NL Jaagt aflevering 20 waarin les wordt gegeven in illegale dodingsmethoden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de YouTube-aflevering van NL Jaagt, genaamd «NL Jaagt Aflevering 20 Effectief doden van ziekgeschoten veerwild»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hierin door een jager van Duke Faunabeheer les wordt gegeven in het doden van onder andere «ziekgeschoten» ganzen (aangeschoten ganzen die nog leven) door middel van het omdraaien van de nek ofwel cervicale dislocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat cervicale dislocatie van vogels van een omvang groter dan een eend verboden is sinds 1 januari 2017 en dat, gezien het feit dat aflevering 20 van NL Jaagt op 2 november 2017 op YouTube geplaatst is, deze jager lesgeeft in een illegale dodingsmethode?
Bij het verlenen van een ontheffing, vrijstelling of opdracht tot het bestrijden of beheren van vogels van soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn dient te worden bepaald van welke middelen of methoden gebruik mag worden gemaakt (artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Cervicale dislocatie kan enkel onder beperkingen worden toegestaan (artikel 3.9, negende lid, van het Besluit natuurbescherming). Uit deze beperkingen volgt dat deze methode niet kan worden toegestaan voor het doden van ganzen, aangezien die een grotere omvang hebben dan eenden.
Kunt u bevestigen dat in bovengenoemde instructievideo niets gezegd wordt over de aanvullende wettelijke eisen bij vogels van gelijke grootte of kleiner dan een eend namelijk, zoals in artikel 3.9, tweede lid, sub j, jo. negende lid van het Besluit natuurbescherming staat, te weten «De aanwijzing van cervicale dislocatie, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel f, geldt alleen voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden, door personen die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak humaan en doeltreffend uit te voeren, en ingeval er redelijkerwijs geen alternatief middel voorhanden is met minder mogelijke nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier»?
Ja. Het is aan degene die handelt op basis van een ontheffing, vrijstelling of opdracht om te handelen overeenkomstig de daarbij gegeven voorschriften of regels, ook ten aanzien van de te gebruiken middelen of methoden.
Wat vindt u ervan dat een zelfbenoemd professional en beroepsmatig jager dergelijke instructies geeft en op YouTube (laat) zet(ten) als lesmateriaal voor andere plezierjagers?
Ik acht het niet juist dat er instructies worden gegeven en lesmateriaal wordt verspreid waarvan de inhoud op onderdelen niet aansluit bij wat in de wet- en regelgeving is voorgeschreven.
Kunt u bevestigen dat aan het bedrijf Duke Faunabeheer vanuit overheidswege nog altijd vergunningen verleend worden en zelfs op kosten van de belastingbetaler opdrachten worden gegeven om dieren te vangen en te doden, zoals bijgevoegde factuur aan de provincie Utrecht illustreert?2
Ontheffingen en opdrachten voor faunabeheer worden verleend door provincies. Het is aan provincies om te bepalen aan wie zij deze ontheffingen of opdrachten verlenen, en onder welke voorschriften, met inbegrip van de middelen en methoden, onder welke beperkingen mogen worden gebruikt. Ik beschik niet over informatie aan wie provincies ontheffingen en opdrachten verlenen en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
Ik wijs erop dat de factuur waar in vraag 6 naar wordt verwezen, dateert uit de periode waarin de Wet natuurbescherming nog niet van kracht was. In de toenmalige Flora- en faunawet en daarop gebaseerde regelgeving werden geen beperkingen gesteld voor het gebruik van de methode cervicale dislocatie.
In vraag 8 lijkt te worden verwezen naar rechterlijke uitspraken waarin besluiten van provincies zijn vernietigd, omdat daarin het gebruik van de vangkraal en CO2 als vang- en dodingsmiddelen werd toegestaan en de toenmalige Flora- en faunawet volgens de interpretatie van de rechter daarvoor onvoldoende ruimte bood. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraken is de wetgeving op dit punt aangepast.
Hoeveel belastinggeld is er tot nu toe vanuit overheidsorganen betaald aan Duke Faunabeheer, welke en hoeveel dieren heeft het bedrijf hiervoor gevangen/gedood en welke methoden zijn hiervoor gebruikt, gespecificeerd per diersoort?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een jager die eerder met zijn bedrijf Duke Faunabeheer van de rechter moest stoppen met het gebruik van de toentertijd illegale vangkraal en vergassing van ganzen met CO2 en die nu andere jagers willens en wetens aanzet tot het hanteren van illegale dodingsmethoden per definitie geen vergunningen en/of opdrachten van de overheid zou mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke manier er handhavend wordt opgetreden indien jagers illegale dodingsmethoden gebruiken?
Het is aan provincies, Openbaar Ministerie en andere relevante partijen om op dit punt invulling te geven aan het toezichts- en handhavingsbeleid.
Hoe wordt er opgetreden tegen jagers wiens jachtmisstanden en/of illegale dodingspraktijken op internet openbaar worden gemaakt en/of wiens instructie voor illegale dodingsmethoden op internet circuleert?
Ik ben voornemens de betreffende personen aan te spreken op de onjuiste inhoud van de instructies van aflevering 20 van NL jaagt.
Bent u ook van mening dat in bovengenoemde instructievideo sprake is van uitlokking van een strafbaar feit door het opzettelijk verschaffen van inlichtingen over hoe ganzen de nek omgedraaid kan worden, zeker nu in een bijzin door de jager opgemerkt wordt dat het jachtgeweer «de enige officiële dodingsmethode» is?
Ik ken niet alle feiten en omstandigheden van dit geval en kan derhalve niet beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van uitlokking in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Overigens kunnen krachtens artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming meer middelen en methoden worden toegestaan voor het doden van ganzen dan enkel het geweer.
Bent u ook van mening dat personen die niet aantoonbaar over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om volgens de wet cervicale dislocatie toe te passen en te kunnen beoordelen of er redelijkerwijs geen alternatief middel voor handen is met minder nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier, ook niet in staat mogen worden geacht om te jagen en geen jachtvergunning zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen? Zo nee, waarom niet?
Jachtaktes worden pas verstrekt als er met goed gevolg een jachtexamen is afgelegd. In artikel 3.18 van het Besluit natuurbescherming is voorgeschreven dat in het jachtexamen wordt getoetst op kennis van de in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming genoemde middelen en methoden en het gebruik daarvan. Op deze wijze is geborgd dat jachtaktehouders over de benodigde kennis beschikken. In de faunabeheerplannen is omschreven hoe en op welke wijze de jacht moet worden uitgevoerd. Tegen overtredingen van de wettelijke voorschriften kan handhavend worden opgetreden. Dit vormt voldoende waarborg voor een correcte uitoefening van de jacht.
Bent u bereid om de handhaving op jachtmisstanden en illegale jacht- en dodingsmethoden verder aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat toezicht en handhaving op de uitoefening van de jacht afdoende is geregeld.
Bewegwijzering voor het opladen van elektrische auto’s langs de autosnelweg |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Strijd om «nieuwe tanken» barst los»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Klopt de bewering dat Rijkswaterstaat weigert bewegwijzeringsborden voor oplaadstations voor elektrische auto’s te plaatsen langs autosnelwegen? Zo ja, welke redenering ligt hieraan ten grondslag?
Rijkswaterstaat heeft besloten een apart pictogram in te voeren zodat voor weggebruikers duidelijk is op welke locaties langs de rijkswegen naast fossiele brandstoffen ook alternatieve brandstoffen zijn te verkrijgen. Er komen daarmee bewegwijzeringsborden met een pictogram dat voor alle alternatieve brandstoffen geschikt is. Ik vind dat belangrijk omdat relatief nieuwe alternatieve brandstoffen in opmars zijn, zoals waterstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen.
Naast bewegwijzeringsborden met dit pictogram is het voor exploitanten van laadinfrastructuur, evenals pomphouders en wegrestaurants al langere tijd mogelijk om hun logo op een wit bord onder de bewegwijzeringsborden langs de snelweg te laten bevestigen. Hiervoor hoeft een exploitant niet te wachten totdat Rijkswaterstaat een bord vervangt. Deze kan dus al eerder, op eigen initiatief en eigen kosten, een aankondiging laten plaatsen via een opdracht aan de Nationale Bewegwijzeringsdienst.
Deelt u de mening dat informatie over de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s even belangrijk is als informatie over het tanken van benzine, diesel of lpg?
Elke automobilist, of dat nu een elektrische rijder is of een benzine rijder is, is er bij gebaat als hij weet waar hij kan laden of tanken. Vanuit Europese regelgeving is het verplicht gesteld om inzichtelijk te maken waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden2. Dat kan op verschillende manieren, dus via apps of via in-car technologie, via een website of bewegwijzering.
Klopt de berichtgeving dat vanwege budgettaire overwegingen alleen nieuwe borden worden uitgerust van een pictogram voor alternatieve brandstoffen? Zo ja, kunt u een raming geven van het aantal te vervangen borden én bijbehorende kosten tot 2023?
Voor het vervangen of plaatsen van borden moet, in verband met de veiligheid, de weg worden afgezet. Dit brengt kosten met zich mee en veroorzaakt overlast voor de weggebruikers. Op dit moment is het niet noodzakelijk om alle bestaande borden te vervangen. Veel rijders van voertuigen op alternatieve brandstoffen maken gebruik van apps om te weten waar hun dichtstbijzijnde oplaad- of tankpunt is en zijn daardoor niet afhankelijk van de bewegwijzering. Het overgrote deel van de laadsessies vindt ook thuis plaats of op het werk. Daarom is er voor gekozen aan te sluiten bij de reguliere vervanging van de bewegwijzering. Op plaatsen waar alternatieve brandstoffen getankt of geladen kunnen worden, zullen deze voorzien worden van het nieuwe logo voor alternatieve brandstoffen. De kosten voor de reguliere vervanging van borden zijn onderdeel van de budgetten van Rijkswaterstaat voor de komende jaren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, hoeft een exploitant van een laadstation niet te wachten op de vervanging van een bord door Rijkswaterstaat. Een exploitant heeft de mogelijkheid om op eigen kosten zijn logo te laten aanbrengen op het witte onderbord op 1.500 meter vóór de locatie.
Kunt u aangeven op welke manier de huidige borden kunnen worden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen en wat de kosten hiervoor zijn?
Bestaande borden worden van een nieuw pictogram voor alternatieve brandstoffen voorzien. Het aanpassen van het pictogram, uitgaande van 80 locaties, kost ongeveer € 600.000. Voor elke locatie die er de komende jaren bijkomt, moeten de borden ook weer aangepast worden. De kosten blijven dus doorlopen.
Deelt u, gezien de ambities van deze regering op het gebied van schone mobiliteit, de mening dat er op zeer korte termijn moet worden begonnen met het aanpassen van bewegwijzeringsborden voor voertuigen die rijden op alternatieve brandstoffen? Zo ja, welk tijdpad heeft u daarbij voor ogen?
Bij de eerstvolgende vervanging van bewegwijzering, zal Rijkswaterstaat, daar waar relevant, de borden voorzien van een pictogram voor alternatieve brandstoffen. Alternatieve brandstoffen zijn voor hun introductie niet afhankelijk van verwijzing langs de weg, hetgeen de praktijk van de afgelopen jaren bewijst. Er zijn inmiddels veel effectieve manieren waarop eigenaren van auto’s worden geïnformeerd over waar alternatieve brandstof te verkrijgen is. Mensen die elektrisch rijden kunnen gebruik maken van laadfaciliteiten als zij beschikken over een app. Diezelfde app laat ook exact zien waar geladen kan worden. Daarnaast zijn de meeste elektrische voertuigen uitgerust met online informatiesystemen die de laadpunten aangeven. Ook is er www.laadpalen.nl waarop de locaties staan van alle laadpalen in Nederland. Voor CNG-rijders is er https://groengas.nl/rijden-op-groengas/tanklocaties-kaart. Voor rijders op waterstof zullen dergelijke informatievoorzieningen naar verwachting door de markt ook worden ontwikkeld naarmate het gebruik van deze alternatieve brandstof toeneemt.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat er daarbij specifiek wordt verwezen naar de mogelijkheid tot het opladen van elektrische auto’s, gezien het grote aantal elektrische voertuigen en de verwachte stijging hiervan?2 Zo nee, waarom niet?
Naast elektriciteit zijn er meerdere soorten alternatieve brandstof. Om te voorkomen dat de automobilist in de toekomst geconfronteerd wordt met diverse symbolen is door het CROW, een onafhankelijk platform van wegbeheerders experts, bepaald dat er één symbool komt voor alternatieve brandstoffen. Dit is in lijn met één symbool voor benzine en diesel.
Het vervallen van de ANW-compensatieregeling bij het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «ABP belooft beterschap na gebrekkige communicatie over Anw-compensatie»?1
Ja.
Bent u positief over de oproep van ABP-voorzitter Mw. Wortmann-Kool aan de sociale partners om voor ABP-deelnemers een collectieve verzekering te sluiten? Indien nee, waarom niet?
Sociale partners hebben gesproken over de reacties en berichtgeving omtrent het vervallen van de ANW-compensatieregeling. Op basis hiervan hebben de partners besloten het ABP te verzoeken om de zogenoemde ANW-coulanceregeling met drie maanden te verlengen (tot 1 mei 2018). Het ABP heeft deze oproep gehonoreerd. Met het verlengen van de coulanceregeling krijgen de huidige deelnemers drie maanden extra de tijd om zich desgewenst bij te verzekeren.
NB. De ABP-coulanceregeling geldt voor mensen die ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor niet aanvullend kunnen verzekeren. Hierdoor blijft het recht op ANW-compensatie voor hun partner bestaan. Daarnaast zal het ABP bij alle overlijdensgevallen tot 1 mei 2018 (wel of niet als gevolg van terminale ziekte) de eerdere ANW-compensatie nog toepassen. Dit om werknemers de gelegenheid te geven zich te oriënteren op een eventuele herverzekering. De coulanceregeling gold aanvankelijk tot 1 februari 2018, maar is dus verlengd tot 1 mei 2018.
Wat is volgens u de waarde van de opmerking van ABP-voorzitter Mw. Wortmann-Kool «... dat het ABP zich hierin heeft verslikt» en «(w)e gaan hier lering uit trekken; het moet een volgende keer echt beter» voor de huidige ABP-deelnemers die worden geraakt door het afschaffen van de Anw-compensatieregeling (Algemene nabestaandenwet)?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er niets is wat het ABP ervan weerhoudt om reeds bij deze gelegenheid werk te maken van een alternatieve collectieve verzekering in samenwerking met de sociale partners? Zo nee, waarom niet?
Nee. Werknemers en werkgevers gaan over de inhoud van de pensioenregeling.
Deelt u de mening dat er niets is wat het ABP ervan weerhoudt om reeds bij deze gelegenheid alle belanghebbenden voldoende tijd te geven om alternatieven op een verantwoorde wijze te overwegen?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om het ABP dringend te verzoeken het vervallen van de Anw-compensatieregeling met tenminste een jaar uit te stellen, zodat er voldoende tijd is voor de sociale partners om alsnog een collectieve verzekering af te sluiten en voor de verzekerden om alle alternatieven op een verantwoorde wijze te overwegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk vrijdag 19 januari 2018 te beantwoorden, aangezien het ABP voornemens is de Anw-compensatieregeling per 1 februari 2018 af te schaffen?
Om u de uitkomst van het overleggen tussen de sociale partners en tussen sociale partners en het ABP mee te kunnen delen, bleek de datum van 19 januari niet haalbaar.
De afschaffing van de ANW compensatie door het ABP |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het ABP per 1 februari 2018 de ANW-compensatie (Algemene nabestaandenwet) abrupt stopzet en dat deelnemers hierover pas zeer laat zijn geinformeerd?
In juli 2017 is een akkoord tussen werknemers en werkgevers gesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. In het akkoord tussen de sociale partners is onder meer afgesproken dat per 2018 het partner- en wezenpensioen wordt verruimd en het recht op ANW-compensatie (voor nieuwe gevallen) komt te vervallen. Het besluit van de sociale partners om de ANW-compensatie af te schaffen, werd ingegeven door het signaal van het ABP dat de betreffende regeling niet meer verantwoord uitvoerbaar was.
Het ABP heeft in juli in een algemene communicatie de deelnemers op de hoogte gebracht van het akkoord tussen sociale partners, in september/oktober zijn de gevolgen van het akkoord aan alle deelnemers gecommuniceerd. In december zijn daarnaast circa 800.000 deelnemers en gepensioneerden ook direct aangeschreven door het fonds om deze te wijzen op het vervallen van de ANW-compensatieregeling.
Naast het ABP hebben ook de sociale partners gecommuniceerd over de wijzigingen in de pensioenregeling na het bereiken van het akkoord.
Overigens hebben sociale partners recent gesproken over de reacties en berichtgeving omtrent het vervallen van de ANW-compensatieregeling en besloten het ABP te verzoeken om de zogenoemde ANW-coulanceregeling met drie maanden te verlengen (tot 1 mei 2018). Het ABP heeft deze oproep gehonoreerd (zie ook antwoord op vraag 2 van 50PLUS).
Klopt het dat ABP nu iedereen oproept om het ontstane gat collectief en via de werkgevers te verzekeren en dat Loyalis sinds deze week een oplossing voor werkgevers aanbiedt, en dus precies twee weken voordat de ANW-dekking van het ABP vervalt?
Nee. Het ABP heeft geen algemene oproep aan haar deelnemers gedaan om zich (collectief via werkgevers) te verzekeren. Het ABP heeft wel aangegeven dat een deelnemer – afhankelijk van zijn persoonlijke situatie – kan bezien of hij/zij zich wil bijverzekeren als aanvulling op het nabestaandenpensioen. Het is aan de verschillende sectoren of deze hun werknemers een aanvullende ANW-verzekering willen aanbieden.
Hoe kan een werknemer in de (semi)publieke sector nu besluiten of hij zich individueel moet bijverzekeren als hij niet weet of het wel of niet collectief via de werkgever gaat gebeuren?
Het is aan de werkgevers om hun werknemers te informeren over een eventuele collectieve vrijwillige ANW-verzekering. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om een mogelijk verzekeringsaanbod via de werkgever te betrekken in de afweging.
Welke opties heeft een werknemer die zich wil bijverzekeren, maar wiens werkgever deze collectieve optie niet kiest? Heeft die persoon voldoende tijd?
De werknemer kan desgewenst een overlijdensrisicoverzekering afsluiten. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de werknemer om dat te regelen.
Waarom hebben werkgevers en werknemers geen collectieve regeling getroffen voor gepensioneerden, wiens partner de AOW-leeftijd nog niet bereikt heeft en zich dus niet kunnen bijverzekeren? Kunt u bevorderen dat dit alsnog gebeurt en dat mensen tijd hebben om daarvoor een keuze te maken?
Sociale partners hebben afgesproken dat de ANW-compensatieregeling vervalt. Het staat ook gepensioneerden vrij om zich desgewenst bij te verzekeren in de markt in de vorm van bijvoorbeeld een overlijdensrisicoverzekering, waarbij geldt dat de premie van dergelijke verzekeringen normaliter toeneemt met de leeftijd. Door de verlenging van de coulanceregeling, is er meer tijd gekomen voor de gepensioneerden om dat te regelen.
Klopt het dat de partner van de deelnemer die overlijdt, effectief ziet dat het nabestaandenpensioen met bijna 12.000 euro per jaar verlaagd wordt?
Nee. Het nabestaandenpensioen (partner- en wezenpensioen) bij het ABP is juist verruimd door het akkoord van juli 2017. Alleen de ANW-compensatie vervalt. De hoogte van de ANW-compensatie is afhankelijk van het aantal behaalbare deelnemersjaren aan de pensioenregeling en van de persoonlijke omstandigheden, zoals het recht op een (gedeeltelijke) ANW-uitkering vanuit de overheid. De maximale ANW-compensatie bedroeg bruto € 11.255 per jaar tot uiterlijk het bereiken van de AOW-leeftijd. Voor de partner die bij het overlijden van de deelnemer jonger is dan 40 jaar (en geen recht heeft op een ANW-uitkering vanuit de overheid) duurt de ANW-compensatie 12 maanden.
Voor de volledigheid merk ik op dat al lopende ANW-uitkeringen niet worden geraakt door het akkoord.
Mag de pensioenregeling op zo’n korte termijn om zo’n ingrijpende wijze veranderd worden, waardoor de pensioenoverzichten van de afgelopen jaren feitelijk naar de prullenbak kunnen voor veel mensen omdat de rechten daarin behoorlijk worden aangetast?
Zie antwoord op vraag 1, en zie antwoord op vraag 2 van 50PLUS. Sociale partners gaan over de inhoud van de regeling. Werknemers en werkgevers zijn deze wijziging in gezamenlijkheid overeengekomen.
Is de regeling voor terminaal zieken adequaat? Hoe beoordeelt u het feit dat nabestaanden pas na het overlijden zekerheid kunnen krijgen of zij recht krijgen op ANW-compensatie?
Voor mensen die ongeneeslijk ziek zijn en zich daardoor niet aanvullend kunnen verzekeren, geldt een uitzondering in de vorm van een coulanceregeling. Voor hun partner blijft het recht op ANW-compensatie bestaan. Het ABP heeft aangegeven dat ongeneeslijk zieke deelnemers die zich melden op korte termijn duidelijkheid krijgen over de ABP-uitkering bij overlijden.
Is een regeling voor mensen die wel ziek zijn of gezondheidsklachten hebben in dit geval gewenst, aangezien zij niet onder het overgangsrecht vallen maar wel geweigerd kunnen worden door verzekeraars?
Het is de afspraak van sociale partners om het nabestaandenpensioen te verruimen en de ANW-compensatie regeling te beëindigen (zie antwoord op vraag1. Als mensen terminaal ziek zijn vallen ze onder de coulanceregeling.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «De Anw-compensatie kan oplopen tot enkele honderden euro’s per maand.», terwijl die veel meer is en de datum anders is dan daar staat?1
In het ABP-reglement is de ANW-compensatie met ingang van 1 januari 2018 vervallen. Via de coulanceregeling loopt de ANW-compensatie na 1 januari 2018 nog vier maanden door voor alle deelnemers. De ANW-compensatie is zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag 6 afhankelijk van persoonlijke omstandigheden.
Heeft u gelezen dat het ABP nog op 15 januari 2018 op haar site meldt: «Als u al vóór 1 januari 2018 pensioen opbouwde bij ABP, heeft uw partner mogelijk recht op extra aanvullingen op het nabestaandenpensioen: Als u nog pensioen opbouwt bij ABP, u bent al met pensioen of u ontvangt UGM, dan krijgt uw partner Anw-compensatie. Maar alleen als hij geen recht heeft op Anw, of als hij minder dan 75% van de volledige Anw-uitkering ontvangt Is uw partner jonger dan 40, dan ontvangt hij de Anw-compensatie een jaar»?2
Dit is ook geconstateerd door sociale partners. Zij hebben het ABP verzocht deze informatie aan te passen, zodat duidelijk is dat deze informatie geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018. Na deze datum is deze regeling alleen nog van toepassing voor de ongeneeslijke zieken die onverzekerbaar zijn.
Klopt het dat de gegeven informatie, zoals bij vraag 11 opgenomen foutief is?
De informatie is niet foutief en geldt voor alle deelnemers tot 1 mei 2018.
Klopt het dat de taak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is om te controleren of bij pensioenfondsen en pensioenuitvoerders de informatie aan deelnemers, slapers, gepensioneerden en hun ex-partners tijdig, duidelijk, correct en evenwichtig is, zowel in brieven als op websites?
De AFM beoordeelt de informatieverstrekking door pensioenuitvoerders. De AFM kijkt in haar beoordeling van de informatieverstrekking naar alle informatiemiddelen: brieven, website(s), nieuwsberichten etc. De AFM ziet er hierbij op toe dat deelnemers binnen drie maanden na een wijziging in de pensioenovereenkomst, duidelijk, correct en evenwichtig door de pensioenuitvoerder worden geïnformeerd over die wijzigingen en de gevolgen daarvan.
Bent u bereid de AFM te verzoeken met spoed onderzoek te laten doen naar de informatievoorziening rondom de afschaffing van de ANW-compensatie bij ABP/APG?
De AFM is een onafhankelijk toezichthouder die eigen afwegingen maakt in de inzet van de toezichtcapaciteit. De AFM is ook van deze casus op de hoogte en zal deze wegen in de gehanteerde toezichtstrategie. Over onderzoeken en resultaten daarvan bij individuele instellingen doet de AFM echter geen uitspraak.
Vindt u dat de overheid als werkgever (of voormalig werkgever) voldoende gelet heeft op de belangen van haar (voormalige) werknemers? Zo nee, waar is dat mis gegaan?
In juli 2017 hebben sociale partners een noodzakelijk akkoord afgesloten over de vereenvoudiging van de ABP-pensioenregeling en de verhoging van de pensioenrichtleeftijd naar 68 jaar. Inzake het vervallen van de ANW-compensatie sluit ik me aan bij de woorden van de voorzitter van het ABP-bestuur dat de communicatie naar de deelnemer in de toekomst beter moet.
Acht u aanvullende maatregelen noodzakelijk?
Bent u bereid deze vragen voor 26 januari 2018 te beantwoorden, omdat de versobering al op 1 februari 2018 ingaat?
Ja.
Het onder verscherpt toezicht plaatsen van Woonstichting Vooruitgang uit Sassenheim |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de Sassenheimse Woonstichting Vooruitgang in de gemeente Teylingen recent onder verscherpt toezicht is geplaatst?1
Dat is correct. Hiervoor verwijs ik naar het persbericht van de Autoriteit woningcorporaties (Aw) van 19 december jl.2
Kunt u tevens bevestigen dat het bij de stichting al een half jaar hommeles is en dat de Autoriteit Woningcorporaties afgelopen zomer al constateerde dat de governance van de woonstichting tekortkomingen vertoonde?
De Aw heeft een governance-inspectie uitgevoerd in maart 2017 en daarna een interventie gepleegd op 16 mei 2017. De Aw heeft daarin de corporatie opgelegd dat zij een verbeterplan moet opstellen en uitvoeren. Dit verbeterplan had met name betrekking op de gesignaleerde tekortkomingen in de governance.
Welke tekortkomingen vertoont de governance van de woonstichting precies, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag en moet vastgesteld worden dat de directeur-bestuurder van de woonstichting, in strijd met de statuten van de stichting, de Governancecode voor woningcorporaties niet heeft nageleefd?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft eind maart 2017 aangegeven dat sprake was van een fundamenteel verschil van inzicht tussen raad en bestuurder over de «governance» van de corporatie, hetgeen de Aw ook heeft geconstateerd. De zorgen en twijfels van de Aw betroffen in eerste instantie de relatie tussen bestuurder en Raad van Commissarissen.
Eind oktober heeft de voormalige raad conform artikel 29 BTIV een melding gedaan van «een onoverbrugbaar geschil tussen het bestuur en de raad van commissarissen». In de optiek van de Aw bestonden er fundamentele verschillen van inzicht tussen raad en bestuurder met name over de wederzijdse taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
De voormalige Raad van Commissarissen heeft per brief van 8 december 2017 aan de Aw onder andere het volgende aangegeven: «Er is onvoldoende zicht op oplossingen binnen afzienbare termijn.» en «Gelet op het geheel van omstandigheden, achten wij het niet zorgvuldig en niet passend onze zetel als raad van commissarissen aan te houden.»
In haar verantwoordingsgegevens over 2016 heeft de corporatie aangegeven dat de statuten zijn nageleefd. De naleving van de governancecode maakte geen onderdeel uit van de uitgevoerde governance-inspectie. De Aw toetst op de vereisten uit de Woningwet en niet op de naleving van de governancecode van de sector voor zover dat niet raakt aan de wettelijke vereisten. Naleving van de governancecode wordt door de sector zelf gedaan.
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Woningcorporaties (de Autoriteit) medio 2017 al een interventie bij de woonstichting Vooruitgang heeft gepleegd? Wat was de aanleiding voor deze interventie en waaruit bestond deze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke redenen liggen ten grondslag aan het opstappen van de complete raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de Autoriteit vindt dat met het opstappen van alle leden van de raad van commissarissen de problemen eerder verergerd zijn? Deelt u die visie?
Het opstappen van alle leden van de Raad van Commissarissen is voor de Aw reden geweest voor het instellen van verscherpt toezicht. Ik acht dat een logische stap, omdat het wegvallen van intern toezicht bij een corporatie een ernstig feit is.
Is het u bekend welke verergerde problemen de Autoriteit hierbij op het oog heeft en wat de overwegingen van de Autoriteit zijn om de woonstichting nu onder verscherpt toezicht te plaatsen?
Zie antwoord vraag 6.
Waarop is het verschil van mening tussen de directeur-bestuurder en de raad van commissarissen van de woonstichting gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat, in lijn met de statuten en het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen van de woonstichting Vooruitgang, de raad van commissarissen toezicht dient te houden op het doen en laten van de directeur-bestuurder en deze zo nodig kan schorsen en ontslaan?
In de statuten van Woonstichting Vooruitgang is de toezichthoudende taak van de Raad van Commissarissen en de bevoegdheid van de Raad van Commissarissen tot schorsen en ontslaan van het bestuur geregeld. Het Reglement werkwijze voor de raad van commissarissen gaat wel in op het gegeven dat de Raad van Commissarissen toezicht dient te houden op de bestuurder, maar niet op schorsing en ontslag.
Waarom heeft de raad van commissarissen niet besloten om de directeur-bestuurder te schorsen of te ontslaan?
De voormalige Raad van Commissarissen heeft een voorgenomen besluit tot onmiddellijke schorsing van de bestuurder genomen en is daarna opgestapt.
Hoe kan het dat bij een substantieel verschil van opvatting over de governance tussen de raad van commissarissen en de directeur-bestuurder, de complete raad van commissarissen opstapt en de directeur-bestuurder aanblijft? Wat vinden de Autoriteit en u van deze (omgekeerde) gang van zaken?
Het is een eigen beslissing van de RvC geweest om voltallig op te stappen. De Aw vindt deze gang van zaken ongebruikelijk en ongewenst.
Worden op grond van de statuten van de woonstichting de leden van de raad van commissarissen benoemd door de raad van commissarissen?
Ja, met uitzondering van de situatie van ontstentenis en belet waarin de gehele Raad van Commissarissen is weggevallen.
Zijn er tijdelijk drie kandidaten benoemd in het kader van het intern toezicht? Zo ja, door wie zijn deze kandidaten aangezocht en benoemd, nu de raad van commissarissen in oude samenstelling al eerder voltallig is opgestapt?
In de statuten van de corporatie is opgenomen dat bij belet of ontstentenis van alle leden van de Raad van Commissarissen de bestuurder de Minister belast met de zorg voor de volkshuisvesting verzoekt tijdelijk te voorzien in intern toezicht (hierna: «tijdelijke voorziening»). Deze tijdelijke voorziening dient onder andere zorg te dragen voor de formatie van een Raad van Commissarissen. De Aw is gemandateerd om te voorzien in tijdelijk intern toezicht en heeft op 9 januari jl. drie tijdelijke intern toezichthouders aangesteld voor een periode van drie maanden. Hun namen zijn: mevrouw N. Boudrie-Poll en de heren prof. dr. mr. G.D. Minderman en mr. A.L.M. Vlak.
Wat vindt u, terwijl de woonstichting Vooruitgang onder verscherpt toezicht is geplaatst, van de mededeling van de directeur-bestuurder aan het gemeentebestuur van Teylingen dat het een interne kwestie betreft?
De directeur-bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in deze en dat hij over het opstappen van de RvC in openheid heeft gecommuniceerd met het lokale bestuur. Uit het feit dat er een interventie heeft plaatsgevonden door de extern toezichthouder, kan reeds worden geconcludeerd dat het om meer gaat dan een interne kwestie. Het intern toezicht ziet er onder andere op toe dat de belangen van stakeholders (met name gemeente en de huurders) voldoende zijn geborgd en met name om die reden acht ik het wegvallen van het intern toezicht ook een externe aangelegenheid.
Wat vindt u van het feit dat de directeur-bestuurder, op grond van zijn perceptie dat het een interne kwestie betreft, weigert aan het gemeentebestuur van Teylingen volledige opening van zaken te geven over de exacte gang van zaken bij de woonstichting?
Bestuurder heeft aan de Aw aangegeven dat hij zich niet herkent in de weergave in de vraagstelling. In algemene zin acht ik het van belang dat corporaties openheid en transparantie betrachten naar hun stakeholders zoals gemeenten.
Deelt u de conclusie dat vanwege de publieke taak van de woningstichting snel volledige openheid en transparantie noodzakelijk is, nu huurders en het gemeentebestuur van Teylingen, door de opstelling van de directeur-bestuurder, belangrijke informatie die hen direct raakt, ontberen?
De bestuurder heeft aan de Aw aangegeven al zo te handelen en zo ook te blijven handelen. Een dergelijke handelwijze ligt in de rede. De Aw zal hier ook op aandringen bij de corporatie en waar nodig handelend optreden.
Onderschrijven u en de Autoriteit de opvatting van de directeur-bestuurder dat «deze bewaking niets met de bedrijfsvoering te maken heeft en er ook financieel niks aan de hand is. Integendeel, Vooruitgang is financieel hartstikke gezond»? Zo nee, wat is dan uw oordeel en waarop is dat gebaseerd?
De Aw kan bevestigen dat er op dit moment geen sprake is van zorgen omtrent de financiële positie. Het verscherpt toezicht komt met name voort uit de governanceproblemen en het wegvallen van het intern toezicht.
Op welke wijze kan gewaarborgd worden dat de financiële continuïteit van de woonstichting Vooruitgang op korte en lange termijn gezond is, de plannen voor de sociale woningbouw in de gemeente Teylingen niet in het gedrang komen, de huurders van de woonstichting zich geen zorgen hoeven te maken en zij geen gevolgen zullen ondervinden van de gang van zaken bij de woonstichting?
De Aw heeft ervoor gezorgd dat is voorzien in het intern toezicht bij de corporatie. Dit intern toezicht gaat tevens zorgdragen voor de formatie van een nieuwe raad van commissarissen. De financiële positie van de corporatie geeft op dit moment geen aanleiding tot zorgen. De corporatie is gehouden tot het opstellen en uitvoeren van een herstelplan voor de governance van de corporatie. Deze aanpak moet ertoe leiden dat huurders geen nadeel ondervinden van de ontstane situatie.
Het delen van persoonsgegevens van gebruikers van Valys |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ouderenvervoerder speelt data van haar gebruikers door»?1
Ja.
Wat is de functie van VITA voor gebruikers van Valys? Wat is de verhouding tussen het bedrijf Transvision en VITA?
Voor de beantwoording van uw vragen heb ik informatie ingewonnen bij Transvision, de huidige uitvoerder van Valys. VITA is een tool dat Valys-pashouders kunnen gebruiken voor het boeken van een reis. Deze applicatie is beschikbaar naast de al langer bestaande mogelijkheden via telefoon en Mijn Valys. VITA biedt bij het boeken van een reis – naast Valys – ook andere vervoersmogelijkheden zoals het reguliere OV of Wmo-vervoer. Transvision heeft de applicatie ontwikkeld en is eigenaar van VITA.
Bent u ervan op de hoogte dat VITA onderdeel is van het Belgische bedrijf Cubigo, dat diensten aanbiedt aan mensen met een beperking? Wat vindt u hiervan?
VITA is geen onderdeel van het Belgische bedrijf Cubigo. Cubigo is een IT-bedrijf met een gelijknamig ICT-platform. Dit digitale platform is speciaal ontwikkeld voor ouderen. Cubigo biedt – naast het platform – zelf geen diensten aan. Transvision maakt voor de boekingstool VITA gebruik van dit platform.
Waarom wordt een website van de rijksoverheid gebruikt om indirect te adverteren voor een Belgisch bedrijf dat naast gehandicaptenvervoer ook andere diensten aan gehandicapten aanbiedt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat Cubigo en Transvision bewust samenwerken omdat Transvision over persoonsgegevens beschikt, zoals dat vermeld staat op de website van Cubigo: «(o)ok bleek Transvision met 400.000 klanten in vervoer dé perfecte strategische partner om in contact te komen met nieuwe gebruikers»?2 Zo ja, waarom staat u dit toe? Zo nee, waarom is hier geen toezicht op?
Ik ben op de hoogte van de samenwerking tussen Transvision en Cubigo. De betreffende uitspraak op de website laat ik geheel voor rekening van Cubigo. Op basis van de mij ter beschikking staande informatie stel ik vast dat de wetgeving ten aanzien van privacy en gegevensbescherming in acht wordt genomen.
Deelt u de mening dat Transvision zijn positie als concessiehouder gebruikt om er commercieel beter van te worden? Zo ja, bent u het er in dat geval mee eens dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision is een onderneming en heeft – ook met betrekking tot het Valys vervoer – een commercieel oogmerk. Het gebruik van VITA is gratis, vrijwillig en vrijblijvend. De ontwikkeling van een innovatie als VITA acht ik op zichzelf niet onwenselijk. In VITA wordt de Valys-pashouder bij het plannen (en boeken) van een reis meer vervoersmogelijkheden geboden dan alleen Valys. Dit biedt mensen met een mobiliteitsbeperking aanvullende ondersteuning om hun reis zo goed mogelijk te laten aansluiten op hun specifieke behoefte en mogelijkheden.
Bent u ervan op de hoogte dat in het contract tussen de overheid en Transvision staat dat het delen van gegevens met derden alleen toegestaan is in het geval noodzaak? Deelt u de mening dat het delen van gegevens met Cubigo geen noodzaak is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Transvision deelt geen gegevens met Cubigo. Als Valys-pashouders gebruik willen maken van VITA melden zij zich vrijwillig aan voor VITA en Cubigo. Dit vraagt derhalve een individuele afweging en instemming. Transvision kan dit niet namens een pashouder en heeft dit ook niet gedaan. Het gebruik van VITA is niet noodzakelijk om gebruik te kunnen maken van Valys.
Vindt het u het tevens onwenselijk dat het voor de gebruikers van Valys, ouderen en mensen met een beperking, onvoldoende transparant is wat Transvision met hun gegevens doet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De privacy van de Valys gebruiker is zoals aangegeven niet in het geding, maar ik ben het met u eens dat de informatievoorziening naar de gebruiker zo volledig en begrijpelijk mogelijk moet zijn. Dat is ook het belangrijkste bezwaar van de ouderenbond KBO-PCOB in het artikel. Ik heb Transvision hierop aangesproken en de informatie op de website is inmiddels aangepast. Daarnaast is naar aanleiding van dit artikel met KBO-PCOB afgesproken om met hen en andere vertegenwoordigers van de doelgroep op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat de privacy van de gebruikers van Valys in het geding is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat gegevens die verstrekt zijn voor het gehandicaptenvervoer via Valys niet bedoeld zijn om winsten te boeken op andere terreinen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6 en 7.
Amsterdamse ouders die hun kind van de voorschool halen nu die geld kost |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Klopt het dat veel ouders in Amsterdam hun kind van de voorschool halen nu deze per 1 januari jl. niet langer gratis is, maar zij ervoor moeten betalen?1
Volgens gegevens van de gemeente Amsterdam blijkt dat bij de grote aanbieders ongeveer 3 procent van de kinderen niet meer komt vanwege de kosten.2 Er is geen eenduidig beeld welke inkomenscategorieën het betreft.3 Dit is een voorlopig cijferbeeld.
Sinds de invoering van de Wet ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (2010) zijn gemeenten verplicht een aanbod voorschoolse educatie te doen van 10 uur per week aan jonge kinderen met een risico op een onderwijsachterstand. Doel is om (onderwijs)achterstanden zoveel mogelijk op jonge leeftijd in te lopen of te voorkomen. Gemeenten ontvangen hiervoor budget van het Rijk.4
De harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk is voor sommige gemeenten aanleiding geweest om het beleid op voorschoolse educatie aan te passen. De gemeente Amsterdam kiest er bijvoorbeeld voor om werkende ouders kinderopvangtoeslag aan te laten vragen voor voorschoolse educatie. Dit is geen verplichting vanuit het Rijk, de kinderopvangtoeslag is namelijk primair een arbeidsparticipatie instrument en niet een instrument voor het bestrijden van onderwijsachterstanden. De gemeente kan er ook voor kiezen het aanbod voor ouders van doelgroepkinderen zoals voorheen te bekostigen, waarbij er in de gemeente Amsterdam geen sprake was van een ouderbijdrage. Een consequentie van de gemeentelijke keuze om werkende ouders van doelgroepkinderen kinderopvangtoeslag aan te laten vragen is dat deze ouders een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage moeten betalen.
Gemeenten hebben beleidsvrijheid om een eigen bijdrage te vragen van ouders voor voorschoolse educatie. In bijna alle gemeenten betalen ouders al langer een eigen bijdrage voor voorschoolse educatie. Een van de weinige uitzonderingen hierop was de gemeente Amsterdam. Daar hoefden ouders in 2017 nog geen eigen bijdrage te betalen en nu wel. Het is mogelijk dat deze ouders een barrière ervaren om gebruik te blijven maken van voorschoolse educatie. Echter, in gemeenten waar al een eigen bijdrage gevraagd wordt, ligt het bereik van doelgroepkinderen gemiddeld gezien niet lager.5
Klopt het dat niet alleen ouders met een minimuminkomen zich gedwongen zien tot deze stap, maar dat ook middeninkomens om de knel komen?
Zie antwoord op vraag 1.
In welke mate doet deze ontwikkeling zich ook elders in Nederland voor?
Ik heb geen signalen die erop duiden dat deze ontwikkeling zich ook elders in Nederland voordoet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1 was er in vrijwel alle gemeenten al sprake van een ouderbijdrage voor voorschoolse educatie. De praktijk in deze gemeenten is dus op dit punt niet veranderd door gemeentelijke keuzes naar aanleiding van de harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk sinds 1 januari 2018.
Ziet u deze ontwikkeling als een tijdelijke terugval, of als een vermoedelijk structureel effect? Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 1 en 3 betalen ouders in de meeste gemeenten al langer een ouderbijdrage. Uit onderzoek blijkt dat het bereik van doelgroeppeuters in gemeenten die het beleid rondom voorschoolse educatie in het kader van de harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk hebben aangepast, nauwelijks is veranderd, ook wanneer dit in sommige gevallen leidde tot een hogere ouderbijdrage.6 Op basis daarvan kan worden verwacht dat de mogelijke terugval in Amsterdam tijdelijk is. Gemeentelijke bereikcijfers van voorschoolse educatie worden door de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks in beeld gebracht en gerapporteerd in de Staat van het Onderwijs die elk voorjaar aan uw Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat dit een kwalijke ontwikkeling is, omdat de betrokken kinderen vaak opgroeien in een thuissituatie waarin zij onvoldoende kennismaken met goed Nederlands, zodat ze hun onderwijsloopbaan al beginnen met een ernstige taalachterstand? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze(n) en op welk niveau moet deze ontwikkeling dan worden tegengegaan?
Ik vind het gewenst dat zoveel mogelijk peuters met een risico op een onderwijsachterstand naar een voorschoolse voorziening kunnen gaan zodat zij een betere start op de basisschool kunnen maken. Gemeenten hebben een belangrijke rol bij het bereik van de doelgroep. In de praktijk zorgt de GGD Jeugdgezondheidszorg (het consultatiebureau) voor een goede toeleiding naar voorschoolse educatie. Sommige gemeenten hebben een speciale toeleidingscoach die zeer gericht de doelgroep weet te bereiken. Op lokaal niveau bestaat het beste beeld van de problematiek en van de meest effectieve aanpak.
Zoals in de bovenstaande antwoorden toegelicht lijkt de uitval vanwege de kosten beperkt te zijn en zijn er in andere gemeenten die het beleid al eerder aangepast hebben geen grote wijzigingen van bereik te zien. Komende tijd zal dit in de gaten gehouden worden via het jaarlijkse bereikonderzoek van voorschoolse educatie door de Inspectie van het Onderwijs. Daarnaast laat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de eerste helft van 2018 een onderzoek doen naar het verloop van de harmonisatie peuterspeelzaalwerk.
De signalen het meeverhuizen naar een verpleeghuis niet altijd mogelijk is |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «He Ouwelui, Ga eens even dood»?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat de mogelijkheid van het meeverhuizen van een partner weliswaar in de wet staat, maar zorginstellingen niet verplicht zijn om de mogelijkheid daartoe aan te bieden? Zo nee, waar blijkt dit uit? Zo ja, wat is daarvan de achtergrond en komt het vaak voor, zoals het artikel suggereert?
Ik vind het belangrijk dat echtparen samen kunnen blijven wonen, ook als één van de partners moet worden opgenomen in een zorginstelling. In de Wet langdurige zorg (Wlz) is expliciet geregeld dat de partner van een echtpaar waarvan een van beiden een geldige indicatie heeft voor opname in een instelling, opgenomen kan worden in dezelfde instelling zonder zelf over een indicatie te beschikken.
Hoewel partneropname mogelijk is op grond van de Wlz kan het voorkomen dat de zorginstelling van voorkeur niet beschikt over echtparenappartementen of dat deze reeds bezet zijn. Het is niet mogelijk na te gaan hoe vaak dit voorkomt. Partneropname wordt niet geïndiceerd door het CIZ, maar wordt geregistreerd op het moment dat de zorginstelling de niet-geïndiceerde partner opneemt. Indien de zorginstelling van voorkeur geen mogelijkheden heeft voor partneropname kunnen echtparen zich wenden tot het zorgkantoor. Het zorgkantoor heeft een inspanningsverplichting om bij een wens tot partneropname te bemiddelen naar een passende plek. 2
Of echtparen uiteindelijk kiezen voor partneropname hangt ook af van de situatie van de betrokken cliënten. Het komt voor dat de niet-geïndiceerde partner besluit, na het afwegen van de mogelijkheden, geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot partneropname bijvoorbeeld omdat het geboden woon- of zorgklimaat voor de niet-geïndiceerde partner onvoldoende aansluit bij zijn of haar wensen en behoeften (bijvoorbeeld een niet-geïndiceerde partner zonder dementie op een gesloten afdeling voor psychogeriatrie).
Hoe werkt dit in de praktijk na overlijden van de partner voor wie de indicatie in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) gold? Kan de mee verhuisde partner in alle gevallen blijven wonen in de zorginstelling? Zo nee, wat zijn redenen waarom dit niet kan? Heeft u een idee hoe vaak dit voorkomt? Welke verplichting heeft de zorginstelling om een passende plek te vinden voor de achtergebleven partner?
In de Wlz is tevens geregeld dat de niet-geïndiceerde partner het recht op verblijf behoudt in die instelling na het overlijden van zijn of haar echtgenoot dan wel na het vertrek van zijn of haar echtgenoot naar een andere instelling. De niet-geïndiceerde (achtergebleven) partner heeft hiermee het recht om in de instelling te blijven wonen en kan niet worden verplicht te verhuizen. Het is wel zo dat wanneer de niet-geïndiceerde partner in een wooneenheid met een intramurale toelating voor twee plaatsen woont, hij of zij dan binnen redelijke termijn moet verhuizen naar een eenpersoons wooneenheid. De niet-geïndiceerde partner blijft een eigen bijdrage voor het verblijf in de instelling betalen.
Het komt voor dat de woonwensen van de niet-geïndiceerde partner na het overlijden veranderen. In voorkomende gevallen kan de zorginstelling ondersteunen bij het vinden van een passende nieuwe woonsituatie. De zorginstelling is hiertoe echter niet verplicht.
Deelt u de mening dat samen oud worden een essentieel onderdeel is van goede en liefdevolle zorg?
Zie antwoord vraag 2.
De illegale goudsmokkel vanuit Venezuela |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat onder het toeziend oog van het leger van Venezuela veel goud wordt gesmokkeld naar Aruba en Curaçao?1 Zo ja, waarom is dat nooit bekend geworden?
Het is bekend dat de Venezolaanse mijnbouw (waaronder goudwinning) voor een groot deel in handen is van instanties die vrijwel volledig door het leger gecontroleerd worden. Er worden door de Venezolaanse regering echter geen officiële cijfers gepubliceerd over importen en exporten van delfstoffen, waaronder goud. Contacten met de autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben duidelijk gemaakt dat er geen signalen bekend zijn welke de berichtgeving omtrent mogelijke goudsmokkel vanuit Venezuela ondersteunen.
Verklaart deze smokkel ook mede de grote export van goud uit Curaçao?2 Zo nee, waar haalt Curaçao dit goud dan vandaan?
Curaçao heeft aangegeven dat er geen sprake is van export van goud, maar van doorvoer van goud. Curaçao is daarbij, zoals gesteld, niet op de hoogte van goudsmokkel. De douane van Curaçao toetst bij de doorvoer alle voorgelegde documenten aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Klopt het dat op Aruba en Curaçao een infrastructuur bestaat om dit illegale goud wit te wassen? Welke financiële bedrijven zijn hierbij betrokken? Waarom is dit nooit geconstateerd door accountants als KPMG?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao zijn niet op de hoogte van illegale activiteiten omtrent eventuele goudsmokkel.
Welke instantie zou op Aruba en Curaçao controle moeten uitoefenen op deze illegale activiteiten? Waarom is dit dan niet gebeurd?
Conform wet- en regelgeving worden controles uitgevoerd door onder andere Kustwacht, douane en het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Er worden daarmee wel degelijk controles uitgevoerd.
Vindt deze illegale handel ook plaats via Bonaire en wie is hier verantwoordelijk voor toezicht op en aanpak van deze criminaliteit?
De Douane op Bonaire, onderdeel van de Belastingdienst Caribisch Nederland, houdt toezicht op de uitvoer, invoer en doorvoer van (illegale en ongewenste) goederen van en naar het eiland. De Douane voert daartoe controles uit aan de lucht- en zeegrens. Tot op heden heeft de Douane op Bonaire tijdens haar toezicht geen goud aangetroffen. Het Openbaar Ministerie BES is verantwoordelijk voor de aanpak van criminaliteit op Bonaire. Er zijn bij het OM BES geen signalen bekend die wijzen op illegale handel in goud via Bonaire.
Het bericht dat de korte training tijdens de Uruzganmissie fataal werd. |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Korte training missie werd militairen fataal»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het boek Lucky shot en aangeven waar de schrijver terechte pijnpunten bloot legt?
Het boek is een aangrijpende weergave van de tragische gebeurtenissen in de nacht van 12 op 13 januari 2008 waarbij soldaat Wesley Schol en korporaal Aldert Poortema, alsmede de Afghaanse soldaten Abdal Qodos en Boman Haider om het leven kwamen en soldaat Marc van de Kuilen gewond raakte. De persoonlijke verhalen van Marc van de Kuilen en de andere betrokken militairen laten zien hoe de omstandigheden en een reeks van tegenslagen tot de gebeurtenissen van die nacht hebben geleid.
Het boek gaat ook in op de resultaten uit het onderzoek en de nadere analyse van de CDS. Deze resultaten zijn ook aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrieven van 18 februari en 28 oktober 2008 (Kamerstuk 27 925, nrs. 296 en 325). Uit onderzoek van de CDS is destijds gebleken dat tijdens de operatie niet volledig conform de bestaande tactische procedures is gehandeld. Dat betrof de aandacht binnen de Battle Groupvoor het nemen van maatregelen ter voorbereiding op de nacht, de inachtneming van procedures voor eenduidige doelaanwijzing en de vaststelling van restricties voor de inzet van wapens met een lange dracht.
Bent u van mening dat een gebrekkige training aan de basis heeft gestaan voor dit fatale incident? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van Defensie laat zien dat de eenheid klaar was voor de missie. Dit wordt ook zo benoemd in het boek waar onder meer wordt beschreven dat de eenheid na Kapcha As nog een aantal succesvolle operaties heeft uitgevoerd. Wel was een van de bevindingen van het onderzoek, ook benoemd in de Kamerbrief van 28 oktober, dat er beperkingen waren bij de geïntegreerde oefeningen in voorbereiding op een uitzending. Tevens is geconstateerd dat de situatie in Afghanistan in Nederland niet volledig kon worden nagebootst. Naar aanleiding van de nadere analyse heeft de CDS destijds maatregelen genomen.
Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat er geen sprake was van één enkele oorzaak die ten grondslag lag aan de incidenten. Het was de samenloop van omstandigheden die nacht, die heeft geleid tot een situatie waarin de eigenvuurincidenten zich konden voordoen.
Deelt u de mening dat dit de zoveelste berichtgeving is, waarbij duidelijk wordt dat Defensie een te hoog ambitieniveau hanteert voor haar missies, zoals ook diverse rapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid vaststelden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven gemeld, betrof het een samenloop van omstandigheden.
Het bericht 'Kinderopvang kampt met personeelstekort' |
|
Peter Kwint |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderopvang kampt met personeelstekort»?1
Ja.
Hoe gaat u de sector helpen om aan voldoende kwalitatief personeel te komen, aangezien het tekort mede veroorzaakt wordt door de verandering van de beroepskracht-kindratio van 4:1 naar 3:1 per 1 januari 2018 door de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK)?
Het is aan de sector zelf om te borgen dat er voldoende kwalitatief personeel wordt aangetrokken. De aantrekkelijkheid van de sector wordt mede bepaald door de afspraken tussen werkgevers en werknemers.
De aanscherping van de beroepskracht-kindratio voor baby’s gaat in per 1 januari 2019.
Voor nuljarigen wordt de beroepskracht-kindratio aangescherpt van 1 beroepskracht op 4 nuljarigen, naar een ratio van 1 beroepskracht op 3 nuljarigen. Dit heeft inderdaad tot gevolg dat het benodigde aantal beroepskrachten in de dagopvang stijgt.
Naast de aanscherping in de dagopvang gaat per 1 januari 2019 een versoepeling gelden voor het aantal benodigde beroepskrachten in de buitenschoolse opvang (BSO). Afhankelijk van de individuele situatie van werknemers en werkgevers kan een deel van de fte’s die extra nodig zijn in de dagopvang, opgevangen worden door fte’s uit de versoepelde beroepskracht-kindratio in de BSO. In welke mate dit kan, is oa afhankelijk van individuele situaties (opleiding, (om)scholingsbeleid, interesses etc).
Doordat werkgevers reeds sinds de zomer 2017 weten dat zowel de aanscherping als de versoepeling van de beroepskracht-kindratio per 1 januari 2019 ingaat, heeft de sector de tijd om eventueel nieuw personeel te werven dan wel personeel (om)te scholen.
Hoe staat het met de cao-onderhandelingen in de kinderopvang die in december 2017 zijn stopgezet?2 Heeft het vastlopen van de cao-onderhandelingen geen negatief effect op het werven van nieuw personeel? Kunt u in overleg treden met de vakbonden en de werkgeversorganisaties om een juiste balans te krijgen tussen werkdruk en flexibele inzet van medewerkers?
Cao-onderhandelingen vinden plaats tussen werkgevers en werknemers. Ik heb begrepen dat de cao-onderhandelingen helaas stil liggen. Of dit effect heeft op het werven van nieuw personeel is een vraag aan de cao-partijen. Zij bepalen of en wanneer de onderhandelingen weer starten en welke onderwerpen daar besproken worden. Het is dan ook aan de cao-partijen zelf om afspraken te maken, waarmee geborgd wordt dat er een juiste balans bestaat tussen werkdruk en flexibele inzet van medewerkers.
Deelt u de mening dat de opstelling van de werkgevers een oplossing van het probleem niet dichterbij brengt? Zo ja, kunt u deze opstelling meebrengen in het overleg met de vakbonden en de werkgeversorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om hierover een uitspraak te doen. Het is aan de cao-partijen om te komen tot goede afspraken voor de kinderopvangsector.
Deelt u de mening dat het vervangen van flexibele contracten naar vaste contracten een extra stimulans is om te gaan werken in de kinderopvang om zo het dreigende personeelstekort in te dammen? Zo ja, hoe gaat u de sector stimuleren om meer werknemers een vast contract aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat dat de regering wil werken aan meer vaste banen en een nieuwe balans tussen flex en vast. Een flexibele arbeidsmarkt is een groot goed, maar kan ook doorschieten. Te vrijblijvende arbeidsrelaties leiden tot onzekerheid bij werknemers, verlies aan ervaring bij bedrijven en te weinig investeringen in kennis en opleiding. Voor werkgevers moet het financieel aantrekkelijker en minder risicovol worden om mensen een vast arbeidscontract aan te bieden. Het is aan de kinderopvangsector om hier invulling aan te geven en om goed personeel te werven en goede arbeidsvoorwaarden te bieden.
Het bericht ‘Maakbedrijven trekken naar India wegens groeiend gebrek aan Nederlandse ingenieurs’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Arne Weverling (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Maakbedrijven trekken naar India wegens groeiend gebrek aan Nederlandse ingenieurs»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Heeft u inzicht in hoe groot het verwachte tekort aan hoogopgeleid technisch personeel in de komende jaren is?
Door de economische groei en door de toepassing van technologie neemt de vraag naar voldoende en goed opgeleid technisch talent alleen maar toe. Het tekort aan bèta-technici is een belemmering voor de Nederlandse economische groei in de komende jaren. Uit de recente rapportage De Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022van het Researchcentrum voor onderwijs en arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht, kan indicatief afgeleid worden dat de verwachte tekorten op de bèta-technische arbeidsmarkt groot zijn (zie tabel). Het is goed om te beseffen dat we niet alleen behoefte hebben aan hoogopgeleide bèta en technisch geschoolde mensen, maar vooral ook aan vakmensen. Mensen die dingen kunnen maken zoals lassers, installateurs, metselaars, elektriciens etc.
9.200
16.700
7.500
107.000
106.500
–500
7.100
5.800
–1.300
12.200
14.300
2.100
24.400
19.300
–5.100
4.200
7.500
3.300
11.000
14.500
3.500
10.700
8.100
–2.600
20.600
18.100
–2.500
16.800
18.900
2.100
13.800
11.800
–2.000
101.800
83.500
–18.300
7.700
26.400
18.700
18.900
5.900
–13.000
22.700
5.800
–16.900
5.800
4.000
–1.800
mbo 4 voertuigtechniek
8.900
5.400
–3.500
mbo 4 techniek overig
14.800
17.200
2.400
mbo 4 bouw en infra
16.300
7.900
–8.400
mbo 4 transport en logistiek
6.700
10.800
4.100
120.700
60.800
–59.900
16.100
13.200
–2.900
32.500
9.800
–22.700
22.900
14.400
–8.500
12.000
3.100
–8.900
28.000
13.500
–14.500
9.300
6.900
–2.400
15.500
13.700
–1.800
10.100
10.000
–100
5.400
3.700
–1.700
61.700
29.500
–32.200
19.500
8.300
–11.200
25.100
11.800
–13.300
17.100
9.400
–7.700
19.500
21.600
2.100
11.900
14.200
2.300
7.600
7.400
–200
Hoeveel schade loopt de Nederlandse economie op doordat bedrijven uit Nederland vertrekken vanwege een tekort aan technisch personeel?
Er worden (door het CBS) geen gegevens bijgehouden over aantallen bedrijven die uit Nederland vertrekken. Ook is er geen informatie bekend over de specifieke landen waar deze bedrijven naar vertrekken. Er zijn, kortom, geen integrale gegevens beschikbaar over hoeveel bedrijven uit Nederland vertrekken en daarbij een gebrek aan technisch geschoold personeel als reden aangeven. Bij bedrijfsbeslissingen over vestigingslocaties, zien we in de praktijk dat een breed palet aan vestigingsklimaatfactoren een rol speelt. Een besluit om te vertrekken of omgekeerd, in Nederland te gaan vestigen, is dus zelden aan slechts één factor van het vestigingsklimaat toe te wijzen. Naast de factor arbeid (o.a. beschikbaarheid van goed opgeleid personeel), zijn ook andere locatiefactoren van belang, zoals bijvoorbeeld fiscaliteit, infrastructuur en kwaliteit van leven en leefomgeving.
Er is dus ook geen prognose te maken over hoeveel bedrijven uit Nederland de komende 10 jaar zullen vertrekken vanwege een tekort aan technisch geschoold personeel. Dat laat onverlet dat dit een belangrijke factor is van ons vestigingsklimaat. Het CBS heeft recent nieuwe informatie verzameld over de outsourcing van bedrijfsonderdelen. Daarin wordt o.a. gevraagd naar «Ingenieursdiensten en gerelateerde technische diensten» en naar motieven voor verplaatsing, waaronder een tekort aan personeel. Het CBS verwacht de resultaten in april te hebben. Wellicht dat deze studie meer inzicht kan bieden over het belang van deze locatiefactor.
Uiteraard bereiken ons wel signalen, ook vanuit de casuïstiek, dat voldoende beschikbaarheid van technisch geschoold personeel een aandachtspunt in het Nederlandse vestigingsklimaat is. Dit blijkt ook uit de recent gepubliceerde Global Talent Competitiveness Index (GTCI). De GTCI is een jaarlijkse meetlat waarin het concurrentievermogen van 119 landen op het gebied van talent wordt vergeleken. Nederland scoort goed in deze ranglijst en staat op plaats 9 (vorig jaar 11e). Nederland scoort met name op het vermogen om talent te ontwikkelen (1ste plek). Op andere subonderdelen van de lijst, zoals het aantrekken van talent, het faciliteren van talent, het vermogen om talenten te binden en de beschikbare voorraden van beroeps- en technische vaardigheden en hoger opgeleiden vaardigheden, doet Nederland het goed, maar staat het net iets achter de koplopers. Onder andere via het Techniekpact zet het Kabinet zich in om de positie van Nederland op deze laatste subfactor te verbeteren (zie ook het antwoord op vraag 7).
Aangezien er geen helder beeld is over hoeveel bedrijven in de afgelopen 10 jaar vanwege een tekort aan technisch personeel zijn vertrokken, is ook geen beeld te schetsen van hoeveel niet-technische arbeidsplaatsen hierdoor zijn vervallen. Bekend is dat in technische sectoren ook werkgelegenheid is voor niet-technici. Daarnaast levert een bedrijf ook regionale werkgelegenheid op, bijvoorbeeld bij toeleveranciers en facilitaire dienstverlening.
Hoeveel bedrijven zijn de afgelopen 10 jaar vanwege een tekort aan technisch opgeleid personeel vertrokken uit Nederland? Wat is de prognose voor de komende 10 jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoeveel niet-technische arbeidsplaatsen er vervallen doordat bedrijven naar India zijn vertrokken of gaan vertrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoe in de ons omringende landen wordt omgegaan met eventuele tekorten aan technisch opgeleid personeel? Kunt u de Kamer informeren over de in die landen toegepaste oplossingen?
Veel landen in Europa kampen met tekorten aan bèta-technisch opgeleiden en zijn, net als Nederland, zoekende naar de juiste manier om dit gat te dichten. Recent hebben geïnteresseerde landen de handen ineen geslagen in de EU STEM Coalition om informatie uit te wisselen over het dichten van het gat. Dat de Nederlandse aanpak van het Techniekpact in Europees verband wordt gezien als een voorbeeld, blijkt uit de vele buitenlandse delegaties die Nederland over dit onderwerp ontvangt en uit het feit dat landen zoals Denemarken en Estland naar Nederlands voorbeeld een eigen Techniekpact zijn gestart. Op de site van de EU Stem Coalition staan verschillende voorbeelden genoemd van aanpakken om de tekorten aan bèta-technisch personeel aan te pakken. Zie: http://www.stemcoalition.eu.
In hoeverre bent u in gesprek met bedrijven over de mogelijke oplossingen voor de tekorten aan technisch personeel in Nederland? Kunt u de Kamer informeren over deze mogelijke oplossingen?
Bent u voornemens om maatregelen te nemen teneinde te zorgen voor meer in de techniek opgeleide mensen? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Bent u van plan om maatregelen te nemen om al in het primair onderwijs leerlingen enthousiast te maken voor een technische opleiding? Zo ja, welke maatregelen zijn dat?
Wat vindt u van het feit dat universiteiten een numerus fixus instellen voor technische opleidingen? Deelt u de mening dat het goed is deze beperking van instroom in technische studies met ingang van het komend schooljaar op te heffen?
Het bericht ‘PostNL nog steeds bezig met bezorgen kerstpost’ |
|
Jan Paternotte (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «PostNL nog steeds bezig met bezorgen kerstpost»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de eisen met betrekking tot tijdige bezorging die worden gesteld aan de partij die aangewezen is om de Universele Postdienst (UPD) te verzorgen?
De verlener van de universele postdienst heeft een vijfdaagse bezorgplicht en zorgt er op grond van artikel 16, zesde lid, van de Postwet 2009, voor dat, kort gezegd, brieven in ten minste 95% van de gevallen de dag volgende op de dag van de aanbieding worden bezorgd.
Doordat er veel wenskaarten worden verstuurd in de maand december is in deze maand het aanbod van brieven voor postvervoer zeer groot waardoor de bezorging de volgende dag niet kan worden gegarandeerd (van het totale postvolume dat door consumenten gedurende een jaar wordt verstuurd is ongeveer de helft kerstpost). Artikel 3 van de Postregeling biedt ruimte aan de verlener van de universele postdienst om in de algemene voorwaarden voor de maand december onderscheid te maken tussen bezorging van de zogenaamde kerstpost (waarvoor een lager tarief geldt) en reguliere post. De overkomstduur van kerstpost is niet gereguleerd, maar PostNL belooft dat post met decemberzegels binnen 3 à 4 dagen wordt bezorgd. De verlener van de universele postdienst zal elk kalenderjaar voor 1 november aan de ACM bekend maken in welke aangesloten periode van drie weken in december deze voorwaarden voor bezorging de volgende dag geldt. Deze periode was in 2017 van 8 december tot en met 28 december. Post die gedurende deze periode in de straatbrievenbussen of speciale kerstpostcollectiebussen wordt aangeboden, wordt niet meegeteld bij de beoordeling of de post de volgende bezorgdag is bezorgd.
Alleen poststukken die tegen het standaard tarief bij dienstverleningspunten van PostNL worden aangeboden tellen in deze norm mee. Om dat te waarborgen kan de verlener van de universele postdienst in zijn algemene voorwaarden opnemen dat, gedurende de periode van drie weken in december, bezorging van losse brieven op de volgende dag alleen kan worden gegarandeerd als deze voldoende gefrankeerd met een reguliere postzegel of een postzegelafdruk op een dienstverleningspunt worden aangeboden. Daarnaast zal de verlener van de universele postdienst het publiek moeten informeren wanneer deze periode plaatsvindt en over de afwijkende aanlevermethode voor regulier gefrankeerde post en kerstpost gedurende deze periode.
Wordt bij de evaluatie van de dienstverlening door de partij die de UPD uitvoert alleen gekeken naar de gemiddelde prestatie over een jaar of is er aandacht voor het presteren in specifieke piekperiodes, bijvoorbeeld de kerstperiode?
Het toezicht van ACM op de kwaliteit van de dienstverlening ziet op het halen van de normen van de overkomstduur. De wet stelt dat PostNL 95% van de post de volgende bezorgdag moet bezorgen. De ACM beoordeelt of PostNL deze norm op jaarbasis behaalt. PostNL laat een onafhankelijk onderzoeksbureau gedurende het jaar 58.000 proefbrieven verdeeld over het jaar en de dagen van de week versturen. De resultaten van de overkomstduur worden door een externe accountant geverifieerd. Voor 2017 zijn nog geen resultaten bekend, voor het jaar 2016 voldeed PostNL volgens de ACM aan de norm: 96,4% van de post werd de volgende dag bezorgd.2
Bent u bereid aanvullende eisen te stellen aan de partij die de UPD uitvoert zodat juist tijdens piekperiodes zoals rond kerst de dienstverlening getoetst wordt?
Juist vanwege de piekperiode gelden in december afwijkende eisen die PostNL de ruimte bieden om adequaat met deze volumes om te gaan. In voorgaande jaren heb ik geen signalen ontvangen dat er problemen waren met de overkomstduur van post die in december was aangeboden bij PostNL. Het toezicht daarop ligt bij ACM. ACM bekijkt momenteel of de problemen structureel van aard zijn of niet. Het nu stellen van aanvullende eisen vind ik daarom prematuur. Daar komt bij dat elke extra kwaliteitseis die de wetgever zou invoeren, als gevolg heeft dat de kosten van de dienstverlening omhoog zullen gaan.
Heeft u zicht op de oorzaak van de voorgedane problemen, met name vanwege de conflicterende berichten over deze oorzaak?
PostNL heeft aangegeven dat in 2017 verschillende factoren er toe hebben bijgedragen dat de post in december vertraging heeft opgelopen. Zo was er aan het begin van de drukke kerstperiode sprake van extreme weersomstandigheden. Tijdens «code rood» op 11 december kon vanwege de sneeuwval een groot aantal voertuigen van PostNL niet uitrijden om de brievenbussen te legen of om zendingen te bezorgen. Dit leidde ook tot extra druk op het verwerkingsproces later in de kerstperiode. Tevens constateert PostNL dat het dit jaar moeilijker was dan andere jaren om alle extra teams op sorteercentra te bemensen. Juist in deze piekperiode heeft PostNL behoefte aan extra tijdelijke arbeidskrachten, maar er waren dit jaar volgens PostNL onvoldoende uitzendkrachten beschikbaar. Ook is er in een aantal gebieden al langere tijd sprake van relatief veel vacatures voor sorteerders en bezorgers.
In de media is naast bovenstaande algemene factoren ook de invoering van de codeerregel bij PostNL als mogelijke oorzaak genoemd. Ik begrijp van PostNL dat de codeerregel een innovatie in het sorteerproces is die een uiteindelijke besparing in de kosten voor bezorging moet opleveren. PostNL is de codeerregel stap voor stap in 2017 gaan invoeren. De codeerregel wordt nu voor ongeveer 30% van de post gebruikt, en hoewel dit van invloed is geweest op het verwerkingsproces en meer vertraging heeft veroorzaakt dan verwacht, heeft de invoering volgens PostNL niet voor grootschalige problemen gezorgd. Er wordt momenteel bezien of het invoeringsproces van de codeerregel kan worden verbeterd.
De bovenstaande problemen hebben er uiteindelijk toe geleid dat volgens opgave van PostNL minder dan 0,5% van het totale volume aan post dat in december voor bezorging is aangeboden pas in de loop van januari alsnog is bezorgd. PostNL heeft aangegeven dat zij de afgelopen periode aan het evalueren is om van daaruit maatregelen te treffen om goed voorbereid te zijn op de volgende kerstperiode.
Bent u bereid met PostNL om tafel te gaan om te kijken waar de oorzaak van de voorgedane problemen zich bevindt en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover in een aparte brief informeren?
Uit eerdere evaluaties is gebleken dat de regelgeving en het toezicht op de kwaliteitseisen effectief en adequaat is. Het is aan ACM om zo nodig op te treden als daar aanleiding toe bestaat. Ik begrijp van ACM dat zij de lagere bezorgingskwaliteit van de reguliere poststromen de afgelopen weken onderzoeken. Daarbij kijkt ACM of er sprake was van overschrijding van wettelijke normen en of de problemen van incidentele of structurele aard zijn. De afgelopen jaren is PostNL in staat gebleken de piek in december zonder noemenswaardige problemen aan te kunnen. Ik ga ervan uit dat PostNL ook zelf lering zal trekken uit hoe het dit jaar is verlopen. Ik zie derhalve geen aanleiding om hier verder in te treden.
Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen om aanvullende maatregelen te nemen die de uitvoerder van de UPD kan helpen om bij toekomstige piekperiodes zo veel mogelijk poststukken op tijd te kunnen bezorgen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre rouwbrieven en medische brieven later zijn bezorgd dan wettelijk is voorgeschreven?
Rouwbrieven en medische brieven worden zes dagen per week bezorgd, uitgezonderd feestdagen. Hiervoor geldt de norm dat deze per kalenderjaar in ten minste gemiddeld 95% van de gevallen worden bezorgd op de eerstvolgende bezorgdag. Om te voorkomen dat spoedeisende post, zoals rouwbrieven en medische brieven in de drukke kerstperiode vertraagt, waarschuwt PostNL in december om deze post niet in een brievenbus te doen, maar af te geven bij een Postkantoor. PostNL voorziet brievenbussen van deze informatie en zorgt ook voor informatie op postkantoren.
Helaas hebben tijdens code rood in december de weersomstandigheden ook voor een aantal zendingen van rouwbrieven in december tot vertraging geleid. Ik begrijp van PostNL dat zij er werk van heeft gemaakt om de ontvangers van rouwkaarten toch op tijd te informeren door een calamiteitenprocedure in werking te stellen. Dat houdt in dat in overleg met verzenders is bekeken hoe alle geadresseerden juist en tijdig geïnformeerd konden worden, bijvoorbeeld door het nabellen van geadresseerden. Afgezien van deze vertraging door de code rood situatie vertoont de bezorging van rouwbrieven in de afgelopen periode volgens PostNL geen afwijkend beeld. Ik begrijp van PostNL dat het beeld voor medische post ook niet significant anders was dan in voorgaande jaren.
In hoeverre zal de dienstverlening van de uitvoerder van de UPD met betrekking tot tijdige levering van consumentenpoststukken worden meegenomen in de aangekondigde postdialoog?
In de Analyse toekomst postmarkt die op 10 juli 2017 aan uw Kamer is aangeboden wordt een aantal dilemma’s gepresenteerd die een plek zullen krijgen in de postdialoog.
De gewenste omvang van de UPD, de bijbehorende kwaliteitseisen en de wijze waarop deze kwaliteitseisen het beste geborgd zouden kunnen worden zijn daar onderdeel van.
Het bericht ‘Steeds meer mensen willen euthanasie, kliniek kan de vraag niet aan’ |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer mensen willen euthanasie, kliniek kan de vraag niet aan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mensen erop moeten kunnen rekenen dat zij tijdig geholpen kunnen worden als hun eigen huisarts principiële bezwaren heeft dan wel wanneer er sprake is van een complex verzoek?
Het is van belang dat artsen en patiënten met elkaar in gesprek gaan over het levenseinde, de wensen die de patiënt heeft en de mogelijkheden die de arts kan en wil bieden. Tijdigheid is hierbij een belangrijke factor. Zeker als de arts om principiële of andere redenen niet in kan gaan op een euthanasieverzoek is het raadzaam dit in een vroeg stadium aan de patiënt te laten weten en door te verwijzen naar een collega die het over kan nemen.
Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor de bestaande wachtlijsten? Kunt u dit per regio specificeren?
De oorzaken voor de huidige wachtlijsten zijn, zoals ook in het artikel staat, onduidelijk. De Levenseindekliniek geeft aan dat vooral in Zuid-Holland een tekort aan artsen is en dat dit te maken zou kunnen hebben met gewetensbezwaren.
Ziet u een toename in het aantal artsen dat principiële bezwaren heeft bij het uitvoeren van euthanasie?
Het rapport van de derde evaluatie van de euthanasiewet laat zien dat het percentage artsen met principiële bezwaren tegen euthanasie de afgelopen jaren is afgenomen. In 2005 betrof dit 3% van de artsen, in 2010 5% en in 2015 betrof het 2%.2
Kunt u inzicht geven in het aantal complexe euthanasieverzoeken die artsen niet kunnen of willen behandelen? Op welke wijze ontwikkelt het aantal complexe verzoeken zich de laatste jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers over complexe euthanasieverzoeken die artsen niet in behandeling konden of wilden nemen. Wel zijn cijfers beschikbaar van euthanasieverzoeken ontvangen door de Levenseindekliniek. Patiënten die zich bij de Levenseindekliniek melden, komen daar terecht als de eigen arts van de patiënt het euthanasieverzoek niet (verder) in behandeling kan of wil nemen.
In 2017 werd bij de Levenseindekliniek door 679 psychiatrisch patiënten een euthanasieverzoek gedaan, in 2016 ging dit om 503 verzoeken. Voor dementie betrof dit 209 aanvragen in 2017 en 149 in het jaar ervoor. Voor een stapeling van ouderdomsklachten ging het in 2017 om 360 verzoeken, en in 2016 om 244. Deze cijfers laten dus voor alle drie de patiëntgroepen een stijging zien in het aantal verzoeken dat werd ingediend bij de Levenseindekliniek.
Het percentage gehonoreerde verzoeken steeg ook licht voor deze drie groepen. Voor psychiatrie was dit 9,6% in 2017 en 9,1% in 2016. Voor dementie 35,9% in 2017 en 32,2% in 2016. Voor de stapeling van ouderdomsklachten ten slotte werd in 2017 51,7% van de verzoeken gehonoreerd en in 2016 was dit 48,4%.
Uit de jaarverslagen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie blijkt dat het percentage van meldingen van euthanasie ten opzichte van het totaal aantal meldingen voor deze drie groepen de afgelopen jaren niet gestegen is. In 2013 vormden dementie, psychiatrie en stapeling van ouderdomsklachten 8,9% van het totaal aantal meldingen, in 2014 was dit 7,1%, in 2015 ging het om 6,3% en in 2016 om 7,3%. De cijfers over 2017 zijn nog niet gepubliceerd.
Wat is uw reactie op de groei van het aantal verzoeken bij de Levenseindekliniek en het streven van de Levenseindekliniek het vangnet te zijn voor de echt complexe euthanasieverzoeken?
Indien een arts, vanwege gewetensbezwaren of om andere redenen, niet in kan gaan op het euthanasieverzoek van een patiënt, kan de arts ervoor kiezen door te verwijzen naar een collega-arts of naar de Levenseindekliniek. Het is goed dat de Levenseindekliniek er voor deze mensen is.
De Levenseindekliniek wil zich naar eigen zeggen als expertisecentrum primair richten op complexe euthanasieverzoeken en stelt zich op het standpunt dat minder complexe verzoeken zo veel mogelijk door de behandelend arts in behandeling moeten worden genomen. Daarbij ondersteunt de Levenseindekliniek artsen om op eigen kracht een euthanasieverzoek in behandeling te kunnen nemen, door middel van initiatieven zoals begeleiding door consulenten euthanasie en een uitgebreid nascholingsprogramma.
De Levenseindekliniek voert momenteel een wervingscampagne gericht op een significante uitbreiding van het aantal aan haar verbonden artsen en verpleegkundigen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze tekorten worden teruggedrongen, zodat mensen die een euthanasieverzoek hebben niet maanden hoeven te wachten totdat hun aanvraag in behandeling wordt genomen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke alternatieven ziet u, op korte termijn, om deze mensen toch van dienst te kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier gaat u stimuleren dat artsen dit werk beter uit kunnen voeren naast hun huisartsenpraktijk?
In het regeerakkoord staat het voornemen van dit kabinet om de kennis over de euthanasiewet te vergroten. In het kader van de kabinetsreactie op de evaluatie van de euthanasiewet zal ik hierover met verschillende partijen in gesprek gaan. Wel wil ik benadrukken dat het altijd de eigen keuze blijft van artsen om wel of niet in te gaan op een euthanasieverzoek van een patiënt en dat er van druk op artsen geen sprake mag zijn.
Het bericht dat ouders steeds meer aan de basisschool betalen |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u van het bericht dat ouders steeds meer aan basisscholen betalen voor schoolreisjes en andere extra activiteiten en dat het voor ouders vaak niet duidelijk is dat zij niet verplicht zijn hiervoor te betalen?1
Het van rijkswege bekostigde onderwijs is gratis en voor iedereen toegankelijk. Toegang tot het onderwijs mag niet afhankelijk zijn van een financiële bijdrage van ouders. Scholen kunnen ouders wel een bijdrage vragen voor zaken die geen onderdeel zijn van het reguliere onderwijsprogramma («extraatjes»), of voor activiteiten die openstaan voor alle leerlingen, ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen. Deze bijdrage is altijd vrijwillig. Scholen zijn wettelijk verplicht dit duidelijk te communiceren, zodat ouders altijd weten dat er geen enkele verplichting is een ouderbijdrage te betalen. De keus om de vrijwillige bijdrage te betalen is geheel aan de ouders zelf.
In mijn brief over de uitvoering van de motie Vermue en Van Dijk geef ik aan dat ik me ook zorgen maak over de ouderbijdrage, op basis van de signalen die ik ontvang. In deze brief geef ik dan ook aan welke stappen ik ga nemen om te komen tot een praktijk waarin alle scholen zich aan de regelgeving houden en scholen en ouders zich prettig voelen bij de praktijk.
Wat vindt u van de stijging van de hoogte van het bedrag dat ouders aan school betalen voor schoolreisjes en andere extra activiteiten van gemiddeld 38 euro per kind in 2006 naar 61 euro in 2016?
Op grond van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) moet de oudergeleding van de medezeggenschapsraad (MR) instemmen met besluiten over de vaststelling of wijziging van de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage. De hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage kan dus van school tot school verschillen. Ouders hebben altijd invloed op de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage op hun eigen school. Ik vind het belangrijk dat scholen zich aan de spelregels houden en dat zij, in overleg met ouders, bepalen welk bedrag zij van ouders vragen als vrijwillige bijdrage.
Vindt u 61 euro een acceptabel bedrag? Wat is volgens u de reden van deze stijging?
De reden van de stijging is mij niet bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat kinderen van wie hun ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald omdat zij dat niet kunnen, uitgesloten worden van schoolreisjes of andere extra activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Dit soort verhalen gaan mij aan het hart. Geen enkele leerling mag zich buitengesloten voelen. In de hierboven genoemde brief over de uitvoering van de motie Vermue en Van Dijk kondig ik daarom maatregelen aan die ertoe moeten leiden dat dit soort situaties zich niet meer voor doen.
Bent u het ermee eens dat scholen die honderden euro’s vrijwillige ouderbijdrage vragen, een drempel opwerpen voor ouders met een smallere beurs om hun kinderen daar aan te melden, ondanks dat ouders niet verplicht zijn om te betalen maar hun kinderen dan mogelijk geweigerd worden bij extra activiteiten? Denkt u dat hierdoor de toegankelijkheid van het onderwijs in het geding komt?
De wetgever heeft de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage belegd bij de scholen. Via de medezeggenschap hebben ouders daar een belangrijke stem in. Daar waar ouders een hoge vrijwillige ouderbijdrage als drempel voor aanmelding ervaren, vind ik dat zorgelijk. De toegankelijkheid van het onderwijs mag nooit in het geding zijn. In de hierboven genoemde brief kondig ik daarom maatregelen aan die ertoe moeten leiden dat ouders dergelijke drempels niet meer ervaren.
Bent u vooruitlopend op het onderzoek naar de vrijwillige ouderbijdrage van mening dat het maximeren van de ouderbijdrage een goede zaak zou zijn? Bent u bereid om regels te stellen aan de activiteiten waaraan de vrijwillige ouderbijdrage besteed mag worden? Zo nee, waarom niet?
In de hierboven genoemde brief geef ik aan welke stappen ik ga nemen om te komen tot een praktijk waarin alle scholen zich aan de regelgeving houden en scholen en ouders zich prettig voelen bij de praktijk. Ik licht in de brief ook toe waarom ik niet kies voor maximering van de ouderbijdrage.
Wat vindt u ervan dat de PO-raad helemaal van de ouderbijdrage af wil? Bent u het eens met de uitspraak van de raad: «Als de bekostiging vanuit de overheid op orde is, zijn we ook af van de oplopende ouderbijdragen»? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Elke school moet op basis van de rijksbekostiging onderwijs kunnen bieden aan alle leerlingen van de school. De ouderbijdrage wordt in de meeste gevallen ingezet voor extra activiteiten. De geschetste relatie herken ik dus niet.
Vindt u het acceptabel dat bijvoorbeeld op de Cornelis Vrijschool in Amsterdam-Zuid het grootste deel van het geld dat ouders betalen naar het salaris van leraren gaat? Bent u het met de fracties van de SP en GroenLinks eens dat dit de taak van de overheid is en niet van ouders middels de vrijwillige ouderbijdrage? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 moet elke school op basis van de rijksbekostiging onderwijs kunnen bieden aan alle leerlingen. Hiervoor zijn geen extra middelen nodig. Het staat ouders vrij om – al dan niet op verzoek van de school − extra middelen ter beschikking te stellen die worden ingezet voor het reguliere lesprogramma. Dit is in alle gevallen een vrijwillige keuze van deze ouders. De bijdrage komt dan ten goede aan alle leerlingen op die school, ongeacht of de ouders meebetalen.
Vindt u het acceptabel dat scholen een hoge vrijwillige ouderbijdrage vragen aan ouders voor gymles door een vakdocent, waardoor ouders dus extra betalen voor gymles? Deelt u de mening dat scholen en de overheid ervoor moeten zorgen dat alle leerlingen voldoende gymles op de basisschool zouden moeten volgen? Bent u bereid om met scholen afspraken te maken zodat leerlingen drie uur bewegingsonderwijs krijgen, gegeven door een vakdocent en zonder dat ouders hiervoor extra betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 moet elke school op basis van de rijksbekostiging onderwijs kunnen bieden aan alle leerlingen. Hiervoor zijn geen extra middelen nodig. Dit geldt ook voor de gymles.
Ik vind het van belang dat scholen voldoende bewegingsonderwijs geven. Scholen ontvangen hier ook bekostiging voor. In het Bestuursakkoord primair onderwijs hebben we afgesproken dat alle scholen ernaar streven om hun leerlingen ten minste twee lesuren per week bewegingsonderwijs te bieden, dat wordt gegeven door een bevoegde leerkracht. Omdat uit de monitor van het Bestuursakkoord PO blijkt dat er op dit moment te weinig voortgang zichtbaar is, ga ik met de PO-Raad bespreken welke aanvullende acties wij gezamenlijk kunnen ondernemen om de komende jaren meer voortgang te realiseren.
Het bericht ‘Henk Kuipers begint eigen videorubriek: Vraag het Henk’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Henk Kuipers begint eigen videorubriek: Vraag het Henk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit? Bent u het met mij eens dat een gedetineerde, verdacht van strafbare feiten zoals in casu, niet langs deze weg een podium dient te krijgen mede gelet op het belang van het onderzoek en de bescherming van slachtoffers?
Ingevolge de Penitentiaire beginselenwet hebben alle gedetineerden recht op contact met de buitenwereld, maar dat recht kan worden beperkt. Voor alle contacten met de media geldt dat gedetineerden toestemming aan de directeur van de inrichting dienen te vragen. De directeur kan toestemming geven voor contacten met de media voor zover dit zich verdraagt met de belangen van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde en de goede zeden, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde en de voorkoming of opsporing van strafbare feiten. Hoewel ieder verzoek uiteraard op zijn merites beoordeeld dient te worden merk ik op dat inwilliging van een verzoek om een eigen videorubriek te beginnen niet in de rede ligt.
De directeur van de inrichting waar betrokkene verblijft heeft van betrokkene geen verzoek ontvangen om in contact te treden met de media. Indien betrokkene hiertoe overgaat zonder toestemming van de directeur van de inrichting kan dit leiden tot beperkingen ten aanzien van het contact met de buitenwereld.
Heeft deze gedetineerde (gezien artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet) toestemming gekregen om contact te hebben met de media en zo ja, onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het ingevolge de Penitentaire beginselenwet toegestaan om op voornoemde wijze contact te hebben met de buitenwereld, gezien artikel 36 tot en met 40 van de Penitentiaire beginselenwet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Turks-Nederlandse gezinnen worden bedreigd met dreigbrieven met een hakenkruis en bloedspetters op hun voordeur |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dreigbrief met hakenkruis en «bloed»spetters»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Turkse Nederlanders aan de deur van hun eigen huis op een vreselijke wijze zijn bedreigd vanwege hun afkomst en hun religie?
Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Zoals ook gemeld in mijn beantwoording op uw vragen van 12 januari j.l.2, merk ik in het algemeen op dat het regeerakkoord de doelstellingen van de aanpak van discriminatie van het kabinet beschrijft. In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u begrijpen dat deze laffe bedreiging leidt tot angst onder Nederlandse moslims en Turkse Nederlanders? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of vergelijkbare vormen van bedreiging vaker zijn voorgekomen in de afgelopen tijd?
Een vergelijkbare casus is bij de politie niet bekend.
Is er contact al opgenomen met de slachtoffers? Is Slachtofferhulp ingeschakeld? Zo nee, waarom niet?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraken. In zijn algemeenheid is het zo dat
bij de aangifte standaard aan slachtoffers wordt gevraagd of ze behoefte hebben
aan slachtofferhulp. Is dat het geval, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Zijn er al verdachten opgespoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals bekend doe ik geen mededelingen over lopende onderzoeken.
Bent u bereid extra maatregelen te nemen omdat steeds meer moslims zich onveilig voelen door het in korte tijd achtereenvolgens plaatsvinden van een terroristische aanslag op een moskee in Enschede, dreigbrieven met nazi-symbolen, bezettingsacties van een extreemrechtse groepering van islamitische bouwwerken en nog veel meer? Zo nee, wat moet er nog meer gebeuren voordat het kabinet eindelijk extra maatregelen neemt?
Zoals gemeld aan de Kamer3 zet het kabinet stevig in op het verkleinen van spanningen, de opsporing en vervolging van daders van strafbare feiten, de veiligheid van moskeeën, de bestrijding van discriminatie en de aanpak van rechts-extremisme. Indien nodig worden extra veiligheids- of andere maatregelen getroffen. De Politie en het Openbaar Ministerie zijn hier extra alert op.
Bent u bereid om, in vergelijking met het (terechte) doelgroepenbeleid inzake de bevordering van homoacceptatie bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ook doelgroepenbeleid te initiëren in de vorm van een actieplan bestrijding moslimhaat? Zo nee, waarom niet?
Het discriminatiebeleid richt zich op alle gronden, waarbij uitgangspunt een generieke benadering van het fenomeen discriminatie is, waar nodig aangevuld met specifieke maatregelen. Discriminatie kent een strafrechtelijke en een gelijke behandelings-component. Het strafrechtelijke beleid is louter generiek, en wordt voor elke discriminatiegrond gelijkwaardig toegepast. Gelijke behandeling richt zich op het volledig en volwaardig kunnen participeren in de maatschappij. Om dit beleid effectief te kunnen laten zijn, bestaan naast generieke ook specifieke maatregelen. In het Nationaal Actieplan Discriminatie 2015–2020 is opgenomen welke maatregelen vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden genomen om gelijke behandeling van moslims in de Nederlandse samenleving te bevorderen.
Bent u bereid de veiligheid van moskeebezoekers te garanderen door de moskeeën in plaats van alleen een handleiding concreet budget te bieden waarmee zij hun gebouwen en bezoekers veiligheid kunnen bieden (zoals terecht ook gebeurt bij synagogen)? Zo nee, wat kan er mis zijn met preventieve maatregelen in het kader van veiligheid, waar nog eens bij komt dat er sprake is van een substantieel begrotingsoverschot?
Zoals ook gemeld in de beantwoording op uw vragen van 22 juni 20174 en 17 oktober 20175 is het dreigingsbeeld leidend voor het nemen van beveiligingsmaatregelen bij religieuze instellingen.
De veiligheid rondom islamitische instellingen wordt op zowel het lokale als het nationale niveau gemonitord. U kunt er van op aan dat als dreiging en risico daartoe aanleiding geven, er beveiligingsmaatregelen worden genomen. Het is niet mogelijk om veiligheid voor 100% te garanderen.
Vindt u ook dat haatzaaiers een vergrotende invloed hebben op de afschuwelijke bedreigingen die het onderwerp zijn van deze vragen? Zo ja, wanneer komt de regering met het wetsvoorstel om de strafmaat op haatzaaien te verhogen?
Het is mijn voornemen om in het voorjaar van 2018 een wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herwaardering van de strafbaarstelling van een aantal actuele delictsvormen in procedure te brengen. De wijziging van het strafmaximum voor het delict haatzaaien zal onderdeel zijn van dit wetsvoorstel.
Het bericht dat een keuringarts is gezwicht onder gemeentelijke druk |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een keuringarts een medisch rapport heeft aangepast onder druk van de gemeente Lingewaard?1
De gemeente Lingewaard heeft mij geïnformeerd dat naar aanleiding van deze zaak een bestuursrechtelijke procedure en een tuchtzaak lopen. Het is aan de bestuursrechter om te beoordelen of het door de gemeente genomen besluit tot afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorzieningen rechtmatig is en het is aan de tuchtrechter om vast te stellen of de keuringsarts juist heeft gehandeld.
Vindt u het wenselijk dat een gemeente druk zet op een keuringsarts om kosten te drukken en een noodzakelijke zorgvoorziening niet te verstrekken?
Nee. Iedere gemeente heeft te handelen volgens de wettelijke regels en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op basis van de Wmo 2015 heeft een cliënt recht op maatschappelijke ondersteuning ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperking naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. De voorziening moet in dat geval een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven. Niet de kosten, maar de passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie van de betreffende cliënt zijn doorslaggevend bij het verstrekken van maatschappelijke ondersteuning. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u over de berichten dat de gemeente Lingewaard naar eigen zeggen geen partij in deze zaak is, omdat het om een medische tuchtzaak gaat?
In de tuchtzaak is de gemeente inderdaad juridisch geen partij. Het betreft hier een zaak tussen de betrokken patiënt als klager en de keuringsarts als beklaagde. De gemeente kan eventueel wel als getuige opgeroepen worden in deze tuchtzaak.
Deelt u de mening dat juist de gemeente verantwoordelijk is voor deze wanpraktijk omdat zij een indicatieproces beïnvloed hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is u bekend of het vaker voorkomt dat indicaties of medische rapporten worden aangepast onder druk van de gemeente? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is mij niet bekend. Op basis van de informatie die mij thans ter beschikking staat, heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten zich op meer dan mogelijk incidentele basis schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen. Een nader onderzoek lijkt mij om die reden dan ook niet aan de orde. Zie ook de antwoorden op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat niet de gemeente een indicatie hoort te stellen maar juist onafhankelijke zorgprofessionals die de expertise en ervaring in huis hebben en die de specifieke omstandigheden van mensen kennen? Kan er sprake zijn van dubbele petten als gemeenten zowel betalen voor de zorg alsook bepalen wie welke zorg krijgt? Zo ja, bent u voornemens het indicatieproces voor de Wet maatschappelijke ondersteuning te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, in de Wmo is de verantwoordelijkheid voor toekenning van algemene en maatwerkvoorzieningen belegd bij het college van burgemeester en Wethouders. Het voorgaande laat natuurlijk onverlet dat het college zich daarbij doorgaans laat adviseren door (zorg) professionals over bijvoorbeeld de beperkingen van een cliënt. Op basis van artikel 2.6.3 Wmo 2015 kan het college er ook voor kiezen de vaststelling van rechten en plichten te mandateren aan een aanbieder. Ik heb overigens van het college van de gemeente Lingewaard vernomen dat de gemeenteraad in deze zaak een eigen onderzoek naar de gang van zaken heeft ingesteld.
Het bericht dat aardbevingsdemonstranten politiebezoek kregen voorafgaand aan een geplande protestactie |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het politiebezoek dat enkele demonstranten mochten ontvangen, voorafgaand aan een protestactie tegen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?1
Ja.
Klopt het dat de agenten in kwestie aan de hand van een Facebook-eventlijst deze bezoeken hebben afgelegd? Zijn er meer mensen die naar aanleiding van het betreffende Facebook-bericht de politie op de stoep hebben gehad?
Wie heeft opdracht gegeven tot deze politieactie?
Waar worden deze mensen van verdacht? Als er geen sprake is van een verdenking, met welk doel kan de politie mensen die hebben aangegeven geïnteresseerd te zijn in een demonstratie thuis lastig vallen?
Kunt u reageren op de uitspraak van één van de agenten, namelijk dat «Big Brother is watching you», aan het adres van een demonstrant?2 Kunt u toelichten in hoeverre met deze vorm van intimidatie het recht op demonstratie wordt geschonden?
Deelt u de mening dat het buiten alle proportie is dat deze mensen die zich aan geen enkel strafbaar feit schuldig hebben gemaakt en ook nergens van worden verdacht, thuis worden bezocht door de politie? Hoe gaat u deze praktijken in de toekomst voorkomen en wordt er opgetreden tegen de betreffende agenten?
De uitzettingen van afgewezen asielzoekers naar Soedan |
|
Jasper van Dijk , Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het onderzoek dat de Belgische regering heeft ingesteld naar de berichten dat uitgezette Soedanese asielzoekers bij terugkeer in Soedan met marteling of onmenselijke behandeling te maken hebben gekregen voor u aanleiding om zelf ook onderzoek te laten doen naar het lot van Soedanese asielzoekers die door Nederland zijn uitgezet, zoals bijvoorbeeld de Soedanees die in december is teruggestuurd?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat de Belgische regering is gestart naar de verklaring van enkele door België uitgezette Sudanese vreemdelingen vormt voor mij geen reden om een eigenstandig onderzoek te doen naar uitzetting naar Sudan dan wel om terugkeer naar Sudan op te schorten, omdat de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische situatie.
Het door België gestarte onderzoek betreft de uitzetting van enkele Sudanese vreemdelingen die in België geen asielaanvraag hebben willen indienen en daar derhalve geen asielprocedure hebben doorlopen. De Sudanese vreemdelingen voor wie gedwongen terugkeer naar Sudan aan de orde is vanuit Nederland betreffen vrijwel allen personen die eerder asiel hebben gevraagd en voor wie derhalve in een asielprocedure is vastgesteld dat er geen sprake is van een risico op vervolging of onmenselijke behandeling bij terugkeer.
Tevens betreft het in België personen voor wie (vervangende) reisdocumenten zijn verkregen van de Sudanese autoriteiten nadat zij waren geïdentificeerd door een met dit doel uit Sudan naar België overgekomen identificatiemissie. Nederland verkrijgt vervangende reisdocumenten voor Sudanese vreemdelingen niet middels een identificatiemissie, maar middels een daartoe strekkend verzoek aan de Sudanese ambassade. Dit laat onverlet dat identificatiemissies een valabele werkwijze zijn om terugkeer vorm te geven. Nederland maakt daarvan (bij andere herkomstlanden) ook met enige regelmaat gebruik.
Op deze twee punten is de Nederlandse situatie derhalve niet vergelijkbaar met de Belgische zaken waarnaar door België thans onderzoek wordt gedaan. Dit neemt niet weg dat regulier contact wordt onderhouden met de Belgische autoriteiten.
Verder kan slechts een concreet en onderbouwd signaal van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland aanleiding vormen om in een individueel geval onderzoek te starten. Ik heb geen concreet en onderbouwd signaal ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan dat aanleiding geeft tot het doen van onderzoek. Eén signaal dat ik in dit verband heb ontvangen is geverifieerd, maar bleek ongefundeerd.
Tot slot is onderzoek doen door middel van monitoring na terugkeer, al sinds vele kabinetten voor mij, geen onderdeel van het Nederlandse terugkeerbeleid. Vreemdelingen die uit Nederland terugkeren naar hun land van herkomst, hebben immers in Nederland een zorgvuldige procedure doorlopen, waarin mogelijke risico’s en de veiligheidssituatie bij terugkeer zijn beoordeeld. Als de asielaanvraag van een vreemdeling na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter wordt afgewezen, is terugkeer aan de orde. Bovendien past monitoring door de Nederlandse overheid niet binnen het normale diplomatieke verkeer. Omgekeerd zou het ook niet passen wanneer autoriteiten van andere landen zouden monitoren hoe het Nederlanders in Nederland vergaat.
Nu de Nederlandse situatie verschilt van de Belgische zaken en ik geen concreet en onderbouwd signaal heb ontvangen van ernstige onregelmatigheden na een uitzetting vanuit Nederland naar Sudan, zie ik geen aanleiding tot het doen van onderzoek of een beleidswijziging. Andere Europese lidstaten hebben in de Belgische ontwikkelingen evenmin reden gezien voor een wijziging in hun beleid ten aanzien van terugkeer naar Sudan.
Voor de volledigheid merk ik op dat in de periode sinds indiening van deze schriftelijke vragen tot aan de beantwoording ervan geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden naar Sudan.
Bent u bereid om in elk geval tot de resultaten van uw eigen onderzoek dan wel het Belgische onderzoek bekend zijn, tijdelijk geen Soedanezen gedwongen naar Soedan uit te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke rol hebben Soedanese diplomaten of andere functionarissen gehad bij het voorbereiden van de uitzetting van afgewezen Soedanese asielzoekers?
In algemene zin zijn werkafspraken gemaakt over terugkeer met de Sudanese ministeries van binnenlandse en buitenlandse zaken. In individuele zaken verstrekt de Sudanese ambassade in Nederland, wanneer een vreemdeling geen geldig paspoort heeft, vervangende reisdocumenten ten behoeve van terugkeer.
Is het waar dat een of meer Soedanese diplomaten in Nederland informatie hebben verzameld of verzamelen over Soedanese asielzoekers die hier aanwezig zijn?
Mij is hierover niets bekend.
Zijn er gevallen bekend dat een diplomaat of diplomaten van de Soedanese ambassade ook contact zoeken met Soedanese asielzoekers hier? Zo ja, acht u dit aanvaardbaar en welke gevolgen heeft dit gehad?
Zie antwoord vraag 4.