Het bericht dat vier Marokkaanse Nederlanders onderwerp van een arrestatiebevel zijn van het Marokkaanse openbaar ministerie |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Kent u het bericht «Arrestatiebevel Marokko tegen Nederlandse Marokkanen»?1
Ja.
Kent u het bericht «Marokkaanse Nederlanders betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat er een aanhoudingsbevel bestaat tegen vier Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgbied?
Zoals is aangegeven in reactie op vraag 2 op de vragen terzake van het lid Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1302), heeft de Nederlandse ambassade in Rabat naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse autoriteiten en de Marokkaanse autoriteiten over een mogelijk arrestatiebevel van Marokkaanse Nederlanders die betrokken zouden zijn bij protesten in het Rifgebied? Zo ja, wat is er besproken en wat was de reactie van de Nederlandse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om opheldering te vragen bij uw Marokkaanse collega’s over de situatie van de vier Marokkaanse Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitsluiten dat er meer Marokkaanse Nederlanders worden gezocht of waarvan door het Marokkaanse openbare ministerie om uitlevering wordt verzocht? Zo ja, waarop baseert u deze informatie?
De regering kan zich slechts uitspreken over de situatie zoals die haar op basis van het onder vraag 5 genoemde bekend is.
Hoe garandeert u dat de Nederlandse strafrechtspleging niet zal meewerken aan de tenuitvoerlegging van ongerechtvaardigde Marokkaanse justitiële verzoeken?
Rechtshulp- en uitleveringsverzoeken worden altijd per geval en met inachtneming van de Nederlandse wet en internationale verdragen beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt ook gekeken of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het EVRM, waaronder het recht op persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. De gevraagde garantie ligt daarin besloten.
Kunt u in algemene zin aangeven hoe in Nederland omgegaan wordt met Marokkaanse verzoeken tot arrestatie van personen, die in Marokko veroordeeld zijn voor zaken die in een rechtsstaat onder de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting zouden vallen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen gaat de Nederlandse regering nemen om garant te staan voor de rechten van Marokkaanse Nederlanders die om hun opvattingen vervolgd worden of dreigen vervolgd te worden?
Nederland hecht, wereldwijd, groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en zet zich in voor de bescherming van deze fundamentele vrijheid. Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 3 van het lid Karabulut, heeft de voormalige Minister van Buitenlandse Zaken op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
De toekomst van de vestiging Siemens in Hengelo (Overijssel) |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «laatste hoop weg: locatie Hengelo niet door onder Siemens-vlag», waarin verslag gedaan wordt van een grote personeelsbijeenkomst van Siemens Hengelo waarop de baas van de olie- en gasdivisie van Siemens duidelijk heeft gemaakt dat de vestiging van Siemens in Hengelo niet open zal blijven als Siemens-vestiging?1
Ja.
Heeft u overleg gehad met Siemens in Duitsland? Is Siemens Duitsland gevoelig gebleken voor uw argumenten om de vestiging open te houden of ten minste de banen te behouden?
Ja. Het Ministerie van EZK en ook ikzelf hebben geregeld overleg met de directies van Siemens AG en Siemens NL. Uit dit overleg is gebleken dat Siemens zich wil inzetten voor het behouden van de banen, Siemens voelt zich verantwoordelijk voor het personeel. Siemens AG stelt alles in het werk om de gevolgen voor het personeel zo beperkt mogelijk te houden.
Op welke wijze zet u zich steeds maximaal in om het bedrijf onder een andere naam te behouden? Welke vorderingen zijn daarbij gemaakt?
De directie van Siemens is in gesprek met diverse belangstellenden over verschillende scenario’s. Waar nodig en mogelijk ondersteunt de overheid daarbij. In het belang van dit proces is het niet mogelijk daar verdere mededelingen over te doen.
Klopt het bericht dat er belangstelling is voor een overname door een of meerdere (andere) partijen en hier over maximaal zes weken meer duidelijkheid komt? Zo nee, binnen welke termijn kan de Kamer dan nadere berichten verwachten?
Ja, het klopt dat er concrete, serieuze belangstelling is voor een overname door twee verschillende partijen. Deze partijen zijn actief in industriële groeimarkten. Partijen streven ernaar op korte termijn overeenstemming te bereiken. Zie het antwoord op vraag 3. Overigens spreken wij elkaar hierover ook tijdens het AO Bedrijfslevenbeleid op 7 februari.
Is deze belangstelling voor het geheel van de vestiging (in huidige opzet) of voor een gedeelte?
De inzet van betrokken partijen is om de werkgelegenheid in de regio zoveel als mogelijk in stand te houden en de activiteiten te behouden.
Kunt u deze schriftelijke vragen een voor een en uiterlijk binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Het optreden van de Iraanse autoriteiten tegen demonstranten in Iran |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Iran: Investigate reports of protestor deaths in custody»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Amnesty International over berichten dat vijf demonstranten in detentie in Iran onder verdachte omstandigheden om het leven zijn gekomen?
Ja. Dergelijke berichten zijn ronduit zorgelijk en onafhankelijk onderzoek naar het geweld bij de demonstraties is nodig. Deze boodschap heeft Nederland begin januari, kort na het uitbreken van de demonstraties, rechtstreeks aan de Iraanse ambassadeur overgebracht. Ook riep Nederland tijdens het debat in de VN Veiligheidsraad op 5 januari jl. Iran op om het geweld te staken en de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame demonstraties te respecteren. Nederland zal, samen met Europese partners, de afwikkeling van de recente protesten nauwgezet volgen. Eerlijke rechtsgang, waarborging van mensenrechten van arrestanten en proportionaliteit van straffen moeten voorop staan.
Is u bekend hoeveel demonstranten de afgelopen weken in Iran zijn opgepakt? Klopt het dat dit tenminste honderden personen betreft?
Het is moeilijk verifieerbare informatie te verkrijgen over het aantal opgepakte demonstranten en de reden van hun arrestatie, maar het is waarschijnlijk dat tijdens de protesten enkele honderden personen zijn opgepakt vanwege het scanderen van politieke leuzen tegen de Iraanse regering, het geestelijk leiderschap of de Islamitische Republiek. Volgens de Iraanse rechterlijke macht werden er medio januari nog 465 personen vastgehouden vanwege hun betrokkenheid bij de demonstraties. Een deel van de gearresteerde demonstranten is inmiddels vrijgelaten. Tevens werd aangekondigd dat minderjarige arrestanten vrijgelaten zouden worden. Personen die als instigator of leiders van de demonstraties beschouwd worden zullen mogelijk zwaar bestraft worden. Het is daarom van belang de nasleep van de protesten kritisch te blijven volgen. Het recht op vreedzaam protesteren is een fundamenteel recht waaraan niet getoornd mag worden.
Acht u het waarschijnlijk dat veel demonstranten om politieke redenen zijn opgepakt. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u achter de oproep van Amnesty International dat de omstandigheden van de dood van de vijf demonstranten onderzocht dienen te worden en dat eventuele verantwoordelijken hiervoor bestraft dienen te worden? Zo ja, bent u bereid hiertoe op te roepen in uw contacten met Iran? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u verder bereid vrijlating van politieke gevangenen in Iran te bepleiten?
Ja. Nederland zal de Iraanse regering blijven aanspreken op de fundamentele rechten van de bevolking, waaronder de vrijheid om te demonstreren, zoals ook gedaan tijdens de spoedzitting van VN Veiligheidsraad op 5 januari jl. en in de Europese verklaring op 2 januari jl. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland tevens het belang van een onafhankelijk onderzoek naar het gebruikte geweld en eerlijke rechtsgang richting de Iraanse autoriteiten benadrukt, zowel in de Veiligheidsraad als tegen de Iraanse ambassadeur in Nederland. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen en zal in bilateraal en multilateraal verband blijven aandringen op een eerlijk proces voor alle opgepakte demonstranten en overige politieke gevangenen, conform internationale mensenrechtenverdragen.
Het bericht dat jagers in 2018 wasberen mogen afschieten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Jagers mogen ongewenste wasberen vanaf volgend jaar afschieten»?1
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de kwalificatie «ongewenst» berust?
De wasbeer is, na een Europese wetenschappelijke risicobeoordeling, geplaatst op de door de Europese Commissie vastgestelde Unielijst2 voor invasieve uitheemse soorten. Sinds 3 augustus 2016 geldt een Europees verbod op bezit, handel, kweek, transport en import van de wasbeer. Daarnaast geldt voor lidstaten van de Europese Unie de plicht om maatregelen te nemen tegen in de natuur aanwezige populaties. De wasbeer was onder de toenmalige Flora- en faunawet in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren reeds aangewezen als diersoort ten aanzien waarvan gedeputeerde staten van provincies konden besluiten de stand te beperken ter voorkoming van schade aan de landbouw of flora en fauna en in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid. Wasberen kunnen een nadelig effect hebben op de biodiversiteit; niet alleen grondgebonden soorten zoals hagedissen en insecten worden gegeten, maar omdat wasberen goede klimmers zijn lopen ook nesten van (zang)vogels een risico. Vooral voor bedreigde soorten kan predatie een rol van betekenis spelen. Daarnaast kunnen wasberen schade veroorzaken aan de landbouw, en kunnen zij drager zijn van voor mensen en dieren schadelijke parasieten.
Waarom krijgen jagers een vrijbrief om de kwalificatie «ongewenst» naar eigen inzicht in te vullen en te hanteren?
De Europese Unie bepaalt op grond van wetenschappelijke risico-analyses samen met de Lidstaten welke uitheemse soorten als invasief worden bestempeld en dus ongewenst zijn. De Lidstaten bepalen vervolgens hoe deze soorten bestreden worden, waarbij afschot één van de beheersmaatregelen kan zijn.
Faunabeheereenheid Gelderland en de provincie Gelderland zijn hierover in gesprek. Van een vrijbrief voor jagers is geen sprake.
Kunt u onderbouwen welke grote problemen te verwachten zijn wanneer de wasbeer, waarvan er naar schatting hooguit twintig rondlopen in de regio Gelderland, niet bejaagd wordt in relatie tot het feit dat er in Duitsland miljoenen wasberen leven?
Ervaring leert dat bestrijding van invasieve exoten met name effectief is in een vroeg stadium van vestiging wanneer er nog weinig exemplaren aanwezig zijn. Uit onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit3 kan worden opgemaakt dat na vestiging van een populatie de aantallen wasberen sterk kunnen toenemen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de nadelige effecten die wasberen kunnen hebben op de biodiversiteit.
Kunt u aangeven op welk onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek de gedachte gebaseerd is dat de populatie wasberen in Nederland gedecimeerd of zelfs tot nul zou kunnen worden teruggebracht via afschot?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat de Europese Verordening invasieve uitheemse soorten de lidstaten verplicht om uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen te treffen voor soorten die op de Unielijst zijn geplaatst.
De provincie Gelderland en de Faunabeheereenheid, waarin naast jagers ook natuurbeschermers, grondeigenaren en landbouwers zijn vertegenwoordigd, zijn thans in gesprek om een plan van aanpak voor de wasberen die in Gelderland voorkomen, op te stellen, waarmee invulling wordt gegeven aan de Europese verplichting.
Waarom zou vrij verkeer binnen de Europese Unie zich moeten beperken tot personen en goederen en niet gelden voor dieren?
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verbiedt belemmeringen van het vrije verkeer van personen, diensten, goederen en kapitaal. Deze vier vrijheden zijn naar hun aard niet van toepassing op in het wild levende dieren.
Hoe beoordeelt u het voorgenomen afschotbeleid ten aanzien van wasberen in relatie tot andere vanuit het buitenland komende dieren zoals de wolf?
De wasbeer is een soort die niet van nature voorkomt in Europa, en is opgenomen op de Europese Unielijst van invasieve uitheemse soorten.
De wolf is een soort die van nature voorkomt in Europa, en die beschermd is uit hoofde van opname op bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn 92/43/EEG.
Ik zie dat als twee verschillende situaties.
Bent u bereid met de provincie Gelderland in overleg te treden teneinde het afschot van wasberen te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik ben als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de bevoegde instantie om de verordening uit te voeren en belast met de uitvoering van de uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen. Thans is een wijziging van de Regeling natuurbescherming in voorbereiding waarmee, met instemming van gedeputeerde staten van de provincies, de provincies worden belast met de uitvoering van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen ten aanzien van invasieve uitheemse soorten op hun provinciale grondgebied.
Zodra de Regeling natuurbescherming is gewijzigd, is het aan de provincies om zelf invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid ten aanzien van prioritering of aard van de genoemde maatregelen. Ik zie daarom ook geen aanleiding om hierover in overleg te treden.
De nasleep van de brand in de Grenfell Tower in Londen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hogeschool Rotterdam sluit gebouw in verband met brandgevaar gevelplaten»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger bij de beantwoording van mondelinge vragen op 13 juli 2017 heeft toegezegd lessen te trekken op basis van het Engelse onderzoek?
Ja.
Kent u de tussenrapportage naar aanleiding van de Grenfell Tower-brand, die in december is uitgekomen?2
Ja.
Is het waar dat volgens het rapport het gebruik van goedkopere materialen dan oorspronkelijk gepland een rol speelt in onveiligheid van gebouwen, met als gruwelijk voorbeeld de brand in de Grenfell Tower? Zo ja, in hoeverre kan dit ook in Nederland voorkomen?
Uit het rapport volgt dat in het Verenigd Koninkrijk gebouwen niet altijd gebouwd worden volgens het oorspronkelijk ontwerp en dat dit gebeurt zonder toestemming of beoordeling. Het rapport doet geen uitspraken over de brand in de Grenfell Tower.
Ook in Nederland kan het voorkomen dat er gebouwd wordt in afwijking van het ontwerp of verleende omgevingsvergunning zonder toestemming of beoordeling. Dit ondanks de inspanningen van het gemeentelijke bouwtoezicht. Ik heb echter geen aanwijzingen dat dit op grote schaal plaatsvindt als gaat om de brandveiligheid van gevels. Om de borging van de bouwkwaliteit, waaronder de brandveiligheid, te verbeteren, is door mijn ambtsvoorgangers ingezet op nieuwe regelgeving. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen3 dat uitgaat van een beoordeling van het gerede bouwwerk in plaats van alleen een beoordeling van het ontworpen bouwwerk. Een onafhankelijke kwaliteitsborger moet deze beoordeling uitvoeren en verklaren dat het gerede gebouw voldoet aan de bouwvoorschriften (Bouwbesluit 2012).
Hoe is in Nederland gewaarborgd dat de brandbaarheid van bouwmaterialen voldoende wordt meegenomen bij de beoordeling van de brandveiligheid van het ontwerp van gebouwen?
In Nederland is de brandveiligheid van gebouwen geregeld in het Bouwbesluit 2012. De bouwende partijen dienen er voor te zorgen dat het ontwerp van een gebouw, waaronder de toegepaste bouwmaterialen, in overeenstemming is met de brandveiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012. Het is vervolgens aan de gemeente (B&W) om het ontworpen gebouw te toetsen aan het Bouwbesluit 2012 in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Op welke manier wordt in Nederland geborgd dat er volgens van te voren vastgelegde specificaties wordt gebouwd, en er geen veiligheidsproblemen kunnen ontstaan door het gebruik van goedkopere, inferieure materialen?
In Nederland dienen de bouwende partijen te borgen dat (veilige) materialen worden toegepast in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 en de verleende vergunning. Gemeenten kunnen toezicht houden op het bouwen en bij afwijkingen handhavend optreden.
De aanstaande sluiting van Siemens Hengelo |
|
Maarten Hijink |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hoe effectief vindt u de «stille diplomatie» die u tijdens het mondelinge vragenuur van 21 november 2017 toezegde te zullen bedrijven nu blijkt dat de Siemens-vestiging in Hengelo gaat sluiten?1
Op dit moment vinden nog gesprekken plaats over verschillende mogelijkheden en scenario’s. Het is dus nog te vroeg om een oordeel over de effectiviteit daarvan te vellen.
Kunt u een overzicht geven van wat u heeft gedaan om Siemens te bewegen de vestiging open te houden? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is om de mogelijkheden te onderzoeken om werkgelegenheid en activiteiten van Siemens in Hengelo te behouden. Daarom volg ik de ontwikkelingen op de voet. Ik sta in nauw contact met de directie van Siemens Nederland. Ik heb daarnaast de Raad van Bestuur van Siemens AG om opheldering gevraagd en om medewerking voor behoud van werkgelegenheid. Naar aanleiding van het antwoord heb ik gesprekken gevoerd – ook zeer recent – met Siemens AG over de vervolgstappen die zij overwegen. Daarnaast worden regelmatig gesprekken gevoerd met de gemeente Hengelo, provincie Overijssel en Siemens Hengelo over de situatie en de mogelijkheden die er zijn om de vestiging open te houden. Daarbij worden verschillende mogelijkheden voor behoud van de hoogwaardige technische werkgelegenheid voor de regio Hengelo actief bekeken. Zodra er een zinvolle rol is voor de overheid ben ik bereid die te vervullen binnen de mogelijkheden die ik heb.
Hoe verklaart u dat deze vestiging sluit ondanks dat de vestiging voldoende orders heeft en recent nog een grote order kreeg?
Zoals u in het nieuws kunt vernemen gaat het om een divisie die te maken heeft met een krimpende markt. Het is de visie van Siemens AG voor het voortbestaan van de divisie van belang dat de werkzaamheden worden gecentraliseerd. Dat besluit is genomen met het oog op de lange termijn positie van Siemens AG en staat los van de goede orderportefeuille van Siemens Hengelo.
Welke investeringen hebben de rijksoverheid en medeoverheden gedaan in bijvoorbeeld infrastructuur om Siemens in Hengelo te faciliteren?
De afgelopen jaren is door de overheden (provincie Overijssel, gemeente Hengelo, regio Twente, Rijk, Europa), ROC van Twente en private partijen geïnvesteerd om in het gebied rond het station van Hengelo een aantrekkelijke stedelijke omgeving te creëren. Overheden hebben 134 miljoen euro geïnvesteerd in het gebied om wonen, werken, recreëren, warmtevoorziening, naar school gaan en nieuwe vormen van maakindustrie mogelijk te maken. Als onderdeel van de gebiedsontwikkeling is in Hart van Zuid een aantal voorzieningen gerealiseerd waar ook Siemens gebruik van maakt. Het gaat dan bijvoorbeeld om een nieuwe verbinding van het centrum naar de A35, warmte- en gasleidingen en het verbeteren van de binnenhaven van Hengelo. Mede vanwege de gedane investeringen heeft de regio een goede uitgangspositie om werkgelegenheid op peil te houden, ook in geval van sluiting Siemens Hengelo.
Welke mogelijkheden zijn er om deze investeringen in de Siemens-fabriek te verhalen op Siemens? Bent u bereid deze kosten te verhalen op Siemens indien de investeringen met het sluiten van de fabriek nutteloos blijken? Zo nee, waarom niet?
De investeringen zijn in de gebiedsontwikkeling gedaan. Ze zijn niet uitsluitend voor Siemens aangelegd, want ook andere bedrijven maken er gebruik van.
Gaat u met medewerkers van Siemens Hengelo in gesprek naar aanleiding van de brief van FNV Metaal? Zo nee, waarom niet?2
Met het doel om werkgelegenheid te behouden op de locatie in Hengelo verkent de directie van Siemens twee serieuze opties. Ik sta hierover in nauw contact met Siemens AG en Siemens NL en andere betrokken partijen waaronder de provincie en gemeente Hengelo. Ik heb begrip voor de onzekere situatie waarin de werknemers van Siemens Hengelo zich bevinden en voor de onzekerheid over het behoud van banen. Ik zet me daarom in voor het behoud van zoveel mogelijk banen, binnen de rol die de overheid hierin heeft. Ik heb de vakbondsleden op dit moment weinig nieuws te melden en vind dat het door FNV Metaal voorgestelde gesprek daarom geen toegevoegde waarde heeft.
Wat gaat u nu doen om de werkgelegenheid in Hengelo te behouden? Gaat u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. Dit is de informatie die ik op dit moment aan de Kamer kan geven.
Gemeentelijke herindeling in de Leidse regio |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Provincie dreigt met gedwongen herindeling Leidse regio»?1
Ja.
Wat is uw visie op de opstelling van de provincie Zuid-Holland die zich kennelijk nadrukkelijk gaat bemoeien met de samenwerking in de Leidse regio en de nieuwe gemeenteraden duidelijke opdrachten wil gaan geven met het oog op een «consistent regionaal eindbeeld»?
Het artikel in het Leidsch Dagblad betreft een interpretatie van de eind 2017 door gedeputeerde staten gepubliceerde «Tweede Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland»2.
In het rapport zelf staat op pagina 24: «Na de gemeenteraadsverkiezingen staan de nieuwe colleges en raden voor de opdracht tot een oplossingsrichting te komen. De provincie gaat daar actief bij helpen, onder meer door nu al deel te nemen aan het proces om de gebiedsopgaven om te zetten in concrete opdrachten. Indien een gedeeld regionaal eindbeeld uitblijft, zullen wij conform de in hoofdstuk 2 geschetste kaders onze verantwoordelijkheid nemen.»
In Hoofdstuk 2 beschrijven gedeputeerde staten diverse instrumenten waarmee zij invulling kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid. Zo zijn er zachte instrumenten, zoals het verstrekken van subsidie voor samenwerkingsonderzoek. Dat instrument is in de betreffende regio reeds ingezet. Een volgende stap kan zijn: «In gebieden waar de inhoudelijke regionale opgaven niet van de grond komen en we vermoeden dat de bestuurlijke verhoudingen daarbij een rol spelen, gaan wij het gesprek aan.» Daarnaast kan de provincie een procedure conform de wet Arhi starten «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn.» Daarbij merken gedeputeerde staten op pagina 8 op: «Wij vinden de ruimte die de Wet arhi ons biedt om als provincie «van bovenaf» een herindelingsproces te starten, minder passen bij onze huidige rolopvatting en daardoor suboptimaal.» gedeputeerde staten zien een op grond van de wet Arhi opgelegde herindeling als een laatste middel, dat slechts kan worden ingezet als alle andere oplossingsrichtingen onmogelijk blijken. Gedeputeerde staten schrijven nergens dat dit wat hen betreft nu in de Leidse regio aan de orde zou zijn.
Uit de tekst kan worden opgemaakt – en navraag bij gedeputeerde staten bevestigt dat – dat de Leidse regio zich al enige tijd in een bestuurlijke impasse bevindt en dat de provincie wil gaan helpen om tot oplossingen te komen, onder meer door de gemeenten bij te staan in hun proces rond het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven. De regie op dit proces laat de provincie vooralsnog aan de betrokken gemeenten.
De gemeenten zijn in 2015 gestart met het ontwikkelen van een gezamenlijke visie die uiteindelijk in 2016 is opgesteld. Over een daarbij passende bestuursvorm om de bestuurlijke slagkracht en realisatiekracht in de regio te verbeteren zijn ze het niet eens geworden.
De formuleringen in de Tussenrapportage van gedeputeerde staten passen bij de beleidsuitgangspunten van het kabinet op het terrein van de kwaliteit van het openbaar bestuur en zijn in lijn met het vigerende Beleidskader gemeentelijke herindelingen. Provincies kunnen bevorderen dat in gebieden een consistent regionaal eindbeeld tot stand komt. Hierbij spelen provincies vaak een modererende rol vanuit hun algemene verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het lokaal bestuur en provincies kunnen ook zelf het initiatief voor een herindeling nemen.
Wat zou de juridische grondslag kunnen zijn van dergelijke «duidelijke opdrachten» aan de gekozen gemeenteraden en hoe verhoudt zich dat tot het democratische mandaat van de gemeenteraden?
Uit de tekst van de Tussenrapportage Slimmer en Sterker Bestuur in Zuid-Holland kan niet worden opgemaakt dat de provincie de gemeenten «duidelijke opdrachten» wil gaan geven. Zoals gezegd laat de provincie de regie op het formuleren van concrete opdrachten rond inhoudelijke opgaven vooralsnog aan gemeenten. Dit blijkt ook uit navraag bij gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bent u van mening, dat de provincie een dergelijk consistent regionaal eindbeeld dichterbij moet brengen of moet bijsturen als er complicaties in de verhoudingen optreden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Vindt u het passend als de provincie op basis van een consistent regionaal eindbeeld zou ingrijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten?
Uit de tekst van de Tussenrapportage kan niet worden opgemaakt dat de provincie het voornemen heeft in te grijpen in de ambtelijke samenwerking tussen Wassenaar en Voorschoten. Gezien de oriëntatie van Voorschoten op de Leidse regio acht de provincie het wel van belang dat Voorschoten ook met de Leidse regio het gesprek voert over de bestuurlijke toekomst.
Wat vindt u van het ondubbelzinnige dreigement van de provincie dat de provincie zal ingrijpen als het de gemeenten niet lukt om er gezamenlijk uit te komen, mede gelet op de inzet van de gemeenten om na de raadsverkiezingen uitvoeringsafspraken te maken?
De provincie biedt aan de gemeenten te helpen bij hun proces om te komen tot uitvoeringsafspraken en een passende bestuursvorm. Indien desondanks een gedeeld regionaal toekomstbeeld uitblijft waardeer ik de rolopvatting van de provincie dat zij dan een verantwoordelijkheid voor zichzelf ziet weggelegd. Uit de rapportage blijkt dat de provincie niet lichtzinnig omgaat met haar wettelijke bevoegdheid een herindeling te initiëren. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland gaan hier pas toe over wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u voor gemeenten om in beroep te gaan of bezwaar te maken tegen het optreden van de provincie?
De instelling en opheffing van gemeenten geschiedt bij wet. Tegen een herindelingsprocedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling is geen bezwaar of beroep mogelijk. Dat geldt ook voor de met het oog op de voorbereiding van een herindelingswet genomen beslissingen en tussenstappen. Overigens betreft dit een hypothetische vraag. Er is op dit moment geen sprake van een procedure door de provincie conform artikel 8 van de Wet algemene regels herindeling.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de opstelling van de provincie aansluit bij het uitgangspunt van het regeerakkoord dat «een proces van herindeling gewenst is voor gemeenten die langjarig en in hoge mate afhankelijk zijn van gemeenschappelijke regelingen voor essentiële taken»?
Het optreden van de provincie betreft vooralsnog feitelijk een aanbod om de gemeenten te helpen bij het maken van regionale uitvoeringsafspraken en het vinden van de passende bestuursvorm. Het kabinet steunt de aanpak van de provincie Zuid-Holland zoals beschreven in het rapport en heeft waardering voor de rolopvatting als aanjager en moderator, waarbij indien noodzakelijk zij bereid is gebruik te maken van haar wettelijke bevoegdheid om een herindeling te initiëren. Overigens is een gemeentelijke herindeling in deze regio pas aan de orde «wanneer andere opties voor noodzakelijke verbetering van bestuurskwaliteit uitgeput zijn», aldus de provincie. Uit de rapportage van gedeputeerde staten kan niet worden opgemaakt in hoeverre er in de Leidse regio sprake is van een langjarige afhankelijkheid van gemeenschappelijke regelingen.
Wanneer verwacht u het in het licht van het nieuwe regeerakkoord herijkte Beleidskader gemeentelijke herindeling aan de Kamer te kunnen toezenden?
Tijdens de begrotingsbehandeling 2018 in de Tweede Kamer en de Algemene Politieke Beschouwingen in de Eerste Kamer heb ik toegezegd rond de zomer van 2018 een herzien beleidskader gemeentelijke herindeling aan uw Kamer te zullen aanbieden. Ik verwacht dit uiterlijk kort na het zomerreces uw Kamer te kunnen doen toekomen.
Het gebruik van uit het wild gevangen beschermde dieren in een dierexperiment |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Rijksuniversiteit Groningen zet wilde vogels in voor dierproeven en is daarmee mogelijk in overtreding»?1
Ja.
Klopt het dat bij deze experimenten honderden spreeuwen en kauwen uit het wild worden gevangen om ze te gebruiken in experimenten, waarna de dieren worden gedood?
Voor dit onderzoek in Groningen zullen over een periode van 5 jaar in totaal 220 tot 250 spreeuwen en 40 tot 50 kauwen worden gebruikt in dierproeven. Na afloop van het experiment worden de dieren gedood.
Klopt het dat de kauw en de spreeuw inheemse en beschermde vogelsoorten zijn en dat met name het aantal spreeuwen de afgelopen jaren dramatisch is afgenomen?
Alle inheemse vogels in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook voor de spreeuw en de kauw. Bij de kauw is de populatie gedurende de laatste decennia stabiel en omvat volgens Stichting Vogelonderzoek Nederland (SOVON) 200.000 paren. Bij de spreeuw is er sprake van een forse achteruitgang in aantallen sinds de laatste 25 jaar. Desondanks komt er nog steeds een grote populatie spreeuwen in Nederland voor die tenminste 600.000 paren omvat.
Deelt u de mening dat het gebruik van uit het wild gevangen beschermde en bedreigde diersoorten voor experimenten ten principale zeer onwenselijk is en daarom dient te worden afgewezen?2
Uit het wild gevangen, beschermde dieren mogen in principe niet in dierproeven gebruikt worden. Hiervan kan worden afgeweken indien door middel van een wetenschappelijke motivering wordt aangetoond dat het doel van de dierproef niet kan worden bereikt met een dier dat voor gebruik in een dierproef is gefokt.
Op basis van welke argumenten heeft de Dierexperimentencommissie besloten het vangen van bedreigde en beschermde vogels toe te staan om ze vervolgens te gebruiken in een dierproef en ze na afloop te doden?
Onder de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) is het verboden om beschermde inheemse dieren te vangen en/of te doden. De Rijksuniversiteit Groningen beschikt over een ontheffing van dit verbod voor het vangen en doden van vogels voor wetenschappelijk onderzoek. Deze ontheffing is in 2015 verleend.
De Centrale Commissie Dierproeven (CCD) is een zelfstandige, onafhankelijke commissie die dierproefprojecten beoordeelt. Bij dit dierproefproject heeft de CCD geconcludeerd dat de doeleinden het gebruik van de dieren rechtvaardigt.
Welke andere ethische commissies keken naar de aanvraag van dit experiment?
De CCD kan als enige instantie in Nederland besluiten om vergunningen voor dierproeven te verlenen. Daarbij wordt de CCD geadviseerd door erkende Dierexperimentencommissies (DEC's). De DEC-RUG heeft op 10 november 2015 de CCD positief geadviseerd over dit dierproefproject. De advisering van de DEC is beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de overwegingen en de conclusies van deze ethische commissies openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een ethische toets in principe openbaar zou moeten zijn aangezien een ethische toets gaat over wat aanvaardbaar is binnen de samenleving en dat deze overwegingen niet geheim gehouden zouden mogen worden?
Transparantie over dierproeven staat bij mij voorop. Zo wordt van ieder vergunde dierproefproject een niet-technische samenvatting gepubliceerd op de website van de CCD. Daarmee kan iedereen zich informeren voor welke doeleinden dierproeven in Nederland worden uitgevoerd, hoeveel dieren hiervoor worden gebruikt en met welke mate van ongerief. Op basis van deze informatie beoordeelt de CCD dierproefprojecten en maakt daarbij gebruik van een ethisch afwegingskader. Het ethische afwegingskader, dat zowel door de DEC’s als de CCD wordt gebruikt, is eveneens publiek beschikbaar op de website van de CCD.
Bent u bereid om de Rijksuniversiteit Groningen te sommeren om deze dierproef met beschermde en bedreigde dieren te staken en de gevangen vogels de vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor zie ik geen aanleiding. De CCD heeft, na een zorgvuldige afweging, een vergunning afgegeven voor dit dierproefproject van de Rijksuniversiteit Groningen.
Onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nefit problemen met cv-ketels verzweeg tegenover de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1
Voor zover mij bekend heeft Nefit zich gehouden aan de wettelijke verplichtingen voor wat betreft het melden van problemen met CV-ketels.
Hoe is het mogelijk dat problemen met een specifiek type cv-ketel (TopLine-ketel) van Nefit al sinds 2009 bekend zijn, maar dat de NVWA dit niet wist? Heeft de NVWA (proactief) de veiligheid van cv-ketels gecontroleerd of zijn er andere manieren waarop de NVWA aan de juiste informatie kan komen? Zo ja, welke?
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA problemen gemeld met de cv-ketels.
CV-ketels moeten door een onafhankelijke aangewezen keuringsinstelling (NOBO) worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Is het waar dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA? Zo ja, welke consequenties verbinden u en de NVWA daaraan, mede gezien het gevaar voor de volksgezondheid dat heeft kunnen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is mij niet bekend dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA.
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA (destijds nog VWA) problemen gemeld met de cv-ketels van de typen B3L en B3M. Naar aanleiding van deze melding zijn passende maatregelen getroffen. In 2012 kwam met betrekking tot het type B3L vanuit de Duitse autoriteiten een nieuwe melding. Uit de verkregen informatie bleek dat de reeds getroffen maatregelen voor het type B3M ongewijzigd konden blijven. Voor het type B3L werd de maatregel opgeschaald overeenkomstig de in de EU getroffen maatregelen.
In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder aangenomen. Daarop heeft de NVWA een onderzoek bij Nefit ingesteld. Het bleek dat bij Nefit meer incidenten bekend waren met het type B3M en dat daaronder ook incidenten waren waarbij brand buiten de cv-ketel was ontstaan. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat de lopende corrigerende actie rond het type B3M werd opgeschaald, waarbij het publiek en in bijzonder de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico.
Op grond van de warenwet (Art. 21) is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden.
Tijdens het onderzoek bij Nefit is afgesproken dat alle incidenten waarbij het type B3M betrokken is en die bij Nefit bekend worden aan de NVWA zullen worden gemeld. De reden daarvoor is dat de NVWA wil kunnen bepalen of de door Nefit gekozen corrigerende actie afdoende is, dan wel dat deze opnieuw moet worden opgeschaald.
Is het waar dat er in totaal 180 incidenten en 10 branden zijn geweest door TopLine-ketels? Hoeveel van dergelijke cv-ketels zijn geplaatst in ons land en hoeveel huishoudens zijn blootgesteld aan mogelijk gevaar op koolmonoxidevergiftiging of brand door onveilige cv-ketels?3
Nefit heeft de NVWA medegedeeld dat 180 incidenten te wijten waren aan onjuist gesloten branderklemmen. Hiervoor loopt de huidige door Nefit in gang gezette corrigerende actie. In 10 van deze 180 gevallen is smelt-/brandschade aan de buitenkant en/of buiten het toestel gemeld. In de andere gevallen bleef de schade binnen het toestel.
Volgens informatie van Nefit zijn in Nederland circa 128.900 stuks Topline ketels van het type B3M verkocht. Of de gebruikers daarvan daadwerkelijk worden blootgesteld aan mogelijk gevaar op een koolmonoxidevergiftiging lijkt gezien de constructie van de cv-ketels niet aannemelijk, maar zal door een onafhankelijk bureau nader worden onderzocht.
Van de circa 128.900 toestellen van het type B3M die in Nederland verkocht zijn, had Nefit in december 2017 volgens eigen zeggen voor 63%, ruim 80.000 exemplaren, de nieuwe brander aan de installateurs geleverd, waarvan de meeste ook zullen zijn geplaatst. Van 20%, ruim 25.000 exemplaren, was in december 2017 ook bewijs terug ontvangen dat de herstelactie was uitgevoerd. Het tijdpad van de actie is erop gericht dat eind 2018 de actie kan zijn afgerond.
Sinds de door de NVWA gedane vordering zijn door Nefit 25 nieuwe incidenten met de cv-ketels van het type B3M gemeld. Van deze incidenten is nog niet bekend wat er precies aan de hand is geweest. De resultaten van de onderzoeken naar die incidenten moeten nog worden verkregen. Bij 23 van deze 25 incidenten is smelt- of brandschade vermeld.
Is het mogelijk dat cv-ketels van een ander type van Nefit of van een andere merk ook kromme warmtewisselaars of andere gebreken hebben? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat er geen cv-ketels met gebreken worden geplaatst?
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht. CV-ketels moeten door NOBO worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Deelt u de mening dat periodieke keuringen van woninginstallaties, als cv-ketels, gevaar van brand of koolmonoxidevergiftiging kunnen voorkomen? Zo ja, wanneer gaat u deze APK voor huizen invoeren?
Controle en onderhoud van woninginstallaties kunnen ongevallen voorkomen. De overheid adviseert eigenaren en bewoners dan ook om dit periodiek te laten doen. Veel eigenaren en bewoners kiezen er ook vrijwillig voor om periodiek onderhoud aan hun cv-ketel te laten uitvoeren. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft in haar rapport «Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar» geen aanbeveling gedaan voor het invoeren van een APK. De OvV heeft aanbevolen een andere wettelijke verplichting in te voeren: een erkenningsregeling voor installateurs van gasverbrandingstoestellen. Deze aanbeveling is overgenomen en over de voortgang van de uitvoering heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer recent geïnformeerd met de brief van 18 december 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 28 325 nr. 168).
Achterstanden bij de digitalisering van de rechtspraak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Digitale rechtspraak kost kapitalen extra» en met de Voortgangsrapportage programma Kwaliteit en Innovatie van de Raad voor de rechtspraak?1 2
Ja.
Hoeveel tijd gaat de digitalisering van de rechtspraak meer kosten dan oorspronkelijk was gepland en op welke onderdelen van de rechtspraak is een overschrijding van toepassing? Wat zijn hiervan de gevolgen voor een meer toegankelijke, snelle en begrijpelijke geschillenbeslechting voor burgers?
Hoeveel extra tijd met de digitalisering gemoeid is, kan niet in het algemeen worden aangegeven en verschilt per proceduresoort. Aanvankelijk is ervan uitgegaan dat de implementatie in 2020 voltooid zou zijn. Op dit moment is niet te zeggen hoeveel tijd extra nodig zal zijn voor de digitalisering helemaal is geïmplementeerd. Voor de asiel- en bewaringszaken waarvoor de wetgeving op 12 juni 2017 in werking is getreden, is de vertraging beperkt tot ongeveer één jaar.3 Voor de civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging is de wetgeving op 1 september 2017 in werking getreden voor zaken bij de rechtbanken Midden-Nederland en Gelderland en streeft de Raad voor de rechtspraak (de Raad) naar landelijke inwerkingtreding eind 2018.
In lijn met de oorspronkelijke planning vindt de communicatie met curatoren in faillissementen sinds 2015 grotendeels digitaal plaats. In november 2017, ongeveer anderhalf jaar later dan verwacht, is in alle rechtbanken digitaal toezicht in bewindszaken mogelijk geworden. Sinds 2014 worden vrijwel alle enkelvoudige strafzaken digitaal aangebracht. Het digitaal aanbrengen van strafzaken voor de meervoudige kamer kan reeds op beperkte schaal. Landelijke implementatie zal naar verwachting in 2018 plaats vinden. Zoals de Raad in de eigen voortgangsrapportage KEI heeft gemeld, ligt de komende twee jaar de prioriteit bij civiele handelsvorderingen met verplichte procesvertegenwoordiging, vreemdelingen regulier en de Wet Schuldsanering Natuurlijk Personen.4
De Raad werkt aan een heroriëntatie op het vervolg van de digitalisering. Op basis daarvan zullen vervolgstappen worden bepaald. Dat betekent, zoals in de rapportage van de Raad voor de rechtspraak gemeld, in ieder geval een verdere vertraging voor de nog volgende releases, zoals kanton, hoger beroep en bestuursrecht regulier. Aan de hand van deze heroriëntatie verwacht ik meer zicht te hebben op hoeveel tijd er extra nodig zal zijn.
De vertraging betekent tevens dat de doelen van de KEI-wetgeving, zoals vereenvoudiging en versnelling van de procedure en vergroten van de toegankelijkheid van de rechtspraak, deels pas later kunnen worden gerealiseerd.
Hoe vaak is al eerder sprake geweest van een herziening van de planning van het programma Kwaliteit en Innovatie (KEI) en de financiering daarvan? Wat was de kern van die herzieningen?
Het is belangrijk dat waar nodig in een programma zoals KEI kan worden bijgestuurd. Dat is ook regelmatig gebeurd. De Raad heeft dit op de eigen website gecommuniceerd met een tijdlijn voor implementatie die regelmatig is geactualiseerd. In eerste instantie is de planning afgestemd op de benodigde wetgeving. De wetgeving is uiteindelijk een jaar later dan gepland, juli 2016, in het Staatsblad gepubliceerd.5 Over grotere herzieningen van de planning met gevolgen voor de ketenpartijen is uw Kamer (onder meer) geïnformeerd bij brieven van 18 februari 2016, 29 november 2016 en 15 mei 2017.6 De herzieningen hielden verband met een andere volgorde van implementatie, gereedheid van de systemen en de zorgvuldigheid van de implementatie. Voor de financiering van KEI is aanvankelijk uitgegaan van een globale eerste schatting van de kosten in 2013. Die is eind 2014 geactualiseerd met een business-case. Met extra middelen beschikbaar gekomen bij het Prijsakkoord 2014–2016, bij nota van wijziging bij de begroting 2016, en bij het Prijsakkoord 2017–2019 zijn de toegenomen kosten toen gedekt.7
Deelt u de analyse van de Raad voor de rechtspraak als het gaat om de oorzaken voor de opgelopen vertraging? Zo nee, waarom niet en wat zijn volgens u dan wel de oorzaken?
De Raad heeft als verantwoordelijk opdrachtgever onderzoek laten doen naar de oorzaken van de vertraging en heeft dit in de voortgangsrapportage toegelicht.8 De Raad noemt als hoofdoorzaak een incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werkpakket in 2014, bestaande uit vier factoren:
Daarnaast zijn de productiviteit van de IT-voortbrenging lager en de kosten per medewerker hoger dan verwacht. Ik beschik niet over feitelijke informatie die op andere oorzaken wijst. Mochten aan hand van de heroriëntatie op de digitalisering andere oorzaken aan het licht komen, dan zal ik uw Kamer daarover informeren.
Ziet u naast de door de Raad voor de rechtspraak genoemde oorzaken voor de vertraging nog andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de oplossingen die de Raad voor de rechtspraak voor ogen heeft de problemen met de digitalisering van de rechtspraak afdoende kunnen wegnemen? Zo nee, waarom niet en aan welke (extra) oplossingen denkt u dan wel?
De Raad heeft een kerngroep ingericht die adviseert over de verdere vormgeving van de digitalisering. Ik zal me nader laten informeren over de wijze waarop de Raad de governance wil inrichten van de verdere aanpak van de digitalisering en de overige maatregelen die de Raad ter invulling van zijn wettelijke taak zal treffen. De Raad heeft ook al een aantal maatregelen getroffen om de IT-voortbrenging en sturing ingrijpend te verbeteren. Belangrijk daarin is dat vanaf begin dit jaar alle aspecten van de informatievoorziening (o.a. ICT ontwikkeling en beheer) zijn samengebracht in een integrale InformatieVoorzieningsOrganisatie (IVO). Versnippering als gevolg van verschillende programma’s en verantwoordelijkheden wordt daarmee voorkomen. De leidinggevende van deze organisatie is de ambtelijk CIO die rechtstreeks aan de Raad rapporteert.
Ik verwacht in het voorjaar een eerste oordeel te kunnen geven over de verdere vormgeving van de digitalisering. Daarbij neem ik als uitgangspunt dat de digitalisering van de rechtspraak een onontkoombare ontwikkeling is, die maatschappelijk zeer gewenst is en die adequaat en tegen aanvaardbare kosten moet worden gerealiseerd.
Kunnen de extra voorziene kosten voor de digitalisering van de rechtspraak betekenen dat u uw bijdrage aan de financiering van de rechtspraak moet verhogen? Zo ja, aan welke bedragen denkt u? Zo nee, waarom niet?
De vertraging leidt naar verwachting tot extra kosten en een latere realisatie van de beoogde besparingen. Dit kan voor het jaar 2018 naar verwachting worden opgelost door de inzet van reserves. Gelet op de wettelijke positionering van de Raad voor de rechtspraak ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing voor de langere termijn bij de rechtspraak zelf. Ik ben daarover in gesprek met de Rechtspraak. Ik verwacht na de heroriëntatie van de Raad in het voorjaar meer zicht te hebben op de implementatie van KEI op de langere termijn en de daarmee verband houdende financiële situatie van de rechtspraak. Zoals toegezegd in mijn brief van 30 januari 2018 zal ik uw Kamer hierover nader informeren.9
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland vreest oprukkende zwijnenpest»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe ver de Afrikaanse varkenspest is opgerukt? Zijn er alleen uitbraken in Tsjechië en Polen of zijn ook in andere Europese landen uitbraken van de Afrikaanse varkenspest bekend?
Afrikaanse varkenspest komt sinds 2014 voor in de drie Baltische Staten en in Polen, zowel bij gehouden varkens als bij wilde zwijnen. In 2017 zijn ook besmette wilde zwijnen in Tsjechië aangetroffen. In Roemenië zijn in 2017 twee varkenshouderijen en in 2018 eveneens twee houderijen besmet verklaard. De ziekte komt ook voor in Wit Rusland, Oekraïne, Moldavië en de Russische Federatie. Afrikaanse varkenspest is al decennia aanwezig op Sardinië.
Kunt u aangeven of er in Duitsland (extra) hygiënemaatregelen genomen worden om uitbraak van de varkenspest in Duitsland te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen?
Er zijn door de Duitse overheid geen officiële hygiënemaatregelen ingesteld. Er zijn wel campagnes gericht op jagers en dierenartsen, met daarin de oproep alert te zijn.
Op de Europese high level-conferentie over de Afrikaanse varkenspest op 8 en 9 november 2017 hebben de verschillende EU-lidstaten het belang van internationale samenwerking onderstreept; heeft u al contact gehad met uw Duitse collega?2
Op de Landbouw- en Visserijraad in december jl. is de situatie besproken en is door diverse lidstaten, waaronder Nederland, steun betuigd aan een Deens voorstel voor meer onderzoek en intensivering van de samenwerking tussen lidstaten. Ook op bijeenkomsten van Chief Veterinary Officers van de Europese Unie en in het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (Scopaff) wordt geregeld gesproken over de situatie, de aanpak, de handel en de communicatie. Daar worden ook ervaringen gedeeld en kennis uitgewisseld. Tijdens deze bijeenkomsten is nauw contact met alle lidstaten, waaronder ook Duitsland. De European Food Safety Authority (EFSA) publiceert op verzoek van de Europese Commissie geregeld analyses van de situatie en doet aanbevelingen voor de bestrijding.
Eurocommissaris Andriukaitis heeft op 10 januari jl. de ministers van Landbouw van de lidstaten van de Europese Unie verzocht om controles op het meebrengen van persoonlijke goederen door reizigers uit landen met uitbraken op te voeren. In Nederland wordt de controle van reizigers op het meenemen van riskante producten door de douane uitgevoerd, mede op basis van regelmatig door de NVWA uitgevoerde risicobeoordelingen van de dierziektesituatie wereldwijd.
Hoe groot schat u de kans in dat de varkenspest ook Nederland zal bereiken?
Volgens deskundigen is de kans op introductie vanuit de besmette lidstaten in Nederland op dit moment niet hoog. De huidige Europese regelgeving is er op gericht spreiding van de ziekte naar andere lidstaten te voorkomen. Het probleem van Afrikaanse varkenspest in de wilde zwijnenpopulaties is gelokaliseerd en het besmette gebied lijkt zich niet uit te breiden. Er zijn geen indicaties dat zonder menselijk handelen spreiding over lange afstanden plaatsvindt. Met hygiënemaatregelen, toegepast door varkenshouders, transporteurs en jagers, wordt de kans op introductie van virus in Nederland zo klein mogelijk gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Kunt u bevestigen dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest enorme gevolgen kan hebben voor varkensboeren en tot grote economische schade kan leiden, maar ook dat vanuit het oogpunt van dierenwelzijn een uitbraak drastische gevolgen kan hebben?
Dat kan ik bevestigen. De ziekte is bestrijdingsplichtig vanwege Europese regelgeving. De reden daarvoor is dat het een ernstige ziekte is bij varkens die met ernstige verschijnselen en aantasting van dierenwelzijn gepaard gaat en vaak leidt tot de dood van het besmette varken. Een uitbraak leidt tot veel economische schade, onder andere door de bestrijding en door handelsbeperkingen. In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) is Afrikaanse varkenspest aangewezen als besmettelijke dierziekte. De ziekte wordt door de Nederlandse overheid bestreden. In de draaiboeken van mijn ministerie en van de NVWA staan de maatregelen beschreven die worden genomen om de ziekte te bestrijden.
Is het gezien de grote rol van menselijk handelen bij de verspreiding van de Afrikaanse varkenspest noodzakelijk/gewenst om in Nederland nu al voorzorgsmaatregelen te nemen, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dat niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
In november 2017 heb ik richting uw Kamer aangegeven dat Nederland doet wat mogelijk is binnen de Europese regelgeving (Kamerstuk 21 501–32 nr. 1069). Er is strenge Europese regelgeving die moet voorkomen dat de ziekte door middel van transporten wordt verspreid. Het is bijvoorbeeld verboden om varkens uit de besmette gebieden te transporteren. Daarbovenop geldt in Nederland de verplichting van een extra reiniging en desinfectie op een erkende reinigings- en ontsmettingsplaats van vervoermiddelen die terugkeren uit landen met uitbraken van Afrikaanse varkenspest bij gehouden varkens. De NVWA voert daarop een administratieve controle uit.
Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in EU-lidstaten is de sector opnieuw gewezen op de risico’s van transporten en op hun verantwoordelijkheid wat betreft het nemen van passende bio veiligheidsmaatregelen en op het verbod van het voederen van keukenafval aan varkens. Ook jagers zijn geïnformeerd over de risico's van jagen in besmette gebieden en op het belang van het nemen van hygiënemaatregelen. Ook vindt er monitoring van wilde zwijnen plaats.
De NVWA heeft waakvlamcontracten met bedrijven afgesloten om materiaal en menskracht te leveren bij de bestrijding. In het beleids- en uitvoeringsdraaiboek Afrikaanse varkenspest staan de beleidslijnen, de bestrijdingsmaatregelen en de uitvoering ervan in detail beschreven.
Is het noodzakelijk/gewenst in Nederland voorzorgsmaatregelen te nemen op het moment dat een uitbraak van Afrikaanse varkenspest in Duitsland is geconstateerd, zodat een uitbraak in Nederland voorkomen kan worden of op het moment van uitbraak zo snel mogelijk kan worden bestreden? Zo nee, waarom is dit niet noodzakelijk? Zo ja, welke maatregelen zijn dan gewenst?
Zie antwoord vraag 7.
Op de Europese bijeenkomst sprak onder andere Nederland steun uit voor het Deense voorstel om Afrikaanse varkenspest uit te roeien (inzetten op controles, maatregelen verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan, bioveiligheidscampagnes in getroffen regio’s en meer onderzoek); kunt u aangeven hoe ver het staat het met de uitvoering van deze voorstellen? Wordt er al ingezet op controles? Zo ja, waar vinden deze controles plaats? Welke maatregelen zijn genomen om verdere verspreiding via vervoer tegen te gaan?
Eurocommissaris Andriukaitis heeft een overzicht gegeven van alle acties die de Europese Commissie tot nog toe heeft ondernomen om landen te ondersteunen bij de bestrijding van de ziekte. De maatregelen voor de bestrijding worden uitgevoerd door de overheden van besmette lidstaten, conform de Europese regelgeving. Zij nemen daarin hun verantwoordelijkheid: de maatregelen worden direct opgelegd, er wordt gecontroleerd en gecommuniceerd met lidstaten en de Europese Commissie. Bestrijding van de ziekte in wilde zwijnenpopulaties is echter moeilijk. Door de aanwezigheid van de ziekte in deze populaties lopen de varkenshouderijen in de besmette lidstaten een risico op besmetting vanuit die wilde zwijnen.
De Europese Commissie en de lidstaten zijn op dit moment de strategie voor bestrijding van Afrikaanse varkenspest aan het herzien, ervan uitgaande dat de ziekte in de wilde zwijnenpopulatie niet eenvoudig is uit te roeien en waarschijnlijk nog lang aanwezig zal zijn. Er wordt bij bijeenkomsten van de Europese Commissie en de lidstaten gewezen op het belang van het nemen van bioveiligheidsmaatregelen door varkenshouders, transporteurs en jagers, voor controles op vervoermiddelen en reizigers en voor communicatie met stakeholders en burgers om ze te wijzen op de risico’s van verspreiding door menselijk handelen. Dit handelen is vaak verantwoordelijk voor verspreiding, zeker over grote afstanden. Mensen kunnen dus veel doen om verspreiding van het virus te voorkomen.
Ik steun de initiatieven van de Europese Commissie voor de aanpak, maar ik onderken ook de problemen met de bestrijding ervan in de wilde zwijnen. Ik ondersteun ook het initiatief tot een evaluatie van de lange termijnstrategie en het Deense voorstel voor meer onderzoek en intensievere samenwerking.
In Nederland worden wilde zwijnen onderzocht op aanwezigheid van de ziekte, vindt een extra reiniging en desinfectie plaats van vrachtwagens plaats en worden de sectoren geïnformeerd. Op dit moment is er voor mij geen reden onze strategie wat betreft het voorkomen van introductie te wijzigen.
Bent u van mening dat de voorgestelde maatregelen snel genoeg worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 9.
Nu de Afrikaanse varkenspest verder op lijkt te rukken en in meer landen een uitbraak plaatsvindt, blijft u het Deense voorstel volgen of wijzigt u uw strategie?
Zie antwoord vraag 9.
Wilde zwijnen vormen een risico voor insleep en verspreiding van de Afrikaanse varkenspest en andere besmettelijke varkensziekten; bent u van mening dat het risicobeheer voor wilde zwijnen in Nederland moet worden aangescherpt, bijvoorbeeld in de vorm van het stringent handhaven van de nulstand voor de wilde zwijnenpopulaties in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wilde zwijnen in Nederland vormen op dit moment geen groot risico, omdat er geen contact is met populaties in besmette landen. De verspreiding van de ziekte over grotere afstanden, zoals naar Tsjechië, is naar alle waarschijnlijkheid te wijten aan menselijk handelen. Jagers, veehouders en andere personen worden geregeld gewezen op de risico’s van het achterlaten van producten van varkens of wilde zwijnen afkomstig uit besmette landen in natuurgebieden in Nederland en ook op het verbod op het voeren van keukenafval aan varkens of wilde zwijnen. Ook worden ze gewezen op het belang van het nemen van passende hygiënemaatregelen. Het beheer van zwijnenpopulaties is de verantwoordelijkheid van de provincies.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het algemeen overleg Landbouw en- Visserijraad op 24 januari aanstaande beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van het mogelijke vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Noorse gevangenen vertrekken mogelijk dit jaar al uit Veenhuizen»?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Wat is de status van het voorgenomen besluit van de Noren en wat zijn uw verwachtingen hieromtrent?
In 2015 is een verdrag gesloten tussen Nederland en Noorwegen dat mogelijk maakte dat het deel Norgerhaven van de penitentiaire inrichting Veenhuizen aan Noorse gedetineerden ter beschikking werd gesteld. Het verdrag heeft een looptijd van drie jaar. In het verdrag is de mogelijkheid opgenomen om de werking te verlengen, met tenminste één jaar. Nederland heeft de Noorse regering per brief geïnformeerd positief te staan tegenover een verlenging van het gebruik. Vooralsnog is hier nog geen besluit over genomen.
Als de Noorse gevangenen zouden vertrekken, komen dan de gedetineerden die eerder verspreid moesten worden vanwege de komst van de Noren weer terug?
Zodra duidelijkheid bestaat over het al dan niet verlengen van de verhuur van de locatie Norgerhaven aan Noorwegen, wordt bezien wat de gevolgen van dit besluit zijn voor de bestemming van de totale beschikbare detentiecapaciteit, inclusief de capaciteit van Norgerhaven.
Kunt u garanderen dat na een eventueel vertrek van de Noorse gevangenen uit Veenhuizen deze gevangenis niet gesloten zal worden maar in gebruik zal blijven, gelet op het grote belang van deze gevangenis voor Veenhuizen en omgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het eerste moment dat in theorie, volgens de gesloten overeenkomst tussen Nederland en Noorwegen, het vertrek van de Noren mogelijk zou zijn? Op welke wijze houdt u daar in uw plannen en besluitvorming rekening mee en hoe betrekt u daar het gevangenispersoneel bij?
Indien Noorwegen ervoor kiest de overeenkomst niet te verlengen betekent dit dat vanaf 1 september 2018 de Noren de gedetineerden gaan terugtrekken uit Veenhuizen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 28 november 2017 heb bericht, is eind vorig jaar het DJI-convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid» getekend. In dit convenant zijn ook afspraken gemaakt over de wijze waarop het personeel wordt betrokken bij besluitvorming over zaken die samenhangen met de werkzekerheid van het personeel.2
Het bericht ‘NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel»?1
Ja.
Heeft er een informatiebijeenkomst in Hardenberg plaatsgevonden over het nieuwe gaswinningsplan? Zo nee, waarom niet?
Voor de behandeling van een vergunningsaanvraag voor mijnbouwactiviteiten hecht ik aan een open en transparante communicatie met de omgeving. Informatieavonden zijn een belangrijk onderdeel hiervan. In Hardenberg heeft nog geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het nieuwe winningsplan, omdat de procedure nog niet in deze fase is. Er is namelijk nog geen ontwerpinstemmingsbesluit voor het winningsplan. Aan dit ontwerpinstemmingsbesluit gaat een zorgvuldige traject vooraf waarin ik meerdere adviseurs betrek – waaronder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden. Momenteel heb ik nog adviesvragen uitstaan bij Tcbb en bij de gemeente, provincie en het waterschap. Daarna vraag ik nog advies aan de Mijnraad, voordat ik een ontwerpinstemmingsbesluit opstel.
Naar verwachting kan ik het ontwerpinstemmingsbesluit voor de gaswinning in Hardenberg voor de zomer van 2018 publiceren. Het ontwerpinstemmingsbesluit wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze zes weken wordt in Hardenberg een informatiebijeenkomst gehouden, die het karakter heeft van een open inloopavond. Tijdens deze informatiebijeenkomst kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, over de wijze waarop het ministerie heeft getoetst aan de veiligheid en de bodembeweging en hoe de verdere procedure er uitziet. Op deze avond is ook gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en om hun vragen te beantwoorden.
Wat was de reden dat de informatiebijeenkomst over de winningsplannen in Hardenberg gepland destijds afgelast was?
Het is mij onbekend over welke informatiebijeenkomst het hier gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het organiseren van een informatiebijeenkomst nog niet aan de orde. Er zijn ook geen andere overleggen over het winningsplan die ik afgelast heb.
Hoe kan het dat de gemeente Hardenberg aangeeft dat zij niet op de hoogte was van dit nieuwe winningsplan en dat de gemeente niet in een vroeger stadium betrokken bij dit proces? Hoe kan het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangeeft te willen gaan fracken, terwijl de gemeenteraad Hardenberg heeft uitgeroepen tot frackingvrije gemeente?
Op 10 oktober 2017 heeft NAM een geactualiseerd winningsplan ingediend voor de sinds 1987 bestaande gaswinning Hardenberg. Conform de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet vraag ik op dit winningsplan advies aan SodM en aan de betrokken gemeente, provincie en waterschap. Verder vraag ik ook advies aan de Tcbb en de Mijnraad. De volgorde waarin een adviseur om advies gevraagd wordt, is tussen eind 2016 en begin 2017 onderwerp van overleg geweest met de adviseurs. De decentrale overheden hebben destijds aangegeven graag over het advies van SodM te beschikken, en zo mogelijk ook al over het advies van de Tcbb, alvorens zij hun advies kunnen uitbrengen.
Om deze reden is ook voor het winningsplan Hardenberg eerst advies gevraagd aan SodM en daarna pas aan de decentrale overheden. Het adviesverzoek op het winningsplan Hardenberg is op 4 januari 2018 aan de decentrale overheden gestuurd.
Het winningsplan Hardenberg bevat inderdaad het voornemen van NAM om hydraulisch stimulatie (fracken) uit te voeren. Hydraulisch stimuleren is een techniek die op zeer uiteenlopende manieren uitgevoerd kan worden. De manier waarop het wordt ingezet bij schaliegaswinning verschilt op cruciale punten van de in Nederland reguliere stimulatiewerkzaamheden (die al sinds de jaren ’50 worden toegepast). De belangrijkste verschillen zijn dat reguliere stimulatiewerkzaamheden (zoals bij Hardenberg) voor wat betreft het te injecteren volume, de gehanteerde druk en de kwantiteit vele malen kleiner zijn dan de frackwerkzaamheden die worden toegepast bij schaliegaswinning. Daarbij concludeert SodM in haar inventarisatierapport (Kamerstuk 32 849, nr. 46) van maart 2016 dat, voor zover SodM bekend, er als gevolg van al deze werkzaamheden geen nadelige gevolgen voor mens en milieu zijn opgetreden. De toezichthouder concludeert verder dat de toepassing van hydraulisch stimuleren ten behoeve van conventionele gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Toestemming om hydraulisch te stimuleren is onderdeel van een eventueel instemmingsbesluit bij het winningsplan.
Krijgen de provincie, de gemeente en het waterschap alsnog de gelegenheid om een advies te geven, zoals afgesproken is met de invoering van de nieuwe Mijnbouwwet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden de fracking-chemicaliën en het afvalwater opgevangen en afgevoerd zodat beide niet in het milieu terechtkomen? Als de gebruikte chemicaliën naar een verwerkingsbedrijf worden afgevoerd, in welk bedrijf is dat in het verleden verwerkt?
Zoals eerder aangegeven bevindt het winningsplan Hardenberg zich in de eerste fase van de procedure om te komen tot een instemmingsbesluit. Er is dus nog geen sprake van een winningsplan waar ik mee heb ingestemd. Ik kan aan mijn instemming ook voorwaarden verbinden, zoals aan de manier waarop chemicaliën dienen te worden opgeslagen.
In het door NAM ingediende winningsplan is opgenomen dat de voorraadvaten met chemicaliën op locatie geplaatst worden in aparte lekbakken en dat de locatie voorzien is van een vloeistofdichte vloer en een systeem om vloeistoffen en hemelwater op te vangen. Hierdoor kan stimulatievloeistof de locatie niet ongecontroleerd verlaten. Tevens staat er in het winningsplan dat na de stimulatie de stimulatievloeistof wordt teruggeproduceerd via een tijdelijke productie-installatie. De vloeistof en chemicaliën worden opgevangen in gesloten tanks waarna de tanks worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ik maak de gehele tekst van het winningsplan openbaar op het moment dat het ontwerpinstemmingsbesluit ter inzage ligt.
Wat is de stand van zaken in het conflict tussen de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de overschrijding van de gaswinning in Hardenberg?
SodM heeft in augustus 2017 een voorgenomen last onder dwangsom aan NAM aangekondigd voor de gaswinning Hardenberg-Oost. SodM stelt dat er meer geproduceerd is dan toegestaan in de vigerende winningsplan. NAM heeft inmiddels een zienswijze ingediend waarin het betwist dat het teveel gas heeft geproduceerd. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij van plan is medio februari 2018 een beslissing te nemen op over de voorgenomen last onder dwangsom Hardenberg-Oost.
Geldt voor Overijssel de omgekeerde bewijslast, zoals in Groningen? Zo nee, waarom is dat onderscheid er?
Nee, het bewijsvermoeden geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken die redelijkerwijs toegeschreven kunnen worden aan bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Dit geldt dus niet voor gaswinning onder Overijssel.
Het bewijsvermoeden is een wettelijke afwijking van de hoofdregel dat degene die stelt ook het bewijs moet leveren. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd dat voor deze wettelijke uitzondering een dragende motivering en heldere afbakening nodig zijn. Voor een bewijsvermoeden moet vaststaan dat van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen verreweg het grootste deel aan een bepaalde oorzaak toegeschreven kan worden (zoals bodembeweging als gevolg van gaswinning). Het aantal schadegevallen in Groningen en de gelijksoortigheid hiervan zijn de reden voor het wettelijke bewijsvermoeden. Bij de gaswinning uit kleine velden (zoals die in Overijssel) doen zich geen vergelijkbare problemen op dezelfde schaal voor. Het wettelijke bewijsvermoeden geldt hier dus niet.
Wanneer er echter als gevolg van een mijnbouwactiviteiten toch schade optreedt, zal het mijnbouwbedrijf deze schade gewoon moeten vergoeden. Hierop zijn de reguliere regels ten aanzien van bewijsverdeling van toepassing.
Bent u bereid een nulmeting te laten uitvoeren voor alle gebouwen in het omringende gebied als de gaswinning doorgaat? Hoe kijkt u aan tegen een schadefonds en een onafhankelijke schaderegeling voor de gaswinning in Overijssel?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het plenaire debat Groningen van 11 juli 2017 in de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat bij nieuwe of gewijzigde winningsplannen een representatieve nulmeting het uitgangspunt is. Dit betekent dat er een zorgvuldig gekozen representatieve selectie wordt gemaakt van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Bij deze representatieve selectie wordt een nulmeting gedaan. Bij het maken van de selectie kan onder andere de leeftijd, de bouwkundige constructie van een bouwwerk evenals de status van gemeentelijk of Rijksmonument een rol spelen. De representativiteit is gelegen in het feit dat de meetresultaten ook bruikbaar dienen te zijn voor het beter kunnen vaststellen van eventuele mijnbouwschade gedurende de gaswinning aan bouwwerken in het invloedsgebied waarbij geen bouwkundige vooropname heeft plaatsgevonden.
Daarnaast verkent de Tcbb momenteel op mijn verzoek de optie om voor heel Nederland te komen tot een generieke, landelijke aanpak voor een onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade, met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt, tegen de achtergrond van het onlangs vastgestelde schadeprotocol Groningen. De Tcbb zal mij waarschijnlijk nog eind februari 2018 hierover adviseren. Ik vind het van belang dat er – ook voor de kleine gasvelden – duidelijkheid komt over de schadebeoordeling en -afhandeling.
De Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Geweld tegen christenen in Pakistan en India neemt schrikbarende vormen aan»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Open Doors die in haar ranglijst christenvervolging de toename van religieus nationalisme in veel Aziatische landen noemt als belangrijke trend in 2017? Klopt het dat met name de trend van religieus nationalisme in Azië doorzet richting 2018?
Ja. De toename van religieus nationalisme is een belangrijke trend in veel Aziatische landen. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het verloop van deze trend in 2018.
Wat doet Nederland om de godsdienstvrijheid te promoten in Pakistan, een land met de maximale score voor geweld tegen christenen?
In het antwoord op vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind d.d. 19 december 2017, over een zelfmoordaanslag op een kerk in Pakistan heeft het kabinet aangegeven dat vrijheid van religie en levensovertuiging een van de centrale thema’s in het Nederlandse mensenrechtenbeleid is. Tijdens het meest recente bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan, in april 2017, is vrijheid van religie en levensovertuiging onderwerp van gesprek geweest bij zijn ontmoetingen met Pakistaanse autoriteiten en religieuze leiders en heeft de ambassadeur de situatie van christenen ter sprake gebracht. Ook tijdens het jaarlijkse bilaterale overleg op hoogambtelijk niveau tussen Nederland en Pakistan en in andere contacten met vertegenwoordigers van de Pakistaanse overheid wordt dit onderwerp aan de orde gesteld.
Vanuit het Mensenrechtenfonds worden verscheidene programma’s in Pakistan gefinancierd die gericht zijn op vrijheid van religie en levensovertuiging, en het verhogen van onderling begrip en tolerantie. De programma’s richten zich op het creëren en versterken van netwerken van activisten, waaronder van minderheden en lokale NGO’s, het stimuleren van dialoog tussen verschillende religieuze en sociale groepen, en het direct beschermen van bedreigde (christelijke) minderheden door het verlenen van juridische ondersteuning en noodopvang.
Ook in EU-verband is vrijheid van religie en levensovertuiging een centraal thema. De EU ondersteunt diverse projecten op dit gebied. Van 10 tot 16 december 2017 bezocht Ján Figel, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Pakistan. Hij heeft met leden van de overheid, politici, academici, scholen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld gesproken. Tijdens zijn bezoek, maar ook tijdens de regelmatige contacten tussen EU-vertegenwoordigers en de Pakistaanse regering, wordt consequent aandacht besteed aan dit belangrijke onderwerp.
Welke directe of indirecte mogelijkheden heeft Nederland om zich in te zetten voor godsdienstvrijheid in Noord-Korea als land dat voor de zeventiende keer bovenaan de ranglijst staat en onder meer 50.000 christengevangenen in strafkampen gezet heeft?
Het kabinet kan het exacte aantal Noord-Koreaanse christenen in strafkampen niet eigenstandig bevestigen, maar onderschrijft wel de bevindingen van de VN-onderzoekscommissie naar mensenrechten in Noord-Korea, die in haar rapport de vervolging van christenen als een van de mensenrechtenschendingen in Noord-Korea benoemt.
Nederland komt op voor de mensenrechten van alle Noord-Koreanen, waaronder het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar kwetsbare groepen die een verhoogd risico lopen op vervolging, zoals Noord-Koreaanse christenen. Gezien de zeer beperkte mogelijkheden om in Noord-Korea projecten te ontplooien, ligt daarbij de nadruk op het documenteren van misstanden met als doel de schuldigen te zijner tijd verantwoordelijk te kunnen houden voor hun misdaden. Hiertoe worden onder andere projecten gefinancierd vanuit het Mensenrechtenfonds in Zuid-Korea.
Deelt u de zorgen van de indieners over de gestaag afnemende godsdienstvrijheid en het recordaantal geweldsincidenten tegen christenen in India; een land dat in vijf jaar tijd steeg van plaats 28 naar plaats 11 op de Open Doors Ranglijst Christenvervolging?
Het kabinet deelt de zorgen over gestaag afnemende godsdienstvrijheid in India. De bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes bekeerd zijn voor 30 december 2021 klopt niet. Dit is een uitspraak van een radicale politicus en geen overheidsbeleid. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan New Delhi op 22 en 23 november 2017 aandacht besteed aan het onderwerp godsdienstvrijheid en de wetten die in een aantal Indiase staten zijn aangenomen die veranderen van geloof bemoeilijken.
Klopt de bewering dat de Indiase overheid wil dat alle niet-hindoes voor 30 december 2021 bekeerd zijn tot het hindoeïsme? Zo ja, bent u bereid dit onderwerp concreet aan te kaarten in gesprekken met de Indiase regering?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manieren Nederland in het afgelopen jaar, via de beschikbare bilaterale en multilaterale kanalen en vanuit het Mensenrechtenfonds, bijzondere aandacht heeft besteed aan de zorgwekkende situatie van christelijke minderheidsgroepen in Azië, het Midden-Oosten, en delen van Afrika?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland komt op voor het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd. Het kabinet maakt van verschillende mogelijkheden gebruik om deze mensenrechten aan de orde te stellen. Via bilaterale kanalen onderhouden diverse ambassades nauw contact met religieuze leiders en wordt in externe contacten aandacht gevraagd voor de situatie van minderheidsgroepen, waaronder christenen. Ook de mensenrechtenambassadeur brengt de situatie van christenen onder de aandacht. Dit heeft hij o.a. gedaan tijdens zijn recente reizen naar China, Pakistan, Indonesië en Irak.
Via het Mensenrechtenfonds wordt een aantal projecten gesteund met ook aandacht voor kwetsbare christelijke minderheidsgroepen. Zo steunt de Nederlandse ambassade in Caïro bijvoorbeeld de interreligieuze dialoog door middel van projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip. In Libanon wordt een project gesteund dat zich richt op vredesopbouw en sociale cohesie onder gemengde gemeenschappen, waaronder christelijke, in de Bekaa vallei. In India steunt Nederland een project met als doel capaciteitsopbouw bij religieuze minderheden, m.n. christenen, mede ter adressering van sektarisch geweld. Voorts wordt een meerjarig project ondersteund in Pakistan, Indonesië en Kenia dat zich richt op religieuze tolerantie, mede ter verbetering van de situatie van christenen in deze landen.
Ook binnen de EU en VN staat het thema hoog op de agenda. Langs multilaterale weg wordt waar mogelijk opgetreden met de EU om demarches uit te voeren en gezamenlijke verklaringen af te geven.
Is het kabinet bereid om zich ook in 2018, via bilaterale en multilaterale kanalen, in te zetten voor godsdienstvrijheid voor christelijke minderheden wereldwijd en daarbij bijzondere aandacht te hebben voor christenen in India en in de landen in de top 10 van de Open Doors ranglijst christenvervolging 2018 zoals Noord-Korea, Pakistan, Afghanistan en Jemen?
Ja. Het kabinet zal zich ook in 2018 via bilaterale en multilaterale kanalen blijven inzetten voor vrijheid van religie en levensovertuiging voor christelijke en andere religieuze en niet religieuze minderheden daar waar mogelijk.
Is dit kabinet bereid om godsdienstvrijheid niet alleen een speerpunt te maken binnen het buitenlandbeleid maar ook binnen het vluchtelingen- en asielbeleid met het oog op de asielmogelijkheden voor christenasielzoekers?
Het bieden van asielbescherming aan personen die vanwege hun geloofsovertuiging vrezen voor vervolging is reeds lange tijd een belangrijk uitgangspunt van het Nederlands asielbeleid. Dit uitgangspunt is ook verankerd in het Vluchtelingenverdrag en in het toepasselijke EU-acquis. Bij die asielbeoordeling, zo is in het Nederlandse beleid vastgelegd, zal nimmer van een vreemdeling worden verlangd dat deze bij terugkeer uitingen van zijn godsdienst verborgen zou moeten houden. Ook zal niet van de vreemdeling worden verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren. Bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Staatssecretaris voorts aangegeven een onderzoek te starten over de vraag of de geloofwaardigheidsbeoordeling van gestelde bekering in asielzaken verder kan worden verbeterd.
Gezien deze bestaande uitgangs- en aandachtspunten binnen het Nederlandse asielbeleid ziet het kabinet geen reden om de asielmogelijkheden van christenasielzoekers nog verder als speerpunt te benoemen.
Het bericht ‘De tropenarts dreigt te verdwijnen’ |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De tropenarts dreigt te verdwijnen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat inmiddels vijf van de 24 ziekenhuizen zijn gestopt met de opleiding tot arts internationale gezondheidszorg?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Dik-Faber over de financiering van de opleiding tot tropenarts?2
Ja.
Erkent u nog altijd het belang van de werkzaamheden van artsen internationale gezondheidszorg, zowel vanwege de internationalisering (transport van goederen en mensen) als onze betrokkenheid bij het opbouwen van gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het daarom van groot belang is dat de opleiding niet uit Nederland verdwijnt?
De arts Internationale Gezondheidszorg en Tropengeneeskunde (IGT) wordt opgeleid voor werkzaamheden buiten Nederland. De meerwaarde van deze artsen ligt ondermeer in hun kennis voor advisering en «hands-on’werk zoals spoedeisende hulp en geboortezorg in crisisgebieden. Ik voel mij verantwoordelijk voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de Nederlandse zorg. Daarbij spelen deze artsen geen directe rol.
Voor risico’s voor de Nederlandse volksgezondheid vanwege internationalisering beschikt Nederland over een adequate infrastructuur voor infectieziektebestrijding. Ik heb geen signalen van een gebrek aan kennis over infectieziekten en hun bestrijding voor wat betreft de Nederlandse situatie. We beschikken over de specifieke opleiding tot arts infectieziektebestrijding. Deze artsen zijn veelal werkzaam bij GGD’en en richten zich op het voorkomen van infectieziekten en doelmatige bestrijding van uitbraken van diverse besmettelijke ziekten. De curatieve zorg aan patiënten met uitheemse en importziekten wordt in de reguliere eerstelijns- en tweedelijnszorg geboden.
Deelt u de mening dat er geen sprake meer is van een «duurzame» situatie nu diverse ziekenhuizen stoppen met de opleiding en de groep ziekenhuizen te klein dreigt te worden voor het aanbieden van deze opleiding? Zo nee, waarom niet?
Doordat de zorg in Nederland niet afhankelijk is van artsen IGT wordt geen raming gemaakt van het aantal benodigde opleidingsplekken. Bovendien ken ik geen norm voor het aantal ziekenhuizen dat een opleiding moet aanbieden om tot een duurzame opleidingsinrichting te komen.
Bent u bereid in overleg te gaan met ziekenhuizen, het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT), hulpverleningsorganisaties en andere relevante organisaties om te voorkomen dat het aantal opleidingsplekken voor artsen internationale gezondheidszorg verder daalt? Zo ja, wilt u de Kamer voor de zomer 2018 informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
De artsen IGT worden primair opgeleid voor het leveren van zorg in het buitenland. Ik zie vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de zorg in Nederland geen aanleiding voor overleg over behoud van het aantal opleidingsplekken.
Ontslag uit het verantwoordingsorgaan |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het wringt tussen verantwoordingsorgaan en bestuur»?1
Ja
Klopt het dat het pensioenfonds Atos de statuten vorig jaar heeft gewijzigd, waarbij ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan (VO-leden) door het bestuur mogelijk wordt gemaakt? Is het waar dat de criteria voor benoeming zijn aangescherpt?
In de statuten van Atos worden, zoals de Pensioenwet voorschrijft, regels gesteld aan de benoeming en het ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. Bij de wijziging van de statuten van pensioenfonds Atos op 2 november 2017 is toegevoegd dat het bestuur onder voorwaarden de mogelijkheid heeft om leden van het verantwoordingsorgaan te ontslaan. Dit betreffen voorwaarden omtrent integriteit en vervulling van de vereiste taken en verantwoordelijkheden. Dezelfde voorwaarden zijn toegevoegd aan de benoeming van leden van het verantwoordingsorgaan door het bestuur.
Welke wettelijke bescherming hebben leden van een verantwoordingsorgaan (VO), bijvoorbeeld als het gaat om ontslag door de werkgever (dus niet uit het VO)?
Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer die lid is van een verantwoordingsorgaan van een pensioenfonds niet opzeggen, tenzij sprake is van een dringende reden, van wederzijdse instemming, gedurende de proeftijd, of bij beëindiging van de werkzaamheden binnen de onderneming waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is. Dit volgt uit artikel 108 van de Pensioenwet. Dit geldt tevens voor kandidaat-leden en voor werknemers die korter dan twee jaar geleden lid zijn geweest van een verantwoordingsorgaan.
Zijn leden van het verantwoordingsorgaan beschermd tegen ontslag uit het VO door het bestuur dat zij horen te controleren? Zo ja, hoe kan het dan dat een pensioenfonds hiervoor kiest? Zo nee, waarom niet?
De wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd dan wel ontslagen is onderdeel van de governance waar pensioenfondsen zelf verantwoordelijk voor zijn. Zij moeten dit, op grond van artikel 111 van de Pensioenwet, vastleggen in de statuten van het pensioenfonds. De Code Pensioenfondsen geeft hiervoor richtlijnen. Daarin is opgenomen dat benoeming en ontslag worden uitgevoerd door de belanghebbenden, zo mogelijk door het orgaan zelf, met betrokkenheid van een ander orgaan van het pensioenfonds. Als pensioenfondsen hiervan afwijken moeten zij dit uitleggen in hun jaarverslag.
Acht u het wenselijk dat leden van het verantwoordingsorgaan kunnen worden ontslagen uit het verantwoordingsorgaan door het bestuur dat zij controleren? Met andere woorden, acht u het wenselijk dat het bestuur kan bepalen wie hen controleert in het VO? Zo nee, bent u bereid een voorstel te doen om dit te voorkomen?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor de regels omtrent benoeming en ontslag van leden van het verantwoordingsorgaan. De Code Pensioenfondsen geeft hier richtlijnen voor (zie tevens antwoord 4). Maar ook als pensioenfondsen hiervan afwijken, zoals pensioenfonds Atos in dit geval heeft gedaan, kunnen bestuurders nooit geheel eigenhandig besluiten wie er in het verantwoordingsorgaan wordt opgenomen. De pensioenwet stelt namelijk verplicht dat leden van het verantwoordingsorgaan worden gekozen door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden van het pensioenfonds of door hun verenigingen worden voorgedragen. Zij zijn vertegenwoordigd op basis van onderlinge getalsverhouding. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen. Van deze regelgeving kan een pensioenfonds niet afwijken.
Overigens werk ik momenteel aan een evaluatie naar de governance van pensioenfondsen, waarin ook aandacht zal zijn voor het verantwoordingsorgaan. Deze evaluatie zal ik dit voorjaar aan uw Kamer zenden.
Mogelijke arrestatiebevelen tegen Nederlandse Marokkanen |
|
Sadet Karabulut |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse Marokkanen betrokken bij rechtszaak protestbeweging Rif»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Marokkaanse Openbaar Ministerie overweegt om tegen ten minste vier Nederlandse Marokkanen die betrokken waren bij de Rif protesten in Marokko arrestatiebevelen uit te vaardigen? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse ambassade in Rabat heeft naar aanleiding van de berichten in de media navraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten, die aangaven dat er geen sprake zou zijn van arrestatiebevelen, maar dat het zou gaan om oproepen om te getuigen.
Deelt u de grote zorgen van Amnesty International over het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen vreedzame demonstranten in de Rif, die ten onrechte opgesloten zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie.
Deelt u de mening dat onder de huidige omstandigheden, waarin er geen garantie op een eerlijk proces lijkt te zijn, uitlevering van demonstranten aan Marokko niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder 2 is aangegeven, zijn er geen aanwijzingen dat de Marokkaanse autoriteiten van plan zouden zijn om uitlevering te vragen van genoemde personen.
Het verslag schriftelijk overleg over het rapport Werkgroep liberalisering naamrecht |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het verslag schriftelijk overleg over het rapport Werkgroep liberalisering naamrecht?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent het liberaliseren en het moderniseren van het Nederlands naamrecht? Bent u voornemens om met wijzigingen van het naamrecht te komen?
De huidige regeling geeft ouders de mogelijkheid om voor hun eerste kind een keuze te maken welke van hun beider geslachtsnamen het zal krijgen. Het maken van de keuze is niet verplicht: de wet biedt een vangnetnorm voor ouders die geen keuze maken. Die geldt zowel voor de gevallen waarin de ouders geen behoefte hebben aan het maken van een keuze als voor de gevallen waarin de ouders het niet eens kunnen worden over de geslachtsnaam van het kind. De vangnetnorm houdt in dat het kind van de met elkaar gehuwde of geregistreerde ouders de naam van de vader of de duomoeder krijgt. Het kind van niet met elkaar gehuwde of geregistreerde ouders krijgt de naam van de geboortemoeder. Iets meer dan de helft van de eerste kinderen wordt buiten huwelijk/geregistreerd partnerschap geboren. Dat betekent dat als met elkaar gehuwde/ geregistreerde ouders afzien van het maken van een keuze, hun eerste kind de naam van de vader of de duo-moeder krijgt en als ongehuwde/ongeregistreerde ouders afzien van een keuze het kind de naam van de geboortemoeder krijgt. Daarmee pakt de vangnetnorm grosso modo evenredig uit. Ik acht dat vanuit het gelijkheidsbeginsel verdedigbaar. Ik ben bekend met de opvatting van de Committee on the Elimination of Discrimination against Women van de Verenigde Naties (CEDAW) over de huidige vangnetnorm. Het Comité constateert dat als de ouders het niet eens kunnen worden over de geslachtsnaam van het kind, de wil van de vader de doorslag geeft. Dat is slechts in zoverre juist dat het kind bij gebreke van een gezamenlijke naamskeuze de geslachtsnaam van de vader of de duo-moeder krijgt als de ouders met elkaar zijn gehuwd of in een geregistreerd partnerschap zijn verbonden. Voor buiten huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kinderen geldt juist het omgekeerde, namelijk dat het kind bij het uitblijven van een gezamenlijke keuze van de ouders de naam van de geboortemoeder krijgt. Gelet op de ongeveer gelijke verdeling van de aantallen kinderen die binnen en buiten huwelijk/geregistreerd partnerschap worden geboren, acht ik de huidige regeling in balans en recht doen aan de rechten van alle ouders, zowel mannen als vrouwen. Een alternatief zou kunnen zijn om alle ouders te verplichten tot het maken van een expliciete keuze. Dat zou echter betekenen dat alle ouders die nu tevreden zijn over de wettelijke vangnetnorm voor hun situatie, een akte van naamskeuze zouden moeten laten opmaken. Ik acht het opleggen van een dergelijke extra administratieve last voor alle ouders die hun eerste kind krijgen disproportioneel. Bovendien zou het introduceren van deze verplichting geen oplossing bieden voor ouders die het niet eens kunnen worden over de geslachtsnaam die het kind zal krijgen, zodat een vangnetnorm noodzakelijk blijft.
Hoe kijkt u aan tegen de huidige procedure rondom de naamkeuze van de geslachtsnaam voor een kind waar bij gehuwde ouders het kind standaard de geslachtsnaam van de vader krijgt (opvangnorm) en bij ongehuwde ouders, adoptieouders en duomoeders het kind standaard de geslachtsnaam van de moeder krijgt? Vindt u de huidige regeling en opvangnormen, voor zowel gehuwde ouders als ongehuwde ouders, adoptieouders en duomoeders, te verdedigen uitgaande van het gelijkheidsbeginsel? Zo ja, kunt u dat beargumenteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u het kritiekpunt van de Committee on the Elimination of Discrimination against Women van de Verenigde Naties (CEDAW) op de huidige regeling voor gehuwde stellen, die stelt dat de huidige regeling in strijd is met het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen?2 Deelt u de mening van CEDAW dat de huidige regeling de gehuwde vrouw achterstelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Werkgroep liberalisering naamrecht om een schriftelijke naamkeuze mogelijk te maken voor ouders?3 Vindt u ook dat de huidige procedure, waarbij een gehuwde moeder tijdens de zwangerschap of in de kraamtijd persoonlijk naar de ambtenaar van de burgerlijke stand moet komen of via een notariële akte moet machtigen, aan modernisering toe is? Zo nee, waarom niet?
Als ouders hun eerste kind verwachten, zullen zij over veel zaken moeten nadenken en, afhankelijk van hun persoonlijke situatie, veelal de nodige stappen moeten zetten om hun toekomstige gezin de juridische vorm te geven die zij wensen. Eén van die stappen is het eventueel doen van een naamskeuze. In de praktijk regelen ouders dit soort dingen voor de geboorte. Wie dat niet heeft gedaan, kan de naamskeuze alsnog doen op het moment van de geboorteaangifte. Mij is niet gebleken dat ouders in de praktijk niet in staat zijn hun gezamenlijke keuze tijdig te doen.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Werkgroep liberalisering naamrecht om de keuzemogelijkheden te verruimen door ouders de mogelijkheid te geven om naast de geslachtsnaam van de vader óf die van de moeder te kiezen voor een combinatie van de geslachtsnamen van de vader en de moeder in een vrij te bepalen volgorde? Vindt u dat een dubbele geslachtsnaam tot de mogelijkheden zou moeten behoren? Zo nee, waarom niet?
Wij kennen in Nederland niet de traditie van een dubbele geslachtsnaam. Het is mij bekend dat de mogelijkheid van een keuze voor een dubbele geslachtsnaam voor sommige ouders een aantrekkelijke optie zou zijn. Anderen hechten echter weer aan het behoud van de Nederlandse traditie om de geslachtsnaam van één van de ouders te hebben. In de maatschappij is vooralsnog geen consensus waarneembaar over de vraag of de mogelijkheid van de dubbele naam in Nederland moet worden ingevoerd. Het heeft daarom mijn voorkeur om het Nederlandse systeem van het dragen van de geslachtsnaam van één van de ouders te handhaven.
Bent u bereid de aanbevelingen van het rapport Werkgroep liberalisering naamrecht mee te nemen in de aangekondigde onderzoeken op het gebied van personen- en familierecht? Zo nee, welke stappen gaat u dan ondernemen met de aanbevelingen omtrent de liberalisering en modernisering van het naamrecht?
In mijn brief van 22 maart 2018 aan uw Kamer heb ik aangegeven welke onderzoeken op het gebied van het personen- en familierecht zullen worden uitgevoerd (Kamerstukken II2017/18, 33 836,4. Ik heb aan de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht gevraagd in haar advisering over het meerouderschap aandacht te besteden aan eventuele knelpunten met betrekking tot het conflictenrecht namen.