Een aanbesteding jeugdbescherming en de jeugdreclassering in Noord-Holland |
|
Attje Kuiken (PvdA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Jeugdbeschermers weigeren nieuwe contracten met 25 gemeenten in Noord-Holland»?1
Ja
Deelt ook u de zorgen over het feit dat er onvoldoende inschrijvingen zijn geweest om de jeugdbescherming en jeugdreclassering in de genoemde regio’s volledig te kunnen aanbesteden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de 25 gemeenten in Noord-Holland is geen sprake van inkoop van jeugdbescherming via aanbesteding maar van het sluiten van raamovereenkomsten via een zogenaamde «open house» procedure. Een van de kenmerken van een openhouseprocedure is dat aanbieders in beginsel gedurende de hele looptijd van de raamovereenkomst toetreden en hun diensten aanbieden.
Er is dan ook geen sprake van een afgeronde procedure of een niet omkeerbare situatie. Het is dan ook niet juist om nu al conclusies te verbinden aan het feit dat bestaande instellingen nu nog niet zijn ingegaan op het aanbod van de betreffende gemeenten. Instellingen kunnen de komende periode op elk moment nog «instromen».
Wat betekent het feit dat er onvoldoende reacties zijn binnengekomen op de genoemde aanbesteding voor het aanbod van jeugdbescherming en jeugdreclassering in de genoemde regio’s vanaf 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat ten gevolge van het feit dat gecertificeerde instellingen niet kunnen voldoen aan de eisen van een aanbesteding, de toekomst van die instellingen op het spel kan komen te staan en (gespecialiseerd) aanbod van jeugdbescherming definitief kan verdwijnen? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat moet er gebeuren om te waarborgen dat er vanaf 2019 alsnog voldoende aanbod is van jeugdbescherming en jeugdreclassering in deze regio’s? Wat gaat u doen om de continuïteit te waarborgen?
De colleges van burgemeester en wethouders zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inkoop en uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zij dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde jeugdbescherming en jeugdreclassering in hun gemeente beschikbaar is. We hebben het vertrouwen dat gemeenten en instellingen gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen om de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering te waarborgen. De gemeenteraden zijn primair verantwoordelijk om de colleges hierop te controleren. De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk ondersteunt de betreffende regio´s bij het komen tot een oplossing.
Wij volgen als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houden «vinger aan de pols». In het geval dat de gemeenten en de instellingen er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering in het gedrang komt, zullen we die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
We hebben begrepen dat de coördinerend wethouders in de week van 1 oktober overleg voeren met de bestuurders van de betrokken instellingen om tot een oplossing voor de beschikbaarheid van jeugdbescherming en – reclassering per 1 januari 2019 te komen.
Zijn u meer regio’s bekend waar de aanbesteding van jeugdbescherming en jeugdreclassering mislukt is? Zo ja, wat is de aard en de omvang van deze problematiek? En welke gevolgen heeft dat voor het aanbod van jeugdbescherming en jeugdreclassering per 2019? Zo nee, beschikt u dan wel over signalen die het noodzakelijk maken dit te onderzoeken?
Op dit moment zijn ons geen signalen bekend dat in regio’s sprake is van een mislukte aanbesteding. Wij hebben begrepen dat in de regio Limburg één van de bestaande gecertificeerde instellingen onder voorwaarden heeft ingeschreven in de aanbesteding. Ook hier is sprake van een nog lopende procedure. Uiteraard volgen we ook hier de ontwikkelingen en houden we «vinger aan de pols».
Waarom verkiest een deel van de gemeenten de aanbesteding van de jeugdbescherming en jeugdreclassering boven subsidiëring daarvan? In hoeverre levert subsidiëring meer waarborgen voor de continuïteit op?
Conform de Jeugdwet zijn gemeenten vrij te kiezen op welke wijze zij jeugdhulp en de uitvoering van de jeugdbescherming en de jeugdreclassering inkopen. In het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» is opgenomen dat het voor gemeenten mogelijk moet zijn om voor de inkoop van gecertificeerde jeugdinstellingen te kunnen kiezen voor een subsidierelatie. In het onderzoek dat is uitgevoerd door de RebelGroup, is expliciet geconcludeerd dat dit mogelijk is.2
Gemeenten kunnen diverse overwegingen hebben om al dan niet voor subsidiering te kiezen. De VNG heeft haar leden geadviseerd om bij de financiering van jeugdbescherming en jeugdreclassering te kiezen voor subsidiering omdat subsidiering al met al de beste waarborgen biedt voor continuïteit. 3 In dit advies wordt aangegeven dat bij subsidie meer ruimte is voor de vormgeving van de procedure en voor het opstellen van selectiecriteria en de weging van de selectiecriteria, dat bekostiging op basis van de kostprijs plaatsvindt en dat de transitielasten minder groot zijn voor partijen (omdat er al ervaring is met de mogelijkheid van subsidie). Om de stabiliteit van de beschikbaarheid van jeugdbescherming en jeugdreclassering te versterken heeft de VNG daarnaast geadviseerd om als regio’s af te stemmen over de te kiezen inkoopstrategie zodat de ene regio een andere regio niet negatief kan beïnvloeden. Tot slot dringt een uniforme wijze van financieren de administratieve lasten terug. De VNG heeft een ondersteuningsprogramma uitgevoerd, waaronder het opstellen van een model subsidieverordening.
Uit een monitor van de VNG blijkt dat nog niet alle gemeenten gebruikmaken van de subsidie mogelijkheid. Dit was bijvoorbeeld ook nog niet altijd mogelijk omdat gemeenten in een aantal gevallen meerjarige contracten hadden afgesloten. Sommige gemeenten kiezen echter – om hen moverende redenen – toch voor aanbesteding of voor raamovereenkomsten via een openhouseprocedure. De openhouseprocedure is bijvoorbeeld geschikt in het geval cliënten veel keuzevrijheid wordt en kan worden gegund. De VNG zal de komende periode bij de coördinerend wethouders en betrokken gemeenteambtenaren de voordelen van subsidie onder de aandacht brengen. In het najaar start de VNG een traject om gemeenten hierbij te faciliteren. Onderdeel hiervan is ook het stimuleren van meerjarige inkooprelaties en het vormgeven van een goede opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie.4 Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt dit traject financieel.
Deelt u de mening dat de bij de aanbesteding gestelde eis van tijdschrijven en op basis daarvan bekostigen, tegenstrijdig is aan het doel van het terugbrengen van de administratieve lasten? Zo ja, wat gaat u doen om er bij gemeenten op aan te dringen dat zij deze eisen niet langer gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Eén van de doelstellingen van de Jeugdwet is om ruimte te geven aan de professional. Een andere belangrijke doelstelling is om de administratieve lasten te verminderen. De gestelde eis van urenregistratie lijkt niet te passen bij deze doelstellingen. Wij zullen dit in onze gesprekken met de gemeenten onder de aandacht brengen. Overigens vinden we een zekere mate van verantwoording niet ongebruikelijk maar daarbij kunnen andere minder belastende methoden gebruikt worden dan tijdschrijven door gezinsvoogden.
Met het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten» wordt verder een delegatiebepaling ingevoerd om uitvoeringslasten te verminderen. Bij ministeriële regeling worden nu regels gesteld om administratieve processen te standaardiseren. Met de VNG is de afspraak gemaakt dat alle gemeenten gebruikmaken van dezelfde sjablonen voor gegevensuitwisseling of verantwoording. Het betreffende wetsvoorstel is inmiddels aangemeld voor plenaire behandeling door de Tweede Kamer. Om de administratieve lasten verder terug te dringen, loopt er op dit moment een «schrapsessie» rond interne regels bij een grote jeugdhulpaanbieder.
Het artikel ‘Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Boze gasleveranciers stellen staat aansprakelijk voor kosten inkoop gasverliezen», waaruit blijkt dat veertien gasleveranciers de Nederlandse staat aansprakelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?1
Ja.
Klopt het dat begin augustus een brief aan u is verstuurd namens de gasleveranciers, waarin zij de Staat verantwoordelijk stellen voor de kosten die zij maken als zij na 1 januari 2019 nog gas voor netverliezen moeten inkopen?
Ja.
Klopt het dat per ongeluk enkele tekstdelen uit de wet Voortgang Energietransitie (VET) zijn verwijderd die de wettelijke basis vormen voor de nacalculatie van de kosten voor het netbeheer? Zo ja, hoe bent u van plan deze fout te herstellen op zo kort mogelijke termijn?
In het oorspronkelijke ingediende wetsvoorstel Voortgang Energietransitie was voorzien in de mogelijkheid om efficiënte kosten voor wettelijke taken voor de netbeheerder, waarmee bij de vaststelling van de methode van regulering door de Autoriteit Consument en Markt geen rekening is gehouden, door middel van een correctie op de tarieven door te berekenen in de tarieven (zie de voorgestelde artikelen 81b, tweede lid, en 81c, tweede lid, onderdeel c, van de Gaswet in Kamerstuk 34 627, nr. 2).
Deze grondslag is abusievelijk vervallen bij de eerste nota van wijziging op 1 maart 2017 (Kamerstuk 34 627, nr. 13). De grondslag wordt teruggebracht met de voorgestelde wijzigingen van de Gaswet in de nota van wijziging voor het wetsvoorstel Aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van de departementale herindeling en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten (Kamerstuk 34 987, nr. 5).
Klopt het dat u het niet mogelijk acht om deze fout voor 1 januari 2019 te herstellen en kan volgens u de fout pas op 1 januari 2020 hersteld worden? Zo ja, waarom is dit het geval?
De wettelijke basis om de kosten in de tarieven te verdisconteren wordt met de in het antwoord bij vraag 3 genoemde nota van wijziging zo snel mogelijk ingevoerd. Hoewel de grondslag zo snel mogelijk hersteld wordt, is het gelet op de verschillende belangen die spelen het meest wenselijk de feitelijke invoering op 1 januari 2020 te laten plaatsvinden.
Onder de huidige Gaswet zijn de gasleveranciers verantwoordelijk voor de netverliezen. Met de wet Voortgang Energietransitie gaat deze verantwoordelijkheid van de leveranciers over naar de netbeheerders. Ik streef naar een zo spoedig mogelijke overgang. Om deze overgang soepel te laten verlopen, moet de netbeheerders echter tijd worden gegund voor de implementatie, waaronder de aanbesteding en het sluiten van benodigde inkoopcontracten. Dit is niet voor 1 januari 2019 te realiseren. Verder speelt een rol dat invoering van deze taak gedurende het jaar (bijvoorbeeld op 1 juli 2019) leidt tot praktische problemen voor de afnemers, netbeheerders en de ACM. Dit komt onder meer doordat de tariefregulering uitgaat van invoering per kalenderjaar. Indien daarvan wordt afgeweken, moet een onevenredige inspanning worden verricht om systemen en tariefcodevoorstellen aan te passen.
Daarnaast kunnen de taken van de netbeheerders niet meer in tariefbesluiten van 2019 meegenomen worden. Bij invoering gedurende het jaar, zal de netbeheerder de kosten van het jaar 2019 moeten voorfinancieren, hetgeen voor de netbeheerder onacceptabele risico’s met zich brengt. Ten aanzien van de afnemers van gas speelt mee dat vergoeding voor de geschatte doelmatige kosten over 2019 in de tarieven voor 2020 een vergroting van de tariefsprong in 2020 tot gevolg zal hebben. Tot slot is het de vraag of de leveranciers de contracten gedurende het jaar zullen verlagen, waardoor er een risico is dat de afnemer dubbel voor deze kosten moet gaan betalen.
Deelt u de inschatting dat wanneer in feite iedereen het erover eens is dat deze fout hersteld moet worden (dat wil zeggen de betrokken marktpartijen, het ministerie en het parlement) het mogelijk zou moeten zijn om deze fout eerder dan 1 januari 2020 te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel verwacht u de gasleveranciers te moeten betalen in het geval de gasleveranciers naar de rechter stappen en gelijk krijgen? Waar zal dit bedrag vandaan moeten komen?
Ik verwacht niet dat hiervan sprake zal zijn.
Het bericht ‘Ontsnapte tbs’er Patrick B. zit weer vast' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontsnapte tbs’er Patrick B. zit weer vast»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze tbs’er, die nota bene al was overgeplaatst vanwege een eerdere onttrekking aan verlof, tegen beter weten in toch weer op verlof werd gestuurd?
Het past mij niet om in te gaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maategel gericht is op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. De behandeling duurt zo lang als noodzakelijk is voor een veilige terugkeer in de samenleving. Verlof is een essentieel onderdeel van de behandeling. Een verlofverlening verloopt zorgvuldig en stapsgewijs. Elke verlofaanvraag wordt grondig getoetst door een interne commissie van een tbs-kliniek. Vervolgens wordt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) om advies gevraagd. Dit college bestaat uit deskundigen en is geheel onafhankelijk.
Het AVT oordeelt of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Wanneer het risico door de behandelaars nog als te hoog wordt ingeschat, zal aan een tbs-gestelde geen verlof worden verleend.
Een (poging tot) onttrekking aan een eerder verlof wordt meegenomen bij de beoordeling van een nieuw verzoek. Dit betekent niet meteen dat de tbs-gestelde tijdens de verdere behandeling nooit meer met verlof mag. Verlof blijft een essentieel onderdeel van de behandeling. Het alternatief zou zijn dat tbs-gestelden op een bepaald moment zonder (voltooide) behandeling terugkeren in de samenleving, hetgeen veel risicovoller is. Overigens vervalt een verlofmachtiging van rechtswege indien een tbs’er zich onttrekt tijdens zijn verlof.
Dit heeft tot gevolg dat tenminste één jaar geen verlof wordt verleend aan de tbs-gestelde, tenzij zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zich daartegen verzetten. Hierbij wijs ik op de regeling «Eén jaar geen verlof».
Hoeveel tbs’ers zijn er in 2018 overgeplaatst vanwege een onttrekking, maar zijn toch op verlof gestuurd?
Van de tbs-gestelden die zich in 2018 hebben onttrokken, is er niemand overgeplaatst naar een andere kliniek.
Bent u bereid tbs’ers die eerder zijn ontsnapt of geprobeerd hebben te ontsnappen niet alsnog op verlof te sturen, en al helemaal niet op onbegeleid verlof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het feit dat zonnepanelen meegenomen worden in de onroerendezaakbelasting |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2018?1 Wat is de achtergrond van deze zaak?
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Op 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3 uitspraak gedaan in een beroepsprocedure over de WOZ-waarde van een woning. Onderdeel van het geschil was de vraag of bij de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) terecht de invloed op de waarde van de aanwezige zonnepanelen op het dak van de woning is meegenomen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
Het uitgangspunt bij de WOZ-waardering is dat de onroerende zaak (de woning) met alle onroerende delen in de waarde wordt betrokken. De vraag is derhalve of zonnepanelen op een dak al dan niet onroerend zijn.
In zijn uitspraak van 17 april 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de zonnepanelen in de betreffende casus als onroerende delen van de woning aangemerkt omdat deze naar aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven. Daarbij heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de (technische) mogelijkheid dat de eigenaar bij verhuizing de zonnepanelen meeneemt, niet relevant geacht.
Dat deze mogelijkheid niet van invloed is op de vraag of zonnepanelen al dan niet in de waarde moeten worden betrokken, acht ik in lijn met de grondslag in de Wet WOZ. Bij het vaststellen van de WOZ-waarde wordt immers uitgegaan van de marktwaarde van een woning op de waardepeildatum. De intenties van een eigenaar, zoals het meenemen van de zonnepanelen bij een verhuizing, zijn hierbij niet van belang.
Tellen zonnepanelen ook mee in de WOZ-waarde en de grondslag van de onroerendezaakbelasting (ozb) wanneer zij door de huiseigenaar verwijderd en meegenomen worden bij de verhuizing? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt zich dit tot de grondslag, te weten «de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding»?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten hebben naar aanleiding van dit arrest besloten zonnepanelen mee te nemen in de te betalen ozb?
Het gevolg van de huidige systematiek van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ is dat zonnepanelen in principe worden meegenomen in de WOZ-waarde. De te betalen onroerendezaakbelasting (hierna: ozb) wordt berekend op basis van de WOZ-waarde.
Gemeenten hebben op grond van artikel 220d van de Gemeentewet de mogelijkheid in de gemeentelijke belastingverordening bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de ozb uitzonderingen op te nemen voor specifieke (gedeelten van) onroerende zaken. Er is geen overzicht beschikbaar van hoe gemeenten omgaan met de waardering van zonnepanelen en of zij al dan niet gebruik maken van de uitzonderingsbepaling in de Gemeentewet.
Door de systematiek van de ozb zullen woningeigenaren meer ozb moeten betalen wanneer de aanwezigheid van zonnepanelen tot een hogere WOZ-waarde leidt en zonnepanelen niet zijn uitgezonderd van de heffing van ozb. In de praktijk zal dit bedrag echter beperkt zijn doordat de investering in zonnepanelen vaak beperkt is in relatie tot de totale marktwaarde van een woning. De toename van de marktwaarde is in de regel slechts een gedeelte van deze investering. Uitgaande van een gemiddeld ozb-tarief voor woningen zal het bedrag dat de eigenaar van de zonnepanelen potentieel meer aan ozb moet betalen voor een gemiddeld huishouden, naar schatting tussen de € 5 en € 10 per jaar liggen. In de casus die is beschreven in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 april 2018 was de toename van het verschuldigde bedrag aan ozb ongeveer € 6,25.
De situatie voor bedrijfspanden wijkt niet wezenlijk af van de situatie voor woningen. Net als bij woningen kunnen investeringen leiden tot een verhoging van de WOZ-waarde. Het effect hiervan moet ook hier gezien worden in relatie tot de marktwaarden van deze bedrijfspanden.
Wat betekent dit voor de ozb van huiseigenaren met zonnepanelen? Hoeveel gaan zij meer betalen aan ozb?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent dit voor bedrijfspanden die willen verduurzamen en vaak een groter oppervlakte gebruiken voor zonnepanelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit arrest en dit potentieel beleid van gemeenten zich tot het streven van het kabinet om verduurzaming en duurzame energie te bevorderen?
Aan alle sectortafels van het Klimaatakkoord is gevraagd om bij het maken van afspraken ook specifiek te kijken naar alle vormen van wet- en regelgeving die nodig zijn om de opgave te halen en te laten passen in de langetermijntransitie. Het gaat daarbij zowel om bestaande wet- en regelgeving die in de huidige vorm een belemmering vormt, als om nieuwe wet- en regelgeving die noodzakelijk wordt geacht om de opgave te realiseren.
Het kabinet is daarnaast op 14 februari 2018 met de decentrale overheden een interbestuurlijk programma (hierna: IBP) gestart om de komende tijd een aantal uitdagingen, waaronder de energietransitie, gezamenlijk op te pakken. In het IBP staan negen maatschappelijke opgaven centraal. Binnen het IBP wordt ook gesproken over benodigde, dan wel belemmerende wet- en regelgeving, indien dit nodig is om deze opgaven aan te pakken. Hieronder valt ook fiscale wet- en regelgeving voor decentrale overheden. Hoewel de ozb systematiek nog tegen het licht is gehouden bij de verkenning voor de hervorming van het lokaal belastinggebied, hetgeen leidde tot een brief aan de Tweede Kamer4, zal uit bovengenoemde trajecten moeten blijken of hier verdere evaluaties ten aanzien van de lokale belasting of de ozb uit voortkomen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze overleggen af, alvorens een definitief standpunt in te nemen.
Is er sprake van structureel overleg met gemeenten zodat (fiscaal) beleid van gemeenten en overheid om verduurzaming te stimuleren elkaar niet tegenwerkt? Zo ja, kan deze kwestie ook meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Voldoet de huidige systematiek van de ozb nog wel aan de vereisten van deze tijd, zoals rond verduurzaming? Wanneer is de systematiek voor het laatst tegen het licht gehouden?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet voornemens dit systeem in deze kabinetsperiode te evalueren? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat fiscaal beleid niet op een dergelijke wijze verduurzaming bij particulieren zou moeten tegengaan, zeker niet wanneer dit gepaard gaat met hogere lasten?
Zie antwoord vraag 6.
Het Health Behaviour in School-aged Children-onderzoek; het rapport over het welzijn en de gezondheid van Nederlandse jongeren (11-16 jaar) |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Deelt u onze zorgen over de (sterke) daling van het condoomgebruik onder jongeren, die zich daarmee kwetsbaar maken voor soa’s/hiv en ongewenste zwangerschap?1 Zo nee, waarom niet?
Jongeren blijken in toenemende mate goed in staat te zijn zich te beschermen tegen ongewenste zwangerschappen en gebruiken hiervoor diverse anticonceptiemethoden. Een belangrijke bron voor het HBSC-rapport is het nationale onderzoeksrapport Seks onder je 25ste. Uit dat onderzoek blijkt dat het condoomgebruik bij de eerste geslachtsgemeenschap niet is gedaald ten opzichte van 2012 en nog steeds relatief hoog is. Ook blijkt dat 7 op de 10 jongeren condooms gebruiken. Wel is het zorgelijk dat het gebruik van een condoom bij latere en losse seksuele contacten afneemt, waardoor overdracht van soa en hiv, en onbedoelde zwangerschappen mogelijk zijn.
Hoe duidt u het dat de kennis over seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) en condooms onder jongeren in Nederland een dalende trend laten zien?
Het is zorgelijk dat er onder jongeren een dalend besef is op het gelopen risico op een soa en dat het onderzoeksrapport Seks onder je 25ste aangeeft dat kennis over seksualiteit en voortplanting afneemt. Ik vind het daarom ook belangrijk hier wat aan te doen.
Kinderen en (jong) volwassenen dienen goed geïnformeerd te worden op het gebied van seksualiteit/seksuele vorming. Voor (jonge) kinderen is het daarbij nodig de aandacht ook te richten op thema’s als weerbaarheid, veiligheid en het respectvol leren omgaan met elkaar, waarbij rekening wordt gehouden met de diversiteit in de samenleving en de leeftijd van de doelgroep. Het onderwijs speelt, naast uiteraard de ouders, een belangrijke rol bij de bevordering van seksueel gezond gedrag. Van belang is dat er zowel in het primair-, voortgezet-, speciaal- als middelbaar beroepsonderwijs blijvende aandacht is voor het onderwerp seksualiteit en seksuele vorming.
In het kader van de preventie en ondersteuning van onbedoelde (tiener) zwangerschappen heb ik u op 11 september jongstleden2 een zevenpuntenplan gestuurd. Daarin geef ik aan dat scholen op het gebied van seksuele gezondheid de beschikking hebben over een breed palet aan keuzemogelijkheden, onder andere via de Stichting School en Veiligheid (SSV), Rutgers, het Netwerk burgerschap MBO, Siriz en de Gezonde School. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in de ontwikkeling van effectieve en goed onderbouwde interventies op het gebied van seksuele gezondheid (inclusief preventie onbedoelde zwangerschap), die te vinden zijn in het Loket Gezond Leven van het RIVM.
Voor een goede borging in het onderwijs zal een extra impuls behulpzaam zijn. Daarom wordt ten behoeve van structurele uitvoering van collectieve preventie een meerjarig stimuleringsbudget beschikbaar gesteld. Op basis van de bestaande infrastructuur zoals de stichting School en Veiligheid (SSV) en Gezonde School en op basis van de vraag van scholen, wordt ingezet op stappen, voortbouwend op bestaande initiatieven en activiteiten, die in het onderwijs nog gezet kunnen worden. Van belang is tevens om dit in de context van de curriculumherziening voor het funderend onderwijs te plaatsen. Hiervoor doen de Gezonde School en SSV gezamenlijk met de eerdergenoemde veldpartijen een voorstel in december 2018. Daarnaast wil ik door middel van een campagne diverse doelgroepen gaan informeren over bewust anticonceptiegebruik.
Wat vindt u ervan dat onderzoek ook aantoont dat het aantal soa-infecties onder jongeren niet afneemt, en onder bepaalde doelgroepen zelfs toeneemt?
Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Het illustreert de noodzaak om in het onderwijs op verschillende momenten kennis over seksualiteit en seksuele vorming te borgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 reeds aangaf wil ik een extra impuls geven in het onderwijs aan de bevordering van seksueel gezond gedrag. Dit punt zal hierin ook aandacht krijgen.
Deelt u de mening dat er maatregelen genomen moeten worden om het bewustzijn over veilig vrijen en het condoomgebruik omhoog te brengen? Bet u het ermee eens dat binnen de middelen die vrij worden gemaakt voor preventie van ongewenste zwangerschap het condoomgebruik onder jongeren een onderdeel en punt van aandacht moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Op welke termijn kunnen we deze verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat onderzoekers aangeven dat het verdwijnen van de Vrij Veilig Campagnes sinds 2011 een van de oorzaken is van het afnemende condoomgebruik?
Het is moeilijk om de effecten van de campagnes meetbaar te maken en daarom onduidelijk of hier een directe relatie bestaat, aannemelijk is dat herhaald attenderen op de noodzaak van condoomgebruik helpt om aan de inzet van condooms te denken. Zoals ik bij vraag 2 reeds heb aangegeven wil ik het in kader van de preventie en ondersteuning van onbedoelde zwangerschappen ook starten met een campagne. Echter, een dergelijke campagne is niet de enige interventie die hierbij een rol speelt. Ik zet ook in op bredere inzet van interventies die weerbaarheid vergroten en zoals ik reeds in antwoord 2 aangaf, wil ik daar in het onderwijs aandacht voor vragen.
Vindt u de terugkeer van een Vrij Veilig Campagne wenselijk, gezien de onderzoeksresultaten en de positieve resultaten van de campagne in het verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de campagne weer van start?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Staat aansprakelijk voor uitlatingen bewindspersoon over downloaden uit illegale bron’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag en bijbehorend bericht van 5 september 2018 «Staat aansprakelijk voor uitlatingen bewindspersoon over downloaden uit illegale bron»?1 2
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin wordt gesteld dat Staat onrechtmatig heeft gehandeld tegenover filmproducenten?
Over de gevolgen van het vonnis kunnen nog geen mededelingen worden gedaan. De uitspraak wordt momenteel nog bestudeerd. Daarbij hebben partijen een termijn van drie maanden om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan, tot die tijd heeft deze nog geen gezag van gewijsde. Een eventueel hoger beroep heeft schorsende werking. Door de filmproducenten is in de procedure alleen een verklaring voor recht gevraagd en is (nog) geen schadevergoeding gevorderd. Pas wanneer de uitspraak gezag van gewijsde heeft, komt eventuele schadevergoeding aan de orde.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de Staat? Acht u het aannemelijk dat er schadeclaims worden ingesteld jegens de Staat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering tien jaar lang het standpunt heeft volgehouden dat downloaden uit illegale bron niet strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
Artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna: de auteursrechtrichtlijn) bepaalt dat de lidstaten beperkingen of restricties op het reproductierecht mogen stellen ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van technische beschermingsvoorzieningen op het betrokken werk.
Nederland heeft gebruik gemaakt van de mogelijk om voor privékopiëren te voorzien in een uitzondering op het reproductierecht van de auteursrechthebbende. De voorwaarden die aan de inroepbaarheid van de uitzondering zijn verbonden, zijn uit de richtlijn overgenomen. In artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de auteursrechtrichtlijn is niet nadrukkelijk de voorwaarde opgenomen dat het werk ontleend moet zijn aan een geoorloofde bron. Bij ontstentenis van die voorwaarde ging de Nederlandse regering er vanuit dat downloaden uit illegale bron was toestaan.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 april 2014 in het arrest in de zaak ACI Adam B.V. e.a. tegen Stichting de Thuiskopie en Stichting Onderhandelingen Thuiskopie vergoeding geoordeeld dat downloaden uit illegale bron niet is toegestaan. De voorwaarde van de legale bron moet als het ware in de uitzondering voor privékopiëren worden gelezen. Na het voornoemde arrest heeft de Hoge Raad bevestigd dat de Nederlandse wettelijke regeling waarin de uitzondering voor privékopiëren is neergelegd, richtlijnconform kan en moet worden uitgelegd. De Hoge Raad had daarop bij het stellen van prejudiciële vragen al geanticipeerd.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds 2014 om personen die downloaden uit illegale bron actief te vervolgen?
Sedert het arrest van het Hof van Justitie staat vast dat het downloaden van auteursrechtelijke beschermde werken uit ongeoorloofde bron nimmer was toegestaan. De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid. De stichting Brein draagt sedert 1998 zorg voor de collectieve handhaving. Ik ben er niet mee bekend dat die stichting of individuele rechthebbenden procedures hebben gevoerd tegen downloaders (ook niet na 2014). De nadruk ligt nog steeds op het afsnijden van het illegale aanbod.
Het bericht dat Shell-directeur Marjan van Loon de stad Den Haag gaat adviseren over duurzaamheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hulp van Shell is pr-stunt»?1
Ik ben bekend met het krantenbericht. Het is niet aan het Rijk om decentrale overheden, en in dit geval het college van B&W van Den Haag, aan te sturen op hun inhuur van adviseurs. Het is de taak van de gemeenteraad van Den Haag om zijn controlerende taak uit te oefenen. Uit uw vragen en de nieuwsartikelen waar u naar verwijst blijkt ook dat het vraagstuk de aandacht heeft van de gemeenteraad van Den Haag.
Hoe beoordeelt u het feit dat Den Haag zich via het Economic Board The Hague laat adviseren over de energietransitie door de directeur van Shell, zijnde een van de veroorzakers van de opwarming van de aarde en eveneens een van de sterkste tegenkrachten van effectief klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat Shell al minstens sinds 1991 op de hoogte was van de invloed van het bedrijf op klimaatverandering en daarnaast sindsdien actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering?2 Hoe beoordeelt u dat in het licht van Shell’s huidige adviesrol over de energietransitie van de gemeente Den Haag? Acht u deze adviezen geloofwaardig? Zo ja, waarop baseert u dit optimisme?
Ik herken mij niet in het beeld van Shell als hindermacht. De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van iedereen, dus zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, burgers, kennisinstellingen, NGO’s en overheden. Shell is één van de vele partijen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming en de implementatie van het Energieakkoord. Dat bedrijven als Shell een rol spelen bij de transitie blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ook nu bij de onderhandelingen over een nieuw Klimaatakkoord, de opvolger van het Energieakkoord, doet Shell actief mee.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een bedrijf dat uit winstoogmerk jarenlang actief twijfel heeft gezaaid over klimaatverandering, nu Nederlandse overheden van advies voorziet over de energietransitie die nodig is om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich nog dat de NAM het liefst nog jaren door wilde boren naar gas in Groningen?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. besloten om de gaswinning uit het Groningenveld op termijn volledig te beëindigen (Kamerstuk 33 529, nr. 457).
In de afgelopen jaren waren er, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, ook andere scenario’s met een voortgaande gaswinning denkbaar. Deze scenario’s zijn inmiddels achterhaald. Ik heb geenszins de indruk dat NAM de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld ter discussie stelt.
Herinnert u zich nog dat Shell, onder de dekmantel van lesprogramma’s en het met een lobbyprijs bekroonde «techniekfestival Generation Discover», kinderen probeert wijs te maken dat we in 2050 nog grootschalig gebruik zouden moeten maken van fossiele brandstoffen, wat rechtstreeks botst met wat nodig is om de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs te halen?3 4 5 6
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival werden jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie.
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Herinnert u zich nog dat de gemeente Den Haag, mede dankzij brede maatschappelijke weerstand en politieke druk recent tot de conclusie kwam dat het onverantwoord was om een bedrijf als Shell te steunen in haar misleidende onderwijsprogramma’s?7
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat Shell, alleen al vanwege het enorme pr-budget dat het bedrijf ter beschikking heeft, op zijn minst een van de hindermachten is in het zo snel en duurzaam mogelijk doorvoeren van de energietransitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen gaat u ondernemen om de adviezen van Shell aan lokale en regionale overheden te toetsen op wat nodig is om de opwarming van de aarde onder de 1,5°C te houden? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke stappen gaat u ondernemen om lokale en regionale overheden te waarschuwen voor en te beschermen tegen de «fossiele» adviezen van Shell? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van alle lokale en regionale adviesorganen waarin Shell zitting heeft?
Het is aan de decentrale overheden zelf om inzicht te bieden in de instelling van adviesorganen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Den Haag aan te moedigen het besluit om de directeur van Shell toe te laten tot het Economic Board The Hague ongedaan te maken? Indien u geen stappen gaat ondernemen, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Historie moet wijken voor veiligheid’ |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Historie moet wijken voor veiligheid»?1
Ja
Is het waar, dat een stadsvilla aan Plein 1813 verbouwd moet worden voor huisvesting van de Israëlische ambassade?
Ja
Welke rol heeft de status van rijksmonument gespeeld bij de verkoop van het betreffende pand in 2016 door het Rijksvastgoedbedrijf?
Het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) houdt bij zijn verkopen rekening met de principes openbaarheid, transparantie en marktconformiteit. De volledige informatie over het te verkopen monument was beschikbaar via het RVB-verkoopplatform www.biedboek.nl. Hierin zijn potentiële kopers ook geïnformeerd over de monumentenstatus van het pand en de daarmee verbonden beperkingen.
De rijksvastgoed beherende departementen en OCW hebben in 2017 een intentieverklaring vastgesteld om nog eens het belang van het zorgvuldig omgaan met ons erfgoed te benadrukken.
Is het waar, dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een negatief advies heeft gegeven over de vergunningaanvraag voor de verbouwing, omdat «uitvoering van het plan leidt tot onomkeerbaar verlies van belangwekkende onderdelen van het historische interieur en casco»?
De RCE heeft inderdaad een negatief advies afgegeven. De tekst van advies luidt als volgt:
«De beoogde reconstructie, die na afronding van het betonnen casco ten behoeve van de veiligheidsmaatregelen volgens het plan zullen worden getroffen, hoe deskundig ook uitgevoerd, veroorzaken in de meest optimale zin herstel van de aanblik maar zal het patina en de authenticiteit van het oorspronkelijke materiaal missen. Een dergelijke verarming staat op gespannen voet met de uitgangspunten van de monumentenzorg temeer daar het rijksmonument in zijn geheel een hoge mate van authenticiteit heeft en een markant voorbeeld is van negentiende-eeuwse villabouw in het Willemspark te 's-Gravenhage. De Rijksdienst heeft begrip voor het treffen van veiligheidsmaatregelen, maar het rijksmonument verdraagt al deze maatregelen niet.«
Is het waar, dat de gemeente Den Haag voornemens is de vergunning te verlenen onder verwijzing naar het Verdrag van Wenen?
Een ontwerpbesluit is door de gemeente ter inzage gelegd. Dit ontwerp strekt er toe de vergunningaanvraag te honoreren. In dit ontwerp wordt onder meer melding gemaakt van het Verdrag van Wenen (1961).
Hoe verhoudt de regelgeving met betrekking tot (rijks)monumenten zich tot internationaalrechtelijke verplichtingen met betrekking tot de huisvesting van diplomatieke vertegenwoordigingen?
Voor verbouwing van een rijksmonument moet een Staat die een ambassade wil vestigen, aan dezelfde regelgeving voldoen als elke andere eigenaar. In dit geval betekent dat, dat er voor de voorgenomen aanpassingen van het monument een vergunning van de gemeente nodig is.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag moeten echter internationaal rechtelijke verplichtingen in acht worden genomen. Op grond van artikel 22 van het Verdrag van Wenen (1961) wordt aan Nederland, als ontvangende staat, de bijzondere verplichting opgelegd alle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zendende staat tegen indringers en tegen het toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending op enigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan.
Door de architect is overigens gezocht naar een evenwicht in de aanpassingen en er zijn de nodige voorwaarden aan het ontwerp gesteld, gericht op het behoud van het rijksmonument.
Het gebruik van handgranaten door criminelen als dreigmiddel |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel gevallen zijn er bij u bekend waarin er feitelijk een handgranaat voor een (horeca-) onderneming is aangetroffen zonder daarbij vooruit te lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken? In hoeveel van die gevallen is bij u bekend dat die handgranaat ook is geëxplodeerd?
De gevraagde informatie wordt niet als zodanig in de politiesystemen geregistreerd. Echter, een handmatige zoekslag in de politiesystemen en een daaropvolgende diepgaandere analyse door de politie, wijst uit dat er in de periode 01-01-2017 tot en met 17-09-2018 16 incidenten met handgranaten bij (horeca)ondernemingen bekend zijn. Bij deze 16 incidenten was in 9 gevallen sprake van een ontploffing. Bij 1 incident ontplofte er 2 handgranaten. In totaal zijn er dus 10 handgranaten ontploft bij 9 incidenten bij (horeca)ondernemingen.
Kunt u aangeven hoe vaak een burgemeester in de afgelopen twee jaren een pand van een onderneming heeft gesloten vanwege (ernstig) gevaar voor de openbare orde dat is ontstaan door de vondst van een handgranaat? Ziet u op basis van dat aantal gesloten panden een trend van deze voorvallen tegen ondernemers?
Nee, dat kan ik niet zeggen. Er vindt geen registratie plaats van sluitingen van panden van ondernemingen door een burgemeester in verband met de vondst van een handgranaat. Het is voor mij dan ook niet te zeggen of er sprake is van een trend in het gebruik van handgranaten als dreigmiddel. Elk voorval met explosieven is er echter één te veel, zeker gezien het gevaar dat dit oplevert voor de openbare veiligheid.
Acht u het in algemene zin, en los van uw wetenschap over de motieven van deze criminelen, voorstelbaar dat criminelen een handgranaat plaatsen voor een onderneming om de ondernemer onder druk te zetten, omdat zij weten dat een burgemeester tot sluiting van de onderneming zal overgaan?
Het beeld voor zover mij bekend, is op dit moment dat er heel verschillende motieven aan deze incidenten ten grondslag liggen, waarbij niet valt uit te sluiten dat criminelen dit doen om ondernemers onder druk te zetten. Vooropgesteld vind ik het ontoelaatbaar dat met het achterlaten van een handgranaat in de openbare ruimte gevaarlijke situaties ontstaan. Als dit desondanks toch gebeurt is het zaak dat de dader wordt opgespoord en vervolgd waar dat mogelijk is.
Deelt u de mening dat in de gevallen waarin een ondernemer het slachtoffer wordt van een handgranaat voor zijn onderneming het bijzonder wrang is als een burgemeester, met alle begrip voor zijn motivering, op grond van de openbare orde en veiligheid besluit zijn onderneming te sluiten, omdat het slachtoffer dan door zowel de handgranaat als de sluiting van zijn onderneming wordt geraakt?
Bij het nemen van een sluitingsbesluit zal de burgemeester alle omstandigheden van het geval en de betrokken belangen afwegen. Daarbij speelt het handhaven van de openbare orde doorgaans een doorslaggevende rol. Ik begrijp dat een sluiting door de burgemeester door de ondernemer als straf kan worden ervaren, maar de maatregel heeft niet die bedoeling. De burgemeester zal van geval tot geval maatwerk leveren en moeten bekijken of de sluiting noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe beoordeelt u het feit dat na de verandering van het beleid van de Amsterdamse burgemeester om panden niet meer automatisch te sluiten na de vondst van een handgranaat, het aantal incidenten hiermee af is genomen?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over beleid en over het toepassen van bevoegdheden, die tot de verantwoordelijkheid van de burgemeester van Amsterdam behoren. Vanzelfsprekend juich ik in zijn algemeenheid maatregelen toe die leiden tot afname van deze incidenten.
Vindt u dat het lokale gezag, in samenspraak met de politie en het openbaar ministerie (OM), afdoende prioriteit geeft aan het onderzoek van deze gevallen? Herinnert u zich de gerichte schriftelijke vraag hierover?1 Zou u nu alsnog specifiek kunnen ingaan op de beschikbare kennis en opsporingscapaciteit voor het oplossen van dergelijke zaken en of u deze voldoende acht?
Het is aan de lokale gezagen om afwegingen te maken over de inzet van capaciteit en de prioritering daarvan. Ik realiseer me dat dit scherpe keuzes vraagt. Wat de beschikbaarheid van kennis en opsporingscapaciteit betreft verwijs ik graag naar de brief van 11 juli 2018 over de versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit2. In die brief heb ik aangegeven dat het kabinet € 291 miljoen euro investeert in de politie, en dat ook extra middelen worden ingezet ter versterking van de strafrechtsketen. Ook wordt specifiek aanvullende capaciteit beschikbaar gesteld voor versterking van de opsporing van (zware) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit.
Elke politie-eenheid beschikt over specialisten op het onderwerp Wapens, Munitie en Explosieven (WME) binnen de Forensische Opsporing. In het geval van Explosieven zoals handgranaten zijn ook specialisten met kennis over dit onderwerp te vinden in andere teams, bijvoorbeeld Team Explosieven Veiligheid (TEV) en Crisis- en Conflictbeheersing (CCB). Binnen verscheidene basisteams zijn er Taakaccenthouders Wapens, Munitie en Explosieven. Bovendien kunnen Regionale Recherche teams voor dergelijke opsporingsvraagstukken zorg dragen. De combinatie van deze verscheidene teams zorgen voor een breed gelegd kennisniveau bij de Nationale politie op het gebied van explosieven.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Undercoverbeelden over apenexperimenten in het BPRC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de undercoverbeelden van experimenten met apen in het Nederlandse apenproefdiercentrum Biomedical Primate Research Centre (BPRC)?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de apen (ondanks verdoving) nog steeds bij bewustzijn zijn en reageren op de pijnlijke handelingen die op hen worden uitgevoerd, zoals injecties in het hoofd en het tatoeëren van de borst?
Naar aanleiding van de undercoverbeelden heeft de NVWA op 10 september jl. een extra inspectie bij het BPRC uitgevoerd. Het BPRC heeft hierbij aangegeven dat de meeste beelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse gezondheidscontrole. Alle dieren uit de kolonie moeten hiervoor een keer per jaar worden gevangen en onderzocht. Dat kan nogal onrust en stress veroorzaken. De dieren worden daarom geïnjecteerd met een sedatiemiddel. De NVWA concludeert dat het gebruikte middel veilig is voor het gebruik bij apen en voldoende pijnstilling en bewustzijnsvermindering geeft voor de handelingen tijdens de gezondheidscontrole.
De Wet op de dierproeven schrijft voor dat alle niet-humane primaten van een permanent individueel merkteken moeten worden voorzien. Indien de dieren hiervoor getatoeëerd worden, wordt vooraf een extra pijnstiller toegediend. De tatoeage is nodig om de dieren op afstand te kunnen observeren en hun gedrag en welzijn te beoordelen.
Wat vindt u ervan dat de apen die bijkomen uit hun verdoving en gedesoriënteerd zijn, onbeheerd worden achterlaten en daardoor zichzelf verwonden?
Geconstateerd is dat de apen na de sedatie bijkomen in een gedeelte van hun eigen dierverblijf. De dieren worden daarbij geobserveerd, maar om stress bij de dieren te voorkomen is de dierverzorger bewust niet in het dierverblijf aanwezig. Er is al meer dan 10 jaar ervaring met deze manier van bijkomen van de dieren en er zijn nooit ernstige verwondingen opgelopen.
Hoe oordeelt u over de beelden waarin grappenmakende verzorgers te zien zijn naast ernstig lijdende apen?
Ik ben van mening dat de apen met respect behandeld moeten worden.
De undercoverbeelden zijn opgenomen tijdens de jaarlijkse routine-gezondheidscontrole. De NVWA concludeert dat zoveel als mogelijk ongerief bij de dieren wordt vermeden door het toedienen van adequate sedatie en eventueel pijnstilling.
Hoe vallen deze beelden te rijmen met de uitspraak van het BPRC dat het apenonderzoekscentrum «veel waarde hecht aan dierenwelzijn en welzijnsverbetering»?2
Het BPRC voldoet als een van de weinige apencentra in Europa aan de internationale kwaliteitseisen voor dierenwelzijn. Daarnaast voert de NVWA frequent onaangekondigde en aangekondigde inspecties uit bij het BPRC. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Deelt u, na het zien van deze beelden, de mening dat subsidie aan het BPRC moet stoppen en het BPRC zo snel mogelijk moet sluiten? Zo nee, waarom niet?
In de verkenning «Van aap naar beter» benadrukt het Rathenau Instituut dat proefdiervrije wetenschap vraagt om een paradigma-verandering. Daar ben ik het mee eens. Namens het kabinet wil ik deze paradigma-verandering stimuleren door het maken van de (politieke) keuze om zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te stoppen met het gebruik van apen voor wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik het BPRC opdracht gegeven om een plan van aanpak te ontwikkelen om het aantal proeven met apen zo snel als redelijkerwijs mogelijk is te verminderen met veertig procent.
Het BPRC is op dit moment bezig om een plan van aanpak op te stellen. Zoals in het AO van 7 juni jl. is toegezegd ontvang ik dit plan van aanpak uiterlijk 1 januari 2019 en zal ik de Kamer in het eerste kwartaal van 2019 hierover informeren met mijn reactie.
Tritium in grondwater bij Petten |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Leidt de grens van 100 Bq/l in drinkwater direct tot het staken van gebruik van Maaswater voor drinkwater? Zo ja, hoe gaat u in de drinkwatervoorziening voor zes miljoen mensen voorzien? Zo nee, hoe staat u garant voor de gezondheid van deze mensen?1
Nee, de onderzoekslimiet van 100 becquerel per liter (Bq/L) voor tritium in drinkwater is een parameterwaarde waarbij – bij overschrijding – nader onderzoek moet worden gedaan of dit een gevaar oplevert voor de volksgezondheid. Hierbij moet ook de aanwezigheid van andere kunstmatige radionucliden (elementen met een onstabiele atoomkern die spontaan vervallen en daarbij radioactieve straling uitzenden) gecontroleerd worden. Als de stralingsdosis van de totale alfa- en de totaal bèta-activiteit van radionucliden lager is dan 0,1 millisievert per jaar (0,1 mSv/j) hoeft geen verder stralingsonderzoek plaats te vinden. Wanneer er op basis van nader onderzoek door het drinkwaterbedrijf blijkt dat de stralingsdosis van 0,1 mSv/j voor radionucliden wordt overschreden en de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport concludeert dat er sprake is van een risico voor de volksgezondheid zal het gebruik van Maaswater door het drinkwaterbedrijf (tijdelijk) worden gestaakt, totdat het weer veilig is om in te nemen.
Door drinkwaterbedrijven wordt tritium gemeten in (in te nemen) oppervlaktewater, in ruw water (voor zuivering) en in reinwater (drinkwater na zuivering, maar voor distributie). De gemiddelde gemeten parameterwaarde voor tritium in reinwater was van 2015 t/m 2017 circa 7 Bq/L. De maximaal gemeten waarde in reinwater was circa 13 Bq/L (bron: RIVM). Uitgaande van de gemeten waarden tussen 2015 en 2017 is de feitelijke blootstelling via drinkwater meer dan een factor 10 lager dan de onderzoekslimiet van 100 Bq/L. De parameterwaarde van 100 Bq/L is nooit overschreden in het drinkwater. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport ziet erop toe dat de drinkwaterbedrijven voldoen aan de kwaliteitseisen uit het Drinkwaterbesluit. Uw Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd.
Welke dosisconcentratie tritium kan men via drinkwater dagelijks innemen zonder dat het gezondheidsrisico’s met zich meebrengt?
Bestaat er een veilige waarde voor chronische bloostelling aan lage doses bètastraling via ingestie of kan iedere dosis in principe leiden tot aantasting van de celkernen en daarmee tot aantasting van chromosomen waardoor dit kan leiden tot geboorte afwijkingen en kanker?
Er bestaat geen veilige waarde voor chronische blootstelling aan lage doses, omdat deze wetenschappelijk niet is vast te stellen. Een causaal verband tussen lage doses en kankers en afwijkingen kan met de huidige stand van de wetenschap niet worden aangetoond.
Bent u bereid om een interventiewaarde voor tritium vast te stellen waarbij de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater gestaakt moet worden van 19 Bq/l, zoals geadviseerd door Milieudefensie (Stralend Water, 1987)?2 Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken welke activiteitconcentratie van tritium bij ingestie via drinkwater veilig is en deze veilige waarde vast te leggen in het Drinkwaterbesluit?
Ik zie geen reden om een interventiewaarde (i.c. een signaleringswaarde) voor tritium voor in te nemen oppervlaktewater in de Drinkwaterregeling op te nemen. Rijkswaterstaat meet vierwekelijks het tritiumgehalte bij het meetstation te Eijsden, waar de Maas ons land binnenkomt. De gemiddelde en hoogst gemeten waarden voor tritium in Maaswater bij het meetstation Eijsden van 2015 t/m 2017 zijn respectievelijk circa 15 en 56 Bq/L (Bronnen: Vereniging van Rivierwaterbedrijven (RIWA) en Rijkswaterstaat). De activiteitsconcentratie van 100 Bq/L is nog nooit overschreden. De activiteitsconcentraties voor tritium die drinkwaterbedrijven in het oppervlaktewater bij innamepunten meten zijn lager dan die in Eijsden. Een interventiewaarde van 19 Bq/L voor in te nemen oppervlaktewater zou leiden tot onnodige preventieve (tijdelijke) innamestops en meldingen, terwijl het drinkwater aan de kwaliteitseisen voldoet.
Daarnaast meet Rijkswaterstaat continu het radioactiviteitsgehalte voor een breed spectrum radionucliden bij het meetstation te Eijsden. Deze continue meting heeft een signalerings- en waarschuwingsfunctie. Als het gemeten radioactiviteitsgehalte in het Maaswater bij Eijsden boven de waarschuwingswaarde uitkomt, wordt per uur water bemonsterd en het verzamelspectrum bepaald. Van deze monsters wordt dan ook het tritiumgehalte bepaald. Vervolgens gaat er een signaal uit naar drinkwaterbedrijven, die de inname indien gewenst uit voorzorg kunnen stoppen.
De parameterwaarde van 100 Bq/L voor drinkwater in het Nederlandse Drinkwaterbesluit is gebaseerd op de Europese Euratom richtlijn zoals vastgesteld in 2013. Deze parameterwaarde is aanzienlijk strenger dan de WHO drinkwaterrichtwaarde en de waarden die door verscheidene andere landen buiten de EU worden gehanteerd. Er is momenteel op basis van de meetresultaten (zie antwoord vraag 1) en het wetenschappelijk inzicht geen aanleiding deze parameterwaarde voor drinkwater verder aan te scherpen.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) laat door RIVM voortdurend onderzoek uitvoeren naar de risico's van lage doses straling. Dat onderzoek wordt door RIVM veelal in internationaal verband uitgevoerd. Ook volgt RIVM namens de ANVS de ontwikkelingen bij internationale organisaties als de United Nations Scientific Committee on the Effects of Atomic Radiation (UNSCEAR) en de International Commission on Radiological Protection (ICRP).
Het recht op onbereikbaarheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lidl pakt intern e-mailen aan: 's avonds en in weekend komen mails niet aan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat stress- en burn-outklachten bij werknemers een van de grootste ziekmakers is? Bent u ook van mening dat het nog steeds van belang is om de gevaren van werkstress onder de aandacht te brengen bij werknemers en werkgevers? Wat is daarom de overweging om te stoppen met de bewustwordingscampagne over werkstress?
Uit onderzoek van TNO blijkt dat psychosociale arbeidsbelasting de grootste oorzaak van ziekte door werk is (NEA 20172). Een hoge werkdruk, ongewenste omgangsvormen als pesten, seksuele intimidatie en agressie en geweld zijn voorbeelden van zaken die kunnen leiden tot stress en burn-out. Het Ministerie van SZW heeft de afgelopen jaren intensief ingezet op bewustwording rond werkstress onder werkgevers en werknemers en heeft hen ondersteund bij het nemen van maatregelen, onder meer door het verspreiden en ontwikkelen van goede voorbeelden en handreikingen. Met deze bewustwordingscampagne is ingezet op agendering, nu komt het erop aan om concrete verbeteringen binnen organisaties te realiseren. Dit is ook al steeds vaker het geval. In 2014 nam 69% van de werkgevers maatregelen op dit gebied, in 2016 was dit 77%3. Maar we zijn er nog niet.
Het is aan werkgevers en werknemers om continu met elkaar in gesprek te zijn en waar nodig actie te ondernemen om werkstress te voorkomen. Dit blijf ik ondersteunen met gerichte activiteiten. Bijvoorbeeld door relevante instrumenten en informatie te delen via het Arboportaal, het organiseren van bijeenkomsten rondom ongewenst gedrag op het werk in het najaar en diverse activiteiten ter ondersteuning van de rol en positie van vertrouwenspersonen. Tevens laat ik onderzoek uitvoeren op het gebied van gedragscodes en naar de oorzaken van de verhoogde kans op burn-out bij een aantal groepen. Daarnaast ondersteun ik de branche-organisatie OVAL (Organisatie voor Vitaliteit, Activering en Loopbaan) en TNO die dit jaar gezamenlijk de Week van de Werkstress organiseren, om ook bewustwording te blijven stimuleren.
Deelt u verder de mening dat de toename van stress- en burn-outklachten onder andere komt door de toenemende druk om continue bereikbaar te zijn?
Mijn inschatting is dat dit hieraan bij zou kunnen dragen, maar concrete cijfers hierover zijn mij niet bekend. In 2017 heeft TNO, in overleg met mijn ministerie, een verkennende studie4 gedaan naar het onderwerp technostress. Dit onderzoek heeft aan de hand van een aantal experts de problematiek verkend. Causale relaties zijn nog niet aangetoond.
Hoe kijkt u aan tegen het recht op onbereikbaarheid zoals bij Lidl in België en Luxemburg of bij BMW en Volkswagen in Duitsland wordt ingevoerd? Bent u bereid om met voorlopende bedrijven in Nederland in gesprek te gaan om te kijken of zij een voorbeeldrol kunnen aannemen?
Een aanpak tegen werkstress is maatwerk. Maatregelen zoals Lidl die in België en Luxemburg heeft genomen, kunnen een manier zijn om met technostress om te gaan, maar dit hoeft niet bij alle werkgevers en voor alle werknemers de oplossing te zijn.
Ik juich het toe als werkgevers en werknemers gezamenlijk in gesprek zijn en blijven en komen tot effectieve maatregelen. Ook als het gaat om technostress zal deze dialoog vooral gevoerd moeten worden op de werkvloer. Het onderzoek van TNO uit 2017 geeft aan dat in deze tijd werkgevers en werknemers «in co-creatie» zouden moeten zoeken naar afleidingsvrije momenten en gezamenlijk heldere afspraken zouden moeten maken over omgang met e-mail en smartphones. Want, zoals het rapport stelt, het gaat bijvoorbeeld bij de druk om altijd maar online te zijn vaak niet om daadwerkelijke regels, maar om aannames en verwachtingen, zonder dat hier het gesprek over wordt gevoerd.
Een gesprek hierover met de sociale partners lijkt mij niet aangewezen. De sociale partners kunnen wel bevorderen dat werkgevers en werknemers hierover met elkaar in gesprek gaan.
Constaterende dat er in Frankrijk een wettelijk recht op onbereikbaarheid bestaat, bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijk recht op onbereikbaarheid ook voor Nederlandse werknemers een manier is om stress tegen te gaan? Bent u bovendien bereid om het recht op onbereikbaarheid met sociale partners te bespreken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de toename van het aantal mensen met een burn-out?
Ja.
Het bericht ‘Sociale partners belemmeren duurzame inzetbaarheid scholing en training van flexwerkers in de bouw’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), El Yassini |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sociale partners belemmeren duurzame inzetbaarheid scholing en training van flexwerkers in de bouw»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de afspraak in de bouw-cao dat een werkgever alleen een beroepspraktijkvormingsovereenkomst kan sluiten met een leerling-werknemer als dit op basis van een dienstverband bij de betreffende werkgever is en niet op basis van bijvoorbeeld een uitzendovereenkomst (cao-bepaling, artikel 65, tweede lid)?
Het is aan partijen in sectoren om afspraken te maken in hun cao’s. Zij beschikken over de specifieke kennis met betrekking tot de sector die nodig is om tot afspraken te komen. In dit geval hebben partijen gezamenlijk besloten afspraken in de cao op te nemen met betrekking tot (het versterken van) de arbeidsrechtelijke positie van studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl-ers). Dit is een keuze die cao-partijen samen maken.
Wat is uw reactie op de woorden van de NBBU-voorzitter dat het onvoorstelbaar is dat vakbonden aan de ene kant moord en brand schreeuwen over het feit dat flexwerkers geen opleidingskansen krijgen en de uitzendbranche hiermee steeds in de beklaagdenbank zet en dat ze aan de andere kant bouwwerkgevers in de bouw-cao verbieden dat de uitzendbranche hun flexwerkers opleidt?
Het is aan de partijen in sectoren om afspraken te maken in hun cao’s. De beroepspraktijkvorming die nodig is voor studenten in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) vindt plaats bij erkende leerbedrijven in de sector waarvoor wordt opgeleid. Het al dan niet aanbieden van een leerbaan in de bbl hangt voor de meeste werkgevers vooral samen met de vraag of zij in staat zijn te voldoen aan de vereiste begeleiding bij de beroepspraktijkvorming. Daarvoor zijn praktijkopleiders nodig die de bbl-er tijdens het werk kunnen opleiden. Werkgevers zullen naar verwachting in deze periode van krapte op de arbeidsmarkt eerder meer dan minder leerwerkbanen voor bbl-ers beschikbaar stellen.
Acht u het mogelijk dat flexwerkers hier nadeel van ondervinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat door de nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst bepaling (cao-bepaling) sprake is van ongelijke behandeling van flexwerkers? Is volgens u een dergelijke afscherming van de markt wenselijk? Is een dergelijke uitsluiting van uitzendbureaus juridisch toegestaan? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid verder te onderzoeken of dergelijke afspraken als in de bouw-cao ook leiden tot verlies van potentiële banen voor de beroepsbegeleidende leerweg (BBL), daar werkgevers afzien van het bieden van een leerbaan?
Het kabinet zal de ontwikkeling van het aantal bbl-ers en de sectoren waar zij werken blijven volgen en voor zover mogelijk stimuleren. Zoals in eerdere antwoorden aangegeven is door de betrokken cao-partijen in deze sector deze afspraak gemaakt. Het kabinet gaat ervan uit dat zij daarbij het belang van voldoende instroom in de bbl hebben meegewogen.
Bent u bereid, gezien de nieuwe cao-afspraak haaks staat op het leerwerkbanenoffensief dat u aanjaagt, met de betreffende cao-partijen om tafel te gaan, zodat er ook daadwerkelijk alles aan wordt gedaan om het aantal BBL-banen toe te laten nemen?
Zoals in eerdere antwoorden is aangegeven, is het aan cao-partijen om afspraken te maken in hun cao’s. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om met hen in gesprek te gaan. Wel werkt het kabinet hard aan het vergroten van het aantal bbl-banen, bijvoorbeeld via de subsidieregeling praktijkleren en het leerbanenoffensief. Het leerbanenoffensief richt zich op het werven en beter benutten van leerbanen (bbl) bij erkende leerbedrijven. Momenteel zijn er ruim 44.000 leerbanen via Stagemarkt.nl beschikbaar voor potentiële bbl-ers. In de eerste helft van 2018 is er de nodige aandacht voor leerbanen geweest. Zo zijn in het kader van het leerbanenoffensief leerbedrijven opgeroepen hun beschikbare leerbanen actueel te houden en ook heeft SBB een aparte site www.leerbanen.nl ontwikkeld om leerbanen beter onder de aandacht te brengen bij verschillende doelgroepen. Met UWV is de verkenning gestart om na te gaan of en hoe de leerbanen beter onder de aandacht gebracht kunnen worden bij werkzoekenden.
In 2018 zet SBB deze aanpak door en onderzoekt de mogelijkheden om de leerbanen ook onder de aandacht te brengen bij werkenden en werkzoekenden.
Bent u bekend met dergelijke afspraken binnen andere cao’s? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Van de 99 steekproef cao’s2 bevatten 50 cao’s een afspraak over bbl. Een groot deel van deze cao’s bevat ook afspraken over de arbeidsrelatie tussen werkgever en leerling-werknemer. In vier cao’s is opgenomen dat een bbl-overeenkomst «alleen» mogelijk is met een arbeidsovereenkomst. Er zijn vijf cao’s die uitgaan van een arbeidsovereenkomst zonder dat andere arbeidsrelaties zijn uitgesloten. In 33 cao’s is niet opgenomen dat een bbl-overeenkomst (alleen) afgesloten mag worden met leerling-werknemers met een arbeidsovereenkomst. Wel wordt in deze cao’s in de passages die over bbl-ers gaan gesproken over werknemers of (leer)arbeidsovereenkomst. In vijf cao’s wordt in de context van bbl niet over het gewenste type arbeidsrelatie gesproken. In drie cao’s is expliciet opgenomen dat het mogelijk is om een bbl-overeenkomst af te sluiten met een uitzendkracht. Het gaat om de uitzendcao’s (ABU en NBBU) en Heineken.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel van de huidig lopende BBL-banen plaatsvinden via een arbeidsovereenkomst en hoeveel via een uitzendovereenkomst?
Uit de registratie van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) kan niet worden afgeleid hoeveel bbl-ers via een uitzendconstructie bij een leerbedrijf zijn geplaatst. Wettelijk is bepaald dat de praktijkovereenkomst wordt gesloten door de onderwijsinstelling, de student en de organisatie die de beroepspraktijkvorming verzorgt (het erkende leerbedrijf). Bij de bbl is de student werknemer en wordt naast de praktijkovereenkomst, ook een arbeidsovereenkomst gesloten. Wanneer de rol van werkgever bij een andere organisatie ligt dan het erkende leerbedrijf, zoals bijvoorbeeld bij een uitzendorganisatie, dan heeft SBB hier geen zicht op.
Volgens het opleidingsfonds van de uitzendbranche, STOOF, zijn het afgelopen jaar ca. 5.000 bbl-ers (is ca. 5% van het totale aantal bbl-studenten) via een uitzendconstructie opgeleid.
Deelt u de mening dat het in beginsel onmogelijk maken van bemiddeling door uitzendbureaus bij BBL-plekken een onwenselijke beweging is? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer partijen in een sector afspraken maken in hun cao over praktijkovereenkomsten die alleen met een bbl-er en zijn of haar werkgever mogen worden afgesloten op basis van een arbeidsovereenkomst, dan is dat een keuze van de sector.
De positie van medewerkers in de jeugdhulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overal flinke groei behalve in jeugdzorg»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat in de jeugdzorg het aantal werkenden in verhouding achterblijft?
De meest recente cijfers (augustus 2018) van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW) laten zien dat de werkgelegenheid in de sector Jeugdzorg in 2017 licht is gestegen. In andere sectoren is de werkgelegenheid veel sterker gestegen.
Een adequate vergelijking van de situatie in de jeugdzorg met andere sectoren is lastig. Op basis van de onderzoeksresultaten van het onderzoeksprogramma AZW is nog niet de arbeidsmarkt van het brede jeugddomein (jeugdzorg, jeugd-GGZ en gehandicaptenzorg) in kaart gebracht. Momenteel wordt in opdracht van de Minister voor Rechtsbescherming en mij en in samenwerking met VNG en veldpartijen (waaronder brancheorganisaties, beroepsorganisaties en vakbonden) een arbeidsmarktverkenning uitgevoerd in het brede jeugddomein (dus breder dan alleen de jeugdzorg zoals die nu is opgenomen in het AZW-programma). Deze verkenning heeft als doel om inzicht te krijgen in de actuele situatie van de arbeidsmarkt voor jeugdprofessionals en de factoren die hierop van invloed zijn. De resultaten van deze verkenning zijn naar verwachting dit najaar beschikbaar. Op basis van de resultaten zal ik samen met VNG en hiervoor genoemde veldpartijen vaststellen welke acties nodig zijn om uit de verkenning blijkende knelpunten aan te pakken. Ik zal uw Kamer hierover informeren, zoals ook reeds in het kader van het Actieprogramma Zorg voor de jeugd van de Minister voor Rechtsbescherming en mij van 16 april 2018 (Kamerstuk 34 880, nr.3) is toegezegd. Dit past goed in de ambitie om zorg en welzijnsbreed de arbeidsmarkttekorten terug te dringen. Hier maak ik mij, met landelijke en regionale partners, dan ook sterk voor in het actieprogramma Werken in de Zorg dat in maart van dit jaar is gelanceerd (Kamerstuk 29 282, nr. 303).
Wat zijn volgens u de oorzaken van het relatief hoge verloop en ziekteverzuim? Bent u bereid om samen met de sector te kijken wat nodig is om dit te verbeteren?
Het is bekend dat er een verband is tussen ziekteverzuim en een hoog verloop van personeel en het ervaren van een hoge werkdruk. Voor het oplossen van de oorzaken van knelpunten zoals genoemd in uw vraag, zijn werkgevers- en brancheorganisaties, vakbonden, professionals zelf, beroepsverenigingen, cliëntenorganisaties, opleidingsinstellingen, gemeenten en rijk aan zet. Al deze partijen hebben een verantwoordelijkheid voor het ondersteunen en het behouden van professionals in de jeugdsector. Werkgevers en werknemers in de jeugdzorg (de sector jeugdhulp exclusief jeugd-GGZ en gehandicaptenzorg) hebben in de cao Jeugdzorg 2017–2019 opgenomen dat werkgevers en ondernemingsraden in elke organisatie beleid en normen ontwikkelen en afspraken maken om de werkdruk aan te pakken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zal ik op basis van de resultaten van de arbeidsmarktverkenning samen met VNG en veldpartijen vaststellen welke acties nodig zijn. Voor het terugdringen van administratieve lasten en het soepeler laten verlopen van aanbestedingsprocedures, factoren die vaak genoemd worden in relatie tot hoge werkdruk, heb ik al diverse acties ondernomen (zie antwoord op vraag 7).
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Jeugdzorg Nederland over de te verwachte tekorten? Herkent u deze zorg? Zo nee, waarom niet?
Jeugdzorg Nederland stelt in het artikel in Binnenlands Bestuur van 31 augustus 2018 dat er ondanks de lichte stijging van de werkgelegenheid in 2017 meer mensen nodig zijn in de jeugdzorg, want er zou sprake zijn van meer (en een complexere) zorgvraag.
Het is nog te vroeg om te beoordelen of het jeugdhulpgebruik in 2017 echt is gestegen, wat de aard daarvan is of dat dit voorkomt uit een registratie-effect, als gevolg van een betere registratie vooral op het terrein van de lokale toegang van grote gemeenten. Om hierop antwoord te krijgen heb ik twee onderzoeken geïnitieerd: een onderzoek naar registratie-effecten bij de toename van jeugdhulp zonder verblijf aangeboden door wijkteams en een onderzoek naar registratie effecten bij jeugdhulp met verblijf «anders» (dat is de jeugdhulpcategorie van met name intramurale jeugdhulp). Deze onderzoeken worden eind oktober 2018 opgeleverd en naar uw Kamer gezonden. Ook de in het antwoord op vraag 2 genoemde arbeidsmarktverkenning in de jeugdsector is tegen die tijd gereed. Daarnaast hebben jeugdhulpaanbieders samen met regionale partnerorganisaties nu al de mogelijkheid om te investeren in vergroting van de instroom in opleidingen en in het behouden van personeel.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Jeugdzorg Nederland dat een aantal jaar geleden (na de transitie) veel mensen zijn vertrokken, mede vanwege de gekrompen budgetten?
Verschillende factoren kunnen bijdragen aan vertrek van medewerkers uit de jeugdhulp. De jeugdhulp is sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 enorm veranderd en is nog steeds in ontwikkeling. Komende jaren komen er veel extra middelen bij voor het sociaal domein. Los van het beschikbare budget is van groot belang te weten te komen wat partijen gezamenlijk kunnen doen om medewerkers aan te trekken en te behouden en welke acties daarvoor nodig zijn. Daarom wordt de in het antwoord op vraag 2 genoemde arbeidsmarktverkenning onderzocht welke factoren de aantrekkelijkheid bepalen voor jeugdprofessionals om in de jeugdhulp te werken en te blijven werken en welke handelingsperspectieven werkgevers hebben.
Ervan uitgaande dat sinds de invoering van de Jeugdwet er 40.000 kinderen in de jeugdzorg zijn bijgekomen en er tegelijkertijd grote personeelstekorten zijn,heeft dit gevolgen voor de kwaliteit van de jeugdzorg? Zijn er genoeg mensen werkzaam om het groeiende aantal jongeren te kunnen helpen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ook aanbestedingen, administratie en het ontbreken van meerjarenplannen de druk in de jeugdzorg verhoogt? Zo ja, wilt u concrete stappen nemen om dit te verbeteren?
Professionals in de jeugdhulp geven aan dat zij een hoge werkdruk ervaren als gevolg van teveel administratieve lasten. Ook ervaren zij procedures van gemeenten rond aanbesteden en contractering als onvoldoende duidelijk.
Ik ben bezig met het verminderen van (onnodige) administratieve lasten. Ik verwijs in dit verband naar het Actieprogramma (Ont)Regel de Zorg van mijzelf, de Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van VWS van 22 mei 2018 (Kamerstuk 29 515, nr. 424). Ook in het Actieprogramma Zorg voor de Jeugd is hierop ingegaan.
Deelt u de mening dat de problemen en de hoge werkdruk het minder aantrekkelijk maken om te werken in de jeugdzorg? Zo ja, op welke manier wordt hiermee rekening gehouden in de arbeidsmarktcampagne van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Gaat u nog meer doen om ook het imago van werken in de jeugdzorg te verbeteren?
Samen met betrokken partijen wil ik eraan bijdragen dat de jeugdsector een aantrekkelijke sector is om in te werken. Gelukkig wordt er al veel gedaan om dit voor elkaar te krijgen. Er worden dagelijks mooie resultaten gerealiseerd in de jeugdsector. Dat is voor een groot deel te danken aan al die professionals die elke dag hard aan het werk zijn om jeugdigen en gezinnen de hulp te bieden die nodig is. Die professionals zullen we in elk geval moeten behouden voor de sector. In het kader van het Actieprogramma Werken in de Zorg wordt daarnaast in het najaar de landelijke wervingscampagne Ik Zorg gelanceerd. De campagne laat zien hoe divers het werken in de zorg is en heeft als doel meer mensen (weer) te interesseren voor zorg en welzijn. Medewerkers krijgen een centrale plaats in de campagne: zij vertellen hun verhaal. De campagne is daarmee van de sector zelf: voor en door de zorg. Alle branches binnen zorg en welzijn komen hierin aan bod, dus ook de jeugdhulpsector.
Naar aanleiding van de resultaten van de arbeidsmarktverkenning zal ik met betrokken partijen bekijken of en zo ja welke acties aanvullend nodig zijn.
Het bericht dat Hardenberg in alle nieuwbouwwijken gasaansluitingen toelaat |
|
Rob Jetten (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hardenberg staat in alle nieuwbouwijken gasaansluitingen toe»?1
Ja.
Hoe kan het dat het college van Hardenberg voor al haar nieuwbouwwijken een uitzondering heeft gemaakt om de gasaansluitplicht te schrappen? Bent u van mening dat dit terecht is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft een duidelijke keuze gemaakt dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Met het amendement van het lid Jetten c.s. (Kamerstuk 34 627, nr. 39) is het afschaffen van de aansluitplicht bij nieuwbouw van de netbeheerder vormgegeven met een beperkte afwijkingsmogelijkheid. Op lokaal niveau kan worden afgewogen of aansluiting op het gastransportnet voor nieuwbouw toch moet worden toegestaan. Op basis van artikel 10 lid 7 a van de Gaswet heeft een college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om gebieden aan te wijzen waar de aansluitplicht wel geldt. Deze bevoegdheid is beperkt tot situaties waarbij dit vanwege een zwaarwegende redenen van algemeen belang strikt noodzakelijk is.
De ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing gasaansluitplicht» geeft nadere invulling aan deze bevoegdheid. In deze ministeriële regeling staat op welke gronden een college van burgemeester en wethouders gebruik zou kunnen maken van de uitzondering in de wet. Hierin staat ook toegelicht dat het op grond van de wet alleen mogelijk is om een besluit te nemen met het oog op specifieke projecten of locaties. Het op voorhand aanwijzen van (delen) van gemeenten is niet in lijn met de wet, tenzij voor het gehele gebied dezelfde voorwaarden en belangen gelden. Of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardenberg dit besluit conform de bepalingen in de wet heeft genomen, kan ik niet beoordelen. Tegen een besluit van een college voor een gebiedsaanwijzing staat bezwaar en beroep open. Indien een belanghebbende het niet eens is met het besluit van dit college, kan deze dus in bezwaar of beroep gaan tegen het besluit.
Waarom lukt het Hardenberg niet om nieuwbouwwijken gasloos op te leveren, terwijl het veel andere gemeenten wel lukt? Bent u van mening dat er voldoende kritisch is gekeken naar de alternatieven voor gas voor deze nieuwbouwwijken?
Een besluit om een gebied aan te wijzen vraagt om een afweging van belangen. Daarbij heeft het college van burgemeester en wethouders het beste zicht op de lokale omstandigheden die spelen. Ieder college van burgermeester en wethouders kan op basis van eigen prioriteiten en inschattingen tot een andere afweging komen. Of dat hier volgens de geldende regels is gebeurd, kan ik niet beoordelen.
Deelt u de mening dat het niet in de geest van de wet (gewijzigde Gas- en Elektriciteitswet) is dat een gemeente zo ruim gebruik maakt van de uitzonderingen die geboden worden?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat als we versneld af willen stappen van gaswinning in Groningen, het van belang is om ook nieuwbouw in Hardenberg gasloos op te leveren?
We willen inderdaad versneld af van de gaswinning in Groningen. Uiteraard is het uitgangspunt van de Gaswet dat nieuwbouw niet meer op aardgas wordt aangesloten. Het is niet verstandig om nu nog gebouwen met aardgas op te leveren, wetende dat ze straks weer van het aardgas afgehaald moeten worden. Het aansluiten van nieuwbouwwoningen in een beperkt aantal gevallen levert geen vertraging op van de uitvoering van het besluit om de Groninger gasproductie te verminderen en beëindigen.
In hoeverre zit er een deadline op het aanmelden van uitzonderingen zoals genoemd in artikel 1 en 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» zoals die gelden in artikel 10, zevende lid, onderdeel a, van de Gaswet?
Het gebruik van artikel 1 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» is structureel mogelijk. Artikel 2 kan alleen gebruikt worden indien aannemelijk is dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend voor 1 januari 2019. Indien op er 1 januari 2019 nog geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan is dit niet het geval en kan het gebied niet meer aangewezen worden op grond van artikel 2. De gemeente Hardenberg heeft deze gebieden aangewezen op grond van artikel 2 van de ministeriële regeling. Dat betekent dat het besluit dus een zeer beperkte geldingsduur heeft.
In hoeverre is er extra ruimte voor uitzonderingen in artikel 2 van de ministeriële regeling «gebiedsaanwijzing aansluitplicht» omdat aannemelijk gemaakt moet worden dat de vergunning vóór 1 januari 2019 verleend moet zijn? In hoeverre kunnen bouwprojecten die nu nog in de pijplijn zitten, nog na 1 januari 2019 beroep doen op artikel 2 om een uitzondering op het gasverbod te krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre heeft u het idee dat sommige gemeenten vanwege gebrek aan kennis en capaciteit onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen?
Ik heb nog geen signalen ontvangen die erop wijzen dat gemeenten onvoldoende tegenwicht kunnen bieden aan projectontwikkelaars die het liefst nieuwbouw met een gasaansluiting willen bouwen. Daarnaast heb ik de indruk dat slechts in een beperkt aantal gevallen een uitzondering gemaakt wordt. Indien een gemeente een uitzondering wilt maken, dan dient dit een zorgvuldig onderbouwd besluit te zijn, waarbij de gemeente alle relevante belangen in acht neemt. Het ligt daarbij het voor de hand dat de gemeente in overleg gaat met relevante partijen. Dit overleg draagt bij aan de kennispositie.
Herinnert u zich dat u in het dossier van de kinderopvangtoeslag eerst ontkend heeft dat een document bestond, het document daarna vertrouwelijk ter inzage legde en later nog meer relevante documenten terugvond, nadat het dagblad Trouw erover gepubliceerd had?
Ik herinner mij de gang van zaken zoals ik heb toegelicht in de brief over dit onderwerp die ik u heden heb gestuurd.
Herinnert u zich dat de Kamer nu meerdere keren om de managementinformatie gevraagd heeft over de problemen bij de erf- en schenkbelasting, zowel in de periode van het najaar van 2017 als in de periode april–juni 2018?
Ja.
Herinnert u zich dat er in het najaar van 2017 meer dan 400 miljoen euro niet binnenkwam? En herinnert u zich dat de inkomsten in de eerste helft van 2018 ook honderden miljoenen euro’s lager zijn dan in eerdere jaren, zodat het budgettaire belang van deze vragen zeer aanzienlijk is?
Als gevolg van de vertraging in de uitvoering gaan geen belastinginkomsten verloren. Het gaat om een inter-temporeel effect.
Herinnert u zich dat u geen feitenrelaas verschaft heeft over die periode, hoewel daar wel om gevraagd is in het schriftelijk overleg en u de Kamer dus ook niet op een andere wijze op de hoogte gebracht heeft van de bij u beschikbare informatie en alle informatie die bij de Belastingdienst beschikbaar was?
Ik heb de Kamer voorzien van de informatie waar om gevraagd is. Onder meer:
Ik heb in de brieven van 31 januari en 4 juli de feitelijke toedracht van de vertraging uitgebreid beschreven.
Herinnert u zich dat u persisteert in het niet verschaffen van welke managementrapportage en welke memo dan ook over de erf- en schenkbelasting?
Ik heb de Kamer steeds zo goed mogelijk voorzien van alle relevante informatie in geobjectiveerde vorm. Ik weiger geen informatie. Ik heb daarbij wel aangegeven dat het staand beleid van het kabinet is om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren van het ambtelijke apparaat is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen.
Herinnert u zich dat de regering aan de Kamer schreef: «Informatie die op basis van de Wob kan worden openbaar gemaakt, kan uiteraard niet worden geweigerd als een Kamerlid daarom vraagt»?1
Ja.
Kunt u per ommegaande de volgende stukken, die eerder gevraagd zijn, aan de Kamer doen toekomen: «alle memo’s over de schenk- en erfbelasting, bekend bij de Belastingdienst, zowel rond september t/m november 2017 als rond mei t/m juli 2018. Het gaat hierbij dus om alle memo’s, e-mails en dergelijke van binnen de Belastingdienst en een aparte set van alle informatie die bij de Staatssecretaris terecht gekomen is»?2
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat. Voor het goed functioneren van het ambtelijke apparaat is het noodzakelijk dat het mogelijk is om in vertrouwelijke sfeer van gedachten te wisselen. Vanzelfsprekend geef ik wel graag alle relevante informatie uit de gevraagde documenten aan uw Kamer, voor zover dat nog niet is gebeurd in een van de in antwoord 4 genoemde stukken.
Herinnert u zich de regering eerder schreef over het informatierecht van de Kamer: «De notitie onderscheidt dit soort gevallen van de situatie waarin een bewindspersoon in eerste instantie een document niet verstrekt, zonder daarbij een uitdrukkelijke weigering uit te spreken, of zich te beroepen op het belang van de staat. De Kamer kan in dit niet-verstrekken (eventueel na overleg) berusten. Maar als de Kamer volhardt in haar verzoek, zal de bewindspersoon het document alsnog moeten verstrekken, of definitief moeten weigeren met een beroep op het belang van de staat»?3
Ja.
Kunt u deze vraag om informatie expliciet behandelen als een volharding van het verzoek en de gevraagde documenten verstrekken?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord.
Indien u (een deel van de) gevraagde documenten niet wenst te verstrekken, wilt u die weigering dan voorleggen aan het kabinet?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord. Het is staand kabinetsbeleid om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat.
Indien u (een deel van de) gevraagde documenten niet wenst te verstrekken, doet u dan een beroep op het belang van de staat? Wilt u dit belang van de staat dan nader motiveren?
Ik ben van oordeel dat ik u voldoende heb geïnformeerd. Ik heb zeer uitvoering met uw Kamer gecorrespondeerd en al uw vragen beantwoord. Het is staand kabinetsbeleid om documenten die zijn opgesteld voor intern beraad geen onderwerp te maken van het politieke debat.
Beseft u dat u elk document dat u weigert en later toch openbaar moet maken (bijvoorbeeld onder de Wob) alsnog als een addendum bij deze vragen aan de Kamer dient te sturen?
Een bewindspersoon kan de Kamer voldoende informeren zonder de onderliggende originele documenten aan de Kamer te zenden. Als er vervolgens op grond van de Wob een verzoek wordt gedaan naar de onderliggende documenten zelf, kan het zijn dat er (delen van) documenten openbaar worden gemaakt. Een goede informatievoorziening staat immers niet gelijk aan het toezenden van alle documenten waarover een bewindspersoon beschikt. In dit kader meld ik u dat vandaag een besluit is genomen op een Wob-verzoek over de problemen bij de schenk- en erfbelasting. U kunt het besluit en de bijbehorende stukken vinden op www.rijksoverheid.nl/wob-verzoeken.
Herinnert u zich dat u vergeten bent deze vraag te beantwoorden: «De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris in zijn brief van 12 juli 2018 heeft geschreven dat een brede analyse heeft plaatsgevonden van de 19 ict-domeinen van de Belastingdienst. Deze leden zouden deze analyse graag ontvangen»?4
Ik heb deze vraag beantwoord op pagina 21 van de antwoorden op uw inbreng voor het schriftelijk overleg:
«De leden van de fractie van het CDA vragen of zij de onderliggende documenten van de ICT-analyse mogen ontvangen. Ik heb een brede analyse laten uitvoeren naar de 19 ICT-domeinen van de Belastingdienst. Uw Kamer heeft op 5 juni jl. in een vertrouwelijke briefing een uitgebreide toelichting gekregen over deze analyse en de huidige stand van zaken van de ICT. Tijdens deze briefing is met voorbeelden aangegeven welke domeinen wel en welke domeinen nog niet op orde zijn. Ook is toegelicht dat op dit moment wordt gewerkt aan de verschillende domeinarchitecturen, die uiteindelijk een goed beeld zullen geven van de huidige en toekomstige gewenste situatie, inclusief de beoogde transitie. De kern van de informatie uit de vertrouwelijke briefing is na afloop openbaar gemaakt.15 De onderliggende documenten van deze analyse kunnen vanuit het oogpunt van veiligheid niet openbaar gemaakt worden.»
Kunt u de brede analyse die heeft plaatsgevonden van de 19 ict-domeinen van de Belastingdienst aan de Kamer doen toekomen? (en wel integraal)
De 19 ict-domeinen zijn doorgelicht om de technische en functionele staat in beeld te brengen. Deze analyse bevat vertrouwelijke informatie. U heeft in een vertrouwelijke briefing uitgebreide toelichting gekregen over de analyse en de stand van zaken van de ICT. De kern van de informatie is na afloop openbaar gemaakt.16 De onderliggende documenten van deze analyse kunnen vanuit het oogpunt van veiligheid niet openbaar gemaakt worden.
Was u in control bij de afdeling schenk- en erfbelasting in de periode april tot en met juni 2018?
De managementinformatie was in die periode ontoereikend. Daardoor werd te laat duidelijk dat de achterstanden in de aanslagoplegging niet werden ingelopen en dat daarbij ook de reguliere maandelijkse stroom aangiften niet werd bijgehouden. Er kon niet tijdig worden onderkend wat de gevolgen waren van de fout in het nieuwe aanslagopleggingssysteem en hoeveel extra capaciteit nodig was voor het opleggen van aanslagen om de achterstand in te halen. De achtergrond daarvan is dat de bestuurlijke informatie voor de nieuwe systemen nog in ontwikkeling is, omdat prioriteit is gegeven aan het in gebruik nemen van het nieuwe systeem boven het volledig afbouwen ervan (inclusief bestuurlijke informatievoorziening).
Zoals ik in het schriftelijk overleg17 heb aangegeven, was de maandplanning nog niet gebaseerd op een inschatting van de beschikbare productiecapaciteit en niet getoetst door de controlafdeling. De vraag of de Belastingdienst de achterstand nog in 2018 kon wegwerken werd getoetst aan de hand van de jaarplanning. Dit leidde tot de inschatting dat de realisatie van de jaarplanning ondanks de ontwikkelingen nog steeds binnen bereik lag. Deze inschatting bleek begin juli onjuist.
Door het gebrek aan deze managementinformatie was de afdeling schenk- en erfbelasting en daarmee ikzelf niet in staat om adequaat te signaleren en waar nodig bij te sturen. Dat blijkt ook uit het feit dat het te laat duidelijk was dat de achterstanden in de aanslagoplegging niet werden ingelopen en dat daarbij ook de reguliere maandelijkse instroom niet werd bijgehouden in het systeem. Door de beheersmaatregelen die ik sindsdien heb getroffen, zijn wij beter in control en worden de achterstanden versneld ingelopen.
Waar komen de 150 extra medewerkers voor de zomertaskforce vandaan en hoe goed waren zij opgeleid?
Deze medewerkers zijn afkomstig uit andere delen van de directie Particulieren. Zij zijn of worden opgeleid voor het toezicht op de IH-aangiften en konden door die ervaring met een compacte instructie en uitleg van de regelgeving doeltreffend worden ingezet op het toezicht op de aangiften erfbelasting.
Hoe goed is de kwaliteit van de aanslagen die in de zomer door de zomertaskforce zijn opgelegd?
De kwaliteit van het werk is steekproefsgewijs getoetst. 411 aangiften zijn steekproefsgewijs getoetst op zes tot zeven onderdelen. De uitkomst daarvan is dat het aantal verwachte bezwaren tussen de 5 en 6% ligt. Dat is onder het gebruikelijke niveau van 10% bezwaren. Dat laat onverlet dat in individuele gevallen fouten kunnen worden gemaakt.
Kunt u per week in 2018 (tot en met afgelopen week) aangeven hoeveel bezwaren zijn ingediend in het domein erf- en schenkbelasting?
Door de beperkte beschikbaarheid van managementinformatie is het aantal ingediende bezwaren helaas niet inzichtelijk te maken. Deze informatie is alleen op jaarbasis beschikbaar en niet gevalideerd. Een wekelijks overzicht van het aantal ingediende kan ik dus helaas niet verstrekken.
Hoe hoog zijn de inkomens van de schenk- en erfbelasting per half jaar (in cijfers) van 2014 tot en met de eerste helft van 2018?
In de onderstaande tabel vindt u de netto-ontvangsten voor de schenk- en erfbelasting in de gevraagde periode.
2014-1
2014-2
2015-1
2015-2
2016-1
2016-2
2017-1
2017-2
2018-1
615
712
605
724
668
774
621
506
441
58
140
124
161
113
290
179
135
100
674
852
729
885
782
1.064
800
641
542
Kunt u deze vragen een voor een en een dag voor het algemeen overleg over de stand van zaken erf- en schenkbelasting op 12 september 2018 beantwoorden?
Ja. Het separaat beantwoorden van iedere vraag heeft mij er wel toe genoodzaakt antwoorden te herhalen.
Het bericht dat een 'Verwoestende nieuwe drug' in webshops te koop is |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verwoestende nieuwe drug zo te koop in webshop»?1
Ja.
Deelt u naar aanleiding van dit bericht de zorgen over het gebruik van phenibut?
Ja, ik deel de zorgen over het gebruik van Phenibut door GHB-verslaafden.
Is de stof phenibut, zoals in het bericht wordt gesteld, inderdaad zonder belemmering en onder het mom van «voedingssupplement» te koop via webshops? Is het nog via andere kanalen verkrijgbaar?
Voor zover ik heb kunnen nagaan wordt Phenibut alleen door enkele webshops te koop aangeboden. Doorgaans als voedingssupplement of sportpoeder om tot rust te kunnen komen en om angst en depressie te verminderen.
Kunnen minderjarigen dit product kopen? Zo ja, deelt u de mening dat deze kwetsbare groep in het bijzonder beschermd zou moeten worden? Hoe gaat u daar voor zorgen?
Hoewel sommige websites Phenibut uitsluitend aan volwassenen verkopen is mijns inziens niet uit te sluiten dat minderjarigen Phenibut in handen kunnen krijgen. Afhankelijk van het resultaat van het in het antwoord op vraag 6 aangegeven onderzoek zal ik mij beraden op de bescherming van kwetsbare groepen.
Wat is bekend over de verslavende effecten en nadelige gevolgen voor de gezondheid van dit product? Acht u het wenselijk dat daar meer onderzoek naar wordt gedaan? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Aanleiding voor het bericht in de Volkskrant is een rapport van onderzoekers van de verslavingszorginstelling Novadic-Kentron. Signalen van het gebruik van Phenibut door patiënten met een ernstige verslaving aan GHB hebben de aanzet gegeven tot een veldverkenning onder gebruikers van Phenibut. Die veldverkenning bestaat uit de neerslag van interviews met 18 gebruikers van Phenibut en bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur.
Uit die verkenning is af te leiden dat Phenibut gebruikt wordt door problematisch GHB-gebruikers. Vooral om (»s nachts) te kunnen slapen, maar ook om te proberen om met behulp van dit middel af te kicken van GHB.
In geval van problematisch GHB-gebruik dient elke 2 a 3 uur, dag en nacht, een nieuwe dosis gebruikt te worden om heftige ontwenningsverschijnselen tegen te gaan. Phenibut heeft een soortgelijke werking als GHB, maar door de langere werkingsduur levert het gebruikers een betere nachtrust op. Phenibut is bij frequent gebruik zeer verslavend, terwijl de ontwenningsverschijnselen (onder andere hartkloppingen, angst en slapeloosheid) soortgelijk zijn als bij GHB.
In de wetenschappelijke literatuur is nauwelijks iets te vinden over het gebruik van Phenibut.
De in de veldverkenning gemelde effecten en risico’s van het gebruik van Phenibut vormen voor mij aanleiding te laten onderzoeken welke risico’s voor de volksgezondheid aan het gebruik van dit middel zijn verbonden. Ik heb daarom aan het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd een onderzoek naar de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van Phenibut op te stellen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik nog dit jaar.
Op basis van de onderzoeksresultaten en het advies van het CAM zal ik mij beraden op te treffen maatregelen, zoals een eventueel verbod.
Waarom is dit product niet verboden? Acht u het wenselijk om phenibut alsnog op grond van de Opiumwet te laten verbieden? Zo ja, op welke termijn kan een voorstel daartoe worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van Aramese scholen door de Koerdische YPG in Noordoost-Syrië |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Koerdische militie YPG de afgelopen weken meerdere christelijke (Aramese, Armeense, Katholieke) scholen in Noord-Syrië gesloten heeft en dat christelijke leiders die in de Noordoost-Syrië wonen, hiertegen samen een fel protest hebben doen uitgaan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat scholen van minderheden nu gesloten worden in Noordoost-Syrië en dat dit leidt tot felle demonstraties, waarbij in de lucht geschoten is, in Noordoost-Syrië?
Het kabinet vindt de berichten over sluiting van christelijke scholen in Noordoost Syrië ronduit zorgelijk. In informele contacten die Nederland op ambtelijk niveau onderhoudt met de Benelux-vertegenwoordiging van de PYD/YPG (de niet-erkende lokale autoriteiten in noordoost-Syrië) zullen deze berichten aan de orde worden gesteld. Daarbij zal ook het belang van het bevorderen van de rechten van minderheden benadrukt worden, evenals het belang van culturele en religieuze vrijheid.
Welke contacten onderhoudt de Nederlandse regering met de YPG in Noordoost-Syrië op dit moment?
Nederland onderhoudt sporadisch informeel contact met de Benelux vertegenwoordiging van de aan de PYD/YPG gelieerde Democratic Federation of Northern Syria. In de regio zijn incidenteel contacten geweest met vertegenwoordigers van de PYD/YPG.
Bent u bereid er in uw contacten op aan te dringen dat de YPG niet overgaat tot onteigening, scholen (her)opent en oog heeft voor culturele en religieuze vrijheid?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Ziet u het gevaar dat in de oorlog in Syrië, die ten einde lijkt te lopen, aan het eind – vlak voor een wapenstilstand – nog een keer massaal etnische zuiveringen zullen plaatsvinden?
De afgelopen tijd lijkt door het regime vooral ingezet te worden op verplaatsing van etnische groepen naar specifieke gebieden in Syrië. Ook wordt het moeilijker gemaakt voor vluchtelingen om terug te keren vanwege onteigening van hun onroerend goed. De berichten over groeiende intolerantie jegens minderheden in Koerdisch gebied passen binnen een zorgelijke trend.
Welke inspanningen ondersteunt Nederland (bijvoorbeeld in de VN Veiligheidsraad) op dit moment voor een wapenstilstand in Syrië?
Nederland heeft onder andere in de VN-Veiligheidsraad steun uitgesproken voor de verschillende initiatieven die momenteel door de bij het conflict betrokken spelers worden genomen om te komen tot een wapenstilstand in Idlib. Nederland blijft de betrokken partijen in zowel EU-verband als in de International Syria Support Group (ISSG) oproepen te komen tot afspraken die bijdragen aan het voorkomen van groot humanitair leed ten gevolge van een militair offensief boven Idlib.
Het bericht dat het OM te vaak boetes uitdeelt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de wetenschappelijke publicatie van twee medewerkers van de Raad voor de rechtspraak, waarin wordt aangegeven dat het openbaar ministerie (OM) te vaak boetes oplegt en rechters zich zorgen maken over de waarheidsvinding?1 Wat vindt u bovendien van de afkalvende positie van rechters in de maatschappij en de zorgen die hierover bestaan zoals naar voren komt in het overkoepelende themanummer?2
Bij brief van 19 juni jl. heb ik uw Kamer het onderzoeksrapport van de evaluatie van de Wet OM-afdoening toegezonden.3 In zijn rol als toezichthouder heeft de procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad eerder geconstateerd dat er binnen het OM problemen waren bij de vastlegging van de schuldvaststelling en de kwaliteit van de dossiers.4 Onlangs heeft hij vastgesteld dat het OM met grote inzet en voortvarendheid deze problemen heeft aangepakt.5 Uit dit toezicht noch uit het evaluatieonderzoek blijkt dat het bij de buitengerechtelijke afdoening door de officier van justitie schort aan de waarheidsvinding.
Het aanzien en de positie van de rechter wordt niet bepaald door het aantal zaken dat hij behandelt. Wel is een gegeven dat de strafrechter de laatste jaren beduidend minder zaken behandelt. Dit heeft met tal van factoren te maken. De meest doorslaggevende factor vormt de daling van de criminaliteit die tot een forse daling van de instroom van strafzaken in de keten als geheel heeft geleid. Andere factoren zijn de opdroging van de stroom van zaken die destijds nog werd getransigeerd en het automatisch dagvaarden van verdachten als zij niet reageerden op het transactieaanbod. Nu moeten verdachten zelf het initiatief nemen door in verzet te gaan tegen een strafbeschikking. Vooral bij feitgecodeerde zaken6 heeft dit tot een forse daling van het aantal aan de rechter voorgelegde strafzaken geleid. Wel vergt de behandeling van deze zaken over het algemeen meer tijd, omdat in die zaken verhoudingsgewijs vaker verweer wordt gevoerd. Dit is een verbetering ten opzichte van de transactiepraktijk waarbij de rechter de meeste van de gedagvaarde zaken bij verstek afdeed. In beide opzichten – minder verstekzaken en verzet met inhoud – is de Wet OM-afdoening succesvol.
In mijn brief van 2 oktober, naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie van Justitie en veiligheid te reageren op het themanummer van Justitiële Verkenning, heb ik uiteen gezet dat er geen concrete aanwijzingen in de feitelijke ontwikkelingen zijn te vinden van een zich wijzigende rol en betekenis van de rechter anders dan uitdrukkelijk door de wetgever met de Wet OM-afdoening is bedoeld.7
Bent u bereid met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan over deze bevindingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de conclusies van dat gesprek meesturen?
Er staan reeds gesprekken gepland met de Raad voor de Rechtspraak en het OM met als doel te komen tot een aanpak van enkele knelpunten die uit de evaluatie van de Wet OM-afdoening zijn gebleken. In deze gesprekken zullen de bevindingen uit het themanummer van Justitiële Verkenningen worden meegenomen. In het najaar zend ik uw Kamer de kabinetsreactie naar aanleiding van de wetsevaluatie.
Deelt u de mening dat een voldoende waarborging van de rechtsbescherming en bewijsvoering niet alleen ten goede komt van de waarheidsvinding, maar er ook voor zal zorgen dat minder in verzet hoeft te worden gegaan? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord ook de conclusies in de evaluatie van de Wet OM-afdoening betrekken waaruit blijkt dat het loont om in verzet te gaan?3
Die mening deel ik. De juridische grondslag van de strafbeschikking is versterkt ten opzichte van de transactie. Door schuld vast te stellen volgens een wettelijke procedure en – afhankelijk van de aard van de sanctie – de verplichting tot het horen van de verdachte en de mogelijkheid van rechtsbijstand, wordt meer rechtsbescherming geboden dan bij de transactie. Dit zal kunnen leiden tot minder verzet. Dit laat echter onverlet dat het een ieder vrij staat in verzet te gaan als hij meent dat daarvoor aanleiding bestaat. Verzet kan lonen, bijvoorbeeld als de rechter bij strafoplegging rekening houdt met het tijdverloop van een zaak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 heeft het OM met grote inzet en voortvarendheid de door de PG bij de Hoge Raad gesignaleerde knelpunten aangepakt. Hiervan mag onder meer worden verwacht dat dit zal leiden tot een daling van het aantal sepots, vrijspraken en ontslag van verdere rechtsvervolging.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat de waarheidsvinding bij de OM-afdoening beter wordt en/of is gewaarborgd?
Uit de bevindingen van de PG bij de Hoge Raad noch uit het evaluatieonderzoek naar de OM-afdoening blijkt dat het bij de buitengerechtelijke afdoening door de officier van justitie schort aan een zorgvuldige waarheidsvinding. Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat is de stand van zaken van de intensivering van de rechtsbijstand in de ZSM-procedure? Kan daarbij worden aangegeven wat de doelstellingen zijn, wat reeds is ondernomen en wat er concreet gaat gebeuren op dit punt?
Bij brief van 11 juli jl. hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik uw Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken van de voorgenomen intensivering van rechtsbijstand in de ZSM-procedure.9 Daarbij is uiteengezet wat de doelstellingen zijn, wat reeds is ondernomen en wat er nog staat te gebeuren op dit punt. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van deze brief.
Hebt u in uw gesprekken met het OM over de evaluatie van de Wet OM-afdoening ook gesproken over het waarborgen van de rechtsbescherming voor verdachten?4 Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier alsnog aandacht voor te vragen en de conclusies te betrekken bij uw beleidsreactie op deze evaluatie? Zo ja, wat waren de conclusies?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde gesprekken met het OM en de Raad voor de Rechtspraak gaan over te nemen maatregelen teneinde de in de evaluatie van de Wet OM-afdoening gesignaleerde knelpunten aan te pakken. De rechtsbescherming van verdachten behoort niet tot die knelpunten, aangezien de onderzoekers juist vaststellen dat meer rechtsbescherming wordt geboden dan bij de transactie.