Het bericht ‘Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken’ |
|
Arne Weverling (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Bent u bekend met de discussie die in het verleden is gevoerd aangaande de verzilting van zoetwatervoorraden in de Haringvliet? Zo ja, welke overwegingen hebben u doen besluiten om akkoord te gaan met het openstellen van de dam, gezien het gevolg dat door de opening van de Haringvlietdam zout zeewater de Haringvliet in kan stromen?
Het Kierbesluit is onderdeel van internationale afspraken zoals het Masterplan Trekvissen Rijn onder het Rijnactieprogramma en de internationale stroomgebiedbeheerplannen voor Rijn en Maas onder de KRW. De sluizen in de Haringvlietdam gaan op een kier om migratie van vis naar de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas mogelijk te maken. Belangrijk onderdeel van het Kierbesluit is dat de functionaliteit van de innamepunten voor zoetwater behouden moet blijven. De zoetwaterbeschikbaarheid van het Haringvliet blijft geborgd door verplaatsing van innamepunten in het westen van het Haringvliet voor drinkwater en landbouwwater naar het oosten. Het oostelijk deel van het Haringvliet blijft zoet. Bij de verplaatsing van de innamepunten is daarnaast extra geïnvesteerd in de kwaliteit en robuustheid van de zoetwater(aanvoer)systemen van het waterschap en het drinkwaterbedrijf.
Is in de discussie rondom verzilting van zoetwatervoorraden rekening gehouden met de belangen van de land- en tuinbouw in het gebied; sectoren die groot belang hebben bij een goede en betrouwbare aanvoer van zoet water?
Ja, zie ook vraag 2. De verplaatsing van de innamepunten, en inrichting van de nieuwe watersystemen, is in nauw overleg met de sector gerealiseerd. LTO, waterschap en drinkwaterbedrijf nemen ook deel aan een klankbordgroep die de stapsgewijze invoering van het Kierbesluit de komende jaren begeleidt.
Is in het besluit om de Haringvlietdam open te stellen ook rekening gehouden met extreme droogteperiodes, zoals ervaren in de afgelopen maanden, en de bijbehorende schaarste van zoet water?
Ja, gedurende een deel van het jaar is de Rijnafvoer te laag. In die gevallen moet al het water via de Nieuwe Waterweg stromen om daar de zoutindringing tegen te gaan. De Haringvlietsluizen staan dan, net als nu, dicht. In die situatie wordt dus ook geen zout water het Haringvliet opgelaten.
Acht u het in dit soort gevallen wenselijk dat de zoetwatervoorraad in de Haringvliet verzilt door het openstellen van de dam?
Nee, zie ook antwoord 4.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het zoete water verzilt en op welke manier dit effecten heeft voor de zoetwatertoevoer voor de land- en tuinbouw in het gebied? Zo ja, op welke manier zal dit worden gemonitord? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren zal via een onderzoeksprogramma stapsgewijs gewerkt worden aan de definitieve bedienprotocol voor de Haringvlietsluizen. Daarbij is zoetwaterbeschikbaarheid een randvoorwaarde. De zoutbeweging zal via een meetnet van 8 zoutmeetpunten met elk op drie dieptes zoutmeters (om de 10 minuten online/openbaar) continu gevolgd worden. Er wordt risico-gestuurd gewerkt, waarbij gestart wordt met kleinere openingen en situaties met relatief veel Rijnafvoer. Het waterschap Hollandse Delta meet grondwater en oppervlaktewater op de twee aanliggende eilanden.
Zal na het openstellen van de Haringvlietdam worden gemonitord in welke mate het openstellen van voornoemde dam een positieve invloed zal hebben op de visstand in het gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende methoden, waaronder telemetrie, zullen de effecten van de Kier op visintrek en andere ecologische effecten worden gemonitord. Voor de telemetrie worden zalmen en zeeforellen aan de buitenzijde van de Haringvlietsluizen gevangen, van een zender voorzien, weer vrijgelaten en vervolgens kan hun potentiële intrek tot in Duitsland gevolgd worden. Momenteel komen de meeste van zenders voorziene vissen de Haringvlietsluizen niet voorbij. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Ook moet het water- en ecosysteem zich instellen op de nieuwe situatie. In deze periode kunnen daarom nog geen structurele conclusies getrokken worden over de effectiviteit van het Kierbesluit. Daarnaast is het vanwege natuurlijke schommelingen in de vispopulatie van belang om langdurig te monitoren.
Zullen de gestrande onderhandelingen met stakeholders in de visserijsector om afspraken te maken over visserij in de Haringvliet en het Noordzeegebied rondom de Haringvlietdam nieuw leven ingeblazen worden om zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de verschillende stakeholders? Zo nee, waarom niet?
Hierop zal uitgebreid worden ingegaan in de beantwoording van de vragen van het lid de Groot (kenmerk 2018Z15103), zoals die mede namens mij, door de Minister van LNV zal plaatsvinden. Hierbij zal zowel worden ingegaan op de onderhandelingen waar u aan refereert, als ook meer generiek op de visserijsituatie in de omgeving van de Haringvlietsluizen.
Is bij de beslissing om de Haringvlietdam wederom open te stellen rekening gehouden met, en onderzoek gedaan naar, de vorming van zoute kwel in het gebied rondom de Haringvliet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek?
In de studies die ten grondslag lagen aan het Kierbesluit is ook onderzocht in welke mate de maatregel invloed heeft op grondwaterstromingen. Op basis daarvan wordt er geen extra zoute kwel als gevolg van het Kierbesluit verwacht. Het waterschap Hollandse Delta heeft hiervoor echter wel een monitoringsnetwerk ingericht. Op basis van de onderzoeksrapporten heeft het waterschap extra beheersmaatregelen genomen zoals het opzetten van het waterpeil in het zoetwaterkanaal om mogelijke kwel te onderdrukken of het in een later stadium meer doorspoelen van het watersysteem.
Zal de openstelling van de Haringvlietdam op een gegeven moment geëvalueerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welk moment zal dit gedaan worden en op basis van welke criteria?
De effecten van de Kier zullen worden gemonitord en gedeeld met belanghebbenden in de klankbordgroep. Het andere beheer van de Haringvlietsluizen is onderdeel van een groot pakket aan internationale maatregelen om de vismigratie in de Rijn en Maas te verbeteren. Er zijn geen aparte doelstellingen voor het Kierbesluit geformuleerd. Dat neemt niet weg dat er uitgebreid gemonitord wordt, primair om de bediening, ook voor vismigratie, te optimaliseren. Daarnaast ook om effecten te kunnen rapporteren.
Mocht de evaluatie geen positieve uitkomst hebben, wat zijn dan wat u betreft de te treffen maatregelen?
Daar is nu nog geen antwoord op te geven. In de eerste jaren zijn de openingen, vanwege de stapsgewijze invoering, nog beperkt. Zie ook vraag 7. Overigens wordt gewerkt aan meer maatregelen om de vispasseerbaarheid te bevorderen, zoals de vismigratierivier bij de Afsluitdijk.
Het interview ‘De Wending’ met Dhr. Leon Adegeest |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het interview «De wending» met Leon Adegeest?1
Het interview is mij bekend.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst door de heer Adegeest die zich geïntimideerd voelt door uw ministerie?
Het in het interview geschetste beeld herken ik niet.
Met welk doel heeft er contact plaatsgevonden tussen ambtenaren van uw ministerie en de heer Adegeest voorafgaand aan presentaties die hij gaf? Wie heeft hiertoe besloten en waarom?
Er is meerdere malen contact geweest tussen mijn ministerie en leden van Hoog Overijssel en de bewonersdelegatie, onder wie ook met de heer Adegeest als lid van Hoog Overijssel en toen hij nog onderdeel uitmaakte van de bewonersdelegatie. Deze contacten vonden plaats in het kader van het MER Lelystad en de totstandkoming van de twee adviezen waar ik de bewonersdelegatie om had gevraagd.
Welke afspraken zijn er op uw ministerie over direct contact tussen ambtenaren en belanghebbenden in de luchtvaart (bewonersgroepen, luchtvaartmaatschappijen, werknemersvertegenwoordiging, maatschappelijke organisaties)? Is er een protocol voor direct contact met vertegenwoordigers van belangenorganisaties?
Het onderhouden van contacten met belanghebbenden is een belangrijk onderdeel van het werk van ambtenaren. De Gedragscode Integriteit Rijk schrijft voor welke waarden en normen daarbij horen.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden om onduidelijke redenen zijn benaderd door uw ministerie of zich geïntimideerd hebben gevoeld?
Nee. Wel heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat mij verzocht te reageren op het NRC-artikel van 3 september jl., met als titel «Ambtenaren hebben het laatste woord». Het artikel gaat over een onderzoek naar de vergoeding in verband met een subsidieregeling voor het onderwerken van graanresten rondom Schiphol (in het artikel genoemd ganzenregeling) van het Wageningen Economic Research-instituut (WECR). Deze reactie heb ik u op 28 september jl. doen toekomen.
Heeft uw ministerie het functioneren van belanghebbenden die kritisch staan tegenover uw luchtvaartbeleid geprobeerd te beïnvloeden door personen of organisaties onder druk te zetten?
Mij zijn geen gevallen bekend waarin mijn ministerie zou hebben geprobeerd om critici van het luchtvaartbeleid te beïnvloeden. Ik deel de mening dat een open cultuur noodzakelijk is. Het ministerie spant zich in om over het gehele beleidsdomein transparant te zijn, door actief informatie te verstrekken en stakeholders te betrekken bij beleidsvorming. Op het dossier luchtvaart, en in het bijzonder Lelystad Airport, zijn de afgelopen periode informatiebijeenkomsten, een consultatieproces voor stakeholders en het brede publiek en diverse regionale gesprekken georganiseerd. In het kader van de consultatiefase rondom Lelystad Airport is een bewonersdelegatie, samengesteld uit diverse regionale actiegroepen, gevormd om mij te adviseren. Ook is ervoor gekozen om de actualisatie van het MER zo transparant mogelijk tot stand te brengen, door niet alleen meerdere bureaus een contra-expertise te laten verrichten, maar ook door de bewonersdelegatie. Over de toekomst van de luchtvaart wordt op dit moment een maatschappelijke dialoog georganiseerd. In dat kader vindt dit najaar een reeks regiobijeenkomsten plaats waarin uiteenlopende stakeholders met verschillende visies over het luchtvaartbeleid met elkaar in gesprek gaan.
Ook voor de herziening van het luchtruim wordt actief ingezet op participatie van stakeholders. Ter toelichting verwijs ik hiervoor naar mijn Kamerbrief2 over de participatie op het luchtvaartdossier. Bij de totstandkoming van mijn beleid hecht ik, kortom, aan een open, transparant en zorgvuldig proces.
Kent u andere gevallen waarin belanghebbenden onder druk zijn gezet om hun mening over beleidsmatige kwesties te wijzigen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Wordt dat geregistreerd?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een open cultuur noodzakelijk is om de transitiefase waarin de luchtvaart zich bevindt te faciliteren? Zo ja, is deze open cultuur geborgd binnen uw ministerie en specifiek binnen het directoraat luchtvaart?
Zie antwoord vraag 6.
Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het voorstel om vingerafdrukken op ID-kaarten op te nemen |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het EU-voorstel (2018/0104) over de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten door middel van het opnemen van vingerafdrukken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezichtsafbeeldingen en vingerafdrukken beschouwd moeten worden als gevoelige persoonsgegevens en daarom speciale bescherming verdienen?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de EDPS dat het betreffende EU-voorstel niet voldoende rechtvaardigt waarom twee soorten biometrische data (gezichtsafbeelding en vingerafdrukken) op ID-kaarten opgeslagen moeten worden, terwijl het gestelde doel ook met minder indringende middelen bereikt kan worden?
Ik zie daarin steun voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen om de proportionaliteit van dit onderdeel van het voorstel ter discussie te blijven stellen.
Bent u het met het oordeel van de EDPS eens dat het voorstel een vergaande impact zal hebben op honderden miljoenen Europeanen omdat zij aan de verplichte vingerafdrukeisen zullen worden onderworpen, terwijl veel landen deze vingerafdrukken niet kunnen uitlezen? Zo nee, waarom niet?
De EDPS neemt hetzelfde standpunt in als dat Nederland in de afgelopen periode heeft ingenomen met betrekking tot het opnemen van de vingerafdrukken op identiteitskaarten. Belangrijkste reden is het tot op heden beperkte gebruik van vingerafdrukken in paspoorten bij grenscontroles en de afwezigheid van grenscontroles binnen het Schengengebied vanwege het vrije verkeer van personen en goederen. Net als de EDPS heb ik de proportionaliteit van het opnemen van de vingerafdrukken in relatie tot het beperkte gebruik onder de aandacht gebracht en blijf ik daarvoor aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het verwerken van biometrische data zoals vingerafdrukken in deze context opnieuw tegen het licht zou moeten worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de komende Raadswerkgroep op 14 september zal ik onder verwijzing naar het rapport van het EDPS dit onderwerp opnieuw aan de orde stellen.
Wat is uw reactie op het voorstel van de EDPS dat vanwege het feit dat het beoogde doel van het voorstel niet de noodzaak rechtvaardigt voor de opslag van twee soorten biometrische data, het een alternatief is om alleen de opslag van de gezichtsafbeelding te handhaven en niet de vingerafdrukken?
Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerkgroep, en later dit jaar in de Raad van de Europese Unie, zal Nederland blijven wijzen op de proportionaliteit van deze maatregel. Daarbij zal Nederland dan ook verwijzen naar de opinie van de EDPS op dit onderwerp.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een specifieke bepaling in de verordening dat lidstaten verplicht zijn de biometrische data die verwerkt zijn direct te verwijderen na het opslaan op de identiteitskaart en dat deze gegevens daarna in geen enkel geval voor andere doeleinden gebruikt mogen worden?
De verordening kent nu al een bepaling met daarin doelbinding voor het gebruik van de biometrische gegevens. Daarbij zijn de landen gebonden aan de grenzen van de verordening en hun nationale wetgeving. Voor het gebruik van de data acht ik die bepalingen met doelbinding voldoende.
De EDPS benadrukt verder dat voorkomen moet worden dat de lidstaten zelf vingerafdrukdatabases gaan ontwikkelen op basis van deze verordening. In de aankomende Raadswerkgroep zal ik specifieke aandacht vragen voor deze observatie van de EDPS.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) Biometrie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
De hongerstaking van gedetineerde Rif-activisten in Marokko |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat Nasser Zafzafi en andere Rif-activisten een hongerstaking zijn begonnen om daarmee te protesteren tegen onterechte detentie en slechte omstandigheden in de gevangenis? Wat is bekend over de medische toestand van de heer Zafzafi die heeft aangekondigd te zullen hongerstaken tot de dood erop volgt?1
Ja. De heer Nasser Zefzafi is op 30 augustus jl. samen met een medegevangene, de heer Mohamed Haki, een hongerstaking begonnen om gelijke rechten als de andere gevangenen op te eisen, in het bijzonder de beëindiging van zijn eenzame opsluiting. Beiden hebben hun hongerstaking op 6 september jl. beëindigd toen werd tegemoetgekomen aan het merendeel van hun eisen en zij werden overgeplaatst naar een celblok met andere Riffijnse activisten. De heer Zefzafi bevindt zich sindsdien niet langer in een isolatiecel. Volgens de advocaat van de heer Zefzafi is zijn gezondheidstoestand stabiel.
Herinnert u zich de oproep van mensenrechtenorganisatie Amnesty International, die stelt dat Zafzafi en anderen vrijgelaten dienen te worden?2 Welke resultaten heeft uw contact met de Marokkaanse autoriteiten over de detentie van Rif-activisten tot op heden opgeleverd? Is er ook contact geweest met gedetineerden?
Ja. Graag verwijs ik u voor een antwoord op de vraag naar contacten met de Marokkaanse autoriteiten naar mijn brief van 5 september jl. inzake veroordelingen in Marokko in verband met de Rif-protesten. Hierin heb ik een eerste appreciatie gegeven van de rechtsgang en de behandeling van gevangenen. Als aanvulling daarop kan ik u informeren dat de Nederlandse ambassade in Marokko regelmatig contact heeft met de advocaat van de heer Zefzafi en met advocaten van andere gedetineerden. De advocaat van de heer Zefzafi staat in direct contact met de gedetineerden en stelt dat zij in goede gezondheid verkeren en zich in normale detentieomstandigheden bevinden. De Nederlandse ambassade heeft geen contact gezocht met de gedetineerden zelf.
Heeft u inmiddels het vonnis van de heer Zafzafi en anderen bestudeerd, alsmede de omstandigheden in de gevangenissen conform uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over Marokko op 28 juni 2018?3
Graag verwijs ik naar mijn eerder genoemde brief van 5 september jl.4
Bent u bereid nogmaals contact op te nemen met Marokko en aan te dringen op vrijlating en betere behandeling van Zafzafi en andere politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik heb aangegeven in eerder genoemde brief, is het nog te vroeg om een definitieve appreciatie te geven over de gehele procesgang aangezien de vonnissen nog niet openbaar zijn gemaakt en het hoger beroep nog moet dienen. Wat betreft de behandeling van de heer Zefzafi en andere politieke gevangenen, beschik ik niet over informatie die een verzoek om betere behandeling zou kunnen ondersteunen. Ook het contact met de advocaat van de heer Zefzafi geeft daar nu geen aanleiding toe.
De aanhoudende onrust bij LVO Maastricht |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aantal vmbo-leerlingen mogelijk het verkeerde diploma»?1
Ja.
Klopt het dat leerlingen het verkeerde diploma hebben gekregen, er fouten zaten in de cijferlijsten en niet alle leerlingen zijn gebeld over de uitslag van de examens? Zo ja, hoe is het mogelijk dat er nog steeds grote (administratieve) fouten worden gemaakt door LVO Maastricht?
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft mij gemeld dat er geen verkeerde diploma’s zijn uitgereikt. Geslaagde leerlingen die de gemengde leerweg (GL) met een extra theorievak hebben gevolgd en begin 2018 een verklaring hebben ingediend het diploma vmbo theoretische leerweg (TL) te willen ontvangen, hebben dat diploma ook ontvangen. Op 31 augustus 2018 gaven acht leerlingen met een diploma GL aan dat zij ook een diploma TL hadden verwacht, gelet op het feit dat zij een extra theorievak hadden gevolgd. Van hen had VMBO Maastricht geen verklaring in bezit dat zij dat diploma wilden ontvangen. Zes van deze leerlingen bleken aan de voorwaarden te voldoen en ontvangen alsnog een diploma TL.
Verder is mijn conclusie op basis van informatie die de inspectie van VMBO Maastricht heeft gekregen, dat alle cijfers op de cijferlijsten kloppen.
Wat betreft het bellen van leerlingen heeft VMBO Maastricht aangegeven dat niet altijd de telefoon werd opgenomen en in een enkel geval het telefoonnummer uit de administratie niet bleek te kloppen.
Kent u het zelfevaluatierapport van het schoolbestuur?2
Ja.
Gaat de Onderwijsinspectie nader onderzoeken hoe het kan dat het schoolbestuur stelt dat hen «geen enkel signaal bekend was», terwijl ouders aangeven al jaren aan de bel te trekken?
Het omgaan met klachten en de communicatie daarover is onderdeel van de onderzoeken van de inspectie.
Is de onderwijsinspectie voornemens om ook de verantwoording van het bestuur aan de medezeggenschapsraad en de rol van de raad van toezicht in het onderzoek te betrekken?
Ja, de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en de raad van toezicht worden bevraagd in het kader van het onderzoek bestuurlijk handelen van de inspectie.
Is de voortdurende onrust en de zelfevaluatie voor u reden om opnieuw actie te ondernemen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving over onjuistheden rond de diplomering op 31 augustus 2018 bevatte onjuistheden; zie ook het antwoord op vraag 1. De zelfevaluatie is onderdeel van onderzoek van de inspectie. Ik wacht de uitkomsten daarvan af.
De berichtgeving dat de gezondheid van modellen in de mode-industrie ondanks beloftes nog steeds ver onder de maat is |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van NOSop3, waaruit blijkt dat er weinig terechtkomt van de afspraken om het dunne schoonheidsideaal in de mode-industrie te veranderen?1
Ja
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek?
Er is met enkele tientallen modellen gesproken. De gesprekken geven een beeld hoe modellen hun vak kunnen ervaren. Mijn beeld is dat problemen ontstaan omdat meisjes op jonge leeftijd gescout worden, waarna hun lichaam nog verandert. Cruciaal is de begeleiding die modellen krijgen. Zorgwekkend vind ik dat een aantal gesproken modellen niet in beeld wil komen uit angst. «The Model’s Health Pledge» (TMHP) spant zich in om deze onveiligheid weg te nemen. De gedane beloftes van de mode-industrie gaan in deze pledge niet over heupmaten, maar over het beschermen van de gezondheid van modellen, o.a. door het scheppen van realistische verwachtingen, zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden en het geven van een goede begeleiding. Daarnaast dragen de partners bij aan en realistische beeldvorming van het modellenvak in de media.
Deelt u de mening dat de mode-industrie op deze manier bijdraagt aan een onrealistisch en ongezond beeld waaraan meisjes zouden moeten voldoen?
De nadruk op dunne modellen vanuit de high fashion draagt daar naar mijn idee zeker aan bij. In de rapportage worden gelukkig ook positieve ontwikkelingen gesignaleerd zoals de groeiende aandacht voor «curvy» modellen en het verschijnen van een minder dunne Barbie pop.
Hoe beoordeelt u de hartenkreten van de modellen die aangeven zich nog altijd gedwongen te voelen om af te vallen en ongezond dun te zijn?
Die hartenkreten van jonge mannen en vrouwen die zich gedwongen voelen om ongezond dun te zijn raken mij. Het is natuurlijk vreselijk als jonge mensen zich gedwongen voelen om ongezond te zijn. Daarom steun ik ook het werk van «The Model’s Health Pledge» (TMHP). Het modellenvak past niet bij iedereen. Als bij het ouder worden duidelijk wordt dat je niet geschikt bent voor de high fashion is het de verantwoordelijkheid van opvoeders en begeleiders, zoals modellenbureau’s, te helpen met dit inzicht en te helpen hier op een goede en gezonde manier mee om te gaan.
In hoeverre worden de afspraken geëvalueerd die uw voorganger, Staatssecretaris Van Rijn, op initiatief van de CDA-fractie met de mode-industrie heeft gemaakt? Is er gesproken over evaluatiemomenten?
Mijn voorganger heeft geen afspraken met de mode industrie gemaakt. Wél heeft hij partijen bij elkaar gebracht en verkend met de partijen wat zij vanuit de branche kunnen doen. Dit heeft geleid tot «The Models Health Pledge» (TMHP).
Partijen die onderdeel uitmaken van deze pledge wilden graag dat zaken werden geëvalueerd. Onderzoeksbureau Sardes heeft daarom kortgeleden een enquête gehouden onder 300 modellen in overleg met de TMHP. Deze uitkomsten kunnen helpen om de pledge verder te ontwikkelen.
Welke resultaten heeft het in 2016 gesloten convenant met een aantal partners in de mode-industrie tot nu toe opgeleverd?
Het convenant moet bijdragen aan het beschermen en vergroten van de weerbaarheid van modellen. Resultaten zijn o.a. dat er na deze ondertekening in 2016, in oktober 2017 een platform is gelanceerd met een meldpunt en een vertrouwenscommissie, er is inmiddels ook een nieuwe norm voor naaktfotografie (sowieso niet onder de 18 en niet als het van tevoren niet is gemeld), een stappenplan voor identificatie van en omgang met eetstoornissen en een checklist voor shows tijdens de Amsterdam Fashion Week. Er zijn inmiddels 55 ondertekenende partners die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Heeft u enige indicatie welk deel van de mode-industrie zich actief inzet om de gezondheid van modellen te verbeteren en geen werk verschaft aan (te) magere modellen? Is het draagvlak breed genoeg om de problematiek aan te pakken?
Die precieze indicatie heb ik niet. Wel weet ik dat er inmiddels 55 partners zijn die de beloften van de TMHP hebben ondertekend en zich inzetten voor de gezondheid van modellen.
Voor de ontwikkeling van de TMHP is nadrukkelijk gekeken naar het Deense convenant en wat daarvan kon worden geleerd. TMHP is net als in Denemarken een groeiende beweging, die daar over de jaren heen steeds groter is geworden. Ik hoop dus dat het aantal ondertekenaars in Nederland zal blijven groeien en dat grote merken zich blijven aansluiten en daarmee de impact zal toenemen.
De effecten van het Franse verbod wil ik graag in beeld hebben. Voordat een vergelijkbaar verbod hier serieus wordt overwogen wil ik vooralsnog inzetten op de aanpak van TMHP. Het platform van de TMHP is nu 1 jaar onderweg om de industrie van binnenuit te veranderen in plaats van bovenaf via wet- en regelgeving.
Welke mogelijkheden ziet u om deze praktijken binnen de mode-industrie aan te pakken?
TMHP is een kansrijke aanpak. Daarbij is cruciaal dat de partijen dit zelf omarmen en oppakken, en er nog meer partijen gaan tekenen. Dat heeft tijd nodig, maar ik houd dit nauwlettend in de gaten. Ik ben voornemens deze aanpak eind 2019 te evalueren en op basis daarvan zo mogelijk te beoordelen of deze voldoende bescherming biedt aan modellen.
In hoeverre kan Nederland volgens u leren van de Deense aanpak met een ethisch convenant of van het verbod op inzet van modellen met een te lage Body Mass Index (BMI) in Frankrijk?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat er ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) ook bevingen bij zoutwinning kunnen ontstaan?1
Ja. In mijn brief2 van 20 augustus 2018 naar aanleiding van vragen van de leden Moorlag en Nijboer (beiden PvdA) heb ik u geïnformeerd over de beving die op 19 november 2017 ten oosten van Groningen bij Winschoten is gemeten. Het KNMI heeft op 3 september 2018 zijn onderzoek3 naar aanleiding van de gemeten beving gepubliceerd.
Deelt u de mening dat de problemen bij zoutwinning ernstiger lijken dan eerder werd aangenomen? Wat is daarop uw reactie?
Nee, die mening deel ik niet. De waargenomen trilling heeft niet geleid tot problemen. Wel ben ik van mening dat de recente incidenten in de zoutsector onderstrepen dat er meer aandacht moet worden besteed aan de risico’s en bijbehorende beheersmaatregelen dan in het verleden het geval is geweest. In het recent verschenen rapport «Staat van de sector Zout» heeft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) daarvoor aan mij, aan de sector en aan zichzelf een aantal aanbevelingen gedaan. Ik mijn brief4 van 27 september 2018 heb ik aangegeven dat ik van plan ben om deze aanbevelingen op te volgen.
Gaat het bij de caverne uit het bericht (bij Winschoten) om een instabiele caverne, waardoor er een kans is op een zinkgat?
Nee, de zoutcaverne bij Winschoten is geen instabiele caverne. Deze caverne is door zijn cilindrische vorm stabiel. SodM ziet echter wel een risico voor deze zoutcaverne, omdat de caverne zich relatief dicht bij de rand van de zoutkoepel bevindt. Naar de huidige maatstaven zou deze caverne niet op deze plek aangelegd worden. Tegenwoordig houdt AkzoNobel een veiligheidsmarge van 200 meter aan ten opzichte van de rand van de zoutkoepel. Het is daarmee niet gezegd dat de caverne instabiel is, maar wel is onduidelijk in hoeverre de wanden dik genoeg zijn om stabiliteit op de lange termijn te kunnen waarborgen.
Omdat de caverne zich in de nabijheid van de bebouwde kom van Heiligerlee bevindt, is er – als in de toekomst de caverne instabiel zou worden – kans op schade. Op dit moment wordt de caverne periodiek gemonitord op veranderingen in vorm. Vanaf eind september 2018 is er een uitgebreid akoestisch netwerk in werking getreden, waarmee deze caverne, en ook de andere zoutcavernes in de buurt van Heiligerlee, continu in de gaten worden gehouden. Het systeem zal vroegtijdig de signalen van instabiliteit oppikken, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen.
Wat gaat u doen met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om in Veendam geen nieuwe putten te boren en cavernes te maken?
In zijn advies van 13 juli 2018 heeft SodM geoordeeld dat de aanleg van de twee nieuwe cavernes (VE5 en VE6) niet meer past binnen het nu geldende winningsplan. Het boren en aanleggen van de nieuwe cavernes en de winning van zout uit deze putten kan wat SodM betreft enkel nog op basis van een gewijzigd en goedgekeurd winningsplan worden toegestaan.
Gelet op dit advies, heb ik Nedmag verzocht om uiterlijk 1 januari 2019 een gewijzigd winningsplan in te dienen, zodat de besluitvorming op een voorliggende aanvraag voor een omgevingsvergunning kan worden gecoördineerd met de instemmingsprocedure voor het winningsplan. Zoals ik al eerder aan de Tweede Kamer heb bericht, kan met de aanleg van de putten en cavernes niet worden ingestemd totdat voldoende duidelijk is dat de aanleg van deze putten en cavernes op een veilige en milieuverantwoorde wijze kan plaatsvinden.
Hoe is het met de veiligheid van de Groningers daar waar sprake is van gestapelde mijnbouw, zoals bij Veendam?
In mijn brief5 van 20 augustus 2018 ben ik ingegaan op de risico’s van gestapelde mijnbouw ten aanzien van de bodemdaling. De onderzoekers van de TU Delft hebben laten zien dat in gebieden met gestapelde mijnbouw de bodemdaling, de krommingen en de hellingen van de bodem weliswaar groter zijn, maar dat dit geen directe schade heeft veroorzaakt.
SodM is zich op dit moment aan het beraden hoe de agenda van het onderzoek naar de effecten van gestapelde mijnbouw vormgegeven zal worden.
Zijn er schademeldingen in de omgeving van de zoutcaverne in Winschoten binnengekomen bij de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) op of vlak na 19 november 2017? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Er zijn tot op heden (2 oktober 2018) bij de Tcbb geen verzoeken voor schadeonderzoek binnengekomen naar aanleiding van de op 19 november 2017 gemeten trilling.
Deelt u de mening dat schade aan woningen veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden, ongeacht of dit door Akzonobel, Nedmag of NAM is veroorzaakt?
Ja, ik deel de mening dat schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten vergoed moet worden. Mijnbouwbedrijven zijn conform de Mijnbouwwet aansprakelijk voor de schade die zij veroorzaken. Hiervoor geldt de langst mogelijke termijn, namelijk dertig jaar.
Op grond van de Mijnbouwwet heeft een onderneming de zorg voor een goede uitvoering van mijnbouwactiviteiten en dient de onderneming alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om schade te voorkomen. Mocht desondanks schade ontstaan, dan is de exploitant van het mijnbouwwerk – ingevolge artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek – aansprakelijk voor de schade die ontstaat als gevolg van het mijnbouwwerk en dient de onderneming die schade te vergoeden.
Voor het aansprakelijk stellen is het van belang dat het oorzakelijk verband tussen de schade, de bodemtrilling en de mijnbouw wordt vastgesteld. Indien in een bepaald gebied door verschillende mijnbouwondernemingen verschillende mijnbouwactiviteiten worden uitgeoefend, dan zal het causaal verband tussen de schade en de specifieke mijnbouwactiviteit moeten worden vastgesteld.
Particulieren die menen schade te hebben kunnen, nadat deze claim is afgewezen door het desbetreffende mijnbouwbedrijf, een beroep doen op de Tcbb. Deze zal na een onderzoek ter plaatse een uitspraak doen over het eventuele causale verband tussen de schade en de mijnbouw. De Tcbb zal ook het schadebedrag bepalen. Uitspraken van de Tcbb worden doorgaans door de mijnbouwbedrijven opgevolgd. Indien de uitspraak van de Tcbb niet opgevolgd wordt door het mijnbouwbedrijf dan kan de particulier, voorzien met het rapport van de Tcbb, naar de rechter stappen.
Op dit moment is het niet met zekerheid vast te stellen wat de oorzaak is van deze lichte trillingen. De KNMI heeft in haar rapport6 geconcludeerd dat de trillingen boven het gasveld aldaar hebben plaatsgevonden en daarmee niet aan de gaswinning te relateren zijn. SodM heeft AkzoNobel de opdracht gegeven om bij Heiligerlee net zoals in Twente een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Het netwerk is inmiddels geïnstalleerd en operationeel.
Voorziet u problemen voor inwoners wanneer niet helemaal duidelijk is wie de beving heeft veroorzaakt die schade tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt het, gezien de ellende waarin de Groningers zich al bevinden, geen tijd om de zoutwinning af te bouwen?
Ik sta de zoutwinning toe zolang dit veilig en verantwoord kan. SodM heeft op 5 september 2018 tijdens de technische briefing in uw Kamer aangegeven dat ook in de toekomst zoutwinning in Nederland op een veilige wijze doorgang kan vinden, mits de juiste risicobeheersmaatregelen in acht worden genomen. De toezichthouder heeft hiertoe in de «Staat van de sector zout» een aantal aanbevelingen opgenomen. Ik heb in mijn reactie op het rapport 7 aangegeven hoe ik deze aanbevelingen zal opvolgen.
Het artikel ‘Verhoog de BTW op drinkwater niet’ |
|
Martin van Rooijen (CDA), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verhoog de BTW op drinkwater niet»?1
Ja.
Wat is het effect van de verhoging van de btw op de prijs van drinkwater?
Het leveren van water kan zowel onder het verlaagde btw-tarief van 6% als onder het algemene btw-tarief van 21% vallen. Dit geldt ook voor diensten die te maken hebben met water. Voor de levering van leidingwater geldt het verlaagde btw-tarief van 6%. Op Prinsjesdag 2018 is voorgesteld om het verlaagde btw-tarief te verhogen van 6% naar 9%. Dit is een maatregel die voortvloeit uit het regeerakkoord. Mocht het onderhavige wetsvoorstel worden aangenomen, dan geldt voor de levering van leidingwater vanaf 1 januari 2019 het verlaagde btw-tarief van 9%. Dit betekent dus een stijging van de prijs op leidingwater met drie procentpunt.
Hoe is de belasting op drinkwater opgebouwd? Klopt het dat de belasting op drinkwater bijna 30% bedraagt?
De leveranciers van leidingwater betalen leidingwaterbelasting aan de Belastingdienst. Zij berekenen de belasting door aan hun klanten. De belasting staat apart op de nota vermeld. De overheid wil met deze belasting stimuleren dat bedrijven en huishoudens zuiniger omgaan met leidingwater. De belasting op leidingwater bedraagt in 2018 € 0,339 per 1 m3. De waterprijs inclusief de belasting op leidingwater vormt vervolgens de belastinggrondslag voor de heffing van btw. Aangezien de prijs per waterleverancier verschilt, zal ook het percentage aan belasting dat is begrepen in de prijs van leidingwater verschillen.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een eerste levensbehoefte als drinkwater uitgezonderd zou moeten zijn van deze btw-verhoging?
Nederland kent één verlaagd btw-tarief en het is niet gewenst om daarvan af te wijken.
Overweegt het kabinet de Belasting op Leidingwater (BoL) te verlagen of af te schaffen, nu de btw op drinkwater stijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet voornemens om de belasting op leidingwater te verlagen dan wel af te schaffen.
Het bericht dat Maleisische vrouwen stokslagen krijgen omdat zij op vrouwen vallen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Maleisische vrouwen krijgen stokslagen voor «poging tot lesbische seks»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat twee Maleisische vrouwen, ondanks eerdere internationale druk, alsnog stokslagen hebben gekregen omdat zij van elkaar houden?
Het kabinet heeft met zorg en afschuw kennisgenomen van deze strafmaatregel, die is opgelegd door de shariarechtbank van de Maleisische deelstaat Terengganu. Het kabinet beschouwt het geven van stokslagen als een wrede, inhumane en vernederende straf. Dat deze straf wordt opgelegd vanwege een bepaalde seksuele geaardheid veroordeelt het kabinet scherp. Daarom verwelkomt het kabinet de verklaring van de Maleisische premier Mahathir van 5 september jl., waarin de regering van Maleisië afstand neemt van de uitgevoerde strafmaatregel.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Maleisische ambtsgenoot om de uitvoering van de straf te veroordelen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger van de EU Mogherini heeft – mede op Nederlands initiatief – in reactie op de strafuitvoering een verklaring uitgegeven waarin de stokslagen worden veroordeeld en Maleisië wordt opgeroepen de rechten van LHBTI’s te garanderen. Maleisië is gehouden aan internationale mensenrechtenverplichtingen, ook die ten aanzien van de bescherming van LHBTI’s.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2 heeft de Maleisische regering bij monde van premier Mahathir op 5 september jl. afstand genomen van de uitgevoerde strafmaatregel.
De Nederlandse ambassadeur in Maleisië heeft de kwestie in gesprekken met de autoriteiten en mensenrechtenorganisaties aan de orde gesteld. Ik zal de kwestie bij mijn volgende gesprek met mijn ambtsgenoot Saifuddin Abdullah eveneens aan de orde stellen.
Hoe beoordeelt u de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië en dan met name die voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI’ers)?
De positie van de LHBTI-gemeenschap in Maleisië wordt op de voet gevolgd door de Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur. Sinds het aantreden van de nieuwe regering afgelopen mei is de discussie hierover in Maleisië meer open geworden. In het algemeen is de persvrijheid verbeterd en zijn mensenrechten hoger op de agenda gekomen. In de nieuwe regeringscoalitie zijn ook vertegenwoordigers van civil society en mensenrechtenorganisaties opgenomen. De federale regering heeft de intentie aangegeven om Maleisië tot alle negen VN-Mensenrechtenverdragen toe te laten treden. Er is ook meer ruimte voor organisaties die zich inzetten voor de rechten van de LHBTI-gemeenschap.
Daar staat tegenover dat een aantal deelstaten, waaronder Terengganu, bestuurd wordt door de conservatieve oppositie. Daar is een beweging zichtbaar richting een meer conservatieve uitleg van de islam, inclusief lijfstraffen en intolerantie jegens de LHBTI-gemeenschap. De shariarechtbanken vallen onder de verantwoordelijkheid van de deelstaten en staan niet onder controle van de federale regering van Maleisië.
Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland, ook in EU-verband, om de verslechterende mensenrechtensituatie in Maleisië aan de orde te stellen en Malesiërs die bedreigd worden vanwege hun geaardheid te ondersteunen?
Het kabinet zal de ontwikkelingen op de voet blijven volgen en niet nalaten zorgen over de mensenrechtensituatie, inclusief de positie van LHBTI’s, bij de Maleisische autoriteiten aan de orde te stellen.
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie en geweld, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. De Nederlandse ambassade in Kuala Lumpur heeft regelmatig contact met vertegenwoordigers van de LHBTI-gemeenschap en ondersteunt hen waar mogelijk.
Het niet kunnen treffen van een persoonlijke betalingsregeling voor gedupeerde ouders in verband met de door de eigenaar van kinderopvang ‘de Parel” gepleegde fraude met kinderopvangtoeslag |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de eigenaren van kinderopvang de Parel in Rotterdam door de rechter zijn veroordeeld voor fraude met toeslagen?
Ik kan bevestigen dat een van de twee eigenaren strafrechtelijk is veroordeeld.
Kunt u tevens bevestigen dat als gevolg hiervan de gedupeerde ouders de kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen aan de Belastingdienst?
De strafrechtelijke veroordeling van de eigenaar van kinderopvang de Parel staat los van het eventuele recht op kinderopvangtoeslag van de betrokken ouders. Bij deze ouders is op individuele basis het recht op kinderopvangtoeslag gecontroleerd. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun toeslag en voor een mogelijke terugvordering. In de gevallen waarbij bleek dat er geen of minder recht op kinderopvangtoeslag bestond, is conform de geldende wet- en regelgeving het teveel uitbetaalde bedrag bij de betreffende ouders teruggevorderd.
Herinnert u zich dat op schriftelijke Kamervragen is geantwoord dat «indien ouders verwachten hierdoor in betalingsproblemen te komen, zij bij de Belastingdienst om een persoonlijke regeling kunnen vragen?1
Het klopt dat aan uw Kamer is bericht dat, zoals gebruikelijk, de betrokken ouders om een persoonlijke betalingsregeling kunnen vragen, als zij verwachten dat zij niet kunnen voldoen aan de betalingsverplichting van de standaard betalingsregeling van 24 maanden. Bij de beoordeling om in aanmerking te komen voor een persoonlijke betalingsregeling wordt rekening gehouden met de betalingscapaciteit van de betrokken ouder en wordt er rekening gehouden met de beslagvrije voet. Dit is de standaard werkwijze bij het terugvorderen van toeslagen. Die is ook hier toegepast.
Kunt u aangeven hoe vaak een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling is gedaan en hoeveel van die verzoeken door de Belastingdienst zijn ingewilligd?
Vijftig ouders hebben een verzoek voor een persoonlijke betalingsregeling naar draagkracht ingediend. Daarvan zijn er vijftien toegekend. Eén verzoek kan betrekking hebben om meerdere vorderingen, als de ouder meerdere terugvorderingsbeschikkingen heeft ontvangen.
Kunt u verklaren waarom er, ondanks de toezegging dat er op verzoek door de Belastingdienst een persoonlijke regeling getroffen kan worden, nog steeds ouders zijn die financieel in de problemen komen, omdat de Belastingdienst hun verzoek om een persoonlijke betalingsregeling toch nog afwijst?2
Alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de ouders. Er zijn verschillende redenen waardoor een ouder niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als de draagkracht of het vermogen van de ouder voldoende is om de terugvordering in 24 termijnen te voldoen. Er kan ook sprake zijn van opzet of grove schuld aan de zijde van de betrokken ouder. In dat geval is volgens de geldende wet- en regelgeving een persoonlijke betalingsregeling niet mogelijk. De ouder kan dan een verzoek doen voor de «maatregel bij verrekenen van de kinderopvangtoeslag». De maatregel voorkomt dat terugvorderingen worden verrekend met de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag voor het lopende jaar. Ouders zullen worden geïnformeerd over deze maatregel.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze miscommunicatie?
Aan uw Kamer is bericht dat de betrokken ouders een verzoek tot een persoonlijke betalingsregeling kunnen doen indien zij verwachten in betalingsproblemen te komen. Deze verzoeken zijn vervolgens op individuele basis beoordeeld. Er zijn diverse redenen waarom een ouder wel of niet in aanmerking komt voor een persoonlijke betalingsregeling. Er is naar mijn mening geen sprake van miscommunicatie. Er is niet toegezegd dat alle verzoeken zonder meer zouden worden gehonoreerd. Overigens hebben ouders die (na aanvraag en beoordeling) in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling deze gekregen.
Welke maatregelen zult u wanneer treffen om aan deze ongewenste situatie voor gedupeerde ouders een einde te maken en er in het vervolg, op verzoek van hen, een persoonlijke betalingsregeling door de Belastingdienst getroffen zal worden?
De Belastingdienst betreurt het dat ouders in financiële problemen zijn gekomen. De binnengekomen verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling zijn op individuele basis door de Belastingdienst beoordeeld waarbij rekening is gehouden met ieders persoonlijke situatie. Als ouders de terugvordering niet in 24 termijn kunnen voldoen, komen zij (in principe) in aanmerking voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarmee is een zorgvuldige persoonlijke benadering van de individuele ouder geborgd. Ouders die niet in aanmerking komen voor een persoonlijke betalingsregeling, omdat er bijvoorbeeld sprake is van opzet of grove schuld, kunnen mogelijk wel gebruik maken van «de maatregel bij verrekening van de kinderopvangtoeslag».
Wat zult u doen om ouders, die al een afwijzing door de Belastingdienst hebben gekregen op hun eerder verzoek, alsnog voor een persoonlijke betalingsregeling in aanmerking te laten komen en zult u de Belastingdienst opdragen hen daartoe actief te benaderen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft alle verzoeken voor een persoonlijke betalingsregeling beoordeeld, waarbij gekeken is naar de financiële situatie van de ouders. Daarbij is door de Belastingdienst iedere ouder individueel behandeld. Een nieuwe beoordeling zal, naar verwachting, tot hetzelfde resultaat leiden. Ouders die niet in aanmerking zijn gekomen voor een persoonlijke betalingsregeling zullen worden geïnformeerd over de maatregel bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag. De mededeling die ouders ontvangen bij het verrekenen van de kinderopvangtoeslag wordt hiervoor aangepast.
de toekenning van de mensenrechtentulp aan Zeid Ra’ad Al Hussein |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat u de mensenrechtentulp uitreikt aan de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten, de Jordaanse prins Zeid Ra’ad Al Hussein, die ervan wordt beschuldigd door klokkenluiders aan de orde gebrachte misstanden binnen de Verenigde Naties (VN) in de doofpot gestopt te hebben?1
Vanwege het 70-jarig bestaan van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het 20-jarig bestaan van de VN Verklaring over mensenrechtenverdedigers is dit jaar in plaats van de afgelopen jaren gehanteerde selectieprocedure gekozen voor een eenmalige speciale editie van de Mensenrechtentulp. Ik heb besloten deze speciale editie toe te kennen aan de uitgaande VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechtenrechten. Daarnaast heb ik besloten op of rond de internationale dag voor de mensenrechten, op 10 december, enkele lokale Mensenrechtentulpen uit te reiken aan mensenrechtenverdedigers via een aantal deelnemende Nederlandse ambassades.2
Het besluit om de Mensenrechtentulp 2018 toe te kennen aan Zeid Ra'ad Al Hussein is gebaseerd op zijn persoonlijke betrokkenheid en zijn moedige, onafhankelijke optreden om mensenrechtenverdedigers te steunen tijdens zijn mandaat als VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van september 2014 tot en met augustus 2018. Vanwege zijn uitgesproken en kritische houding, staat Zeid Ra'ad Al Hussein symbool voor alle mensenrechtenverdedigers wereldwijd. Bij de besluitvorming rond de toekenning was geen onafhankelijke commissie betrokken.
Het kabinet is van mening dat in alle gevallen waarin een klokkenluider misstanden aan het licht brengt, er een onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden waarin alle relevante aspecten worden onderzocht. Een goed functionerend meldingsmechanisme, inclusief klokkenluidersbescherming, is onmisbaar voor een adequate reactie op wangedrag of schending van ethische standaarden. Voor de zaken Kompass en Brown zijn er reeds uitspraken van de Ethics Office en het UN Disciplinary Tribunal. De zaak van Mw. Reilly is nog aanhangig voor het UN Disciplinary Tribunal. Uiteraard zal het kabinet lopende klokkenluiderszaken bij de VN, inclusief degene van Mw. Reilly, actief blijven volgen.
Kunt u toelichten wat op welke wijze de keuze voor de betreffende Hoge Commissaris tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er een onafhankelijke commissie geweest die de prijs heeft toegekend? Zo ja, wie waren daarvan de leden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Emma Reilly eerder een klokkenluiderszaak bij de Hoge Commissaris aan de orde stelde, maar hiertoe geen gehoor vond?
De zaak van Mw. Emma Reilly ging over het delen van een lijst met namen van mensenrechtenverdedigers aan de Chinese autoriteiten door staf van de OHCHR. OHCHR heeft deze aantijgingen ten stelligste ontkend.3 De claim van Mw. Reilly over het delen van de lijst en de vermeende tegen haar gerichte represaillemaatregelen binnen OHCHR zijn behandeld door de VN Ethics Office. De Ethics Office heeft vastgesteld dat de claims ongefundeerd zijn er geen vergelding heeft plaatsgevonden door de leiding van de OHCHR tegen Mw. Reilly. Er loopt nog een procedure bij het UN Disciplinary Tribunal. Het kabinet wacht de uitkomst daarvan met belangstelling af.
Wat is de gang van zaken rondom deze klokkenluiderszaak geweest? Hoe beoordeelt u het handelen van de Hoge Commissaris in deze zaak?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze acht u het terecht dat u de Hoge Commissaris de hoogste mensenrechtenprijs van Nederland toekent, terwijl momenteel verschillende beschuldigingen van niet-gehonoreerde klokkenluiderszaken aan zijn adres gericht zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Hoge Commissaris in de zaak van Anders Kompass, klokkenluider over vredessoldaten die zich vergrepen aan jonge kinderen in de Centraal Afrikaanse republiek?
Het kabinet hecht groot belang aan zorgvuldige omgang met klokkenluiders. Daarom zet het kabinet zich in voor zowel verbetering van de bescherming van klokkenluiders binnen het VN-systeem als voor een verbeterde aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (zero tolerance beleid), en steunt de additionele maatregelen die sinds de zaak Kompass binnen het VN-systeem zijn genomen. Het kabinet verwijst ter zake naar de reactie op het televisieprogramma van Zembla (Kamerstuk 34 775 V, nr. 74).
De SGVN heeft destijds, kort nadat de zaak over seksueel misbruik van kinderen aan het licht kwam, opdracht gegeven om deze zaak inhoudelijk grondig te laten onderzoeken door een extern panel. Het onderzoeksrapport concludeerde dat de VN niet adequaat heeft gereageerd op de zaak en constateerde systematische problemen in het VN systeem. Wat betreft de rol van de Hoge Commissaris in de zaak concludeerde het onafhankelijke panel dat zijn handelen niet als machtsmisbruik kan worden gekwalificeerd.4
De reactie van Hoge Commissaris Zeid Ra'ad Al Hussein op zijn optreden in de zaak van Anders Kompass is opgenomen in de Annex bij het onderzoeksrapport van het onafhankelijke panel, «Taking Action on Sexual Exploitation and Abuse by Peacekeepers, Report of an Independent Review on Sexual Exploitation and Abuse by International Peacekeeping Forces in the Central African Republic».5
Bent u bereid de Hoge Commissaris te verzoeken deze klokkenluiders excuses te maken voor zijn behandeling van hun klachten?
In bilaterale gesprekken voorafgaande aan de uitreiking van de Mensenrechtentulp is met Zeid Ra’ad Al Hussein teruggeblikt op zijn termijn als Hoge Commissaris. Daarbij zijn zijn verdiensten ter sprake gekomen als ook de lessons learned. Het is niet aan het kabinet om Zeid Ra’ad Al Hussein zijn excuses over deze specifieke zaken te vragen.
Bent u bereid hem te vragen dit te doen voordat hij de prijs in ontvangst neemt?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen per ommegaande, voorafgaand aan de prijsuitreiking, te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken»?1
Ja.
Wat is de omzet van de visserij rondom het Haringvliet?
De precieze omzet van de verschillende visserijvormen die in de omgeving van de Haringvlietsluizen plaatsvinden is onbekend. Voor de meeste visserijvormen geldt dat deze in een veel groter gebied mogen plaatsvinden, dus niet alleen in het Gat van Goeree richting de Haringvlietsluizen, maar ook daarbuiten in de kustzone. Er is geen verplichting voor de vissers om aan te geven op welke van de door hen beviste locaties ze precies welke vis hebben gevangen. In indicatieve zin is eerder door de vissers zelf aangegeven dat in een zone van ca. 2 km zeewaarts van de Haringvlietdam, zij in de verschillende visserijvormen een totale jaarbesomming van 7 à 8 ton realiseren. Dit is echter niet onderbouwd met cijfers of onderzoeksgegevens.
Deelt u de mening dat investeringen in vismigratie ook vissers ten goede komen, mits deze hun vangstmethodes aanpassen?
De voornaamste impact van de Kier is primair gericht op het verbeteren van de migratiemogelijkheden voor trekvissen. Op deze vissoorten mag door de visserij echter niet worden gevist. Verder zullen er veranderingen in de visstand optreden doordat het oorspronkelijke estuariene karakter deels wordt hersteld. Dit is een proces over een langere periode en de precieze veranderingen, en de hiermee samenhangende de gevolgen voor de vissers, zijn daarmee moeilijk te voorspellen.
Klopt het dat er meer dan tien miljoen zalmen in de Rijn zijn uitgezet en dat de Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro hebben geïnvesteerd om de Rijn en de zijrivieren weer aantrekkelijk te maken voor vissen? Hoeveel geld is in Nederland geïnvesteerd?
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw worden er in het Rijnstroomgebied jonge zalmen uitgezet, met name in Duitsland en Frankrijk. Het totale aantal is niet precies bekend, maar alleen al in de periode 2013–2016 gaat het om een kleine 2 miljoen dieren. In de periode vanaf 2001 en doorlopend tot na 2030, is sprake van een totale investering door de gezamenlijke Rijnstaten ten behoeve van vismigratie en trekvissen van tussen de 500 en 600 miljoen euro. In Nederland gaat het in deze periode om een totale investering van ca. 90 miljoen euro ten behoeve van de realisatie van het Kierbesluit en voor de aanleg van vispassages in de Neder-Rijn en Lek. Daarnaast is sinds de eerste KRW stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 nog eens ca. 40 miljoen euro uitgegeven aan de aanleg van nevengeulen en natuurvriendelijke oevers, o.a. met als doel om de rivier aantrekkelijk te maken voor vissen en vismigratie.
Klopt het dat slechts een aantal vissers niet akkoord is gegaan met financiële compensatie voor het niet meer vissen voor de Haringvlietsluizen?
In de afgelopen periode is door alle partijen die betrokken zijn bij de veranderingen in het gebied overleg gevoerd of vrijwillige aanpassingen in de visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen mogelijk zouden zijn. In dit overleg is door ngo’s en beroepsvisserijsector het voorstel gedaan om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Hier zou dan een bedrag van ca. 1,5 miljoen euro voor een periode van 2 jaar mee gemoeid moeten zijn. Dit kwam de facto neer op een verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid. Daarbij gaven twee vissers bovendien aan dat zij, ook als de overheid dit zou willen financieren, hier geen gebruik van zouden willen maken. De ministeries van LNV en IenW hebben aangegeven dit voorstel onder deze voorwaarden niet te kunnen en niet te willen omarmen.
Klopt het dat visserij-activiteiten (fuiken, staandwand) zijn toegenomen aan de zeezijde van het Haringvliet? Zo ja, hoe is dit mogelijk gelet op het feit dat tot het openzetten van de sluizen al geruime tijd geleden is besloten?
Er heeft aan de zeezijde van de Haringvlietsluizen geen intensivering van de visserij plaatsgevonden. Sinds 2011 heeft juist een substantiële vermindering van de visserij plaatsgevonden omdat vanaf toen alle aalvistuigen in een zone van 500m van de Haringvlietsluizen verboden zijn. Als gevolg hiervan zijn met name veel fuikenplaatsen in de directe nabijheid van de sluizen komen te vervallen. Ook de sleepnetvisserij op aal en wolhandkrab in de betreffende zone is toen verboden.
Zijn er meer soortgelijke situaties in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie, zoals bij de Afsluitdijk, maar waar de resultaten van deze investering vooral door vissers worden weggevist?
Elke vorm van visserij heeft invloed op de visstand. Primair betreft dit de vissoorten die geoogst mogen worden. Dit zijn echter niet de trekvissoorten waarvoor vismigratievoorzieningen worden getroffen. Deze migrerende vissoorten kunnen natuurlijk wel als bijvangst in netten of aan de hengel terecht komen. De impact kan er dan uit bestaan dat deze vissoorten, na verplichte terugzet, in onvoldoende mate overleven. Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven, blijkt uit onderzoek dat hiervan geen belangrijke impact op migrerende vissoorten uitgaat. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de resultaten van investeringen in vismigratie door vissers worden weggevist.
Wat gaat u doen om deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen, zowel ten aanzien van het Haringvliet als ten aanzien van andere plekken in Nederland waar wordt geïnvesteerd in vismigratie?
Zoals ik in mijn beantwoording van uw eerdere Kamervragen heb aangegeven blijkt uit de nu beschikbare gegevens niet dat sprake is van een grootschalige problematiek die vraagt om aanvullende visserijbeperkingen bovenop de randvoorwaarden die nu al van kracht zijn. Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording op uw Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 695).
Wanneer denkt u deze problematiek te hebben opgelost?
Zie antwoord vraag 8.
Studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om tientallen onbehandelde hiv-patiënten onder internationale studenten»?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-besmetting dat niet wordt behandeld? Wat heeft u tot nu toe in dit kader ondernomen?
Ik ben niet op de hoogte van het aantal internationale studenten met een hiv-infectie dat niet wordt behandeld, omdat er geen registratie plaatsvindt. Uit het artikel van de NOS maak ik op dat het gaat om enkele tientallen per jaar en dat hiv-behandelaren de indruk hebben dat het aantal de laatste maanden toeneemt.
De Vereniging van hiv-behandelaren heeft op 25 april jl. tijdens een overleg over het HIV-plan 2017–2022 een aantal problemen en uitdagingen bij de behandeling van mensen met hiv aan de orde gesteld. Een van die problemen ging over het behandelen van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet, waaronder de internationale studenten. Navraag bij het RIVM leerde dat er geen zicht is op hoe groot deze groepen zijn. Ik zal daarom onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek om zicht te krijgen op het risico voor de volksgezondheid.
Wat vindt u ervan dat de in het bericht aangehaalde particuliere verzekeringen, hiv-behandelingen niet verzekeren als het virus buiten Nederland is opgelopen?
Het is niet ongebruikelijk dat verzekeringsmaatschappijen de vergoeding van bepaalde behandelingen uitsluiten. Het is de verantwoordelijkheid van de verzekeraars en de universiteiten om de internationale studenten goed voor te lichten over de reikwijdte van de aangeboden verzekeringen.
Hoe schat u het risico voor de volksgezondheid in?
Omdat er weinig zicht is op de omvang van het aantal mensen met hiv dat niet verzekeringsplichtig is voor de Zorgverzekeringswet, is het moeilijk het risico voor de volksgezondheid te schatten. Daarom zal ik onderzoek laten doen naar de omvang en aard van de problematiek. Op basis van een dergelijk onderzoek kan een inschatting gemaakt worden van de risico’s voor de volksgezondheid. Tevens kan dan bepaald worden of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u betrokken bij de in het bericht aangehaalde gesprekken die momenteel lopen tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten om tot een oplossing te komen? Zo ja, wat is uw standpunt in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bij deze gesprekken betrokken. Ik waardeer het dat de betrokken partijen gezamenlijk tot een oplossing proberen te komen.
Deelt u de mening dat u in het belang van de studenten en de volksgezondheid moet meewerken aan een oplossing voor studenten met een hiv-besmetting die niet worden behandeld? Zo ja, op welke wijze bent u betrokken? Zo nee, waarom niet?
Als deelname van het Ministerie van VWS aan de gesprekken tussen verzekeraars, de Hiv Vereniging Nederland en universiteiten een oplossing voor studenten met hiv dichterbij brengt, ben ik zeker bereid mee te werken. Om vanuit het oogpunt van de publieke gezondheid maatregelen te overwegen om de behandeling van mensen met hiv die niet verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet vanuit publieke middelen te vergoeden, is meer inzicht in aard en omvang van de problematiek noodzakelijk.
De inventarisatie ‘Hypotheek en Studieschuld’ van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inventarisatie «Hypotheek en Studieschuld» van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) van 27 augustus jl?1
Ja.
Bent u bekend met de aangenomen motie Koolmees/Schouten2, waarin wordt verzocht om hypotheekverstrekkers de actuele studieschuld te laten meerekenen bij een hypotheekaanvraag?
Ja.
Hoe verklaart u dat hypotheekverstrekkers, ondanks de aangenomen motie, toch standaard de oorspronkelijke hoogte van de studieschuld gebruiken?
De inkomensnormen in de Regeling hypothecair krediet bepalen hoeveel een huishouden maandelijks maximaal kan uitgeven aan hypotheeklasten. De lasten die een consument maandelijks kwijt is aan overige verplichtingen, zoals het afbetalen van een studieschuld, worden in mindering gebracht op dit bedrag en hebben dus invloed op de hoogte van de maximale hypotheek. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële maandlast van de studieschuld is de actuele hoogte van de studieschuld in principe niet relevant. De studieschuld wordt namelijk terugbetaald aan de hand van een annuïtaire aflossing. Een kenmerk hiervan is dat de maandlasten gedurende de hele terugbetaaltermijn, bij gelijkblijvende rente, constant blijven. Het maakt, los van rentewijzigingen of extra aflossingen, dus geen verschil voor de maandlasten of een oud-student recent is begonnen met afbetalen of bijvoorbeeld al tien jaar aan het afbetalen is.
Indien er tussentijds extra wordt afgelost op de studielening kan dat wel van invloed zijn op het bij de studielening horende maandbedrag. Naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten heeft Nibud onderzocht in hoeverre een overgang naar de actuele maandlasten wenselijk is. De conclusie van dit onderzoek was dat het beter is om gebruik te maken van wegingsfactoren, wat inhoudt dat de maandlasten van een krediet waarmee rekening moet worden gehouden, met een vast percentage per kredietsoort worden berekend. Reden hiervoor is onder meer dat dan ook rekening gehouden wordt met eventuele toekomstige rentestijgingen. Het is dus niet zo dat kredietverstrekkers die niet uitgaan van de actuele maandlast van de studieschuld, zich niet aan de gemaakte afspraken houden. In reactie op de uitkomst van het Nibud onderzoek heeft de regering aangekondigd dat bij vervroegde aflossing en bij nog maar korte resterende looptijd, gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten explainmogelijkheden. Door gebruik te maken van een explain (een uitzondering) in de regeling hypothecair krediet kan een kredietverstrekker, indien verantwoord, een ruimer krediet verstrekken dan op basis van de hypothecaire leennormen is toegestaan. Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Op het volgende Platform Hypotheken in 2019, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explainmogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Bent u bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken strikte afspraken te maken – en indien nodig de regelgeving te wijzigen – over het proactief hanteren van de actuele studieschulden?
Zie vraag 3. Het overleg hierover heeft plaatsgevonden, zowel in 2014 ten tijde van de wet studievoorschot, als naar aanleiding van de motie Koolmees-Schouten in 2015. Bij het verstrekken van een hypothecair krediet dient de kredietverstrekker op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) informatie over de financiële positie van de consument in te winnen om overkreditering van de consument te voorkomen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de financiële verplichtingen die een consument heeft. Hier vallen ook studieschulden onder. In de regelgeving is niet specifiek voorgeschreven op welke wijze studieschulden meegewogen moeten worden bij het bepalen van de maximale hypotheek. Dit wegingspercentage is door de sector zelf, in overleg met de toezichthouder AFM en de ministeries van Financiën, BZK en OCW, door middel van zelfregulering tot stand gekomen.
Bij studieleningen die zijn aangegaan vóór het studievoorschot, bedraagt de wegingsfactor 0,75% van de hoofdsom. Voor studieschulden aangegaan onder het studievoorschot is in 2014 besloten om, vanwege de lagere maandlasten door de socialere terugbetaalvoorwaarden, de wegingsfactor op 0,45% vast te stellen. De wegingsfactor waarmee studieleningen worden meegewogen is daarmee significant lager dan bij consumptief krediet, waarvoor wordt uitgegaan van een wegingsfactor die 2% van de hoofdsom bedraagt. Het verschil tussen de wegingsfactoren weerspiegelt het sociale karakter van studieleningen.
Wij hebben geen signalen dat aanbieders verkeerd omgaan met deze explain. Tijdens het volgende Platform Hypotheken, waar met de sector en de toezichthouder wordt gesproken over mogelijke knelpunten in de hypotheekverstrekking, zal worden geïnventariseerd op welke wijze aanbieders gebruik maken van deze explain-mogelijkheid en of hier knelpunten worden ondervonden.
Deelt u de mening dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) studenten moet voorlichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden? Zo ja, hoe beoordeelt u de uitspraak van woordvoerder Tea Jonkman dat voorlichting geen taak is voor DUO («dat is niet aan ons»)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik reken het tot mijn verantwoordelijkheid om studenten goed voor te lichten over de consequenties van het aangaan van studieschulden. Verbetering van de voorlichting aan studenten is een doorlopend proces. Op de website van DUO stond al uitleg over hoe studieschulden meewegen bij hypotheekverstrekking. In reactie op de berichtgeving is de vindbaarheid van deze informatie verbeterd, door bij de pagina’s over lenen en over terugbetalen een link naar die informatie toe te voegen. In aanvulling hierop gaan we in overleg met het NIBUD om te bezien hoe verbetering van de voorlichting op dit onderwerp kan worden vormgegeven. We zullen daarbij ook het zogeheten jongerenpanel van DUO betrekken zodat we borgen dat de voorlichting ook aansluit bij de doelgroep. Ook www.rijksoverheid.nl bevat factsheets over studieleningen en hypotheekverstrekking.
Kunt u uitleggen waar de huidige wegingsfactor van 0,45% (en 0,75% voor studenten van voor 2015) bij het aanvragen van een hypotheek op is gebaseerd?
De wegingsfactor is berekend op basis van de toen geldende gemiddelde rentes over de afgelopen jaren en de looptijden die voor studieleningen onder de verschillende stelsels geldt. De rente op studieleningen in de terugbetaalfase wordt elke vijf jaar herzien. Door gebruik te maken van een wegingsfactor, hangt de hypotheek die de oud-student krijgt, niet af van de rente waar hij of zij op dat moment mee te maken, wat tot onrechtvaardige verschillen tussen groepen zou leiden.
Deelt u de mening dat het aangaan van een studieschuld fundamenteel anders is dan het aangaan van andere vormen van krediet? Bent u bereid in kaart te brengen wat het verlagen van de wegingsfactor van 0,45% en 0,75% bij studieschulden voor consequenties met zich mee brengt?
Een studieschuld is wezenlijk anders dan het aangaan van andere vormen van krediet. Een investering in een studie verdient zichzelf doorgaans ruimschoots terug. En mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, wordt bij terugbetaling van de studieschuld niet alleen gekeken naar de hoogte van de schuld en de stand van de rente, maar ook naar het inkomen van de oud-student. Die bescherming bieden andere vormen van krediet doorgaans niet. Bij consumptieve leningen wordt uitgegaan van 2% van het oorspronkelijke kredietbedrag bij het bepalen van de maximale hypotheek. Tegelijkertijd is ook een studieschuld een langjarige verplichting die meegewogen moet worden om verantwoorde hypotheekverstrekking mogelijk te maken. Naar aanleiding van de motie Koerhuis onderzoekt Nibud momenteel of het wenselijk is om de wegingsfactoren te verlagen. De resultaten van het onderzoek worden meegenomen in het Nibud-advies voor de leennormen in 2019. Uw Kamer zal hier dan ook over geïnformeerd worden.
Veiligheid in tunnels |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geheim akkoord «Pact van Houten» moet tunnelpaniek voorkomen»1 en «Brandveiligheid nieuwe tunnels onder vuur: Coentunnel mogelijk maanden dicht»?2
Ja, ik ben bekend met de berichten.
Bent u bekend met het bestaan van het zogenaamde Pact van Houten? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het feit dat Rijkswaterstaat overleg heeft georganiseerd met meerdere bij het onderwerp betrokken partijen. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 8 augustus 2017 (Kamerstuk 29 296, nr. 31) heb ik dit aangekondigd. Doel is kennis en informatie te delen en draagvlak te creëren voor een gezamenlijke aanpak. De vorm van het overleg is voortgekomen uit een landelijke informatiebijeenkomst, welke in november 2017 is gehouden in Houten. De benaming is door de deelnemers gebruikt vanwege de locatie van het eerste overleg. Er is echter geen sprake van een «geheim akkoord» of «pact».
Deelt u de mening dat publiciteit over veiligheid in tunnels snel tot onrust kan leiden en dat het daarom verstandig is om achter de schermen werken aan de verbetering van de veiligheid?
Nee. De intentie van het overleg met betrokken partijen is juist om informatie te delen. Er is geen sprake van achter de schermen werken. Met partijen is wel afgesproken om documenten pas na vaststelling breder (openbaar) te delen. Dit om verwarring op basis van conceptversies te voorkomen. Sinds eind vorig jaar is op meerdere momenten vastgestelde informatie beschikbaar gesteld aan betrokken partijen.
Is het waar dat er sprake is van brandgevaarlijk beton en dat de tunnelbeheerders al in november 2017 tot de conclusie kwamen dat meer drastische maatregelen nodig zijn om de veiligheid op het juiste niveau te krijgen? Sinds wanneer bent u daarvan op de hoogte? Waarom is de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Hiervoor verwijs ik u naar de brieven, waarmee ik de Tweede Kamer op
8 augustus en 8 december (Kamerstuk 29 296, nr. 31 en Kamerstuk 34 774-A, nr. 56) 2017 heb geïnformeerd. Daarin is aangegeven dat geen sprake is van een onveilige situatie voor weggebruikers. Het is wel mijn bedoeling om de tunnels weer te laten voldoen aan de normen die het behoud van economische waarden borgen. Daarom worden er onderzoeken gedaan naar mogelijke maatregelen hoe dit te realiseren.
Over resultaten uit deze onderzoeken zijn niet al in november 2017 conclusies getrokken, anders dan een bevestiging van het beeld dat ik de Tweede Kamer in mijn brief van augustus gaf.
Is het waar dat is afgesproken dat de uitkomsten van de brandproeven verzwegen zouden worden en dat er achter de schermen naar oplossingen gezocht zou worden? Wat vindt u daarvan?
Nee, dat is niet waar. Er is met betrokken partijen afgesproken om zorgvuldig om te gaan met het beoordelen en delen van de resultaten van de uitgevoerde proeven omdat die zich niet eenvoudig laten interpreteren. Zorgvuldigheid is nodig om verwarring op basis van conceptdocumenten te voorkomen. Sinds eind vorig jaar zijn periodiek meerdere vastgestelde rapportages over resultaten van proeven beschikbaar gesteld via onder andere de eerder genoemde overleggen en de website van Rijkswaterstaat.
Kunt u aangeven wat de taak en verantwoordelijkheid is van de Tunnelregisseur en aan wie deze functionaris moet rapporteren?
De tunnelregisseur is in dienst bij Rijkswaterstaat en heeft geen bijzondere positie qua rapportagelijn. De tunnelregisseur is verantwoordelijk voor het beheren en toepassen van de wettelijke tunnelstandaard bij tunnels in het rijkswegennet. Voor het onderwerp brandwerendheid is de tunnelregisseur één van de betrokken experts.
Kunt u aangeven bij welke tunnels (bestaand en/of nieuw) onderzoek loopt naar de veiligheid ervan? Kunt u aangeven op welke termijn de veiligheid van deze tunnels op het juiste niveau is gebracht?
In eerder genoemde brieven aan de Tweede Kamer is aangegeven om welke tunnels het gaat:
De bestaande tunnels zijn veilig voor weggebruikers. Dit is vastgesteld in overleg met de onafhankelijke Tunnelveiligheidsbeambte en betreffende gemeenten (Bevoegd Gezag). Desondanks wordt niet voldaan aan alle wettelijke eisen die ook het behoud van de economische waarde waarborgen. Onderzoek wordt gedaan naar maatregelen, die genomen kunnen worden om weer aan de norm te voldoen.
Is het waar dat zeker vier net opgeleverde tunnels niet voldoen aan de strenge brandeisen door problemen met het gebruikte beton? Zo ja, kunt u aangeven waarom bij de bouw van de recente tunnels nog geen rekening gehouden is met deze brandveiligheidseisen en welke kosten gemoeid zijn bij bouwkundige aanpassingen?
Dat klopt. Er is wel rekening gehouden met de eisen. Bij de bouw is gebruik gemaakt van een betonsoort, die in het verleden aan de eisen voldeed. Het gebruikte beton blijkt bij nader inzien echter minder lang bestand tegen de extreme hitte dan eerder verondersteld. Over de maatregelen, die ik van plan ben te nemen om de tunnels weer aan de eisen te laten voldoen, informeer ik u naar verwachting binnen een maand. Ik ga dan ook in op de kosten.
Is het waar dat de Tweede Coentunnel en A2 Maastricht maanden dicht moeten? Zo ja, sinds wanneer weet u dat en waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer en hoelang afsluiten van tunnels nodig is om maatregelen uit te voeren. Zodra hier meer duidelijkheid over is zal ik de Kamer hierover informeren. Dit neemt niet weg dat er hinder voor het verkeer zal zijn. Het beperken van hinder voor het verkeer zal bij het uitvoeren van de maatregelen een belangrijk criterium zijn.
Het bericht 'Opvang op Griekse eilanden kraakt' |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opvang op Griekse eilanden kraakt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de situatie in de opvangkampen op de genoemde Griekse eilanden meer dan zorgwekkend en feitelijk inhumaan is? Zo ja, waarom en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over de opvangomstandigheden op de Griekse eilanden. Deze berichtgeving toont weer aan dat blijvende aandacht nodig is om ervoor te zorgen dat opvangfaciliteiten voor migranten in Griekenland voldoen aan de Europese standaarden en dat het Griekse asielstelsel beter functioneert.
De problemen zijn veelal te herleiden tot overbevolking van de opvang op de eilanden. Om de druk op de eilanden te verlichten en de omstandigheden in de opvangfaciliteiten te verbeteren is het van belang dat snel duidelijk is wie mag blijven en wie terug moet naar Turkije of het land van herkomst. Dat vereist efficiëntere asielprocedures. Nederland dringt hier al geruime tijd op aan en ondersteunt dit ook via de inzet van experts. Vervolgens is het van belang dat asielzoekers die niet in aanmerking komen voor een rechtmatig verblijf, ook daadwerkelijk terugkeren, vrijwillig danwel gedwongen.
Het kabinet heeft u over de oorzaken en benodigde verbeteringen eerder bericht, onder andere in de brief aan uw Kamer van 31 mei jl. naar aanleiding van mijn bezoek aan Griekenland.2 De oorzaken liggen onder andere in knelpunten binnen Griekse overheidsdiensten, lokale weerstand en een gebrek aan passende logistieke en personele capaciteit. Mede op aandringen van de EU en Nederland wordt gewerkt aan verbetering van de situatie. Zo wordt de opvangcapaciteit uitgebreid en is er een nieuwe asielwet die snellere procedures en daarmee effectievere terugkeer mogelijk maakt. De Commissie, de EU-agentschappen EASO en Frontex, lidstaten, UNHCR en NGO’s bieden Griekenland substantiële ondersteuning. Zo ook Nederland. Nederland onderhoudt, zoals uw Kamer bekend, nauw contact met de Griekse autoriteiten, en ondersteunt deze met onder andere de doorlopende inzet van expertise, mensen en materieel (zowel bilateraal als via de agentschappen). Daarmee draagt Nederland tevens bij aan kennisoverdracht voor de lange termijn. De Commissie biedt onder andere financiële ondersteuning (in totaal inmiddels ruim EUR 1,5 miljard, waaronder directe ondersteuning van gezondheidsprogramma’s en extra opvangplekken voor alleenstaande minderjarigen). De Commissie monitort de situatie ook nauwlettend. De Griekse autoriteiten zijn ervoor verantwoordelijk dat de Griekse asielprocedure en opvang voldoen aan de Europese standaarden.
Wat is de aard en de omvang van deze problematiek voor zover het specifiek kinderen en hun gezondheid betreft?
Er bevinden zich circa 5.000 kinderen op de eilanden. Het kabinet is bekend met de berichtgeving. Navraag heeft geleerd dat geen exacte cijfers over pogingen tot zelfmoord zijn te achterhalen. Dit neemt niet weg dat het kabinet uw zorg hierover deelt. Extra aandacht voor de kinderen in kwetsbare omstandigheden is van belang. In de meeste opvanglocaties organiseren NGO’s of lokale autoriteiten op hen gerichte activiteiten. Vanaf deze maand wordt het mogelijk gemaakt dat zij naar lokale scholen gaan.
Hoeveel kinderen doen pogingen tot zelfmoord in deze opvangkampen? Deelt u de mening dat het beschamend en meer dan triest is dat kinderen door de situatie in deze opvangkampen zelfs tot zelfmoord worden aangezet? Zo ja, wat gaat er op zeer korte termijn concreet gebeuren teneinde hun situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet de opvang aan de daarvoor geldende Europese standaarden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kan die opvang dan verbeterd worden en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol speelt de Europese Commissie in het monitoren van de situatie en het verbeteren hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er concreet gedaan aan verbetering van de asielprocedure op de Griekse eilanden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de UNHCR dat het overbrengen van extra vluchtelingen van de eilanden naar het Europese vasteland vooral door de starre opstelling van andere Europese lidstaten, waaronder Nederland, niet van de grond komt? Zo ja, wat is de oorzaak van die starre opstelling en wat gaat u er aan doen teneinde daar een einde aan te maken? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, ziet het kabinet de inmiddels ingezette extra transfers naar het vasteland niet als oplossing op de lange termijn, met uitzondering wellicht van de groep kwetsbaren. Daarmee wordt de kern van de problematiek immers niet aangepakt. Bovendien ondermijnen transfers de werking van de EU-Turkije verklaring, omdat de verklaring enkel van toepassing is op de eilanden met »hotspots» en Turkije betrokkenen, eenmaal aangekomen op het vaste land, niet meer terugneemt. Daarmee ontstaat dus toch weer een «pull factor». In plaats van transfers is het beter dat de inspanningen gericht zijn op stroomlijning van de asielprocedures en een bijbehorende efficiënte terugkeersystematiek. Verder moeten de opvangcondities worden verbeterd, smokkelnetwerken worden aangepakt, grensbewaking worden verbeterd en grondoorzaken in de landen van herkomst worden geadresseerd.
Courtsiding en matchfixing in het tennis |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De schimmige mannen langs de lijn»?1
Ja.
Kent u het fenomeen «courtsiding»? Zo ja, wat weet u van de aard en omvang daarvan? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te doen?
Ja. «Courtsiding» is een fenomeen waarbij langs de kant van de baan informatie wordt verzameld die wordt ingezet bij het gokken op de betreffende wedstrijd. De gokkers kunnen met behulp van de informatie van de «courtsiders» net iets sneller een weddenschap plaatsen en halen daar voordeel uit. «Courtsiding» kwam in de jaren 2012 tot 2016 veelal voor in het internationale tenniscircuit. Tennisbonden en wedstrijdorganisatoren zien «courtsiding» als een bedreiging van de integriteit van het tennis en treden actief op tegen «courtsiders». Deze aanpak werkt en daarmee is de problematiek afgenomen. Inmiddels komt «courtsiding» voornamelijk nog voor bij wedstrijden op lagere niveaus en met minder toezicht. Na enkele recente meldingen van «courtsiders» in Nederland is ook op toernooien in Nederland de aanpak aangescherpt. Gezien de internationale afname van de problematiek en het feit dat de aanpak van tennisorganisaties werkt, is er op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen naar de aard en omvang van «courtsiding».
Acht u het mogelijk dat «courtsiders» illegale kansspelen in Nederland faciliteren? Zo ja, beschikt u over concrete aanwijzingen en hoe treedt de Kansspelautoriteit hiertegen op?
Bij courtsiding wordt geprobeerd om met informatie van de wedstrijdlocatie kansspelaanbieders en andere gokkers te snel af te zijn. Dat is niet in strijd met de kansspelregelgeving en er zijn ook geen concrete aanwijzingen bij de Kansspelautoriteit dat «courtsiders» het aanbod van illegale kansspelen faciliteren. De Kansspelautoriteit treedt dus niet actief op tegen «courtsiding».
Beschikt u over informatie dat «courtsiding» samenhangt met matchfixingpraktijken? Zo ja, wat is de aard van die informatie en biedt die de mogelijkheid tegen «courtsiders» op te treden?
De internationale tenniskoepel (hierna: ITF) heeft verschillende meldingen ontvangen waaruit blijkt dat «courtsiding» en matchfixing, bedreiging en/of intimidatie van spelers of officials samengaan. Op basis daarvan heeft de ITF een verbod op «courtsiding» opgenomen in internationaal geldende regels en is de aanpak geïntensiveerd. Enerzijds door zelf met spotters te werken, anderzijds door voorlichting aan spelers en toernooiorganisaties te verbeteren. In Nederland is dit jaar al enkele keren tegen «courtsiders» opgetreden door ze, soms met hulp van de politie, te verwijderen van toernooien.
Deelt u de mening dat illegale gokpraktijken sommige sporten bedreigen? Zo ja, waarom en hoe wordt tegen die praktijken concreet opgetreden zodat spelers en publiek zeker kunnen zijn van een eerlijke wedstrijd? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De kansspelautoriteit treedt op tegen illegaal kansspelaanbod. Daarnaast maakt het wetsvoorstel Kansspelen op afstand2, dat op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer, vergund aanbod van onder meer onlinesportweddenschappen mogelijk. Dit wetsvoorstel kent ook waarborgen om manipulatie van wedstrijden tegen te gaan. Zo moeten toekomstige vergunninghouders weddenschappen monitoren op opmerkelijke en verdachte gokpatronen die kunnen duiden op matchfixing. Ook mogen er geen weddenschappen worden aangeboden op onder meer eenvoudig te manipuleren spelmomenten en amateurwedstrijden.
Over de aanpak van matchfixing is uw Kamer per brief van 22 maart 2018 geïnformeerd3. Voor informatie over de aanpak van matchfixing verwijs ik naar deze brief.
Het bericht dat eenvijfde van de Syriërs wordt afgewezen vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Eenvijfde Syriërs afgewezen voor Turkije-deal vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat eenvijfde van de Syrische vluchtelingen die worden voorgedragen door de UNHCR wordt afgewezen vanwege extremistische of conservatieve denkbeelden? Zo nee, hoeveel vluchtelingen worden er dan afgewezen op basis van deze gronden? Kunt u dat uitsplitsen? Kunt u ook aangeven welk deel van de vluchtelingen zich uit eigen beweging terugtrekt?
Het aandeel hervestigingsvoordrachten van Syrische vluchtelingen in Turkije dat om veiligheidsredenen, radicale beelden, onverenigbare conservatieve denkbeelden enzovoort wordt afgewezen zoals genoemd in het interview is enigszins vertekend.
Als de gesprekken die een kandidaat tijdens een hervestigingsmissie voert met de verschillende uitvoeringspartners (IND, AVIM, COA) aanleiding geven om een zaak terug te geven aan UNHCR dan wordt het gehele gezin niet geaccepteerd. Dit leidt tot een aanzienlijk hoger percentage.
Het door de politie aangegeven percentage dossiers van ongeveer 20% dat door Nederland aan de UNHCR wordt teruggegeven in het geval van de hervestiging uit Turkije, wordt wel als zodanig herkend. Echter, dit percentage ziet op alle redenen die ten grondslag kunnen liggen aan afwijzen van een dossier, dus asiel gerelateerd (inclusief geloofwaardigheid, openbare orde, nationale veiligheid, 1F et cetera) en gerelateerd aan het integratieprofiel.
Wat betekent het precies dat mensen «te conservatief» zijn om naar Nederland te komen? Aan welk criterium wordt precies getoetst? Deelt u de kritiek dat dit criterium te veel wordt opgerekt?
Via de EU-Turkije Verklaring werkt Nederland actief mee aan de hervestiging van Syrische vluchtelingen vanuit Turkije. In dit kader zijn afspraken gemaakt over een gestandaardiseerd proces ten behoeve van de zogenoemde 1:1-hervestiging. De Turkse IND (DGMM) draagt personen voor aan UNHCR. UNHCR legt deze vervolgens voor aan de EU lidstaten. Binnen dit kader voeren lidstaten hun hervestigingsprocessen uit.
In het Nederlandse hervestigingsproces werkt de gehele migratieketen zorgvuldig samen in de selectie en screening van door UNHCR voorgedragen kandidaten.
De IND toetst of een kandidaat volgens het nationale landgebonden asielbeleid in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland (inclusief geloofwaardigheid, openbare orde, 1F, enzovoort).
De politie (AVIM) verzorgt het identificatie- en registratieproces evenals screening op openbare orde en nationale veiligheid.
Het COA voert gesprekken over participatie en integratie in de Nederlandse samenleving. Dit gesprek heeft een informerende functie en draagt er toe bij de verwachtingen van de kandidaat goed te managen. Het COA geeft uitleg over de omstandigheden van eerste opvang en de Nederlandse normen en waarden (zoals bijvoorbeeld de diversiteit van onze cultuur en gelijkheid tussen man en vrouw, gelijke rechten van LHBTI) en bespreekt dit en de verwachtingen van betrokkenen over een leven in Nederland. Op basis van het gesprek stelt het COA een profiel op over de betrokken kandidaat. Hiermee wordt een inschatting gegeven over het verloop van het integratieproces in Nederland en de begeleiding en ondersteuning die aan de betrokken kandidaat zou moeten worden geboden bij vestiging in Nederland. Het gesprek kan voor de kandidaat soms aanleiding zijn om zich terug te trekken voor hervestiging naar Nederland. Ook kan zijn dat Nederland alle in de interviews opgehaalde informatie meeweegt en dat alle omstandigheden van de zaak bij elkaar genomen uiteindelijk tot de conclusie leiden de betreffende kandidaat en diens gezin niet naar Nederland te hervestigen. Het hebben van conservatieve denkbeelden is op zichzelf geen grond voor weigering. Het betreft een afgewogen proces, met een uiteindelijke uitkomst die is gebaseerd op een zo integraal mogelijk beeld van de betreffende kandidaat. Ik deel de kritiek dan ook niet.
Wat betekent het toetsen van de integratiekans voor het aantal vluchtelingen dat wordt opgenomen door Nederland? In hoeverre zorgt dit ervoor dat Nederland ook daadwerkelijk minder vluchtelingen opneemt?
De werkwijze van het meewegen van het integratie/vestigingsprofiel in de beoordeling in het hervestigingsproces heeft in beginsel geen gevolgen voor het aantal vluchtelingen dat wordt opgenomen door Nederland.
Het Nederlandse nationale hervestigingsquotum geldt onverkort en zo ook heeft Nederland zich in EU verband gecommitteerd aan de hervestiging van een bepaald aantal vluchtelingen. De inzet is erop gericht om bedoelde aantallen te hervestigen. Er wordt in de planning rekening gehouden met enige uitval. Zo nodig wordt verzocht om extra voorleggingen door de UNHCR zodat de toegezegde aantallen zoveel mogelijk worden behaald.
Is deze manier van toetsen vergelijkbaar met andere Europese lidstaten? Zo nee, waarom hanteert Nederland een afwijkende toets?
Individuele Europese lidstaten hebben allemaal een andere nationale hervestigingspraktijk. Over het algemeen geldt dat veiligheidsonderzoeken daar ook onderdeel van zijn. Bekend is dat verschillende lidstaten in de beoordeling ook aandacht besteden aan integratie/vestiging gerelateerde aspecten.
Deelt u de mening dat deze vorm van toetsing geen reden mag zijn uiteindelijk minder Syrische vluchtelingen op te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat Nederland in 2018 tot nu toe 288 Syrische vluchtelingen heeft opgenomen vanuit Turkije? Hoeveel Syrische vluchtelingen heeft Nederland sinds het begin van de EU-Turkije-verklaring opgenomen?
Vanaf april 2016 tot en met augustus 2018 heeft Nederland ongeveer 3.130 Syrische vluchtelingen uit Turkije hervestigd op grond van de EU-Turkije Verklaring, waarvan ongeveer 460 in 2018.2
Hoe gaat u samen met uw Europese collega’s ervoor zorgen dat de toezeggingen over het opnemen van vluchtelingen uit Turkije worden nagekomen?
In de EU-Turkije Verklaring is afgesproken dat voor elke irreguliere migrant en afgewezen asielzoeker die vanaf de Griekse eilanden naar Turkije terugkeert, de EU vanuit Turkije een erkende Syrische vluchteling zal hervestigen. De Verklaring noemt geen concrete aantallen die voor een bepaalde periode moeten worden behaald. Zoals de Europese Commissie ook rapporteert, tonen de cijfers aan dat de EU lidstaten hier duidelijk ook invulling aan geven. Het aantal Syrische vluchtelingen dat naar de EU is hervestigd, is vele malen groter dan het aantal irreguliere migranten en afgewezen asielzoekers dat is teruggekeerd naar Turkije.3 Dit is sinds het begin van de inwerkingtreding van de Verklaring al het geval en ik zie dat meerdere EU lidstaten gecommitteerd blijven aan de hervestiging van kwetsbare Syrische vluchtelingen uit Turkije. Ook is het bemoedigend dat het aantal lidstaten dat bijdraagt aan hervestiging vanuit Turkije nog altijd toeneemt.
Kent u het artikel «In Grieks vluchtelingenkamp proberen zelfs kinderen zelfmoord te plegen»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u op dit moment de situatie van vluchtelingen in de Griekse opkampen? In hoeverre ziet u hier verbetering in?
Voor de beantwoording naar de vragen verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen die op 3 september zijn gesteld door de leden Kuiken en Ploumen (beiden PvdA) over het bericht «Opvang op Griekse eilanden kraakt».
In hoeverre heeft u goed zicht op wat er gebeurt met het Europese geld dat wordt geïnvesteerd in de vluchtelingenkampen in Griekenland? Hoe verklaart u dat het mogelijk is dat in sommige kampen de omstandigheden zo slecht zijn en blijven, ondanks de hulp van de EU? Welke mogelijkheden ziet u de omstandigheden in de Griekse opvangkampen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het debat over de Europese top?
Dit is niet mogelijk gebleken. De situatie in Griekenland is evenwel aan de orde gesteld en met de Kamer besproken in zowel het debat over Vreemdelingen en Asielbeleid op 12 september jl. als het debat over de Europese Top op 13 september jl.
De gevolgen van het inreisverbod van de Verenigde Staten voor werknemers van ASML |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trumps «moslimban» treft ook chipmachinemaker ASML: werknemers komen VS niet binnen»?1 wat is uw reactie daarop?
Ja.
Deelt u de mening dat het strenge inreisverbod van de Verenigde Staten, beter bekend als de «moslimban», verwerpelijk is, en dat Nederland hier op geen enkele wijze aan mee moet werken?
De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat medewerkers van ASML en andere bedrijven op deze wijze worden behandeld door de Verenigde Staten, enkel en alleen gebaseerd op hun land van afkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich er van bewust dat meerdere bedrijven in Nederland hinder ondervinden van het strenge inreisverbod? Heeft u hierover al eens het gesprek gevoerd met ASML en (vertegenwoordigers van) andere werkgevers? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven. De door u geschetste zorgen zijn in deze gesprekken niet eerder met het ministerie gedeeld. Wel is het ministerie bekend met een aantal gevallen waarbij in het kader van de nieuwe regelgeving een visum vereist is. Hierbij speelt het ministerie normaliter geen rol. Wanneer bedrijven en / of individuen zich bij het ministerie melden zal, zoals te doen gebruikelijk, worden bezien of kan worden bemiddeld.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger samen met Duitsland om opheldering heeft gevraagd bij de Verenigde Staten over de gevolgen van het inreisverbod?2 Kunt u aangeven wat dit heeft opgeleverd?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 V, nr. 65.
Bent u bereid om de hinderlijke gevolgen die Nederlandse werkgevers en werknemers ondervinden van de zogenaamde moslimban aan te kaarten bij de autoriteiten in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Indien bedrijven zich melden zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Zijn de problemen die Nederlandse werknemers en werkgevers ondervinden van de «moslimban» opgebracht tijdens de onderhandelingen met de Verenigde Staten (VS) over de mogelijke introductie van preclearance op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
De Amerikaanse en Nederlandse soevereine bevoegdheid te bepalen wie op welke gronden worden toegelaten tot het eigen grondgebied is geen onderwerp van de onderhandelingen met de VS over preclearance op Schiphol.
Wanneer verwacht u resultaten naar het onderzoek over de vraag of «preclearance» in overeenstemming is met de Nederlandse Grondwet en de door Nederland getekende internationale verdragen?
Het kabinet is er altijd helder over geweest dat een eventuele overeenkomst met de Verenigde Staten inzake «preclearance» verenigbaar moet zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Om die reden blijft de Nederlandse inzet gedurende de onderhandelingen gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse, Europese of internationale wet -en regelgeving, ook in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstuk 31 936, nr. 369 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2196). Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Van den Hul en Kuiken (beiden PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance» faciliteiten op Schiphol (ingezonden 18 augustus 2017).
Indien de «preclearance» in Nederland wordt ingevoerd, zou dit betekenen dat Amerikaanse douanebeambten dit discriminerend beleid tegen werknemers van ASML en andere bedrijven op Schiphol uitvoeren? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie die past bij een vrije samenleving?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u helder en stapsgewijs uiteenzetten wat u de komende maanden concreet gaat doen om er voor te zorgen dat Nederlandse werknemers van ASML gewoon hun werk kunnen uitvoeren en de Verenigde Staten in mogen?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 6; indien bedrijven zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden dan zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Het bericht dat vermogensbeheerders en grootaandeelhouders zich niet laten leiden door de dividendbelasting voor investeringen in Nederlandse bedrijven |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de uitspraken van vermogensbeheerders vanuit de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk dat zij zich niet laten leiden door dividendbelasting om te investering in Nederlandse bedrijven?1
Het is de vraag of de geciteerde uitspraken van bepaalde vermogensbeheerders die aangeven dat zij zich niet laten leiden door de dividendbelasting een representatief beeld geven van de huidige en potentiële beleggers in den brede. De dividendbelasting kan, als zij niet verrekend kan worden, het rendement wel degelijk beïnvloeden. Het feit dat er vele duizenden kostbare en tijdrovende bezwaarprocedures lopen tegen de Nederlandse dividendbelasting onderstreept dat voor veel beleggers de dividendbelasting wel degelijk van belang is. Daarnaast zorgt afschaffing van de dividendbelasting ervoor dat Nederlandse aandelen aantrekkelijker worden voor potentiële buitenlandse beleggers (al dan niet in beleggingsfondsen) die deze nu nog mijden vanwege de dividendbelasting. Dit kan leiden tot druk vanuit de aandeelhouders om het hoofdkantoor uit Nederland te verplaatsen of om niet voor Nederland te kiezen.
Vindt u het ook opmerkelijk dat enkel de partijen die al jaren lobbyen voor de afschaffing die maatregel openlijk steunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afschaffing van de dividendbelasting is gericht op het behouden én het aantrekken van hoofdkantoren van internationaal opererende bedrijven. Het kabinet zet deze stap vanuit de overtuiging dat hiermee het algemene belang het beste is gediend. Het vertrek van hoofdkantoren heeft gevolgen voor de mensen die bij deze hoofdkantoren werken en voor de mensen die werken in de hieraan gerelateerde dienstverlenende sector, zoals taxichauffeurs en de medewerkers in hotels. Hoofdkantoren zijn van belang voor de concurrentiekracht van de Nederlandse economie. De gevolgen van het vertrek van hoofdkantoren zijn veelal indirect en het verbaast mij dan ook niet dat voornamelijk de bedrijven die voor het afschaffen van de dividendbelasting hebben gepleit, de maatregel openlijk steunen. Overigens zijn zij niet de enige die de maatregel openlijk steunen. In de media en tijdens de hoorzitting van 14 december 2017 hebben ook anderen voor deze maatregel gepleit.
Bent u het eens met de Nederlandse vereniging voor institutionele beleggers Eumedion, de Britse vermogensbeheerder Intrinsic Value Investors en de Nederlandse beursgenoteerde bedrijven ASML, Wolters Kluwer en Vopak dat de dividendbelasting geen rol speelt voor het Nederlandse vestigingsklimaat?2
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van Rabobank-econoom Nic Vrieselaar dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het verder verlagen van de belasting op arbeid? Bent u het met hem eens? Zo nee, hoe onderbouwt u dat het vestigingsklimaat meer gebaat is bij het afschaffen van de dividendbelasting?3
Lagere belastingen op arbeid maakt het aantrekkelijker om (meer) te gaan werken en dit heeft een positief effect op de Nederlandse economie. Het kabinet onderschrijft dit en heeft daarom het verlagen van de lasten op arbeid als een van fiscale beleidsspeerpunten genoemd. Hier wordt uitvoering aan gegeven in het pakket Belastingplan 2019. Ook de aanwezigheid van hoofdkantoren in Nederland is belangrijk voor de Nederlandse economie. Hoofdkantoren versterken de concurrentiekracht van Nederland en zijn goed voor hoogwaardige werkgelegenheid.4 Daarnaast vergroot de aanwezigheid van hoofdkantoren ook de kans op vervolginvesteringen in Nederland bijvoorbeeld op gebied van onderzoek en ontwikkeling. Zowel de afschaffing van de dividendbelasting als de lagere lasten op arbeid zijn onderdeel van een totaalpakket waarmee het algemeen belang naar de mening van het kabinet het beste is gediend.
Erkent u dat de jarenlange lobby voor de afschaffing van de dividendbelasting door de maatregelen tegen belastingontwijking eindelijk voet aan de grond heeft gekregen?4
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen zijn de maatregelen die het kabinet neemt om belastingontwijking tegen te gaan niet de reden dat het kabinet voorstelt om de dividendbelasting af te schaffen.
Waarom betoogt het kabinet sinds jaar en dag dat het volledig meewerkt met het aanpakken van belastingontwijking, terwijl maatregelen om de uitholling van de belastinggrondslag en winstverschuiving (ook wel «base erosion and profit shifting», BEPS, genoemd) tegelijkertijd de doorslaggevende reden geven om de dividendbelasting af te schaffen en de vennootschapsbelasting te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 5.
Erkent u dat meewerken met aanpakken van belastingontwijking en het realiseren van lagere belasting voor multinationals om de «nadelige» effecten te compenseren met elkaar in tegenspraak zijn?
Zoals in de toelichting van de Wet bronbelasting 2020 is te lezen, neemt het kabinet deze maatregelen niet om «nadelige» effecten van het aanpakken van belastingontwijking te compenseren.
Kunt u deze vragen elk apart beantwoorden voor de presentatie van de Rijksbegroting?
Gezien de samenhang met de op Prinsjesdag te versturen stukken, worden deze vragen gelijktijdig met de presentatie van de Rijksbegroting beantwoord.