Het bericht ‘Verliest Delfzijl na ziekenhuis ook huisartsenpost? Stemming onder huisartsen geeft de doorslag.’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verliest Delfzijl na ziekenhuis ook huisartsenpost? Stemming onder huisartsen geeft de doorslag»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja dat heb ik gelezen. Ik heb ook kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden van 11 oktober dat de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten.
Wat vindt u van deze ontwikkelingen in Delfzijl, waar gevreesd wordt dat de gemeente na het ziekenhuis ook de huisartsenpost zal verliezen?
Uit recente berichtgeving blijkt dat er nu een plan ligt waarbij de huisartsenpost in Delfzijl niet gaat sluiten. Wel wordt er o.a. een andere urenverdeling voorgesteld. Op 7 november zullen de huisartsen hierover stemmen.
Bent u bekend met het protest van de gemeentebesturen van Delfzijl en Appingedam tegen het mogelijk sluiten van de huisartsenpost?
Ja, ik ben daarmee bekend. In het aangepaste voorstel van Doktersdienst Groningen waar op 7 november over wordt gestemd door de huisartsen blijft de huisartsenpost in Delfzijl open.
Bent u zich bewust van het feit dat inwoners van de betreffende gemeenten voortaan in de avond niet meer in Delfzijl terecht kunnen? Acht u dit wenselijk?
In het nieuwe voorstel blijft de huisartsenpost in Groningen open. Dit is dus niet meer aan de orde.
Vindt u het een normale zaak dat een stemming bepalend is voor het besluit of een huisartsenpost wel of niet blijft? Is een huisartsenpost volgens u een basisvoorziening voor de regio? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende acute basiszorg beschikbaar is. Ik vind het normaal dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars hier samen zorg voor dragen. Of dat betekent dat specifieke huisartsenposten al dan niet open moeten blijven is aan hen.
Ik vind het goed dat het bestuur van Doktersdienst Groningen zelf naar oplossingen zoekt voor de werkdruk van huisartsen in de regio en ga er vanuit dat de huisartsen en zorgverzekeraars er samen zorg voor zullen dragen dat er voldoende acute basiszorg beschikbaar blijft.
Wat gaat u doen aan het tekort aan huisartsen in de regio?
Landelijk gezien hebben wij in Nederland voldoende huisartsen opgeleid. Daar waar het lastiger is om een huisarts te vinden, is het aan partijen in de regio om gezamenlijk naar een oplossing te zoeken. Zorgverzekeraars hebben hierbij, mede vanwege hun zorgplicht, een belangrijke rol.
De uitdaging zit in de goed spreiding van de huisartsen over het land. Dit is een complex vraagstuk. Het Ministerie van VWS laat op dit moment samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging een onderzoek uitvoeren om zicht te krijgen op factoren die bepalend zijn voor de balans tussen vraag en aanbod in de huisartsenzorg en tevens te zoeken naar oplossingsrichtingen die eraan bijdragen dat de huisartsenzorg voor iedereen toegankelijk blijft. We verwachten eind dit jaar de resultaten van het onderzoek.
Vindt u ook dat inwoners inspraak moeten hebben bij dergelijke beslissingen over het voortbestaan van huisartsenposten in hun gemeente?
Ik vind het belangrijk dat inwoners goed worden geïnformeerd over de wijzigingen in het zorgaanbod in de regio. Het is echter aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om zorg te dragen voor doelmatige zorg van goede kwaliteit en voldoende beschikbaarheid daarvan. Momenteel bereid ik een AMvB voor die ingaat op het informeren van betrokkenen in de regio. Naar verwachting wordt in november een concept AMvB openbaar. Die gaat dan in consultatie en wordt aan de Tweede Kamer gezonden.
Gebrek aan handhaving door de NVWA |
|
Frank Futselaar |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Gevaarlijk wondermedicijn mag toch blijvend worden verkocht»1 en «Levensgevaarlijke springkussens te huur en te koop»2? Wat is in het algemeen uw reactie op beide casussen?
Ja, beide berichten zijn mij bekend. Ik betreur elk incident ten gevolge van een onveilig product. Dit neemt niet weg dat leveranciers van producten verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit en veiligheid van deze producten. De NVWA houdt daar toezicht op.
Is het waar dat wanneer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) constateert dat een gevaarlijk product als medicijn wordt verkocht, zoals in het geval van het product MMS, de NVWA een mogelijkheid tot herstel biedt, zoals in dit geval het aanpassen van de gebruiksaanwijzing, in plaats van direct te handhaven?
Wanneer de NVWA constateert dat een levensmiddel, dat (ook) als medicijn wordt verkocht, gevaarlijk is en een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, dan mag dit per direct niet meer worden verkocht en dan moeten afnemers van het product worden gewaarschuwd. Er is dan geen sprake van mogelijkheid tot herstel. Daarnaast krijgt het betreffende bedrijf een bestuurlijke boete.
In het geval van MMS was meer informatie nodig over de schadelijkheid van dit product, aldus de NVWA. Daarom is door de NVWA een risicobeoordeling aan het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) gevraagd. Op basis hiervan wordt nu handhavend opgetreden tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement.
Deelt u de mening dat het gebruik van MMS als medicijn een bedreiging is voor de volksgezondheid? Deelt u de mening dat in dit geval stevige handhaving, op zijn minst het uitschrijven van boetes, gerechtvaardigd is? Indien formeel aan de juiste procedures is voldaan, is dat dan niet aanleiding om deze aan te passen, in ieder geval als het gaat om zaken die als medicijn of voedselproduct worden verkocht?
MMS is een risicovol product dat tot gezondheidsklachten kan leiden, zo heeft de NVWA vastgesteld. Daarom heeft de NVWA de afgelopen jaren consumenten verschillende keren gewaarschuwd voor het gebruik van MMS-producten. Op basis van het begin dit jaar door het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) uitgebrachte advies, treedt de NVWA nu op tegen het aanbieden van MMS als voedingssupplement, op basis van artikel 14 van de Algemene levensmiddelen Verordening.
Dat vind ik gerechtvaardigd. Ik zie geen aanleiding om de procedures aan te passen.
Is het waar dat, hoewel de NVWA onlangs na een langdurige procedure aansprakelijkheid heeft erkend in een ongeval met een onveilig springkussen uit 2013, er honderden exemplaren van hetzelfde kussen verkocht zijn en dat de NVWA en de fabrikant hebben verzuimd deze uit de markt te halen?
De NVWA heeft op 3 september 2018 aansprakelijkheid erkend voor een ongeluk waarbij een 4-jarige jongen van een speeltoestel in een indoorspeelhal is gevallen en een paar dagen daarna is overleden. Het ging in dat geval (31 december 2015) om een ander speeltoestel dan het speeltoestel Multiplay waar RTL Nieuws onlangs over heeft bericht. Naar aanleiding daarvan heeft de NVWA onderzoek uitgevoerd. De uitkomst van dit onderzoek is dat de NVWA op 3 oktober jl. bekend heeft gemaakt dat een van de typen van het speeltoestel, de zogenoemde Multiplay Piraat, buiten gebruik gesteld wordt vanwege het ontbreken van een geldig certificaat van goedkeuring. Van dit type speeltoestel is in Nederland een klein aantal in gebruik. De NVWA heeft de bij haar bekende leveranciers van Multiplay speeltoestellen op 28 september 2018 per brief gewezen op hun plicht om (ver)huurders en eigenaren op de voorwaarden voor veilig gebruik te wijzen.
Deelt u de mening van hoogleraar veiligheidskunde Pieter van Gelder van de TU Delft dat in dit geval terugroeping zeker gerechtvaardigd was? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Recent zijn in de media berichten verschenen over twee ongevallen met het speeltoestel Multiplay. Uit onderzoek door de NVWA is gebleken dat voor het type Multiplay Piraat (in de maten Normaal, XL en XXL) geen goedkeuringscertificaat was afgegeven. De importeur heeft zijn afnemers gesommeerd deze toestellen direct buiten gebruik te stellen. Uit een eerste check door de NVWA blijkt dat hieraan gehoor is gegeven. Het toestel van het type Multiplay Krokodil is na een ongeval buiten gebruik gesteld door de NVWA en daarna opnieuw beoordeeld door een Aangewezen Keuringsinstantie. Uit die herbeoordeling bleek dat het toestel veiligheidsverbeteringen behoeft, waaronder valdemping en instructies voor veilig gebruik. Deze gebreken zijn niet zodanig dat dit type toestel als onveilig is beoordeeld. Terugroeping of buiten gebruik stelling van dit type is derhalve niet aan de orde.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Ben Ale dat strenge aanpak van de NVWA uitblijft wegens angst voor juridische stappen en stappen naar de media door ondernemingen?
Ondernemingen zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van speeltoestellen. Zij moeten een speeltoestel voordat het in gebruik wordt genomen laten keuren door een aangewezen keuringsinstelling. Ook moeten zij er voor zorgen dat er valdempende maatregelen worden getroffen en er permanent toezicht door volwassenen is tijdens het gebruik van een speeltoestel. Als daarvan geen sprake is treedt de NVWA direct handhavend op. De vraag of juridische stappen kunnen worden ondernomen jegens de NVWA speelt daarbij geen rol.
Deelt u de mening dat gebrek aan handhaving bij producten die een direct gevaar vormen voor de volksgezondheid dit niet alleen onwenselijk is vanuit volksgezondheidaspecten, maar ook voor het vertrouwen in de NVWA als instantie?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de farmaceutische industrie werkt aan een vrijwillige gedragscode |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat 44 farmaceutische bedrijven in Nederland werken aan een code die het gedrag van de sector «intrinsiek moet veranderen»?1
Ja.
Vindt u het ook opvallend dat de farmaceutische industrie met dit initiatief komt op een moment dat de morele verontwaardiging over het gedrag van deze industrie toeneemt en overheidsmaatregelen dreigen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. De Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) erkent dat het anders moet. Dit vind ik een positieve ontwikkeling.
Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de VIG dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen.
Ik ben niet op de hoogte van de beweegredenen van de leden van de VIG om op dit moment te werken aan een gedragscode, maar herken de verhoudingen in het maatschappelijk debat rond geneesmiddelenprijzen wel. Ik vind het positief dat de VIG niet afwacht, maar zelfstandig actie onderneemt. Ik kijk daarom met interesse uit naar het definitieve resultaat, zonder een uitspraak te doen over de veronderstelde beweegredenen en morele positie van de leden van de VIG omtrent hun huidige gedrag. De VIG-leden zijn (vaak) onderdeel van grotere, mondiaal opererende bedrijven met hoofdkantoren elders. De Nederlandse gedragscode kan alleen gelden voor Nederlandse kantoren. Met die relativering moet het effect ervan ook bezien worden.
Een gedragscode is geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen. Maatregelen van overheidswege blijven noodzakelijk.
Bent u van mening dat de farmaceutische industrie zelf in staat is een code te ontwikkelen die als moreel kompas kan dienen? Zo ja, waarom zou de farmaceutische industrie daar nu opeens toe in staat zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een vrijwillige gedragscode voldoende is om het gedrag van de farmaceutische industrie zodanig te veranderen dat er voortaan sprake is van een maatschappelijk verantwoorde en transparante prijsstelling? Zo nee, in hoeverre bent u van plan de farmaceutische industrie te helpen met het opstellen van een bindende code die hier wel voor zorgt?
Nee, zie het antwoord op 2.
Ik vind het niet passend om de branche te helpen bij het opstellen van haar eigen code, die ik beschouw als een vorm van zelfregulering.
Klopt het dat de farmaceutische industrie met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport praat over een convenant tussen overheid en geneesmiddelensector? In welk stadium zijn de besprekingen?
Met de VIG ben ik in gesprek om te komen tot een Memorandum of Understanding. De gesprekken betreffen gezamenlijk te formuleren uitgangspunten rond ontwikkelingen in de sector en eventuele gezamenlijk te ondernemen stappen. Het betreft geen convenant op grond waarvan concrete besparingen zouden worden gerealiseerd, of specifiek beleid wordt ingezet. De gesprekken lopen. Ik kan op dit moment geen concrete uitspraak doen over de termijn waarop een eventuele Memorandum of Understanding wordt vastgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel de laatste convenanten (vanaf 2005) met de farmaceutische sector hebben opgeleverd en hoeveel voordeel er toen voor de sector bleef bestaan omdat er dankzij het convenant niet aangekomen kon worden?
Het Transitieakkoord farmaceutische zorg 2008/2009 is het enige convenant dat sinds 2005 is afgesloten met Nefarma (voorganger van de VIG).2
De exacte bijdrage van de leden van de toenmalige VIG is daarbij moeilijk te becijferen. Duidelijk is dat de beoogde totale opbrengst van het Transitieakkoord mede dankzij de afspraken die het preferentiebeleid hebben vormgegeven en de werking van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp) de verwachtingen in de jaren daaropvolgend heeft overtroffen.3 4
Verondersteld mag worden dat de uit het preferentiebeleid voortvloeiende snelle overstap naar generieke alternatieven zodra ze beschikbaar komen, een significant remmend effect gehad heeft op het (door bedrijven verwachte) afzetvolume van de merkgeneesmiddelen.
Bent u bereid toe te zeggen dat een eventueel te sluiten convenant met de farmaceutische industrie eerst aan de Kamer zal worden voorgelegd? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de eventuele afspraken met de VIG worden vastgelegd in een Memorandum of Understanding dat gezamenlijke uitgangspunten formuleert, acht ik het niet noodzakelijk om deze vooraf aan de Kamer voor te leggen. Het betreft geen convenant met concrete (financiële) einddoelen.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels»?1
Ja
Voor welk probleem acht de Europese Commissie de in het bericht beschreven nieuwe boekhoudregels een oplossing? Is bekend op welke punten de Commissie wil afwijken van de International Financial Reporting Standards (IFRS)? Zo ja, heeft de Commissie haar kennelijke zorgen in enigerlei vorm ook naar voren gebracht bij de International Accounting Standards Board (IASB)? Zo nee, waarom wil de Commissie überhaupt zeggenschap over de boekhoudregels?
De International Accounting Standards Board (IASB) is verantwoordelijk voor het vaststellen van de internationale verslaggevingsstandaarden (International Financial Reporting Standards, IFRS) voor meer dan 100 landen. Vervolgens gaat de Europese Commissie over het goedkeuren van die standaarden voor het gebruik in de Europese Unie via een in de IAS-Verordening2 opgenomen procedure. Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie via een internetconsultatie de aanbieders, gebruikers en controleurs van financiële en niet-financiële verslaglegging geraadpleegd. Hiermee onderzoekt de Commissie of het kader van de jaarlijkse rapportage- en publicatievereisten nog steeds aan de doelstellingen voldoet en is toegerust op toekomstige uitdagingen zoals duurzaamheid en digitalisering. De Commissie wil verder onderzoeken of het rapportagekader op EU-niveau waarde toevoegt, effectief en consistent is, niet te veel lasten oplevert en aansluit bij andere beleidsterreinen. Ook wordt een aantal specifieke aspecten van de huidige EU-regelgeving geëvalueerd. In de consultatie heeft de Commissie tientallen vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het nog steeds passend is dat de voornoemde IAS-Verordening wijzigingen in de inhoud van de IFRS-regels niet toestaat.
Tussen 21 maart 2018 en 31 juli 2018 hebben 338 respondenten hun zienswijze gedeeld. De Commissie verwacht medio oktober een samenvatting van de uitkomsten en in het tweede kwartaal van 2019 een definitief rapport te publiceren. Zij weegt de reacties mee bij het bepalen van stappen in de toekomst. Het zal naar verwachting aan de nieuwe Commissie (mei 2019 zijn er Europese Parlementsverkiezingen) worden overgelaten om naar aanleiding van de uitkomsten van de consultatie eventueel nieuwe beleidslijnen te ontwikkelen. Het gaat dus om een brede consultatie en niet om een formeel voorstel.3
Wat zijn de verschillen tussen de IFRS-regels en het voorstel van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn daarvan de gevolgen? Kunnen hierbij enkele voorbeelden worden genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van VNO-NCW en Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, over een eenduidige presentatie van jaarcijfers?
Nederland hecht aan een goede internationale vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen. Door aan te sluiten bij de IFRS worden de jaarrekeningen van de beursgenoteerde ondernemingen bijna wereldwijd aanvaard. Daardoor kunnen die ondernemingen eenvoudiger kapitaal aantrekken en in verschillende landen beursgenoteerd zijn zonder verschillende jaarrekeningen te moeten opstellen. Eventuele aanpassing van de internationale boekhoudregels op Europees niveau zou hier haaks op staan en zou het vertrouwen van internationale beleggers in Europese bedrijven ondermijnen.4
Vragen over Franse standpunten kan ik niet beantwoorden, aangezien ik standpunten die andere lidstaten in EU-vergaderingen innemen, niet naar buiten kan brengen. Ten algemene kan ik over de waardering van bezittingen tegen marktwaarde door banken en verzekeraars het volgende opmerken. Op grond van de huidige IFRS dienen onder meer beleggingen in aandelen op de balans op marktwaarde te worden gewaardeerd, ook door banken en verzekeraars. De recente prijzen van werkelijke transacties op financiële markten bepalen dus de boekwaarde van bezittingen zoals aandelen.5 Een door de Europese Commissie aangestelde deskundigengroep voor duurzame financiering heeft eerder aangegeven dat deze regels in de weg kunnen staan als het gaat om langetermijnbeleggingen. In het actieplan duurzame financiering heeft de Europese Commissie vervolgens aangekondigd dit te gaan onderzoeken. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Toepassing van marktwaardewaardering voor liquide beleggingen, zoals aandelenbeleggingen, geeft wat het kabinet betreft juist een goed inzicht, omdat die waardering geschiedt op basis van alle informatie die beschikbaar is.6
Klopt het dat de Franse regering een groot voorstander is van aanpassingen van de IFRS-regels? Wat zijn de Franse opvattingen rond soevereiniteit, waarover in het artikel gesproken wordt? Waarom wil Frankrijk invloed op de boekhoudregels zoals vastgesteld door IASB? Wat zijn de «bepaalde bezittingen» die Franse banken en verzekeraars volgens dit artikel tegen marktwaarde op hun balans moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
In welk stadium bevindt dit voorstel zich? Hoe verloopt het verdere proces?
De Commissie heeft de voornoemde consultatie en de resultaten aangekondigd in het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (Accounting Regulatory Committee, ARC). De raadpleging richtte zich vooral op aanbieders, controleurs en gebruikers van financiële en niet-financiële verslaglegging. Het Ministerie van Financiën heeft Nederlandse marktpartijen op de hoogte gebracht van de consultatie.
Is dit (concept-) voorstel reeds in een gremium of document door Nederland van commentaar voorzien? Zo ja, wat was de Nederlandse inbreng?
Ik verwijs naar het eerste deel van het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het voor Europese en Nederlandse bedrijven erg onpraktisch is wanneer zij in verschillende jurisdicties aan verschillende boekhoudregels moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat eenduidigheid juist de toegevoegde waarde is van de IFRS-standaarden?
Het is van belang dat de Europese Commissie de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) streng handhaaft. Dit benadrukt Nederland vaker.7
Zoals ik in mijn brief van 6 juli 2018 heb aangegeven, kan een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen worden bewerkstelligd door middel van risicogewichten en concentratielimieten in het prudentiële raamwerk.8 Ik vind het van belang dat deze discussie in Europees verband opnieuw wordt opgepakt.
Bent u het ermee eens dat de Commissie haar aandacht beter kan richten op het handhaven van de «boekhoudregels» uit het Stabiliteits- en Groeipact en het hervormen van de «boekhoudregels» rond de weging van staatsobligaties op bankbalansen?
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
William Moorlag (PvdA), Arne Weverling (VVD), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.
Maatregelen van Duitsland, Frankrijk en het VK om Amerikaanse secundaire sancties te omzeilen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EU will US-Sanktionen gegen Iran umgehen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de plannen van de ministers van financiën van Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK) om een faciliteit op te richten om Amerikaanse secundaire sancties te om zeilen? Zo nee, kunt u hiernaar informeren en de Kamer daarover inlichten?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het nieuwe instituut geen bank moet zijn, maar de juridische vorm moet hebben van een zogenaamd «special purpose vehicle»? Kunt u toelichten welke status deze organisatie heeft in zowel het Nederlands recht als internationaal of Europees recht?
Een «Special Purpose Vehicle» (SPV) is geen bijzondere juridische vorm, maar kan elke «gewone» rechtspersoon zijn, die is opgericht voor het uitvoeren van specifieke activiteiten. Het is niet ongebruikelijk dat bedrijven bepaalde activiteiten onderbrengen in een dochtermaatschappij, bijvoorbeeld in een bv. Zo’n dochtermaatschappij vervult dan de functie van een SPV.
In dit verband is de term «Special Purpose Vehicle» een werktitel voor een instelling met een specifieke taak, namelijk het uitvoeren of faciliteren van het betalingsverkeer tussen Europa en Iran.
Gaat u Nederlandse bedrijven aanraden om zich aan te sluiten bij deze nieuwe faciliteit, aangezien de nieuwe faciliteit open staat voor bedrijven uit alle lidstaten van de Europese Unie (EU)?
Nederland blijft gecommitteerd aan het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA) en de daarbij behorende economische voordelen voor Iran als zij zich aan het nucleaire akkoord blijven houden. Over de Nederlandse inzet hiertoe wordt het bedrijfsleven in reguliere bijeenkomsten en via RVO.nl geïnformeerd. Het is aan bedrijven zelf om een afweging te maken of zij van deze eventuele faciliteit gebruik willen gaan maken.
Is dit volgens u een effectieve manier om secundaire sancties te omzeilen?
Zie antwoord vragen 10 en 11.
Zal Nederland zich aansluiten bij dit initiatief van Duitsland, Frankrijk en het VK en zo meebeslissen over hoe deze faciliteit er uit moet komen te zien?
Sinds juni 2018 wordt er door de Europese Unie en de lidstaten gewerkt aan maatregelen om het verlies aan economische kansen te kunnen compenseren ten gevolge van de Amerikaanse terugtrekking uit het JCPOA. Nederland ondersteunt deze maatregelen.
Onderdeel van deze maatregelen is het onderzoeken van mogelijkheden voor een Special Purpose Vehicle (SPV) om het betalingsverkeer met Iran in stand te kunnen houden, ondanks het vertrek van de VS uit het JCPOA en de herintroductie van Amerikaanse sancties tegen Iran. De E3 (Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk) hebben hier een leidende rol, en ook Nederland levert een bijdrage met expertise vanuit het Ministerie van Financiën.
De SPV heeft tot doel om transacties ten behoeve van handel met Iran te helpen faciliteren, omdat dit vanwege de ongewenste extraterritoriale werking van de Amerikaanse sancties via het reguliere bancaire verkeer moeilijker zal worden. Op dit moment zijn de gesprekken over nadere invulling van de SPV nog gaande. Nederland zal deelnemen aan een, door de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) op te zetten technische werkgroep. Via deze werkgroep ondersteunt Nederland de E3 in hun leidende rol om de tegenmaatregelen uit te werken. Indien goed uitgewerkt zal Nederland t.z.t. participeren in de op te zetten SPV.
Er volgt een separate brief aan de Tweede Kamer waarin wordt ingegaan op de gevolgen van de terugtrekking van de VS uit het JCPOA voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft Nederland inmiddels zelf actie ondernomen om het eigen bedrijfsleven te beschermen tegen de Amerikaanse secundaire sancties?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u betrokken bij gesprekken tussen Europese ministers om een manier te vinden waarop EU-bedrijven Amerikaanse sancties tegen Iran kunnen omzeilen? Heeft u hierover contact gehad met uw Duitse collega?
Zie antwoord vraag 6.
Staan de Brexit-onderhandelingen samenwerking met het VK op dit dossier in de weg?
Nee.
Hoe effectief acht u deze maatregelen, gezien het geringe effect dat deze faciliteit heeft op bedrijven die ook zaken doen binnen de Amerikaanse markt? Hoe gaat u bedrijven beschermen die zowel in Iran als op de Amerikaanse markt zaken doen?
Voor Europese bedrijven die actief zijn in Iran kan een SPV een uitkomst bieden om transacties van en naar Iran mogelijk te maken. Het betalingsverkeer is al meerdere jaren een knelpunt in de handelsbetrekkingen.
Europese bedrijven die zowel in Iran als de VS actief zijn, kunnen voor zover het hun activiteiten in de VS betreft, door de VS gedwongen worden te voldoen aan Amerikaanse regelgeving, inclusief de sancties. De SPV is daarvoor geen oplossing. Hiervoor zijn andere maatregelen zoals de antiboycotverordening opgezet.
In hoeverre zou deze faciliteit in ieder geval nuttig kunnen zijn voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf om de Amerikaanse sancties te ontlopen?
Zie antwoord vraag 10.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat er in samenwerking met EU-landen gezocht moet worden naar mogelijkheden om het betalingsverkeer met Iran te blijven faciliteren?2 Is dit een dergelijke mogelijkheid? Zo niet, welke andere mogelijkheden heeft u inmiddels gevonden?
Ja. Zie antwoord vragen 6, 7 en 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg RBZ/Handel op 3 oktober 2018?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kerksluitingen in China |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Sven Koopmans (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «China outlaws large underground Protestant church in Beijing»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Sionkerk in Beijing is gesloten door de Chinese overheid? Beaamt u dat deze kerksluiting symptomatisch is voor de toegenomen overheidsrepressie jegens religieuze minderheden in China, zoals christenen en Oeigoeren?
Uit openbare bronnen blijkt dat de kerk inderdaad is afgesloten. Het verbod op en de sluiting van de Sionkerk past in een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging in China.
Hoe waardeert u de in juli uitgebrachte gezamenlijke verklaring van meer dan 30 ondergrondse protestantse kerken over «constante inmenging» en «aanvallen en belemmering» door de Chinese overheden?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 ziet het kabinet in China een breder patroon van toegenomen beperkingen op de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling en de gezamenlijke verklaring laat zien dat het huidige beleid van de Chinese regering in de Chinese samenleving op ernstige bezwaren stuit.
Kunt u een overzicht geven van de bestuurlijke en juridische maatregelen die de Chinese overheid de laatste jaren nam waarmee Chinese kerken en christenen steeds verder onder druk gezet worden en de vrije uitoefening van hun godsdienstvrijheid belemmerd wordt?
In China bepaalt de overheid welke vorm van religie is toegestaan en welke niet. De Chinese overheid erkent vijf godsdiensten (protestantisme, katholicisme, boeddhisme, taoïsme en de islam) die elk onder toezicht staan van een door de overheid gecontroleerde Patriotic Religious Association. Hierbuiten zijn religieuze activiteiten in theorie verboden en kunnen er boetes worden uitgeschreven voor illegale religieuze bijeenkomsten. In de praktijk is er vaak nog wel ruimte, maar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging staat de laatste jaren meer onder druk dan voorheen.
In februari jl. ging een aantal maatregelen van kracht om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke en moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. De Chinese autoriteiten maken daarbij gebruik van een clausule waarin een volledig verbod wordt opgelegd op het aannemen van religieuze donaties en organiseren van religieuze activiteiten door niet-geregistreerde religieuze organisaties. Daarnaast geldt er een verbod voor religieuze groeperingen om buitenlands geld aan te nemen en mogen ongeregistreerde religieuze groepen – die al een verbod hadden tot het stichten van gebedshuizen – nu ook geen onderwijs meer geven.
Kunt u aangeven hoe deze maatregelen zich verhouden tot de relevante Chinese grondwettelijke bepalingen (waaronder artikel 36 van de Chinese Grondwet) en tot internationaalrechtelijke verdragen over de waarborging van godsdienstvrijheid?
De Chinese Grondwet staat garant voor religieuze vrijheden. Wel bevat artikel 36 van de Chinese Grondwet kwalificaties, zoals bijvoorbeeld dat de Chinese staat «garant staat voor normale religieuze activiteiten», dat «niemand religie mag gebruiken om activiteiten te ontplooien die de openbare orde verstoren, de gezondheid van burgers in het geding brengen of een belemmering zijn voor het nationale onderwijssysteem», en dat «religieuze organisaties of zaken niet onder invloed mogen staan van buitenlandse krachten».
Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens garandeert het recht van ieder mens op vrijheid van religie. Artikel 18 lid 3 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten – een verdrag dat China wel heeft getekend maar nog niet heeft geratificeerd – bepaalt dat alleen de bescherming van de publieke veiligheid, orde, gezondheid, moraal of de fundamentele rechten en vrijheden van anderen aanleiding kunnen zijn voor wettelijke beperkingen op vrijheid van religie.
In hoeverre heeft het aankaarten van godsdienstvrijheid door de mensenrechtenambassadeur, door uw ambtsvoorganger Zijlstra in februari 2018, en door premier Rutte in april 2018 iets bij kunnen dragen aan de waarborging van godsdienstvrijheid, en bent u voornemens dit thema te blijven aankaarten bij de Chinese overheid?
Ik kan niet aantonen dat de bovenstaande Nederlandse interventies direct effect – in positieve maar ook niet in negatieve zin – hebben gesorteerd. We mogen echter aannemen dat met name interventies in EU-verband ervoor zorgen dat China zich bewust is van de internationale reputatieschade als gevolg van mensenrechtenschendingen in eigen land. Het aan de orde stellen van mensenrechtenschendingen blijft volgens dit kabinet noodzakelijk, al is het enkel om China te ontmoedigen met die schendingen door te gaan. Om die reden zal dit kabinet het thema blijven aankaarten en zich tevens inzetten voor eensgezind optreden door de EU. Dat laatste heeft uiteindelijk het meeste effect.
Is de godsdienstvrijheid in China onderwerp van gesprek tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en zo niet, is Nederland bereid zich in te spannen voor een verklaring waarin de schendingen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in China veroordeeld worden?
Mede dankzij de Nederlandse inzet deed de EU in de VN Mensenrechtenraad van september jl. een oproep aan China om de vrijheid van religie en levensovertuiging te respecteren. Tijdens de 73e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zet Nederland zich binnen de EU in voor een algemene resolutie over het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging. Daarnaast spant Nederland zich in voor een oproep van de EU aan China om de mensenrechten in Xinjiang, waar de vrijheid van religie een levensovertuiging onder zware druk staat, te respecteren.
De leeftijdsopbouw van het nieuwe DJI personeel |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inzicht geven in de leeftijdsopbouw van de 800 nieuw aangenomen personeelsleden van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), waarvan u tijdens het algemeen overleg op 6 september 2018, melding maakte? Kunt u daarbij inzicht geven in hoeveel van hen 50 jaar en ouder zijn?
De ruim 800 nieuw aangenomen personeelsleden bij DJI, waarvan ik tijdens het Algemeen Overleg Gevangeniswezen van 6 september 2018 melding heb gemaakt, zijn het resultaat van de grootschalige wervingscampagne voor executieve functies binnen het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring en de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Deze groep van 800 nieuwe personeelsleden kent in grote lijnen de volgende leeftijdsopbouw:
Kunt u aangeven hoeveel sollicitanten die solliciteerden op de 800 vervulde vacatures 50 jaar en ouder waren en hoeveel van hen werden afgewezen?
Ik wil vooropstellen dat DJI niet op leeftijd selecteert. Selectie vindt plaats op basis van opleidingsniveau, capaciteiten en mentale en fysieke fitheid. Om leeftijdsdiscriminatie uit te sluiten wordt leeftijd niet geregistreerd in de verschillende selectiestappen. Ik kan dan ook niet aangeven hoeveel van de sollicitanten voor de 800 vacatures 50 jaar en ouder waren, hoeveel van hen werden afgewezen en op welke gronden.
Medewerkers die als geschikt uit de selectie zijn gekomen, volgen na de aanstelling een opleidingstraject dat is gericht op de werkzaamheden binnen het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring en de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI.
Kunt u voorts aangeven op welke gronden de sollicitanten van 50 jaar en ouder werden afgewezen en of een omscholingstraject hun eventuele tekortkomingen hadden kunnen wegnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, vanwege de voorziene planning van het VAO Gevangeniswezen in week 39, de antwoorden uiterlijk vrijdag 21 september 2018 aan de Kamer zenden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk aan uw Kamer gezonden, mede gelet op het VAO Gevangeniswezen dat naar verwachting op korte termijn plaatsvindt. Het is echter niet mogelijk gebleken om de antwoorden binnen de gevraagde termijn van één dag aan uw Kamer te sturen.
De versterking van scholen in het aardbevingsgebied in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de versterking van de basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is vertraagd en tijdelijk «on hold» staat? Geldt dit ook voor andere basisscholen in het gebied?
Basisschool De Wilgenstee in Zeerijp is onderdeel van de Netwerkschool Loppersum, samen met de Abt Emo in Westeremden en De Zandplaat in ’t Zandt. Deze schoolgebouwen worden alle drie versterkt. In overleg met de scholen is afgesproken dat de scholen na elkaar worden versterkt en daarbij beurtelings van de tijdelijke school gebruik maken. De versterkingswerkzaamheden aan de Abt Emo hebben vertraging opgelopen wat mogelijk gevolgen heeft voor het moment dat de werkzaamheden aan De Wilgenstee kunnen starten.
De versterking van deze scholen maakt onderdeel uit van het scholenprogramma. De planning van het scholenprogramma is erop gericht dat alle kinderen in het gebied in 2021 in aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen onderwijs krijgen. Bij het scholenprogramma zijn 101 schoolgebouwen betrokken. Daarvan worden er 41 bouwkundig versterkt, 60 aan het onderwijs onttrokken en vervangen door 29 aardbevingsbestendige nieuwe gebouwen in de vorm van brede scholen en integrale kindcentra. Deze aantallen kunnen nog beperkt veranderen omdat met betrekking tot een aantal schoolgebouwen nog onderzocht wordt of toch gekozen wordt voor nieuwbouw. Ook is in een aantal gevallen binnen het programma besloten om niet over te gaan tot versterking van een aantal schoolgebouwen omdat deze inmiddels zijn gesloten.
Alle partijen werken nauw samen om deze planning te halen.
Inmiddels zijn in de gemeenten Bedum en Loppersum de eerste aardbevingsbestendige schoolgebouwen gerealiseerd. In 2019 gaat het merendeel van de projecten in uitvoering. Op het gehele programma is op dit moment geen vertraging. Het is niet uit te sluiten dat bij individuele projecten vertraging ontstaat door bijvoorbeeld bezwaar van omwonenden, vertraging in de vergunningverlening of onvoorziene weersomstandigheden. In alle gevallen wordt dan naar een oplossing gezocht zodat de kinderen in het gebied in veilige schoolgebouwen onderwijs hebben.
Klopt het dat de NAM het bouwproces heeft stilgelegd om «nieuwe inzichten te kunnen verwerken»? Zo ja, heeft de NAM de bevoegdheid om dit te doen?
De vertraging vloeit voort uit wijzigingen in de uitvoering van de werkzaamheden aan de Abt Emo, waardoor de bouwvergunning moet worden geactualiseerd. Dit is een aangelegenheid van de gemeente als de verstrekker van bouwvergunningen. NAM heeft daarop geen invloed.
Om welke nieuwe inzichten gaat het hier?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de NAM nog steeds bepalen welke objecten wel en welke niet versterkt worden? Zo ja, wanneer gaat de NAM dan naast de schadeafhandeling ook uit het versterkingsproces?
De versterking van schoolgebouwen in het kader van het Scholenprogramma wordt uitgevoerd op basis van versterkingsadviezen die zijn afgerond voorafgaand aan het kabinetsbesluit om de gaswinning volledig af te bouwen. Deze adviezen worden niet herzien in het licht van het afbouwpad en de nieuwe inzichten in de ontwikkeling van de veiligheid. Voor meer informatie over de publieke inrichting van de versterkingsoperatie, zonder tussenkomst van NAM, verwijs ik u naar mijn brief van 5 oktober (Kamerstuk 33 529, nr. 527) over de afspraken die ik daarover met regionale bestuurders heb gemaakt.
Accepteert u de vertraging van de versterking van de school? Zo ja, hoe lang gaat u dit accepteren?
Op dit moment is nog onzeker in hoeverre de vertraging die bij de Abt Emo is ontstaan gevolgen heeft voor de planning van de aanpak van De Wilgenstee. De Nationaal Coördinator Groningen, die de uitvoering van het Scholenprogramma coördineert, laat weten dat alle betrokken partijen nauw samenwerken om zo snel mogelijk te kunnen starten.
Kunt u een overzicht maken van de staat van versterking van alle scholen in Groningen? Zijn er scholen die eerst wel maar nu niet meer versterkt worden? Is er sprake van vertraging? Zo ja, hoeveel vertraging? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening, gelet op uw brief van 18 september 2018 over de budgettaire gevolgen van de gaswinning in Groningen waarin u schrijft dat er belangrijke stappen zijn gezet om veiligheid en veiligheidsbeleving te verbeteren, dat dit soort besluiten de stress en zorgen van kinderen en hun (groot)ouders juist alleen maar doen toenemen?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 6 werken in het Scholenprogramma alle betrokken partijen gezamenlijk hard aan het realiseren van aardbevingsbestendige en toekomstbestendige schoolgebouwen in 2021. Iedere vertraging die zich in de uitvoering voordoet is onwelkom, maar kan gezien de omvang en complexiteit van de opgave helaas niet voor ieder individueel project worden uitgesloten.
Militair optreden in Syrie |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en een voorlopige voorzieningsprocedure bij de rechter het interne volkenrechtelijke advies over de mogelijkheid tot militair optreden in Syrië gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt?1
Ja, een summier deel van deze advisering is destijds openbaar gemaakt, namelijk het deel dat geen persoonlijke beleidsopvattingen betrof.
Kunt u een lijst geven van de interne volkenrechtelijke adviezen die sinds eind 2014 over de situatie in Syrië gegeven zijn en waarover zij gaan?
Over de situatie in Syrië is regelmatig, zowel mondeling als schriftelijk geadviseerd, waarbij de voornaamste het NLA programma, het volkenrechtelijk mandaat voor opereren boven Syrië en het geweldgebruik in reactie op de inzet van chemische wapens in Syrië betroffen. Deze advisering bevat persoonlijke beleidsopvattingen over de toepassing van deelgebieden van het volkenrecht.
Kunt u deze interne volkenrechtelijke adviezen (in ieder geval deels) openbaar maken? Zo nee, moet dan worden geconstateerd dat journalisten in Nederland meer recht op informatie en stukken hebben dan Kamerleden?
Het kabinet hecht er zeer aan dat ambtenaren onbevangen en in vertrouwen kunnen adviseren en verstrekt interne adviezen dan ook in de regel niet. In het bijzondere geval van het NLA programma wordt de Kamer bij uitzondering vertrouwelijk inzage gegeven in de betreffende besluitvormingsmemoranda.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 26 september 2018 beantwoorden, aangezien het antwoord relevant is voor het rondetafelgesprek op 27 september 2018 over de steun aan Syrische rebellen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning»1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de toezichthouders zichzelf een salarisverhoging van 66% hebben toegekend, terwijl het behandelcentrum afgelopen maandag op bevel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd per direct gesloten moest worden omdat er geen goede en veilige zorg geboden werd? Zo nee, waarom niet?
De maximale vergoeding voor toezichthouders in de zorg is geregeld in de Wet Normering Topfunctionarissen (WNT) en de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp, 26 november 2015 (de WNT-2 Regeling).
Met de Wet normering topinkomens (WNT) willen we maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen en toezichthouders in de publieke en semipublieke sector bewerkstelligen. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT.
De vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de Raad van Toezicht is aan de Raad van Toezicht zelf.
Agentschap CIBG is de toezichthouder op de Wet Normeringtopinkomens (WNT) in de zorgsector. Ik heb het CIBG gevraagd te onderzoeken of hier sprake is van overtreding van de WNT. Indien dat het geval is zal het CIBG handhavend optreden. Los daarvan had het verstandiger geweest dit besluit niet te nemen gegeven de situatie waarin Arduin zich bevindt.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de financiële (en organisatorische) problemen de raad van toezicht zijn eigen beloning met 66% verhoogd heeft?
De beloning van de leden van de Raden van Toezicht mocht onder WNT1 maximaal 5% of 7,5% (voorzitter) van de maximale bezoldiging van een bestuurder zijn. Met de WNT2 (sinds 2015) zijn deze percentages verdubbeld: 10% en 15%, maar dan van de nieuwe norm gevormd door het WNT-maximum.
CIBG is de toezichthouder op de WNT in de zorgsector.
Indien er sprake is van overtreding van de Wet Normeringtopinkomens zal het CIBG handhavend optreden.
Bent u bereid om sancties te treffen tegen de bestuurders van Arduin? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
De uitzending van Brandpunt+ over eenzame jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt+ over eenzaamheid bij jongeren1 en het daarbij horende onderzoek «Bijna de helft van de Nederlandse jongeren zegt soms tot vaak eenzaam te zijn»?2
Ja
Klopt het dat bijna de helft van de jongeren zich soms of vaak eenzaam voelt?
Uit onderzoek blijkt dat 11–20% van de jongeren van 12–15 jaar aangeeft zich soms of regelmatig eenzaam te voelen. Van de jongeren/jongvolwassenen tussen 15–21 jaar geeft tot 70% aan zich soms of regelmatig eenzaam te voelen.
Klopt het dat 61% van de jongeren er niet altijd met leeftijdsgenoten over kunnen of durven praten? Erkent u dat eenzaamheid voor veel jongeren nog in de taboesfeer zit?
Ik heb geen reden om de peiling van Brandpunt+ op dit punt in twijfel te trekken. Ik ben mij ervan bewust dat eenzaamheid in veel gevallen nog een taboe is waar jongeren onderling maar moeilijk over praten. Dit terwijl chronische eenzaamheid de kans op fysieke en psychische gezondheidsproblemen, een ongezonde leefstijl en verminderde schoolprestaties vergroot.
In het programma «Eén tegen eenzaamheid» heb ik daarom aangegeven dat we eenzaamheid uit de taboesfeer willen halen en bespreekbaar maken.
Klopt het dat binnen het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» geen specifieke acties gericht zijn op eenzaamheid onder jongeren?
Dit kabinet zet zich in voor een extra investering in het waardig ouder worden, op een wijze dat alle ouderen in Nederland het gaan merken. Het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» is een van de drie actieprogramma’s binnen het pact voor de ouderenzorg. De focus op ouderen heeft een inhoudelijke reden: eenzaamheid onder ouderen vraagt om een specifieke aanpak. Ouderen hebben te maken met veel vormen van verlies: partner, familieleden, vrienden komen te overlijden. De gezondheid neemt af. Op straat komen in het verkeer wordt overweldigender. Eenzaamheid blijkt boven de 75+ snel toe te nemen. Om voor deze groep nog het verschil te maken, moeten we nu in actie komen. De publiekscampagne, de monitoring en de nationale coalitie richten zich daarom primair op ouderen.
Dat neemt niet weg dat eenzaamheid onder jongeren ook een maatschappelijk probleem is. Ik wens alle jongeren toe dat zij waardevolle contacten kunnen maken. Zoals ik hieronder aangeef in het antwoord op de vragen 8, 9 en 12 kunnen en zullen lokale initiatieven tegen eenzaamheid daarom breder zijn.
Klopt het dat jongeren in het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» enkel als middel worden genoemd binnen de inzet om eenzaamheid onder ouderen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u in het actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid» geen aandacht voor eenzaamheid onder jongeren? Zit eenzaamheid onder jongeren ook voor dit kabinet nog in de taboesfeer?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken voor eenzaamheid onder jongeren? Wat ziet u als belangrijkste risico’s van eenzaamheid onder jongeren?
De oorzaken van eenzaamheid onder jongeren kunnen heel divers zijn. Volgens de heersende opvattingen kunnen er drie soorten oorzaken onderscheiden worden. Deze gelden overigens niet alleen voor jongeren, maar ook voor andere leeftijdsgroepen.
Allereerst kunnen omgevingsfactoren ervoor zorgen dat jongeren zich eenzaam voelen. Hierbij kan gedacht worden aan gebeurtenissen zoals ziekte of verhuizing, waardoor jongeren afgesloten raken van leeftijdsgenoten. Ook hun positie in de groep kan maken dat zij zich eenzaam voelen.
De tweede groep oorzaken heeft te maken met gebrek aan sociale vaardigheden en het vermogen van jongeren om aansluiting te vinden bij leeftijdsgenoten.
Ten derde zijn er jongeren die weliswaar volgens hun omgeving voldoende sociale contacten hebben, maar die zichzelf en hun omgeving negatief bekijken, en daardoor bijvoorbeeld de kwaliteit van hun vriendschappen negatief beoordelen.
Veel gevoelens van eenzaamheid zijn tijdelijk, zeker als die veroorzaakt worden door veranderingen in de sociale omgeving. Sommige jongeren, voor wie eenzaamheid gevolg is van een dieper liggend probleem, lopen risico op chronische eenzaamheid. Chronische eenzaamheid vergroot de kans op fysieke en psychische gezondheidsproblemen, een ongezonde leefstijl en verminderde schoolprestaties. Dit zie ik als belangrijke risico’s van eenzaamheid onder jongeren.
Op welke wijze zet u zich in om eenzaamheid onder jongeren uit de taboesfeer te halen? Op welke wijze zet u zich in om het probleem van eenzaamheid onder jongeren te verminderen?
Tegengaan van eenzaamheid onder jongeren begint bij het zorgen voor een veilige en stimulerende omgeving waarin zij kunnen opgroeien en zich ontwikkelen en zijzelf, hun ouders en andere betrokkenen problemen daarbij bespreekbaar kunnen maken.
In het kader van de Jeugdwet hebben gemeenten onder andere de opdracht om beleid te ontwikkelen inzake preventie en jeugdhulp, onder andere gericht op het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, en het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang. Ook in de Jeugdgezondheidszorg is er aandacht voor mogelijke eenzaamheid onder kinderen en jongeren.
Het Veghelse project Join us uit de documentaire is een mooi voorbeeld van een gemeentelijk programma specifiek gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder jongeren.
Ook andere aanpakken die gemeenten inzetten, op scholen en in de buurt, kunnen bijdragen aan het tegengaan van eenzaamheid bij kinderen en jongeren. Bijvoorbeeld via het themavignet Welbevinden uit de Gezonde School dat zich richt op sociaal-emotioneel welbevinden van leerlingen, of via programma’s en interventies voor specifieke doelgroepen zoals kinderen van ouders die gaan scheiden of kinderen van ouders met psychische problematiek, verslaving of een verstandelijke beperking. Ook laagdrempelige voorzieningen zoals het jongerenwerk kunnen jongeren ondersteunen en helpen hun leven op een positieve manier in te richten.
Ik ondersteun dit soort preventieve aanpakken door actief voorbeelden beschikbaar te stellen, samen met de VNG en/of de verschillende kennisinstituten (zoals NJi, NCJ, Trimbos) en door budget beschikbaar te stellen voor onderzoek naar de effectiviteit en overdraagbaarheid van interventies.
Op welke manier zet u zich in om jongeren meer handvaten te bieden om te leren omgaan met eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u voornemens om ook voor eenzaamheid onder jongeren een actieprogramma op te stellen? Bent u voornemens om in het kader van de Week tegen eenzaamheid aandacht te vragen voor eenzaamheid onder jongeren?
Ik ben niet voornemens om ook voor eenzaamheid onder jongeren een actieprogramma op te stellen.
Tijdens de week tegen eenzaamheid zijn er activiteiten voor verschillende doelgroepen. Er is zeker ook aandacht voor eenzaamheid onder jongeren. Bijvoorbeeld in Venlo, waar jong volwassenen kunnen komen op om een laagdrempelige manier contact met elkaar te maken. Of in Amsterdam, waar jongeren met elkaar kunnen lunchen.
Welke rol spelen sociale media bij eenzaamheid onder jongeren? Ziet u sociale media vooral als onderdeel van het probleem of als onderdeel van de oplossing bij eenzaamheid onder jongeren?
Er zijn geen aanwijzingen dat sociale media eenzaamheid bij jongeren veroorzaken. Wel kunnen sociale media op individueel niveau invloed hebben op de door jongeren ervaren eenzaamheid. Zo blijkt uit onderzoek dat passief gebruik van sociale media gevoelens van eenzaamheid kan vergroten, terwijl actief posten op sociale media die gevoelens van eenzaamheid juist kan verminderen. Sociale media kunnen dus zowel het probleem van eenzaamheid versterken als een deel van een oplossing bieden.
Hoe vult u uw rol van stelselverantwoordelijke voor de jeugdzorg in ten aanzien van het probleem van eenzaamheid onder jongeren? Hoe kunt u de gemeentelijke inzet op eenzaamheid onder jongeren ondersteunen? Welke voorbeelden van gemeentelijke initiatieven om eenzaamheid onder jongeren beter bespreekbaar te maken en te adresseren ziet u als goede voorbeelden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan een betere toegang tot jeugdzorg bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid onder jongeren? Hoe kan een betere toegang tot de jeugdzorg jongeren helpen in het leren omgaan met eenzaamheid?
Het is het mooiste als jongeren thuis, op school en in de buurt actief vaardigheden verwerven om sociale relaties aan te gaan en zichzelf en de wereld positief te bekijken. Dat gun ik iedere jongere. Jeugdhulp is dan nog niet aan de orde. Wanneer de problemen groter zijn kan inzet van jeugdhulp een oplossing zijn, door de achterliggende problemen aan te pakken die ten grondslag liggen aan de eenzaamheid.
Ik vind het belangrijk dat die kinderen en jongeren die dat nodig hebben snel de hulp krijgen die ze nodig hebben. Een goed werkende toegang tot Jeugdhulp is daarvoor van groot belang. Daarom zijn in het programma Zorg voor de Jeugd acties opgenomen om de kwaliteit van de toegang tot de jeugdhulp voor kinderen en gezinnen te verbeteren. De jeugdigen moeten weten waar ze voor jeugdhulp terecht kunnen en tijdig passende hulp ontvangen.
In welke mate hebben jongeren die net 18 zijn geworden last van eenzaamheid? Op welke wijze kan verlengde jeugdzorg bijdragen aan het verminderen van eenzaamheid onder jongeren of jongeren helpen in het leren omgaan met eenzaamheid?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de mate van eenzaamheid onder jongeren die net 18 jaar geworden zijn. In het algemeen is het wel zo dat eenzaamheid, weliswaar vaak tijdelijk, toeneemt op transitiemomenten zoals de transitie van basisschool naar middelbare school en de transitie van middelbare school naar vervolgopleiding. Daarom is het belangrijk dat eventuele veranderingen in de jeugdzorg in verband met het bereiken van de leeftijd van 18 jaar zorgvuldig begeleid worden. Daarbij hoort ook de afweging of het zinvol is om verlengde jeugdzorg in te zetten.
Verlengde jeugdhulp komt voor bij jongeren die voor hun 18e jaar al enige tijd in jeugdzorg zitten en bij wie het nodig is dat de hulp wordt voortgezet. Bij een deel van deze jongeren speelt dat zij niet altijd kunnen terugvallen op een sociaal vangnet en/of dat de band met de ouders niet goed is. Tegelijkertijd wordt van deze kwetsbare jongeren verwacht dat zij als meerderjarige heel veel dingen zelf gaan regelen (bv. keuze van een zorgverzekering, toeslagen aanvragen, op zoek naar een woning). Ik kan mij goed voorstellen dat jongeren dan weinig steun voelen. Hier ligt een belangrijke taak voor gemeenten en hulpverleners. Voor jongeren is het vooral van belang dat zij ondersteuning krijgen bij de praktische zaken op weg naar volwassenheid. Een oplossing hiervoor zit niet zozeer in toepassen van verlengde jeugdhulp maar in het opdoen van sociale contacten in dagbesteding of de praktische steun die jongeren vinden bij een coach of een mentor.
Kunt u de Kamer zo snel mogelijk en in ieder geval voor het wetgevingsoverleg over het Begrotingsonderdeel Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie en Veiligheid op 12 november 2018 informeren over de duiding van de forse toename van het aantal suïcides onder jongeren?
Ik verwijs u voor de beantwoording van deze vraag naar de Kamerbrief en de bijlage bij deze brief, over «Eerste duiding toename suïcides onder jongeren» (Kamerstuk 32 793, nr. 328), die de Staatssecretaris mede namens mij op 24 september jl. heeft aangeboden aan uw Kamer.
Klopt het dat minstens 3 procent en misschien wel 10 procent van de jongeren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar zich langdurig eenzaam voelt?3 Ziet u een verband tussen eenzaamheid onder jongeren en de sterke stijging van zelfdodingen onder jongeren?
Suicide(-preventie) is een complex proces waarin tal van factoren een rol kunnen spelen. Jongeren die kampen met suïcidaliteit isoleren zich in dit proces vaak bewust of onbewust van hun naaste omgeving. Zij denken dat ze er niet meer bij horen of denken ten onrechte dat ze hun naasten tot last zijn. Het is van belang dit proces te herkennen en het isolement te doorbreken door de suïcidaliteit, liefst in de context van het gezin, bespreekbaar te maken.
Eind 2018 zal een breder, verdiepend onderzoek (oa. diepte-interviews) starten naar de specifieke context van de 81 jongeren die in 2017 suïcide gepleegd hebben. Dit kwalitatieve onderzoek zal zich zowel richten op het verkrijgen van inzicht in de individuele factoren als de organisatorische factoren. Ook zal er aandacht zijn voor belangrijke aspecten van wet- en regelgeving. In september 2019 zal de eerste beleidsrapportage met aanbevelingen worden aangeboden. De eindrapportage van het verdiepende onderzoek zal eind 2019 beschikbaar zijn, conform de toelichting in de eerste duiding die is opgeleverd door 113Zelfmoordpreventie.
Op welke wijze is bij het meerjarig project van Movisie, LHBTI-organisaties en 113 Zelfmoordpreventie aandacht voor uitsluiting van, en eenzaamheid, onder jongeren?4
Ik heb begrepen van experts dat LHBTI-jongeren kwetsbaarder zijn dan andere jongeren en dat dit met name zijn grondslag vindt in zogenaamde «minderheidstress». Het gaat om stress onder meer vanwege ervaringen met uitsluiting en discriminatie, de angst voor deze ervaringen, het verbergen van het LHBT-zijn en geïnternaliseerde homofobie, bi-fobie of transfobie. Die stress kan grote impact hebben op het welzijn en de gezondheid van jongeren. LHBTI-jongeren hebben daarom een kleinere kans om probleemloos op te groeien dan andere jongeren omdat ze tot een minderheidsgroep behoren die nog niet volledig geaccepteerd wordt.
Specifiek voor suïcidaal gedrag is bekend dat negatieve reacties van leeftijdsgenoten op school, in vergelijking met negatieve reacties van gezinsleden en vreemden, een belangrijke voorspeller zijn van suïcidaal gedrag onder LHBTI-jongeren. Ook de rol van ouders blijkt van belang: veel jongeren zijn bang voor de afwijzing door hun ouders vanwege hun LHBTI-zijn.
Het project steekt daarom in op het verspreiden van kennis ten behoeve van LHBTI-jongeren om suïcidaal gedrag te herkennen en te voorkomen. Daarnaast zal ingezet worden op het verspreiden van kennis en ervaringen van LHBTI-jongeren (filmportretten) onder ouders (met verschillend achtergronden) en de verbetering van kennis onder zorgprofessionals en leerkrachten over bejegening en herkennen van signalen.
Het bericht ‘NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NCTV: Windmolenhaters radicaliseren, boeren gesaboteerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat er bij protesten tegen windmolens sprake is van bedreiging, intimidatie en vernieling?
Die mening deel ik. Iedere vorm van bedreiging, intimidatie en vernieling vind ik zorgwekkend en onacceptabel.
Welke maatregelen worden er op nationaal en regionaal niveau genomen teneinde mensen die worden geconfronteerd met dergelijke bedreigingen, vernieling en intimidatie veiligheid te bieden?
Net als bij iedere andere vorm van dreiging zijn personen en organisaties in eerste instantie verantwoordelijk voor hun eigen veiligheid. Ook kan een eventuele werkgever een rol spelen bij beveiligingsmaatregelen. Als dreiging en risico hiertoe aanleiding geven worden aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen.
Hoeveel incidenten van vernieling, intimidatie en bedreiging in relatie tot windmolens hebben er de afgelopen jaren plaatsgevonden?
Delicten die worden gepleegd in relatie tot windmolens worden door de politie niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers overleggen. Er zijn niettemin verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het DTN 48. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in de gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.2 Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Hoeveel incidenten kunnen in het kader van het protest tegen de komst van windmolens worden aangemerkt als extremisme?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend of er bepaalde actiegroepen achter deze vorm van extremisme zitten? Zo ja, welke actiegroepen zijn dit?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeveel gemeenten zijn er meldingen gemaakt van dergelijke bedreigingen? Om welke gemeentes gaat dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de beweegredenen die ten grondslag liggen aan de protesten? Zo nee, waarom niet?
Uit interviews die tegenstanders van windmolens geven valt op te maken dat er zorgen zijn over aspecten als geluidshinder, horizonvervuiling, waardedaling van huizen en het gevoel dat het Noorden de lasten draagt voor de energievoorziening van de rest van het land. Mensen kunnen gebruik maken van hun democratisch recht door bezwaar te maken en actie te voeren tegen de windmolens. Ik vind het onacceptabel wanneer mensen overgaan tot bedreiging of geweld.
De uitvoering van de motie inzake Magnitsky-sancties |
|
Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Lilianne Ploumen (PvdA), Martijn van Helvert (CDA), Martin van Rooijen (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u zich uw brief van 5 juli 2018 herinneren, waarin u stelde dat u voornemens was tijdens een volgende Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) een concreet voorstel te doen aan uw Europese collega’s inzake een EU-mensenrechtensanctieregime?1
Ja.
Heeft u dit voorstel tijdens een van de afgelopen RBZ's gedaan? Zo ja, welk voorstel heeft u gedaan? Kunt u dit voorstel aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het Gymnich overleg van 30-31 augustus jl. heb ik voorgesteld om in EU kader te gaan werken aan een «EU global human rights sanctions regime» en heb ik dit idee nader toegelicht (ref ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1902 van 5 september jl. en Kamerstuk 32 735, nr. 205 van 5 juli jl.). Een thematisch sanctieregime tegen mensenrechtenschenders zou een waardevolle aanvulling kunnen zijn op het bestaande Europese externe mensenrechteninstrumentarium en de geografische sanctieregimes. Met een dergelijk sanctieregime kan wereldwijd worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders, zoals bijvoorbeeld bevriezing van tegoeden en reisbeperkingen, met als doel hun gedrag te veranderen. Daarnaast kan er een preventief effect van uitgaan richting andere (potentiële) mensenrechtenschenders.
Wat was de reactie ten tijde van de RBZ op het betreffende voorstel?
Van verschillende EU-lidstaten is inmiddels een positieve reactie op dit Nederlandse initiatief ontvangen. Ook hebben enkele lidstaten aanvullende vragen gesteld ten behoeve van hun positiebepaling. Vooralsnog zijn geen uitgesproken negatieve reacties ontvangen.
Welke landen waren positief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen stonden neutraal tegenover het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Welke landen waren negatief over het voorstel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit najaar, uiterlijk tijdens de RBZ in oktober, het voorstel formeel in te dienen?
Het voorstel om in EU-verband een mensenrechtensanctieregime op te zetten, kan niet als vanzelfsprekend rekenen op steun van alle lidstaten. Een dergelijk voorstel kan alleen worden aangenomen als alle lidstaten instemmen. Door het voorstel formeel te agenderen voordat er voldoende steun voor is, ontstaat het risico dat het voorstel weggestemd wordt. Daarom wordt veel diplomatiek noodzakelijk voorwerk verricht in Den Haag, in Brussel en in Europese hoofdsteden, en breng ik het idee op zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Kunt u zich uw stelling herinneren dat het kabinet grote vraagtekens plaatst bij de doeltreffendheid van het invoeren van een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot het feit dat door Canada, de Baltische Staten en Groot-Brittannië – zoals u in uw brief beschrijft – wel dergelijke wetgeving op nationaal niveau is ingevoerd? Waarom acht u een dergelijk sanctieregime op nationaal niveau derhalve niet doeltreffend?
De genoemde sanctieregimes betreffen onder meer reisbeperkingen, al dan niet in samenhang met een bevriezing van tegoeden. In de context van de EU zou een dergelijk sanctieregime op Nederlands niveau weinig effectief zijn omdat het niet doeltreffend te handhaven is. In Schengen is afgesproken dat er geen grenscontroles plaatsvinden tussen de landen die bij Schengen zijn aangesloten. Iemand die op een Nederlandse sanctielijst staat, kan dan nog steeds vrij reizen binnen het Schengengebied en bij afwezigheid van grenscontroles zal het lastig blijken om de feitelijke toegang tot Nederland te voorkomen. Hetzelfde geldt voor een nationale bevriezing van tegoeden. Niets belet de betrokkene om zijn tegoeden in een EU-buurland aan te houden en vandaaruit zijn financiële transacties te doen. Daardoor heeft een nationaal sanctieregime slechts zeer beperkte impact en acht het kabinet het vooralsnog verstandig de inspanningen te blijven richten op een Europees regime. Tot slot dient opgemerkt te worden dat het VK op dit moment slechts de wettelijke basis heeft gecreëerd om een puur nationaal mensenrechtensanctieregime op te zetten maar nog geen daadwerkelijk mensenrechtensanctieregime heeft opgezet.
Bent u het eens dat de door de Kamer aangenomen motie-Omtzigt c.s.2 uitgevoerd dient te worden, te weten dat het kabinet Magnitsky-wetgeving op nationaal niveau voorbereidt indien het niet lukt om tot Europese consensus op dit punt te komen? Zo ja, bent u bereid deze motie uit te voeren en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Om een effectief sanctieregime tegen mensenrechtenschenders op te zetten is de EU-route nog altijd de beste optie en daar zal ik mij de komende tijd voor blijven inzetten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert in november een hoogambtelijke bijeenkomst voor EU-lidstaten en enkele gelijkgezinde landen om het concept van een mensenrechtensanctieregime verder te ontwikkelen en de steun hiervoor binnen de EU verder uit te bouwen. Na deze bijeenkomst zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang op dit onderwerp.
Verhuurder Camelot |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «UT-student uitgekleed door kamerverhuurder»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht en geef mijn reactie hierop in de beantwoording van de vragen. Het staat particuliere bedrijven vrij om hun nering te kiezen. Een bedrijf dat zich tot nu toe op de anti-kraakmarkt (leegstandsbeheer van gebouwen van andere eigenaren) begaf, is het toegestaan om zich ook op de transformatie-/verhuur-markt (verhuur van gebouw in eigen bezit of van een andere eigenaar) te begeven. Bij die verschillende gebouwen levert het bedrijf dan verschillende diensten en bedient het verschillende doelgroepen. Het enkele aanbieden van verschillende diensten en bedienen van verschillende doelgroepen levert geen belangenverstrengeling op. Ik heb geen gegevens over bedrijven die anti-kraakwonen voor leegstaande gebouwen aanbieden en daarnaast eigen gebouwen ontwikkelen.
Wat is uw mening over bedrijven die eerst enkel bruikleencontracten (antikraak) gebruiken en zich daarna ook opwerpen als projectontwikkelaar? Hoeveel bedrijven zijn er in Nederland die zowel anti-kraakcontracten gebruiken als projectontwikkelaar zijn? Kan er in dat geval sprake zijn van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom verwijst de Universiteit Twente buitenlandse studenten naar Camelot voor een kamer en drijft hen daardoor «volgens juristen in de armen van een geldwolf»? Is er een afspraak of contract tussen deze universiteit en Camelot om buitenlandse studenten door te verwijzen naar deze verhuurder? Zo ja, in hoeveel andere (universiteits-) gemeenten is dit ook aan de orde?
De Universiteit Twente informeert alle (kandidaat-)studenten over huisvestingsmogelijkheden via verschillende communicatiekanalen (zoals een aparte brochure, haar website https://www.utwente.nl/en/campus/facilities/ housing/ en verschillende studentenhandleidingen die verwijzen naar de website van Universiteit Twente) en adviseert alle studenten nadrukkelijk om tijdig naar huisvesting te zoeken in Enschede of omgeving. Belangrijk nieuw additioneel communicatiekanaal is de huisvestingsportal Roomspot.nl. Op de portal Roomspot.nl worden alleen woningen aangeboden van woningaanbieders, die zijn goedgekeurd door de vijf partijen van Roomspot (Saxion Hogeschool, woningstichting De Veste, Stichting Jongeren Huisvesting Twente (SJHT), gemeente Enschede en Universiteit Twente). De student is vrij om zelf een keuze uit het woning- en kameraanbod op het portaal te maken. Na de keuze wordt de student buiten de portal om in contact gebracht met de woning-/kameraanbieder, waarna zij het aangaan van het huurcontract onderling regelen.
De Universiteit Twente voert geregeld overleg met huisvesters, zo ook met Camelot. Onder meer over het zo passend mogelijk maken van hun (financiële) huurvoorwaarden voor de studenten. Uitgangspunt hierbij is dat huisvesters als verhuurder zelf verantwoordelijk zijn voor prijsstelling en huurvoorwaarden. Dit overleg heeft er toe geleid dat Camelot aanpassingen heeft doorgevoerd, zoals niet meer eisen dat alle huurkosten van te voren betaald moeten worden (medio 2018), en dit overleg heeft recentelijk ook geleid tot verlaging van de waarborgsom van € 2.000 naar € 1.000 (begin oktober 2018).
Welke andere mogelijkheden hebben buitenlandse studenten om aan woonruimte te komen in Enschede en in hoeverre worden studenten attent gemaakt op alternatieve huuropties, door de universiteit dan wel door de gemeente?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren heeft de Universiteit Twente, alvorens zij buitenlandse studenten ging werven, gekeken of die studenten goede en betaalbare huisvesting konden krijgen en wat het effect van hun komst zou zijn voor de al aanwezige studenten aan de Universiteit Twente?
De Universiteit Twente helpt studenten bij het vinden van passende huisvesting, met sinds voorjaar 2017 het volgende huisvestingsbeleid:
Dit onderscheid tussen visumplichtige en niet-visumplichtige woningzoekenden is gemaakt, omdat het voor de visumplichtige woningzoekenden (nog) moeilijker is om tijdig huisvesting te vinden. Uit de praktijk blijkt dat niet-visumplichtige internationale studenten gemakkelijker huisvesting vinden dan visumplichtige studenten. Conform het recent opgestelde Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 is het uiteindelijke doel van de Universiteit Twente om in samenwerking met andere partijen in de regio (huisvesters, studentenorganisaties en gemeente), op termijn iedereen huisvesting te kunnen garanderen.
De Universiteit Twente heeft prognoses gemaakt over hoeveel extra huisvesting nodig is om tenminste aan de garantieplicht te voldoen voor de visumplichtige groep. In deze prognoses werd de stijging van de instroom al voorzien. Als gevolg daarvan heeft Camelot, aanvullend op de kamers van De Veste en de SJHT, kamers beschikbaar gesteld via Roomspot. De vijf partijen van Roomspot zijn momenteel bezig om dit aanbod te vergroten door extra aanbieders toegang te geven tot de portal. Ook voor niet-visumplichtige studenten voert de universiteit vanuit haar inspanningsverplichting gesprekken met woningbouwcorporaties over voldoende aanbod.
Wat is uw (morele) oordeel over het feit dat studenten 2.000 euro borg moeten betalen en al direct 3.000 euro over moet maken aan Camelot? Vind u dit betaalbaar? Zo nee, wat doet u ertegen?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4, heeft Camelot naar aanleiding van overleg met Universiteit Twente de waarborgsom inmiddels verlaagd naar € 1.000.
In de jurisprudentie worden waarborgsommen tot maximaal driemaal de (kale) maandhuur doorgaans redelijk geacht. Of een waarborgsom van € 2.000 redelijk geacht kan worden of niet, hangt dus af van de huurprijs.
Huurders kunnen het teveel betaalde bedrag aan waarborgsom van de verhuurder terugvorderen, eventueel via de rechter als de verhuurder niet wil terugbetalen. Huurders die menen een onredelijk hoge waarborgsom te hebben moeten betalen, kunnen voor gratis juridisch advies over de te nemen (juridische) stappen naar Het Juridisch Loket (ook een vestiging in Enschede). Uit de door u aangehaalde nieuwsberichten maak ik op dat er al namens enkele huurders een rechterlijk oordeel is gevraagd over (onder meer) de hoogte van de waarborgsom. Ik zie het oordeel van de rechter met belangstelling tegemoet.
In hoeverre mag een verhuurder een huurder dwingen om bestek en bedlinnen of andere voorzieningen af te nemen bij de verhuurder? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningen van Camelot voor studenten van universiteit Twente worden gemeubileerd en gestoffeerd verhuurd. De studenten betalen via de servicekosten voor de meubilering en stoffering. Het bedlinnen en keukengerei maken geen onderdeel uit van het meubilair en de stoffering. Op de site van Camelot staat aangegeven dat de pakketten bedlinnen en keukengerei optioneel zijn. Huurders worden dus niet gedwongen om deze pakketten af te nemen.
Hoe kan het dat een huurder borg moet betalen in verband met de meubels, maar dat tegelijkertijd de verplichte aankoop van bestek en bedlinnen te maken heeft met de meubels, zoals een woordvoerder van Camelot stelt? Hoe kan een huurder controleren of er niet dubbel betaald moet worden voor diensten?2
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhouden de kosten van 200 euro zich op het webportaal MyCastle zich tot borg, de huurprijs en de verplichte afname van voorzieningen, wanneer een woordvoerder van Camelot stelt dat die 200 euro alle kosten omvatten?
De Universiteit Twente zal deze kosten à € 200 voor het gebruik van het webportaal MyCastle en/of administratiekosten meenemen in haar overleg met Camelot.
De communicatie van Camelot over de € 200 voor het webportaal MyCastle is niet eenduidig. Enerzijds wordt gecommuniceerd dat de huurder dit bedrag louter moet betalen om gebruik kunnen te maken van het (enige) communicatiemiddel met Camelot. Anderzijds wordt gecommuniceerd dat het gaat om administratiekosten van het sluiten van het huurcontract.
Uit de door u aangehaalde nieuwsberichten maak ik op dat er al namens enkele huurders een rechterlijk oordeel is gevraagd over de hoogte van de waarborgsom en de hoogte van de kosten voor het webportaal MyCastle dan wel administratiekosten.
Ik zie de uitkomsten van het overleg tussen de universiteit en Camelot en het oordeel van de rechter met belangstelling tegemoet.
Welke wet- en regelgeving moet worden aangepast om te voorkomen dat huurders als melkkoeien worden gebruikt door verhuurders, door onder meer een stapeling van verplichte kosten als borg, servicekosten of verplichte afname van voorzieningen? Bent u bereid de regels aan te scherpen, zodat dergelijke huisjesmelkerij niet meer voor kan komen?
De in de vragen 10 tot en met 12 genoemde punten vormen een belangrijk onderdeel van het op 4 oktober 2018 in werking getreden Actieplan Studentenhuisvesting 2018–20214 – onder het kopje voorlichting over huur(prijs)regelgeving aan studenten – en van de aanpak Goed verhuurderschap.
In het Actieplan Studentenhuisvesting is het volgende afgesproken:
«Via het geven van voorlichting worden studenten geïnformeerd over hun rechten en plichten als huurders. Daarmee worden ze minder kwetsbaar als zij zich een weg banen op de woningmarkt. Concreet betekent dit dat de campagne «Wegwijs met je huurprijs» wordt herhaald in 2018/2019 en de campagnewebsite wordt vertaald in het Engels. Via deze campagne worden studenten aangespoord om hun (aanvangs)huurprijs te toetsen bij de Huurcommissie».
Daarnaast werk ik met verschillende gemeenten en met de partijen uit de sector aan de aanpak Goed verhuurderschap. Zoals ik in mijn brief over de voortgang aanpak woningmarkt van 25 september 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 428) heb aangegeven worden in de aanpak Goed verhuurderschap concrete afspraken voorbereid om diverse ongewenste gedragingen in de verhuursector tegen te gaan, waaronder discriminatie op grond van afkomst, huisjesmelkerij en onterecht berekende bemiddelingskosten ten nadele van de huurder. Uit de onderhavige casuïstiek blijkt dat overleg, in dit geval van onderwijsinstanties met verhuurders, effectief is en kan leiden tot aanpassing van de (financiële) huurvoorwaarden van die verhuurders ten gunste van huurders. Met diverse partijen in de sector verken ik of aanvulling of aanpassing van wet- en regelgeving nodig is, bijvoorbeeld als vrijwillige afspraken niet afdoende zijn. Partijen erkennen de meerwaarde van de aanpak Goed verhuurderschap en nemen de uitkomsten mee in het Actieplan Studentenhuisvesting.
Ik spreek op 1 november met de sector over de aanpak Goed verhuurderschap. In het AO Huuraangelegenheden van 26 september 2018 (Kamerstuk 32 847, nr. 436) heb ik toegezegd dat ik uw Kamer na dat overleg zal informeren.
Welke wet- en regelgeving moet worden aangepast om te voorkomen dat universiteiten hun buitenlandse studenten afhankelijk maken van huisjesmelkers? Bent u bereid deze regels aan te passen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze problematiek ook mee te nemen in het uitwerken van het actieplan studentenhuisvesting? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Verblijfsvergunnning brengt verantwoordelijkheid met zich mee' |
|
Foort van Oosten (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de berichten gelezen over de strafmaat die rechtbanken zouden hanteren bij verdachten met een verblijfsvergunning?1
Ja.
Klopt het dat bij een dader van een strafbaar feit met een verblijfsvergunning de vraag of betrokkene zijn verblijfstitel mogelijk kan kwijtraken meegewogen wordt? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de rechtsgelijkheid? Bestaan hier richtlijnen over?
In zijn algemeenheid weegt de rechter bij het bepalen van de op te leggen straf alle omstandigheden van het concrete geval mee. Hij let daarbij in het bijzonder op de aard en ernst van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, de persoon van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer. De rechter let ook op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Om de rechtseenheid te bevorderen zijn door de rechtspraak zogenaamde oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Zij geven weer welke straffen rechters gemiddeld genomen opleggen voor veelvoorkomende delicten en zijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Deze oriëntatiepunten zijn niet bindend. Ze vormen een vertrekpunt van denken. De rechter kan daarvan naar beneden of naar boven afwijken en daarbij motiveren welke omstandigheden tot die afwijking aanleiding hebben gegeven. Zo kan in het ene geval het strafdoel preventie zwaarder wegen en in het andere de vergelding. De straftoemeting zal er in het eerste geval vooral op zijn gericht om te voorkomen dat een dader opnieuw de fout in gaat. Er is geen rechtsregel die verbiedt dat de rechter daarbij de omstandigheid betrekt dat een verdachte na veroordeling zijn verblijfstitel mogelijk kwijtraakt bij de straftoemeting, maar evenmin dat de rechter daar wel rekening mee moet houden.2 Dit is aan de feitenrechter en daarvoor zijn geen richtlijnen. Overigens hecht ik eraan op te merken dat de opgelegde straf slechts een onderdeel is van de vaak complexe weging die door de IND wordt gemaakt bij een intrekking van een verblijfsvergunning, en die uiteindelijk door de bestuursrechter kan worden getoetst.
Vindt u dat een verblijfsvergunning niet medebepalend zou mogen zijn voor de straf die door een rechter wordt opgelegd? Bent u bereid dit vraagstuk kritisch te bekijken, te onderzoeken en zo nodig acties in te zetten zodat een verblijfstitel niet tot verlaging van de strafoplegging kan leiden?
Ik stel voorop dat ik als Minister voor Rechtsbescherming niet in de beoordeling van een individuele strafzaak treed. Het is aan de onafhankelijke rechter om in het individuele geval alle feiten en omstandigheden te wegen en tot een oordeel te komen.
Tegelijkertijd constateer ik dat rechters hier in de praktijk verschillend mee omgaan.3 Het is de wettelijke taak van de rechtspraak zelf om, met behoud van de onafhankelijkheid van de individuele rechter, te streven naar rechtseenheid.
In het algemeen geldt dat strafrecht en het vreemdelingenrecht van elkaar onderscheiden sporen zijn en dat binnen het vreemdelingenrecht alle omstandigheden van het geval worden betrokken en meegewogen (zie ook antwoord op vraag 4). De huidige praktijk geeft ons geen aanleiding om op de afbakening met nieuwe beleidsvoornemens te komen. Wel zullen wij de komende jaren alert zijn op signalen die op een noodzaak tot beleidswijziging kunnen duiden.
Wat is het gevolg voor een afgegeven verblijfsvergunning indien iemand strafrechtelijk wordt veroordeeld? Waarom leidt veroordeling voor een ernstige geweld-, of zedendelict niet automatisch tot intrekking van de verblijfsvergunning? Waarom zou zo'n dader nog in Nederland een verblijfstitel mogen bezitten? Hoe gaan omringende landen met dit vraagstuk om?
Indien een persoon met een verblijfsvergunning onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, beoordeelt de IND aan de hand van de glijdende schaal of de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken. Uitgangspunt van het internationale vreemdelingrecht is dat met het verloop van de tijd, de band die een vreemdeling opbouwt met het gastland sterker wordt. Niet ieder strafbaar feit zou aanleiding moeten zijn dat verblijfsrecht te beëindigen. De glijdende schaal bevat een tabel waaruit volgt dat naarmate het verblijf van de vreemdeling langer is, daar een zwaardere gevangenisstraf tegenover moet staan om verblijfsbeëindiging te rechtvaardigen. Dit biedt een handvat aan de IND bij het beoordelen van zaken.
Naast de hiervoor beschreven regels, zal altijd een individuele afweging worden gemaakt en zal in alle gevallen ook worden beoordeeld of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM dat hier te lande wordt beleefd. Daarbij zal worden betrokken wat de aard en de ernst was van het misdrijf, en de duur sinds het plegen daarvan, de duur van het rechtmatige verblijf en de hechtheid van de sociale, culturele en familiebanden met het land van herkomst en het gastland en de gezinssituatie en de belangen en het welzijn van de kinderen.
Indien de veroordeelde een asielvergunning heeft omwille van internationale bescherming gelden op grond van de Kwalificatierichtlijn4 aanvullende normen. Ten aanzien van Verdragsvluchtelingen dient sprake te zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. Uw Kamer is bij brief van 25 november 2015 geïnformeerd dat hiervoor een grens wordt gehanteerd van 10 maanden gevangenisstraf. Daarnaast wordt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval beoordeeld of een vreemdeling een gevaar voor de gemeenschap oplevert. Als de veroordeelde een subsidiaire status heeft (onder andere bescherming tegen schending van artikel 3 EVRM), geldt – naast andere voorwaarden – een ondergrens van 6 maanden om aan te nemen dat er sprake is van ernstig misdrijf. Daarnaast dient ook bij een intrekking van een asielstatus te worden beoordeeld of het persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving oplevert.
De verhoogde normen van asielstatushouders ten opzichte van personen met een reguliere verblijfsvergunning worden gerechtvaardigd door het gegeven dat het hier gaat om personen van wie is vastgesteld dat ze zelf bescherming nodig hebben. De IND kan zich in deze beoordeling voor een groot deel baseren op het vonnis van de rechter, omdat ook de rechtbank alle omstandigheden meeweegt. Desalniettemin moet steeds een eigen bestuursrechtelijke afweging worden gemaakt en zal moeten worden beoordeeld of de vreemdeling een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving is. Een automatische intrekking na een veroordeling behoort daarom niet tot de mogelijkheden en de strafmaat die een rechter in een strafproces hanteert, zal dan ook niet zonder nadere weging van de omstandigheden van het geval kunnen leiden tot de intrekking van een verblijfsvergunning.
Deze normen, met name de toets aan 8 EVRM en de invulling daarvan, is de uitwerking van internationaalrechtelijke uitspraken van (met name) het EHRM. Daarnaast wordt het handelingsperspectief gekaderd door regels die in richtlijnen van de Europese Unie zijn vastgelegd. Die regelingen en verdragen binden de ons omringende landen in beginsel in gelijke mate.
Het bericht dat de Europese parlement killerrobots wil verbieden |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europees Parlement wil «killer robots» verbieden»1?
Ja.
Klopt het dat het Europees Parlement van mening is dat zogenoemde «killerrobots» verboden zouden moeten worden?
Het Europees Parlement roept met de resolutie van 12 september 2018 over autonome wapensystemen (2018/2752 RSP) de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de EU-lidstaten en de Europese Raad op om (1) een gezamenlijke positie ten aanzien van «lethal autonomous weapon systems (LAWS)» overeen te komen en (2) zich sterk te maken voor internationale onderhandelingen over een juridisch instrument om dodelijke autonome wapensystemen te verbieden.
Hierbij definieert het Europees Parlement LAWS als wapensystemen «die zonder beduidende menselijke controle de kritische taken van het kiezen en aanvallen van afzonderlijke doelwitten verrichten» en geeft daarbij ook aan dat «geautomatiseerde, op afstand bediende systemen» geen LAWS zijn. In de resolutie komt de term «killer robots» niet voor.
Klopt het dat het Europees Parlement wil dat de Europese Unie (EU) en de afzonderlijke lidstaten het voortouw nemen in het proces om dergelijke volledig geautomatiseerde wapensystemen internationaal taboe te verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u ondernomen na aanleiding van het rapport van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) over autonome wapensystemen van oktober 2015? Wat zijn uw vervolgstappen naar aanleiding van het AIV-rapport uit 2015?
Het kabinetsstandpunt en de voorgenomen inzet ten aanzien van de internationale discussie zijn verwoord in de kabinetsreactie op het advies «Autonome wapensystemen: de noodzaak van betekenisvolle menselijke controle» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV)2, waarin het kabinet het advies heeft overgenomen. Kern van voorgenoemd rapport en kabinetsstandpunt is dat alle wapensystemen, inclusief autonome wapensystemen, onder betekenisvolle menselijke controle moeten staan. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en inzet van autonome systemen die niet onder menselijke controle staan.
De Ministeries van Defensie en van Buitenlandse Zaken hebben met het oog op de praktische invulling van het concept van betekenisvolle menselijke controle in autonome wapensystemen de afgelopen jaren uiteenlopende onderzoeksprojecten gefinancierd, waaronder projecten van de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), van het United Nations Institute for Disarmament Research (UNIDIR), van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) en ook een promotieonderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU).
De uitkomsten van die onderzoeken zijn ingebracht in het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de Convention on Certain Conventional Weapons (CCW) van de Verenigde Naties. Daarnaast is Nederland bij elke vergadering van de CCW over autonome wapensystemen met een brede delegatie van experts aanwezig en heeft Nederland non-papers ingediend voor een betere discussie.
Het kabinet is zich ervan bewust dat toekomstige ontwikkelingen, in het bijzonder technologische ontwikkelingen en de toepassing daarvan, lastig te voorspellen zijn. Om die reden heeft het kabinet reeds toegezegd het AIV/CAVV-advies 5 jaar na verschijning, in 2020, opnieuw tegen het licht te willen houden. Tevens volgt het kabinet de (technologische) ontwikkelingen op dit terrein op de voet zodat het, indien de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, hier meteen op kan reageren. Hiertoe heeft het kabinet de onderwerpen robotica en kunstmatige intelligentie tot speerpunttechnologie in aangrenzend beleid bestempeld.
Wat vind u van de opmerking in het artikel over de uitspraak van de indieners dat er geen Europees geld in onderzoek en ontwikkeling van autonome wapensystemen gestoken zou mogen worden?
Zoals vermeld in eerdergenoemde kabinetsreactie is het kabinet tegen de ontwikkeling en de inzet van volledig autonome wapensystemen waarbij geen sprake meer is van betekenisvolle menselijke controle. Het is daarom niet wenselijk dat dergelijke systemen ontwikkeld zouden worden. Overigens lijkt zich in de CCW al consensus tussen de lidstaten af te tekenen dat autonome wapensystemen altijd onder menselijke controle moeten staan.
Autonome wapensystemen die beschikken over betekenisvolle menselijke controle kunnen echter ook belangrijke militaire voordelen hebben, zoals het genoemde AIV-rapport ook concludeert. Deze systemen kunnen vaak sneller en preciezer reageren dan mensen, waardoor de risico’s voor eigen eenheden en de burgerbevolking kunnen afnemen. Ook kunnen zulke systemen opereren in een omgeving die voor mensen moeilijk bereikbaar en/of gevaarlijk is. Het kabinet verwacht dan ook dat dergelijke wapensystemen, voorzien van betekenisvolle menselijke controle, de komende decennia wereldwijd (verder) worden ontwikkeld en zullen worden ingezet.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 4, heeft het kabinet de onderwerpen robotica en kunstmatige intelligentie tot speerpunttechnologie in aangrenzend beleid bestempeld. Onderzoek naar «mens-machine-teaming» is ook een van de speerpunten van de Strategische Kennis en Innovatie Agenda (2016–2020) van het Ministerie van Defensie.
Waarom heeft Nederland nog geen wetgeving omtrent autonome wapen systemen? Wat weerhoudt u op dit moment om tot wetgeving te komen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het AIV/CAVV-rapport, is het kabinet geen voorstander van een verbod of moratorium op de ontwikkeling van autonome wapensystemen. Het kabinet is van mening dat voor elk wapen geldt, dat het altijd de mens moet zijn die bepaalt of een wapen wordt ingezet conform het internationale recht en niet het wapen zelf. De kernvraag daarbij, die verder strekt dan wapensystemen, is hoe mensen in controle kunnen blijven en de verantwoordelijkheid kunnen blijven dragen voor systemen die in toenemende mate beschikken over een bepaalde mate van autonomie, zelflerend vermogen, of meer in het algemeen kunstmatige intelligentie.
Die ontwikkeling in kunstmatige intelligentie is allereerst een technologische ontwikkeling in tal van civiele sectoren, zoals vervoer, telecommunicatie, internet, medische zorg, financiële handel, enz. Het betreft ook niet één specifieke technologische ontwikkeling, maar een breed pallet aan technologische ontwikkelingen. Bij een verbod of moratorium op autonome wapensystemen rijst dan ook al snel de vraag, een verbod waarop? Het kabinet is daarom van mening dat regulatie van kunstmatige intelligentie-technologieën, enkel met mogelijke toekomstige wapensystemen in gedachten, nuttige civiele ontwikkelingen kan frustreren, aangezien de grenzen tussen militaire en niet-militaire technologie niet altijd helder zijn. Daar komt bij dat de CCW er tot op heden ook niet in is geslaagd om een algemeen aanvaarde definitie van LAWS op te stellen.
In de visie van het kabinet voldoet het huidige internationale recht, in het bijzonder het humanitair oorlogsrecht. Artikel 36 van het Eerste Aanvullend Protocol bij de Geneefse Verdragen verplicht landen om de ontwikkeling en verwerking van nieuwe middelen en methoden van oorlogsvoering te toetsen aan het internationaalrechtelijke kader. In Nederland is hiermee de Adviescommissie Internationaal Recht en Conventioneel wapengebruik (AIRCW) van het Ministerie van Defensie belast. De AIRCW beoordeelt in voorkomend geval ook of de inzet van wapensystemen met autonome functies onder betekenisvolle menselijke controle kan worden uitgevoerd. In het internationale debat over autonome wapensystemen onderstreept Nederland het belang van een goede uitvoering van artikel 36.
Het kabinet neemt, zoals eerder aangegeven, actief deel aan het internationale debat over autonome wapensystemen dat plaatsvindt binnen de CCW met het standpunt dat alle wapensystemen, inclusief autonome wapensystemen, onder betekenisvolle menselijke controle moeten staan. Het kabinet verwerpt op voorhand de ontwikkeling en inzet van autonome systemen die niet onder menselijke controle staan.
Bent u bereid om het voortouw te nemen in het proces om volledig geautomatiseerde wapensystemen internationaal taboe te verklaren en de nodige wet- en regelgeving hiervoor voor te bereiden? Bent u bereid hier ook in EU-verband bij uw collega’s op aan te dringen?
Zie antwoord vraag 6.
De Nederlandse financiële stromen naar Nicaragua |
|
Sadet Karabulut |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Klopt het dat de Nederlandse Ontwikkelingsbank FMO recent een nieuwe lening aan de Nicaraguaanse bank BanPro heeft verstrekt?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, dat klopt. Banpro is een bank die zich richt op het midden en kleinbedrijf en op de consumentenmarkt die geen banden heeft met de overheid. Deze investering is zelfstandig gedaan vanuit FMO en is geen onderdeel van een van de overheidsfondsen.
Het kabinet is bezorgd over de crisis in Nicaragua die sinds april jl. heerst en stelt zich daarom op het standpunt dat er geen directe samenwerking plaatsvindt met de overheid van Nicaragua. Particuliere en zakelijk contacten met gewone Nicaraguanen blijven mogelijk. (zie ook antwoorden op vragen 4, 5 en 6).
Klopt het dat er twee Stan Patrols 4207 door scheepsbouwconcerrn Damen aan Nicaragua zijn geleverd?2 Wat is daarop uw reactie?
Damen Shipyards heeft op 16 oktober jl. twee schepen aan de kustwacht van Nicaragua leveren. Voor de levering en financiering van deze twee schepen heeft de staat – zoals staat vermeld op de website van Atradius Dutch State Business – een exportkredietverzekering verstrekt. Bij het verstrekken van een exportkredietverzekering wordt onder andere gekeken naar de betalingscapaciteit van de afnemer en of een exportvergunning is vereist. Omdat het in dit geval om onbewapende schepen gaat, is geen exportvergunning vereist. De betalingscapaciteit werd als voldoende beoordeeld.
Is aan Damen een exportkredietvergunning door Atradius Dutch State Business (ADSB) voor deze levering verleend? Wat waren hierbij de overwegingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn deze leningen door de FMO en exportkredietverzekering te verenigen met de opstelling van Nederland in de Veiligheidsraad en de mensenrechtencommissie ten aanzien van de situatie in Nicaragua?
Nederland heeft in de VN Veiligheidsraad en de VN Mensenrechtenraad de mensenrechtenschendingen door overheidsfunctionarissen en paramilitaire groeperingen, gelieerd aan de overheid sinds 18 april jl. veroordeeld. Ook heeft Nederland opgeroepen de nationale dialoog te reactiveren en om samen te werken met internationale organisaties.
Zoals medegedeeld in de beantwoording van de Kamervragen gesteld door het lid De Roon (PVV) op 13 juli jl., heeft Nederland een ontwikkelingsproject waarin sprake was van samenwerking met de Nicaraguaanse regering opgeschort. De lening aan Banpro betreft een lening aan de private sector. Ook bij andere activiteiten van FMO in Nicaragua is er geen sprake van kredietverlening aan de Nicaraguaanse overheid.
Op het moment van toekenning van de exportkredietverzekering aan Damen Shipyards voldeed de transactie aan het vigerende landenbeleid. Ondertussen is naar aanleiding van de situatie in Nicaragua het landenbeleid voor het verlenen van exportkredietzekeringen op Nicaragua bekeken en aangepast (zie vraag 6).
Hoe heeft de politieke situatie met zware mensenrechtenschendingen in Nicaragua meegewogen in het besluit van de FMO en het besluit om een exportkredietverzekering te verlenen en waarom is besloten tot toekenning over te gaan?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de FMO lening aan Banpro kan leiden tot een verhoogd risico op mensenrechtenschendingen. FMO hanteert bij haar investeringen procedures en richtlijnen op het gebied van milieu en sociale impact, waaronder de mensenrechtensituatie. De OESO richtlijnen voor multilaterale ondernemingen en de IFC Performance Standards zijn hierbij leidend. Daarnaast werkt FMO nauw samen met de klant in het opstellen van een Environmental en Social Action Plan voor de klant. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt nauw contact met FMO over de politieke ontwikkelingen.
Wat betreft de exportkredietverzekering zie antwoord bij 4.
Wat is het huidige risicoprofiel voor leningen van de FMO en het verlenen van exportkredietverzekeringen voor investeringen in Nicaragua? Bent u van mening dat de recente ontwikkelingen reden geven voor aanscherping? Zo ja, op welke manier en zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het beleid en de werkwijze van FMO voldoende waarborgen bevat om het risico op mensenrechtenschendingen bij haar investeringen in Nicaragua te mitigeren. Deze investering is zelfstandig gedaan vanuit FMO en is geen onderdeel van een van de overheidsfondsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat niet over individuele investeringsbeslissingen. Ook het Ministerie van Financiën is als aandeelhouder niet betrokken bij individuele investeringsbeslissingen voor zover deze onder de grens van EUR 350 miljoen liggen.
Voor de exportkredietverzekering geldt dat de dekking op Nicaragua momenteel is opgeschort. De risico-inschatting van de betalingsmogelijkheden in Nicaragua is door de verslechterde economische situatie dermate veranderd dat momenteel geen dekkingsmogelijkheden geboden worden voor nieuwe aanvragen van exporteurs.
Zijn er ontbindende voorwaarden in de lening van de FMO en de exportkredietverzekering opgenomen? Zo ja, welke?
In elke overeenkomst die FMO sluit met haar klanten zijn voorwaarden opgenomen, zo worden er o.a. afspraken gemaakt op het gebied van milieu, sociaal en goed bestuur. Ook ontbindende voorwaarden, bijvoorbeeld op het gebied van bedrijfseconomische situaties, maken deel uit van de overeenkomsten. De staat als aandeelhouder is zoals bij het antwoord op vraag 6 vermeld niet betrokken bij individuele leningen die FMO verstrekt. Voor details over specifieke investeringen verwijs ik u graag door naar FMO.
In een polis voor een exportkredietverzekering worden geen ontbindende voorwaarden opgenomen.
Seksueel misbruik door tantramasseurs |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van het programma Undercover in Nederland van 16 september 2018 over tantramassage?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Deelt u de mening dat uit de genoemde uitzending blijkt dat er nog steeds problemen zijn met tantramasseurs? Deelt u de mening dat het misbruiken van kwetsbare vrouwen met een misbruikverleden bijzonder verwerpelijk is? Zo ja, wat wordt er gedaan om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is altijd onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel, zeker bij kwetsbare vrouwen met een misbruikverleden. Zoals ik in mijn brief van 24 november 2017 – en in eerdere antwoorden op Kamervragen van het lid Kuiken – heb toegelicht, is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.3 Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Het is aan gemeenten om vergunningseisen vast te stellen voor het tegen betaling aanbieden van sekswerk. Het aanbieden van tantramassages kan in bepaalde gevallen daaronder worden begrepen. Zie hierover ook mijn reactie op het eindrapport van het Meldpunt Tantra Misbruik van 25 mei 2018.4 Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de voorschriften overtreedt. Door de rechter kan een beroepsverbod worden opgelegd wanneer een tantramasseur wordt veroordeeld voor seksueel misbruik.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan melding maken. Om de meldingsbereidheid te vergroten en het zoeken van hulp te vergemakkelijken ontwikkel ik een publiekscampagne. Deze campagne gaat naar verwachting in 2019 van start. Bij aangiften staat de veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) seksueel misbruik voorop.
Aangiften van slachtoffers bieden de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Een slachtoffer kan hiervoor terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie, wordt met een slachtoffer een informatief gesprek gevoerd over onder andere de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte en het strafrechtelijke traject. Gespecialiseerde zedenrechercheurs die hiervoor specifiek getraind zijn voeren dit gesprek.
Wat kan worden gedaan om te voorkomen dat tantramasseurs die van misbruik worden verdacht toch met hun praktijken kunnen doorgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel meldingen en aangiften zijn er het afgelopen jaar tegen tantramasseurs gedaan wegens delicten die onder seksueel misbruik geschaard kunnen worden? In hoeveel gevallen heeft dit tot vervolging, respectievelijk strafrechtelijke sancties geleid?
Uit de gegevens bij de politie blijkt dat er twee informatieve gesprekken bij de zedenrecherche zijn gevoerd en er één aangifte is gedaan. Op dit moment lopen er twee strafrechtelijke onderzoeken. Verder beschik ik niet over informatie ten aanzien van het aantal gevallen van vervolging of strafrechtelijke sancties aangezien er niet specifiek wordt geregistreerd op gevallen van seksueel misbruik door tantramasseurs. Ik kan niet nader ingaan op individuele gevallen.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Centra voor Seksueel Geweld gedaan?
In het jaar 2016 zijn er in totaal 1.945 meldingen van seksueel misbruik gedaan bij de CSG’s en in 2017 waren dat 2.624 meldingen. Het is niet bekend of dit onder andere slachtoffers van seksueel misbruik door tantramasseurs zijn.
Hoeveel gemeenten kennen vergunningsvereisten ten aanzien van seksinrichtingen? Vallen tantramasseurs, voor zover die seksuele handelingen verrichten, daar ook onder? In welke mate handhaven gemeenten de vergunningsvereisten voor tantramasseurs?
De meeste gemeenten hebben al vergunningvereisten op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het aanbieden van tantra-massages waarbij seksuele handelingen worden verricht tegen betaling kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep.
Toezicht op zowel de vergunde als de niet-legale prostitutiesector en handhavend optreden bij overtreding van de voorschriften wordt vaak in regionaal verband uitgevoerd. In ongeveer de helft van de gemeenten is de politie door de burgemeester gemandateerd om bestuurlijke controles uit te voeren. Er zijn voldoende bestuurlijke mogelijkheden om sancties op te leggen.
Beschikt u over informatie over de aard en de omvang van maatregelen die gemeenten tegen tantramasseurs nemen? Zo ja, waar bestaat die uit? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Afhankelijk van hetgeen daarover in de gemeentelijke verordening is geregeld, kunnen gemeenten bijvoorbeeld een last onder bestuursdwang of dwangsom opleggen. In het uiterste geval kan een praktijk die zich niet aan de regels houdt worden gesloten. Hoewel het mij bekend is dat gemeentebesturen regelmatig optreden tegen gelegenheden waar illegale en ongewenste vormen van prostitutie plaatsvinden, beschik ik niet over specifieke informatie ten aanzien van de omvang van dergelijke maatregelen tegen tantramasseurs.
Welke wet- of regelgeving geldt voor tantramasseurs die actief zijn in gemeenten waar geen vergunningseisen worden gesteld?
Naast specifieke gemeentelijke regelgeving, zoals vergunningvoorschriften of bestemmingsplanvoorschriften, geldt in geval van strafbare feiten als vanzelfsprekend het Wetboek van Strafrecht. Bovendien zou het mogelijk zijn dat een tantramasseur zich moet houden aan een beroepscode indien de masseur lid is bij een organisatie die een dergelijke code stelt. Zie voor enige voorbeelden van deze organisaties de website van het Meldpunt Tantramisbruik.5
Als er sprake is van het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het aanbieden van tantra-massages waarbij seksuele handelingen worden verricht tegen betaling, dan maakt dit onderdeel uit van de voorgenomen regelgeving om seks- en prostitutiebedrijven nader te reguleren.
Wordt de door het kabinet voorgenomen wetgeving met betrekking tot het verbieden van sekswerk zonder vergunning afdoende om ook tantramassage onder te brengen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om hier wel voor te zorgen?
Zie antwoord vraag 9.
De onafhankelijkheid van Yvon Jaspers |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe onafhankelijk is Yvon Jaspers»?1
Ja.
Kent u het bericht «Yvon Jaspers dreigde tiende seizoen Boer zoekt Vrouw niet te maken»?2
Ja.
Kent u het bericht «KRO-NRCV scherpt richtlijnen schnabbels aan»?3
Ja.
Is het waar dat Yvon Jaspers voor een onbekend bedrag diensten verricht voor het bedrijf For Farmers dat een dominante positie inneemt in de agro- en vee-industrie? Zo ja, deelt u de mening dat openbaar zou moeten zijn welk bedrag met deze werkzaamheden gemoeid is in het kader van de beoordeling van de journalistieke onafhankelijkheid?
Is het waar dat Yvon Jaspers in de docuserie «Onze boerderij» kritiek heeft geuit op overheidsingrijpen bij een zakenrelatie van Jaspers? Zo ja, hoe beoordeelt u dat feit in relatie tot de journalistieke onafhankelijkheid en het feit dat de publieke omroep niet dienstbaar mag zijn aan commerciële belangen van derden?
Is het waar dat Jaspers optreedt in commercials voor de Farm & Countryfair? Komt deze commerciële activiteit ook voor in de docuserie «Onze boerderij»?
Deelt u de mening dat een onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar commerciële banden tussen For Farmers, de Farm & Countryfair en Yvon Jaspers en ongewenste beïnvloeding wenselijk zou zijn, vooral ook gelet op het gebrek aan transparantie over de hoogte van de betalingen die voor schnabbels gedaan worden en de mate van beïnvloeding die daaruit voort zou kunnen komen?
Hoe beoordeelt u de commerciële activiteiten van Yvon Jaspers in relatie tot de richtlijn van KRO-NRCV die schnabbels en daarmee samenhangende beïnvloeding aan banden moet leggen?
Kent u het artikel «Ontsnapt aan de Balkenendenorm»4 en deelt u de mening dat presentatoren bij de publieke omroep volledig inzicht zouden moeten geven in hun commerciële neveninkomsten voor zover die de Balkenende-norm te boven gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Ja, ik ben bekend met het genoemde artikel.
Het Beloningskader Presentatoren in de Publieke Omroep (BPPO) bevat de regeling voor die presentatoren en vergelijkbare functies binnen de publieke omroep waarvan duidelijk is dat hun honorering in hoge mate wordt bepaald door marktwerking. Het BPPO ziet op alle (neven)inkomsten die een presentator, direct of indirect, verwerft met werkzaamheden bij de publieke omroep. Commerciële (neven)inkomsten vallen nadrukkelijk niet onder deze regeling. Evenals de Wet Normering Topinkomens (WNT) heeft het BPPO uitsluitend als doel om bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen van presentatoren binnen de publieke omroepen tegen te gaan.
Hoe beoordeelt u de invloed van Yvon Jaspers op het programmabeleid, wanneer zij eisen stelt aan het uitzenden van «Onze boerderij» in relatie tot «Boer zoekt Vrouw».
Publieke omroepen bepalen zelf hun programmabeleid en de inhoud en vorm van hun media-aanbod. Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te geven over de invloed van presentatoren of programmamakers in dienst van een publieke omroep op het programmabeleid van een publieke omroep. De Grondwet en de Mediawet 2008 garanderen immers de vrijheid van meningsuiting en de afwezigheid van censuur.
Hoe wilt u voorkomen dat commerciële belangen op deze wijze van invloed zouden kunnen zijn op de programmering van de publieke omroep?
De onafhankelijkheid van het media-aanbod van de publieke omroep van onder andere commerciële invloeden is van groot belang. Daarom zijn er hierover ook diverse regels en afspraken gemaakt om dit te waarborgen. In eerste instantie is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van de betreffende publieke omroep om vast te leggen wanneer sprake is van belangenverstrengeling en hoe hiermee wordt omgegaan. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van de bepalingen uit de Mediawet ten aanzien van het dienstbaarheidsverbod, governance en interne beheersing. In de beleidsregels governance en interne beheersing6 geeft het Commissariaat aan dat publieke omroepen transparant moeten zijn over mogelijke belangenverstrengeling.
Verder hebben de publieke omroepen zich te houden aan de Governancecode Publieke Omroep 2018.7 Daarin staan regels over integer handelen zoals hoe de besluitvorming door het bestuur van een landelijke publieke omroep over belangenverstrengeling in de dagelijkse praktijk plaatsvindt en hoe stakeholders moeten worden geïnformeerd.8
Deelt u de mening dat na het gedwongen vertrek van Fons de Poel (KRO-NCRV) wegens diens commerciële banden met ABN AMRO in relatie tot zijn journalistieke functie, in onderhavige casus niet met twee maten gemeten zou mogen worden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ben ik van mening dat publieke omroepen vanuit hun maatschappelijke rol onafhankelijk en transparant moeten handelen. Maar de publieke omroepen gaan – zoals ik in antwoord op vraag 10 ook al geschreven heb – nadrukkelijk zelf over hun programmabeleid en de aanstelling van hun personeel. Daar ga ik als Minister niet over. Bovendien wordt onderhavige casus momenteel door het Commissariaat onderzocht, zoals ik in antwoord op de vragen 4 tot en met 8 hierboven heb aangegeven.
Deelt u de mening dat volledige transparantie noodzakelijk is op elk terrein waar publieke omroep en commerciële belangen elkaar (kunnen) raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u die transparantie in deze kwestie waarborgen?
Zie mijn antwoord op vraag 11.