Het aanstellen van ambassadeurs en toezichthouders |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u de functieomschrijving geven van de verschillende ambassadeurs die u heeft aangesteld?1 2
De special envoy StartupDelta is werkzaam voor de Stichting Dutch StartHub, een publiek-private samenwerking gericht op het versterken van het ecosysteem voor startups en scale-ups. De stichting is een juridische entiteit die de werkzaamheden van de special envoy StartupDelta faciliteert en hiertoe met hem een overeenkomst heeft gesloten.
De special envoy StartupDelta is aanspreekpunt, aanjager en ambassadeur voor het startup en scale-up ecosysteem van Nederland. De werkzaamheden van de special envoy StartupDelta zijn gericht op zowel nationaal als internationaal verbinden, inspireren en aanzetten tot veranderingen die het Nederlandse startup- en scale-up-ecosysteem versterken. Het takenpakket van de special envoy StartupDelta omvat het signaleren van kansen en knelpunten en het onder de aandacht brengen daarvan bij relevante partijen in het ecosysteem in Nederland, kansen die Nederland biedt als startupland in het buitenland actief onder de aandacht brengen en goede voorbeelden en ervaringen uit het buitenland onder de aandacht brengen van Nederlandse partijen.
Vanwege de publiek-private samenwerking is het cruciaal dat er in het veld stevig draagvlak is voor de kandidaat. De meest betrokken stakeholders hebben in 2016 op eigen initiatief de heer Constantijn van Oranje-Nassau voorgedragen als opvolger van mevrouw Neelie Kroes als special envoy StartupDelta voor de periode medio 2016-eind 2017.3 Gelet op zijn belangrijke rol bij het verbinden van verschillende partijen en het versterken van het Nederlandse startup ecosysteem heeft het kabinet de special envoy StartupDelta gevraagd om anderhalf jaar door te gaan (tot medio 2019).4
De positie, werkzaamheden en bezoldiging van de special envoy StartupDelta zijn vastgelegd in afspraken met de Stichting Dutch StartHub. Deze stichting wordt voor maximaal 50% gefinancierd door de ministeries van EZK en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De stichting heeft een eigen begroting en gaat over het eigen personeelsbeleid. EZK heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Stichting DutchStartHub. In deze overeenkomst is opgenomen dat de vergoeding aan de special envoy StartupDelta dient te voldoen aan de kaders in de Wet normering topinkomens. Het tijdsbeslag bedraagt maximaal 1.440 uur per jaar (3,5 dag per week). Werkzaamheden en nevenfuncties van de huidige special envoy StartupDelta worden beoordeeld binnen de afspraken over de ministeriele verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis.
De heer Willem Vermeend is op 10 februari 2016 voor maximaal twee jaar aangesteld als special envoy FinTech om een schakel te vormen tussen de FinTech-sector, de overheid, het bedrijfsleven en de toezichthouders. Het ging om een onbezoldigde functie, waarbij de special envoy FinTech ermee heeft ingestemd geen private belangen in FinTech te hebben. Zijn taakomschrijving was om knelpunten te signaleren, kansen die Nederland biedt bij innovatieve partijen en investeerders onder de aandacht te brengen; en best practices uit het buitenland te introduceren. Mijn voorganger heeft de heer Vermeend destijds voor deze functie aangezocht.
De special envoy FinTech heeft de maximale twee jaar niet nodig gehad. In mei 2017 heeft de special envoy FinTech, samen met Holland FinTech, de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars, zijn aanbevelingen gepresenteerd, die op 29 mei 2017 aan uw Kamer zijn verzonden. De heer Vermeend heeft naar aanleiding van deze aanbevelingen, het einddoel van zijn functie, nog lezingen en interviews verzorgd en daarna zijn werkzaamheden beëindigd. Uw Kamer heeft op 29 november jl. om een reactie op zijn aanbevelingen verzocht. Het inhoudelijke debat over de aanbevelingen kan volgen na de reactie, die is voorzien voor dit voorjaar. De evaluatie van het functioneren van de special envoy FinTech vormt een onderdeel van deze reactie.
Op welke wijze zijn de ambassadeur Fintech en de special envoy StartupDelta precies aangezocht? Is dit verlopen via een openbare sollicitatieprocedure? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel tijd de ambassadeur en special envoy besteden aan hun werk en welke beloning daar tegenover staat? Hoe verhouden de beloningen zich tot afspraken die hiervoor gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er afspraken gemaakt over het mogen gebruiken van de benoemingen in andere werkzaamheden en eventuele nevenfuncties? Zo ja, welke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat de ambassadeur FinTech heeft erkend dat er sprake is van plagiaat in zijn boek over cybersecrurity?3 Kan deze ambassadeur nog geloofwaardig namens de Nederlandse regering functioneren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De heer Vermeend heeft op persoonlijke titel een boek geschreven met co-auteur Rian van Rijbroek, genaamd «De wereld van cybersecurity en cybercrime». Afgaande op berichtgeving in de media geven de heer Vermeend en zijn co-auteur toe dat teksten zijn overgenomen zonder bronverwijzing. Samen met de uitgever erkennen zij hiervoor hun verantwoordelijk. Het boek staat los van de rol van de heer Vermeend als special envoy FinTech. Bovendien is, zoals eerder opgemerkt, de benoeming van de heer Vermeend als special envoy FinTech op 10 februari jl. verlopen, daar bij het instellen van deze positie de benoeming is gemaximeerd op twee jaar.6
Hoe is de benoeming van de oud-staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) precies tot stand gekomen?4
De Minister van Financiën benoemt de leden van de raad van toezicht. De raad van toezicht van de AFM draagt nieuwe leden voor om te worden benoemd. Conform artikel 1:27a(4) van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft de raad van toezicht voor de werving van een nieuw lid een functieprofiel opgesteld. Bij de werving en selectie van een nieuw lid is als uitgangspunt de algemene profielschets voor de raad van toezicht gehanteerd, in combinatie met de profielschets «financieel» en de specifieke competenties voor voorzitter auditcommissie. Vervolgens is de werving gestart. Met behulp van een executive searchbureau is gezocht naar geschikte kandidaten.
De raad van toezicht en de voorzitter van het bestuur van de AFM hebben vervolgens gesprekken gevoerd met de voorkeurskandidaat. Conform artikel 1:27a Wft moet de raad van toezicht bestaan uit personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staan en die geschikt zijn voor de uitoefening van hun functie. Met dit doel hebben de raad van toezicht en het bestuur een toetsingsprocedure opgesteld die bestaat uit drie onderdelen: (1) compliance, nevenfuncties en financiële belangen, (2) geschiktheid en (3) betrouwbaarheid. Na afronding van de toetsing met positieve uitslag heeft de raad de heer Van Rijn voorgedragen. Ik heb de voordracht van de raad van toezicht positief beoordeeld en heb de heer Van Rijn per 1 februari benoemd als lid van de raad van toezicht.8
Was de oud-staatssecretaris al in beeld voor de benoeming ten tijde van de demissionaire periode van het vorige kabinet?
Nee.
Wat is de bezoldiging voor iemand in de raad van toezicht van de AFM?
Voor de bezoldiging van de leden van de RvT verwijs ik naar het jaarverslag van de AFM, waar dit in is opgenomen. De bezoldiging van leden van de raad van toezicht is gemaximeerd op grond van de Wet normering topinkomens (WNT). Het bezoldigingsmaximum voor leden van de raad van toezicht bedraagt 10% van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT. Het percentage voor de voorzitter bedraagt 15% van het algemeen bezoldigingsmaximum. In 2018 is het algemeen bezoldigingsmaximum € 187.000. Voor de leden en de voorzitter van de raad van toezicht het bezoldigingsmaximum dus respectievelijk € 18.700 en € 28.050.
Denkt u dat de huidige wijze van benoemen van toezichthouders of ambassadeurs ertoe leidt dat de juiste persoon voor de plek gevonden wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op de benoeming van toezichthouders en ambassadeurs ben ik eerder in mijn beantwoording ingegaan.
Het aandeel van banken in de financiering van de zorg |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat kredietinstellingen 21 miljard euro aan vreemd vermogen en ruim twee miljard euro aan werkkapitaal uit hebben staan bij zorginstellingen, zoals vermeld wordt in de column van Marion Frissen?1 2
Om te kunnen investeren maken zorginstellingen gebruik van vreemd vermogen in de vorm van (bancaire) leningen. De inkomsten en uitgaven van zorginstellingen zijn niet gelijk verspreid over de tijd. De bekostiging vanuit verzekeraars geeft instellingen een relatief stabiele stroom aan inkomsten, die gemiddeld over de tijd kostendekkend is. Investeringen gaan echter gepaard met pieken in de uitgaven, die vaak niet in één keer betaald kunnen worden. Financiering door een kredietinstelling, zoals een bank, biedt dan uitkomst.
Het bedrag van € 21 miljard zegt op zichzelf niet zoveel. Relevanter is om te kijken naar de solvabiliteit van de sector (de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen). Deze bedroeg in 2016 gemiddeld 28,7%.3 Hiermee wordt aan de gangbare norm voldaan.
Hoe kan het dat zorginstellingen zo veel geld bij moeten lenen, terwijl zorgverzekeraars een kostendekkende premie hebben om de zorg te kunnen financieren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de voorschotten van zorgverzekeraars niet toereikend zijn voor een voldoende liquiditeitspositie van zorginstellingen? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zorgverzekeraars en zorginstellingen maken onderling afspraken over de bevoorschotting. Dit zijn privaatrechtelijke overeenkomsten. In het algemeen krijgen instellingen een deel (gemiddeld 70–80%) van het onderhanden werk als voorschot. Het restant wordt achteraf gedeclareerd en tot die tijd gefinancierd uit het eigen vermogen of als werkkapitaal bij de bank.
Kunt u uiteenzetten hoeveel premiegeld in totaal gaat naar het betalen van rentes aan banken over de uitstaande leningen? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken?
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroegen de financiële lasten in de zorgsector in 2015 in totaal € 949 miljoen.4 Het is niet bekend welk deel van dit bedrag specifiek is besteed aan het betalen van rentes aan banken over uitstaande leningen.
Is het volgens u wenselijk dat veel zorginstellingen bij banken onder bijzonder beheer zijn komen te staan?3
Nee, dat betekent dat het met een instelling financieel niet goed gaat. Dat is onwenselijk. Het is evenwel begrijpelijk dat een kredietverstrekker extra aandacht heeft voor een instelling in financiële problemen.
Is het waar dat banken zorginstellingen beoordelen aan de hand van «haalbaarheid van bedrijfsplannen, rendementsprognoses en current ratio’s»?4
In mijn optiek hebben patiënten, zorginstellingen en banken het gezamenlijke belang dat instellingen hun bedrijfsvoering op orde hebben en financieel gezond zijn. Niemand heeft er baat bij als een zorginstelling in financiële problemen komt. Daarom is het goed dat banken in hun rol van kredietverlener kritisch meekijken naar het investeringsbeleid van zorginstellingen en daarbij ook de kwaliteit van het management meewegen. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat geld wordt geïnvesteerd in risicovolle prestigeprojecten, die uiteindelijk de continuïteit van de instelling in gevaar kunnen brengen.
Hoe geeft u gevolg aan de passage in het rapport van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) (blz. 18) waarin vermeld staat dat bedrijfsmatig denken een belangrijke plaats dient te hebben in alle besturen en managementteams van zorginstellingen, omdat anders de kans groot is op «onrendabele business cases»?5
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat de rol van de patiënt in het bedrijfsmatig denken en in de business cases ondergeschikt is aan financieel rendement?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het wenselijk dat banken door hun rol als kapitaalverstrekker in de zorg veel invloed kunnen uitoefenen op zorginstellingen?
Ik vind het logisch dat partijen die geld verstrekken aan zorginstellingen zich ervan vergewissen dat die instellingen een gezonde bedrijfsvoering hebben. Dat is uiteindelijk ook in het belang van de patiënt en de premiebetaler. Het zou onwenselijk zijn als banken zich zouden bemoeien met de inhoud van de zorgverlening, dat is verantwoordelijkheid van de instelling zelf.
Erkent u dat de continuïteit van zorg onder druk staat door de dwangmatige sturing van banken op rendement? Wat gaat u doen om deze druk weg te nemen?
Zoals ik ook aangaf in het antwoord op de vragen 6, 7 en 8, ben ik van mening dat de continuïteit van de zorg gebaat is bij financieel gezonde zorginstellingen. Noch de bank, noch de patiënt is erbij gebaat als een zorginstelling in de financiële problemen komt. Ik heb geen signalen dat er sprake is van «dwangmatige sturing op rendement» door banken. Uit het rapport van de NVB en gesprekken die mijn departement voert met de financiële sector maak ik op dat banken bij het beoordelen van de kredietwaardigheid van een instelling bijvoorbeeld ook kijken naar de kwaliteit van het bestuur en de toekomstvisie van de organisatie. Ook dat is in het belang van de patiënt.
Bent u bekend met het fenomeen dat banken druk uitoefenen op ziekenhuizen om te specialiseren, opdat alle afdelingen die niet rendabel genoeg zijn wegbezuinigd kunnen worden? Wat vindt u hiervan? Kunt u dit toelichten?
Het is aan ziekenhuizen om samen met hun stakeholders, waaronder de zorgverzekeraars, een keuze te maken waar zij zich op willen toeleggen. Daarbij spelen vele factoren een rol, zoals concentratie omwille van kwaliteit en de wens om zorg dicht bij huis te organiseren. Die plannen moeten uiteraard ook financieel levensvatbaar zijn. Ik vind het logisch dat kredietverstrekkers zoals banken vanuit dat perspectief bij dergelijke beslissingen betrokken zijn.
Erkent u dat door de specialisaties van ziekenhuizen, onder meer afgedwongen door banken, wachtlijsten toenemen? Wat gaat u doen om deze schadelijke ontwikkeling tegen te gaan?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft in 2017 een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar de wachttijden en overschrijdingen (bij bepaalde specialismen) van de Treeknormen in de medisch specialistische zorg. Mijn ambtsvoorganger heeft dit stuk afgelopen jaar aan de Kamer aangeboden.8 De NZa constateerde dat de oorzaken divers zijn, regionaal en vaak afhankelijk van het specialisme. De NZa heeft echter niet geconcludeerd dat wachtlijsten een gevolg zijn van een toenemende specialisatie van ziekenhuizen. Algemene trends die wel werden genoemd zijn: vergrijzing, regionale arbeidsmarktproblematiek en seizoenstrends.
In hoeverre zijn de uitvoeringskosten toegenomen door de invoering van prestatiebekostiging, waarbij zorginstellingen zelf verantwoordelijk zijn geworden voor de bekostiging, bedrijfsmatig moeten werken, buffers moeten aanhouden en rente moeten betalen aan kapitaalverstrekkers? Kunt u dit tevens relateren aan de uitvoeringskosten van budgetbekostiging, waarbij de bekostiging vanuit de overheid georganiseerd en gegarandeerd werd?6
Sinds 2006 is een stapsgewijze omslag gemaakt van een stelsel waarin gestuurd werd op en door aanbod naar een stelsel van vraagsturing, om zo beter aan te sluiten bij de wensen en behoeften van patiënten. Prestatiebekostiging is hiervan een belangrijk onderdeel. Met deze omslag zijn instellingen zelf verantwoordelijk geworden voor hun investeringsbeslissingen en lopen zij daar ook de financiële risico’s over. Zo worden ze gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Het is onbekend in hoeverre de ontwikkeling van de uitvoeringskosten te relateren is aan de invoering van prestatiebekostiging of de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006. Wel blijkt uit het «Onderzoek overheadkosten bij ziekenhuizen» uitgevoerd door Panteia in opdracht van uw partij, dat de indirecte kosten van ziekenhuizen (de kosten die niet direct te relateren zijn aan het leveren van zorg een patiënt) in de periode na invoering van de prestatiebekostiging jaarlijks minder hard stegen dan in de periode daarvoor. In de periode 2006–2014 stegen de indirecte kosten bij algemene ziekenhuizen met gemiddeld 2,4% per jaar, tegenover 4,2% in de periode 1998–2006. Bij UMC’s bedroegen deze percentages respectievelijk 6,4% en 5,0%.
Vindt u ook dat de uitspraak van de NVB – dat het wettelijk kader met een verbod op winstuitkering momenteel te weinig ruimte biedt voor het aantrekken van risicodragend kapitaal – ongepast is? Kunt u reageren op deze uitspraak?7
Zoals ik eerder heb aangekondigd stuur ik de Kamer dit voorjaar mijn visie met betrekking tot winstuitkering door zorgaanbieders.
Vindt u het ook een goed idee om voor zorginstellingen de financiële garantstelling door de overheid te vergroten, zodat zorginstellingen minder afhankelijk worden van de financiële sector? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dat geen goed idee. Ik ben niet van mening dat de zorginstellingen in te grote mate afhankelijk zijn van de financiële sector.
Kunt u reageren op de stelling dat óf banken moeten worden beschouwd als actoren binnen het zorgveld en dienen zich maatschappelijk verantwoord te gedragen óf zij moeten buiten de zorg blijven en zorginstellingen moeten al hun benodigde geld krijgen via de zorgverzekeraars of een landelijk fonds? Kunt u dit toelichten?8
In hun rol als kredietverstrekker hebben banken de positie om zorginstellingen scherp te houden op hun financiële huishouding en hen te behoeden voor grote financiële risico’s. Naar mijn mening dragen ze daarmee bij aan het maatschappelijk belang.
Deelt u de overtuiging dat de financiering van de zorg het beste geregeld kan worden door de overheid op grond van een regionaal bepaalde zorgbehoefte op basis van aantal inwoners en hun te verwachten ziektelast, zonder tussenkomst van zorgverzekeraars en banken? Kunt u dit toelichten?
Deze overtuiging deel ik niet. In het Regeerakkoord is gekozen om het huidige stelsel te behouden en door te ontwikkelen waar nodig. Zo houden we rust in de sector en kunnen we verbeteringen snel en adequaat doorvoeren. Bovendien heeft het Centraal Planbureau berekend dat een dergelijke stelselwijziging enkele miljarden aan transitiekosten zal behelzen.12
Het bericht dat hoogleraren en fiscalisten pleiten voor openheid belastingafspraken met multinationals |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Deelt u de mening uit het pleidooi van belastingdeskundigen Spanjers, Van der Streek, Stevens en Vleggeert dat publicatie van belastingafspraken (rulings) met multinationals nodig is om de geheimzinnigheid hieromtrent weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In OESO-verband en in EU-verband wordt tussen Belastingdiensten informatie uitgewisseld over rulings met een internationaal karakter. Daarnaast dienen ondernemingen informatie in hun groepsdossier en lokaal dossier op te nemen omtrent zekerheid vooraf met betrekking tot verrekenprijzen. Tevens kunnen Belastingdiensten een verzoek om nadere informatie indienen. De relevante Belastingdiensten zijn derhalve op de hoogte van de ruling. Nederland voldoet daarmee aan de uitwisseling van informatie over rulings zoals internationaal is afgesproken.
In verband met artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen kunnen individuele rulings niet publiek gemaakt worden. Wel worden in beleidsbesluiten de algemene kaders gepubliceerd. In 2017 is daarnaast een notitie over de APA/ATR-praktijk gepubliceerd, daarbij zijn ook exemplarische voorbeelden van veel voorkomende APA’s2 en ATR’s3 gepubliceerd4 welke een goede weergave zijn van de rulings die in de praktijk worden afgesloten. In het jaarverslag APA-/ATR-team wordt tevens nader ingegaan op de zekerheid vooraf doormiddel van APA’s en ATR’s.5 Ook de door mij aangekondigde verdere vorm van centrale coördinatie van rulings met een internationaal karakter moet door de beter voorhanden zijnde bestuurlijke informatie bijdragen aan de gewenste transparantie.6 De Europese Gedragscodegroep beveelt in haar richtsnoeren aan om rulings met horizontale toepassing te publiceren of, indien dit niet kan vanwege de geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst, de algemene conclusies uit rulings te publiceren. Door middel van de hierboven opgesomde publicaties over de Nederlandse rulingpraktijk worden de algemene uitgangspunten in rulings gepubliceerd en wordt zodoende aan deze transparantieaanbeveling tegemoet gekomen. Om deze zienswijze te bevestigen heb ik de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar APA’s en ATR’s gevraagd te beoordelen of volgens haar de gepubliceerde stukken over de APA/ATR-praktijk een voldoende transparant beeld geven van de APA’s en ATR’s zoals ze worden afgegeven.
Tenslotte zijn er verschillende onderzoeken die de praktijk controleren. Zo heeft er recent een procedureel onderzoek naar rulings met een internationaal karakter plaatsgevonden waarvan de uitkomsten in mijn brief van 18 februari jl. bekend zijn gemaakt.7 Ook loopt er op dit moment een inhoudelijk onderzoek door de reeds genoemde onafhankelijke commissie met externe experts naar rulings afgegeven door het APA-/ATR-team. De Algemene Rekenkamer is gevraagd om volgend jaar een onderzoek te doen naar de rulingpraktijk.
Kortom, de afgeronde, lopende en nog uit te voeren onderzoeken rapporteren over de juistheid op het gebied van procedures en inhoud van rulings. De publicaties zoals de beleidsbesluiten en exemplarische APA’s en ATR’s geven verdere transparantie over de rulings in de praktijk. De transparantie richting buitenlandse belastingdiensten is gewaarborgd door de uitwisseling van informatie over rulings. Dit alles tezamen geeft een goed inzicht in de afspraken die worden gemaakt door middel van rulings. Het publiceren van individuele afspraken heeft in dit verband een beperkte toegevoegde waarde.
Gaat u in uw toegezegde brief over de aanpak van belastingontwijking ook in op de richtsnoeren die de Europese Gedragscodegroep ten aanzien van het afgeven van rulings heeft opgesteld en de mate waarin Nederland aan deze richtsnoeren gaat voldoen?
In mijn brief van 18 februari 2018 ben ik ingegaan op deze richtsnoeren. Bijlage II bij die brief geeft een samenvatting van een intern onderzoek naar de vraag in hoeverre de afgifte van rulings in lijn is met de Europese richtsnoeren betreffende de voorwaarden en regels voor het afgeven van belastingrulings.
De richtsnoeren van de Europese Gedragscodegroep zijn aan te merken als «soft law». Deze aanbevelingen zijn niet direct afdwingbaar. Rulings die door het APA/ATR-team worden afgegeven zijn in lijn met de Europese aanbevelingen. Voor de rulings die niet door het APA/ATR-team worden gesloten zijn de huidige procedurele voorschriften nog niet op alle aspecten in lijn met de aanbevelingen. Ik ben van mening dat de procedurele voorschriften voor rulings met een internationaal karakter die niet door het APA/ATR-team worden afgegeven ook moeten gaan voldoen aan de aanbevelingen. Mijn doel is dat dit per 1 januari 2019 geregeld is. Anders dan bij de uitwisseling van informatie over rulings op grond van de zogenoemde DAC3-richtlijn, beveelt de EU-Gedragscodegroep aan om aan deze aanbevelingen ook gevolg te geven bij nationale rulings. Aangezien het soft law betreft, het risico op internationale belastingontwijking bij deze categorie rulings zeer klein is en de gevolgen voor de uitvoering groot zijn, geef ik daar op dit moment geen prioriteit aan. In dit verband verwijs ik u naar mijn brief van 18 februari 2018.8
Erkent u dat de richtsnoeren van de Europese Gedragscodegroep niet vrijblijvend zijn? Wanneer gaat Nederland aan álle onderdelen voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe het besluit uit 2016 dat bepaalt dat belastinginspecteurs niet meer mogen ingaan op verzoeken van bedrijven om vooroverleg als belastingbesparing het hoofddoel is, in de praktijk heeft uitgepakt? Worden bepaalde rulings sinds dit besluit niet meer verstrekt? Zo ja, welke?
Het uitgangspunt dat de inspecteur niet hoeft in te gaan op een verzoek om vooroverleg indien belastingbesparing de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden is voor het verrichten van een rechtshandeling is niet nieuw. Dit was ook al opgenomen in de voorlopers van genoemd Besluit Fiscaal Bestuursrecht. In de praktijk wordt daar, in lijn met de Europese jurisprudentie, een zodanige uitleg aangegeven dat er geen vooroverleg wordt aangegaan indien er geen economische betekenis aanwezig is voor de rechtshandeling. Dit toetsingskader wordt toegepast op een specifiek feitencomplex en is afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het toetsingskader ziet derhalve niet op een bepaald type ruling. Voor rulings afgegeven door het APA/ATR-team wordt sinds 1 januari 2017 systematisch bijgehouden waarom een ruling niet tot stand is gekomen, op pagina 21 van het jaarverslag van het APA/ATR-team zijn deze afwijzingsgronden gegeven.9
Is bij de afspraak dat belastinginspecteurs niet meer mogen ingaan op verzoeken die te kenmerken zijn als agressieve belastingplanning ook meegenomen dat ambtenaren van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) zich hier aan houden?2
De uitvoering van de belastingheffing en zekerheid vooraf behoort uitsluitend tot de bevoegdheid van de Belastingdienst. Medewerkers van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) geven slechts in algemene bewoordingen voorlichting over het Nederlands belastingstelsel. Zij kunnen derhalve per definitie niet ingaan op verzoeken van belastingplichtigen om zekerheid vooraf. Wanneer medewerkers van de NFIA in hun contacten met bedrijven ervaren dat er vanuit de zijde van bedrijven behoefte bestaat aan het verkrijgen van zekerheid vooraf, zullen zij dit bedrijf erop wijzen dat dit slechts door de Belastingdienst kan worden verstrekt en – desgewenst – het bedrijf met de Belastingdienst in contact brengen.
Hoe wordt in de rulingpraktijk omgegaan met het feit dat per 2020 de commanditaire vennootschap (cv)/besloten vennootschap (bv)-structuur is geneutraliseerd? Worden rulings met deze structuur nog steeds verstrekt? Zo ja, in welke mate en wat gebeurt er in 2020 met deze rulings?
De Belastingdienst verstrekt zekerheid vooraf binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie. Daarbij wordt uitgegaan van de huidige van toepassing zijnde regelgeving. Dit zorgt er voor dat er geen verschil in behandeling ontstaat tussen situaties met en zonder zekerheid vooraf. In elke APA en ATR is een bepaling opgenomen dat deze komt te vervallen indien er sprake is van een relevante wetswijziging.11
Erkent u dat het ophelderen of rulings wel en niet binnen bewoordingen, doel en strekking van wet en internationale rechtsorde passen enkel kan worden opgelost met óf het openbaar maken van de afspraken óf het geheel stilleggen van deze praktijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de transferpricing regels in de praktijk voldoende duidelijk of bestaat hier niet altijd overeenstemming over? Hoe voorkomt u dat de Belastingdienst meegaat in een – voor de belastingplichtige – te gunstige interpretatie van de transferpricing-regels en dat hierdoor de Nederlandse of een buitenlandse schatkist wordt benadeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
In artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 is het internationaal algemeen aanvaarde arm’s-lengthbeginsel opgenomen. De OESO Richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten geven een toelichting op de toepassing van het arm’s length beginsel. Zoals blijkt uit het verrekenprijsbesluit past de Nederlandse Belastingdienst deze richtlijnen van de OESO onverkort toe. 12 Dit geldt bij het regelen van een aanslag, een boekenonderzoek maar ook in de gevallen waarin zekerheid vooraf wordt gegeven. Daar waar de OESO Richtlijnen ruimte laten voor eigen interpretatie of waar sprake is van onduidelijkheid geeft het verrekenprijsbesluit een nadere invulling.
Deelt u de mening dat de Nederlandse positie in de discussie over het komende meerjarig financieel kader (MFK) van de Europese Unie wordt ondergraven door ons rulingbeleid en dat het (geanonimiseerd) publiceren van de rulings onze positie zal verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nationale belastingafspraken – en/of de publicatie daarvan – hebben niets te maken met het meerjarig financieel kader. Ik ben zodoende van mening dat deze afspraken de Nederlandse positie en de Nederlandse inzet niet beïnvloeden.
De stijging van de lokale lasten en het COELO-rapport |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kan de macronorm voor de onroerendezaakbelasting (OZB) gegeven worden vanaf het startjaar tot aan het huidige jaar? Wat zou de macronorm in de verschillende jaren zijn geweest als de correctie vanwege overschrijding in een voorgaand jaar niet had plaatsgevonden?
Vanaf 2008 wordt door het Rijk met de gemeenten gezamenlijk de macronorm vastgesteld.
De macronorm zoals vastgesteld vanaf 2008 tot en met 2018 beloopt:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,00%
2014:
2,45%
2015:
3,00%
2016:
1,57%
2017:
1,97%
2018:
3,20%
De macronorm zonder correctie vanaf 2008 tot en met 2018 zou belopen:
2008:
3,75%
2009:
4,99%
2010:
3,25%
2011:
3,50%
2012:
3,75%
2013:
3,22%
2014:
3,35%
2015:
3,00%
2016:
2,70%
2017:
2,62%
2018:
3,20%
Kan de absolute opbrengst van de OZB van alle gemeenten gezamenlijk gegeven worden voor de jaren sinds de introductie van de macronorm? Kan de absolute opbrengst van de OZB-gegeven worden voor alle gemeenten gezamenlijk indien de overheden zich aan de macronorm gehouden hadden?
De totale opbrengst van de ozb voor alle gemeenten gezamenlijk voor de jaren sinds de invoering van de macronorm (2008–2017) beloopt een bedrag van € 36,87 miljard. Indien de gemeenten zich aan de macronorm zouden hebben gehouden in al deze jaren zou dit bedrag € 36,73 miljard hebben belopen. In totaliteit wijkt de daadwerkelijk totale ozb-opbrengst van alle gemeenten tezamen af met 0,3% ten opzichte van wat de totale maximale opbrengst voor alle gemeenten tezamen zou zijn geweest op basis van de macronorm.
Wat is de gegeven oorzaak voor elke jaarlijkse overschrijding van de macronorm sinds de introductie van deze norm? Welke oorzaken worden door u als «te rechtvaardigen» bestempeld? Welke oorzaken acht u minder te rechtvaardigen?
Het is aan de democratisch vertegenwoordigende organen van de gemeente om de beslissing te nemen om onroerendezaakbelasting (OZB) al dan niet te heffen. Daarbij maken ze een afweging in welke mate ze gebruik willen maken van deze algemene belasting. In hoeverre de gemeenten bij de keuze zich laten leiden door indicatoren, zoals de verwachte inflatie, is dan ook aan de gekozen volksvertegen-woordigers die deze keuze in een democratisch proces tot stand laten komen.
De VNG is als vertegenwoordiger van de gemeenten gesprekspartner voor het Rijk over de ontwikkeling van de lokale lasten. Zij draagt eventuele afspraken uit richting haar leden, zoals zij ook de belangen van haar leden richting het Rijk behartigt.
Het Rijk baseert haar oordeel ten aanzien van ontwikkeling van de lokale lasten op het totale beeld aan lokale lasten aan de hand van de cijfers die het COELO eind maart publiceert. Op basis van deze cijfers gaat het Rijk in overleg met de gemeenten over de vaststelling van de macronorm voor 2019.
Wat is uw mening over het structureel niet halen van de, tussen Rijk en decentrale overheden, afgesproken macronorm?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de relevantie is van de inflatie bij het bepalen van de stijging van de lokale lasten? Bent u van mening dat ook een stijging van de opbrengsten van de OZB, veroorzaakt door inflatie, een verhoging van de lasten betekent? Kunt u de stijging van de OZB bezien «in het totale beeld van de lokale lasten», daar u stelt dat dit belangrijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u het Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden (COELO) verzoeken naast de gegevens over de stijging van de OZB-tarieven eveneens gegevens over de OZB-opbrengst te verzamelen, om zo een correct beeld van de lastenstijging te krijgen? Deelt u de opvatting dat het verzamelen van deze gegevens van belang is om te oordelen of aan de macronorm voldaan is?
De macronorm heeft betrekking op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen. In dit kader verzamelt het COELO de gegevens om op macroniveau de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten vast te kunnen stellen. Op basis van de huidige beschikbare gegevens, met als doel de toepassing van de macronorm op de totale opbrengsten van alle gemeenten tezamen, beschikt het COELO niet over de gegevens om de ozb-opbrengst van individuele gemeenten vast te stellen.
Omdat op dit moment niet is voorzien in een wijziging van de toepassing van de macronorm, inzake de bestuurlijke afspraak met de decentrale overheden over de stijging van de lokale lasten, is er geen aanleiding om een dergelijk verzoek aan het COELO te doen.
Kan aangegeven worden of de Belastingdienst een rol speelt bij het ophalen van de OZB? Speelt de Belastingdienst een adviserende rol voor decentrale overheden bij het ophalen van de OZB, of heeft de Belastingdienst een andere rol?
De heffing van de lokale heffingen, waaronder de OZB, behoort tot de autonome bevoegdheid van de gemeenten. De keuze over de heffing en invordering van de lokale heffingen is een onderdeel daarvan en gemeenten bepalen dan ook autonoom op welke wijze zij dit proces wensen in te richten. De Belastingdienst heeft hier geen rol in.
Kunt u aangeven hoe de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar rol in het faciliteren van het naleven van de macronorm, zoals vastgelegd in de afspraken, heeft uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan aangegeven worden wat de inzet van de rijksoverheid in de laatste Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen is geweest? Is daar aangedrongen op het binnen de macronorm blijven? Wat wordt er concreet afgesproken door gemeenten, of door de rijksoverheid in overleg met gemeenten, om de OZB-stijging te beperken, of de macro-norm in een volgend jaar wel te halen?
Jaarlijks wordt tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen tussen het Rijk en de decentrale overheden gesproken over de ontwikkeling van de lokale heffingen. In het gesprek wordt tevens vastgesteld of de ontwikkeling van de ozb-opbrengsten binnen de macronorm is gebleven en wat de ontwikkeling is van de overige lokale heffingen. Een overschrijding in enig jaar kan in een volgend jaar worden gecompenseerd door de macronorm voor dat volgend jaar te verlagen.
In onderling overleg is in recente jaren besloten om de overschrijding van de macronorm in mindering te brengen op de macronorm voor het daaropvolgende jaar, na afweging van de alternatieven. In 2017 was geen sprake van een overschrijding van de macronorm en heeft derhalve geen aanpassing van de macronorm 2018 plaatsgevonden.
Waarom is er niet gekozen om andere middelen in te zetten, zoals compensatie in het gemeentefonds? Wat zou er moeten gebeuren voordat u gebruik maakt van deze bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de consequentie geweest van het delen van de conclusie van de Werkgroep evaluatie systematiek macronorm onroerendzaakbelasting uit 2014? Is er overwogen om de macro-norm om te zetten in een van de in de evaluatie geboden opties? Zo nee, waarom niet?
De keuze tot aanpassing van de macronorm, is voorzien bij een herziening van het lokale belastinggebied. Bij een herzien belastinggebied past mogelijk een andere wijze van normeren.
Deelt u de mening dat, zelfs daar waar de decentrale overheden hun eigen democratische legitimering hebben, het nakomen van afspraken en het beperken van de lastenstijging, waar mogelijk, van groot belang is?
Zie antwoord vraag 3.
Diverse berichten over dierenleed in de Oostvaardersplassen |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met diverse berichten, onder andere op sociale media, over de erbarmelijke omstandigheden voor dieren in de Oostvaardersplassen? Zo ja, wat vindt u van deze berichten en omstandigheden?1
Ja. Ook gezien de recente maatschappelijke onrust realiseer ik mij dat dit veel mensen bezighoudt, maar ik vind het niet passend om daar een oordeel over te hebben, aangezien het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland verantwoordelijk is voor het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers in het gebied Oostvaardersplassen.
Deelt u de mening dat deze omstandigheden niet alleen dieronvriendelijk zijn, maar dat dit ook het ontstaan en verspreiden van verschillende dierziekten kan bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In de overeenkomst «Dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen» tussen de Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland zijn in 2016 afspraken gemaakt over de overdracht van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers.
Staatsbosbeheer voert het beheer van de grote grazers uit, conform het managementplan, waarin het dierenwelzijn één van de belangrijkste criteria is.
Dit is in overeenstemming met het advies van de International Commission on Management of the Oostvaardersplassen(ICMO 1 en 2). Ik zie overigens geen risico op ontstaan en eventuele verspreiding van dierziekten.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer een morele plicht heeft, net zoals iedere persoon of organisatie die hobby- of bedrijfsmatig dieren houdt, om de dieren in de Oostvaardersplassen goed te verzorgen?
Zoals ik in het antwoord bij vraag 2 heb aangegeven is omgaan met het dierenwelzijn van de grote grazers één van de belangrijkste onderwerpen in het managementplan, dat door Staatsbosbeheer wordt uitgevoerd onder toezicht van de provincie. Het welzijn van de grote grazers wordt op reguliere basis beoordeeld door de beheerders en in het kader van vroeg-reactief beheer vindt zo nodig afschot plaats. Gezien de omvang van het gebied en het ecosysteem worden de grote grazers in de Oostvaardersplassen – anders dan bij het bedrijfs – of hobbymatig gehouden dieren – gezien als niet-gehouden dieren.
Bent u bekend met de overeenkomst tussen de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland aangaande dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, getekend in december 2016?2
Ja.
Bent u bekend met het door de provinciale staten van Flevoland aangenomen initiatiefvoorstel van de fracties van de VVD en SGP om richting te geven aan een beleidskader voor de Oostvaardersplassen (vastgesteld in de provinciale staten op 8 februari 2017)?3
Met de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers naar de provincie Flevoland is het aan gedeputeerde staten om uitvoering te geven aan het te voeren beleid. Dit initiatiefvoorstel van provinciale staten is dan ook een zaak van de provincie.
Bent u ervan op de hoogte dat gedeputeerde staten van de provincie Flevoland heeft vastgesteld dat de beleidsruimte voor grote grazers in de Oostvaardersplassen op basis van de gesloten overeenkomst beperkt is? Wat vindt u van deze situatie?
Gedeputeerde staten heeft mij daarvan niet op de hoogte gesteld. De provincie heeft na het sluiten van de overeenkomst met mij verder geen contact gehad over het beleid ten aanzien van de grote grazers.
Deelt u de mening dat de huidige situatie in strijd is met (de strekking van) de motie-Rudmer Heerema/Geurts (Kamerstuk 32 563, nr. 58)? Zo nee, waarom niet?
De beleidsverantwoordelijkheid voor het dierenwelzijn van de grote grazers in de Oostvaardersplassen is ter uitvoering van de motie-Rudmer Heerema/Geurts overgedragen aan de provincie Flevoland en geborgd in genoemde overeenkomst. Dat komt geheel overeen met de (strekking van) de motie.
Wat is uw oordeel over de huidige mate van dierenwelzijn in de Oostvaardersplassen, kijkend naar de afgelopen jaren?
Het beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen staat al jaren ter discussie. Internationale commissies hebben – mede op verzoek van uw Kamer – aan mijn voorgangers afgewogen adviezen uitgebracht over het beheer van deze kudden. Ik ben ervan overtuigd dat Staatsbosbeheer al jarenlang naar eer en geweten het managementplan uitvoert conform de afspraken, inclusief dierenwelzijn. Nu is het aan de provincie Flevoland om zich hier een oordeel over te vormen.
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 3.
Deelt u de mening dat op de huidige wijze niet goed zorg gedragen kan worden voor het dierenwelzijn (specifiek met betrekking tot de grote grazers) in de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het uitbreiden en het meer expliciet maken van de beleidsruimte voor het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland mogelijk moet zijn om recht te doen aan de genoemde motie-Rudmer Heerema/Geurts? Zo nee, waarom niet?
De genoemde overeenkomst tussen de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken en het College van gedeputeerde staten van Flevoland biedt voldoende beleidsruimte om het beheer in overleg met Staatsbosbeheer desgewenst aan te passen. Volgens de overeenkomst (art. 2.4) laat de provincie nu een onafhankelijke review uitvoeren van het beleid ten aanzien van het dierenwelzijn van de grote grazers. Dit biedt het College de mogelijkheid om het beheer van de grote grazers te wijzigen. Ik heb begrepen dat het College een dergelijke review laat uitvoeren door de Commissie-Van Geel, die binnenkort met haar advies komt.
Bent u bereid om binnen afzienbare tijd zowel met het College van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland als met de Beheeradviescommissie Oostvaardersplassen om de tafel te gaan om de huidige situatie en de afgesloten overeenkomst te evalueren?
De overeenkomst is in goed overleg met de provincie Flevoland tot stand gekomen en ik zie nu geen reden om in overleg te treden om de overeenkomst te evalueren. Ik ben altijd bereid tot overleg met de provincie, maar de provincie heeft mij daar niet om verzocht en ik wil niet vooruitlopen op een situatie die zich nu niet voordoet. Overigens heeft de Beheeradviescommissie Oostvaardersplassen op 2 december 2014 zijn eindadvies uitgebracht.
Zie verder het antwoord op vraag 10.
Indien uit een evaluatie blijkt dat de huidige overeenkomst niet de gewenste uitwerking van de motie heeft, bent u dan bereid een nieuwe overeenkomst met de provincie Flevoland af te sluiten of de huidige overeenkomst aan te passen?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er door uw voorganger soortgelijke overeenkomsten afgesloten met andere decentrale overheden? Zo ja, doen vergelijkbare problemen zich voor bij deze overeenkomsten?
Nee, er zijn geen soortgelijke overeenkomsten met andere decentrale overheden gesloten.
Hoge parkeertarieven bij ziekenhuizen |
|
Nine Kooiman , Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen hele hoge parkeertarieven vragen, waardoor patiënten en hun bezoek opgezadeld worden met hele hoge parkeerkosten?1
Ik heb geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Zie ook eerdere antwoorden op vragen over parkeertarieven bij ziekenhuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 587 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 774).
Vindt u het acceptabel dat ziekenhuizen patiënten als melkkoe gebruiken om eigen financiële tekorten op te vangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom het bijvoorbeeld bij de ziekenhuizen in Assen, Waalwijk, Terneuzen, Stadskanaal, Dirksland en Venray wel lukt om geen parkeerkosten door te berekenen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit te onderzoeken zodat andere ziekenhuizen hiervan kunnen leren? Zo neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het maatschappelijk wenselijk dat waar steeds meer streekziekenhuizen verdwijnen mensen hogere vervoers- en parkeerkosten moeten betalen en daardoor extra de dupe zijn van de hoge tarieven die ziekenhuizen hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat gemeenten zoals Hengelo en Almelo die in verzet zijn gekomen tegen de verhoging van de parkeertarieven van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) geen inspraak hebben in de verhoging van de tarieven? Hoe gaat u gemeenten hierin meer zeggenschap geven?3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er een algemene verplichting voor ziekenhuizen dient te gelden zodat zij verantwoording kunnen afleggen waaraan zij het opgebrachte parkeergeld besteden? Zo ja, gaat u dit verplichten? Zo neen, waarom niet?
Ik ben er voorstander van dat ziekenhuizen transparant zijn over hun inkomsten en uitgaven. Ziekenhuizen hebben reeds de algemeen geldende verplichting om een jaarverslag in te dienen waarin zij zich verantwoorden. Ik zie echter geen noodzaak om een specifieke verantwoording in het leven te roepen voor het besteden van parkeergelden.
Deelt u de mening dat het voor patiënten en hun naasten erg onduidelijk is van welke regelingen zij gebruik kunnen maken, zoals de regeling zittend ziekenvervoer, de hardheidclausule, de reiskostenvergoeding voor begeleiders, de eigen bijdrage etc.? Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze informatie bekend en duidelijk wordt voor mensen die hiervan gebruik willen maken?5
Het is correct dat er verschillende regelingen zijn. Ik sluit niet uit dat het voor sommige mensen niet direct duidelijk is van welke regeling zij precies gebruik kunnen maken. Deze informatie is bijvoorbeeld te vinden op de website van het Zorginstituut. Daarnaast kunnen patiënten of hun naasten voor vragen altijd terecht bij hun zorgverzekeraar.
Bent u bereid om ook parkeerkosten (in plaats van enkel de reiskosten) op te nemen in de regelingen ziekenvervoer bij zorgverzekeraars, de belastingdienst en de hardheidsclausule? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven heb ik geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven en vind ik dit de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen en gemeenten.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen, zodat het bezoeken van ziekenhuizen het liefst gratis maar in ieder geval betaalbaar is? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik ben verantwoordelijk voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Zoals aangegeven heb ik echter geen rol of bevoegdheid ten aanzien van parkeertarieven. Een patiënt of bezoeker die het niet eens is met het parkeerbeleid dient zich te wenden tot de betreffende gemeente en het ziekenhuis. Ziekenhuizen zijn in overleg met de gemeente aan zet om beleid op dit punt te maken.
Vroege selectie en prestatiedruk bij jonge sporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Sporten moet in de eerste plaats leuk zijn»1 en «Deze jeugdopleider kijkt radicaal anders naar voetbaltalent (en dat geeft hoop)»?2
Ja.
Wat is uw mening over de constatering dat meer dan de helft van de kinderen stopt met sport omdat ze er geen plezier meer in hebben? Ziet u een relatie met de druk om te presteren?
Ik vind het belangrijk dat plezier centraal staat in de sport. Zonder plezier blijf je niet sporten en kun je ook niet optimaal presteren. Het is vooral aan de sport zelf om te zorgen voor een positieve uitstraling en om mensen, in alle leeftijdscategorieën, aan zich te binden. Bestuursleden, vrijwilligers maar ook ouders en de sporters zelf kunnen daar een steentje aan bijdragen.
Uit deze artikelen blijkt dat daar nog wel wat aan verbeterd kan worden.
In hoeverre prestatiedruk een negatieve invloed heeft op sportplezier kan ik niet zeggen. Er zijn ook allerlei andere redenen waarom kinderen minder interesse in sport krijgen en kiezen voor andere tijdsbestedingen zoals bijbaantjes en andere sociale activiteiten.
Bent u bereid om bij het te sluiten sportakkoord aandacht te besteden aan de enorme prestatiedruk in de sport? Bent u daarbij bereid om initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Hockeybond te stimuleren en uit te breiden naar andere sporten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met verschillende partijen over de concrete invulling van het sportakkoord. Het sportakkoord is bedoeld om meer mensen te laten ervaren wat voor moois de sport te bieden heeft en hoe sport kan inspireren. Een veilig pedagogisch sportklimaat waar kinderen zich maximaal ontplooien en plezier aan sport kunnen beleven, hoort daar bij. Omgaan met prestatiedruk is daar, voor mij, ook een onderdeel van. In gesprekken die ik voer in het kader van het sportakkoord zal ik hiervoor aandacht vragen.
De sportverenigingen kunnen samen met de kinderen, ouders en coaches, het beste zoeken hoe plezier en prestaties in hun sport op een goede manier worden verbonden. Daarbij kunnen verschillende bonden en verenigingen veel van elkaar leren. Zo kan het initiatief van de KNHB een voorbeeld zijn voor andere takken
van sport.
Weet u hoeveel jonge kinderen stoppen met sporten vanwege blessures of een sportgerelateerde burn-out? Deelt u de mening dat een te vroege selectie bij jonge sporters de prestatiedruk verhoogt? Zo ja, ziet u hier een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers bekend waarin het directe verband wordt gelegd tussen blessures en/of burn-out aan de ene kant en uitval aan de andere kant.
In het algemeen denk ik dat te vroeg selecteren nooit goed is maar het is moeilijk te bepalen wat het optimale selectiemoment is. Dat verschilt ook nog eens per sport, denk bijvoorbeeld aan turnen waar al op jonge leeftijd veel trainingsuren moeten worden gemaakt. Selectie is hiervan een consequentie. Belangrijk is dat de sport zelf vaststelt of het proces van selectie en opvolging daarvan op een goede manier verloopt en niet tot bijvoorbeeld ongewenste prestatiedruk leidt.
Daarbij moet ook aandacht zijn voor individueel maatwerk: de prestatiedruk die jonge sporters ervaren of aan kunnen varieert. Coaches en ouders of verzorgers kunnen er bovendien ook aan bijdragen dat de verhouding tussen prestatiedruk en plezier zo goed mogelijk op het individuele kind worden afgestemd. Het is aan de sport zelf om deze processen te bewaken en te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat jonge kinderen (vooral in het voetbal) al worden gescout en worden gepusht om te presteren? Deelt u de mening dat dit een «race to the bottom» is, waarin steeds jongere kinderen worden gescout? Zo ja, wat gaat u doen om deze jonge kinderen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Plezier in sport, zeker voor jonge kinderen, staat voor mij voorop. Daar wil ik sportorganisaties op blijven aanspreken. Bij de KNVB wordt gewerkt met het programma «Kwaliteit & Performance Jeugdopleidingen». Dit programma is in het leven geroepen om jeugdopleidingen van zowel amateurverenigingen als betaald voetbalorganisaties (BVO’s) te controleren op diverse onderdelen van hun jeugdopleidingen, zo ook het onderdeel werken met kinderen in de leeftijd 8–12 jaar. Hiertoe zijn diverse eisen opgesteld die er voor zorgen dat er op een pedagogische verantwoorde manier met jonge kinderen wordt gewerkt. Voor betaald voetbalorganisaties betreft het hier eisen over ondermeer de samenstelling van de staf, reisafstanden, aantal keren trainen en aantallen spelers. Ieder jaar doet de KNVB onderzoek naar de jeugdopleidingen van de BVO’s en gaat hierover concreet in gesprek.
Het is verder een verantwoordelijkheid van de ouders of de verzorgers van een kind een bewuste keuze te maken bij welke club voor het kind het gaat voetballen.
Is bekend wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal? Heeft dit gevolgen voor de psychische gesteldheid van kinderen en de leerresultaten op school? Bieden voetbalclubs voldoende nazorg aan jongeren die afvallen tijdens de selectieprocedure?
Nee, gegevens over wat de gevolgen zijn voor voetballers die op jonge leeftijd worden gescout en uiteindelijk niet terecht komen in het betaald voetbal zijn bij mij noch de KNVB bekend.
Wat betreft de nazorg zijn er geen algemene richtlijnen die gelden voor alle BVO’s. Het is aan de BVO’s zelf hier op een verantwoorde manier mee om te gaan en kan per voetbalclub verschillen. Een belangrijke rol ligt hier ook voor de ouders en of de verzorgers om hun kind hierin goed te begeleiden.
Het klaar maken van Nederland voor de uitrol van 5G |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «KPN: Nederland mag 5G-slag niet missen».1
Ja.
Kunt u de meest recente informatie geven over de ontwikkelingen die gaande zijn om te faciliteren dat Nederland klaar kan worden gemaakt voor de uitrol van 5G? Kunt u hierbij ingaan op de Nederlandse situatie van de frequentieband van 3,5 gigahertz (GHz) in relatie tot 5G en de vraag of de frequentieband van 700 megahertz wel of geen goed alternatief zou zijn?
Voor de uitrol van 5G in Nederland is beschikbaarstelling van diverse frequenties van belang.
Zo wordt voor de 700MHz-, 3,5 GHz- en de 26 GHz-banden 5G technologie ontwikkeld. Ik werk reeds aan het landelijk beschikbaar stellen van de 700 MHz-band per 2020. Tevens bereid ik het beschikbaar stellen van de 26 GHz-band voor om na EU-besluitvorming over die band – naar verwachting later dit jaar – de inzet van 5G met die frequenties mogelijk te maken in heel Nederland.
Daarnaast en daaropvolgend zal 5G naar verwachting ook worden uitgerold in de frequentiebanden waar op dit moment 2G, 3G, en 4G mee worden aangeboden (800 MHz, 900 MHz, 1800 MHz, 2100 MHz en 2600 MHz).
5G betreft vooral een verbreding van het dienstenaanbod dat verder gaat dan alleen maar snel mobiel internet. Een belangrijke drijfveer achter 5G is een gedifferentieerd dienstenaanbod dat aansluit op de economische en maatschappelijke behoefte. Die verbreding van het dienstenaanbod ondersteun ik onder andere door het faciliteren van experimenten. Daarnaast kan een dergelijke dienstverlening ook op andere frequentiebanden worden aangeboden die in het bezit zijn van de mobiele operators.
Klopt het dat andere Europese landen verder zijn op het gebied van voorbereidingen van 5G in vergelijking met Nederland? Zo ja, heeft dit alleen met de complexe situatie van Nederland op het gebied van de 3,5 GHz-band te maken of ook met andere zaken?
In verschillende Europese lidstaten zijn inderdaad al vergunningen voor de 3,5 GHz-band verleend of is men bezig om de verdeling van frequenties in de 3,5 GHz-band voor te bereiden. De hoeveelheid frequenties die wordt uitgegeven, en de termijn waarop, verschilt overigens aanzienlijk tussen lidstaten. Het meest vergevorderd is naar mijn weten Ierland waar inmiddels 350 MHz beschikbaar is gesteld in de vorm van regionale vergunningen3. Een ander voorbeeld is Duitsland waar wordt gewerkt aan het (vrijwel) landelijk beschikbaar stellen van 300 MHz. Het merendeel van die frequenties komt beschikbaar in 2021, 2022 of 2023 omdat er nog lopende vergunningen zijn. Lopende vergunningen zijn overigens net als voor Nederland een uitdaging in veel lidstaten omdat op grond van een EU-besluit uit 2008 (2008/411/EG) de frequenties reeds eerder zijn uitgegeven. Als gevolg daarvan worden in verschillende lidstaten de frequenties reeds verdeeld maar kunnen deze niet direct na vergunningverlening in gebruik worden genomen.
Wat zijn de resultaten van de eerste proeven met 5G zoals die op het Leidseplein?
Experimenten voor 5G richten zich vooral op de ontwikkeling van nieuwe type dienstverlening. Dergelijke experimenten zijn niet afhankelijk van de inzet van één frequentieband. Er zijn ook mogelijkheden om in andere frequentiebanden experimenten in te zetten. De proef van T-Mobile met een 5G-antenne op het Leidseplein in Amsterdam is hier een goed voorbeeld van. Deze 5G-antenne maakt gebruik van de 2600 MHz-band. In september 2017 heeft T-Mobile een Massive MIMO-antenne in deze frequentieband voor haar klanten geactiveerd. Deze antenne wordt gebruikt om veel gebruikers tegelijkertijd van een snelle dataverbinding te voorzien (voor bijvoorbeeld videostreaming en skypen).
Kunt u aangeven of het reëel is dat de Amsterdam Arena bij het Europees kampioenschap van 2020 het eerste 5G-stadion van Europa wordt?
Dat is lastig nu al te zeggen. Ik probeer daar in ieder geval aan bij te dragen door er voor te zorgen dat er daadwerkelijk geëxperimenteerd kan worden met 5G-technologie in de 3,5 GHz-band in het gebied rond de Amsterdam Arena.
De uitzending van Hart van Nederland over bacteriofagen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland d.d. 3 februari 2018, waarin Marit na lange tijd af is van haar klachten door Fagentherapie in Georgië?
Ja.
Vindt u het acceptabel dat op dit moment alleen mensen die het geld beschikbaar hebben, toegang hebben tot een behandeling met bacteriofagen in Georgië? Kunt u dit toelichten?
Ik heb er begrip voor dat patiënten in het buitenland op zoek gaan naar manieren om een ziekte te behandelen, als dat in Nederland niet lukt. Gelet op de onzekerheden rondom kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid van bacteriofagen, vind ik wel dat artsen hun patiënten goed moeten informeren over de mogelijke voor- en nadelen van een behandeling met bacteriofagen en de mogelijke alternatieven.
Wanneer verwacht u dat de eerste patiënten, onder medisch toezicht, behandeld kunnen worden met bacteriofagen?
Hier kan ik op dit moment geen beredeneerde uitspraak over doen. Er zijn geen wettelijke regels die verhinderen dat patiënten behandeld worden met bacteriofagen. De behandeling met bacteriofagen wordt in Nederland (nog) niet aangeboden omdat er geen consensus is over de werkzaamheid van deze therapie.
Het is aannemelijk dat bacteriofagen als geneesmiddel moeten worden aangemerkt3. In principe is dan een handelsvergunning nodig om patiënten te behandelen met bacteriofagen, tenzij sprake is van magistrale bereidingen in de ziekenhuisapotheek. Het lijkt erop dat de behandeling met bacteriofagen zeer patiëntspecifiek is. Het is dus de vraag of er uiteindelijk een «eindproduct» kan komen dat ook registreerbaar is bij de geneesmiddelenautoriteiten, en dat toepasbaar is als geneesmiddel voor grotere patiëntenpopulaties, of dat het beperkt zal blijven tot individuele behandelingen op maat in ziekenhuizen.
Acht u het wenselijk dat Nederlandse artsen mensen aanmoedigen om een behandeling van bacteriofagen te ondergaan in Georgië, terwijl er nog geen wetenschappelijk bewijs is voor de werking van bacteriofagen? Kunt u dit toelichten?1 2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er op korte termijn meer onderzoek gedaan moet worden om (mogelijk) klinisch bewijs voor de werking van bacteriofagen te verzamelen? Kunt u dit toelichten?
Om meer helderheid te krijgen over de werkzaamheid en risico’s van fagentherapie is meer klinisch onderzoek geboden. Dit is essentieel voordat bacteriofagen ingezet kunnen worden als behandeling voor bacteriële infecties. Het is de verantwoordelijkheid van onderzoekers, artsen, en farmaceutische bedrijven om klinisch onderzoek uit te voeren naar de veiligheid en werkzaamheid van een behandeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er op korte termijn meer onderzoek gedaan wordt naar de werking van bacteriofagen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u reageren op de uitspraak van Universitair hoofddocent Stan Brouns van de TU Delft, die graag meer geld vanuit de overheid beschikbaar gesteld zou zien voor de verdere ontwikkeling van fagen als oplossing voor antibiotica resistentie?3
Het Ministerie van VWS heeft via ZonMw en het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen (TTW) ruim 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar antibioticaresistentie. Een deel van de middelen is geïnvesteerd in een specifiek onderzoeksprogramma, gericht op de verdere ontwikkeling van nieuwe antibiotica en andere behandelopties voor infecties zoals fagentherapie. Er werden zowel bij ZonMw als NWO-TTW geen projectvoorstellen ingediend voor de verdere ontwikkeling van fagen.
De ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zijn primair verantwoordelijk voor het Nederlandse beleid voor onderzoek en innovatie. In het Regeerakkoord zijn extra middelen hiervoor beschikbaar gesteld. Een groot deel van deze onderzoeksmiddelen wordt via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) verdeeld onder kansrijke onderzoeksprojecten. Het staat onderzoekers vrij om onderzoeksvoorstellen in te dienen voor de verdere ontwikkeling van bacteriofagen.
Wat gaat u doen om te stimuleren dat subsidie voor onderzoek naar antibiotica resistentie wordt ingezet voor onderzoeksvoorstellen met bacteriofagen?4
Het Netherlands Antibiotics Development Platform (NADP) is juist opgericht om onderzoek naar antibiotica en alternatieve therapieën te versnellen. Hiertoe brengt het NADP onderzoeksinstituten en betrokken bedrijven bijeen, en geeft het gerichte adviezen over het onderzoekstraject. Ik heb NADP gevraagd om te bezien, hoe Nederlandse onderzoekers die interesse hebben in onderzoek naar bacteriofagen geholpen kunnen worden bij het vinden van geschikte subsidiebronnen. De meeste beschikbare middelen zijn afkomstig van internationale organisaties, zoals Horizon 2020 en het Innovative Medicines Initiative (IMI) van de EU, Wellcome Trust in het Verenigd Koninkrijk, en CARB-X (Combating Antibiotic Resistant Bacteria Biopharmaceutical Accelerator) in de Verenigde Staten.
Hoe lang duurt het voordat een bacteriofaag als geneesmiddel aangemerkt kan worden, zodra voldoende klinisch bewijs is geleverd?
Met een ontwikkelingstraject als geneesmiddel kan snel enkele jaren gemoeid zijn. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 3 heb aangegeven, is het op dit moment nog niet duidelijk of formele registratie als geneesmiddel uiteindelijk een begaanbare weg is.
Wanneer verwacht u de uitkomst van de studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de bevindingen van het bezoek aan Georgië?4
Ik verwacht de uitkomst van de literatuurstudie, waarin ook de bevindingen van het bezoek aan Georgië opgenomen worden, in het tweede kwartaal van dit jaar te ontvangen.
Het onderzoek naar de mogelijkheden voor een intercity-stop in Harderwijk |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het onderzoek van Royal Haskoning naar de mogelijkheid om het station Harderwijk een intercity-status te geven?1
Ik vermoed dat het gaat om het rapport Vervolgstap MIRT-onderzoek Utrecht–Amersfoort–Harderwijk van 8 augustus 2017. Royal HaskoningDHV heeft dit rapport opgesteld in opdracht van de provincies Gelderland en Utrecht. Ik heb kennis kunnen nemen van het rapport. Het rapport is (nog) niet openbaar. De provincies Utrecht en Gelderland zullen gezamenlijk over het rapport communiceren. Ik zal aan hen melden dat uw Kamer op dat moment graag kennisneemt van het rapport.
Is het mogelijk om het genoemde rapport naar de Kamer te sturen?
Ik ben niet de opdrachtgever of eigenaar van het rapport. Het is voor mij daarom niet mogelijk het rapport naar de Kamer te sturen.
Hoe waardeert u de conclusie dat een tussenstop van intercity’s tussen Utrecht-Zwolle in Harderwijk niet haalbaar is, mede gelet op de wens om forenzen uit de auto in de trein te krijgen?
Mijn indruk is dat de opstellers van het rapport de verschillende alternatieven zorgvuldig hebben onderzocht. Ik denk dat het goed is hun bevindingen en conclusies serieus te nemen. Zie verder antwoord 5.
Hoe waardeert u de alternatieve mogelijkheden die Royal Haskoning aandraagt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg te gaan met betrokken overheden en te bezien welke vervolgstappen gezet kunnen worden?
Het maken van de dienstregeling is de verantwoordelijkheid van NS. NS moet zich daarbij houden aan de voorschriften die in de vervoerconcessie staan. De concessie bepaalt onder meer hoe vaak een station per uur minimaal bediend moet worden, maar niet met welk type trein dit moet gebeuren. Het is dus aan NS om op grond van de vervoervraag te bepalen op welke stations Intercity’s stoppen.
Bij de afweging om op een station wel of niet met Intercity’s te stoppen moet NS verschillende belangen tegen elkaar afwegen. Een extra Intercity-stop maakt het openbaar vervoer aantrekkelijker voor de reizigers die van die stop gebruik willen maken. Maar een extra stop maakt het openbaar vervoer juist minder aantrekkelijk voor doorgaande reizigers. Die doen dan langer over hun reis, terwijl bekend is dat reissnelheid juist een belangrijke factor is bij de keuze voor een vervoermodaliteit.
Het toevoegen van een Intercity-stop kan een groter netwerk van verbindingen raken. Verslechtering van aansluitingen leidt tot langere reistijden. Daarom neemt NS ook in beschouwing wat het effect is voor het totale OV-netwerk (zoals aansluitingen op bus, tram, metro en de opgave om de reistijden tussen de Randstad en de landsdelen te verbeteren). Daarnaast kijkt NS naar het verwachte groeipotentieel, de beschikbare capaciteit, de inpasbaarheid in de dienstregeling en het effect op de exploitatiekosten.
NS heeft mij gelet op deze overwegingen laten weten geen plannen te hebben om station Harderwijk met Intercity’s te gaan bedienen. Ik wil hieraan toevoegen dat er in het verleden meermaals is gekeken naar de mogelijkheden om Intercity’s te laten stoppen in Harderwijk. De conclusie was tot nu toe steeds dat de nadelen voor de dienstregeling (en dus voor de reizigers) groter waren dan de voordelen, of dat er (te) grote infrastructurele maatregelen nodig waren.2
Niet alleen in Harderwijk, maar ook in plaatsen als Hoogeveen, Bilthoven en Zoetermeer is wel eens de wens geuit van een Intercity-stop. Daar gelden dezelfde afwegingen en dilemma’s. Meer Intercity-stops maken het Intercity-product minder snel.
De vervoerconcessie schrijft voor dat NS over de dienstregeling moet overleggen met regionale overheden. Deze kunnen zelf voorstellen uitwerken die ze met NS willen bespreken. Soms is er sprake van verschillende wensen van partijen uit de regio. Sommige partijen zien bijvoorbeeld meer Sprinters als beste optie voor betere bereikbaarheid, andere pleiten voor meer Intercity-stops. Het is aan NS om voorstellen en opties met betrokkenen af te wegen binnen de mogelijkheden die de infrastructuur biedt. Dat doet NS in de reguliere overleggen over de dienstregeling.
Sommige voorstellen voor een aanpassing van de bediening van stations vergen aanpassing of uitbreiding van de infrastructuur. Dan komt ook ProRail als infrastructuurbeheerder in beeld. En er ontstaat een financieringsvraagstuk dat door het Rijk en/of de betrokken decentrale overheden moet worden opgelost. Partijen kunnen dit meenemen in hun gezamenlijke regionale uitwerking van het Toekomstbeeld OV.
De eerste honderd dagen van het kabinet |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Welke maatregelen heeft u genomen om de vakmensen die bij defensie, politie, zorg en onderwijs werken meer waardering, ondersteuning en ruimte te geven, zoals op pagina 1 van het Regeerakkoord staat?
Ik zal de antwoorden op de vragen één tot en met vier enkel beantwoorden op het terrein van politie. Voor de antwoorden op de vragen over defensie, zorg en onderwijs verwijs ik u naar de antwoorden van de verantwoordelijke ministers.
Voor de politie komt een bedrag beschikbaar, oplopend tot structureel € 267 miljoen, voor onder andere meer agenten in de wijk en rechercheurs. Het bedrag komt beschikbaar onder de voorwaarde dat er een flexibiliseringsagenda komt en dat knellende kaders worden weggenomen. Hierover wordt gesproken met de gezagen en – waar het arbeidsvoorwaarden betreft – met de politievakorganisaties. Of en in hoeverre hier extra middelen worden ingezet is op dit moment nog niet te zeggen. In het bestedingsplan van de eerste € 100 miljoen wordt jaarlijks € 1,6 miljoen uitgetrokken voor het opleiden van en zorg voor politiepersoneel.
Ten behoeve van geestelijke verzorging is € 200.000 extra ter beschikking gesteld naar aanleiding van een amendement op de begroting 2018. Ik heb toegezegd uw Kamer medio 2018 te informeren over de resultaten van het project voor geestelijke verzorging binnen de politie. Door middel van dit project wordt voorzien in de vraag naar geestelijke verzorging en wordt een plan ontwikkeld voor een structurele voorziening voor geestelijke verzorging in het korps.
Hoeveel geld is specifiek voor deze vakmensen, bovenop de normale loonruimte, extra beschikbaar gemaakt voor de komende jaren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen in de zorg, in het onderwijs, bij defensie en bij de politie hebben burn-outklachten?
Hoeveel mensen bij de politie burn-outklachten hebben, is niet bekend. Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Het totale verzuimpercentage bij de politie over de afgelopen 12 maanden bedroeg per 1 januari 2018 7.0%.
Goed werkgeverschap, vanuit de waardering voor het vaak moeilijke werk van de agenten, heeft de volle aandacht binnen de politieorganisatie. Het terugbrengen van verzuim en het goed helpen re-integreren van collega’s is daarbij speerpunt. Voor het terugdringen van het verzuim bij de politie binnen twee jaar tot een significant lager percentage zal ik uw Kamer conform de motie van Oosten voor het mei-reces in 2018 een plan van aanpak sturen.
Wanneer komt u met een noodplan om iets aan de stress, de personeelstekorten en de werkdruk in het onderwijs, de zorg, bij defensie en bij de politie te doen?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2 heeft het kabinet middelen beschikbaar gesteld voor onder andere meer agenten in de wijk en rechercheurs. Dit is erop gericht om de werkdruk te verlagen.
Hoeveel geld komt er via het verlagen van de winstbelasting en het afschaffen van de dividendbelasting bij multinationals en buitenlandse beleggers terecht?
Is het waar dat buitenlandse regeringen, zoals de regering-Trump, en buitenlandse hedgefondsen het meest profiteren van de afschaf van de dividendbelasting?
Welke voorbeelden zijn er dat u zoekt naar breed draagvlak in het parlement en de samenleving?
Welke maatregelen heeft u genomen die laten zien dat dit kabinet er is voor alle Nederlanders?
Welke maatregelen zijn er tot nu toe genomen om meer vaste banen te creëren en schijnzelfstandigheid tegen te gaan? Wanneer kunnen we maatregelen verwachten?
Hoeveel betaalbare woningen worden naar verwachting gerealiseerd in de periode 2018–2021?
Voor hoeveel woningen voor lage- en middeninkomens is tot nu toe opdracht gegeven?
Waarom wordt er € 138 mln. bezuinigd op huurders via het schrappen van de KAN-bepaling in de regeling voor huurtoeslag?
Hoeveel euro per maand leveren mensen die afhankelijk zijn van de huurtoeslag in als gevolg van deze bezuiniging van € 138 mln.?
Hoeveel zijn de zorgpremies gestegen van 2017 op 2018?
Wat zijn de gemiddelde lasten per volwassene voor zorg in 2017 en 2018? Wat is de verwachting voor 2021?
Hoeveel van de € 270 mln. extra van het demissionaire kabinet-Rutte-Asscher is al bij leraren zelf terecht gekomen?
Wat doet u voor oudere werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd wel willen maar niet kunnen halen?
Welke maatregelen gaat u nemen zodat mensen die dat nodig hebben eerder kunnen stoppen met werken? Zo nee, waarom niet?
Wat doet u, c.q. wat bent u voornemens te doen om de inkomenspositie van arbeidsgehandicapten op peil te houden?
Hoe gaat u er voor zorgen dat de NAM met aandeelhouders Shell en Exxon snel gaat opdraaien voor de aardbevingsschade in Groningen?
Bent u bereid zekerheid voor Groningers te bieden door Exxon en Shell een schadefonds te laten vullen met daarin ruim voldoende middelen om de schade door mijnbouwactiviteiten te vergoeden?
Waarom laat u de gewone Nederlanders via hun energierekening betalen voor de vervuiling door vooral het bedrijfsleven? Om hoeveel euro per huishouden gaat het naar schatting in 2030?
Waarom gaan bedrijven die vuile lucht (CO2) uitstoten belastinggeld voor het opslaan daarvan krijgen?
Waar blijft de beloofde wet waarmee seksueel misbruik via internet echt strafbaar gaat worden?
Bij brief van 2 februari 2018 is Uw Kamer erover geïnformeerd dat een deskundigenoverleg over de modernisering van de zedenwetgeving gaande is en dat naar verwachting rond de zomer van 2018 een wetsvoorstel in consultatie kan worden gegeven.1
Daarnaast wil ik met ICT bedrijven een actiegerichte samenwerking starten om kinderpornografie van internet af te krijgen. Ook onderwerpen die betrekking hebben op misbruik van legale kinderfoto’s en het beschermen van kinderen tegen seksueel beeldmateriaal zijn vraagstukken die ik met urgentie wil bespreken met ICT-bedrijven. Eind maart organiseer ik daarom een rondetafelconferentie in het kader van de «Hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik»[1], om middels een publiek-private-samenwerking tot een gezamenlijke aanpak met concrete acties te komen.2
Wat doet u tegen cyberpesten?
Hoe gaat u «de aangiftebereidheid vergroten, het ophelderingspercentage verhogen en de doorlooptijden inkorten»? Wanneer kunnen we maatregelen verwachten?
Aangifte doen is altijd van belang; de inzet is en blijft om het doen van aangifte te stimuleren. Dat doen we door de inzet van meerdere kanalen zodat burgers kunnen kiezen voor de methode die hem/haar het beste past en door een maatwerkgerichte aanpak per delict. Slachtoffers maken per type delict een eigen kosten- baten afweging om te bepalen of aangifte voor hem/haar zinvol is. Dit is waarom dé aangiftebereidheid niet bestaat en per type delict bekeken zal moeten worden hoe het doen van aangifte gestimuleerd kan worden.
In het voortgangsbericht vorming nationale politie van 27 juni 2017 is gemeld dat de volgende maatregelen genomen zullen worden om de aangiftebereidheid te stimuleren:
Het ophelderingspercentage is sinds 2005 redelijk constant op ongeveer 25%. Het ophelderingspercentage betreft het aantal in een verslagjaar opgehelderde misdrijven gedeeld door het aantal in datzelfde jaar geregistreerde misdrijven. Met andere woorden, als de politie een verdachte aan een zaak koppelt, dan is de desbetreffende zaak voor de politie «opgehelderd». De ophelderingspercentages van de verschillende misdrijven verschillen sterk. Zo is het ophelderingspercentage bij rijden onder invloed zeer hoog, omdat de politie bij de constatering van het strafbare feit de verdachte voor zich heeft staan. Bij fietsendiefstal is dit percentage relatief laag omdat bij dit delict over het algemeen sprake is van weinig opsporingsindicaties. Door deze grote verschillen is het stellen van een algemeen wenselijk niveau weinig zinvol. Bij specifieke delicten kan dit echter wel zinvol zijn en gebeurt dit ook. Om de recherche te versterken en door te ontwikkelen in deze tijd waarin criminaliteit verandert, werken politie en OM aan een aanpak voor zowel de korte termijn als langere termijn. In 2015 zijn zeventien maatregelen gestart waarmee de kwaliteit van processen- verbaal, het vakmanschap en de professionaliteit van de opsporing is verbeterd. Ook de specialistische capaciteit op cyber en finec is in de afgelopen jaren versterkt. Voor de lange termijn wordt in proeftuinen geëxperimenteerd met nieuwe werkmethodes, technische innovatie en het versterken van burgerparticipatie. Dat maakt de opsporing wendbaar, adaptief en toekomstgericht. De transitie van de traditionele, sterk gedaalde criminaliteit naar de nieuwe, digitale verschijningsvormen van dezelfde criminaliteit is een traject dat we gaan versterken met de investeringsgelden uit het regeerakkoord. Rond het voorjaar ontvangt de Kamer de ontwikkelagenda opsporing.
Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten. Een aantal hiervan is toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer d.d. 16 december 2016.3 Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject.4 In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak in het tweede kwartaal van 2018.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle overheidsfunctionarissen niet meer dan het inkomen van een Minister gaan verdienen?
Deelt u de mening dat, als mensen bij de overheid meer gaan verdienen, het dan om agenten, leraren, militairen en verpleegkundigen moet gaan en niet om topsalarissen? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de leefbaarheid en het unieke karakter van Groningen bewaard blijven?
Hoe wordt de lagere opbrengst uit gas opgevangen als de gasproductie vanwege de aardbevingen in Groningen verder wordt verlaagd, nu de gasbaten door het kabinet – anders dan jarenlang het geval was – binnen de financiële kaders van de Rijksbegroting zijn geplaatst? Kunt u toezeggen dat dit niet via aanvullende bezuinigingen wordt gerealiseerd?
Kunt u aangeven waarom bouwen in stedelijke gebieden niet meer mogelijk is en waarom het noodzakelijk is om in het groen te bouwen?
Hoe wordt het gat van € 200 mln. gedekt dat is overgebleven na overheveling van de Omgevingswet naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken? Kunt u bevestigen dat dit niet ten koste zal gaan van huurders, die al geraakt worden door een bezuiniging op de huurtoeslag?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wachtlijsten voor sociale huurwoningen niet verder oplopen?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het spaargeld van mensen veilig is? Bent u van plan de ongewogen kapitaalbuffer verder te verhogen?
Wat gaat u doen om het MKB, net als de multinationals, tegemoet te komen, nu het MKB een verhoging van box 2, een verhoging van de BTW en het terugdraaien van het tariefopstapje in de vennootschapsbelasting voor haar kiezen krijgt?
Wat doet u om sociaal en verantwoord ondernemen te stimuleren?
Wat doet u tegen geweld tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele, en transgender personen (LHBT’ers)?
Ik keur elke vorm van geweld, ongeacht de seksuele gerichtheid af. In de huidige Veiligheidsagenda is de aanpak van LHTBI-geweld al aangemerkt als prioriteit en dit wordt tevens meegenomen in de gesprekken over de komende veiligheidsagenda. De samenwerking tussen politie, OM en anti-discriminatievoorzieningen zoals geformaliseerd in het gelijknamige convenant uit 2017 is gebaseerd op de uitgangspunten dat de aanpak van discriminatie interventies vereist die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vanaf 15 januari 2018 krijgen politie-eenheden tweewekelijks een overzicht met de discriminatie-incidenten (meldingen, aangiften en eigen waarnemingen van politiemedewerkers). Dit overzicht is behulpzaam bij de opvolging van discriminatie-incidenten en wordt periodiek besproken met het Openbaar Ministerie en de anti-discriminatievoorzieningen bij gemeenten.
De politie heeft in het meerjarige programma «De Kracht van het Verschil» vier focuspunten benoemd die ook ten goede komen aan de aanpak door de politie van homofoob (discriminatoir) geweld:
Hoe zorgt u dat de vrijwillige ouderbijdrage en bijkomende schoolkosten binnen de perken blijven?
Welk statement heeft u afgegeven dat het bagatelliseren van #MeToo onacceptabel is?
Seksueel geweld en seksuele intimidatie zijn nooit acceptabel. In mijn brief van 24 november jl. heb ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de staatsecretaris van SZW geschetst welke inspanningen er vanuit de overheid worden geleverd om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen, strafbare seksuele interactie aan te pakken en slachtoffers te ondersteunen. In de brief en ook tijdens het debat seksuele intimidatie op de werkvloer op 22 februari jl. heb ik uiteengezet wanneer ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar is en welke gradaties daarin zijn. In het debat kwam ook aan de orde hoe seksuele intimidatie buiten het strafrecht kan worden aangepakt, bijvoorbeeld op basis het algemene verbod op seksuele intimidatie in de Algemene Wet gelijke behandeling. Seksueel geweld en seksuele intimidatie zijn helaas veelvoorkomende verschijnselen die voortdurend de aandacht van de samenleving én de overheid verdienen.
Hoe wilt u zorgen dat kunst en cultuur voor iedereen toegankelijk is, en dan niet alleen het Wilhelmus en het Rijksmuseum in Amsterdam?
Heeft u – in lijn met de goede adviezen van Kroes en Schippers – al steengoede vrouwen klaarstaan die u naar voren kunt schuiven als dat nodig is?
Wat zijn uw afrekenbare doelstellingen voor de bestrijding van de laaggeletterdheid?
Welke maatregelen neemt u om segregatie tegen te gaan in het onderwijs?
Hoeveel gaat u investeren in eerlijke kansen in het onderwijs?
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat een gemiste kans in het onderwijs nooit een laatste kans mag zijn?
Is het waar dat u onvoldoende geld uittrekt om alle peuters toegang te geven tot onderwijs?
Bent u voornemens om het beleid van het vorige kabinet voor eerlijke kansen in het onderwijs voort te zetten en hoeveel wilt u daarvoor investeren?
Welke maatregelen neemt u met het bedrijfsleven en MBO-instellingen om te zorgen dat MBO’ers zeker kunnen zijn van een stageplaats?
Op welke manier gaat u de hulp voor verwarde personen verbeteren?
Welke maatregelen gaat u nemen tegen de schuldenindustrie?
Bent u van mening dat doorverkoop van schulden onmogelijk moet worden gemaakt?
Wat gaat u doen om discriminatie op de arbeidsmarkt en bij stageplaatsen tegen te gaan?
Welke maatregelen neemt u tegen verborgen armoede bij werkende Nederlanders?
Welke maatregelen neemt u om de krijgsmacht weer een aantrekkelijke werkgever te laten zijn?
Op welke manier gaat u actief bijdragen aan het doel van een kernwapenvrije wereld?
Wat gaat u doen tegen speculanten en huisjesmelkers?
Hoe wilt u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van gym-onderwijs?
Wanneer draagt u een vrouwelijke Minister van Staat voor?
Bent u bereid de afschaffing van de dividendbelasting uit te stellen?
Hoe worden de administratieve lasten van mensen in de zorg teruggedrongen?
Wat doet u concreet om de macht van de farmaceutische industrie te doorbreken?
Met hoeveel euro steunt u SheDecides in 2018?
Wanneer wordt de numerus fixus voor de verpleegkunde-opleidingen afgeschaft?
Wanneer worden de walgelijke ontgroeningspraktijken bij defensie expliciet verboden?
Bent u bereid tegemoet te komen aan de salariseisen van de politiemedewerkers?
Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de onderhandelingen. Ik hoop op een constructief onderhandelingsproces waarin een arbeidsvoorwaardenakkoord wordt bereikt dat politiemedewerkers en de politieorganisatie ten goede komt.
In hoeveel (overheids)-sectoren spelen nu cao-conflicten?
Welke concrete maatregelen tegen desinformatie en politieke beïnvloeding door buitenlandse mogendheden heeft u genomen?
Wat doet u als het aantal leraren dat instroomt in het onderwijs niet drastisch toeneemt?
Welke concrete, meetbare doelstelling heeft u met het oog op de vermindering van de werkdruk in het onderwijs?
Bent u alsnog bereid om middelen voor verlaging van de werkdruk in het onderwijs eerder dan 2021 beschikbaar te stellen, zodat echt snel iets aan de werkdruk kan worden gedaan?
Hoe gaat u zorgen dat mensen zeker zijn en blijven van betaalbaar wonen, met voldoende aanbod maar ook met voldoende huurtoeslag?
Hoe zorgt u dat ieder kind zwemonderwijs krijgt?
Hoe zorgt u voor voldoende plekken in de jeugd-ggz?
Hoe gaat u zorgen dat de overheid er voor mensen is als ze hulp nodig hebben?
Hoe zorgt u dat het beroep, dat de overheid op burgers in problemen doet, niet zo groot is dat problemen eerder verergeren dan verminderen?
Waarom wordt er geen geld uitgetrokken voor het bestrijden van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen vanaf 2021?
Is het waar dat u in tijden van overschotten en miljardencadeaus aan multinationals € 750 mln. bezuinigt op arbeidsongeschikten en arbeidsgehandicapten?
Is het waar dat er in de onderhandelingen over de bezuiniging op arbeidsgehandicapten een koppeling is gemaakt met beschutte werkplekken, terwijl het andere groepen betreft?
Is het waar dat u wel een breed sociaal akkoord wenste, maar met lege handen bij de sociale partners bent aangekomen?
Welke vorderingen zijn er op het gebied van het nieuwe pensioenstelsel? Bent u voornemens om, bij het uitblijven van een akkoord, zonder sociale partners verder te gaan met pensioenplannen? Zo nee, welke maatregelen wilt u aanpassen om een akkoord mogelijk te maken?
Welke redenen heeft u om – net nu het aantal vaste banen toeneemt – een proeftijd van 5 maanden zonder enige zekerheid voor werknemers te introduceren? Ziet u het risico van een draaideurconstructie hierbij, waarbij vooral jonge mensen onnodig lang in onzekerheid worden gehouden?
Welke redenen heeft u om in tijden dat de werkloosheid daalt de werkgevers te trakteren op nog minder verplichtingen?
Is er nog steeds ruimte – zoals u in het debat over de regeringsverklaring hebt aangegeven – alternatieven te bespreken met de sociale partners op voorwaarde dat deze voor meer vaste contracten zorgen?
Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat jong-volwassenen ook kunnen rekenen op een volwassen loon?
Hoe zorgt u dat bibliotheken, muziekscholen, cultuur- en poppodia, de (gemeentelijke) musea en cultuureducatie voor iedereen beschikbaar blijven?
Bent u bereid om een Nationaal Fonds Geneesmiddelenonderzoek op te richten om te zorgen dat medicijnen beschikbaar zijn voor iedereen die dat nodig heeft?
Hoe gaat u zorgen dat leerlingen op meerdere niveaus eindexamen kunnen doen, zodat niet het vak waar je het slechtste in bent meer bepaalt wat je later wel of niet kunt worden?
Wat wilt u doen tegen de macht van internetreuzen als Google en Facebook?
Hoe gaat u de verkeersveiligheid rond scholen verbeteren?
Wat doet u om te zorgen dat mannen en vrouwen voor gelijk werk ook gelijk worden beloond?
Wat doet u om te zorgen dat vrouwen een eerlijke kans krijgen op topfuncties en is het kabinet zelf bereid daarbij het goede voorbeeld te geven?
Hoe zorgt u dat voorzieningen in krimpregio’s overeind blijven?
Welk bedrag trekt u uit om te zorgen dat ook ouderen goed van A naar B kunnen komen, ook als zij geen auto hebben of niet meer kunnen autorijden?
Wat doet u er tegen dat nu een half miljoen Nederlanders niet kunnen rekenen op een ambulance binnen 15 minuten?
Hoe gaat u zorgen dat het aantal thuiszitters in het onderwijs wordt beperkt en alle kinderen de kans krijgen zich maximaal te ontplooien?
Hoe gaat u werkzekerheid vormgeven in een tijd van robotisering en enorme veranderingen?
Hoe gaat u zorgen dat ieder kind zeker kan zijn van muziekonderwijs?
Wilt u de abortuspil gemakkelijk via de dokter beschikbaar maken en uit het Wetboek van Strafrecht halen?
Hoe zorgt u ervoor dat iedereen in Nederland zeker kan zijn van een eerlijke sollicitatie, ook als deze via uitzendbureaus loopt?
Kunt u deze vragen voor het 100-dagen debat beantwoorden?
Het bericht dat een demente vrouw €250 moest betalen voor een consult waarbij zij niet betrokken is geweest |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat een dementerende mevrouw 250 euro moest betalen voor een consult waarbij zij niet betrokken is geweest?1 2
Ik heb kennis genomen van dit bericht in de Telegraaf en bij Omroep Gelderland. Ik heb hierover contact gezocht met zorgverzekeraar Menzis. Menzis heeft bij mij aangegeven dat het Slingeland/SKB ziekenhuis en Menzis tot de conclusie zijn gekomen dat de declaratie onrechtmatig was aangezien er geen contact heeft plaatsgevonden tussen de arts van het ziekenhuis en de patiënt. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Menzis heeft aangegeven dat het ziekenhuis de declaratie terugdraait en Menzis het bedrag zal verrekenen met de patiënt.
Vindt u dat een overleg tussen twee artsen hetzelfde is als een consult tussen een arts en een patiënt, of de belangenbehartiger van de patiënt?
Nee, dit vind ik niet hetzelfde.
Hoe kan een telefonisch overleg tussen twee artsen zonder betrokkenheid van de patiënt of diens belangenbehartiger in rekening worden gebracht via het eigen risico?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn het Slingeland/SKB ziekenhuis en Menzis tot de conclusie gekomen dat er in deze situatie sprake was van een onrechtmatige declaratie. De situatie heeft zich voorgedaan in 2017. Een telefonisch contact tussen twee artsen was toen, en is nog steeds, geen basis voor een directe declaratie door de geconsulteerde arts.
De enige, enigszins vergelijkbare consultatie, is het meekijkconsult door de huisarts. Hierbij roept de behandelend huisarts de expertise van een medisch specialist in bij de behandeling van de patiënt. De vorm van dit contact wordt in onderling overleg afgestemd. De huisarts is hierbij verantwoordelijk voor de declaratie van de factuur. Aangezien het huisartsenzorg betreft kan dit niet ten laste komen van het eigen risico van de patiënt. Andere vormen van consultatie tussen medisch specialisten onderling, telefonisch of anderszins, zijn geen basis voor declaratie.
In 2018 is binnen de medische specialistische zorg een aantal zorgprestaties geïntroduceerd waarmee consultatie op afstand tussen poortspecialist en patiënt mogelijk is (zoals een telefonisch of schriftelijke consult). Wel gelden er een tweetal voorwaarden. Allereerst moet er sprake zijn van fysiek face to face contact tussen de poortspecialist en de patiënt voorafgaand aan het consult op afstand. Hierdoor weet de patiënt dat hij mogelijk een rekening onder zijn eigen risico kan ontvangen bij vervolgcontacten op afstand. Ten tweede moet de consultatie op afstand zowel inhoudelijk als qua tijdsbesteding vergelijkbaar zijn met de zorgverlening die in een regulier herhaal-polikliniekbezoek in het ziekenhuis wordt geboden.
In alle gevallen geldt dus dat een patiënt nooit rechtmatig een rekening zou kunnen ontvangen voor een onderling telefonisch overleg tussen medisch specialisten.
De genoemde wijzigingen per 2018 zijn ingezet om zorg op de juiste plek voor de patiënt te faciliteren. Waar dit kwalitatief goede zorg betreft en voorkomt dat de patiënt onnodig het ziekenhuis moet bezoeken lijkt mij dit een goede richting. Overigens, indien de patiënt de voorkeur geeft aan een regulier herhaal-polikliniekbezoek in het ziekenhuis, dan is dit ook altijd mogelijk.
Meer informatie over de bekostigingsmogelijkheden van e-health per zorgsector is vermeld in de wegwijzer bekostiging e-health3 van de NZa.
Als het eigen risico bedoeld is om mensen zogenaamd «bewust te maken van de kosten van de zorg», hoe kan het dan dat de patiënt in kwestie of diens belangenbehartiger niet betrokken is bij het «consult» en derhalve ook geen bewuste keuze voor dit «consult» heeft kunnen maken?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat per 1 januari is toegestaan dat besprekingen tussen artsen onderling bij de zorgverzekeraar gedeclareerd kunnen worden als «consult» met een cliënt of patiënt?
Nee, dit is niet toegestaan. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven betreft de wijziging per 2018 voornamelijk de mogelijkheid van consultatie op afstand (tussen arts en patiënt). Daarnaast is per 2018 de mogelijkheid van fysieke consultatie van de medisch-vertegenwoordiger van de patiënt geregeld. Dit bij een verondersteld risico voor het dagelijks functioneren en welzijn van de patiënt.
Kunt u zich voorstellen dat noodkreten over dat de zorg onbetaalbaar wordt niet meer zo geloofwaardig zijn als mensen 250 euro moeten betalen voor een telefoontje tussen twee zorgverleners?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het interne onderzoek dat door zorgverzekeraar Menzis is gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Slingeland/SKB ziekenhuis en Menzis hebben gekeken naar de declaratie van 250 euro voor een telefonisch consult. Dit heeft enige tijd geduurd, want het gaat hier om een bijzondere situatie. De arts heeft meerdere keren contact gehad over de patiënt. Zowel telefonisch als in het verpleeghuis. Er is alleen nooit een overleg geweest waar de patiënt bij is geweest. De declaratie is daarom onrechtmatig, zie ook mijn antwoord op vraag 3. Menzis heeft aangegeven dat het ziekenhuis de declaratie terugdraait en Menzis het bedrag zal verrekenen met de patiënt.
Hoe vaak komt het voor dat mensen een rekening ontvangen van een consult – of andere vorm van overleg – tussen zorgverleners waar diegene niet bij betrokken is geweest? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Hoe vaak dergelijke onrechtmatige declaraties voorkomen is mij niet bekend. Wel kan ik u verwijzen naar een persbericht van ZN4, dat ingaat op de verschillende rollen van partijen bij controle en fraudebeheersing en tevens de uitkomsten van controle- en fraudeonderzoeken over 2016.
Ik vind het positief dat de zoon in deze casus kritisch keek naar de door zijn moeder (de patiënt) ontvangen rekening. In die gevallen waarin burgers van mening zijn dat er sprake is van een onrechtmatige declaratie kunnen zij contact opnemen met de zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Ook kunnen zij hier melding van maken bij het meldpunt van de NZa5. Een medewerker van de NZa zal dan binnen vijf werkdagen contact opnemen.
De donorconferentie voor Irak |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Neemt Nederland deel aan de donorconferentie voor Irak welke voorzien is in Koeweit van 12 tot 14 februari 2018?1
Ja.
Is er een streefbedrag vastgesteld voor deze donorconferentie?
Nee. De conferentie in Koeweit is bedoeld om verschillende aspecten van de wederopbouw van Irak te bespreken met de Iraakse regering. Zo is er ook gesproken over mogelijkheden voor private investeringen en waren er honderden bedrijven aanwezig.
Is de regering van plan om een donatie toe te zeggen? Zo ja, tot welk bedrag en onder welke voorwaarden?
Nederland steunt Irak in de fase van wederopbouw na het militair verslaan van IS. Nederland heeft hiervoor recent al een bijdrage van EUR 12 miljoen beschikbaar gesteld aan de Funding Facility for Stabilisation, dat wordt beheerd door het ontwikkelingsfonds van de VN (UNDP). Met deze bijdrage ondersteunt Nederland de eerste herstelwerkzaamheden in gebieden die zijn heroverd op IS zodat ontheemden weer naar huis kunnen keren, zoals Mosoel. Daarnaast heeft Nederland tijdens de conferentie eerder toegezegde steun aan humanitaire hulp en ontmijning in Irak herbevestigd. In 2017 heeft Nederland ongeveer EUR 2 miljoen bijgedragen aan ontmijning in Irak en bijna EUR 12 miljoen aan humanitaire hulp. De ondersteuning die Nederland aan Irak biedt is gebonden aan strikte voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van de voorstellen en de uitvoerende organisatie, de monitoring en projectbeheer. De komende jaren zal Nederland om bovengenoemde redenen blijven investeren Irak. Daarom is in het Regeerakkoord Irak ook benoemd tot focusland.
Neemt ook de Europese Unie (EU) deel aan deze donorconferentie en welk bedrag overweegt de EU toe te zeggen? Welke voorwaarden zullen daarbij worden gesteld?
De EU is mede-organisator van de conferentie. De EU heeft een additionele bijdrage van USD 400 miljoen toegezegd voor humanitaire hulp, ontwikkeling en stabilisatie. De steun die de EU aan Irak biedt is eveneens gebonden aan strikte voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van de voorstellen en de uitvoerende organisatie, de monitoring en projectbeheer.
Deelt u de mening dat geld dat door de Nederlandse belastingbetalers is opgebracht, besteed dient te worden aan ouderen, aan de gezondheidszorg en aan de infrastructuur in Nederland, en niet in Irak? Zo nee, waarom geeft u de voorkeur aan Irak in plaats van aan ons eigen land?
Nederland heeft Irak gesteund in de strijd tegen ISIS via de anti-ISIS Coalitie en zal Irak ook steunen in de tijd van wederopbouw. Nederland heeft een duidelijk belang bij een stabiel Irak en het is belangrijk dat de internationale gemeenschap het land ondersteunt in deze moeilijke wederopbouwfase.
Wilt u na afloop van de donorconferentie een gedetailleerd overzicht van alle toezeggingen en donoren aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht gemaakt van alle toezeggingen gedaan tijdens de conferentie. Volgens de Koeweitse voorzitter van de conferentie is ongeveer USD 30 miljard toegezegd in de vorm van bijdragen, leningen en exportkredietverzekeringen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 8 februari 2018, 11.00 uur? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het betrekken van Nederlanders in het buitenland bij de verbetering van het postennetwerk en consulaire dienstverlening |
|
Han ten Broeke (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Op welke wijze bent u van plan het postennetwerk en de consulaire dienstverlening, zoals voorgenomen in het Regeerakkoord, te versterken?
Bij de versterking van het diplomatieke netwerk wordt gekeken naar zowel extra capaciteit op bestaande posten als mogelijk het openen van posten op locaties elders in de wereld, en de organisatie daaromheen. Dit kunnen behalve ambassades ook consulaten-generaal of ambassadekantoren zijn maar ook inhuizende diplomaten bij posten van bevriende landen. De concrete invulling hangt nauw samen met het beleid uit het regeerakkoord dat in ontwikkeling is op het gebied van veiligheid, Europese samenwerking, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, migratie en met de ontwikkelingen op het gebied van consulaire dienstverlening. Uiterlijk voor de zomer wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de visie van het kabinet op het postennet en de wijze waarop de in het Regeerakkoord aangekondigde middelen voor de uitbreiding en versterking hiervan zullen worden besteed.
Specifiek op consulair terrein volgt een uitwerking van het Nederlandse «koploperschap». Daarbij hecht het kabinet aan duidelijke keuzes voor de verschillende consulaire producten en diensten voor Nederlanders en klanten wereldwijd. In de uitvoering daarvan zal Nederland excelleren en innoveren: van de verstrekking van reis- en identiteitsdocumenten, visa kort en lang verblijf tot de consulair-maatschappelijke dienstverlening.
In de eerste helft van dit jaar zal het kabinet die aanpak en invulling met uw Kamer delen, in de vorm van een beleidsbrief, de «Consulaire Canon», met een jaarlijkse rapportage over voortgang en dienstverlening.
De keuzes en kaders in die brief zijn van belang om voor iedereen helderheid te scheppen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van consulaire dienstverlening, en over de rechten en plichten die gelden voor de gebruiker van deze diensten. Daarin zal het kabinet ook aangeven hoe de rijksoverheid invulling zal geven aan het wereldwijde «koploperschap» in de consulaire dienstverlening.
In de tussentijd ligt het lopende consulaire moderniseringsprogramma op koers. Een moderne en innovatieve front office, inzet van externe partijen om diensten te verlenen, met een nadrukkelijke inzet op digitale dienstverlening. Veiligheid en betrouwbaarheid zijn daarbij een randvoorwaarde, nadrukkelijk ook bij de ICT-gerelateerde zaken.
Er loopt momenteel een pilot in Edinburgh (VK), waar Nederlanders een aanvraag voor een Nederlands reisdocument kunnen indienen bij een externe dienstverlener. De pilot wordt dit voorjaar definitief geëvalueerd. Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de uitbreiding van deze dienstverlening, ook in het licht van de specifieke wensen vanuit de Kamer, bijvoorbeeld met betrekking tot Canada en Australië. Hierover informeer ik u in het voorjaar van 2018.
Kunt u aangeven welk tijdspad u daarbij voor ogen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de vele signalen van Nederlanders in het buitenland, die door het sluiten van consulaire afdelingen moeite ondervinden en lange afstanden moeten afleggen om onder andere een paspoort aan te vragen of andere consulaire diensten af te nemen?
Ja, deze signalen zijn mij bekend.
Bent u bereid de een miljoen Nederlanders in het buitenland actief te betrekken bij de verbetering van consulaire dienstverlening en uitbreiding van het postennetwerk, bijvoorbeeld door middel van een enquête of onderzoek onder deze doelgroep? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, het publiek wereldwijd wordt op verschillende manieren actief betrokken bij het uitwerken van de verdere plannen. Een belangrijk uitgangspunt is namelijk dat de «klant» centraal staat.
In het lopende moderniseringsprogramma gebeurt die consultatie voortdurend. Bij de ontwikkeling en verbetering van de huidige dienstverlening wordt reeds gebruik gemaakt van onderzoek onder de doelgroepen van deze diensten. Zo zijn voorafgaand aan de ontwikkeling en inrichting van de 24/7 BZ Reisapp, de BZ Informatieservice en de websites Nederlandwereldwijd.nl en Netherlandsandyou.nl de behoeften en verwachtingen actief in kaart gebracht. Daarnaast wordt doorlopend klanttevredenheid gemeten, bijvoorbeeld over het 24/7 BZ Contact Centre en aangepast als daartoe wensen zijn bij gebruikers. Datzelfde gebeurt bij de lopende paspoortpilot in Edinburgh en bij klanttevredenheidsonderzoek bij de verstrekking van reisdocumenten in Londen en Parijs.
Voor de nieuwe stappen zal ook actief worden ingezet op consultatie van «klanten».
De beleidsbrief Consulaire Dienstverlening («Consulaire Canon») zal dit voorjaar via publieksconsultaties worden vormgegeven (www.internetconsultatie.nl).
Voor het rijksbrede 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zal dit jaar een professionele «survey» worden afgerond zodat wereldwijd wensen, mogelijkheden, en suggesties worden opgehaald. Op die manieren brengt de Nederlandse overheid nog scherper de wensen in beeld.
Deelt u de mening dat het digitaliseren van consulaire dienstverlening, mits veilig, groot financieel en tijdsvoordeel op kan leveren voor Nederlanders in het buitenland? Zo ja, bent u voornemens deze digitalisering voortvarend aan te pakken? Welk tijdspad heeft u daarbij voor ogen?
Digitalisering van dienstverlening staat hoog op de consulaire agenda. Voor visumaanvragen zijn eerste stappen in die richting gezet, en draaien de eerste pilots. Voor de brede dienstverlening geniet digitale vormgeving de voorkeur. Dat geldt ook voor het aanvragen van Nederlandse reisdocumenten vanuit het buitenland. De inzet is erop gericht om in 2020 te komen tot een zo maximaal mogelijke digitalisering. De uitdaging daarbij is het vinden van de balans tussen zo eenvoudig mogelijke verstrekking enerzijds en (digitale) veiligheid, betrouwbaarheid en wet- en regelgeving anderzijds. Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, eerstverantwoordelijke voor de toekomstige vormgeving van het reisdocumentenproces, zetten hier gezamenlijk op in.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het realiseren van het 24/7 Loket Buitenland voor Nederlanders in het buitenland? Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht dit te hebben gerealiseerd?
Voor het 24/7 Loket Buitenland («one stop shop») zijn verkennende gesprekken met diverse departementen en uitvoeringsorganisaties bijna afgerond. De oogst hiervan wordt vertaald in een plan van aanpak voor het beoogde loket. Doel van het loket is betere dienstverlening aan Nederlanders in het buitenland te realiseren. Cruciaal daarbij is een goede samenwerking met en mede-eigenaarschap van andere overheidspartijen, en een geleidelijke aanpak over een periode van 3–4 jaar. Deze «stap-voor-stap»-benadering geldt zowel voor de producten en diensten die in het loket worden ondergebracht als voor de mate waarin de coördinatie daarop wordt verdiept. De focus van het loket zal vooralsnog liggen op het optimaal ontsluiten van informatie over producten en diensten van de Nederlandse overheid voor de doelgroep.
In 2018 zullen drie stappen worden gerealiseerd: het afronden van de wereldwijde survey onder Nederlanders in het buitenland; een aanzet voor de inrichting van het digitale en telefonische loket (de balie van de «one-stop-shop»), inclusief de verbinding naar klantportalen en websites van diverse overheidspartijen; en het gaandeweg verbreden van de dienstverlening ten opzichte van de bestaande consulaire dienstverlening (toevoeging eerste nieuwe producten en diensten).
Bent u bekend met het Ierse initiatief «Global Irish»?1 Ziet u mogelijkheden een dergelijk initiatief, dat onder andere in het buitenland gevestigde Ieren via een selectiesysteem uitnodigd om Ierland te bezoeken en de banden met het moederland te behouden en verstevigen, ook in Nederland in te voeren?
Bij de verdere uitwerking en vormgeving van het 24/7 Loket Buitenland zullen ervaringen en initiatieven elders, waaronder Global Irish, worden meegenomen. Daarbij staat voorop dat we met het loket de Nederlander in het buitenland zoveel mogelijk willen faciliteren bij dienstverlening door de Nederlandse overheid.
Het bericht dat kortingsacties voor cosmetische ingrepen op grote schaal worden ingezet om mensen over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Stentor d.d. 3 februari 2018 over kortingsacties voor plastische chirurgie?1
Ja.
Wat vindt u er van dat er nog steeds op grote schaal kortingsacties voor cosmetische ingrepen worden ingezet, met als doel mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk over te halen een cosmetische ingreep te ondergaan?
Net als mijn ambtsvoorganger vind ik het van belang dat de informatie die cliënten krijgen voorafgaand aan hun behandeling waarheidsgetrouw is en dat de informatie die cliënten krijgen volledig is. Cliënten moeten in begrijpelijke taal bewust worden gemaakt van de mogelijke risico’s. Mijn ambtsvoorganger heeft subsidie verstrekt aan de Nederlandse Stichting voor de Esthetische Geneeskunde (NSEG), de koepelorganisatie in de geneeskundige cosmetische sector, om kwaliteitsrichtlijnen waaronder reclamenormen te ontwikkelen. Deze reclamenorm is inmiddels door de NSEG ontwikkeld. Hierin is opgenomen dat enige vorm van tijdsdruk opnemen of suggereren in reclame verboden is.
Vindt u het ethisch verantwoord dat mensen middels financiële prikkels onder tijdsdruk verleid worden tot het ondergaan van een cosmetische ingreep?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wenselijk? Kunt u dit toelichten?
Ik wil de NSEG oproepen om in gesprek met de SRC over te gaan tot publicatie van de norm, zodat de RCC erop toe kan zien. Dit draagt bij aan de effectiviteit van zelfregulering. Vanaf dat moment kan er ook gehandhaafd worden. Ik ben niet voornemens een reclameverbod wettelijk te regelen.
Wat vindt u er van dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie stelling neemt tegen tijdsgeboden kortingsacties, aangeeft dat dit een perverse prikkel is, maar ook duidelijk maakt niet te kunnen ingrijpen?
Ik vind het goed dat de Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een reclamenorm heeft ontwikkeld. De NSEG heeft in navolging van de NVPC een reclamenorm ontwikkeld voor de hele cosmetische sector. Een norm die geldt voor zowel chirurgische als niet-chirurgische ingrepen in de cosmetische sector. De NSEG heeft de code voorgelegd aan de Stichting Reclame Code (SRC). Voordat de SRC de code zal publiceren en zal toezien op de code vraagt de SRC betrokken partijen onder andere om diverse stakeholders (o.a. bijvoorbeeld de Consumentenbond) te betrekken en een communicatieplan op te stellen. Sinds de zomer van 2015 zijn deze stappen door de NSEG doorlopen. De NSEG heeft de code reeds gecommuniceerd aan zijn achterban. Wanneer de SRC overgaat tot opname van de norm in de Nederlandse Reclame Code zal de Reclame Code Commissie (RCC) hierop ook gaan toezien.
Acht u een reclameverbod via zelfregulering effectief, aangezien er wel degelijk tijdelijke prijsacties worden gehanteerd, terwijl in de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie staat dat de (suggestie van) tijdsdruk, zoals tijdelijke prijsverlagingen en stuntacties, niet plaats mogen vinden?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een reclameverbod voor cosmetische ingrepen niet aan de beroepsgroep moet worden overgelaten, omdat er op deze manier niet gehandhaafd wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een reclameverbod voor cosmetische ingrepen wettelijk te regelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, kunt toelichten waarom niet en wat gaat u dan doen om reclames voor cosmetische ingrepen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Gezinshuizen |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van recente onderzoeken waaruit blijkt dat kinderen in gezinshuizen – in vergelijking tot kinderen in residentiële instellingen – vaker aangeven zich veilig te voelen, veel te leren en meer autonomie te ervaren?1
Ja
Deelt u de conclusies van onderzoek waaruit blijkt dat langdurige opvang in gezinshuizen een hoog maatschappelijk rendement oplevert door het voorkomen van (duurdere) zorg, nu en in de toekomst? Zo nee, waarom niet?2
In de Jeugdwet is aangegeven dat een jongere die (tijdelijk) niet meer thuis kan wonen, bij voorkeur geplaatst dient te worden in een gezinsvervangende vorm van jeugdhulp zoals een pleeggezin of een gezinshuis, tenzij dit niet in het belang van de jeugdige zelf is.
De resultaten van het genoemde onderzoek «Maatschappelijke Business Case Gezinshuizen-2016» zijn goed om kennis van te nemen. Het onderzoek wijst op de financiële effecten en het hoge maatschappelijk rendement van de gezinshuizen vaak omdat (duurdere) zorg voorkomen wordt. Daarnaast toont het onderzoek ook aan dat er andere positieve effecten zijn op het leven van de jongere zelf indien hij in een gezinshuis verblijft.
Dit ondersteunt mij in de overtuiging dat jeugdigen die niet meer thuis kunnen wonen, vaak beter in kleinschalige en gezinsgerichte voorzieningen of in pleegzorggezinnen kunnen worden opgevangen. Uitgangspunt is dat, niet eventuele financiële motieven, maar vooral het belang van het kind voorop dient te staan bij de uiteindelijke beslissing waar het kind het beste geplaatst kan worden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal gezinshuizen en het aantal kinderen in gezinshuizen? Kunt u dit onderverdelen in het aantal particuliere gezinshuizen en gezinshuizen waarvan de gezinshuisouder in dienst is van een zorgaanbieder?
In 2016 zijn er in totaal 70 (regionale) zorgaanbieders die samen realistisch geschat ten minste 764 gezinshuizen aanbieden. In deze gezinshuizen zijn in 2016 ten minste 2.594 jeugdigen inhuisgeplaatst, per gezinshuis gemiddeld bijna «3,5 jeugdigen». In 2016 was ongeveer 60% van de gezinshuizen in loondienst bij een zorgaanbieder. De overige gezinshuizen werkten via een franchiseconstructie aangesloten bij een (zorg)-organisatie als franchisenemer. Daarnaast zijn er gezinshuizen die volledig zelfstandig of als onderaannemer opereren. Het exacte aantal is niet bekend. Bron: factsheet gezinshuizen, www.gezinspiratieplein.nl
Wat is de stand van zaken van de aanpassing in de Jeugdwet, waarmee wordt geregeld dat jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen zich voor aanvang van hun werkzaamheden moeten registreren?3
De aanpassing van de Jeugdwet in verband met de registratie van een nieuwe jeugdhulpaanbieder wordt momenteel op de juridische mogelijkheden bekeken. Zoals ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel fusie IGZ en IJZ tot IGJ op 21 februari jl. aan de TK heb toegezegd, ben ik van plan uw Kamer voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging toetreding zorgaanbieder (Wtza) bij brief te informeren hierover.
Wat is de stand van zaken van de door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. geadviseerde ontwikkeling van een kwaliteitskader voor gezinshuizen, sinds deze in oktober 2016 door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de sector is besproken?4 5
Vertegenwoordigers uit de sector (waaronder gezinshuis.com, jeugdzorg NL, keurmerk gezinshuizen, Present 24/7, s’ Heeren Loo, Driestroom) werken momenteel aan het ontwikkelen van een kwaliteitskader. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Hogeschool Leiden begeleiden dit traject.
Het kwaliteitskader is van toepassing voor gezinshuizen in de verschillende organisatievormen en wordt eind dit jaar opgeleverd. Het kwaliteitskader komt tot stand met input van de verschillende belanghebbenden: cliënten, aanbieders van gezinshuizen, gemeenten, andere belanghebbenden in het zorglandschap en kennispartners. Hierbij is aandacht voor de implementatie. Dit houdt in dat er draagvlak is voor het kwaliteitskader in het veld, dat alle belanghebbenden en aanbieders zijn geïnformeerd en dat er bereidheid is om met dit kader aan de slag te gaan.
Wordt in het kwaliteitskader gezinshuizen ook een concrete en eenduidige definitie van gezinshuizen opgenomen?
Ja
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat gezinshuizen met zo min mogelijk administratieve lasten geconfronteerd worden? Wordt bijvoorbeeld in regelgeving, contracten en het kwaliteitskader rekening gehouden met het feit dat gezinshuizen kleinschaliger zijn dan jeugdzorginstellingen?
Uit onderzoek van Q-Consult («de puzzel afmaken», 6 oktober 2016) blijkt dat administratieve lasten in de decentrale stelsels niet alleen volgen uit regels vanuit het rijk, maar vooral voortkomen uit regels die gemeenten en aanbieders zelf opstellen. Het is hierom aan gemeenten en aanbieders zelf om hier samen met professionals mee aan de slag te gaan, zodat meer geld en tijd ten goede kan komen van de cliënten waarvoor zij zorg dragen.
Het kwaliteitskader jeugd is van beroepsbeoefenaren zelf en hierin staan kwaliteitseisen voor de beroepsuitoefening als het jeugdhulp betreft. Ook werkgevers kunnen hier een inbreng leveren.
Kunt u een overzicht geven van contractvormen die bij gezinshuizen worden gebruikt?
Er zijn gezinshuizen waarvan de gezinshuisouders in loondienst zijn aangesloten bij een zorgaanbieder, er zijn gezinshuisouders die als franchisenemer opereren en die aangesloten zijn bij een grotere zorgorganisatie waar een franchise-overeenkomst mee is aangegaan. En tenslotte zijn er ook gezinshuisouders die volledig zelfstandig of als onderaannemer werkzaam zijn (de vrijgevestigden).
Het rapport: Mining taxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia. |
|
Bart Snels (GL) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het op woensdag 31 januari 2018 door Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) uitgebrachte rapport: «MiningTaxes: Rio Tinto’s tax schemes lead to nearly $ 700 million tax revenue losses for Canada and Mongolia»1?
Ja.
Bent u bekend met de berekening van SOMO dat Turquoise Hill Resources, een dochteronderneming van mijnbouwgigant Rio Tinto, met behulp van brievenbusondernemingen in Nederland en Luxemburg 230 miljoen dollar aan Mongoolse belasting en 470 miljoen dollar aan Canadese belasting heeft ontweken?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Bent u bekend met het feit dat Mongolië met dit geld de jaarlijkse investeringen in onderwijs of gezondheidzorg met bijna 75% had kunnen verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
Momenteel onderhandelt Nederland over de totstandkoming van een nieuw belastingverdrag met Mongolië, kunt u aangeven wie deze onderhandeling heeft geïnitieerd?
Zoals blijkt uit kamerstuk 23530-117, blg 829293 lopen er momenteel geen onderhandelingen met Mongolië over een nieuw belastingverdrag.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië in 2013 het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd omdat het verdrag grootschalige belastingontwijking in Mongolië mogelijk maakte?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat het IMF destijds Mongolië heeft geadviseerd om verschillende belastingverdragen, waaronder dat met Nederland, te heronderhandelen omdat zij de heffingsrechten van Mongolië onvoldoende zeker stelden. Over de beëindiging van het belastingverdrag met Mongolië heeft mijn ambtsvoorganger uw kamer destijds geïnformeerd3.
Bent u op de hoogte van het feit dat Mongolië destijds gewaarschuwd is door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) 2 over de schadelijke gevolgen van het belastingverdrag met Nederland, een waarschuwing die uiteindelijk heeft geleid tot de eenzijdige opzegging van het verdrag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid Mongolië, een land dat afhankelijk is van ontwikkelingshulp3, in het nieuwe belastingverdrag meer belastingrechten toe te kennen dan in het eerdere verdrag, door onder andere geen verlaging van de statutaire bronheffingen na te streven, ten gunste van duurzame groei en ter bevordering van de zelfredzaamheid van Mongolië?
Bij het afsluiten van verdragen met ontwikkelingslanden houdt Nederland rekening met de gerechtvaardigde belangen van die landen. De suggestie dat verlaging van bronbelastingtarieven in dat kader altijd nadelig is voor de ontwikkelingslanden, waarbij een verlies aan belastinginkomsten wordt aangenomen op basis van een vermenigvuldiging van de verlaging van het tarief met de bestaande geldstroom, gaat echter voorbij aan de complexe werkelijkheid. Verlaging van bronheffing leidt vaak tot voorkoming van dubbele belasting en kan daarmee bijdragen aan verhoging van de investeringen en daarmee aan werkgelegenheid, winst, winstbelasting en bronheffingen in dat land.
Het Model belastingverdrag van de Verenigde Naties is gericht op verdragen tussen ontwikkelingslanden en meer ontwikkelde landen. Het heeft daarom zeker bruikbare elementen die wat Nederland betreft opgenomen zouden kunnen worden in een nieuw verdrag met Mongolië. Er zitten ook elementen in dat Model die zich minder goed verhouden tot het Nederlands verdragsbeleid. Ik zou dan ook het Model niet als harde ondergrens willen gebruiken.
Is Nederland bereid in het nieuwe belastingverdrag het United Nations-modelverdrag voor belastingverdragen als ondergrens te hanteren teneinde te voorkomen dat Mongolië wederom slachtoffer wordt van belastingontwijking via brievenbusondernemingen gevestigd in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid in het verdrag met Mongolië anti-misbruik bepalingen te hanteren die voldoen aan de OESO Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Actie zes?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse dochteronderneming van Turquoise Hill Resources, genaamd Oyu Tolgoi Netherlands BV, met behulp van rentebetalingen naar de Luxemburgse dochteronderneming Movele Sarl, een centrale rol heeft gespeeld in het ontwijken van ongeveer 470 miljoen dollar aan belasting in Canada, waarbij Movele in Luxemburg een gemiddeld effectief belastingtarief van 4,19% genoot, de afgelopen vijf jaar?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft.
Is de Nederlandse regering voornemens de geplande bronheffing op rentestromen naar landen met zeer lage belasting ook toe te passen op rentebetalingen naar EU-lidstaten en in het bijzonder Luxemburg?
In de brief Aanpak belastingontwijking en ontduiking heb ik aangekondigd dat de nieuwe bronbelastingen van toepassing zullen zijn op dividend-, rente- en royaltybetalingen binnen concernverband aan een entiteit die is gevestigd in een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve landen. Over de hoogte van het statutaire tarief geef ik meer duidelijkheid bij het indienen van het wetsvoorstel. Indien geen sprake is van een land met een laag statutair tarief of een land dat is opgenomen op de EU-lijst niet-coöperatieve landen, kan de bronbelasting alsnog van toepassing zijn indien sprake is van een misbruiksituatie. Hierbij kan gedacht worden aan een betaling die niet rechtstreeks vanuit Nederland naar een laagbelaste of niet-coöperatieve jurisdictie gaat, maar die via een omweg in een dergelijke jurisdictie terecht komt. De mogelijke reikwijdte van de antimisbruikbepaling wordt echter wel beperkt door het Europese Recht.
Heeft u vernomen dat het eigendom van de Oyu Tolgoi mijn in Mongolië indirect in handen is van de Nederlandse brievenbusmaatschappij Oyu Tolgoi Netherlands BV, een bedrijf dat geen werknemers in dienst heeft en dat de uiteindelijke eigenaren van het bedrijf, Turquoise Hill Resources en Rio Tinto, in reactie op het SOMO rapport te kennen geven dat het Nederlandse bilateraal investeringsverdrag met Mongolië de voornaamste reden was voor deze structurering?
Ja, ik weet dat het SOMO rapport dit zo weergeeft
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse multinationals, brievenbusondernemingen in Nederland opzetten enkel om aanspraak te maken op voordelen geboden door Nederlandse investeringsverdragen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat enkel investeerders die substantiële bedrijfsactiviteiten in Nederland verrichten, gebruik kunnen maken van Nederlandse investeringsakkoorden. Het kabinet zal daarom pogen brievenbusmaatschappijen uit te sluiten van bescherming.
Bent u bereid het verdragsmisbruik krachtiger aan te pakken dan de afgelopen jaren is gebeurd?
Het vorige kabinet heeft zich op verschillende terreinen en in verschillende fora hard ingezet voor de ontwikkeling van maatregelen tegen belastingontwijking, waaronder ontwijking via verdragsmisbruik. Het huidige kabinet is van plan hier met dezelfde inzet mee door te gaan.
Bent u alsnog bereid naar aanleiding van de aangenomen motie Grashoff c.s. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 139) de opties 1, 2 en 3 uit de brief van vier november 2016 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 25 087, nr. 136) over het aanscherpen van de zogenoemde «substance-eisen» nader uit te werken in beleidsvoorstellen, teneinde het parlement gedegen te informeren over hoe Nederland zelf belastingontwijking door brievenbusondernemingen krachtig aan kan pakken?
In de hiervoor genoemde brief belastingontwijking van 23 februari aan uw Kamer, ga ik ook in op het aanscherpen van de substance-eisen zoals genoemd in de brief van 4 november 2016.
De situatie van Nederlandse kinderen in Syrië en Irak |
|
Farid Azarkan (DENK), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote zorgen over lot van de kinderen van het kalifaat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op bovenstaande berichtgeving?
De bevolking in Syrië en Irak heeft zwaar te lijden onder de gevolgen van het gewelddadig conflict in hun land. Het is zeer betreurenswaardig dat zich daar ook kinderen van Nederlandse uitreizigers bevinden.
Kunt u exact aangeven hoeveel Nederlandse kinderen zich op dit moment in Syrië en Irak bevinden?
Er zijn geen exacte cijfers bekend. Uit de onlangs gepubliceerde cijfers van de AIVD, blijkt dat er minstens 175 minderjarigen met een Nederlandse link verblijven in Syrië en Irak.
Klopt het dat de Nederlandse regering deze kinderen niet actief wil helpen om terug te keren naar Nederland? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op welke manier(en) draagt de Nederlandse regering zorg voor deze kinderen?
De Nederlandse regering verleent geen consulaire bijstand aan Nederlandse uitreizigers en families die zich in onveilige gebieden in Syrië en Irak bevinden en deze willen verlaten. Wanneer men zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, kan men daar vragen om consulaire bijstand.
Dit geldt ook voor de kinderen van deze uitreizigers. Nederlandse kinderen zullen worden bijgestaan als ze bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging verschijnen. Tot het moment van de melding in persoon, zijn de ouders primair verantwoordelijk voor de veiligheid en het welzijn van de kinderen.
Deelt u de mening dat Nederlandse kinderen niet het slachtoffer mogen worden van de keuzes van hun ouders en daarom actief geholpen moeten worden om terug te keren naar Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van onderzoekster Marion van San van de Erasmus Universiteit dat het voor moeders met kinderen nagenoeg onmogelijk is om een Nederlandse post te bereiken en dat de Nederlandse overheid zelf hierin een actieve rol moet gaan spelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke andere manieren is consulaire bijstand mogelijk voor deze mensen?
Het bereik van de Nederlandse overheid in het buitenland is beperkt. Deze kinderen bevinden zich onder meer in kampen in Syrië. In landen, als Syrië, waar Nederland geen ambassade heeft en geen betrekkingen mee heeft, en in het bijzonder in die gebieden waar sprake is van crisis, kan BZ in principe geen bijstand verlenen. De Nederlandse ambassade in Bagdad en het Consulaat-Generaal in Erbil kunnen in Irak, mede gezien de huidige veiligheidsrisico’s in het gebied, slechts zeer beperkte consulaire bijstand verlenen. Verdragen of nationale wetgeving kennen geen algemene plicht daartoe. De Nederlandse overheid hecht groot belang aan de naleving van internationale verdragen waarin rechten en vrijheden van burgers zijn vastgelegd.
Vindt u niet dat Nederland volgens de internationale verdragen en nationale wetgeving een zorgplicht heeft om de Nederlandse kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren? Zo ja, welke maatregelen kan de Nederlandse regering nemen om deze kinderen naar Nederland terug te laten keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met het speciale team van de kinderbescherming in Syrië en Irak samen te werken om de kinderen in Syrië en Irak terug te laten keren naar Nederland? Zo ja, wat voor concrete stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied adequaat bij te staan bij terugkeer. Indien bekend is dat minderjarigen terug zullen keren, bereidt de Kinderbescherming zich op deze terugkeer voor met een plan van aanpak voor het kind, tezamen met het regionale casusoverleg en overige ketenpartners. Er is geen speciaal team van de Kinderbescherming in Syrië en Irak.
WIFI Luchtmobiele Brigade te Schaarsbergen |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen op de kazerne te Schaarsbergen, waaronder het overmatig gebruik van drank en drugs, prostitutie en doorgeslagen pesterijen?
Ja. Ik heb u hierover, en over de genomen maatregelen, geïnformeerd in mijn brief van 22 december 2017 (Kamerstuk 34 775X nr. 70).
Bent u bekend met berichten over het algemeen gedeelde gevoel van eenzaamheid en verveling onder het legerpersoneel op de kazerne te Schaarsbergen? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u inmiddels heeft getroffen om dit tegen te gaan?
Het welbevinden van het personeel gelegerd op de Oranjekazerne in Schaarsbergen heeft de voortdurende aandacht van de kazerneleiding en andere betrokkenen, onder andere via het overleg met de Medezeggenschapscommissie. Via werkbezoeken en regulier overleg met de commandanten van de defensieonderdelen blijf ik op de hoogte van wat er speelt op de werkvloer. Commandanten kunnen mij ook altijd rechtstreeks benaderen als daar behoefte aan is. Verveling buiten de diensturen is een punt van zorg dat bekend is en de aandacht heeft. Om verveling buiten de diensturen te voorkomen, neemt Defensie maatregelen om de internetverbindingen op kazernes te verbeteren, zo ook in Schaarsbergen. Gebleken is dat de belangstelling voor georganiseerde avondactiviteiten, zoals een duik- en autohobbyclub, is afgenomen waardoor deze activiteiten grotendeels zijn gestopt. De sport- en kantinefaciliteiten in Schaarsbergen zijn ’s avonds wel toegankelijk. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Ik krijg geen signalen dat er sprake is van een algemeen gedeeld gevoel van eenzaamheid op de kazerne in Schaarsbergen.
Deelt u de opvatting dat een groot deel van de problemen op de kazerne te wijten is aan dit algemene gevoel van eenzaamheid en verveling? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is verveling buiten de diensturen een punt van zorg dat de aandacht heeft. Echter, verveling kan nooit een excuus zijn voor normoverschrijdend gedrag. Iedereen bij Defensie heeft recht op een sociaal veilige werkomgeving: discriminatie, machtsmisbruik, vandalisme en ander ontoelaatbaar gedrag horen niet thuis bij Defensie.
Bent u bekend met het feit dat de draadloze internetverbinding op de kazerne in Schaarsbergen al jaren dermate laag is dat het internet haast onbruikbaar is? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, het is mij bekend dat de beschikbare bandbreedte niet voorziet in de hedendaagse behoefte. Het komend half jaar wordt gewerkt aan de verbetering van de bandbreedte en dus de internetsnelheid in Schaarsbergen. Bij vraag 10 zal ik verder ingaan op de planning van deze verbetering. Verdere verbetering is pas mogelijk zodra de kazerne is voorzien van een glasvezelnetwerk. Of en hoe hieraan invulling wordt gegeven, wordt onderzocht.
Bent u bekend met het feit dat tevens de ontvangst van de kabel TV dermate slecht is dat enkel NPO1, NPO2 en NPO3 ontvangen kunnen worden? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
In de legering van de Oranjekazerne in Schaarsbergen is een zenderpakket van dertig zenders beschikbaar. Het is dus niet zo dat de bewoners alleen NPO 1, 2 en 3 kunnen kijken. Echter, omdat het een analoog signaal is, laat de kwaliteit te wensen over. Voorts komt het voor dat bij verstoringen van het satellietsignaal het beeld tijdelijk wegvalt. Een snelle oplossing is hier niet voorhanden vanwege het ontbreken van een glasvezelnetwerk op de kazerne, zoals vermeld in het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de slechte GSM en 4G dekking op de kazerne? Zo nee, kunt u aangeven hoe u op de hoogte blijft van wat er speelt op de werkvloer?
Ja, dit probleem komt voor op meerdere defensielocaties. Het voorzien in een goede dekking van GSM en 4G is een verantwoordelijkheid van de betreffende providers. Defensie is dan ook afhankelijk van de dekkingsgraad die de civiele provider aanbiedt, maar realiseert zich dat ze hier in het kader van goed werkgeverschap ook een rol heeft. In overleg met KPN, als huisprovider van Defensie, zijn of worden maatregelen genomen om de GSM/4G-dekking te verbeteren. Zo is er voor locatie Havelte een (KPN)-mast geplaatst om de dekking te verbeteren. Deze mast wordt momenteel gereed gemaakt voor gebruik. Ook voor de kazerne in Schaarsbergen wordt nog dit jaar gewerkt aan een oplossing.
Deelt u de opvatting dat een goede (draadloze) internetverbinding essentieel is voor het onderhouden van contact met familie en vrienden door het legerpersoneel? Zo nee, waarom niet?
Goede internet- en televisiefaciliteiten dragen zeker bij aan het welbevinden van het personeel en de sfeer op de kazerne aangezien daardoor meer mogelijkheden voor ontspanning ontstaan, zoals het spelen van videogames, en beter contact met familie en vrienden mogelijk is. Daarom verbetert Defensie het draadloze internet op de legering. De planning is dat medio 2019 de internetsnelheid op veertig locaties is verbeterd. Zoals gezegd, is gebleken dat er in Schaarsbergen weinig behoefte is aan entertainmentmogelijkheden in de avond. In overleg met de Medezeggenschapscommissie wordt bezien of er behoefte is aan aanvullende activiteiten of maatregelen. Overigens, het gebrek aan een goede draadloze internetverbinding mag nooit een excuus zijn voor het vertonen van normoverschrijdend gedrag.
Deelt u de opvatting dat entertainmentmogelijkheden in de avond kunnen bijdragen aan een verbetering van de sfeer op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat gezamenlijke avondactiviteiten, zoals het spelen videogames, kunnen bijdragen aan de verbetering van de onderlinge verhoudingen bij het personeel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de opvatting dat het faciliteren van een goede draadloze internetverbinding zou kunnen helpen in het tegengaan van drank- en drugsproblemen en pesterijen op de kazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de opvatting dat het tot de verantwoordelijkheid van de leiding behoort om een goede draadloze internetverbinding te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten welke maatregelen u zal nemen om de situatie met betrekking tot het internet te verbeteren en op welke termijn deze maatregelen gerealiseerd worden?
Een draadloze internettoegang zowel op de legering als op de werk- en leslocaties acht ik van groot belang, zowel voor werk- en studiedoeleinden als voor ontspanning. Ofschoon vrijwel alle legeringsruimtes reeds draadloos internet hebben, voorziet de beschikbare bandbreedte niet op alle locaties in de hedendaagse behoefte. Daarom worden verbeteringen voorzien op veertig locaties. De mate van verbetering hangt mede af van de beschikbare infrastructuur. Op vijftien locaties is de bandbreedte al substantieel verbeterd; de internetsnelheid is daar verdubbeld. In het komende half jaar worden drie grote locaties aangepakt: Legerplaats Oirschot, Vliegbasis Woensdrecht en de Oranjekazerne in Schaarsbergen. Op de overige locaties wordt het internet in 2018 of de eerste helft van 2019 verbeterd.
De berichten ‘Scholingsplan dure grap’, ‘Opleidingsfondsen nodig voor een leven lang leren’ en ‘O&O-organisaties krijgen werknemers in de schoolbanken’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Scholingsplan dure grap»1, «Opleidingsfondsen nodig voor een leven lang leren»2 en «O&O-organisaties krijgen werknemers in de schoolbanken»?3 Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ja.
Voor mijn reactie op de berichtgeving, zie mijn antwoorden op onderstaande vragen.
Klopt het dat scholingsfondsen sinds 2011 steeds minder uitgeven, terwijl de reserves alleen maar zijn opgelopen (deels gebonden, deels vrij)? Hoe beoordeelt u in dat licht de uitspraak van Erik Yperlaan dat «het beeld van scholingsfondsen waar geld ligt te verstoffen niet klopt»? Kunt u dit toelichten?
De baten en lasten van Sociale- en O&O fondsen fluctueren in de loop der tijd. Dit blijkt ook uit de «Rapportage cao-afspraken 2016», die mijn ambtsvoorganger dit voorjaar aan uw Kamer heeft verzonden (Kamerstukken II, 2016–2017, 29 544, nr. 783). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief bij de begrotingsbehandeling SZW4 zijn reserves noodzakelijk. Bijvoorbeeld om lopende verplichtingen na te kunnen komen en om periodes zonder premieheffing of zonder avv te kunnen overbruggen. In dat licht herken ook ik niet het «beeld van scholingsfondsen waar geld ligt te verstoffen».
Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn met O&O-fondsen om tafel te gaan en te bezien of zij de reserves binnen hun sector kunnen omzetten in concrete, aanvraagbare persoonlijke budgetten?
Bij de gesprekken die ik samen met de Minister van OCW zal voeren over de uitwerking van de tekst in het RA en de bijdrage die diverse partijen aan een doorbraak op het terrein van LLL kunnen leveren, zullen ook de O&O fondsen worden betrokken.
Persoonlijke budgetten voor opleiding bestaan ook nu al in sectoren en bedrijven.
Kunt u aangeven hoeveel werknemers via een scholingsfonds zijn geholpen aan een cursus of opleiding? Zo nee, bent u bereid zo snel mogelijk nader te achterhalen hoeveel werknemers voor welke bedragen via genoemde fondsen aan scholing zijn geholpen?
O&O fondsen en andere sociale fondsen zijn fondsen van werkgevers en werknemers. Het zijn private fondsen. De werkgevers en werknemers gaan over de oprichting van een fonds, de doelen waarvoor zij een fonds oprichten, de hoogte van de bijdragen van werkgevers en werknemers, de inning van de bijdragen, de uitgaven van de fondsen en de hoogte van de benodigde reserves. Wanneer het gaat om algemeen verbindend verklaarde fondsen zijn o.a. met het oog op de transparantie nadere regels gesteld. Ter vergroting van de transparantie publiceert SZW bovendien alle jaarverslagen van deze fondsen op de SZW-website cao.minszw.nl.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel mensen in totaal, of per O&O fonds, geschoold zijn door middelen van deze fondsen, omdat fondsen dat niet op deze manier rapporteren. Vaak is het per beleidslijn of scholinginitiatief van een O&O fonds wel bekend hoe groot de bereikte doelgroep is geweest. Zo heeft bijvoorbeeld het O&O fonds Bouw & Infra een subsidieregeling voor werkgevers (ondergebracht bij de stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid), om hiermee de deelname van werknemers aan cursorische bij- en omscholing te bevorderen. In 2015 is € 11.075.368 subsidie betaald aan het Scholingsfonds. Er zijn in totaal 26.505 scholingsdagen gevolgd door 21.628 werknemers.
Herinnert u zich uw beantwoording van mondelinge vragen op 28 november jl. over «Scholingsgeld blijft op plank liggen», warbirds u heeft aangegeven dat partijen zullen moeten samenwerken om een doorbraak te kunnen bereiken op scholing op de werkvloer? Kunt u in dat kader toelichten op welke wijze u van plan bent zowel de 25 sectorale fondsen die nu de handen ineenslaan als de resterende 65 fondsen, en andere relevante partijen, te betrekken bij de kabinetsplannen voor een leven lang leren?
Om een doorbraak op het terrein van levenlang leren te realiseren, is samenwerking met verschillende partijen noodzakelijk. Zoals in het Regeerakkoord staat aangekondigd, wil ik – samen met de Minister van OCW – afspraken maken met sociale partners en het onderwijsveld over hun bijdrage. Onderdeel van deze afspraken is het bevorderen van scholing op de werkvloer. Werkgevers en werknemers zijn hiervoor primair verantwoordelijk.
Zoals ik eerder Uw Kamer al heb gemeld, geven bedrijven jaarlijks zo’n € 1,7 miljard uit aan scholing van werkenden. Een deel daarvan, ongeveer € 240 miljoen, komt uit de sectorale opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O fondsen). Vanwege de rol die de O&O fondsen spelen bij het scholen en ontwikkelen van werknemers, zal met sociale partners en de O&O fondsen zelf ook over de bijdrage van de fondsen worden gesproken.
In hoeverre deelt u de geuite twijfels door Erik Yperlaan of een individueel scholingsbudget, specifiek ook voor middelbaar en laagopgeleiden, gaat bijdragen aan meer bijscholing?
Het is bekend dat lager en middelbaar opgeleiden minder aan scholing en levenlang leren deelnemen dan hoogopgeleiden. Recente adviezen zoals van de SER, de OESO en van de commissie vraagfinanciering mbo wijzen erop dat sommige groepen lastiger via een financieel instrument tot scholing zijn aan te zetten dan andere. Ook de evaluatie van de fiscale scholingsaftrek door het CPB liet zien dat de scholingsprikkel die van de aftrek uitgaat voor hoogopgeleiden sterker is dan voor lageropgeleiden.
Met de maatregel wordt beoogd het gevoel van eigenaarschap en de eigen regie over de loopbaan en het belang van scholing daarbij te versterken. In verschillende branches en bedrijven bestaan daartoe dan ook al initiatieven. Het kabinet wil daarbij aansluiten en zal er bij de uitwerking oog voor hebben dat vooral groepen die op dit moment weinig aan scholing deelnemen, daartoe worden gestimuleerd. Ik wijs er daarbij wel op dat het enkel aanbieden van een financieel instrument niet voldoende is om groepen die huiverig zijn om te leren, in beweging te krijgen; er zal aandacht moeten zijn voor bewustwording, en tijd en ruimte voor scholing en ontwikkeling op de werkplek. Voorwaarde daarbij is een stimulerende leercultuur.
Wat is uw mening over de opmerking van critici dat scholingsfondsen alleen zouden opleiden voor de eigen sector en de reactie hierop in het artikel dat dit «onzin» is?4 Bent u over de hele linie tevreden met de inspanningen van fondsen op dit punt?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief bij de begrotingsbehandeling SZW, is het niet zo dat scholingsfondsen strikt opleiden voor de eigen sector.6 Uit onderzoek van SZW blijkt dat er bij de 85 onderzochte algemeen verbindend verklaarde fondsen-cao’s geen sprake is van het uitsluiten van het gebruik van scholingsmiddelen voor omscholing. Veel fondsen ondersteunen ook activiteiten gericht op het bevorderen van een bredere inzetbaarheid van werknemers, buiten de eigen functie of de eigen sector. Daarbij komt dat ook «sectorspecifieke» opleidingsactiviteiten in veel gevallen bruikbaar zijn buiten de eigen sector. Ik ben het dus niet eens met het beeld van de critici dat scholingsfondsen enkel en alleen opleiden voor de eigen sector.
De arbeidsmarkt van nu vraagt vaker om een overstap dan vroeger. Scholing kan bijdragen aan intersectorale mobiliteit. Ik vind het dan ook van belang dat O&O fondsen middels hun scholingsbeleid ervoor zorgen dat werknemers daarvoor toegerust zijn. Ik ben blij om te zien dat O&O fondsen, zoals OOM waarvan de heer Yperlaan directeur is, in toenemende mate het belang van bredere vaardigheden en intersectorale mobiliteit zien.
Overigens wijs ik er graag op dat investeringen in scholing en ontwikkeling van werkenden slechts voor een deel plaatsvinden via O&O fondsen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 al heb aangegeven, zijn de totale uitgaven van werkgevers aan scholing een veelvoud van de uitgaven via O&O fondsen.
Constaterende dat u in de beantwoording van de hierboven genoemde mondelinge vragen heeft aangegeven dat u het «heel verstandig zou vinden als werkgevers en werknemers meer geld investeren in om-, her- en bijscholing naar een sector waar wel werkgelegenheid is, waar wel banengroei is», zijn er bepaalde stappen die u zult ondernemen om dit te bevorderen? Zo ja, kunt u deze toelichten?
Binnen de afspraken die het kabinet met de sociale partners en onderwijsinstellingen wil maken, zal het bevorderen van de doorstroom naar kansrijke sectoren een belangrijk onderwerp zijn. Daarnaast zal het kabinet zich inzetten om de randvoorwaarden voor een leven lang leren te verbeteren. De middelen van de individuele leerrekening zijn ook bedoeld om scholing richting sectoren waar de werkgelegenheid bovengemiddeld is, te vergemakkelijken.
Kunt u in beeld brengen wat de genoemde «fiscale belemmeringen» zoals genoemd door Erik Yperlaan voor scholing zijn? Wat is uw mening over deze belemmeringen? Kunt u toelichten welke ruimte u heeft om deze belemmeringen weg te nemen? Welke stappen zal u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Het Ministerie van Financiën is niet bekend met fiscale belemmeringen die zouden bestaan bij het met een (door de werkgever verstrekt) scholingsvoucher volgen van een opleiding. De vraag of er reële fiscale belemmeringen zijn en, zo ja, of het mogelijk is deze belemmeringen weg te nemen, wordt meegenomen in de brede kabinetsbrief over een leven lang ontwikkelen die ik uw Kamer voor de zomer heb toegezegd.
Zijn er in uw ogen nog andere knelpunten die scholing bemoeilijken? Zo ja, kunt u deze toelichten en aangeven in hoeverre u deze kan wegnemen?
Naast het al dan niet beschikken over toereikende financiële middelen, bestaan er verschillende andere redenen waarom scholing voor bepaalde groepen moeilijk van de grond komt. Aan de kant van zowel werknemers als werkgevers is er deels sprake van een gebrek aan bewustwording over het belang van levenlang leren. Ook speelt mee dat men er in de waan van de dag niet of onvoldoende aan toekomt. Daarnaast zijn sommige werknemers, met name lageropgeleiden, soms huiverig om te leren, door negatieve leerervaringen in het verleden. Een manier om leren aantrekkelijker te maken, is door het minder schools te maken en dichter op het werk te organiseren. Een andere belemmering is dat het onderwijsaanbod onvoldoende aansluit op de wensen van werkenden. Om deze zaken te veranderen, die zich afspelen op de werkvloer en binnen onderwijsinstellingen, zijn de sociale partners en de onderwijsinstellingen nodig. Om die reden zet het kabinet zich in om met deze partijen afspraken te maken.
Deelt u de mening dat plannen in het regeerakkoord van groot belang zijn voor een doorbraak in leven lang leren en dat deze gezien de krapte op de arbeidsmarkt met spoed opvolging verdienen?
Ja. Dat neemt overigens niet weg dat voor een effectieve aanpak samenwerking tussen verschillende betrokkenen noodzakelijk is. Dit probeert het kabinet tot stand te brengen. Zie daarvoor ook de recente brief die de Minister van OCW en ik aan de TK hebben gezonden naar aanleiding van het ROA onderzoek «De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022».7
Deelt u de mening dat de huidige beschikbare middelen voor scholing vanuit zowel werkgevers en werknemers als vanuit de overheid te weinig persoonlijk zijn en het risico in zich hebben om op de plank te blijven liggen of niet gevonden te worden door hen die ze juist hard nodig hebben?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al heb aangegeven, bestaan er ook nu al individuele scholingsmiddelen in branches en bedrijven. De overheid op zijn beurt zal de huidige fiscale scholingsaftrek omvormen tot een individuele leerrekening.
Overigens deel ik niet het beeld dat er veel scholingsmiddelen ongebruikt op de plank blijven liggen, zie daarvoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het, juist nu aan de ene kant veel sectoren staan te springen om mensen en aan de andere kant in sommige sectoren werknemers juist bedreigd worden met ontslag, het van groot belang is om alle beschikbare middelen voor scholing ook daadwerkelijk in te zetten om mensen aan nieuwe baankansen te helpen, indien nodig ook buiten de sector?
Ja. Ik wijs er overigens wel op dat O&O fondsen zelf gaan over de besteding van hun middelen.
Heeft u een uitnodiging ontvangen voor het congres dat georganiseerd gaat worden door 25 sectorfondsen naar aanleiding van de scholingsplannen in het regeerakkoord Rutte III?
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg Arbeidsmarktbeleid van 14 februari 2018?
Ja.