Het artikel 'Alfred werd gewoon in zijn gezicht gestampt' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Alfred werd gewoon in zijn gezicht gestampt»?1
Ja. Naar aanleiding van dit zeer schokkende incident is er meteen contact opgenomen met de KNVB. Zowel de politie als de KNVB treden bij dit incident voortvarend op.
Deelt u de mening dat leden van een sportbond die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van vechtpartijen en fysiek geweld gebruiken bij geen enkele sportbond meer welkom zouden mogen zijn? Zo ja, wilt u in samenspraak met de sportbonden bewerkstelligen dat geweldplegers bij amateurverenigingen een gebiedsverbod krijgen opgelegd en, indien zij een lidmaatschap hebben, dit wordt ingetrokken en zij levenslang worden geschorst?
Op 18 november 2011 heb ik u de uitwerking van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» toegestuurd. Daarin staat dat de sport zich inzet voor het ontwikkelen van een sportbreed registratiesysteem (zwarte lijst) voor langdurige en/of permanente uitsluiting van personen die ernstig ongewenst gedrag vertonen. Ook heb ik daarbij aangegeven dat aan een dergelijke lijst nog veel haken en ogen zitten die onderzocht en uitgewerkt worden.
Een gebiedsverbod kan reeds worden toegepast. Als onderdeel van de bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling kan door de rechter een locatieverbod worden opgelegd. Dit verbod is gericht op gedragsbeïnvloeding en bescherming van het slachtoffer en de maatschappij voor de duur van een proeftijd van maximaal drie jaar en in uitzonderlijke gevallen zelfs tien jaar. Om de geschonden rechtsorde te herstellen kan de rechter een gebieds- of contactverbod opleggen. Op grond van de «voetbalwet» kan de burgemeester of de Officier van Justitie een gebiedsverbod opleggen om vandalisme en overlast bij grote evenementen te beteugelen. Dit middel heeft een preventief karakter en geldt ten hoogste drie maanden.
Hoe staat het met de realisatie van de door u gewenste komst van een zwarte lijst wangedrag sport?
Er is reeds een sportbreed registratiesysteem voor seksuele intimidatie. De sport werkt er aan om dit systeem uit te breiden met alle andere vormen van excessief gedrag, te weten buitensporig fysiek en verbaal geweld en ernstige bedreiging. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag twee zitten er veel (juridische) haken en ogen aan een dergelijke zwarte lijst. Een registratiesysteem zal moeten worden goedgekeurd door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en zal moeten voldoen aan allerlei criteria rondom registratie, bewaar en inzage. Het betekent ook dat alle bonden moeten voldoen aan minimale kwaliteitseisen om aansluiting te hebben bij het registratiesysteem. Dit is voor de sport een complexe procedure waardoor op dit moment nog niet valt aan te geven wanneer de zwarte lijst volledig gerealiseerd is.
Bent u bereid alle Nederlandse sportbonden op te roepen een voor elke sportbond toegankelijke zwarte lijst te maken met daarop de rotte appels, zodat iemand die een levenslange schorsing en/of een gebiedsverbod heeft bij een amateurclub bij geen enkele andere sportclub meer aan het rellen kan slaan? Zo neen, waarom niet?
Hierover zijn reeds afspraken gemaakt met de sport, zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Schizofrenie bij Marokkaanse jongeren en het taboe dat daarop rust |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heb u kennisgenomen van het bericht over het vaker voorkomen van schizofrenie onder Marokkaanse jongens en het taboe dat daarop rust?1
Ja.
Hoeveel hoger is het risico op schizofrenie bij Marokkaanse jongeren in vergelijking tot autochtone jongeren? Heeft u zicht op de omvang van deze groep? Zo neen, waarom niet?
Schizofrenie komt onder Marokkaanse mannen van de tweede generatie vijf tot zeven keer meer voor dan bij autochtonen2. Ik heb geen zicht op de precieze omvang van de doelgroep. Uit het u reeds toegezonden rapport «Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans Nederlandse kinderen en jongeren» blijkt verder dat:
De Gezondheidsraad doet in het kader van de adviesaanvraag «migrantenjeugd en jeugd-ggz» onderzoek naar hetgeen in de wetenschap bekend is over deze problematiek in het bijzonder ten aanzien van jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat deze groep jongeren vaak nauwelijks hulp krijgt? Zo ja, wat zijn de redenen hiervan?
Het is bekend dat de hulp niet altijd op tijd deze groep jongeren bereikt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Het probleem ligt hierbij niet uitsluitend bij het zorgaanbod vanuit de ggz, maar ook in de wijze waarop in de Marokkaanse gemeenschap naar psychische problemen en de ggz wordt gekeken. Bij een deel van de Marokkaanse gezinnen en families schaamt men zich voor de psychiatrische problematiek van familieleden. Dit taboe op de psychiatrie werkt drempelverhogend. Ook onbekendheid met psychiatrische stoornissen, onbekendheid over het bestaan van ggz-instellingen, over de vraag of men er voor verzekerd is en welke eigen bijdrage men is verschuldigd en over wat de behandeling precies inhoudt, spelen een rol bij het niet op tijd inschakelen van professionele hulp. Bovendien worden sommige psychische stoornissen gekenmerkt door een gebrek aan ziekte-inzicht waardoor de patiënt, uit de aard van de stoornis, niet of minder geneigd is om zelf hulp te zoeken.
Deelt u de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden? Deelt u de mening dat de geestelijke gezondheidszorg (ggz) hier een belangrijke taak in heeft? Zo ja, wat heeft de ggz tot nu toe ondernomen om deze groep te bereiken? Vindt u de inspanningen van de ggz richting deze groep voldoende? Zo neen, wat moet er volgens u gebeuren om de geestelijke hulpverlening aan deze jongeren te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat het hier om een kwetsbare groep gaat die adequaat geholpen en begeleid dient te worden. Verder ben ik ook van mening dat de ggz hier een belangrijke taak in heeft. Patiënten moeten tijdig de hulp krijgen die zij nodig hebben, ongeacht de etnische achtergrond.
Binnen de GGZ-sector lopen verschillende initiatieven om migranten beter te bereiken. Hiervoor verwijs ik u graag naar de brief over de stand van zaken van het programma Diversiteit in het Jeugdbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 001, nr. 96. Deze brief gaat ook in op de ondervertegenwoordiging van migrantenjongeren in de ggz.
Daarnaast is de Gezondheidsraad bij brief van 30 maart 2010 gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de ggz voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. De Gezondheidsraad is gevraagd om inzicht te verschaffen in het vóórkomen van psychische problematiek onder migrantenjeugdigen, in de signalering, doorverwijzing en in de zorg houden van migrantenjeugdigen en in de eventuele knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen daarbij. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Naar aanleiding van de aanbevelingen in dit advies zal ik mij beraden op eventuele, concrete maatregelen. In afwachting van dit advies wil ik hier nog niet op vooruit lopen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een taboe op psychische aandoeningen binnen allochtone gemeenschappen en dat ook het gebrek aan kennis daarbij een rol speelt? Zo ja, op welke manier zou er voor gezorgd kunnen worden dat de kennis wordt vergroot en het taboe wordt opgeheven? Welke maatregelen hiertoe gaat u nemen?
Ja, er zijn signalen uit de gemeenschap en de hulpverleningssector om aan te nemen dat taboes een rol spelen bij het naar verhouding lagere ggz-gebruik van migranten. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de sociale positie van Marokkaanse jongeren stress oplevert en dat dit bij sommige jongeren psychoses kan uitlokken? Op welke wijze zou er meer alert gereageerd kunnen worden op het voorkomen van het ontstaan van psychosen bij Marokkaanse jongeren?
Ja, uit onderzoek komt naar voren dat er een verband is tussen de migratieachtergrond en het voorkomen van psychiatrische stoornissen2. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet de eerste keer is dat naar buiten wordt gebracht dat het met de psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, niet goed gaat? Herinnert u zich de eerdere vragen over de toename van depressie en het aantal zelfmoorden onder allochtone jongeren en over het vaker voorkomen van schizofrenie bij Marokkaanse jongens?2 Vormen deze ernstige signalen voor u aanleiding met een plan van aanpak te komen om de geestelijke hulpverlening aan allochtone jongeren te verbeteren? Zo neen, waarom niet?
Ondanks de aandacht die reeds aan deze problematiek geschonken wordt – zie mijn antwoord op vraag 4 – zal deze niet in korte tijd verdwenen zijn en kan daarom publiciteit blijven generen. De psychische gezondheidstoestand van allochtone jongeren, en in het bijzonder Marokkaanse jongeren, is dientengevolge vaker onderwerp van discussie en kamervragen geweest. Zoals reeds vermeld in mijn antwoord op vraag 4 is de Gezondheidsraad gevraagd advies uit te brengen over de wijze waarop de geestelijke gezondheidszorg voor de migrantenjeugd verbeterd kan worden alsook de geestelijke gezondheid van deze jeugdigen. Het advies van de Gezondheidsraad zal waarschijnlijk na de zomer gereed zijn. Op dit advies zal een kabinetsreactie komen. Vooralsnog vind ik het niet opportuun om hierop vooruit te lopen.
Het feit dat tandartspatiënten te veel hebbeb betaald voor implantaten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat tandartspatiënten jaren lang te veel hebben betaald voor implantaten, en dat een aanzienlijk aantal tandartsen hoge kortingen van fabrikanten niet door heeft berekend aan de patiënt?1 Wat is uw mening hierover?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen terzake van de leden Van Gerven en Leijten (beiden SP), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06937, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2577) en de vragen van het lid Kuiken (PvdA), ingezonden 4 april 2012 (vraagnummer 2012Z06939, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2578).
Bent u het eens met de zorgverzekeraars die stellen dat hier sprake is van een economisch delict?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over het feit dat tandartsen ten gevolge van invoering van marktwerking de implantaten, kronen en bruggen nu wel met winst mogen doorverkopen aan hun patiënten? Vindt u het een juiste ontwikkeling dat tandartsen nu bovenop de al bestaande kortings- en sponsorregelingen zelf nog een extra winstmarge leggen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de prijzen voor behandeling en voor materialen in Nederland ten opzichte van andere landen? Is het waar dat in andere landen de prijzen voor tandtechniek en producten altijd lager zijn dan voor behandeling?
In mijn brief van 17 april 20122 inzake hulpmiddelenbeleid in de gezondheidszorg heb ik u mijn reactie op het rapport «Sectorstudie medische hulpmiddelen; onderzoek naar de structuur en werking van de markt voor medische hulpmiddelen» doen toekomen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat een vergelijking van prijzen van medische hulpmiddelen in Nederland en andere Europese landen complex is vanwege onder andere de verschillen in de zorgsystemen van landen en de zeer beperkte publieke beschikbaarheid van prijzen. In vergelijking met andere Europese landen als België, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk lijken de prijzen voor medische hulpmiddelen in Nederland niet hoger te liggen. In vergelijking met Duitsland worden wel prijsverschillen gevonden. Ondanks dat er geen specifiek onderzoek op dit punt, of een prijsvergelijking op productniveau is uitgevoerd werd geconstateerd dat er economische factoren zijn die een deel van het prijsverschil met Duitsland zouden kunnen verklaren.
De prijzen voor tandtechniek zijn in andere landen dus niet altijd lager dan in Nederland.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken betekent dat dit tot hogere kosten in de zorg leidt, omdat geld dat bespaard kan worden blijft hangen bij fabrikanten, handelaren en bij tandartsen? Om welk bedrag gaat het? Deelt u de mening dat dit ook betekent dat dit tot hogere kosten leidt voor verzekerden omdat veel mensen met een verzekering hun rekeningen voor de tandarts grotendeels zelf betalen? Wat is uw mening?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg ooit meldingen ontvangen over valse mondproducten of andere medische hulpmiddelen?
Desgevraagd heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg mij laten weten dat er bij haar geen formele meldingen zijn gedaan over valse mondzorg producten of andere medische hulpmiddelen met een toepassingsbereik binnen de mondzorg.
Is er naar uw mening sprake van wurgcontracten en intimidatie door fabrikanten van mondproducten? Is er sprake van het beperken van parallelle import en het afschermen van markten?
Van geen van dergelijke zaken ben ik op de hoogte. Het inkopen van tandheelkundige materialen acht ik primair een zaak van de tandarts. Als minister treed ik niet in de vrije handelsrelatie van deze partijen. Overigens acht ik vanwege het ruime aanbod binnen de tandheelkundige groothandel (dental depots) de kans gering dat tandartsen zich zouden laten intimideren tot het aangaan van wurgcontracten. Van de invoering van de vrije prijsvorming verwacht ik tevens een versterking van de onderhandelingspositie van de tandarts. Door het vrijgeven van de tarieven heeft de tandarts een prikkel om scherp in te kopen. Ofwel om hiermee zijn omzet te verhogen ofwel om door een gunstige prijsstelling meer consumenten aan te trekken. Als gevolg van dit hogere kostenbewustzijn bij de tandarts verwacht ik dat de dentale toeleverindustrie onder een verhoogde marktdruk komt te staan.
Bent u van plan de toezichthouder, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), te vragen zo snel mogelijk een onderzoek te verrichten naar de gang van zaken in de mondzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De financiering van grote sportevenementen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de internationale organisatie TAFISA Nederland heeft gevraagd in 2014 de First European Sport for All Games 2014 in Friesland te organiseren?
Ja.
Is het waar dat de First European Sport for All Games 2014 één van de grootste breedtesportevenementen in de wereld is? Deelt u de mening dat het om een belangrijk sportevenement gaat? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De First European Sport for All Games in 2014 in Friesland worden voor het eerst georganiseerd. Er kan daarom nog geen uitspraak gedaan worden over de grootte en daadwerkelijke impact van dit evenement.
Bent u bekend met het feit dat eerdere edities van de First European Sport for All Games 2014 5 000–7 500 deelnemers trokken uit meer dan 100 landen en honderdduizenden bezoekers? Bent u bekend met het feit dat het gaat om de «open» Europese Spelen, die qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met eerder gehouden World Games? Deelt u de mening dat het evenement, gezien de omvang, bijdraagt aan de vereiste «track record» van grootschalige evenementen die nodig zijn voor het mogelijk binnenhalen van de Olympische Spelen 2028?
De European Sport for All Games in 2014 in Friesland betreffen een eerste editie van het evenement. Deelnemersaantallen en andere gegevens zijn dan ook nog niet bekend. Wel zijn de gegevens van eerdere edities van de World Sport for All Games bij mij bekend. De meest recente editie was in Zuid-Korea. Er deden toen ruim 10 000 deelnemers mee uit 101 landen. Van deze deelnemers kwam zo’n 25% uit het buitenland.
Of de «open» Europese Spelen qua aard en omvang vergelijkbaar zijn met de eerder gehouden World Games, moet nog blijken.
Vanwege de aard van het evenement, waarbij lokale niet-olympische traditionele en demonstratiesporten centraal staan, zal het evenement naar verwachting een beperkte bijdrage leveren aan het track record voor de Olympische Spelen 2028.
Het evenement kan wel een goede bijdrage leveren aan de doelstellingen van het Olympisch Plan gericht op een vitale en sportieve samenleving. De betreffende sporten zijn laagdrempelig en toegankelijk voor een breed publiek (voor Nederland bijvoorbeeld kaatsen en klootschieten). Het evenement kan een groot aantal lokale deelnemers trekken. Er worden verder rondom het evenement activiteiten georganiseerd voor de lokale bevolking, waarbij verbindingen worden gelegd tussen de sport en cultuur, gezondheid, economie, toerisme en onderwijs.
Deelt u de mening dat dit evenement bijdraagt aan de doelstellingen van het Olympisch Plan, zoals het oorspronkelijk bedoeld is, namelijk door middel van het stimuleren van breedtesport te komen tot een meer vitale samenleving op diverse vlakken? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de First European Sport for All Games 2014 niet voor medefinanciering door het Rijk in aanmerking komt omdat u alleen topsportevenementen wil financieren voor sporten waarvoor Nederland een Top-10 ambitie heeft? Op welk moment gaat u deze plannen met de Kamer delen? Deelt u de mening dat het besluit om alleen nog maar topsportevenementen te financieren voor sporten waarvoor Nederland een Top-10 ambitie heeft, eerst nog in de Kamer moet worden besproken? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat u, voordat u met de Kamer over dit onderwerp van gedachten heeft gewisseld, onomkeerbare beslissingen neemt? Zo nee, waarom niet?
Binnen het huidige evenementenbeleid ondersteunt het Rijk de voorbereiding en organisatie van topsportevenementen, zoals EK’s, WK’s alsmede Olympische/ Paralympische Kwalificatie Toernooien. Dit geldt voor die takken van sport waarvan de Nederlandse atleten tot de beste van de wereld behoren of daar binnen vier jaar zicht op hebben. Deze evenementen kunnen zowel betrekking hebben op de doelgroepen jeugd (junioren), senioren en gehandicapten. Het evenementenbeleid is vastgelegd en gemeld aan de Kamer in de nota Tijd voor Sport (TK 2004–2005, 30 234 nr. 2) en het uitvoeringsprogramma Samen voor Sport (TK 2005–2006, 30 234 nr. 6). De First European Sport for All Games passen niet binnen de criteria van dit beleid.
Ik heb de ontwikkeling van een nieuw kader voor het evenementenbeleid (nog) niet uitgebracht. Wij waren daar druk mee bezig, maar gezien de demissionaire status van dit kabinet heb ik besloten dit aan het volgend kabinet te laten. Totdat er nieuw beleid is vastgesteld geldt het huidige evenementenbeleid.
Het bericht 'Verkopers schoonmaakmiddel verdienen fors aan partydrug GHB' |
|
Cisca Joldersma (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verkopers schoonmaakmiddel verdienen fors aan partydrug GHB» en «Interview met een GBL-handelaar uit het Oosten van het land – «Ik ben een legale drugsdealer»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 1 200 mensen in 2011 op de eerste hulp zijn beland na het gebruiken van GHB? Welke acties heeft u of gaat u ondernemen om de gevaren van GHB onder de aandacht te brengen?
Volgens de Stichting Consument en Veiligheid, die behandelingen bij de afdelingen spoedeisende hulp van ziekenhuizen registreert, zijn in 2010 in totaal 1 200 personen behandeld voor een incident met GHB. Het cijfer over 2011 is op dit moment nog niet bekend.
Zeer binnenkort zal GHB van lijst II naar lijst I van de Opiumwet worden verplaatst. Met deze verzwaring van het wettelijk regime wordt een duidelijk signaal afgegeven aan (potentiële) gebruikers dat GHB beschouwd moet worden als een middel waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de gezondheid met zich meebrengt.
Wat vindt u van het feit dat Nederland fungeert als distributieland, terwijl Nederland ook al distributieland is voor qat, wietteelt en xtc? Wat gaat u eraan doen om dit negatieve imago van Nederland te keren?
Aangezien GHB nu nog een middel is dat op lijst II van de Opiumwet staat is er onvoldoende zicht op zowel de legale als de illegale handel en is het daarom moeilijk te beoordelen of Nederland een distributieland is of dat Nederland zich op dit punt niet onderscheidt van andere landen. Het vervaardigen van GHB is weliswaar strafbaar, maar de handel in GBL is dat nog niet. Wanneer GHB binnenkort op lijst I zal worden geplaatst, worden ook de voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet strafbaar, waaronder begrepen het (zonder legaal doel) voorhanden hebben en/of verhandelen van GBL.
Wat is uw reactie op het aangehaalde rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) waarin staat dat alle websites die GBL verkopen verdacht zijn, omdat de aangeboden GBL 99% zuiver is terwijl voor schoonmaakdoeleinden 80% al genoeg is en GBL bij een zuiverheid van meer dan 90% gebruikt kan worden als bestanddeel voor de gevaarlijke drug GHB?
Vermoedelijk wordt hiermee het rapport «Risicoschatting gamma-hydroxyboterzuur 2011» van het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) bedoeld. Het rapport van het CAM geeft aan dat een zuiverheid van 70–80% van GBL voldoende is voor het vervaardigen van schoonmaakproducten. Een hogere zuiverheidsgraad is voor dat doel onnodig duur. Vermoedelijk geven recreatieve gebruikers de voorkeur aan een hogere zuiverheidsgraad van GBL, omdat zij vermoeden dat de bijproducten van minder zuivere GBL schadelijk zijn voor de gezondheid. Het drinken van GBL, zowel van een lagere als van een hogere zuiverheidsgraad, kan de ingewanden (mondholte, slokdarm) aantasten. Websites die GBL te koop aanbieden zijn evenwel niet verdacht in de strafrechtelijke zin van het woord, omdat de handel in GBL thans niet strafbaar is.
Is het waar dat GLB, dat minder dan 90% zuiver is, niet geschikt of minder schadelijk is als grondstof voor GHB?
Nee, dat is niet het geval, zie het antwoord bij vraag 4. Het gebruik van GBL moet in verband met het risico op gezondheidsschade te allen tijde worden ontraden.
Deelt u de mening dat ook Nederland moet overgaan op een verbod van meer dan 80% zuivere GBL, zoals in Australië en de Verenigde Staten?
Een verbod op meer dan 80% zuivere GBL vind ik niet gewenst, omdat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn. Ook GBL in verdunningen lager dan 80% kan toegepast worden bij GHB-productie. Als GHB op lijst I van de Opiumwet komt te staan, worden ook de voorbereidingshandelingen voor het maken van GHB strafbaar. Dan kan ook strafrechtelijk worden ingegrepen als duidelijk is dat GBL wordt verhandeld met het oog op een toepassing als drug.
GBL staat op de vrijwillige monitoringlijst van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën (Wvmc) maar dat houdt geen beperking in voor de handel in deze stof. Plaatsing van GBL op één van de lijsten, behorende bij de Europese Verordeningen die betrekking hebben op drugsprecursoren, zou betekenen dat GBL als geregistreerde stof wordt aangemerkt. Op grond van de Wvmc kan de handel in GBL dan beter worden gecontroleerd en aan vergunningen worden gebonden. Dit traject is inmiddels gestart.
Deelt u de mening dat het verbod slechts een eerste stap is op weg naar een totaalaanpak? Deelt u de mening dat preventie in de totaalaanpak een belangrijke rol heeft? Zijn er internationaal al voorbeelden van preventie die in het bijzonder is gericht op GHB?
Wij verwachten dat de plaatsing van GHB op lijst I van de Opiumwet een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren aan het terugdringen van de problematiek rond GHB. Politie en justitie kunnen straks ingrijpen als duidelijk is dat iemand bezig is met voorbereidingen voor de productie van GHB.
Ook (gezondheids)preventie is uiteraard belangrijk. Gebleken is dat problemen met het gebruik van GHB voorkomen in uiteenlopende groepen. Daarom is het van belang dat de preventiemaatregelen worden toegesneden op verschillende doelgroepen gebruikers.
Het project Uitgaan en Drugs van het Trimbos-instituut heeft een factsheet opgesteld waarin verschillende preventieve aanpakken rond het gebruik van GHB zijn opgenomen, die zijn toegesneden op diverse doelgroepen. Voor zover bekend zijn geen internationale voorbeelden van doelgroepspecifieke preventie beschikbaar.
Daarnaast maak ik, conform mijn toezegging tijdens het drugsdebat met uw kamer van 28 maart jl., een analyse van de knelpunten in vijf regio’s waar veel problemen zijn rond het gebruik van GHB. Vóór de zomer zal ik u over mijn bevindingen informeren.
Hoe beziet u de mogelijkheid om het verkopen van GBL via een vergunningensysteem te laten verlopen, zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is?
Vooralsnog acht ik de in antwoord 6 genoemde maatregelen voldoende.
Hoe beziet u de denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder is gebeurd met spiritus?
Denaturatie van GBL heeft alleen effect als daarover internationale afspraken worden gemaakt.
Hoeveel meldingen zijn er precies bij het meldpunt verdachte transacties chemicaliën van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) binnengekomen? Bent u het met de FIOD eens dat het meldpunt niet goed onder de aandacht is gebracht? Wat gaat u doen om deze achterstand goed te maken?
In 2011 zijn 9 meldingen gedaan bij het meldpunt die te relateren zijn aan GBL. De FIOD tekent daarbij aan dat er voor GBL geen plicht tot melden bestaat, omdat het een niet geregistreerde stof betreft in het kader van de precursorenregelgeving.
De FIOD is van mening dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de bekendheid van het meldpunt. Bij de binnenlandse toezichtcontroles bij het bedrijfsleven door de Douane wordt nadrukkelijk gewezen op het bestaan van het meldpunt. De medewerkers van het meldpunt hebben ook zelf regelmatig contact met het bedrijfsleven en de relevante brancheverenigingen en brengen daar het belang van de meldingen onder de aandacht. Daarbij wordt ook aangedrongen op vrijwillige melding van ongebruikelijke transacties met bepaalde niet geregistreerde chemicaliën (waaronder GBL). Ik ben derhalve van mening dat er geen sprake is van achterstand ter zake.
De geheimhoudingsplicht ten aanzien van de notulen van de onderraad |
|
Jesse Klaver (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert de minister van VWS zich haar uitspraak in het debat over de Informatievoorziening Olympische Spelen: «Ik zou u graag de notulen van de onderraad willen sturen, maar dat schijnt niet te mogen»?1
Ja.
Herinnert de minister zich dat zij even later zei: «Het ministerie van Algemene Zaken heeft daarop de volgende verklaring gegeven: De gevraagde informatie, te weten de conclusies van de Raad voor Zorg, Welzijn en Onderwijs (RZWO) worden niet verstrekt. De redenen hiervoor zijn: 1. Bepalingen omtrent de geheimhoudingsplicht in het Reglement van Orde van de ministerraad, waaronder ook begrepen de onderraden. 2. Zelfs in de Wet op de parlementaire enquête is vastgelegd dat de minister niet verplicht is informatie uit de ministerraad en de onderraden te overhandigen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in het Reglement van Orde voor de ministerraad in artikel 26 is geregeld dat de geheimhoudingsplicht niet bestaat «voor zover de raad of de minister-president namens de raad ontheffing van de geheimhouding verleent»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt de minister de mening dat het er niet om gaat of zij al dan niet verplicht is om de informatie te verstrekken, nu zij zelf heeft aangegeven die graag te willen sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de reden hiervoor ligt in artikel 26 van het Reglement van Orde voor de ministerraad. Dit artikel waarborgt de vertrouwelijkheid van de beraadslagingen van de vergaderingen van de ministerraad en zijn onderraden. Deze geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt rust mede op de leden van de raad. Bewaring van deze vertrouwelijkheid is een belang van de staat dat de informatievoorziening aan het parlement begrenst (Kamerstukken II 2001/2, 28 362, nr. 2). Dit geldt ook voor het genoemde onderdeel van de notulen van de onderraad.
Deelt u de mening dat in verband met de controlerende taak van het parlement de informatieplicht van de regering zo ruim mogelijk geïnterpreteerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Is de minister nog steeds van mening dat zij de Kamer graag de notulen van de onderraad wilt sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Is de minister-president bereid de ontheffing van de geheimhouding te verlenen, voor het gedeelte dat op de Olympische Spelen betrekking heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid bovenstaande vragen dit keer wel te beantwoorden, en niet, zoals op 10 april 2012, een antwoord te geven op een niet gestelde vraag? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw uw vragen hiermee als beantwoord.
Matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Finse Fiks. Ook het minst corrupte land van Europa in de greep van de gokmaffia»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook Finland, het land dat volgens de meest recente cijfers van de gerenommeerde Transparancy International Index het minst corrupte land van heel Europa is, in de greep is van de gokmaffia?
Ik ben niet bekend met de specifieke problematiek in Finland, anders dan via het door u genoemde artikel. Ik ben me wel bewust van het feit dat match fixing een bedreiging is voor de sport die in elk land en in elke sport kan voorkomen.
Is het waar dat de stadions in Finland niet meer vol zitten omdat het voetbal de dreun van het matchfixing niet meer te boven is gekomen?
Ik kan deze stelling niet beoordelen omdat ik niet op de hoogte ben van de specifieke situatie in Finland.
Is het waar dat jonge voetballers uit arme landen de grens over worden gelokt met mooie beloftes over een voetbalcarrière, terwijl deze spelers in werkelijkheid door de voetbalmaffia ingezet worden bij het matchfixen? Hoe beoordeelt u de stelling dat hier sprake is van «moderne slavernij»? Sluit u uit dat deze praktijken zich ook in Nederland voordoen?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij jonge spelers uit arme landen in Nederland worden misbruikt voor match fixing, maar ik kan dit niet uitsluiten. De stelling dat bij dergelijke praktijken sprake is van moderne slavernij kan ik niet in algemene zin beoordelen. Er wordt, voor zover mij bekend, geen onderzoek gedaan naar aard en omvang van eventueel misbruik van deze jonge spelers in Nederland. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat dergelijke praktijken zich in Nederland voordoen zie ik ook geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te starten. Wel monitort de Koninklijke Nederlandse VoetbalBond (KNVB) bij elke transfer de betrokkenheid van spelersmakelaars.
Klopt het bericht dat makelaars voor luttele bedragen het spelerspaspoort kopen van deze uit arme landen afkomstige spelers, om vervolgens deze jongens «te laten doen wat zij willen»? Houdt u er rekening me dat deze praktijken zich ook in Nederland voordoen? Wordt er onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de «moderne slavernij» in het voetbal en de rol die makelaars mogelijk bij deze praktijken vervullen? Zo ja, welk onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, ook na deze aanvullende berichten, nog steeds niet bereid om extra tijd en geld vrij te maken voor een onderzoek naar de fixbendes?2
Zie antwoord vraag 4.
Blijft u van mening dat het primair de verantwoordelijkheid is van spelers om niet toe te geven aan de verleidingen, of ziet u voor u zelf een rol bij het voorkomen en opsporen van dergelijke delicten, nu blijkt dat criminelen een serieuze bedreiging vormen voor het voetbal en de vaak jonge en vaak uit arme landen afkomstige spelers? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik blijf van mening dat het primair de verantwoordelijkheid van spelers is om niet toe te geven aan de verleidingen om veel geld te verdienen door mee te werken aan frauduleuze praktijken. Daarnaast heeft de KNVB een grote verantwoordelijkheid in het behouden van de integriteit van de sport. De KNVB zet fors in op diverse preventieve maatregelen. Aanvullend heeft de regering een rol om op nationaal en Europees niveau kennis te delen en de sportsector in staat te stellen preventieve projecten te voeren. Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan match fixing volstaat het nationaal strafrechtelijk stelsel.
De contacten met de alcohol- en tabakslobby |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging over openbaarheid van alle contacten van uw ministerie met de alcohol- en tabakslobby?1 Wanneer mag de Kamer het overzicht van alle contacten met de alcohol- en tabakslobby verwachten?
De contacten van de tabakslobby heb ik gemeld in de beantwoording op Kamervragen van de leden Van Gerven en Leijten (beiden SP) van 1 december 2011. Hiermee heb ik invulling gegeven aan mijn toezegging om inzicht te geven in de contacten met de tabaksindustrie. Ik zie dit ook als invulling van het FCTC-verdrag.
Ik heb geen toezegging gedaan om inzicht te geven in de contacten met de alcoholindustrie, en ik vind het ook onwenselijk om dit te doen. Zoals ik eerder heb aangegeven, kunt u mij afrekenen op het resultaat van mijn beleid. Om dit beleid te ontwikkelen, is het noodzakelijk dat mijn ambtenaren contact hebben met alle partijen die een belang hebben. Alleen op deze manier is een goede afweging van alle relevante informatie mogelijk. Ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit en integriteit waarmee mijn ambtenaren zich in contacten met maatschappelijke partijen opstellen. Als ik bij uiteenlopende beleidsonderwerpen alle tussenstappen die worden gemaakt in de ontwikkeling van het beleid (telefoongesprekken, vergaderingen, briefwisselingen, emails, concept-notities enz.) aan de Tweede Kamer moet melden, wordt het functioneren van mijn ambtenaren en daarmee van mij als minister ernstig belemmerd.
Bent u het nog steeds eens met uw voorganger, minister Klink, dat de notulen van het overleg met directeuren uit de alcoholindustrie openbaar gemaakt moeten worden?2 Zo nee, waarom niet?
Mijn voorganger minister Klink heeft in het AO Alcoholbeleid d.d. 19 juni 2008 aangegeven dat de verslagen van het directeuren overleg alcohol via de Wob zijn opgevraagd en ook zijn verstrekt. Er is dus helemaal geen sprake van geheimzinnigheid. Deze situatie is niet gewijzigd. Dit directeurenoverleg bestaat overigens niet alleen uit vertegenwoordigers van de alcoholindustrie, maar ook van de retail, de horeca, de GGD, de gemeenten en het Trimbos-instituut.
Wanneer krijgt de Kamer de notulen van het onlangs gehouden overleg met directeuren uit de alcoholindustrie?
Van het onlangs gehouden overleg is geen verslag gemaakt. Dit betrof een strategische sessie. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in een werkplan dat ook de Tweede Kamer wordt toegestuurd.
Wat is de status van het overleg met directeuren uit de alcoholindustrie?
Het overleg met de partijen zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een informeel overleg.
De dreigende ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis inn Den Helder |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de dreigende ontmanteling van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder, gezien de plannen van de directie?1
Het bestuur van het Gemini Ziekenhuis in Den Helder beraadt zich al enige tijd over de toekomst van het ziekenhuis. Het ziekenhuis ziet zich genoodzaakt om de zorg in de toekomst houdbaar te organiseren. Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er een voorgenomen besluit is over het toekomstige functieprofiel van het ziekenhuis. Op grond van de informatie die ik heb ontvangen, kan ik niet concluderen dat het gaat om een ontmanteling van het ziekenhuis.
Is het waar dat van alle klinische functies slechts verloskunde overblijft? Zo nee, welke klinische functies zullen verdwijnen? Bent u van mening dat er nog goede, volwaardige ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Volgens de informatie die ik van het ziekenhuis heb ontvangen voorziet het toekomstige functieprofiel in 7x24 uur acute zorg, geboortezorg, planbare zorg, chronische zorg en poliklinische zorg. De spoedeisende zorg wordt conform de kwaliteitseisen voor een basis-SEH ingericht en heeft de beschikbaarheid van alle primaire medische specialismen. De aanpassing voor de toekomst zit in de klinische functie bij een ingewikkelde operatieve ingreep, die intensieve gespecialiseerde zorg vereist voor de patiënt. Deze patiënten zullen worden doorverwezen naar het Medisch Centrum Alkmaar.
Gelet op dit toekomstige functieprofiel ben ik van mening dat er goede ziekenhuiszorg resteert voor de Kop van Noord-Holland en Texel.
Is het waar dat de plannen van de directie, evenals bij de ziekenhuizen in Dokkum en Meppel, wederom zijn gebaseerd op een sloopscenario van KPMG/Plexus onder leiding van voormalig minister Bos?
Het ziekenhuis heeft laten weten uit oogpunt van betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg tot concentratie en verdeling van het zorgaanbod in de regio te moeten komen. Ik begrijp dat ziekenhuizen bezig zijn met de toekomst en samen met de zorgverzekeraar en zorgaanbieders in de omgeving kijken hoe de zorg in de regio houdbaar georganiseerd kan worden. Het is aan de ziekenhuizen zelf door wie men zich laat adviseren.
Hoe beoordeelt u de rol van KPMG/Plexus bij de ontwikkeling van de schaalvergroting in de ziekenhuiszorg? Vindt u het in een democratie passen dat private bureaus meer invloed hebben op een cruciale regionale voorziening dan de bewoners van de regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
De opdracht voor het onderzoek door KPMG-Plexus is verstrekt door het Gemini Ziekenhuis en is daarmee een interne aangelegenheid van het ziekenhuis zelf. Het is niet aan mij om informatie over de inhoudelijke strekking, de kosten en betrokkenheid van onderzoekers aangaande dit onderzoek te verstrekken . Een eventuele verstrekking van deze informatie omtrent het onderzoek valt binnen de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, in dit geval het Gemini Ziekenhuis.
Hoeveel kosten de adviezen van KPMG/Plexus een ziekenhuis per uur en klopt het dat de heer Bos ruim 400 000 euro per jaar ontvangt voor vier dagen werk in de week? Vindt u dure adviesbureaus en topsalarissen een juiste besteding van zorgpremiegelden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn tot op heden de kosten van de aan het Gemini Ziekenhuis en Medisch Centrum Alkmaar verstrekte adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is het nut van deze adviezen als de uitkomst van een dergelijk onderzoek bij voorbaat vast staat, namelijk dat na een fusie het kleinere ziekenhuis wordt uitgekleed? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Houdt u uw mening staande dat de voortdurende schaalvergroting in de zorg onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ligt met het oog op de kleinschaligheid en bereikbaarheid het niet meer voor de hand dat de fusie tussen het Medisch Centrum Alkmaar en het Gemini Ziekenhuis ongedaan wordt gemaakt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van schaalvergroting als hier geen noodzaak toe is. Ik wil dat er genoeg mogelijkheden voor de patiënt zijn om te kunnen kiezen. Schaalvergroting kan de keuzemogelijkheden van patiënten beperken. Ik zie echter wel dat met oog op de houdbaarheid van het zorgaanbod in de toekomst ziekenhuizen goed moeten kijken of de kwaliteit voldoende gegarandeerd kan worden.
Ten aanzien van fusies in de zorg is het nu al zo dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op basis van de Mededingingswet toetst of een fusie de mededinging tussen zorginstellingen niet teveel beperkt. In aanvulling daarop wil ik de fusietoetsing in de zorg aanscherpen met andere aspecten, Hiertoe zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de bevoegdheid krijgen om, voorafgaand aan de NMa-toets, fusies te toetsen op kwaliteits- en bereikbaarheidsaspecten.
Overigens is het relevant om in deze casus te constateren dat de bereikbaarheid van spoedeisende hulp binnen 45 minuten niet in gevaar is. Het Gemini Ziekenhuis blijft ook in de toekomst de spoedeisende hulp in Den Helder aanbieden.
Heeft u begrip voor de grote onrust onder de bevolking van Den Helder en Texel waar in enkele weken tijd al 21 000 handtekeningen zijn gezet tegen de afbraak van het Gemini Ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?2
Ik begrijp dat de bevolking van Den Helder en Texel zich zorgen maakt over de toekomst van het ziekenhuis. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik niet opmaken dat het gaat om een afbraak van het Gemini Ziekenhuis. Ik vind het van belang dat het ziekenhuis actief alle betrokkenen en dus ook de bevolking duidelijke informatie verschaft over de toekomst van het ziekenhuis.
Bent u bereid om u in te spannen om de afbraak van het Gemini Ziekenhuis tegen te gaan? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De contractering van zorg in 2012 |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Erkent u dat de Tweede Kamer onlangs bij de regeling van werkzaamheden vroeg naar de gevolgen voor patiënten van de mogelijkheid dat zij de rekening van het ziekenhuis meekrijgen vanwege de problemen tussen ziekenhuizen en verzekeraars inzake de contractering van zorg in 2012? Kunt u antwoorden op deze vraag? Vindt u dat niet te allen tijde moet worden voorkomen dat de rekening bij de patiënt wordt neergelegd?1
In mijn brief van 5 april en in mijn beantwoording van vragen van de leden Wolbert en Van der Veen over de contractering op 10 april heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering van ziekenhuiszorg in 2012 op een goede manier af te ronden. Ik ben die mening nog altijd toegedaan; in de afgelopen weken zijn forse stappen gezet. Ik heb daarbij ook aangegeven dat dit niet wegneemt dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren.
De Nederlandse Zorgautoriteit heeft eind maart in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval. De vergoeding in andere gevallen is afhankelijk van de voorwaarden in de afgesloten polissen, en die kunnen onderling verschillen. Hierbij is ook van belang hoe verzekeraars over de polisvoorwaarden en de invulling daarvan hebben gecommuniceerd. Ik heb verder met partijen afgesproken dat zij in de komende periode zullen uitwerken hoe zij tot een goede afwikkeling van het contracteren komen en op welke wijze vergoeding van productie in het eerste kwartaal van 2012 en de (gedeeltelijke) vergoeding na eventuele beëindiging van een contract zal plaatsvinden.
Vindt u het terecht dat ziekenhuizen moeten aangeven met welke zorgverzekeraar zij een contract hebben, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft opgedragen? Zou het niet beter zijn als de zorgverzekeraar hierover zijn verzekerden informeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de vragen gezien de actualiteit zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb getracht deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Onrust rondom de contractering tussen verzekeraars en ziekenhuizen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent het bericht «Chronisch zieke de dupe», waaruit blijkt dat veel ziekenhuizen nog geen contract afgesloten hebben met een verzekeraar, waardoor patiënten zelf hun behandeling dreigen te moeten gaan betalen?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis in Groningen dat voor veel ziekenhuizen in het noorden geldt dat zij voor verzekerden van de zorgverzekeraars VGZ en Achmea passantenprijzen gaan hanteren waarvan de prijs 10 procent hoger ligt? In hoeverre acht u deze opstelling gewenst en constructief?
Ik heb geen opvatting over deze opstelling. Voor wat betreft het al dan niet hanteren van passantenprijzen verwijs ik naar mijn brief van 5 april jongstleden.
Is het waar dat de kans reëel is dat verzekerden, die gewoon hun premie hebben betaald, toch deels of in het geheel zelf de rekening voor verzekerde zorg moeten betalen omdat hun verzekeraar nog geen contract heeft afgesloten met het betreffende ziekenhuis? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
In mijn brief van 5 april ben ik ingegaan op de geschetste situatie en heb ik aangegeven dat ik verwacht dat partijen in staat zullen zijn de contractering voor 2012 op een goede manier af te ronden. Dit neemt niet weg dat in een individueel geval een zorgverzekeraar en/of een ziekenhuis kunnen/kan besluiten geen contract aan te gaan. Dit betekent dat zorgverzekeraars hun verzekerden, gelet op hun zorgplicht, goed moeten informeren over de gevolgen daarvan voor de vergoeding van kosten. Ook de ziekenhuizen moeten hun patiënten adequaat informeren. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft afgelopen week in een brief de ziekenhuizen en zorgverzekeraars nog eens gewezen op deze reeds bestaande informatieverplichting. In het overleg dat is gevoerd hebben zorgverzekeraars en ziekenhuizen bevestigd zich bewust te zijn van het belang hun verzekerden respectievelijk patiënten tijdig te informeren. Naast deze informatieverplichting is van belang dat bij al lopende behandelingen bij niet meer gecontracteerde aanbieders volledige vergoeding uitgangspunt is. Ook voor acute zorg is dat het geval.
Wat vindt u van de uitspraak van een woordvoerder van VGZ in het genoemde artikel: «We streven er nog steeds naar met alle ziekenhuizen een contract af te sluiten. Mocht dat toch niet lukken, dan zullen we onze verzekerden ruim van te voren informeren», en dat acute zorg en »lopende behandelingen» sowieso wel worden vergoed? Deelt u de mening dat dit op zijn minst de indruk wekt dat voor nieuwe behandelingen geen of onvoldoende vergoeding zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de stelling van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis, de heer Feenstra, bevestigen dat verzekeraars bij de onderhandelingen prijs en efficiëncy voorop zetten en niet kwaliteit van de zorg? Is dit een beeld dat u herkent?
Ik ben geen partij in deze onderhandelingen; ik kan deze stelling daarom bevestigen noch ontkennen. Wel stel ik vast dat de uitvoering van het hoofdlijnenakkoord in volle gang is. Mijn indruk is dat de ziekenhuizen en zorgverzekeraars hier serieus werk van maken. Ik verneem dat er stevig maar op constructieve wijze wordt onderhandeld.
Bent u bereid de Kamer uiterlijk 6 april a.s. te informeren over de stand van zaken van alle onderhandelingen tussen verzekeraars en ziekenhuizen? Kunt u daarbij tevens een overzicht geven van de reeds afgesloten en nog niet afgesloten schaduw-fb’s?
Ik verwijs hiervoor naar genoemde brief van 5 april. Overigens merk ik daarbij aanvullend op dat het niet mogelijk is om (bedrijfsgevoelige) gegevens over individuele contractsafspraken te verstrekken.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 6 april a.s. te beantwoorden in verband met de mogelijke onrust die onder verzekerden kan ontstaan naar aanleiding van de uitlatingen van de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Martini Ziekenhuis?
Dit is helaas niet gelukt.
Fraude met implantaten door tandartsen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «een aanzienlijk aantal» tandartsen jarenlang kortingen van fabrikanten niet heeft doorberekend aan patiënten? Deelt u de mening van de zorgverzekeraars dat hier sprake is van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?1
Van een economisch delict is sprake indien betrokken tandartsen in afwijking van de tariefbeschikkingen van de NZa zoals die golden in de jaren voorafgaand aan 2012 (start experiment vrije prijzen mondzorg) hebben gehandeld. Volgens de tariefbeschikkingen mocht een tandarts aan een patiënt maximaal doorberekenen wat de tandarts zelf voor de inkoop van dat implantaat had betaald. Het is aan de NZa om te beoordelen of de geldende regels worden nageleefd.
Klopt de indruk die in het bericht wordt gewekt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aarzelt om onderzoek te doen? Zo nee, gaat de NZa daadwerkelijk onderzoek doen? Zo ja, waarom twijfelt de NZa?
De NZa treedt wel degelijk actief op op het gebied van tandtechniek. Zo is eind 2011 nog een aanwijzing opgelegd aan een tandkliniek die ten onrechte techniekkosten in rekening bracht. De NZa heeft mij bericht dat het boeteonderzoek in deze zaak nog gaande is. Het is wel zo dat de regels van de NZa op grond waarvan tandartsen verplicht waren om maximaal de betaalde en verschuldigde kosten voor tandtechniek bij hun patiënten in rekening te brengen, golden tot 31-12-2011. Sinds 1 januari van dit jaar is het experiment met vrije prijsvorming gestart. Daarnaast richtten deze regels zich tot aanbieders van mondzorg, zoals tandartsen en orthodontisten. Zij waren niet van toepassing op de relatie tussen fabrikanten van implantaten en groothandels voor tandtechniek, waarover in het artikel van NRC wordt gerept. De NZa heeft aangegeven op basis van de nu bekende informatie geen aanleiding te zien om een nader onderzoek in te stellen naar de situatie zoals geschetst in het NRC artikel van 31 maart jl.
Hoeveel van de 1,1 miljoen Nederlanders met tandheelkundige implantaten zijn naar schatting gedupeerd? Om welk bedrag gaat het? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te (laten) onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel Nederlanders met implantaten zijn benadeeld en om welk bedrag het zou gaan. Ik ben niet van plan hier onderzoek naar te gaan doen, omdat ik van mening ben dat het doen van dit soort onderzoek het probleem, ook met terugwerkende kracht, niet oplost. Ik kijk liever naar de toekomst en richt me op mogelijkheden om te voorkomen dat consumenten worden benadeeld, ik verwijs u wat dit betreft kortheidshalve naar mijn antwoorden op de volgende vragen.
Is het waar dat fabrikanten tandartsen jarenlang hebben gepaaid met cadeau’s, zoals een CT-scanner t.w.v. 200 000 euro, chirurgische sets of 10 000 euro voor scholing? Bent u bereid onderzoek te doen naar het fêteren en beïnvloeden van tandartsen door de industrie? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat tandartsen jarenlang «gepaaid zijn met cadeaus», anders dan de suggesties uit NRC heb ik daar geen signalen voor gekregen. In het algemeen vind ik het goed dat er samenwerking is tussen tandartsen en fabrikanten. Die samenwerking is namelijk van belang voor de continue verbetering van de zorg. Het is echter niet de bedoeling dat die samenwerking doorslaat naar oneigenlijke beïnvloeding. Er is door verschillende onderzoeksbureaus onderzoek uitgevoerd om oneigenlijke beïnvloeding, of gunstbetoon, in de medische hulpmiddelensector in beeld te krijgen. Ik heb de resultaten van die verschillende onderzoeken op dit onderwerp in een brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) voor u op een rij gezet. Ik heb daarbij geconcludeerd dat gunstbetoon een weerbarstig onderwerp is dat moeilijk in beeld is te krijgen.
Ik heb in mijn brief van 25 november 2011 ook aangegeven dat ik inzet op zelfregulering door de sector op dit onderwerp. Op 1 januari 2012 is de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) in werking getreden, die daar invulling aan geeft. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat deze markt op een behoorlijke wijze functioneert en om eventueel wangedrag van de bedrijven die aan de GMH of voorgaande gedragscodes gebonden zijn (zoals Nobel Biocare) te onderzoeken. Ik ga daarom zelf geen nieuw onderzoek uitzetten naar beïnvloeding van artsen door fabrikanten in de medische hulpmiddelensector.
Wat gaat u ondernemen tegen implantatenfabrikanten zoals Nobel Biocare die tandartsen belobbyen en fêteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tandartsen leggen sinds de invoering van vrije prijzen begin dit jaar een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of en zo ja hoeveel tandartsen een extra winstmarge bovenop bestaande kortings- en sponsorregelingen leggen. De NZa houdt de ontwikkelingen rondom het experiment in de mondzorg nauwlettend voor mij in de gaten en let hierbij ook op prijseffecten. Zoals ik uw Kamer meerdere malen heb geïnformeerd, zal de NZa in juni met haar marktscan Mondzorg komen.
Kunt u een opsomming geven van de verschillende gedragscodes van de industrie die raken aan de contacten met tandartsen en kunt u voor elk van deze codes aangeven in welke mate en op welke wijze zij bindend en afdwingbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wettelijke regels voor contacten tussen artsen en industrie vind ik niet nodig omdat ik, zoals aangegeven in mijn brief van 25 november 2011 (TK 2011–2012, 32 805, nr. 4) inzet op zelfregulering. In 2011 is door zes koepels van medische hulpmiddelenbedrijven gewerkt aan de GMH2. De GMH is ondergebracht in een stichting, waarbinnen een codecommissie zorg draagt voor advisering en klachtenafhandeling. De klachtenprocedure is zo ingericht dat die openstaat voor iedereen. De GMH wordt onderschreven door deze zes brancheverenigingen, waarmee een groot deel van de Nederlandse medische hulpmiddelenbedrijven, waaronder ook fabrikanten van tandimplantaten als Nobel Biocare, gebonden is aan de normen die in de GMH gesteld zijn. Dit is een flinke stap voorwaarts voor de sector. Voorheen waren er vele verschillende gedragscodes, elk met eigen accenten. Nu er sprake is van één gedragscode voor de medische hulpmiddelenbedrijven is helder welke regels er gelden voor de samenwerking met zorgprofessionals.
Deze code moet nu doorontwikkeld worden door de sector. Belangrijkste punten zijn daarbij dat de code gaat leven, dat de regels wederkerig worden en dat er transparantie wordt betracht over de onderlinge relaties. De door de Leden Van Gerven en Leijten aangehaalde berichten uit NRC laten mijns inziens duidelijk het belang van wederkerigheid zien. Het is belangrijk dat voor alle betrokken partijen helder is welke regels er gelden voor de onderlinge samenwerking. Dat geldt niet alleen voor fabrikanten maar zeker ook voor zorgprofessionals, in dit voorbeeld de tandartsen, en andere zorginkopende partijen als ziekenhuizen en zorgverzekeraars. Ik vind het daarom van groot belang dat ook zij de regels in de GMH onderschrijven. Ik heb dat ook benadrukt tijdens het AO PIP-implantaten op 12 april 2012. Ik vind het daarom wenselijk dat de NMT, samen met andere artsenorganisaties, de gedragscode onderschrijft. Zoals ik tijdens het AO ook aangaf zal ik deze organisaties aanspreken op het onderschrijven van de GMH.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT) geen gedragscode heeft voor contacten van tandartsen met de industrie? Deelt u de mening dat voor tandartsen en andere medische beroepen bindende regels zouden moeten bestaan, eventueel wettelijke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om zakkenvullerij onder tandartsen te legaliseren en te bevorderen door middel van vrije tarieven, in plaats van deze verborgen zorgkosten aan te pakken? Hoe geloofwaardig bent u nog in uw pleidooi voor beheersing van de zorgkosten als u ruim baan geeft aan winstbejag?
Mijn beleid om vrije tarieven voor tandartsen in te stellen heeft geenszins tot doel ruim baan te geven aan winstbejag. Integendeel. Het stelsel is zo ingericht dat transparantie wordt verhoogd waardoor partijen in staat zijn hun rollen op te pakken. Daarvoor is wél nodig dat de diverse partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit verwacht ik zowel van de patiënten, als van de tandartsen zelf en vooral ook van de verzekeraars. Ik ben er van overtuigd dat dit een betere manier is om uiteindelijk tot een betaalbare gezondheidszorg te komen, dan alleen via overheidsregulering. Om uit de spiraal van steeds meer regels en controle te geraken, is het aanspreken van de verschillende partijen op hun verantwoordelijkheden essentieel. Dit zal ik dan ook blijven doen.
Het bericht dat in de zorg miljoenen aan juridische adviezen worden betaald |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ziekenhuizen, huisartsen en thuiszorgorganisaties bij elkaar miljoenen euro’s kwijt zijn aan juridische adviezen over mededinging? Is dit de door u gewenste uitkomst van uw beleid van marktwerking in de zorg? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?1
Net als andere sectoren dient de zorgsector te functioneren binnen de kaders van de wet- en regelgeving. De mededingingsregels horen daar bij, net zoals bijvoorbeeld regelgeving op fiscaal of ondernemingsrechtelijk vlak. Vanuit de overheid wordt voorlichting gegeven over de wet- en regelgeving, waar het de mededingingsregels betreft wordt dit gedaan door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa).
Deelt u de mening dat de bemoeienis van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) met de zorgsector de samenwerking in de zorg frustreert als zorgverleners eerst juridische adviezen moeten inwinnen uit angst voor overtreding van mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen zicht op de adviezen die worden ingewonnen, maar ik ben van mening dat er in het belang van de kwaliteit van zorg en in het belang van de patiënt veel vormen van samenwerking mogelijk én nodig zijn. Voorbeelden hiervan zijn afspraken over behandelprotocollen, overdracht en informatie-uitwisseling over de patiënt. Wat niet mag is – kort gezegd – het samen maken van prijsafspraken, het samen tegenwerken van nieuwe toetreders, het samen verdelen van patiënten en samen afspreken een bepaald product of dienst niet langer te leveren. Dergelijke vormen van samenwerking gaan per definitie ten koste van de patiënt. Daarom vind ik het juist van belang dat zorgaanbieders goed kennis nemen van de mededingingsregels en deze in acht nemen.
Houdt u uw uitspraken staande dat er geen sprake is van marktwerking in de zorg? Zo ja, als de zorg inderdaad geen markt is, waarom zondert u deze sector dan niet uit van knellende mededingingsregels, gehandhaafd door marktwaakhonden? Wilt u uw antwoord toelichten?2
De toepassing van de mededingingsregels is het gevolg van de keuze voor een vraaggestuurd zorgstelsel waarin de patiënt centraal staat. Daar houd ik aan vast. De NMa houdt in dat kader toezicht en beschermt de patiënt zo tegen de negatieve gevolgen van mededingingsbeperkende afspraken zoals prijsafspraken, een opgelegde artsenkeuze (marktverdelingsafspraken) en zittende aanbieders die samen nieuwe, innovatieve toetreders tegenwerken.
Vallen Academische Ziekenhuizen, die geen winstoogmerk hebben en uitsluitend worden gefinancierd vanuit de zorgverzekeraars en de rijksoverheid, onder de gereguleerde marktwerking in de zorg? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, hoe is het mogelijk dat het Academisch Medisch Centrum (AMC) de afgelopen jaren vele tonnen heeft besteed aan mededingingsadvocaten, het Universitair Medisch Centrum Utrecht een voltijds mededingingsjurist heeft aangesteld en het academisch ziekenhuis in Groningen vorig jaar 17 000 euro kwijt was aan externe mededingingsadviezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment hebben academische ziekenhuizen noch algemene ziekenhuizen een winstoogmerk. Net als algemene ziekenhuizen, maken academische ziekenhuizen voor een groot deel van hun activiteiten afspraken over volume en prijzen met de verschillende zorgverzekeraars. Het maken van afspraken tussen aanbieders en zorgverzekeraars is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet die ervoor zorgt dat de patiënt een centrale positie heeft in het zorgstelsel. Een belangrijk aspect daarbij is de keuzevrijheid van de patiënt. Hij moet kunnen kiezen voor een zorgverzekeraar naar keuze en een aanbieder naar keuze. Ten behoeve van de borging van die keuzevrijheid is er onafhankelijk toezicht op mededingingsbeperkende afspraken die de patiënt en verzekerde benadelen, zoals prijsafspraken en marktverdelingsafspraken. Ziekenhuizen willen zeker weten dat ze de mededinging niet beperken en nemen om die reden (fulltime of parttime) deskundigen aan.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan mededingingsadviezen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zorginstellingen zijn geen publieke organisaties, zodat zij zelf de keuze kunnen maken waaraan zij hun financiële middelen besteden. In hun jaarrekeningen leggen zij hier verantwoording over af. Ik acht het niet nodig uit te zoeken welk deel zij gebruiken voor de naleving van regels, waaronder mededingingsregels. Voor het beheersen van het totaal aan zorgkosten is het belangrijk dat er geen mededingingsbeperkende afspraken worden gemaakt, zoals premieafspraken tussen zorgverzekeraars en prijs- of marktverdelingsafspraken tussen zorgaanbieders. Het zijn juist dergelijke afspraken die de prikkel om doelmatig en innovatief te werken verminderen en leiden tot een verhoging van de totale zorgkosten.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanaf 2006 besteed door zorginstellingen aan adviezen over aanbestedingen, uitgesplitst naar de verschillende zorgsectoren? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, welke betekenis heeft dan nog uw wens om de zorgkosten te beheersen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Alexander Rinnooy Kan dat een inval van de NMa bij het AMC, twee jaar geleden, goed het «veranderende landschap» onderstreept waarin de zorg functioneert? Vindt u het wenselijk dat het zorglandschap in deze zin verandert? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verandering van het zorglandschap van een centraal op aanbod gestuurd stelsel naar een decentraal vraaggestuurd stelsel waarin de patiënt centraal staat, is een proces dat reeds jaren loopt. Bij de verandering in de verantwoordelijkheden van veldpartijen die de stelselwijziging met zich heeft gebracht, hoort ook een verandering in de wijze waarin op de invulling van die verantwoordelijkheden wordt toegezien. Ik interpreteer de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Toezicht van het AMC derhalve als een feitelijke observatie van dit gegeven.
Deelt u de mening dat, hoe meer risico zorgaanbieders en zorgverzekeraars gaan lopen, hoe groter de behoefte aan juridische en beleidsmatige adviezen zal worden, met alle gevolgen van dien voor de kosten? Zo ja, is dit wat u beoogt met uw beleid en hoe verhoudt zich dit tot de wens van doelmatige en goedkope zorg? Zo nee, waarom niet?
Voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars geldt dat dit private organisaties/ondernemingen zijn, die als ze onvoldoende juridische of beleidsmatige kennis op een bepaald rechtsgebied in huis hebben, deze kunnen inhuren. Elke onderneming zal daarbij zelf een keuze maken of er personeel wordt ingehuurd of in dienst wordt genomen. Mijn beleidsprioriteit ligt bij doelmatige en kwalitatief goede zorg. Het neerleggen van risico bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars draagt in belangrijke mate bij aan het verbeteren van de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg. Het waar nodig inwinnen van juridische en beleidsmatige adviezen staat hier niet aan in de weg. Het inwinnen van advies kan immers, ondanks de kosten ervan, per saldo ook leiden tot goedkopere zorg.
Worden bij voornemens van het kabinet ten aanzien van het uitbreiden van de marktwerking in de zorg (bijvoorbeeld uitbreiding B-segment, invoering winstuitkeringen, vergroten risicodragendheid) de toenemende administratieve en bureaucratische lasten meegerekend, zoals mededingings- en aanbestedingsadviezen? Zo ja, kunt u de verwachte effecten inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Regeldruk, waaronder administratieve lasten, wordt sedert het eerste kabinet Balkenende via een uniforme definitie en een daaraan gekoppeld model inzichtelijk gemaakt. Sindsdien heeft ieder kabinet in het Regeerakkoord een kwantitatieve doelstelling geformuleerd, die bestaat uit een saldo van alle toe- en afnames. Voor zover beleidsvoornemens ten aanzien van de zorgsector leiden tot een toename van de regeldruk, maken deze, mits binnen de afgesproken definitie, onderdeel uit van dit saldo zoals dat voor het ministerie van VWS van toepassing is. Voorts wordt ook bij de concrete uitwerking van beleidsvoornemens uitdrukkelijk toegelicht wat de verwachte effecten zijn ten aanzien van de regeldruk, opdat dit onderwerp kan zijn van de parlementaire behandeling van deze voornemens.
Welke (wettelijke) maatregelen of besluiten zouden noodzakelijk zijn om de zorg te vrijwaren van de mededingingsregels waarop de NMa handhaaft, los van uw opvattingen hierover?
Het terugkeren naar een centraal aanbod gestuurd stelsel, waarin de patiënt niet langer centraal staat en zorgaanbieders vrijwel geen ruimte meer hebben om zich van elkaar te onderscheiden, zou met zich brengen dat ook de mededingingsregels niet langer van toepassing zullen zijn. Ten aanzien van de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg is daarbij relevant dat beleidswijzigingen die vanaf 2003 zijn ingevoerd, met zich hebben gebracht dat de mededingingsregels hierop van toepassing zijn geworden. Concreet zou dit dus betekenen dat waar het de ziekenhuiszorg en de langdurige zorg betreft, ten minste de beleidswijzigingen die sinds 2003 zijn doorgevoerd en gericht waren op het direct of indirect creëren of vergroten van het onderscheidingsvermogen van zorgaanbieders en de keuzevrijheid van patiënten, teruggedraaid zouden moeten worden.
Het bericht dat zes op de tien medewerkers niet denkt hun pensioen te halen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een ruime meerderheid van de zorgmedewerkers zich afvraagt of zij het werk wel kunnen volhouden als ze ouder zijn?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
De strekking van het bericht is zorgelijk. Zorgwerknemers doen zeer belangrijk werk. Het is dan ook van belang om ouderen zoveel mogelijk voor de zorg te behouden, met name vanwege hun ervaring, professionaliteit en loyaliteit.
Deelt u de mening dat er alternatief en lichter werk aangeboden moet worden voor zorgmedewerkers die een oudere leeftijd hebben bereikt, denkende aan kwaliteitstoetsing, opleiding, scholing e.d? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat oudere zorgmedewerkers lichter en ander werk aangeboden krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heeft het Nivel onderzoek gedaan onder het verplegend en verzorgend personeel naar de wens en mogelijkheden om tot het pensioen door te werken in de zorg. De wens om tot het 65ste levensjaar door te werken is met 40% (een derde weet het nog niet) niet minder dan in de rest van de economie. Wel is men van mening dat daar de werkomstandigheden op afgestemd moeten worden. Het gaat daarbij vooral om een lagere lichamelijke en/of geestelijke belasting2.
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werknemer dient uit te voeren. Werkgevers in zorg en welzijn hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen. Zo is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit zorg en welzijn gedaald van 0,9% in 2003 naar 0,4% in 2010. De uittredeleeftijd is sinds 2006 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar3.
Uit het onderzoek van het Nivel blijkt dat maatwerk essentieel is om langer doorwerken in de zorg te sturen. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. Het inzetten op maatwerk wordt nadrukkelijk opgepakt. In steeds meer zorg- CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Wel zijn er volgens het Nivel door werkgevers nog slagen te maken om deze individuele arrangementen daadwerkelijk effectief in te zetten.
Vanuit het kabinet wordt dit langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de zogenaamde sectoraanpak zorg en welzijn. Ook wij hebben op dit terrein al beleid inzet, zoals de 12 000 extra fte in de langdurige zorg. Daarnaast ondersteunen we projecten van (groepen van) zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015. Versterking van de duurzame inzetbaarheid van zorgmedewerkers is daarbij één van de vijf hoofdlijnen. Volgens Abvakabo FNV zijn tal van de geuite bezwaren over de werkdruk in de zorg gerelateerd aan administratieve lasten. Dat is juist een terrein waarop wij nieuw beleid voeren: beleid gericht op het voorkomen van minutenregistratie en beleid gericht op het komen tot regelarme zorg4.
Deelt u de mening van Abvakabo FNV dat zorginstellingen goed naar hun werkomstandigheden moeten kijken en maatregelen genomen moeten worden tegen de fysieke en geestelijke belasting om de werkdruk tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen, naast het verminderen van bureaucratie, om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het hoge percentage ziekteverzuim van 4.7%? Deelt u de mening dat dit hoge ziekteverzuimpercentage te maken heeft met de hoge werkdruk in de zorg? Zo ja, bent u bereid u nu wel te bemoeien met het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor mensen die in de zorg werken. Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010. Hiermee ligt het ziekteverzuim 0,5% boven het Nederlandse gemiddelde3. 28% van het ziekteverzuim in zorg en welzijn is geheel of gedeeltelijk gerelateerd aan werkdruk5. Als rekening gehouden wordt met het feit dat in de zorg veel vrouwen werkzaam zijn en het veelal om grote organisaties gaat, dan blijkt het ziekteverzuim in de zorg niet hoger te zijn dan in de rest van de economie. Dat neemt niet weg dat gewerkt moet blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden om de (tijdelijke) uitval van personeel zoveel mogelijk te beperken. Ook wij zetten daar nadrukkelijk op in. Voor ons beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de zorg verwijzen we naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat heeft u te zeggen over de onzekerheid die zorgmedewerkers hebben over het behoud van hun baan in de geestelijke gezondheidszorg? Geeft u deze mensen garantie op een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de geestelijke gezondheidszorg. De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de geestelijke gezondheidszorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Wat is uw mening over de klachten die gaan over de managementgekte en de registratie van zorg? Moeten deze mensen nog twee jaar wachten voordat uw experiment regelarme zorginstellingen is afgelopen, voordat zij eindelijk weer met de zorg voor patiënten bezig kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers in de zorg hebben met hoofd en hart voor de zorg gekozen. Zij moeten bezig zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Juist met die doelstelling voor ogen zijn wij begin dit jaar gestart met het experiment regelarme instellingen. 28 zorgaanbieders beproeven daarbij op welke wijze meer tijd voor de cliënt kan worden vrijgemaakt door het schrappen van onnodige bureaucratische rompslomp. Deze experimenten hebben een looptijd tot uiterlijk 2014 en worden dan geëvalueerd. Mochten tussentijdse succesvolle uitkomsten zich lenen voor landelijke invoering, dan zullen wij niet schromen dat te doen. Voor ons overige beleid gericht op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg verwijzen we u naar de Arbeidsmarktbrief van oktober jongstleden4.
Hoeveel zorgmedewerkers zullen uit de zorg vertrekken, zodra de onregelmatigheidstoeslag vervalt? Wilt u uw antwoord toelichten?
In CAO-onderhandelingen is het kabinet gewoon een buitenstaander. Dat geldt ook voor ons voor wat betreft CAO-onderhandelingen in de zorg. Tot slot willen we u er nog op wijzen dat dit kabinet in het regeerakkoord de zorg heeft ontzien bij de taakstelling voor de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector over 2011.
Voelt u zich (mede) verantwoordelijk om mensen voor de zorg te interesseren en mensen die er nu werken ook te behouden? Zo ja, wat gaat u doen om de onregelmatigheidstoeslag te behouden bij de cao-VVT onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Onveilige software in pacemakers |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de publicatie over onveilige software in pacemakers?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van Supervisory Control and Data Acquisition (SCADA) in medische technologie zoals pacemakers en insulinepompen in Nederland?
Ja.
Hoeveel human SCADA-apparaten zijn er geïmplanteerd in patiënten in Nederlandse ziekenhuizen en klinieken? Wat zijn de gezondheidsrisico’s hiervan?
Er is geen centrale registratie van medische technologie met SCADA (Supervisory Control And Data Acquisition). In Nederland is dan ook niet bekend hoeveel medische hulpmiddelen – waaronder implantaten – gebruik maken van een dergelijk systeem. In mijn brief aan de Kamer d.d. 27 maart 2012, heb ik u geïnformeerd over het voornemen van een centrale registratie in Europa van implantaten en mogelijke complicaties. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Bij navraag geeft Medtronic – één van de in de publicaties genoemde bedrijven – aan dat Medtronic tot op heden wereldwijd van patiënten of zorgverleners nog nooit meldingen heeft ontvangen over ongewenste draadloze manipulaties van insulinepompen en pacemakers.
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan de toepassing van human SCADA? Hoe beoordeelt u deze?
Voor medische hulpmiddelen die software in zich hebben of die medische software
op zichzelf zijn, moet de software worden gevalideerd volgens de actuele stand van kennis en wetenschap rekening houdend met de beginselen van ontwikkelings- en levenscyclus, risico beheer, validatie en verificatie (Annex I MDD, 12.1 a).
De noodzaak om alert te zijn en in te spelen op veiligheidskwesties is aldus impliciet deel van de verplichting van de fabrikant van een medisch hulpmiddel.
Moet er melding worden gemaakt van human SCADA-producten waarvan is aangetoond dat deze zwakheden/kwetsbaarheden in de beveiligingssoftware bevatten die tot gezondheidsrisico's voor de drager kunnen leiden? Zo ja, bij wie? Wordt deze melding openbaar gemaakt? Wordt er ook toezicht gehouden op de kwaliteit van human SCADA?
Ja, na markttoelating van een medisch hulpmiddel is het van groot belang om te vervolgen hoe het hulpmiddel functioneert in de praktijk (Post Market Surveillance). Daartoe moet de fabrikant blijven nagaan of het hulpmiddel doet wat het beoogt te doen en welke complicaties en bijwerkingen optreden bij langer gebruik en bij grotere groepen gebruikers. Zo geeft Medtronic aan dat het continu de veiligheid van haar devices blijft beoordelen.
Als er kwetsbaarheden aan het licht komen, zal Medtronic direct bekijken of additionele veiligheidsmaatregelen geïmplementeerd moeten worden, zonder de therapie van patiënten te beïnvloeden. Voor de hoogrisicoklassen medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld implantaten) moeten afwijkende bevindingen worden gemeld aan de certificerende Aangemelde Instantie of ten algemene bij de bevoegde autoriteit in Nederland: de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
Meldingen bij een aangemelde instantie zijn niet openbaar. De certificerende aangemelde instantie moet (blijven) nagaan of een medisch hulpmiddel waarvoor een certificaat is afgegeven nog voldoet aan de essentiële eisen.
Bent u van mening dat er op het moment voldoende wettelijke waarborgen zijn om te voorkomen dat producenten gezondheidsrisico's voor hun klanten creëren door het blijven verkopen en niet terugroepen van human SCADA-apparaten waar niet-gepubliceerde kwetsbaarheden in aanwezig zijn?
In mijn brief d.d. 27 maart 2012, heb ik mijn voornemens voor aanscherpingen binnen het huidige wettelijke regime aan u kenbaar gemaakt. (Kamerstuk 32 805, nr. 7)
Deelt u de mening dat wettelijk afgedwongen dient te worden dat human SCADA-producten pas na een nader te bepalen certificeringstraject voor hun beveiligingssoftware verkocht mogen worden op de Nederlandse markt en gebruikt mogen worden in medische toepassingen in Nederland?
Voor medische hulpmiddelen uit de hoogrisicoklassen is al sprake van een certificeringstraject door de aangemelde instanties aan de hand van de essentiële eisen uit de Europese richtlijn voor medische hulpmiddelen.
De handelswijze van zorgverzekeraar Achmea om het aanleveren van patiëntengegevens door fysiotherapeuten aan derden te verplichten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het inkoopbeleid van zorgverzekeraar Achmea, waarmee fysiotherapeuten op straffe van een tariefkorting worden gedwongen om patiëntengegevens aan commerciële bedrijven te verstrekken ten behoeve van de CQ-index? Hoe verhoudt zich dit tot het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Deze vragen hebben betrekking op het inkoop- en contracteringsbeleid van verzekeraars. Verzekeraars zijn privaatrechtelijke instanties. Contractering en eventuele voorwaarden die een verzekeraar of zorgaanbieder in die contracten wil opnemen zijn aan de partijen zelf.
Deze vragen hebben daarnaast betrekking op de privacy van patiënten. Indien privacy in het geding zou zijn zou er een rol liggen voor de overheid. Dat is echter niet het geval. Het meten van de CQ-index betreft patiëntervaringen; er worden geen medische gegevens opgevraagd. Patiënten worden volgens de geldende wetgeving benaderd voor onderzoek. Voor deelname aan de CQ-meting vraagt de fysiotherapeut toestemming aan de patiënt om diens contactgegevens door te geven aan het meetbureau. De patiënt zelf geeft toestemming om hierover benaderd te worden. De patiënt vult vervolgens ook zelf de gegevens in.
Er is dus geen sprake van inbreuk op de privacy. Daarnaast heeft men altijd de mogelijkheid om zich af te melden of niet deel te nemen aan het onderzoek.
De twee bedrijven (Qualizorg en Mediquest) waarvoor bij Achmea gecontracteerde fysiotherapeuten kunnen kiezen om de CQ-meting te laten uitzetten zijn door het Centrum Klantervaring Zorg (CKZ) geaccrediteerd. Qualizorg en Mediquest moeten zich bij het trekken van steekproeven en het verwerken van data houden aan het «Handboek Eisen en Werkwijzen CQ-metingen» dat in beheer is bij het CKZ. In dit handboek staan de richtlijnen (werkwijzen) beschreven die in acht genomen moeten worden bij de toepassing van CQI meetinstrumenten. In het handboek is een specifieke procedure met betrekking tot de beveiliging van bestanden opgenomen (bijlage 00.04 «Beveiliging van bestanden»). Deze procedure is in te zien op de site van het CKZ (www.centrumklantervaringzorg.nl). In die procedure wordt nauwkeurig beschreven op welke manier bestanden moeten worden bewaard en hoe moet worden vastgelegd wie toegang heeft.
Welke zorgverzekeraars stellen het verstrekken van patiëntengegevens aan derden nog meer verplicht aan hun contractanten?
Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 3, 4, 6 en 11 heb vermeld is het verstrekken van patiëntengegevens aan derden niet aan de orde.
Hoe verhoudt deze inbreuk op de privacy van patiënten zich tot de juridische criteria «maatvoering» en «noodzakelijkheid»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel individuen, werkzaam bij bedrijven zoals Qualizorg en Mediquest, krijgen patiëntengegevens onder ogen, en hoeveel van deze individuen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het tuchtrecht? Indien u hier geen zicht op heeft, vindt u het niet onwenselijk dat u geen zicht heeft op het verspreiden van patiëntengegevens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze gang van zaken?
De CQ-metingen zijn conform artikel 27 Wet bescherming persoonsgegevens door Qualizorg B.V. gemeld bij het CBP. Het CBP heeft de plicht deze meldingen in een openbaar register bij te houden. Opname in het register is geen verklaring van het CBP dat de verwerking rechtmatig is. De verwerking is door het CBP niet inhoudelijk getoetst. Het blijft de verantwoordelijkheid van degene die meldt om de verwerking op een juiste en volledige wijze te doen.
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en doet geen uitspraken over lopende of voorgenomen onderzoeken. Het CBP doet dan ook geen uitspraken over deze gang van zaken. Zoals neergelegd in de «Beleidsregels handhaving»2 geeft het CBP prioriteit aan zaken waarbij de toezichthouder het vermoeden heeft van ernstige, structurele overtredingen die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavingsinstrumenten effectief verschil kan maken.
Hoeveel premiegeld gaat er jaarlijks naar leveranciers van CQi-metingen zoals Qualizorg en Mediquest? Wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dergelijke bedrijven en onderzoeken nutteloze bureaucratie zijn die niet passen binnen het streven naar doelmatige zorguitgaven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het uitvragen van geobjectiveerde cliëntervaringen is een waardevol hulpmiddel bij het transparant maken van de kwaliteit van de zorg. De informatie die fysiotherapiepraktijken verstrekken over de kwaliteit van de zorg is afgesproken binnen het transparantieprogramma Zichtbare Zorg, de CQ- meting is daar onderdeel van.
Zou het niet beter zijn om de klachtenafhandeling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg te verbeteren in plaats van voor kwaliteit van zorg te vertrouwen op een zorginkoop gebaseerd op dure bureaucratische papierwinkels zoals CQ-metingen en audits? Wilt u uw antwoord toelichten?
De CQ-vragenlijsten worden niet alleen gebruikt voor zorginkoop maar ook voor keuze-informatie voor cliënten en voor toezicht. In het transparantieprogramma Zichtbare Zorg is naar verschillende gebruiksdoelen gekeken en is geprobeerd zoveel als mogelijk de hulpmiddelen te combineren.
Zou het niet beter zijn om fysiotherapeuten elkaar scherp te laten houden op basis van professionele normen in plaats van een systeem van georganiseerd wantrouwen van zorgverzekeraars te hanteren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bepaalt de normen voor kwaliteit. Het KNGF bepaalt ook hoe deze kwaliteit wordt geborgd. Fysiotherapeuten houden elkaar dus ook scherp. In samenspraak met andere stakeholders (patiënten en verzekeraars) kan daarnaast worden bepaald hoe kwaliteit transparant gemaakt zou moeten worden. Een CQ-meting voor patiëntervaringen is één van de opties hiervoor. Deze meting is de afgelopen jaren onderdeel geweest van het Kwaliefy project waarbinnen vanuit ZiZo de afgelopen drie jaar kwaliteitsindicatoren zijn gemeten.
Wat is uw oordeel over de administratieve belasting die door alle kwaliteitsindices, audits etc. aan fysiotherapeuten wordt opgelegd? Op welke wijze wilt u de administratieve belasting van fysiotherapeuten terugdringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard vind ik het van belang dat een zorgverlener voldoende tijd kan besteden aan datgene waarvoor hij is opgeleid: het leveren van zorg. Ik begrijp dat het registreren van kwaliteitsgegevens een administratieve belasting is voor fysiotherapeuten. Onder andere om deze administratieve belasting te verlagen heeft in 2011 de uitvraag van kwaliteitsindicatoren plaatsgevonden vanuit de elektronische patiëntendossiers van de praktijken. Partijen hebben dus zelf ook al een slag geslagen in het verminderen van de administratieve belasting voor de zorgverleners.
Ik heb mij verder laten informeren dat Qualizorg ernaar streeft om de administratieve belasting voor een praktijk tot een minimum te beperken. Het enige dat de zorgverlener hoeft te doen is een e-mail adres noteren in het EPD/declaratiesysteem en een toestemmingsvinkje aan te klikken op verzoek van de patiënt. De rest gaat volledig automatisch en kost de zorgverlener dus geen tijd.
Is het waar dat fysiotherapeuten naast het verplicht aanleveren van patiëntengegevens, ook een bepaald bedrag per jaar moeten betalen aan het door Achmea aangestelde bedrijf? Zo ja, is hier naar uw oordeel geen sprake van een vorm van gedwongen winkelnering?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde dat er voor 2012 geen verplichting tot aansluiting bij het Elektronisch Patiëntendossier geldt en zorgverzekeraars voor dit jaar nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn?2 Hoe verhouden deze antwoorden zich tot het contracteerbeleid van Achmea, dat het gebruik van een Elektronisch Patiëntendossier verplicht stelt?
Ja, de antwoorden op deze eerdere vragen herinner ik mij. Ik heb daarin aangegeven dat er voor 2012 nog geen sprake is van een wettelijke eis tot aansluiting op het LSP. Het staat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vrij in de contracten afspraken te maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. Hierbij geldt dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt. Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Mogen zorgverzekeraars van u in 2013 het uitwisselen van gegevens via het LSP verplicht stellen via hun contracteerbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de betekenis van «vrije tarieven» in de fysiotherapeutische zorg als deze in de praktijk worden gedicteerd door zorgverzekeraars? Wat is hier vrij aan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat er vrije tarieven zijn betekent dat de fysiotherapeuten met de zorgverzekeraars onderhandelen over de hoogte van de tarieven. Hierbij kan de zorgverzekeraar voor bijvoorbeeld betere kwaliteit, transparantie of extra service zorg bij bepaalde fysiotherapeuten tegen een hoger tarief contracteren en bij andere fysiotherapeuten een lager tarief.
Zou het niet beter zijn bij het vaststellen van tarieven uit te gaan van de reële zorgbehoefte en praktijkkosten, in plaats van de bedrijfseconomische belangen van zorgverzekeraars? Zo ja, bent u bereid vaste tarieven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De tarieven in de fysiotherapie zijn al geruime tijd vrij gegeven. In de praktijk is te zien dat verzekeraars fysiotherapeuten die extra service of kwaliteit bieden hoger belonen. Het gaat hier om extra service en kwaliteit die aan de patiënt worden geboden. Ik ben niet bereid om vaste tarieven in te voeren. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat het bieden van innovatie, kwaliteit en service wordt beloond. Ik wil hier wel benadrukken dat ik het van belang vind dat er transparante informatie over kwaliteit beschikbaar is en blijft voor patiënten. Ik zie daar een rol voor alle betrokken partijen, zowel voor fysiotherapeuten als voor verzekeraars.
Het bericht dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zorgverzekeraar haalt opgelucht adem in EU»1 waarin wordt beschreven dat Europa de bijzondere positie van de Nederlandse zorgverzekeraar in het verzekeringsstelsel erkent?
Ja.
Deelt u, net als de zorgverzekeraars, de mening dat het een stap in de goede richting is dat het Europees Parlement heeft aangegeven voor de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt een uitzondering te wensen?
Ja.
Is het waar dat nu over de exacte invulling van die uitzonderingspositie in Europees verband verder moet worden onderhandeld? Zo ja, wat zal dan de inzet zijn van het kabinet bij die onderhandelingen over de concrete invulling van de nieuwe solvabiliteitseisen?
Ja, het is waar dat over exacte invulling van de uitzonderingspositie voor Nederlandse zorgverzekeraars in Europees verband nog verder moet worden onderhandeld. De inzet van het kabinet bij deze onderhandelingen is om een afslag op de Europese solvabiliteitseis voor Nederlandse zorgverzekeraars te realiseren die recht doet aan de risicomitigerende werking van het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Deelt u de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk besteed moet worden? Kunt u aangeven hoe wordt gewaarborgd dat er door een verdere solvabiliteitsopslag niet onnodig geld op de plank moet blijven liggen, waardoor dat (mogelijk) resulteert in een verhoging van de premie?
Ja, ik deel de mening dat elke zorgeuro zo goed mogelijk moet worden besteed. Het aanhouden van een solvabiliteitsbuffer dient ter bescherming van de verzekerden en is als zodanig een goede besteding. Een zorgverzekeraar bepaalt zelf hoe hij omgaat met een verdere verhoging van de solvabiliteitseis. Hierbij kunnen concurrentieoverwegingen een rol spelen. Zo kan een zorgverzekeraar deze extra benodigde buffer financieren uit zijn resultaten, en hoeft hij niet automatisch over te gaan tot een premieverhoging.
Kan het ook zo zijn dat het nu voor nieuwe toetreders aantrekkelijker wordt om toe te treden tot de Nederlandse markt?
Nee, het wordt niet per se aantrekkelijker om toe te treden tot de Nederlandse zorgverzekeringsmarkt omdat voor zorgverzekeraars ook in de huidige situatie een afslag geldt op de solvabiliteitseis en er dus al rekening wordt gehouden met het risicomitigerende karakter van het Nederlandse risicovereveningssysteem. Bij de beslissing om toe te treden spelen overigens ook andere factoren en overwegingen een rol. Binnenkort stuur ik de Kamer een rapport dat de Nederlandse Zorgautoriteit onlangs heeft opgesteld over de toetredingsmogelijkheden voor zorgverzekeraars.
In hoeverre moet De Nederlandsche Bank (DNB) nu bevoegdheden – bijvoorbeeld met betrekking tot het stellen van solvabiliteitseisen – overdragen aan de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA)? Heeft EIOPA naar uw inschatting voldoende kennis in huis om de Nederlandse markt te beoordelen?
Of de EIOPA of de nationale toezichthouder (in het geval van Nederland: De Nederlandsche Bank) uiteindelijk de bevoegdheid krijgt om de hoogte uit te rekenen van de afslag op de Europese solvabiliteitseis waar Nederlandse zorgverzekeraars recht op hebben, is nog niet beslist. In het voorstel tot aanpassing van Solvency II van de Raad van Ministers is opgenomen dat EIOPA de berekening maakt, terwijl het Europese Parlement en de Europese Commissie opteren voor de nationale toezichthouder. De komende tijd zullen deze drie partijen hierover verder onderhandelen. Mocht EIOPA uiteindelijke deze bevoegdheid toebedeeld krijgen, dan zullen zij bij de uitoefening hiervan een beroep moeten doen op de expertise en de gegevens die De Nederlandsche Bank levert over het Nederlandse risicovereveningssysteem.
Het scheiden van wonen en zorg in de AWBZ |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat uw ministerie een technische briefing heeft georganiseerd over de stand van zaken met betrekking tot het dossier scheiden van wonen en zorg in de AWBZ?
Bij de start van dit Kabinet hebben de Staatssecretaris en ik alle leden van de Vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgenodigd voor een kennismaking op het departement. Wij hebben destijds aangegeven dat wij met uw Kamer graag het debat op inhoud willen voeren en dat de leden van uw Kamer altijd voor technische toelichting een beroep op ons kunnen doen. Een dergelijk verzoek vindt plaats op uitnodiging van uw Kamer. Feitelijke vragen kunnen neergelegd worden bij de departementale contactpersoon die zorg draagt voor beantwoording. Op 7 maart heeft een technische toelichting plaatsgevonden over het Scheiden van Wonen en Zorg op verzoek van de coalitie- en gedoogpartijen.
Uiteraard ben ik bereid u deze informatie die op 7 maart is verstrekt hierbij te doen toekomen.1
Is het waar dat voor deze technische briefing de fracties van de regeringspartijen en de gedoogpartner uitgenodigd waren?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn de oppositiepartijen niet uitgenodigd voor deze technische briefing? Kunt u uitleggen waarom zij deze technische informatie niet nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de technische briefing aan de Kamer te sturen, zodat coalitie, gedoogpartner én oppositie gelijkelijk geïnformeerd zijn over dit dossier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Beseft u dat het feit dat de regeringspartijen en de gedoogpartner op het ministerie gebrieft worden, zonder dat de oppositiepartijen geïnformeerd worden, overkomt als achterkamertjes-politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere (al dan niet technische) briefings zijn in het afgelopen jaar gegeven aan de regeringspartijen en de gedoogpartner?
Sinds het aantreden van dit Kabinet hebben in ieder geval briefings met het departement over de volgende onderwerpen plaatsgevonden (ook breder dan alleen met regeringspartijen en gedoogpartner): Wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (WCZ), Prestatiebekostiging, financiële onderbouwing van de PGB-maatregelen, de nieuwe begrotingssystematiek (de brief «Voorbereiding behandeling ontwerpbegrotingen 2012 in de commissies»), de voorgenomen vormgeving van het risicovereveningssysteem 2012, Jaarverslag VWS en J&G 2010, Maatregelen GGZ, Oorlogsgetroffenen, de voorwaardelijk pakkettoelating van specialistische geneesmiddelen, winstuitkering in de zorg en de toezichtsvisie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
Welke (al dan niet technische) briefings staan gepland voor dit jaar?
Er hebben mij tot nog toe geen verzoeken bereikt tot het organiseren van technische briefings in de komende periode.
De ontwikkelingen van E-health |
|
Margreeth Smilde (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de voorzitter van KPMG Gezondheidszorg in Brussel over de ontwikkelingen van E-health?1
Ja.
Deelt u de mening van de heer Bos, die constateert dat in Nederland de versnippering van het zorglandschap een grootschalige ontwikkeling van E-Health in de weg staat en dat dat onverantwoordelijk is? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat e-health toepassingen nog onvoldoende op grote schaal worden ingezet in onze gezondheidszorg. Er zijn veel goede initiatieven aan te wijzen, maar die beperken zich vaak nog tot een kleine, regionale schaal. Om te komen tot zorgbrede implementatie van goed e-health toepassingen is er inderdaad behoefte aan gezamenlijke inspanning van verschillende partijen. Hiertoe ben ik dan ook in gesprek met een initiatief van zorgverzekeraars, zorgprofessionals en zorggebruikers die samen aan een e-health agenda werken. Ik zal de kamer voor het zomerreces van dit jaar informeren over dit initiatief en over de activiteiten van de overheid om hieraan bij te dragen.
Wat is uw reactie op een opmerking op datzelfde congres, dat er een opmerkelijke kloof bestaat tussen de goede digitale infrastructuur in Nederland en E-Health?
De digitale infrastructuur in Nederland is van een hoog niveau, ook in vergelijking met andere landen. Deze infrastructuur zegt iets over de «hardware», maar zeker ook over de digitale vaardigheden en wensen van de Nederlanders. Ik constateer dat de Nederlandse burger behoefte heeft om ook in de zorg meer gebruik te maken van de mogelijkheden die ICT biedt.
E-health kan patiënten helpen hun rol in het zorgproces te vergroten en verbeteren. Daarbij komt dat e-health een bijdrage kan leveren aan arbeidsbesparing en meer doelmatigheid in de zorg. Om verschillende redenen is het daarom van belang om de rol van e-health in onze gezondheidszorg te vergroten. Ik zie de goede digitale infrastructuur in Nederland als een kans om hieraan bij te dragen.
Deelt u de mening dat een snelle ontwikkeling van E-Health in Nederland een geweldige impuls zou kunnen geven aan laagdrempelige toegang tot de zorg, en zo invulling geeft aan het regeerakkoord, waar het gebruik van E-mental health wordt bevorderd om de zelfredzaamheid van cliënten te vergroten?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat u zou kunnen en willen doen om dat te stimuleren?
Ik vind het belangrijk dat overheid en veldpartijen gezamenlijk optrekken bij het realiseren van de ambities t.a.v. e-health. Alle partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de ontwikkeling, gebruik, inkoop en de systeeminpassing van e-health in de gezondheidszorg. Daarbij vind ik het van belang dat er wordt gehandeld vanuit het perspectief van de gebruiker van de toepassing: de patiënt en de professional. Alleen dan heeft e-health een kans een wezenlijk onderdeel van de zorg te worden.
Ik zal de Kamer informeren over de plannen van het kabinet ten aanzien van e-health. Per brief van 10 april heb ik u laten weten dat ik voor het zomerreces van dit jaar een brief over e-health naar de Kamer zal sturen.
De geconstateerde overtredingen met betrekking tot de productie van filet americain |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Keuringsdienst van Waarde over filet americain?1
Ja.
Is het waar dat filet americain op grote schaal veel meer bacteriën bevat dan wettelijk is toegestaan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Nee, er bestaat namelijk geen wettelijke norm voor het aantal bacteriën in een product als filet americain. Wel is het wettelijk verboden om bedorven eetwaar in de handel te brengen. Bij 100 miljoen bacteriën per gram is een product bedorven. In de onderzochte producten werden deze hoge aantallen niet aangetroffen. Ook is het verboden dat (bepaalde) ziektemakende bacteriën in rauw te consumeren vleesproducten zitten. In de betreffende uitzending is hier geen aandacht aan besteed. Op de site van de Keuringsdienst van Waarde worden deze gegevens echter wel genoemd. Hieruit blijkt dat er geen ziekteverwekkende bacteriën in de onderzochte producten zijn aangetroffen. De door TNO onderzochte producten vormden dus geen risico voor de volksgezondheid.
Is het waar dat er op grote schaal varkensvlees wordt verwerkt in filet americain ondanks een wettelijk verbod daarop? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en welke reden heeft u het door TNO uitgevoerde onderzoek in twijfel te trekken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van de volksgezondheid?
Er zijn geen aanwijzingen dat er op grote schaal varkensvlees verwerkt wordt in filet americain. Het is bovendien niet verboden om varkensvlees in filet americain te verwerken.
Indien aan filet americain varkensvlees wordt toegevoegd moet de consument daarover worden geïnformeerd. In het geval van verpakte filet americain dient het op de verpakking te worden vermeld. Voor het onverpakte product dient deze informatie bij het product te worden aangegeven. In de Algemene Levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002 is geregeld dat in rauw te consumeren producten geen ziekteverwekkende bacteriën mogen zitten. De producent van de filet americain is verantwoordelijk dat het product veilig is voor de consument. Omdat varkensvlees meer ziekteverwekkende bacteriën kan bevatten zal de producent van filet americain die er varkensvlees in verwerkt vergaande hygiënemaatregelen moeten treffen om een eindproduct te kunnen maken dat veilig is. Naar verwachting vindt toevoeging van varkensvlees aan filet americain bij hoge uitzondering plaats. Het kan ook gebeuren dat er sprake is van onzorgvuldig werken en dat er onbewust varkensvlees in de filet americain terecht komt. Dit valt onder de controle van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA). Daar waar het wordt toegevoegd is extra aandacht van de nVWA voor de beheersing van het gevaar van ziekteverwekkende bacteriën. In het betreffende onderzoek van TNO bleek dat door toevoeging van het varkensvlees aan de filet americain geen risico’s voor de volksgezondheid zijn opgetreden.
Kunt u aangeven wat de oorzaak ervan is dat makers van het televisieprogramma Keuringsdienst van Waarde deze gegevens boven water kregen, waar verwacht zou mogen worden dat de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) adequaat toezicht houdt op kwesties als deze? Zo nee, waarom niet?
De nVWA ziet toe op naleving van wetgeving en dat gebeurt risicogebaseerd. Het toezicht van de nVWA richt zich op de hygiënische productie van voedsel in industriële en ambachtelijke bedrijven en op plaatsen van de verkoop aan de consument. Ter verificatie van het productieproces worden door de nVWA ook monsters genomen, die onderzocht worden op aantallen (ziekteverwekkende) bacteriën. Daarnaast vindt een monitoring plaats van risicovolle producten in het verkoopkanaal op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën.
Het is bekend dat rauw te consumeren vleesbereidingen over het algemeen hoge aantallen bacteriën bevatten. Dit hoeft geen gevaar voor de volksgezondheid te betekenen op voorwaarde dat er geen ziekteverwekkende bacteriën aanwezig zijn. Ik vind de resultaten van dit onderzoek daarom niet verontrustend te meer omdat er door TNO geen ziekteverwekkende bacteriën zijn aangetoond in de onderzochte filet americain. Naar mijn mening is het nVWA-toezicht voldoende adequaat op dit punt en heeft het televisieprogramma geen nieuwe inzichten opgeleverd ten aanzien van de effectiviteit van het toezicht. Ik wil hier wel aangeven dat de consumptie van rauwe vleesproducten over het algemeen minder veilig is dan die van goed verhitte producten.
Kunt u aangeven wanneer de nVWA voor het laatst onderzoek heeft ingesteld naar de kwaliteit van filet americain en wat de resultaten daarvan waren met betrekking tot de geconstateerde bacteriële besmetting en aanwezigheid van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
De nVWA heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de microbiologische veiligheid van rauw te consumeren vleesproducten en -bereidingen, waaronder filet americain. In totaal zijn er 544 monsters onderzocht op de aanwezigheid van ziekteverwekkende bacteriën. In 5 gevallen werden deze bacteriën aangetroffen en in 2 gevallen werd een boeterapport opgemaakt, dit is minder dan 1%. In alle gevallen werd een vervolgonderzoek gedaan bij de producent om de hygiëne van het bereidingsproces te beoordelen.
Omdat er geen wettelijk verbod is op het gebruik van varkensvlees in filet americain doet de nVWA daar geen specifiek onderzoek naar.
Zijn de uitkomsten van het onderzoek van de Keuringsdienst van Waarde voor u aanleiding om de nVWA op te dragen verscherpt toezicht in te stellen op de verkoop en bereiding van rauwe vleesproducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u het toezicht verscherpen?
Omdat de uitkomsten van het TNO onderzoek geen nieuwe inzichten hebben opgeleverd is er voor mij geen aanleiding om de nVWA te vragen om het toezichtbeleid ten aanzien van rauw te consumeren vleesproducten te verscherpen.
Kunt u aangeven welke sancties staan op het bereiden en in de handel brengen van filet americain met een te hoog kiemgetal en/of met toepassing van varkensvlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak zijn deze sancties opgelegd in de laatste 3 jaar?
Er kunnen geen sancties worden opgelegd indien er geen wettelijke normen zijn. Er kunnen, zoals uit de eerdere tekst blijkt, wél sancties worden opgelegd bij:
2009 (n=1065, 2 positief, 1x boeterapport)
2010 (n=1384, 7 positief, 7x boeterapport)
2011 (n=544, 5 positief, 2x boeterapport).