graag naar het beslisdocument dat op de website van Treant is gepubliceerd2 en naar mijn brieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 aan de Tweede Kamer.
Kunt u toelichten wat precies uw rol is geweest bij de totstandkoming van dit definitieve besluit?
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018.
Kunt u toelichten wat precies de rol van de betrokken zorgverzekeraars is geweest in de totstandkoming van dit definitieve besluit? Hoe beoordeelt u deze rol? Dienen de zorgverzekeraars er niet voor zorg te dragen dat uit oogpunt van bereikbaarheid en kwaliteit van de klinische verloskunde deze behouden moet blijven voor Bethesda en Refaja? Vindt u dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en op welke momenten is er overleg geweest met de betrokken gemeenten en wat is er uit die overleggen naar voren gekomen? Wat vinden de betrokken gemeenten van het genomen besluit?
Treant heeft mij laten weten dat er in de afgelopen maanden zeer regelmatig overleg is geweest met de 3 kerngemeenten Stadskanaal, Emmen en Hoogeveen, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Ook zijn bijeenkomsten met de gemeenteraden belegd. Daarnaast zijn zowel de betrokken gemeenten als Treant lid van de Drentse Zorgtafel, een initiatief van de provincie Drenthe om gezamenlijk naar de toekomt van de zorg in de regio te kijken. De drie gemeenten reageren verschillend. Zowel de gemeenten Hoogeveen en Stadskanaal hadden graag gezien dat de klinische kindergeneeskunde en klinische verloskunde in hun gemeenten open zouden blijven. De gemeente Emmen is positief dat deze afdelingen in hun gemeente na 9 maanden van tijdelijke sluiting weer opengaan, aldus Treant.
Op welke wijze en op welke momenten is er overleg geweest met de betrokken verloskundigen en wat is er uit die overleggen naar voren gekomen? Wat vinden de betrokken verloskundigen van het genomen besluit?
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018. Hierin heb ik onder meer aangegeven dat de IGJ op 3 september jl. in gesprek met het ziekenhuis en de eerstelijns verloskundigen tot de conclusie is gekomen dat de afstemming tussen deze partijen onvoldoende was, en op welke wijze hier vervolg aan is gegeven. Op 12 september jl. heeft de IGJ, mede op basis van een gemeenschappelijke verklaring van alle overlegpartners, geconcludeerd dat het besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant voldoende is onderbouwd en afgestemd. Ook heeft de IGJ geconcludeerd dat alle betrokken ketenpartners nu hun verantwoordelijkheid nemen (zowel individueel als in gezamenlijkheid) om goede
en veilige geboortezorg te (blijven) leveren. De IGJ heeft er nu voldoende vertrouwen in dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg, individueel en in gezamenlijkheid.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in het proces tot het komen van dit uiteindelijke besluit? Klopt het dat de inspectie het traject niet kritisch heeft gevolgd en zich klakkeloos neerlegt bij het besluit van Treant om de klinische verloskunde in Hoogeveen en Stadskanaal op te heffen?
Voor een toelichting op de rol van de IGJ in dit proces verwijs ik graag naar mijn Kamerbrieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018. Hieruit blijkt dat de IGJ, vanaf het moment dat zij is geïnformeerd over het voorgenomen besluit, uiterst kritisch is geweest over het besluitvormingsproces. Ook heeft de IGJ er bij de raad van bestuur van Treant op aangedrongen om het definitieve besluit beter af te stemmen. Dat betreft zowel de wijze waarop ketenpartners, zoals de verloskundigen, worden betrokken als de inhoud van de afspraken die gemaakt worden. Door niet alleen de raad van bestuur maar ook de verloskundigen en het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) aan te schrijven heeft de IGJ hun positie in het besluitvormingsproces bekrachtigd, en daarmee alle partijen in de regio gewezen op hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor veilige en kwalitatief goede zorg in de keten van de geboortezorg. Het is verder van belang dat ongeacht de inhoud van het besluit over de inrichting van de verloskundige zorg, alle partijen zich daaraan committeren en de samenwerking zo inrichten dat veilige zorg mogelijk is en blijft.
Hoe beoordeelt u de volgende zin in de brief van 27 juli 2018 van de inspectie aan de verloskundigen: «Of indien reeds een best voorgenomen besluit voorligt, dit kenbaar te accepteren en vervolgens mee te werken aan een goede oplossing voor reële problematiek»? Is dit niet een vrijbrief voor Treant om gewoon haar gang te gaan?2
Zie antwoord vraag 7.
Wat heeft de IGJ van mening doen veranderen, aangezien de inspectie van mening was dat de effecten op de kwaliteit en de veiligheid van de perinatale zorg door concentratie van de klinische verloskunde onvoldoende onderbouwd waren door Treant?
Voor informatie over het optreden van de IGJ met betrekking tot het besluitvormingsproces inzake de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant verwijs ik graag naar mijn Kamerbrieven van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018.
Hoe staat het met de consequenties voor kwaliteit en veiligheid van zorg voor zwangeren en pasgeborenen en de toegankelijkheid van de verloskundige zorg, vanuit het oogpunt van beschikbaarheid (45 minutennorm) en tevens vanuit de keuzevrijheid van zwangeren om, indien dit medisch gezien een optie is, thuis te bevallen? Zijn de toegankelijkheid, de keuzevrijheid, kwaliteit en veiligheid niet in het geding met dit besluit?3
Zie mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) 1 oktober 2018. In deze brieven heb ik u geïnformeerd over het toezicht van de NZa op, en oordeel van de NZa over, de toegankelijkheid van de zorg. Ik heb u geïnformeerd dat de NZa aanleiding heeft om te veronderstellen dat de zorgplicht niet in het geding is als het besluit van Treant wordt geëffectueerd, en zich daarbij baseert op een aantal factoren, waaronder het feit dat de verplaatsing van de klinische verloskunde van Hoogeveen en Stadskanaal naar Emmen niet in strijd is met de zogenaamde «45 minuten-norm» (Kamerstuk 27 295, nr. 168). Ook heb ik u geïnformeerd over het toezicht en oordeel van de IGJ met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Wat keuzevrijheid betreft heeft de IGJ mij het volgende laten weten: «Als de keuzevrijheid wordt beperkt dan brengt dat met zich mee dat eerder moet worden geanticipeerd op een bevalling in het ziekenhuis. De IGJ heeft hier aandacht voor gevraagd. Met de bereikte afstemming tussen ketenpartners nemen zij ook hiervoor weer verantwoordelijkheid.»
Hoe oordeelt u over het feit dat de huisartsen in Drenthe gepleit hebben voor uitstel van de beslissing van Treant?4
De organisatie van de zorg in de regio is primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio. Voor mij staat voorop dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg en de zorgplicht moeten zijn geborgd. In mijn brieven aan de Tweede Kamer van 7 september (Kamerstuk 27 295, nr.168) en 1 oktober 2018 heb ik aangegeven wat het oordeel van de toezichthouders, de NZa en de IGJ, op dit punt is en op welke manier zij hier ook de komende tijd toezicht op zullen blijven houden.
Is het niet aannemelijk dat Treant verder in grote financiële problemen komt door een mogelijk adherentieverlies van 40–70% bij de klinische afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde van Refaja en Bethesda? Is dit besluit niet meer onverantwoord aangezien Treant de financiële gevolgen van haar besluit nog niet heeft doorgerekend?5
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in te grijpen aangaande het besluit om geen bevallingen meer plaats te laten vinden in Stadskanaal en Hoogeveen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid, terwijl de kwaliteit, veiligheid en keuzevrijheid evident in het geding zijn?
Zoals ik in mijn Kamerbrieven van 7 september jl. (Kamerstuk 27 295, nr. 168) en 1 oktober 2018 heb aangegeven, heeft de IGJ er voldoende vertrouwen in dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen voor goede en veilige verloskundige zorg en heeft de NZa geen aanleiding om te veronderstellen dat de zorgplicht in het geding is. Zie ook mijn antwoord op vraag 10, waarin ik heb aangegeven wat het oordeel van de IGJ over de consequenties voor de keuzevrijheid is. Gelet op het oordeel van beide toezichthouders is er voor mij geen reden om in te grijpen. Daarbij herhaal ik graag dat beide toezichthouders het proces in Drenthe zullen blijven volgen (zie mijn Kamerbrief van 1 oktober 2018).
Treinchaos rondom Amsterdam |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Complete treinchaos rondom Amsterdam, ook woensdag nog hinder»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een storing in de informatie- en communicatietechnologie (ICT) opnieuw tot chaos op het spoor en grote vertraging voor de reizigers heeft kunnen leiden?
De vertraging als gevolg van de storing rondom Amsterdam is erg vervelend geweest voor de vele reizigers die hier hinder van hebben ondervonden. Om een soortgelijke storing in de toekomst te voorkomen heeft ProRail nog in dezelfde nacht een onderzoek gestart naar de toedracht. Toen de oorzaak was gevonden heeft ProRail direct maatregelen getroffen om nieuwe storingen te voorkomen. Ook het verloop van de verstoring wordt door ProRail en NS kritisch bezien en waar mogelijk worden verbeteringen doorgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek en de hieruit voortkomende maatregelen zullen meegenomen worden in de jaarrapportage impactvolle verstoringen van ProRail en NS die ik in het voorjaar van 2019 aan uw kamer zal toesturen.
De storing rondom Amsterdam van 21 augustus jl. was het gevolg van een softwarefout. Deze fout kwam aan het licht toen een winkeldief de spoortunnel van Schiphol in rende en het treinverkeer uit veiligheidsoverwegingen moest worden stilgelegd. In de Schipholtunnel wijst een systeem voor aankomst van de trein het beschikbare perron toe. Dit specifieke systeem is alleen in gebruik in de Schipholtunnel.
Die avond werd de trein stilgezet op het punt waarop een perron wordt toegewezen en als gevolg van een softwarefout bleef het systeem steeds opnieuw een perron toewijzen. Omdat dit geautomatiseerde proces niet werd onderbroken, kwam dit 32.767 keer voor, waarna het centrale systeem op de verkeersleidingspost vastliep. Vervolgens schakelde het centrale systeem automatisch over naar het terugvalsysteem met dezelfde fout, waardoor ook dit systeem vastliep. Het gevolg was dat de systemen uitvielen met impact op alle werkplekken van de treindienstleiders in het bediengebied van de post Amsterdam die gebruik maken van hetzelfde systeem.
In de loop van de avond kon men overgaan op handmatige bediening en kon het treinverkeer in beperkte mate weer worden opgestart. Vanaf dat moment heeft in alle richtingen beperkt treinverkeer plaatsgevonden. De volgende dag kon de volledige treindienst weer rijden. De software is inmiddels zodanig aangepast dat het ongewenst herhaaldelijk toewijzen van een perron bij de Schipholtunnel niet meer kan leiden tot het vastlopen van het systeem.
Weet u waarom de Nederlandse Spoorwegen (NS) geen alternatief vervoer heeft ingezet? Deelt u de mening dat die keuze tot grotere vertraging voor de reizigers heeft geleid? Wordt bovendien door het niet inzetten van alternatief vervoer het probleem van ProRail en de NS niet afgewenteld op het reguliere bus-, tram- en metrovervoer? Hoe kijkt u hier tegenaan? Bent u bereid om ProRail en de NS hierop aan te spreken?
Met NS heb ik in de vervoerconcessie afgesproken dat zij bij grotere verstoringen vervangend vervoer aanbieden indien dit redelijkerwijs mogelijk is. Hiertoe maken zij per incident op basis van de omstandigheden een afweging of alternatief vervoer redelijkerwijs mogelijk is en kan worden aangeboden. NS is erop gericht om in geval van een verstoring van het treinverkeer zo snel mogelijk weer treinen te laten rijden zodat reizigers zo snel mogelijk hun reis kunnen voortzetten. Wanneer dit niet mogelijk blijkt wordt zo mogelijk vervangend vervoer ingezet. Hiervoor heeft de NS contracten met busbedrijven afgesloten.
NS heeft bij de storing op 21 augustus ji. een aantal bussen ingezet om de meest schrijnende gevallen, zoals mensen die anders hun vlucht op Schiphol zouden missen, te kunnen vervoeren. NS heeft er daarnaast voor gekozen om aan de reizigers te communiceren dat zij zelf voor vervangend vervoer moesten zorgen. Gegeven de omstandigheden is dat begrijpelijk. Door de storing in de verkeersleidingspost van ProRail op 21 augustus jl. werden namelijk tienduizenden reizigers getroffen rondom Amsterdam en Schiphol. Ter indicatie: waar een trein zo’n 1000 reizigers kan vervoeren, zijn dat er in een bus doorgaans slechts 54. Dat betekent dat NS zo’n 1200 bussen had moeten inzetten om alle gestrande reizigers van vervangend vervoer te voorzien. Bij deze omvangrijke storing was het redelijkerwijs niet mogelijk om voldoende bussen beschikbaar te hebben. Ook de beschikbaarheid van buschauffeurs speelt een rol. Bovendien zijn de busplatforms en de wegen rondom de stations in Amsterdam op een dergelijke situatie niet toegerust.
Het toch inzetten van een ontoereikend aantal bussen in combinatie met het communiceren dat er bussen worden ingezet, had tot onveilige situaties kunnen leiden doordat de vele gestrande reizigers dan massaal naar de bussen zouden gaan. Daarnaast zou de suggestie zijn gewekt dat NS in staat zou zijn om de reizigers per bus te kunnen vervoeren. Dat was niet het geval vanwege de hierboven genoemde redenen. Door reizigers op te roepen om zelf voor vervangend vervoer te zorgen was de kans groter dat zij dezelfde avond thuis konden komen. Gelukkig bleek later op de avond dat er alsnog beperkt treinvervoer mogelijk was. Om de reizigers toch nog zo veel mogelijk naar hun bestemming te brengen heeft NS na het einde van de dienstregeling extra treinen gereden en extra personeel ingezet. Voor de reizigers die hun reis niet met de trein konden vervolgen is een taxi of een overnachting in een hotel geregeld.
Bij een storing van een dergelijke omvang is het altijd zo dat er effect is op andere vormen van vervoer, zowel op de weg als op het bus- tram- en metrogebruik. Daarom werken vervoerders en (spoor)wegbeheerders samen om de extra toestroom van reizigers tijdens werkzaamheden of verstoringen zo goed mogelijk te kunnen oplossen.
Bent u bereid om met ProRail en de NS in gesprek te gaan om grootschalige treinstoringen te voorkomen? Is het mogelijk om aanvullende eisen te stellen of afspraken met ProRail en de NS te maken om dit soort grote storingen te voorkomen? Bent u bereid om afspraken te maken over de inzet van alternatief vervoer bij vertraging en storingen?
Ik ben voortdurend in gesprek met ProRail en NS over hun prestaties, waaronder het voorkomen van verstoringen. Ik vind het belangrijk dat NS en Prorail zich inzetten om de impact voor de reiziger van storingen zoveel als mogelijk te voorkomen, de afhandeling te versnellen en de impact te verzachten.
Desondanks zijn storingen niet altijd te voorkomen. Ik vind het belangrijk dat ProRail en NS lering trekken uit dit type incidenten en op basis daarvan continue blijven verbeteren. NS en ProRail rapporteren jaarlijks over de grootste verstoringen waarbij wordt ingegaan op de oorzaak en het verloop van verstoringen voor de reiziger om deze in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen en de afhandeling hiervan te versnellen. Op mijn verzoek zullen zij de communicatie rondom deze verstoring daarin meenemen. De verstoringenrapportage over 2017 heeft uw Kamer op 31 mei 2018 (Kamerstuk 29 984, nr. 767) ontvangen. In het kader van de verstoringenrapportage 2018 zal ik bezien of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het bericht dat stukken Arctische permafrost zelfs in de winter niet meer zijn bevroren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Some Arctic ground no longer freezing – even in winter»?1
Ja.
Deelt u, ondanks het feit dat het betreffende voorbeeld nog niet peer-reviewed is en betrekking heeft op gelimiteerde data, de bezorgdheid van diverse wetenschappers over het niet bevriezen van deze stukken permafrost in de winter?
Het IPCC heeft in het meest recente rapport [ref IPCC WGI report, 2013] op basis van peer-reviewed publicaties schattingen gemaakt van het ontdooien van permafrost als gevolg van de opwarming gedurende deze eeuw. Deze temperatuurstijging is afhankelijk van de cumulatieve uitstoot van broeikasgassen. Voor het 2 graden-scenario neemt het areaal van permafrost aan de oppervlakte in 2100 30 tot 50% af, voor het hoogste emissiescenario is een afname van 75% tot het vrijwel geheel verdwijnen van permafrost mogelijk. Dit is zeker zorgelijk te noemen. Permafrost bevat namelijk veel koolstof en dat belandt bij het ontdooien in de atmosfeer.
Herinnert u zich de reeks eerdere zorgwekkende berichten over het smelten van permafrostgebieden, onder andere dat permafrostgebieden veel gevoeliger zijn voor klimaatverandering dan eerder werd aangenomen, er naast het vrijkomen van broeikasgassen ook nadrukkelijke zorgen bestaan over het vrijkomen van eeuwenoude virussen, een wereldwijde temperatuurstijging van 1,5° Celsius genoeg is om het massaal smelten van de permafrostgebieden te activeren en bij een opwarmingscenario van 2° Celsius het aantal vierkante meters smeltende permafrost substantieel groter is dan wanneer de opwarming van de aarde beperkt zou worden tot 1,5° Celsius?2 3 4 5 6
In enkele recente studies wordt melding gemaakt van mogelijk snellere ontdooiing van permafrostgebieden ten opzichte van het laatste IPCC-rapport uit 2013.
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen ook deze recente studies worden betrokken omdat schattingen van de omvang van ontdooiing van invloed zijn op het resterende koolstofbudget om klimaatdoestellingen te halen. Het is evident dat bij een sterkere opwarming van de aarde een groter areaal permafrost zal ontdooien.
Kunt u reageren op de door de wetenschappers geopperde mogelijkheid dat het ontdooien van de Arctische permafrostgebieden wel eens decennia eerder zou kunnen plaatsvinden dan gedacht?
Een aantal recente publicaties maakt melding van een mogelijk sneller slinken van het permafrostareaal dan beschreven in het laatste IPCC-rapport uit 2013. Onzekerheden voor wat betreft grootte, snelheid en timing van de ontdooiing zijn echter aanzienlijk. Dit geeft een risico voor zowel onder- als overschattingen van de effecten. Nederland draagt (via het Nederlands Polair Programma) samen met andere landen bij aan het polair onderzoek. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de rol van permafrost.
Erkent u dat het eventueel versnelde ontdooien van permafrostgebieden grote consequenties zou hebben voor het ambitieniveau van het klimaatbeleid in het algemeen en CO2-reductiedoelstellingen in het bijzonder? Zo nee, waarom niet?
In het eerstvolgende speciale IPCC-rapport over de mondiale opwarming van anderhalve graad (naar verwachting in oktober 2018) zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten worden betrokken. Die inzichten worden benut bij de internationale klimaatonderhandelingen. Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de consequenties van deze inzichten voor het ambitieniveau en reductiedoelstellingen.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers onderdeel is van het Nederlandse klimaatbeleid?
Het mondiale klimaatbeleid is gebaseerd op de wetenschappelijke inzichten van het IPCC. Nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn het beleid aan te passen, zowel mondiaal als nationaal.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre het opvangen van dergelijke onvoorziene CO2-tegenvallers een rol speelt bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Bij de doorrekening van het voorgestelde klimaatakkoord wordt door de planbureaus o.a. beoordeeld of Nederland in 2030 een emissiereductie van 49% ten opzichte van 1990 realiseert. De nieuwe inzichten met betrekking tot permafrost maken daar geen onderdeel van uit.
Kunt u reageren op de stelling «The sophisticated computer programs that forecast future climate scenarios often used by government decision-makers simply can't capture major changes in permafrost»?7 In hoeverre heeft deze lacune invloed op het Nederlandse klimaatbeleid? In hoeverre wordt er in het Nederlandse klimaatbeleid rekening gehouden met deze mogelijke lacune? Wat is uw inzet om deze lacune te ondervangen?
De stelling refereert aan het feit dat veel klimaatmodellen nog niet zijn uitgerust met modules die de veranderingen in permafrost berekenen. Dit wordt doorgaans met aparte modellen berekend op basis van temperatuurprojecties uit klimaatmodellen. Dit betekent dat de extra uitstoot van broeikasgassen uit permafrostgebieden niet in de klimaatmodellen is verdisconteerd als feedback.
De huidige schattingen van het IPCC van die extra uitstoot moeten dus worden opgeteld bij de uitstoot in de emissiescenario’s en geven per saldo dan een grotere temperatuurstijging voor ieder scenario. Door die extra uitstoot in mindering te brengen op de schattingen voor het resterende koolstofbudget voor het halen van een klimaatdoelstelling, kan de huidige set aan modellen toch goed gebruikt worden om het mondiale en nationale klimaatbeleid op te baseren.
De uitspraken van Duitse Minister Altmaier inzake de Energiewende |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stellingname van uw Duitse collega van Economie en Energie die in de Energieraad van 11 juni 2018 stelde dat Duitsland nu 15% hernieuwbare energie opwekt ten koste van 25 miljard euro per jaar en dat de nieuwe doelstelling, een verdubbeling, voor Duitsland niet haalbaar is?
Ik heb kennisgenomen van de inzet van Duitsland tijdens de Energieraad van 11 juni jl. Net als alle EU-lidstaten is Duitsland tijdens deze Energieraad akkoord gegaan met een Europees doel van 32% hernieuwbare energieopwekking als onderdeel van de totale energiemix in 2030. Daarnaast heeft Duitsland in haar federale regeerakkoord de doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsmix vastgelegd op 65% in 2030. Met de voornemens in haar eigen regeerakkoord is Duitsland één van de meest ambitieuze EU-lidstaten als het gaat om het aandeel hernieuwbare energie als onderdeel van de totale energiemix.
Nederland heeft ook in gestemd met Europees doel van 32% hernieuwbare energieopwekking. Daarnaast zet Nederland in op 49% CO2-reductie in 2030, op een kosten efficiënte wijze. In zowel het regeerakkoord als de Klimaatwet staat het CO2-reductiedoel centraal en is geen apart doel opgenomen voor hernieuwbare energie. Het Europese doel van 32% hernieuwbare energie past bij een kosteneffectieve invulling van het voornemen om in Nederland 49% CO2-reductie in 2030 te realiseren (zie ook het verslag van de Energieraad van 11 juni jl., Kamerstuk 21 501-33, nr. 716).
De door Minister Altmaier aangehaalde kosten ter hoogte van jaarlijks 25 miljard euro zijn berekend op basis van feed-in tarieven uit de Erneuerbare-Energien-Gesetz (EEG), het Duitse subsidie-instrument voor hernieuwbare energie. Deze werden in het verleden voor een looptijd van 20 jaar vastgesteld tegen een relatief hoog tarief. Sinds 2014 zijn deze feed-in tarieven echter fors omlaag gebracht. Met een bedrag van zeker 50 miljard euro per jaar, zoals aangehaald in de vraagstelling, ben ik dan ook niet bekend. In Nederland lopen de beschikbare middelen voor de stimulering van duurzame energie op van circa 1,8 miljard euro dit jaar tot circa 3,2 miljard euro in 2030.
De Duitse EEG is overigens van aanzienlijk belang geweest voor het reduceren van kosten voor hernieuwbare energieopwekking. De langdurige Duitse investeringen hebben de kosten voor wind op zee dusdanig omlaag gebracht dat er zowel in Nederland als in Duitsland de eerste subsidievrije tenders hebben plaatsgevonden. Wind op zee levert dus potentieel een belangrijke bijdrage aan het kosteneffectief behalen van de 2030-doelen voor hernieuwbare energieopwekking.
Bent u van mening dat dit in Nederland anders zal zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe ziet u dit in relatie tot de nieuwe Klimaatwet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van uw Duitse collega dat de voorstellen om de (hernieuwbaarheids-)doelstelling tot boven 30% te verhogen de Duitse belastingbetaler zeker meer dan 50 miljard euro per jaar zou kosten? Is dat in uw ogen in Nederland duidelijk anders? Zo ja, waardoor?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van uw Duitse collega op een internationale energieconferentie in april in Berlijn waar hij verklaarde: «Ich gehe davon aus, dass die erneuerbaren Energien in absehbarer Zeit, das heißt in den nächsten vier bis fünf Jahren, ihre Wettbewerbsfähigkeit vollständig erreicht haben, und dass wir dann imstande sein werden, erneuerbare Energien ohne zusätzliche Subventionen zu finanzieren»?
Zoals de ervaringen van de afgelopen jaren hebben laten zien, dalen de kosten van hernieuwbare energie sneller dan eerder gedacht. Bij zonne-energie heeft de afgelopen vijf jaar een kostprijsreductie van meer dan 30% plaatsgevonden. Bij wind op zee hebben de eerste subsidievrije aanbestedingen plaatsgevonden. De verwachting is dat de subsidie voor hernieuwbare elektriciteitsopties op korte termijn verder kan worden afgebouwd en op de iets langere termijn niet meer nodig is, waarbij een termijn van vier tot vijf jaar aan de optimistische kant is.
In het algemeen deel ik dus de visie van mijn Duitse collega, met deze kanttekening.
Deelt u de verwachting van uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat alle overheidssubsidie op hernieuwbare energie binnen vier tot vijf jaar kan vervallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de publicatie waarin de terugverdientijd van windenergie wordt berekend op vele tientallen jaren? Onderschrijft u de hier gepresenteerde cijfers? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennisgenomen van de publicatie en onderschrijf de daar gepresenteerde conclusies niet. Op mijn verzoek adviseert PBL en voorheen ECN jaarlijks over de kostenprofielen van technologieën voor de opwekking van hernieuwbare energie die in aanmerking kunnen komen voor SDE+ subsidie. Deze publicaties zijn openbaar (raadpleegbaar via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl) en geven een significant ander beeld. In onderstaand antwoord zet ik uiteen hoe ik tegen de gepresenteerde cijfers aankijk. In de publicatie worden een aantal dingen verondersteld.
Ten eerste wordt uitgegaan van fors lagere vollasturen, het aantal uren dat een turbine op vol vermogen produceert, dan werkelijk het geval is. Zo bedragen de vollasturen voor moderne windturbines op land gemiddeld ruim 2.800 uur in plaats van de veronderstelde 2.190 uur. Voor wind op zee bedragen de werkelijke vollasturen ruim 4000 in plaats van de veronderstelde 3.504 uur.
Ten tweede wordt verondersteld dat de vollasturen verder zullen worden verlaagd door inpassingsverliezen (curtailment). In de analyse komt men uit op 1533 vollasturen voor wind op land en 2450 vollasturen voor wind op zee, terwijl dit in werkelijkheid veel hoger is. Dit zogenaamde «curtailment effect» wordt gebaseerd op een in mei 2012 opgestelde interpretatie van Ierse gegevens. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger reeds beargumenteerd dat gegevens over de Ierse situatie niet bruikbaar zijn voor het trekken van conclusies over inpassingsverliezen in de Nederlandse situatie (Kamerstuk 31 239, nr. 181). Ik sluit mij bij deze conclusie aan en ga op basis daarvan uit van de hiervoor genoemde werkelijke hoeveelheden vollasturen die bijna tweemaal zo hoog zijn als de in de analyse gebruikte aantallen.
Ten derde wordt in de analyse van een voor wind op land benodigde investering van 1,4 miljoen euro per MW uitgegaan. PBL rekent met een lagere investering, namelijk 1,15 miljoen euro per MW.
Ten vierde worden de opgevoerde kosten voor profiel en onbalans van 50% van de gehanteerde elektriciteitsprijs niet onderbouwd. Ik constateer dat in het meest recente correctiebedrag voor de SDE+ wordt gerekend met 15% van de elektriciteitsprijs. In dat licht acht ik de gehanteerde 50% voor toekomstige profiel en onbalanskosten sterk overschat.
Tenslotte merk ik nog op dat in de publicatie voorbij wordt gegaan aan de dynamiek van de elektriciteitsmarkt en het elektriciteitssysteem, waardoor de inpassing van steeds grotere hoeveelheden duurzame elektriciteit naar verwachting met minder kosten gepaard zal gaan. Bovendien zijn de in de analyse veronderstelde vollasturen dusdanig laag dat investeringen in windenergie uit zouden blijven, aangezien lage vollasturen voor lage tot negatieve financiële rendementen zorgen. Anders dan waar in de analyse vanuit wordt gegaan, wordt in de markt niet betaald voor niet-geproduceerde stroom, en wordt hier ook geen subsidie vanuit de SDE+ voor uitgekeerd. Ik constateer echter dat er in de praktijk nog altijd in windenergie wordt geïnvesteerd, waaruit mag worden afgeleid dat investeerders van een aanmerkelijk hogere windopbrengst uitgaan dan de analyse.
Bent u bekend met het rapport «Lastenverdeling Windenergie op land» van juni 2018?2
Ik heb kennis genomen van het rapport «lastenverdeling windenergie op land» van juni 2018. Het onderzoek vergelijkt de subsidiebedragen voor windenergie op land met de hoogte van de energiebelasting (EB) en concludeert dat er sprake zou zijn van oversubsidie. Windenergie op land wordt gesubsidieerd vanuit de SDE+ welke gefinancierd wordt door de opslag duurzame energie (ODE). De ODE-tarieven zijn aanzienlijk lager dan de EB-tarieven, dus de vergelijking tussen hoeveel EB huishoudens betalen en welk deel daarvan naar wind op land gaat, gaat niet op. Er wordt dus in het rapport een incorrecte parallel getrokken tussen de bijdrage van huishoudens en de subsidiehoogte van windenergie op land. Ik ben het derhalve niet eens met de conclusies van dit rapport. Voor de ODE-tarieven verwijs ik u naar de Wet ODE (http://wetten.overheid.nl/BWBR0032660/2018-01-01). Voor de verplichtingen en uitgaven die gemoeid zijn met de SDE+, waaronder windenergie op land, verwijs ik graag naar de brief van 21 maart 2018 over de stand van zaken hernieuwbare energieproductie (Kamerstuk 31239–283).
Bent u het eens met de volgende conclusies uit dit rapport: «De lastenverdeling bij windenergie op land is zodanig dat de huishoudens 112 procent van de totale lasten dragen. Zij betalen dus meer dan nodig is om rendabele windenergieprojecten op land mogelijk te maken. De niet-energiebedrijven betalen daarbovenop ook nog eens 31 procent van wat nodig is. De energiebedrijven ontvangen, naast de rendabele projecten die zij kunnen uitvoeren met windenergie op land, een oversubsidie van 43 procent van wat nodig is om rendabele projecten te kunnen uitvoeren.» Indien u het niet met deze conclusies eens bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het feit dat de ons omringende landen voor hun energievoorziening in toenemende mate op gas vertrouwen, terwijl Nederland pogingen doet om van het gas af te gaan? Wat zijn de specifieke Nederlandse overwegingen voor dit beleid en welke overwegingen rechtvaardigen een uitzonderingspositie voor ons land?
In de ons omringende landen is een beweging te zien naar meer duurzame vormen van energie waarbij afscheid wordt genomen van met name energie uit kolen en waarbij het voornemen bestaat om het aandeel kernenergie te reduceren. Gas wordt in onze buurlanden vooral gezien als een transitiebrandstof om de fluctuaties die inherent aan zijn duurzame energieproductie door middel van wind en zon op te vangen. In Nederland is het aandeel gas in elektriciteitsopwekking en verwarming nog steeds aanzienlijk hoger dan in de meeste andere landen. Op termijn zal het gebruik van fossiele brandstoffen, inclusief aardgas, hier en in de ons omringende landen moeten verminderen.
Zijn de ontwikkelingen in China en India u bekend, waar grootschalige betrouwbare en betaalbare energievoorziening op basis van kernenergie – met name ook thorium – volop in ontwikkeling is? Wat zijn uw overwegingen om de optie kernenergie niet in de toekomstige energievoorziening van Nederland op te nemen?
Ik ben bekend met de internationale ontwikkelingen rondom kernenergie, waaronder thorium. Bij de TU Delft wordt ook onderzoek naar thorium gedaan. Het thorium-onderzoek bevindt zich echter in een fundamentele fase en experts geven aan dat de commerciële marktintroductie in de komende decennia nog niet wordt verwacht. Overigens zetten landen als China en India naast kernenergie ook in op de grootschalige uitrol van windenergie/hernieuwbare energie.
Het regeerakkoord laat zich niet uit over de rol van kernenergie in de (toekomstige) energiemix, noch in positieve noch in negatieve zin. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Het standpunt van het kabinet is dan ook dat we kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uitsluiten. Dit past ook bij het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert.
Het bericht ‘Tarieven zorg nog altijd geheim’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tarieven zorg nog altijd geheim»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht waarnaar u verwijst. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2018 heb toegelicht, hecht ik eraan dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in alle informatie die relevant voor hen is bij het kiezen van een behandeling.2 Hoewel het expliciet de taak van zorgverzekeraars (en niet van patiënten) is om met zorgaanbieders over de prijs van zorg te onderhandelen, raken de prijzen die uit deze onderhandelingen vervolgens ook rechtstreeks de portemonnee van patiënt. Verzekerden hebben immers een verplicht en eventueel een vrijwillig eigen risico. Het is daarom van belang dat patiënten en verzekerden inzicht hebben in de financiële gevolgen van een behandeling. Ook draagt dat inzicht bij aan het kostenbewustzijn in de zorg.
Tegen deze achtergrond gelden voor zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden te informeren over de kosten die voor hun eigen rekening komen bij een behandeling. De NZa ziet toe op de naleving daarvan. Het gebrek aan draagvlak waarnaar in het artikel wordt verwezen gaat om eventuele gezamenlijke afspraken tussen partijen om, bovenop huidige verplichtingen, het inzicht van patiënten en verzekerden in de tarieven van gecontacteerde zorg te vergroten. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 5 juli 2018 heb beschreven, heeft de NZa geconstateerd dat partijen op verschillende manieren stappen hebben gezet om prijstransparantie te vergroten maar ook dat zij daarover vooralsnog te verschillende visies hebben om tot gezamenlijke afspraken te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
De NZa verwacht gelet op de verschillende initiatieven in 2019 verdere verbeteringen in het inzicht in contractprijzen, onder meer omdat wordt besproken dat alle zorgverzekeraars hun contractprijzen tot en met het vrijwillig eigen risico via hun mijn-omgeving gaan ontsluiten. Ik heb partijen opgeroepen dit serieus op te pakken en heb de NZa gevraagd op dit punt te rapporteren en verplichtingen te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat een patiënt de zorgaanbieder niet alleen op basis van kwaliteit, maar ook op basis van prijs kan kiezen, zeker als het ondergaan van de behandeling van invloed is op het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de constatering in het genoemde artikel dat er geen draagvlak is voor bindende afspraken met de gehele sector?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de transparantie van de overige tarieven in de zorg (het artikel gaat het primair over de transparantie van ziekenhuistarieven), die al dan niet onder het eigen risico vallen?
In alle zorgsectoren gelden verplichtingen voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om hun patiënt/verzekerde te informeren over de kosten van de zorg. De patiënt heeft er dus recht op om goed geïnformeerd te worden over de kosten die hij eventueel zelf moet dragen. De regels en soms ook de praktische invulling daarvan door partijen verschillen per zorgsector. Zo is het bijvoorbeeld voor fysiotherapeuten verplicht om een standaard prijslijst in de wachtkamer te hebben, en moeten tandartsen standaard, voorafgaand aan de behandeling, voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro een vrijblijvende prijsopgave geven aan de patiënt. De NZa ziet toe op de naleving van deze verplichtingen.3
Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. De NZa richt zich als eerste stap op de medisch-specialistische zorg. De NZa heeft hiervoor gekozen omdat de medisch-specialistische zorg een sector is waarin patiënten de kosten via het eigen risico (gedeeltelijk) zelf dragen, omdat de maatschappelijke discussie op deze sector focust en omdat partijen in de sector zelf reeds een aantal initiatieven hadden ontplooid die als voorbeeld kunnen dienen voor anderen.
Waarom is het de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet gelukt kleinere zorgverzekeraars zo ver te krijgen dat zij hun prijzen openbaren? Welke bezwaren hebben zij? Wat heeft de NZa daaraan tot nu toe gedaan?
De NZa heeft in verschillende ambtelijke en bestuurlijke overleggen gesproken met zorgverzekeraars, zorgaanbieders, de Patiëntenfederatie en de Consumentenbond. Specifiek over het openbaar maken van alle prijzen zijn tijdens deze gesprekken de volgende bezwaren/knelpunten naar voren gebracht:
Deze bezwaren nemen niet weg dat patiënten belang hebben bij een beter inzicht in de tarieven. De NZa heeft deze punten meegenomen bij het bepalen van haar vervolgstappen. Zie over deze vervolgstappen mijn brief van 5 juli 2018 en mijn antwoord op vragen 1, 2, 3 en 6.
Bent u bereid om wettelijk te regelen dat de tarieven van de zorgaanbieders openbaar gemaakt moeten worden, met name als deze van invloed zijn op het eigen risico van mensen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden zijn er verder om dit regelen, bijvoorbeeld via het sluiten van bestuurlijke afspraken? Bent u eventueel bereid daartoe te komen?
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg en regelgeving van de NZa gelden verschillende verplichtingen om patiënten en verzekerden van informatie te voorzien over de kosten die voor hun rekening komen bij een behandeling. De NZa ziet toe op de naleving daarvan. Daarnaast werkt de NZa met de sector aan een traject om prijstransparantie in de curatieve zorg verder te vergroten. Zie mijn Kamerbrief van 5 juli 2018.5 De NZa acht het opleggen van een verplichting op dit moment niet opportuun, onder meer omdat dit huidige initiatieven kan afremmen. Ik vind het goed om te zien dat wordt besproken dat alle zorgverzekeraars hun contractprijzen tot en met het vrijwillig eigen risico via hun mijn-omgeving ontsluiten, en heb de NZa gevraagd toch een verplichting te overwegen indien de voortgang in 2019 achterblijft.
Daarnaast wijst de NZa terecht op het punt dat onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars vaak laat zijn afgerond en prijzen pas lopende het contractjaar zijn vastgesteld. Uiteraard dienen onderhandelingen eerst te zijn afgerond en prijzen te zijn afgesproken voordat daarin inzicht kan worden geboden. Partijen in de zorg hebben de bestuurlijke afspraak gemaakt ernaar te streven dat bij de start van het overstapseizoen (12 november in het jaar voorafgaand aan het contractjaar) de contractering op hoofdlijnen is afgerond en dat ernaar wordt gestreefd om op 1 januari van het contractjaar een overeenkomst over de prijzen te hebben en de prijslijsten voor gecontracteerde zorg dan gereed te hebben. De NZa monitort dit proces en wijst erop dat de contractering in de praktijk echter vaak nog gaande is in het contractjaar. Ik zal in de bestuurlijke overleggen die ik met partijen heb hier blijvend aandacht voor vragen.
De uitspaken van de minister-president inzake de dividendbelasting |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom u de afschaffing van de dividendbelasting bij BNR nieuwsradio een «bizarre» maatregel heeft genoemd?1
De Minister-President doelde erop dat het niet de makkelijkste maatregel is om uit te leggen. Uw Kamer heeft inmiddels als onderdeel van het Belastingplan 2019 het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» ontvangen, waarin de maatregel tot afschaffing van de dividendbelasting is opgenomen. In de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt de maatregel nader onderbouwd.
Is het in de geschiedenis van de Nederlandse democratie ooit voorgekomen dat een regering een maatregel heeft doorgevoerd die door de regeringsleider zelf als «bizar» is bestempeld of een soortgelijke kwalificatie heeft gekregen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uw uitspraak toelichten op welke manier het afschaffen van de dividendbelasting bescherming biedt voor Nederlandse bedrijven tegen vijandige overnames?2
Als de afschaffing van de dividendbelasting zorgt voor hogere aandelenkoersen, dan zijn meer middelen vereist om een onderneming over te nemen. Het kan zo zijn dat potentiële overnemende partijen bij de financiering van de overname van hele grote bedrijven tegen barrières aanlopen bij de financiering daarvan. De overnamekans kan zo afnemen.
Als aandelen in een Nederlandse onderneming minder waard zijn door de dividendbelasting, zorgt het afschaffen van de dividendbelasting er eveneens voor dat niet langer een premie verdiend kan worden met het opkopen en van de beurs halen van die Nederlandse onderneming. De huidige portfolioaandeelhouders betalen dividendbelasting (voor zover zij in het buitenland gevestigd zijn en niet kunnen verrekenen). De kopende partij zal echter waarschijnlijk een dusdanig groot belang verkrijgen, dat deze geen dividendbelasting verschuldigd is.3 Hierdoor kan de Nederlandse onderneming meer waard zijn voor de koper dan voor een deel van de huidige portfolioaandeelhouders.4 Afschaffing van de dividendbelasting voorkomt dat en kan zo de kans op overnames van beursgenoteerde bedrijven vanuit deze motieven verkleinen.
De huidige lage rente maakt dat een overname financieren met vreemd vermogen goedkoper is. Dat zou voor meer overnames kunnen zorgen. Overigens gaan lage rentestanden in de regel gepaard met hogere beurskoersen.
Is het waar dat u de dividendbelasting mede af wil schaffen, omdat de rentestand momenteel laag is?3
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven waarom u denkt dat deze lage rentestand een groter overnamerisico oplevert voor Nederlandse bedrijven dan voor niet-Nederlandse bedrijven?
Een algemeen onderscheid tussen Nederlandse en niet-Nederlandse bedrijven ligt in dit geval niet direct voor de hand. Wel kan, zoals hiervoor is beschreven, onderscheid worden gemaakt tussen een in Nederland gevestigd bedrijf en een bedrijf dat is gevestigd in een land zonder dividendbelasting.
Verwacht u dat de rentestand voor een jarenlange periode laag zal blijven, aangezien het afschaffen van de dividendbelasting een permanente maatregel is?
Het kabinet heeft geen visie op de renteontwikkeling.
Is het mogelijk de dividendbelasting weer opnieuw in te voeren op het moment dat de rente hoger is?
De lage rentestand is voor het kabinet geen doorslaggevende reden om de dividendbelasting af te schaffen. Daarom zal dit kabinet de dividendbelasting ook niet opnieuw invoeren op het moment dat de rente hoger is.
Is het waar dat u naar aanleiding van de maatregelen van de toenmalige Minister van Economische Zaken, de heer Kamp4, in respons op de vijandelijke biedingen op Akzo en Unilever door zowel buitenlandse beleggers5 als bestuurders van enkele grote Nederlandse multinationals, gewezen bent op het gevaar dat aandelen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen door deze maatregelen structureel ondergewaardeerd zouden kunnen worden in vergelijking met buitenlandse concurrenten?
Na het versturen van de betreffende kamerbrief (Kamerstukken II 29 826, nr. 70) hebben er gesprekken met een dertigtal stakeholders over de maatregelen uit de brief plaatsgevonden. Hierbij is ook gesproken met (vertegenwoordigers van) buitenlandse beleggers. Een weergave van de gesprekken is opgenomen in de brief die de Minister van Economische Zaken en Klimaat 29 maart 2018 aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II 29 826, nr. 97). Zoals in die brief geschetst, is de exacte vormgeving voor veel stakeholders cruciaal voor hun beoordeling van de proportionaliteit en effectiviteit. De argumentatie voor het afschaffen van de dividendbelasting kunt u vinden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel «Wet bronbelasting 2020» dat u inmiddels heeft ontvangen.
Is het waar dat het afschaffen van de dividendbelasting een maatregel is die bedoeld is om de negatieve waarderingseffecten van deze maatregelen van Minister Kamp weer op te heffen?
Nee.
Het massaal vragen van teveel huur voor studentenkamers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het «Check je kamer rapport» van de Landelijke Studentenvakbond (LSVB)?
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het rapport dat meer dan 70 procent van de studenten meer betaalt voor de kamer dan wettelijk is toegestaan?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik u verwijzen naar de begeleidende brief.
Wat vindt u ervan dat er gemiddeld meer dan 100 euro teveel wordt betaald per maand? Beseft u dat dit voor veel mensen, en zeker voor studenten, een enorme hoeveelheid geld is?
Ik ben het met u eens dat de betaalbaarheid van huisvesting voor studenten een belangrijk onderwerp is. Via de gegevens uit de Landelijke monitor studentenhuisvesting monitor ik de ontwikkeling van de woonlasten en de woonquote van studenten. De monitor geeft ook inzicht in de situatie voor verschillende studentensteden, zodat er ook op lokaal niveau gegevens hierover beschikbaar zijn.
Acht u de resultaten van dit onderzoek representatief nu ruim 14 duizend studenten gegevens op de check je kamer site invulden? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat verhuurders zich wel aan de wet houden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid woningcorporaties aan te spreken nu uit het onderzoek blijkt dat huisjesmelkers de wet het vaakst overtreden maar ook woningcorporaties soms meer huur vragen dan wettelijk is toegestaan?
Wanneer hier concrete signalen over zijn dat woningcorporaties een hogere huur vragen dan maximaal redelijk zou zijn op basis van het woningwaarderingsstelsel dan ben ik bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de woningcorporatie.
Bent u het eens dat dit onderzoek aantoont dat het huidige woningwaarderingsstelsel helemaal is vastgelopen en de wettelijke bescherming niet werkt? Deelt u de mening dat er sprake is van een papieren werkelijkheid en niet van een echte bescherming van studenten tegen woekerhuren nu uit het onderzoek blijkt dat mensen volgens de wet recht op een redelijke huur, maar 70 procent van hen teveel huur betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze misstand aan te pakken door bijvoorbeeld overtredingen te beboeten en, in heval van herhaling, verhuurders op een zwarte lijst te plaatsen en te verbieden nog kamers aan te bieden, zodat zij gepakt worden waar het pijn doet, namelijk in de portemonnee?
Op grond van de motie van het Kamerlid De Vries (PvdA), in het wetsvoorstel Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Verdere modernisering Huurcommissie, 34 652) is een voorstel uitgewerkt waarbij het voor een verhuurder die binnen een jaar voor hetzelfde onderwerp herhaaldelijk in het ongelijk wordt gesteld door de Huurcommissie de leges stapsgewijs toenemen van de normale 300 euro naar een kostendekkend niveau van 1.400 euro. Met deze maatregel verwacht ik dat het voor verhuurders onaantrekkelijker wordt om huren te vragen die uitgaan boven de maximaal redelijke huurprijs op basis van het puntenstelsel van het woningwaarderingsstelsel.
Tevens ben ik met de sector in gesprek over «goed verhuurderschap» waarbij ik samen met de sector paal en perk wil stellen aan ongewenste gedragingen in de huursector.
Bent u bereid om de huurbescherming en de aanpak van misstanden, zoals ook het vragen van dubbele courtage – wat eveneens verboden is maar op grote schaal gebeurt – veel actiever ten uitvoer te brengen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet?
In sommige gevallen intimideren of bedreigen verhuurders hun huurders. Ik acht pogingen van verhuurders om de rechtspositie van huurders te dwarsbomen zonder meer afkeurenswaardig. In het geval van bedreiging is het strafrecht van toepassing en zal een huurder de politie moeten inschakelen.
Bij overbewoning, slechte brandveiligheid, ongeoorloofde verkamering en dergelijke kan de gemeente bestuursrechtelijk ingrijpen op grond van de huisvestingswet, het bestemmingsplan of het Bouwbesluit.
Het stoppen van magistrale bereiding door het Amsterdam UMC |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) het Amsterdam UMC heeft geïnspecteerd naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de fabrikant van het geneesmiddel CDCA, te weten Leadiant? Is het gebruikelijk dat een fabrikant die hier commerciële belangen bij heeft een dergelijk handhavingsverzoek indient?1
Ja dat klopt allebei. Het komt incidenteel voor dat een bedrijf de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (de inspectie) verzoekt handhavend op te treden.
Reageert de IGJ altijd binnen enkele weken op een handhavingsverzoek van een belanghebbende? Kunt u inzicht geven in de gemiddelde reactiesnelheid van de IGJ bij handhavingsverzoeken?
De inspectie dient op een handhavingsverzoek conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen een redelijke termijn te beslissen. De gemiddelde doorlooptijd van handhavingsverzoeken wordt niet bijgehouden door de inspectie; de doorlooptijd wisselt sterk, aangezien deze afhankelijk is van de omvang van het verzoek en de complexiteit van de zaak.
Het betreft in dit geval een zeer uitgebreid handhavingsverzoek. Om binnen een redelijke termijn tot een formeel besluit te komen naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft de inspectie ervoor gekozen om in het kader van een zorgvuldige behandeling ervan een bezoek aan Amsterdam UMC noodzakelijk was, om onderzoek te doen naar de in het handhavingsverzoek vermeende overtredingen van de (geneesmiddelen)wet.
Kunt u inzage geven in het handhavingsverzoek van Leadiant en de frequentie en inhoud van de contacten tussen Leadiant en de IGJ?
De houder van de handelsvergunning Leadiant heeft op 7 mei 2018 het handhavingsverzoek ingediend bij de inspectie over de apotheekbereiding door Amsterdam UMC (voorheen: AMC) van CDCA capsules voor CTX-patiënten. Er is een ontvangstbevestiging van het verzoek verzonden aan de verzoeker en er is door de inspectie aangegeven wanneer op het verzoek zal worden beslist. Er is verder geen contact geweest tussen Leadiant en de inspectie.
Vanwege de gestelde Kamervragen en de publiciteit rondom deze casus onderzoekt de inspectie de mogelijkheid om haar besluit te zijner tijd actief openbaar te maken.
Kunt u inzage geven in de schriftelijke aanwijzing van IGJ aan het Amsterdam UMC?
De houder van de handelsvergunning Leadiant heeft op 7 mei 2018 het handhavingsverzoek ingediend bij de inspectie. Naar aanleiding van dat verzoek heeft de inspectie een onderzoek ingesteld bij het Amsterdam UMC. Als onderdeel van het onderzoek heeft de inspectie de werkzame stof die Amsterdam UMC gebruikte door het RIVM laten analyseren. Het RIVM heeft dat gedaan volgens de voorschriften uit de Europese Farmacopee. In de analyses door het RIVM werden onbekende onzuiverheden in de grondstof van het CDCA van Amsterdam UMC aangetroffen. De verontreinigingen bleken hoger dan toegestaan volgens de Europese Farmacopee. Daarnaast is door Amsterdam UMC niet onderzocht of de werkzame stof voldeed aan de algemene monografie «Substances for Pharmaceutical use» uit de Europese Farmacopee. De inspectie heeft vervolgens richting Amsterdam UMC een voornemen geuit tot het opleggen van een bevel, inhoudende het beëindigen van de terhandstelling van de door Amsterdam UMC bereide CDCA capsules en terugroepen bij patiënten van reeds ter handgestelde CDCA capsules voor zover nog niet door patiënten gebruikt («recall»). Hierna is het Amsterdam UMC gestopt met de bereiding en terhandstelling van CDCA. De inspectie heeft aan het ziekenhuis toegelicht aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om bereiding opnieuw te kunnen laten plaatsvinden.
Hoeveel keer heeft IGJ al gehandhaafd op het niveau van de magistrale bereiding? Hoeveel keer eerder zijn er monsters genomen van grondstoffen in het kader van handhaving?
De inspectie houdt niet afzonderlijk bij hoe vaak zij handhaaft op het niveau van magistrale bereidingen; dit komt slechts incidenteel voor. Onderzoeken of inspectiebezoeken kunnen volgen naar aanleiding van meldingen, handhavingsverzoeken of in het kader van regulier toezicht. Monsterneming is een toezichtbevoegdheid van de inspectie.
Klopt het dat de IGJ zich normaal gesproken in dergelijke gevallen tot de fabrikant van de grondstof richt en niet op de gebruiker (in dit geval het Amsterdam UMC)? Zo ja, waarom heeft de IGJ zich ditmaal gericht op de gebruiker van de grondstof?
Dat is afhankelijk van de zaak. Als een melding binnenkomt over een grondstof zal de inspectie zich in eerste instantie richten op de fabrikant of groothandel van die stof. Hier gaat de zaak over de apotheekbereiding van een product door Amsterdam UMC, dat zij ter hand stelt aan CTX-patiënten. Het is dan logisch dat de inspectie zich in eerste instantie richt op de bereider. Wettelijk gezien ligt bij de bereider namelijk de verantwoordelijkheid ervoor zorg te dragen dat bij een dergelijke bereiding deugdelijke bestanddelen worden gebruikt en dat de bereiding slechts ter hand wordt gesteld aan gebruikers indien zij voldoet aan de Europese Farmacopee.
Klopt het dat bij de inspectie is gebleken dat er weliswaar een verdachte «batch' was, maar dat er ook een goede «batch» aanwezig was waarmee de magistrale bereiding voortgezet had kunnen worden? Waarom is het Amsterdam UMC niet in de gelegenheid gesteld om met de schone «batch» de magistrale bereiding te continueren?2
De inspectie heeft bij het bezoek de aanwezige batches bemonsterd. Er was toen maar 1 batch aanwezig. Uit de testen op deze batch zijn door analyse van het RIVM onbekende onzuiverheden aangetroffen boven de wettelijke gestelde limiet. Het ziekenhuis heeft de resultaten van het RIVM niet bestreden. De inspectie heeft nadat zij het ziekenhuis op de hoogte stelde van de resultaten van het RIVM, aangegeven dat een risico op schade aan de volksgezondheid moet worden voorkomen. De bereiding is toen beëindigd. Alvorens het Amsterdam UMC de apotheekbereiding weer kan opstarten moet de werkzame stof voldoen aan de kwaliteitseisen die van toepassing zijn in de Europese Farmacopee.
Naar welke laboratoria zijn de monsters gestuurd voor analyse en in welke laboratoria hebben de analyses plaatsgevonden? Betrof het in alle gevallen laboratoria geaccrediteerd voor de gevraagde analyses? Zijn de analyses en validatie van de technieken en kwaliteitsborging onder GLP (Goede Laboratoriumpraktijken) gedaan en gerapporteerd?
De inspectie heeft gebruik gemaakt van het RIVM. Het RIVM is een geaccrediteerd laboratorium dat deel uitmaakt van het OMCL (Official Medicines Control Laboratories) netwerk. OMCL laboratoria ondersteunen autoriteiten in het controleren van de kwaliteit van geneesmiddelen op de markt, onafhankelijk van producenten. OMCL’s hebben daarnaast een actieve rol in het evalueren van Farmacopee monografieën als experts.
Het ziekenhuis heeft voor haar analyses ook gebruik gemaakt van een geaccrediteerd laboratorium. Overigens heeft Amsterdam UMC naar aanleiding van de onderzoeksresultaten door het RIVM het eerder door haar gebruikte laboratorium gevraagd een heranalyse te doen. Het ziekenhuis heeft de bevindingen van het RIVM verder niet bestreden. De inspectie heeft de analyserapporten van het RIVM gedeeld met het ziekenhuis.
Kunt u inzage geven in de analyserapporten, inclusief de validatierapporten om onafhankelijke experts de gelegenheid te geven om de analyses te evalueren?
Op basis van welke regelgeving, richtlijnen en normering is de conclusie getrokken dat de grondstof een te grote hoeveelheid verontreinigingen bevatte?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4 en 6. In de apotheekbereiding zijn onbekende onzuiverheden aangetroffen boven de in de Europese Farmacopee gestelde limiet van 0,25%. Daarnaast is uit het onderzoek naar voren gekomen dat niet alle in de Europese Farmacopee gevraagde specificaties zijn onderzocht door Amsterdam UMC.
Bent u van mening dat specifieke regelgeving voor magistrale bereiding gewenst is, zodat ziekenhuizen en (ziekenhuis)apothekers beter weten waar zij aan toe zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te (laten) onderzoeken welke specifieke regelgeving hiervoor nodig is?
Ik ben nog niet toe aan de conclusie dat er specifieke regelgeving nodig is. In mijn brief van 15 juni 2018 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat ik voor meer duidelijkheid wil zorgen wanneer magistrale bereidingen mogelijk zijn. Voor eind oktober zal ik u informeren over de voortgang op dit dossier.
Handel met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe omvangrijk is de import uit illegale Israëlische nederzettingen naar Nederland? Kunt u dit afzonderlijk aangeven voor de afgelopen jaren? Is er ook export naar de nederzettingen vanuit Nederland?
Zowel het kabinet als de Europese Commissie1 beschikken niet over cijfers die de handel met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied kwantificeren. Ook zijn er geen gegevens waaruit blijkt waar de handel met nederzettingen uit bestaat. Israël houdt deze gegevens ook niet bij.
Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, komen hiervoor niet in aanmerking. Importeurs die een tariefpreferentie claimen, moeten de postcode en de naam van de stad, het dorp of het industriegebied waaraan de producten hun oorsprong ontlenen vermelden op het vereiste oorsprongsbewijs. Douaneautoriteiten van de EU-lidstaten voeren controles uit, en maken daarbij gebruik van beschikbare informatie, inclusief een lijst met postcodes zoals gepubliceerd door de Europese Commissie.2 Bij twijfel over de oorsprong van een product waarvoor een tariefpreferentie wordt geclaimd, kunnen zij overeenkomstig art. 32 van Protocol 4 uit het Associatieakkoord om verificatie van de informatie vragen bij de Israëlische autoriteiten. De Nederlandse douane controleert gedurende deze procedure op basis van bestaande risicoprofilering.
Niet-preferentiële handel uit Israël bestaat uit goederen waarbij de importeur geen tariefpreferentie claimt en de invoerrechten betaalt die door de EU voor derde landen zijn vastgesteld binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Voor deze handelsstroom is niet vast te stellen welk deel uit Israëlische nederzettingen in bezet gebied komt.
Het is aan het bedrijfsleven om de herkomst van producten juist en niet-misleidend weer te geven op het etiket van het betreffende goed. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor toezicht en de handhaving en doet dit op basis van staand interventiebeleid. Consumenten kunnen, indien zij vermoeden dat er sprake is van misleiding over de herkomst van een product, een klacht indienen bij de NVWA. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van onjuiste informatie op etiketten, wordt er gehandhaafd en kunnen sancties worden toegepast – bijvoorbeeld door middel van een boete.
Hoe omvangrijk is de import uit illegale Israëlische nederzettingen door de Europese Unie (EU)? Kunt u dit afzonderlijk aangeven voor de afgelopen jaren? Is er ook export naar de nederzettingen vanuit de EU?
Zie antwoord vraag 1.
Waar bestaat deze handel uit?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de EU (veel) meer importeert uit illegale Israëlische nederzettingen dan uit Palestina? Wat is de precieze verhouding?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet over adequate, gedetailleerde cijfers over handel met illegale Israëlische nederzettingen beschikt, kunt u dan aangeven waarom dat het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet over adequate, gedetailleerde cijfers over handel met illegale Israëlische nederzettingen beschikt, bent u dan bereid opheldering hierover te vragen bij de Israëlische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het verpatsen van sociale huurhuizen aan buitenlandse beleggers |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het waar dat u een speciale website, genaamd «Investing in Dutch housing», heeft opgesteld om buitenlandse beleggers en investeerders aan te trekken voor onder meer het opkopen van Nederlandse sociale huurwoningen?1
In het kader van de nieuwe woningwet is in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl. Deze website is in 2016 uitgebreid met de overkoepelende «schil» www.woningmarktbeleid.nl, met onderliggende websites voor huurregelgeving (www.huurregelgeving.nl), de bestaande site over woningwet (www.woningwet2015.nl) en een Engelstalige website (www.investingindutchhousing.nl). Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt.
Heeft u aan huurders, huurdersorganisaties en/of de Woonbond gevraagd wat zij ervan vinden dat het opkopen van sociale huurwoningen wordt gepromoot op een website en dat liberalisering en verkoop aan buitenlandse beleggers van hun thuis tot doel wordt verheven?2
De website beoogt geïnteresseerden in de Nederlandse woningmarkt in het Engels te informeren. De inzet is om op termijn de inhoud van de Engelstalige website meer af te stemmen op de eerdergenoemde Nederlandstalige website woningmarktbeleid.nl. Door het vertalen van de Nederlandstalige content over het actuele onderwerp middenhuur, waaronder het online magazine «samen bouwen aan middenhuur»3, is daar een eerste stap toe gezet. Diverse gemeenten en de VNG zijn betrokken geweest en hebben input geleverd voor de Nederlandstalige content.
Is de website een vervolg op inspanningen van de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst, waarbij ambtenaren naar Londen zijn gestuurd om de Nederlandse voorraad sociale huurwoningen aan te prijzen voor verkoop en waarbij de Minister door Azië is gereisd om buitenlandse beleggers aan te trekken?3 4
Zoals aangegeven is in het kader van de nieuwe woningwet in 2015 gestart met de website www.woningwet2015.nl en de diverse onderdelen van die website. Het doel van de websites is het informeren over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt. Tijdens de reizen naar Londen en Azië is daarom verwezen naar de Engelstalige website voor meer informatie.
Hoeveel gemeenschapsgeld hebben de buitenlandse reizen en de website gekost?
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van voormalig Kamerlid Bashir (SP) van 13 december 2016 (Kamervragen (aanhangsel) 2016–2017, 765) bestonden de kosten van de reis voor het Rijk uit reis- en verblijfkosten van de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst en drie ambtenaren ter ondersteuning. Bij de kosten zijn de normen en regels die hiervoor bestaan gevolgd.
Voor de ontwikkeling, het beheer en de content van de eerder genoemde websites is budget gereserveerd op mijn begroting, er is geen sprake van bijdragen van derden. Sinds de start van de Engelstalige website in 2016 is er ongeveer 12.500 euro aan de website uitgegeven voor redactionele werkzaamheden.
Overigens wordt op dit moment gewerkt aan het onderbrengen van de genoemde websites op het Platform rijksoverheid. Zodra de websites via dat platform draaien zullen er alleen nog redactionele kosten worden gemaakt, denk aan het maken, vertalen en plaatsen van nieuwe content.
Wat zijn de concrete resultaten geweest van de reis door Zuidoost-Azië van toenmalig voor Wonen en Rijksdienst, aangezien er eerder geen concrete resultaten waren te melden en de resultaten van de reis naar Londen niet noemenswaardig bleken?5
Ik heb u eerder geïnformeerd over de resultaten van de reis van mijn ambtsvoorganger naar Zuidoost-Azië. Deze reis heeft ertoe geleid dat Nederlandse partijen met een aantal Aziatische investeerders in gesprek zijn. De verwachting is dat meer Aziatische beleggers zullen toetreden tot de Nederlandse woningmarkt, aangezien met name investeerders uit Japan, Korea en Singapore zich al langer aan het oriënteren zijn op de Nederlandse woningmarkt. Het gaat daarbij om investeringen namens staatsfondsen, verzekeraars en Aziatische pensioenfondsen7.
Bent u bereid af te zien van de door u aangekondigde vervolgreis naar Azië van u of uw ambtenaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn geen reizen naar Azië in de planning door mij of mijn ambtenaren. De informatie over de mogelijkheden op en de werking van de Nederlandse woningmarkt op de Engelstalige website acht ik op dit moment als voldoende informatie.
Vindt u de informatie op de website eerlijk te noemen gezien de tegenstrijdigheid in het regeringsbeleid, nu de weinige risico’s om sociale huurwoningen op te kopen expliciet worden benoemd, maar tegelijkertijd het feit, dat door het afschaffen van de dividendbelasting internationale investeerders juist meer belasting moeten gaan betalen, omdat zij vennootschapsbelastingplichtig worden, wordt verzwegen? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het regeerakkoord is aangekondigd dat fiscale beleggingsinstellingen (fbi) vanaf 2020 niet meer direct in Nederlands vastgoed mogen beleggen in verband met het afschaffen van de dividendbelasting. Het gaat bij deze maatregel om collectieve beleggingsinstellingen met de fbi-status die (direct) beleggen in Nederlands vastgoed. De maatregel is bedoeld om te voorkomen dat Nederland na het afschaffen van de dividendbelasting helemaal geen belasting meer kan heffen over de resultaten uit Nederlands beleggingsvastgoed. Zoals aangegeven beoogt de website geïnteresseerden in het Engels te informeren over de Nederlandse woningmarkt. De website biedt een introductie in het Nederlandse woonbeleid en beoogt geenszins een compleet beeld te schetsen van alle relevante factoren die kunnen meewegen in de besluitvorming van een investeerder.
Hoe verhoudt het lokken van buitenlandse beleggers zich tot het tegengaan van «foute» vastgoedbeleggers en huisjesmelkerij? Deelt u de mening van de Amsterdamse wethouder Laurens Ivens dat een campagne tegen huisjesmelkers meer op zijn plaats is dan inspanningen om buitenlandse beleggers aan te trekken? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Marktpartijen kunnen bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment. Ik vind het van belang dat gemeenten en marktpartijen nauw met elkaar samenwerken om tot een passend woningaanbod te komen, in het online magazine «samen bouwen aan middenhuur»10 onderstrepen gemeenten dat ook. Zoals aangegeven ben ik voornemens om dat magazine vertaald op de eerdergenoemde Engelse website te publiceren.
Uiteraard moeten negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Waarom ziet u het aantrekken van buitenlandse beleggers voor het opkopen van huurwoningen als uw taak, wanneer u bij zeer veel volkshuisvestelijke vraagstukken keer op keer naar gemeenten verwijst? Kunt u antwoord toelichten?
In zowel de huur- als de koopsector is sprake van schaarste in het betaalbare woningaanbod. De komende jaren zijn daarom veel extra woningen nodig, in het bijzonder in het middenhuursegment. Nederland kent daarnaast een omvangrijke, groeiende hypotheekschuld. Voor beide is financiering nodig. Marktpartijen kunnen via hun investeringen een bijdrage leveren aan het realiseren van deze extra woningen of de funding van nieuwe hypotheken. Het is belangrijk dat er voldoende financiering beschikbaar is en blijft voor de woningmarkt: daar kunnen zowel binnen- als buitenlandse marktpartijen voor zorgen.
Op het terrein van de woningmarkt neem ik een activerende rol, niet alleen door partijen bij elkaar te brengen, maar ook door ze te ondersteunen en gezamenlijk afspraken te maken over de acties die het Rijk en andere partijen nemen. Op landelijk niveau heb ik dat vormgegeven in de Nationale Woonagenda. En omdat de regionale verschillen zo groot zijn is regionaal maatwerk noodzakelijk. Daarom maak ik in de grote stedelijke regio’s waar spanning op de woningmarkt het grootst is ook regionale afspraken. Ik zal de Tweede Kamer daarover in het najaar informeren.
Gemeenten blijven het beste zicht hebben op de lokale behoeften en mogelijkheden. Zij zitten voor een belangrijk deel aan de knoppen, zoals bij de gronduitgifte, afspraken over bestemmingen en afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Hoe zij deze instrumenten inzet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers in eerste instantie een lokale aangelegenheid.
Waarom stelt u op de website dat ongeveer een miljoen sociale huurhuizen niet in de sociale sector, maar in de vrije sector zouden thuishoren? Wat betekent het dat deze huizen «te goed voor de sociale sector» zijn?8
Corporaties hebben bezit dat in principe geliberaliseerd kan worden wanneer naar de maximaal redelijke huur wordt gekeken. De helft van de woningen met een huur onder de liberalisatiegrens zou potentieel geliberaliseerd kunnen worden op basis van het woningwaarderingsstelsel, als er geen schaarste aan sociale huurwoningen zou zijn. Tegelijkertijd bestaat de huidige corporatievoorraad voor ruim 40% uit eengezinswoningen, terwijl de doelgroep voor 80% bestaat uit een- of tweepersoonshuishoudens. Door integraal afspraken te maken over verkopen van dure voorraad en toevoeging van nieuwe woningen voor de doelgroep, kan de voorraad beter passend worden gemaakt voor de doelgroep. Gemeenten hebben het beste zicht op de lokale woningbehoefte en spelen hierin een belangrijke rol. De website zal op dit punt geactualiseerd worden.
Bij de verkoop van sociale huurwoningen zijn corporaties gebonden aan de verkoopregels welke zijn opgenomen in het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting en de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat blijvend gereguleerde huurwoningen eerst moeten worden aangeboden aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen alvorens deze aan een derde (waaronder ook buitenlandse beleggers vallen) mogen worden verkocht. Daarbij geldt dat voor deze woningen gemeenten en huurdersorganisaties een zienswijze moeten geven welke toeziet op de te verkopen woning en de koper. Voor de potentieel te liberaliseren woningen geldt de aanbiedingsvolgorde niet. Wel geldt dat voor deze woningen ook een zienswijze van de gemeente verplicht is (tenzij de woningen worden verkocht ten behoeve van het middenhuursegment met een huur tot € 850, met een minimale voortzetting van de exploitatie van 7 jaar en in de prestatieafspraken afspraken zijn gemaakt over het terugbouwen van ten minste een zelfde aantal goedkope sociale huurwoningen). Daarnaast geldt dat verkoopvoornemens van een corporatie onderdeel zijn van de prestatieafspraken die tussen een gemeente, huurdersorganisatie en een corporatie worden overeengekomen. Gemeenten en huurdersorganisaties kunnen op deze manier ook vooraf met de prestatieafspraken nadere afspraken maken over voorgenomen verkopen. Het hangt af van de lokale volkshuisvestelijke doelstellingen die door corporatie, gemeente en huurdersorganisatie worden overeengekomen hoeveel en welke woningen worden verkocht. Indien er een geschil is tussen de partijen die het maken van prestatieafspraken in de weg staat, kan dat worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. Op basis van dit advies zal ik in het geschil een uitspraak doen.
Bent u van mening dat in de sociale sector alleen (te) kleine en (te) slechte woningen thuishoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de lange wachtlijsten in de sociale sector zich tot uw beleid van liberaliseren en verkopen van sociale huurwoningen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe denkt u voldoende betaalbare huurwoningen te waarborgen, wanneer u beleggers aantrekt die huur- en verkoopprijzen zullen opdrijven omdat zij hun investering willen terugverdienen en winst willen maken?
Een betere balans op de woningmarkt zal een gevolg hebben voor de huizenprijzen. Marktpartijen hebben een belangrijke rol in de wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het middenhuursegment. Het is aannemelijk dat een verruimde aanbod van huurwoningen de huurprijzen minder snel zal doen stijgen of zelfs doen dalen.
Gemeenten beschikken verder over diverse instrumenten om indien nodig te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ondervindt dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor groepen op de woningmarkt. Dit kan via privaatrechtelijke afspraken, bijvoorbeeld via voorwaarden in tenders bij eigen grond van de gemeente. De gemeente heeft ook publiekrechtelijke mogelijkheden. Zo kan de gemeente via het bestemmingsplan eisen stellen aan het percentage middenhuur en sociale huur dat wordt gebouwd, zo blijven woningen tot maximaal tien jaar binnen de categorie beschikbaar. Ook kan de gemeente de maximale aanvangshuurprijs van de middenhuurwoningen hierin regelen. Verder kan een gemeente bij de gronduitgifte een woonplicht voor een aantal jaar invoeren, om zo bijvoorbeeld speculatie met woningen te voorkomen. Tot slot is in het geval van sociale huur de huurprijsregelgeving bam toepassing ongeacht het eigendom van het object.
Bent u het eens met de woorden van uw collega-minister in Nieuw-Zeeland die een verbod op het opkopen van huizen door buitenlandse beleggers instelde en zei «(d)e regering vindt dat Nieuw-Zeelanders niet buitenspel gezet moeten worden gezet door rijkere buitenlanders. (.) Deze wet garandeert dat de woningmarktprijzen hier tot stand komen, en niet in het buitenland»? Zo nee, waarom niet?9
Nieuw-Zeeland heeft buitenlanders die niet in Nieuw-Zeeland wonen verboden om daar huizen te kopen. Er geldt echter een uitzondering voor inwoners van Australië en Singapore, en ook een uitzondering voor nieuwbouwappartementen. Voor intreding van de Wet waren de meeste buitenlanders die niet in Nieuw-Zeeland woonden en daar huizen kochten, afkomstig uit Australië. Daarom is de verwachting dat de werking van de Wet beperkt zal zijn.
Het aandeel van buitenlandse marktpartijen is in de Nederlandse woningmarkt al jarenlang minder dan 5 procent. Marktpartijen dragen bij aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, vooral in het nog schaarse middenhuursegment en vervullen daarmee een belangrijke maatschappelijke taak.
Ik vindt dat negatieve excessen op de woningmarkt, zoals huisjesmelkerij, gericht aangepakt moeten worden. Per brief van 5 juli jl. heb ik aangegeven dat ik u in het najaar informeer over de aanpak die sectorpartijen, overheden en BZK gezamenlijk ontwikkelen om goed verhuurderschap te stimuleren.
Bent u bereid een dergelijke maatregel, als het Nieuw-Zeelandse verbod op het opkopen van huizen door buitenlandse beleggers, te overwegen voor ons land? Zo nee, wat is uw reactie op een woningmarkteconoom van de Rabobank die het verbod wel een «nuttige maatregel» vindt?10
Zie antwoord vraag 14.
Bent u van mening dat, gezien het ontbreken van instemming van huurders en gemeenten, gezien het ontbreken van concrete resultaten van eerdere inspanningen in het buitenland en gezien het regeringsbeleid omtrent de dividendbelasting en vennootschapsbelasting, de site beter uit de lucht gehaald kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 17.
Welke andere inspanningen om sociale huurwoningen te verpatsen aan beleggers bent u nog meer van plan? Bent u bereid daarvan af te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
«Nieuw- Zeeland verbiedt buitenlanders om een huis te kopen», RTL Z, 16 augustus 2018, https://www.rtlz.nl/life/personal-finance/nieuw-zeeland-verbiedt-buitenlanders-om-een-huis-te-kopen
Seksuele uitbuiting in een jeugdzorginstelling |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisjes gesloten jeugdzorginstelling Zetten bleken niet veilig voor loverboys»?1
Ja.
In welke fase van het strafproces bevindt de in het bericht genoemde zaak zich?
De eerstvolgende pro-forma zitting in deze zaak staat gepland voor 8 oktober. Naar verwachting zal de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvinden in het voorjaar van 2019. De twee hoofdverdachten zitten in voorlopige hechtenis.
Deelt u de mening dat zeker meisjes in jeugdzorginstellingen vanwege hun kwetsbare positie beschermd zouden moeten worden tegen seksuele uitbuiting door loverboys? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Het is bekend dat de ronselmethoden van loverboys/mensenhandelaren vaak gerelateerd zijn aan misbruik van een kwetsbare psychische, economische dan wel sociale positie van het slachtoffer. Dat vraagt extra alertheid op de risico’s op (seksuele) uitbuiting.
In sommige gevallen betekent dit ook dat beschermende maatregelen nodig zijn en worden meisjes in een gesloten instelling geplaatst.
Zijn u meer signalen bekend over meisjes in jeugdzorginstellingen die slachtoffer zijn of dreigden te worden van seksuele uitbuiting? Zo ja, waar bestaan die signalen uit en wat heeft u daar mee gedaan?
Jongeren die in een instelling verblijven zijn veelal kwetsbaar en lopen het risico om slachtoffer te worden van seksuele uitbuiting. Daarom heeft de Commissie Azough in opdracht van Jeugdzorg Nederland en met ondersteuning van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), in 2015 en 2016 instrumenten ontwikkeld op basis van een actieplan om te komen tot betere signalering van situaties waarin sprake is van een risico op seksuele uitbuiting en tot betere behandeling van slachtoffers.
Voor jeugdhulpinstellingen zijn verschillende instrumenten ontwikkeld en deze zijn in 2017 door het landelijk kennisnetwerk LVB en GGZ-Nederland met financiële steun van het Ministerie van VWS tevens toepasbaar gemaakt voor de instellingen die jeugdigen opvangen met LVB problematiek en/of psychische problemen.
Eind van dit jaar komen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de ministers van Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport met een plan van aanpak mensenhandel waarin extra zal worden ingezet op het nog beter signaleren van en handelen bij deze problematiek.
Deelt u de mening dat, aangezien dergelijke meisjes aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd, op die overheid een zware verantwoordelijkheid rust om deze meisjes te beschermen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat die bescherming wordt verbeterd? Zo nee, waarom niet?
Meisjes die gesloten geplaatst worden om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekken of onttrokken worden, verdienen een veilige woon- en leefomgeving. De instellingen waar deze meisjes verblijven zijn daarvoor verantwoordelijk en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet vervolgens toe op de kwaliteit van de instellingen voor gesloten jeugdhulp inclusief of sprake is van een veilig woon en leefklimaat.
Naar aanleiding van de door u aangehaalde berichtgeving heeft de Minister van VWS contact gehad met de IGJ over de veiligheidssituatie bij de jeugdhulpinstelling in Zetten, de Heldringstichting. De inspectie heeft samen met de Inspectie van het Onderwijs, de bestuurder van de Heldringstichting en de bestuurder van de school op het terrein, verzocht om de signalen diepgravend te onderzoeken. De inspecties willen geïnformeerd worden over de feiten en eventuele tekortkomingen in de hulp aan zowel de betreffende jeugdigen genoemd in bovengenoemde berichtgeving, als de andere jeugdigen die verblijven binnen de instelling.
De Heldringstichting heeft vervolgens het initiatief genomen voor een onafhankelijk onderzoek. De inspectie ziet toe op de onafhankelijkheid van de onderzoekscommissie en stelt eisen aan het onderzoek zoals een volledig feitenrelaas en diepgaande analyse. Op basis van dit onderzoek zullen de inspecties beoordelen of en welke verdere vervolgstappen nodig zijn.
De Commissie Azough heeft daarnaast een specifieke handreiking ontwikkeld voor het contact tussen jeugdhulpinstellingen en de politie. We zien dat er in regio’s overlegtafels zijn waar politie en zorg casuïstiek bespreken. Dit moet op grotere schaal van de grond komen. Hieraan zal in het plan van aanpak mensenhandel aandacht worden besteed.
Wat is de waarde van de rapportage van de Inspectie van Gezondheidszorg en Jeugd over loverboy-problematiek als een instelling daarin vrijwel perfect scoort ten aanzien van preventie en hulpaanbod en er toch sprake is van seksuele uitbuiting? Acht u het mogelijk dat het beoordelingskader dat de Inspectie toepast tekortschiet? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dat te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op basis van de berichtgeving op dit moment geen reden om te twijfelen aan het toetsingskader of de wijze waarop de inspectie het toezicht heeft uitgevoerd.
Het onderzoek dat de Heldringstichting op verzoek van de inspecties uitvoert, zal moeten uitwijzen wat er gebeurd is. De inspectie zal op basis van het onderzoek kritisch reflecteren op het toetsingskader en het gebruik daarvan bij haar onderzoek onder instellingen met gespecialiseerde hulp aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys van december 2017.
De inspectie voerde het toezicht bij de jeugdhulpaanbieders uit aan de hand van haar toetsingskader Verantwoorde Hulp voor Jeugd. 2 Bij de beoordeling van de kwaliteit van de geboden hulp maakte de inspectie tevens gebruik van de kernelementen uit het Kwaliteitskader van de commissie Azough 3, waarin specifieke kwaliteitseisen voor de gespecialiseerde jeugdhulp aan slachtoffers van loverboys zijn uitgewerkt, zoals de samenwerking met de politie.