De mogelijke komst van een schaliegasfabriek in Rotterdam |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemieconcern Ineos overweegt miljardeninvestering en fabriek in Rotterdam»?1
Ja.
Is het waar dat het Britse concern mogelijk een grote schaliegasfabriek in Rotterdam wil bouwen?
Nee. INEOS heeft aangekondigd voornemens te zijn in Noordwest-Europa te investeren in een propaandehydrogenatiefabriek (PDH) en een ethaankraker, geen schaliegasfabriek. Voor zover mij bekend is Rotterdam samen met Antwerpen een potentiele kandidaat voor deze investering. INEOS heeft het voornemen om in deze nieuwe productiefaciliteiten geïmporteerde ethaan en propaan te bewerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten uit schaliegesteente is gewonnen. Schaliegas bevat voornamelijk methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) en een gedeelte hogere koolwaterstoffen zoals onder andere propaan, ethaan en butaan. Ethaan en propaan zijn ook bijproducten van conventionele gas- en oliewinning.
Erkent u dat voor de winning van schaliegas zeer veel giftige chemicaliën nodig zijn, en dat schaliegaswinning grote risico’s heeft voor natuur, milieu en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
In Europa geldt dat alleen chemicaliën mogen worden toegepast voor zover deze voldoen aan wettelijke voorschriften. De meeste chemicaliën zullen vallen onder de algemene stoffenverordening, REACH. Deze bepaalt dat stoffen alleen mogen worden gebruik als ze zijn geregistreerd en de producent/importeur kan aantonen dat de stof veilig kan worden gebruikt. Ik kan niet beoordelen hoe dit in landen buiten Europa is geregeld en welke chemicaliën daar worden gebruikt.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat Nederland een verbod op het winnen van schaliegas heeft ingesteld, maar dit vervolgens wel mogelijk gaat importeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven wordt er geen schaliegas geïmporteerd maar worden de bijproducten van de winning van schaliegas verwerkt. Dit is niet tegenstrijdig met het verbod in Nederland op het winnen van schaliegas.
Deelt u de mening dat het importeren van schaliegas haaks staat op de internationale klimaatafspraken en de noodzaak om het gebruik van fossiele energiebronnen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Het importeren van bijproducten van schaliegas dat in het buitenland is gewonnen staat niet haaks op klimaatafspraken waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft. Nederland heeft het Akkoord van Parijs geratificeerd en het kabinet zet ambitieus in op reductie van de CO2-uitstoot in Nederland. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. In het Klimaatakkoord wordt vastgelegd hoe Nederland een reductie van ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990 bereikt. Om de transitie naar een CO2-neutrale industrie te laten slagen zet het kabinet in op de opbouw van nieuwe industrie en de ombouw van bestaande industrie. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met afbouw van bedrijfsactiviteiten die niet passen in de transitie naar CO2-neutraliteit.
Kunt u aangeven hoeveel schaliegas jaarlijks in de fabriek verwerkt zal worden en welke CO2-uitstoot hiermee gepaard gaat (inclusief het transport van het schaliegas)? Zo nee, waarom niet?
INEOS is voornemens in de nieuwe fabriek ethaan en propaan te verwerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten is gewonnen. In de te bouwen fabriek wordt geen schaliegas verwerkt.
Op basis van op dit moment beschikbare informatie is de inschatting dat de productie van etheen en propeen in de nieuwe fabriek gepaard gaat met circa 0,8 Mton CO2 uitstoot per jaar. De uitstoot die vrijkomt bij het transport van ethaan en propaan is op dit moment niet bekend.
Is het waar dat het Britse concern het schaliegas wil gebruiken voor plasticproductie?
Het kabinet deelt de mening dat de plastic soep een groot en groeiend probleem is. Zoals in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s Circulaire Economie is aangegeven, is het kabinet voorstander van het voorkomen van onnodig gebruik van plastics, van een slimmer en zuiniger gebruik van plastics, van meer waarde toevoegen aan plastics zodat het minder wordt weggegooid en van het terugbrengen van het plastic recyclaat in de economie door bevordering van de toepassing van recycled content in nieuwe plastic producten.
In de beoogde fabriek wordt van de restgassen ethaan en propaan die afkomstig zijn van schaliegaswinning in de Verenigde Staten, etheen en propeen gemaakt. Etheen en propeen zijn belangrijke basischemicaliën voor tal van chemische producten die op hun beurt vele toepassingen kennen. Etheen en propeen kunnen verwerkt zijn in vele producten waaronder vloerbedekking, isolatiemateriaal, auto-onderdelen, meubels, kleding, laptops, verpakkingsmateriaal en pijpen/leidingen. Wereldwijd neemt de vraag naar deze basischemicaliën toe door groei van de welvaart en de wereldbevolking.
Deelt u de mening dat de plasticsoep een groot probleem is en we juist minder in plaats van meer plastic moeten gaan produceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de maximaal 500 banen die de fabriek oplevert niet opwegen tegen de impact op het milieu die de fabriek heeft? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert. Het kabinet wil CO2-emissiereductie in de bestaande industrie bevorderen en de ontwikkeling van nieuwe industrieën, bedrijven en bedrijvigheid stimuleren. Dat willen we doen op een manier die ertoe leidt dat de investeringen, die bijdragen aan CO2-emissiereductie, in Nederland gedaan worden. Verduurzaming en de versterking van ons verdienvermogen gaan zo hand in hand.
Hoewel de uitstoot van CO2 in Nederland op de korte termijn door deze investering zou stijgen, gaat Nederland niet op slot voor uitbreidingsinvesteringen van bestaande bedrijven of investeringen van nieuwe bedrijven. Een uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dat er ruimte is voor economische groei van de industrie. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat nieuwe industrie in Nederland ook zal vallen onder de afspraken en instrumenten die het kabinet met partijen in het Klimaatakkoord afspreekt om de reductieopgave voor 2030 te realiseren.
Deelt u de mening dat een schaliegasfabriek gericht op plasticproductie niet past in een land dat de ambitie heeft om circulair, aardgasvrij en CO2-neutraal te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er op dit moment gesprekken lopen tussen Nederlandse overheden met chemieconcern Ineos en of er al beslissingen zijn genomen? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment lopen er gesprekken met Nederlandse overheden en Havenbedrijf Rotterdam. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u bereid zich tegen de komst van de schaliegasfabriek uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Medicijnmisbruik in de sport |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Verontrustend misbruik van schildklierhormoon door topsporters van 2 augustus jongstleden en «Nederlandse topsport op hellend vlak door medicijnmisbruik» van 21 september 2018?1 2
Ja.
Bent u in een eerder stadium op de hoogte gesteld, door het NOC*NSF, van de bevindingen van chef-arts Cees-Rein van den Hoogenband betreffende het medicijnmisbruik binnen de Nederlandse equipe op de Olympische Spelen van Pyeongchang? Zo ja, om hoeveel van de 31 sporters gaat het?
Ik heb na de Olympische Winterspelen een signaal ontvangen over mogelijk vaker voorkomend gebruik van schildklierhormonen onder topsporters. Dat betrof een algemeen signaal waarbij niet aan individuele sporters of hun persoonlijke omstandigheden werd gerefereerd. Dit signaal heb ik toen doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Deelt u de stelling dat NOC*NSF de taak heeft om de onderste steen boven te krijgen? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor uzelf weggelegd?
NOC*NSF is hiermee bezig, en werkt samen met deskundigen aan het aanscherpen van gedragsregels en richtlijnen voor topsportartsen. Dat zijn mijns inziens de juiste stappen.
Mijn eigen rol is beperkt, maar ik vind het gebruik van schildklierhormonen zonder medisch voorschrift wel zorgelijk. Daarom heb ik dit signaal (zie antwoord 2) doorgegeven aan de Dopingautoriteit.
Ook heb ik, samen met NOC*NSF, de vraag van de Dopingautoriteit hierover aan WADA ondersteund. WADA is verzocht om geneesmiddelen op basis van schildklierhormoon vanwege het gezondheidsrisico van gebruik zonder medisch voorschrift op de zogeheten prohibited list te plaatsen. Dat gaat mogelijk gebruik zonder medisch voorschrift tegen, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheid in stand blijft om deze medicatie voor te schrijven bij medische indicatie. Sporters die deze medicatie nodig hebben, moet dit immers niet worden onthouden.
Deelt u het standpunt dat medicijnmisbruik met bijvoorbeeld het middel Thyrax ten minste aan twee van de drie criteria voldoet om op de dopinglijst geplaatst te worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er op 10 juli 2018 een brief verstuurd is naar de World Anti-Doping Agency (WADA) namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Dopingautoriteit en NOC*NSF, waarin verzocht wordt om schildklierhormonen op de verboden lijst te plaatsen? Zo ja, is er al een reactie terug van de WADA en wat was de inhoud hiervan?
Dat kan ik bevestigen, in de zin dat op die datum dit standpunt is verwerkt in de zogeheten submission die via de mail is ingediend bij WADA. Daarop is geen reactie van WADA gekomen. Dat is ook niet gebruikelijk. WADA reageert nooit op individuele submissions. Het onderbouwt in algemene zin waarom iets wel of niet op de prohibited list wordt geplaatst. In dit geval heeft WADA gesteld dat onderzoek nodig is naar de prestatie bevorderende werking en gezondheidsrisico’s van schildklierhormonen. Ik zal het belang van dit onderzoek onder de aandacht blijven brengen zodat het mogelijk op de prohibited list wordt geplaatst.
Kunt u aangeven of er na de recente berichtgevingen in de media inzake het medicijnmisbruik, klachten zijn ingediend bij het Medisch Tuchtcollege over behandelende artsen die handelen in strijd met de (sport)medische richtlijnen? Zo ja, om hoeveel klachten gaat het en hoeveel boetes en/of waarschuwingen zijn er uitgedeeld sinds februari 2018?
Ik heb dat nagevraagd bij het Medisch Tuchtcollege. Er zijn geen klachten ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Sport en bewegen van 19 november 2018?
Bij dezen.
Het bericht dat Nederland na de Duitse vuile dieselauto’s nu de vervuilende houtkachels importeert |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kachelbranche wil strengere normen tegen fijnstof»?1
Ja, dat ken ik.
Deelt u de mening dat juist Nederland met een zorgwekkende luchtkwaliteit voorop moet lopen in het verbeteren van de luchtkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De luchtkwaliteit in ons land voldoet bijna overal aan de Europese normen, maar er is gezondheidswinst te behalen als we de luchtkwaliteit verder verbeteren. Een goede luchtkwaliteit is belangrijk en daarom is er in het regeerakkoord afgesproken dat we werken aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Dat dat belangrijk is, blijkt ook uit het advies van de Gezondheidsraad dat aangeeft dat ook beneden de Europese normen nog gezondheidswinst te behalen is.2 Daarom werk ik aan het Schone Lucht Akkoord en dat doe ik samen met provincies, gemeenten en maatschappelijke partijen.
Is het waar dat vervuilende houtkachels die in Duitsland en België verboden zijn wel verkocht mogen worden in Nederland? Kunt u in uw antwoord toelichten hoeveel van dit soort kachels er zijn en wat het effect daarvan is op de Nederlandse luchtkwaliteit?
Producten die een CE-keurmerk bezitten mogen overal in de Europese Unie verkocht worden, mits er geen aanvullende eisen gesteld zijn aan het product door de betreffende lidstaten. België hanteert strengere productnormen voor emissies en rendement voor nieuwe installaties die op hout gestookt worden en ook Duitsland kent scherpe eisen aan houtkachels.
Uit het kennisdocument Houtstook in Nederland3 blijkt dat de Nederlandse markt voor een groot deel de Duitse markt volgt. Het kennisdocument stelt dat kan worden aangenomen dat in Nederland veel nieuwe kachels voldoen aan de (strenge) Duitse normstelling. Er is geen zicht op de aantallen houtkachels die vanuit België de Nederlandse markt op komen.
Met het dichterbij komen van de invoerdatum van de Ecodesign-richtlijn en de recente ontwikkelingen in Vlaanderen, bestaat er wel een toenemende kans dat kachels die nog niet aan de Ecodesign-eisen voldoen in Nederland op de markt komen. Ik vind dat geen wenselijke ontwikkeling.
Ik wil daarom komen tot een regeling om zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2020, de nieuwe eisen van de Ecodesign-richtlijn ook in Nederland net als in onze buurlanden van kracht te laten zijn voor nieuw verkochte kachels.
Aangezien hiervoor een algemene maatregel van bestuur noodzakelijk is, kan invoering naar verwachting niet eerder dan per januari 2020 plaatsvinden.
Kunt u toelichten of de kachelbranche wordt betrokken in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Zo ja, kunt u toelichten of er wordt gesproken over de versnelde invoering van strengere emissie-eisen voor houtkachels? Zo nee, waarom niet?
De kachelbranche is niet betrokken bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit omdat dit een programma is van het Rijk en decentrale overheden. De Nederlandse Haarden en Kachelbranche is wel betrokken bij het Platform Houtrook en Gezondheid dat mij van advies voorziet voor maatregelen die opgenomen kunnen worden in het Schone Lucht Akkoord. De kachelbranche heeft mij ook geadviseerd over het versneld invoeren van de Ecodesign-richtlijn en heeft aangegeven dat de Nederlandse markt hier klaar voor is.
Wat vindt u ervan dat onze buurlanden strengere eisen stellen aan de emissienormen van houtkachels dan dat wij doen als Nederland, terwijl het bedrijfsleven al langer pleit voor strengere normen en maatschappelijk organisaties vragen om maatregelen te treffen tegen fijnstofuitstoot?
De ons omringende landen stellen op dit moment strengere eisen aan de emissies van houtkachels die nieuw worden geïnstalleerd. Dit betekent niet direct dat in Nederland verkochte kachels per definitie niet aan die strengere emissienormen voldoen. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 wordt aangegeven voldoet een groot deel van de verkochte kachels ook in Nederland aan de strengere Duitse eisen. Ik geef daarom graag gehoor aan de vraag vanuit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om deze eisen formeel vast te leggen en te werken aan het versneld invoeren van Ecodesign-richtlijn.
Klopt het dat houtkachels in 2022 volgens de Europese Eco-design-methode aan strengere emissienormen moeten voldoen dan nu het geval is in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat klopt. Op dit moment gelden de minder stringente CE-normen. Vanaf 1 januari 2022 mogen er in Europa alleen toestellen die aan de typekeur-eisen van de Ecodesign-richtlijn voldoen op de markt komen. Uit het kennisdocument van RVO blijkt dat kachels die in Duitsland worden verkocht aan DIN+ typekeureisen moeten voldoen die overeenkomstig zijn met de Ecodesign-richtlijn. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de Nederlandse markt voor een groot deel de Duitse markt volgt en kan worden aangenomen dat ook in Nederland veel nieuwe kachels voldoen aan de Duitse normstelling. De Nederlandse markt is dus al klaar voor de versnelde invoer van de Ecodesign-richtlijn in 2020.
Deelt u de mening dat, in het kader van verbeteren van luchtkwaliteit, de overheid versneld strengere emissienormen voor houtkachels moet invoeren wanneer het bedrijfsleven aangeeft dat de markt hier klaar voor is? Zo nee, kunt u toelichting waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Zoals vermeld in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid, zou ik samen met onder meer het Platform onderzoek doen naar onder andere het versneld invoeren van de Ecodesign-richtlijn.4 Inmiddels heb ik de conclusie getrokken dat versnelde invoering positief uitpakt op de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om dit jaar nog strengere emissienormen in te stellen voor houtkachels? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn we de invoer van deze normen kunnen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wil komen tot een regeling om zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2020, de nieuwe eisen van de Ecodesign-richtlijn van kracht te laten zijn voor nieuw verkochte kachels.
Aanhoudend gebruik chroom 6 bij de koninklijke Luchtmacht |
|
Salima Belhaj (D66), Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat sinds 2012 High Solid Primer, een grondverf, bij de Nederlandse luchtmacht wordt gebruikt en dat deze verf een dubbele hoeveelheid chroom-6 bevat dan een eerder gebruikte verf?1 Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosie werende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant resulteert het in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Herinnert u zich uw belofte dat u «zal bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht»?2 Heeft u dat inmiddels gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Structureel vindt overleg plaats met bondgenoten, zoals in de jaarlijkse F-16 Corrosion Technical Interchange Meeting, die dezelfde types luchtvaartuigen gebruiken om ervaringen en kennis uit te wisselen over diverse onderwerpen waaronder het gebruik van chroom-6. België en Noorwegen passen bij het C-130 Hercules transporttoestel alternatieve verven toe die in Nederland nog niet zijn gecertificeerd. De certificering is een nationale verantwoordelijkheid. Nederland heeft al sinds 2005 een Militaire Luchtvaart Autoriteit die daarop toeziet.
In Nederland zijn Militaire Luchtvaarteisen en toezicht daarop door de Militaire Luchtvaart Autoriteit bij wet geregeld. Deze situatie is vergelijkbaar met veel landen waaronder Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Andere landen volgen hun eigen regels voor wat betreft certificering en toezicht. De ervaringen van België en Noorwegen met hun verfsysteem op het C-130 Hercules-transportvliegtuig worden gebruikt bij de certificering van een chroomvrij verfsysteem voor de Nederlandse C-130»s. Met Noorwegen is contact over het verfsysteem van hun F-16’s. Daarnaast is Nederland volledig op de hoogte van testen met chromaatvrije verfsystemen voor de Apache en Chinook door US NAVAIR en US ARMY. Het uitgangspunt is om in de eerste plaats te voldoen aan de luchtwaardigheidseisen en daarbij chroom-6 zoveel en zo snel mogelijk uit te bannen, en tot die tijd worden maatregelen genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit het rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Omstandigheden en Gezondheid (CEAG) dat de Kamer in juni jl. heeft ontvangen, blijkt dit ook het geval te zijn.
Is het waar dat België geen chroom-6 meer gebruikt, zoals kan worden afgeleid uit de beraadslagingen van het Belgische parlement? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3 Was u bekend met de Belgische positie en wat is uw oordeel hierover?
Het verfsysteem op vliegtuigen bestaat in principe uit drie lagen: hechtprimer, primer en topcoating. Als in België gesproken wordt over verf, dan wordt daar de topcoating mee bedoeld. De topcoating is voor zowel de Belgische als Nederlandse vliegtuigen chroom-6 vrij. De hechtprimer en primer – door België grondlagen genoemd – voor luchtvaartuigen bevatten wel chroom-6. Indien werkzaamheden aan deze grondlagen noodzakelijk zijn, besteedt de Belgische krijgsmacht deze werkzaamheden uit.
Is het tevens waar dat Noorwegen grondverven gebruiken zonder chroom-6?4 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Noorwegen gebruikt, net als Nederland, voor de buitenzijde van de F-16 (voor zowel de primer als de topcoating) een chroomvrij verfsysteem. Op enkele moeilijk bereikbare plaatsen is nog chroom-6 houdende primer aanwezig. In Noorwegen wordt bij kleine reparaties van het verfsysteem de voorkeur gegeven aan het gebruik van een chroomhoudende verf. Noorwegen gebruikt voor het Hercules-transportvliegtuig C-130 al een chroomvrij verfsysteem. In Nederland kan dat niet omdat dit verfsysteem nog niet is gecertificeerd. Defensie is wel bezig met het certificeringstraject voor deze alternatieve verf bij de C-130. Op dit moment zijn er al wel drieënveertig Nederlandse F-16’s voorzien van een chroom-6-arm verfsysteem, alleen de hechtprimer op deze toestellen bevat nog chroom-6. Zes F-16’s zijn voor de aanpassing naar het chroom-6-arm verfsysteem ingepland waarbij een deel (negentien F-16’s) deze behandeling vanwege afstoting niet ondergaat. Dit als gevolg van de vervanging door de F-35. De aanpassing van het verfsysteem van de F-16 besteedt Defensie uit en wordt uitgevoerd in Portugal.
Wat weerhoudt u ervan de verf of verven die in Noorwegen en België worden gebruikt ook te gaan gebruiken? Kunt u melden wat de verhoging van de kosten in gebruik en onderhoud zal zijn als u chroom-6-vrije verf zou gaan gebruiken?
Zodra de verfsystemen die België en Noorwegen gebruiken, gecertificeerd zijn voor de Nederlandse luchtvaartuigen, worden deze ook hier gebruikt. Certificering is een nationale verantwoordelijkheid, die wij uitvoeren binnen de kaders van de Militaire Luchtvaarteisen. De bevoegdheid tot certificering berust bij de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Wij nemen niet zonder eigen onderzoek bevindingen van andere landen over. Nederland is een van de landen die voorop loopt ten aanzien van Militaire Luchtvaarteisen. Andere landen zoals België volgen deze ontwikkeling. België heeft toestemming verleend chroomvrije verf toe te passen op een moment dat er nog geen Militaire Luchtvaart Autoriteit was ingesteld. Daarbij is geen certificeringsonderzoek gedaan dat aan onze eisen voldoet. Eventuele verhoging van de kosten speelt geen doorslaggevende rol bij een besluit tot het gebruiken van een chroomvrij verfsysteem. Ook Nederland past al diverse chroomarme verfsystemen toe zoals bij de F-16 en werkt daarbij samen met andere landen.
Is het waar dat u werkt aan een roadmap om chroom-6-vrije verf te gaan gebruiken? Wanneer voorziet dit plan in het gebruik van chroom-6 vrije verf bij Defensie?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmap op weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. We spreken van een chroomarm verfsysteem als alleen de primer en top-coating chroomvrij zijn, maar de hechtprimer nog chroom bevat. We spreken van een chroomvrij verfsysteem als ook de hechtprimer chroomvrij is waardoor alle lagen chroomvrij zijn.
De Defensie Materieel Organisatie (DMO) heeft de opdracht gekregen een concreet en uitvoerbaar plan op te stellen met betrekking tot initiatieven voor nog verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting. Dit plan is uiterlijk 1 maart 2019 gereed. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld (zie vraag 4).
Kunt u de Kamer de technische gegevens doen toekomen van het gebruik van de huidige coatings met de dubbele hoeveelheid Chroom-6? Voldoet Defensie aan de door Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestelde grenswaarde?
Ja, het betreft de High Solids Primer (HSP). Dit is de laag onder de topcoating. De HSP is van het type 10P20–13 Epoxy Primer. De factsheet van de fabrikant is gevoegd als bijlage.
Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen. De luchtconcentratie die wordt gemeten buiten het masker is in de meeste gevallen beneden de wettelijke grenswaarde. Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder beschermingsmiddelen met onafhankelijke ademlucht) blijft de blootstelling voor het personeel onder de grenswaarde.
Wat is er gedaan met de door defensiemedewerkers en interne arbodienst geuite zorgen over de aanwezigheid van een dubbele hoeveelheid chroom-6 in de coatings?
Op 23 april 2013 is voorlichting gegeven aan de schilders over de wijze van aanbrengen van de High Solids Primer. Hierbij hebben medewerkers van de Defensie Materieel Organisatie (specialisten bedrijfsstoffen) en medewerkers van de verffabrikant uitleg gegeven. In 2014 is door de Defensie Materieel Organisatie de voorlichting herhaald. Naar aanleiding van de zorgen van de schilders is een onderzoek door het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) opgestart om vast te stellen of de HSP een verhoogd risico gaf op blootstelling. De resultaten van dit CEAG-onderzoek wezen in 2015 uit dat de blootstelling onder de wettelijke grenswaarden bleef.
Klopt het beweerde dat het personeel is geïnstrueerd om de verf dunner te spuiten om risico’s te verminderen waardoor de hoeveelheid chroom-6 ongeveer gelijk blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de signalen van het defensiepersoneel dat dit niet het geval zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat indien er geen gecertificeerde verf gebruikt wordt, men niet mag vliegen? Is het tevens waar dat de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) dit bepaalt?5 Zo ja, betekent dit dat indien niet voldaan wordt aan de regelgeving van de MLA men per definitie en onder geen beding mag vliegen?
De MLA houdt er toezicht op dat elke ontwerpwijziging aan van toepassing zijnde luchtwaardigheidseisen voldoet. Indien dit op correcte wijze is aangetoond, wordt de ontwerpwijziging goedgekeurd – gecertificeerd – door de MLA. Indien een ontwerpwijziging nog niet is goedgekeurd, kan in principe niet worden gevlogen met vliegtuigen waarop deze ontwerpwijziging reeds is uitgevoerd. Indien dit om operationele redenen wel noodzakelijk is, kan de gebruiker een ontheffingsverzoek indienen bij de MLA. De MLA kan vervolgens namens de Minister van Defensie een ontheffing verlenen om te mogen vliegen met een niet gecertificeerde configuratie. Hieraan dient te allen tijde een gedegen risico analyse ten grondslag te liggen die door de aanvrager is gevoegd bij de ontheffingsaanvraag. Een ontheffing is altijd tijdelijk van aard.
Kunt u aangeven om wat voor soort «bureaucratie» het gaat als gesteld wordt dat «gesprekken over een alternatief zijn stilgevallen» en besloten is geen vervolgonderzoek te starten? Zo ja, betreft het hier een gebrek aan afstemming of een gebrek aan middelen of personeel?6
Het gaat om het certificeringstraject binnen de luchtvaart. Als een verfsysteem door een geaccrediteerde vliegtuigfabrikant wordt voorgeschreven, heeft de vliegtuigfabrikant alle beproevingen doorgevoerd en kan op relatief eenvoudige wijze een certificering plaatsvinden. Deze validering van de informatie van de vliegtuigfabrikant kan binnen ongeveer een maand. Als daarentegen verffabrikanten andere verfsystemen aanbevelen, zonder dat die door de vliegtuigfabrikant zijn getest en goed bevonden, moet binnen Defensie een verificatieproces plaatsvinden. Naast uitgebreide (laboratorium) testen worden, met ontheffing van de MLA, daadwerkelijke beproevingen op luchtvaarttuigen uitgevoerd. Dit is een langdurig proces (enkele jaren) omdat corrosie mogelijk pas na lange tijd optreedt. Als er voldoende vertrouwen in de nieuwe verf is, wordt door de Defensie Materieel Organisatie de benodigde formele documentatie opgesteld. Tenslotte vindt goedkeuring door de Militaire Luchtvaart Autoriteit plaats. Door combinaties van redenen zoals capaciteitsbeschikbaarheid of prioriteitsstelling kunnen certificeringsprocessen worden opgeschort. In 2017 is het vervolgonderzoek opgestart en inmiddels wordt gewerkt aan de certificering van een volledig chroomvrij verfsysteem voor de F-16.
Bent u bereid deze en eerder door ons gestelde vragen over chroom-6 voor het algemeen overleg Chroom-6 bij Defensie op 7 november 2018 te beantwoorden?7
Ja.
Het bericht ‘Asbestvezels ontdekt op metrostation Stadhuis; voorlopig geen metro’s’. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Asbestvezels ontdekt op metrostation Stadhuis; voorlopig geen metro’s»1
Ja.
Kunt u aangeven hoe veel en hoe lang reizigers en werknemers van de Rotterdamse vervoersmaatschappij RET blootgesteld zijn aan asbest? Zo nee, waarom niet?
In antwoorden2 op vragen van de gemeenteraad laat de gemeente Rotterdam weten dat uit onderzoek is gebleken dat reizigers en medewerkers die metrostation Stadhuis zijn gepasseerd of hebben betreden, geen gezondheidsrisico hebben gelopen. Het is onbekend hoe veel en hoe lang
reizigers en werknemers zijn blootgesteld aan asbest.
Hoe valt te verklaren dat na onderzoek in 2009, waarbij geen asbest werd aangetroffen, nu wel asbestdeeltjes zijn aangetroffen? Kunt u aangeven of er in de tussentijd asbesthoudend materiaal is aangebracht, terwijl asbest al sinds 1993 verboden is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?2
Bij sloop, verbouwen of renovatie is het verplicht om een asbestinventarisatie te laten uitvoeren. De RET geeft aan dat uit een eerdere inventarisatie is gebleken dat er asbesthoudend materiaal was verwerkt in het station. RET laat verder weten dat er na het verbod op asbest in 1993 geen asbesthoudend materiaal meer is toegepast.
Hoe kan het dat de RET in eerste instantie aangeeft minimaal 48 uur nodig te hebben om onderzoek te doen naar de asbestdeeltjes en nog geen 24 uur na de melding concludeert dat reizigers en werknemers van de RET geen gevaar hebben gelopen om met asbest in contact te komen in het metrostation?3
RET heeft aan de onderzoekers gevraagd om het spoedig af te handelen. Er is een extra inspanning geleverd om zo spoedig mogelijk eventuele onrust weg te nemen bij reizigers en werknemers.
Kunt u aangeven welke instantie in opdracht van de RET het onderzoek naar asbest op metrostation Stadhuis heeft uitgevoerd en welke stappen zijn ondernomen om het onderzoek betrouwbaar en volledig te verrichten?
Voor het saneren van asbest moeten daarvoor gecertificeerde bedrijven ingeschakeld worden. Bevoegd gezag en de inspectie SZW zien hier op toe.
Bent u bereid om de RET aan te sporen onderzoek te doen naar asbest op alle metrostations in en rond Rotterdam, nu de RET zelf aangeeft compleet verrast te zijn door de aanwezigheid van asbest op metrostation Stadhuis?
Het opdracht geven voor een dergelijk onderzoek is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag dan wel de RET. De RET heeft laten weten inmiddels een dergelijk onderzoek te zijn gestart.
Welke mogelijkheden en faciliteiten krijgen reizigers en werknemers van de RET aangeboden die zich inmiddels bij de RET hebben gemeld en hebben aangegeven aanwezig te zijn geweest op metrostation Stadhuis?
RET geeft aan dat reizigers die zich hebben gemeld geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s. Ook heeft RET medewerkers geïnformeerd conform het vigerende asbestprotocol.
De berichtgeving waarin kinderartsen oproepen op te treden tegen een homeopathisch alternatief voor vaccineren |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van KRO-NCRV De Monitor waarin kinderartsen oproepen op te treden tegen een homeopathisch alternatief voor vaccineren?
Ja.
Deelt u onze zorg dat de website van De Nederlandse Vereniging Kritisch Prikken (NVKP) waar onjuiste informatie is te vinden een belangrijke bron lijkt voor ouders?
Ja, die zorg deel ik. Ik vind het belangrijk dat ouders beschikking hebben over betrouwbare informatie over vaccinaties. Er zijn al enkele maatregelen getroffen om goede voorlichting aan ouders te waarborgen. Het RIVM heeft een vernieuwde website over het Rijksvaccinatieprogramma. Daarnaast heeft de jeugdgezondheidszorg (JGZ) sinds 1 januari 2018 meer ruimte in de contactmomenten om voorlichting te geven over het Rijksvaccinatieprogramma en vragen van ouders te beantwoorden.
Zoals ik ook in mijn brief van 19 november 20181 heb aangegeven, ga ik een expertteam instellen dat misvattingen over vaccinaties actief gaat weerleggen, onder andere op sociale media. In mijn brief heb ik tevens aangekondigd dat ik samen met het RIVM en andere betrokkenen ga onderzoeken wat nodig is om de communicatie en uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma nog beter te laten aansluiten op de vragen en zorgen van ouders.
Deelt u de zorg van kinderartsen dat op basis van onjuiste informatie ouders beslissingen nemen die gevaarlijk zijn voor hun eigen en andermans kinderen en daarmee de algemene volksgezondheid?
Ja, dit heb ik ook aangegeven in mijn brief van 19 november 2018 over mijn visie op vaccinaties.
Welke maatregelen heeft u eerder al getroffen om ouders goed voor te lichten én te beschermen tegen onjuiste informatie over vaccineren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om informatie over de beperkte, vaak niet wetenschappelijk bewezen werking van homeopathische middelen beter kenbaar te maken? Bent u bekend met de verplichte tekst die sinds 2016 in Canada wordt toegevoegd aan homeopathische middelen die worden aangeprezen als alternatief voor vaccinatie? Zo ja, ziet u mogelijkheden deze tekst ook in Nederland aan homeopathische middelen als alternatief voor vaccinatie toe te voegen?
In artikel 3.11 en 3.12 van de Regeling Geneesmiddelenwet is vastgelegd dat er op verpakkingen van homeopathische (zelfzorg)geneesmiddelen geen onbewezen medische claims meer mogen staan. Hiermee wordt voorkomen dat consumenten op het verkeerde been worden gezet. Ook een «disclaimertekst», waarin staat dat de werking van een middel niet wetenschappelijk is bewezen, maar volgens de leer van de homeopathie wel werkzaam is, is niet toegestaan. Dit mag ook niet in bijsluiters, reclames of op de sites van webwinkels. Er is in Nederland geen enkel homeopathisch geneesmiddel in de handel met een medische claim. Het is ook niet toegestaan op een homeopathisch geneesmiddel te vermelden dat dit een alternatief kan zijn voor vaccinatie.
Ik ben bekend met de verplichte tekst die in Canada wordt toegevoegd aan homeopathische middelen om duidelijk te maken dat deze producten niet dezelfde werking als vaccins kennen en ook geen alternatief voor vaccinatie zijn. Samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport, die verantwoordelijk is voor eventuele aanpassingen van de Regeling Geneesmiddelenwet, ga ik kijken in hoeverre het mogelijk is om een dergelijke boodschap toe te voegen aan homeopathische middelen. Hierbij ben ik wel gebonden aan Europese regels.
Beschikt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over voldoende instrumentarium om te kunnen handhaven? Zo nee, bent u bereid te kijken naar het huidige instrumentarium alsmede de wettelijke kaders om dit soort onjuiste informatie te weren?
De IGJ kan op verschillende manieren handhavend optreden. Ik verwijs hierbij ook naar het antwoord van vraag 4 van de vragen van lid Van Gerven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 815). De IGJ kan handhavend optreden langs twee juridische grondslagen. De IGJ kan op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) besluiten handhavend op te treden als de betreffende behandelaar geen goede zorg verleent, of als er schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van patiënten is, of als de patiënt wordt afgehouden van reguliere zorg. Daarnaast kan de IGJ op grond van de Geneesmiddelenwet handhavend optreden ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid of als er reclame wordt gemaakt voor een ongeregistreerd geneesmiddel. Zoals ik in mijn brief van 19 november 2018 heb aangegeven ga ik met de IGJ overleggen of zij meer handvatten nodig heeft om onjuiste informatie over vaccineren aan te pakken.
Het levend ontvinnen van een haai in Caribisch gebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shark finning video uit Curaçao duikt op» en heeft u het bijbehorende filmpje gezien waarin lachende vissers een levende haai ontvinnen?1
Ja.
Klopt het dat het ontvinnen van een haai verboden is in de Europese Unie volgens de internationale visserijwetgeving (het International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT)-verdrag) en dat Curaçao zich heeft aangesloten bij deze wetgeving?
Het verbod op ontvinnen van haaien is Europese wetgeving en nog niet overgenomen door ICCAT. Dit verbod geldt dus niet voor de niet Europese ICCAT leden en dus ook niet voor Curaçao.
Bent u bereid het bevoegd gezag op Curaçao om opheldering te vragen over het incident en aan te dringen op verscherpte regelgeving en toezicht? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de Curaçaose regering hierop aan te spreken daar het een landsaangelegenheid betreft. Wel heb ik begrepen dat er op Curaçao verontwaardiging hierover bestaat. De Curaçaose overheid heeft aangegeven versneld over te zullen gaan tot uitvoering van hun «Ocean policy plan» met daarin maatregelen om de onderwaternatuur beter te beschermen.
Worden de mannen die in beeld zijn vervolgd voor hun daden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Curaçao tijdens een Caribische haaienbeschermingsbijeenkomst op Sint Maarten in 2016 heeft toegezegd dat in haar wateren een haaienreservaat zou komen? Zo ja, is er reeds invulling gegeven aan deze toezegging en hoe is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja dat klopt, maar voor zover bekend is aan deze toezegging door Curaçao nog geen invulling gegeven. Het haaienreservaat is nog niet ingesteld.
Klopt het dat de brede strategie over de Nederlandse inzet op de bescherming van haaien en roggen in Caribisch gebied, die in mei 2016 werd aangekondigd, nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd? Zo ja, op welke termijn en wijze kan de Kamer deze inzet verwachten?2
Het opstellen van de haaienstrategie en de afstemming hieromtrent met de openbare lichamen loopt nog en vragen meer tijd dan was voorzien. Ik verwacht de strategie in het eerste kwartaal van 2019 naar de Kamer te kunnen sturen. In de tussentijd laat ik alvast onderzoek doen naar methoden om haaienbijvangst op de eilanden te helpen verminderen. Dit onderzoek loopt op dit moment nog.
Kunt u toelichten wat er sinds 2016 is bereikt op het gebied van communicatie en educatie, naar aanleiding van de door uw voorganger uiteengezette maatregelen in het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) haaienactieplan 2015–2021, zowel in Nederland als in Caribisch Nederland? Zo nee, waarom niet?
Met de eilanden in Caribisch Nederland is een intentie verklaring getekend om een haaienreservaat in te stellen. Dit traject is gepaard gegaan met educatie en communicatie ten aanzien van de lokale bevolking, de vissers en andere stakeholders. Tevens heb ik onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de mortaliteit en bijvangst van haaien te verminderen. Momenteel wordt gewerkt aan juridische instelling van de haaienreservaat en het aanpassen van de visserijwetgeving om de handel en het ontvinnen van haaien in Caribisch Nederland te verbieden. Ik zal uw Kamer, naast het versturen van de haaienstrategie, op dat moment ook informeren over de stand van zaken van de uitvoering van het genoemde haaienactieplan in het kader van Kader Richtlijn Marien.
Deelt u de visie van de heer Bervoets van de Shark Committee van de Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA), dat «er nog veel werk moet worden verzet in wetgeving en controle, maar vooral in het onderwijs»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legt u uit dat u in uw Mariene Strategie 2018–2024 deel 1, oordeelt dat «het bestaande beleid voldoet (op onder andere het gebied van communicatie en educatie zoals vastgelegd in het Actieplan Haaien en Roggen)»?
Er is inderdaad veel te doen op het gebied van communicatie en educatie. Dit is ook een van de speerpunten van het haaienactieplan en de haaienstrategie. Het haaienactieplan onder de Mariene Strategie gaat over het Europees deel van Nederland en niet over Caribisch Nederland. De haaienstrategie die u in het eerste kwartaal van 2019 van mij ontvangt, beschrijft mijn inzet voor haaien en roggen op internationaal niveau en in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten wat de verwachtingen zijn van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag ten behoeve van haaienbescherming?
Het ICCAT-verdrag verstrekt momenteel geen mandaat om haaien te beheren. Het beheren van haaien als bijvangst in de tonijnvisserij maar ook in de directe haaienvisserij in de ICCAT-wateren is echter nodig. Door het uitbreiden van de werkingssfeer van ICCAT kan de ICCAT-Commissie dan de nodige maatregelen nemen om kwetsbare haaien te beschermen en de overige haaienpopulatie op een duurzaam niveau te houden. Wat de EU betreft, is een verbod op ontvinnen van haaien in de wateren van ICCAT, inclusief Curaçao, een dergelijke maatregel. Daarom zal de EU tijdens de aanstaande ICCAT-jaarvergadering van 12 t/m 19 november in Dubrovnik weer het voorstel voor een verbod op het ontvinnen van haaien agenderen. Tevens worden naar verwachting de onderhandelingen voor het amenderen van het ICCAT-verdrag afgerond.
Kunt u toelichten hoe u zich in het kader van het uitbreiden van de werkingssfeer van het ICCAT-verdrag heeft ingezet voor betere bescherming van de haai?
De Europese Commissie heeft de afgelopen drie jaar op Nederlandse steun kunnen rekenen tijdens de onderhandelingen voor de uitbreiding van het ICCAT-verdrag. Tevens heeft de deelname van de Nederlandse wetenschappelijke expertise bij het wetenschappelijke comité van ICCAT bijgedragen aan het vullen van kennislacunes over haaien, en de mogelijke beheermaatregelen om mortaliteit te verminderen. Daarnaast heb ik door het organiseren van een aantal roundtables het management van haaien in de visserij in de Noordzee met de lidstaten van de regionale groepen aan de orde gesteld.
Hoe gaat u zich tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van ICCAT in november inzetten voor haaienbescherming?
Haaienbescherming staat dit jaar niet op de agenda. Echter heb ik de Europese Commissie gevraagd om ook dit jaar, vooruitlopend op de uitbereiding van het ICCAT-verdrag, het voorstel voor een verbod op ontvinnen van haaien in te dienen.
Deelt u de mening dat er een mondiaal verbod moet komen op het ontvinnen van haaien en bent u bereid zich hiervoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal me blijven inzetten op een mondiaal verbod op het ontvinnen van haaien.
Het dreigende faillissement van het MC Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen in Lelystad, Emmeloord en Dronten |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt de bewering van eigenaar Loek Winter dat de ziekenhuizen in grote problemen zijn gekomen omdat de zorgverzekeraars te lage tarieven betaalden voor de zorg die de ziekenhuizen leverden?1
Wat hebben de eigenaren verdiend aan de ziekenhuizen? Is er sprake van dat de eigenaren van de ziekenhuizen op onterechte wijze geld uit de ziekenhuizen hebben onttrokken? Bent u bereid dit helemaal uit te zoeken of zij op enigerlei wijze het verbod op de winstuitkering van ziekenhuizen hebben omzeild?
Wat is volgens u de reden dat deze ziekenhuizen in zulke slechte financiële omstandigheden zijn beland?
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om te komen tot een fatsoenlijke doorstart van de ziekenhuizen zodat ziekenhuiszorg dichtbij de mensen kan worden blijven geleverd? Zo neen, waarom niet?
Ik heb mij de afgelopen week vol ingezet voor het behoud van voldoende en toegankelijke zorg in beide regio’s. Zie daarvoor ook mijn brief aan uw Kamer van 30 oktober jl. Het is aan de curatoren om te onderzoeken of en in welke vorm een doorstart van één of beide ziekenhuizen mogelijk is. Ik heb hen gevraagd mij hier goed en tijdig van op de hoogte te houden.
Hoe is het mogelijk dat u in tegenstelling tot voormalig Minister Klink het ziekenhuis in Lelystad niet beschouwd als een voor de leefbaarheid van Flevoland als een onmisbaar systeemziekenhuis?2
Waar het mij om gaat is dat er voldoende toegankelijke zorg in beide regio’s beschikbaar is en blijft. Zoals ik heb aangegeven is mijn brief van 23 oktober jl. zijn de afdelingen voor spoedeisende hulp (SEH) in Lelystad en op locatie Slotervaart in Amsterdam, en de afdeling acute verloskunde in Lelystad niet «gevoelig» voor de zogenaamde 45 minuten-norm. De bereikbaarheid van deze zorg blijft dus binnen de normen als deze afdelingen sluiten. Overigens kan een eventuele sluiting van de SEH in Lelystad pas aan de orde zijn als daarvoor een verantwoord afbouwplan ligt, waar de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) vooraf mee hebben ingestemd.
Is de ziekenhuiszorg gebaat bij faillissementen?
Nee, faillissementen zorgen per definitie voor onrust en onzekerheid voor alle betrokkenen. Zeker wanneer de ontwikkelingen zo snel gaan als we in de afgelopen week zagen. We hebben het zo geregeld dat de zorgverzekeraar er voor moet zorgen dat er voor zijn verzekerden voldoende en kwalitatief goede zorg beschikbaar is binnen een redelijke afstand. De NZa ziet daar op toe. Dat betekent niet dat zorgverzekeraars de plicht hebben om individuele ziekenhuizen overeind te houden, als de zorg ook elders binnen redelijk afstand tijdig geleverd kan worden. Het is een taak van de raad van bestuur van een ziekenhuis om te zorgen dat de bedrijfsvoering op orde is om goede en doelmatige zorg te leveren. Daarnaast houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Vindt u de ontwikkelingen zoals deze plaatsvinden democratisch?
Zorgaanbieders hebben ook een maatschappelijke taak en zijn onderdeel van de gemeenschap. Daarom vind ik dat zorgaanbieders die een ziekenhuis of een deel daarvan willen sluiten, de andere zorgaanbieders in de regio, gemeenten en zeker ook de inwoners hier tijdig over moeten informeren. Voor de acute zorg, waarvoor meer nog dan bij andere zorg de toegankelijkheid van belang is, ga ik de instellingen daar zoals u weet ook wettelijk toe verplichten. De concept AmvB waarin ik dit wil regelen stuur ik in november naar uw Kamer. Ik constateer dat dit bij de MC ziekenhuizen, in aanloop naar de aanvraag van surseance van betaling, niet is gebeurd. Ik kan me goed voorstellen dat bewoners en gemeente overvallen zijn door deze ontwikkelingen. Ik vind het belangrijk dat er nu goed overleg is met de gemeenten en inwoners uit de regio. De IGJ wijst alle betrokken partijen hier ook op.
Tonen de ontwikkelingen bij MC Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen niet het failliet aan van het zorgstelsel en de onwil van de zorgverzekeraars om kleinere ziekenhuizen in stand te houden? Kunt u uw mening onderbouwen?
Nee, dat ben ik niet met u eens. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Het bericht dat 24 van de 100 journalistieke banen bij de KRO-NCRV verdwijnen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ondernemingsraad KRO-NCRV geeft akkoord voor reorganisatie»?1
Ja.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat de eventuele 40 miljoen euro om tegenvallende reclame-inkomsten voor de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) te compenseren naar aanleiding van motie-Pechtold c.s.2, niet mag worden besteed om eerder genomen besluiten terug te draaien? Zo ja, waar heeft u deze voorwaarde op gebaseerd? Zo nee, waar komt dit signaal vandaan?
Nee, dit klopt niet. Conform de motie Pechtold c.s. is de 40 miljoen euro beschikbaar gemaakt, waarmee de programmering zoveel mogelijk kan worden ontzien. Het beschikbaar stellen van deze middelen mag inderdaad geen vehikel zijn om voorwaarden te stellen die in strijd zijn met de onafhankelijkheid van de publieke omroep.
Bent u het eens dat het stellen van een dergelijke voorwaarde zou ingrijpen in de journalistieke vrijheid van de omroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat met het oog op de overwegingen en het dictum van de betreffende motie er geen aanleiding is om dergelijke voorwaarden op voorhand te stellen? Zo ja, wat is de aanleiding geweest om een dergelijke voorwaarde wel te stellen? Zo nee, waarom wordt door de betreffende omroep wel op deze wijze gehandeld?
Ja, daar ben ik het mee eens. De overwegingen en het dictum gaven voldoende richting voor de NPO en de omroepen om een plan op te stellen. Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord, ben ik niet bekend met een dergelijke voorwaarde.
Het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat twee derde van de mariniers uitstroomt als de verhuizing naar Vlissingen door gaat?1
Ja.
Kunt u de cijfers bevestigen dat twee derde van de mariniers vertrekt als de verhuizing doorgaat? Zo ja, waarom moet de Kamer dat via een Wob-verzoek vernemen? Zo nee, waarom niet?
De enquête van de afdeling Trends, Onderzoek en Statistiek (TOS) van Defensie betrof een breder medewerkers tevredenheidsonderzoek onder mariniers. Zulke onderzoeken worden eens in de paar jaar onder alle eenheden gehouden. De percentages in de enquête betreffen het deel van de mariniers dat overweegt het Korps Mariniers te verlaten en gaan derhalve niet over de daadwerkelijke uitstroom. In de enquête heeft op de betreffende vraag 65 procent van de ondervraagde mariniers een antwoord gegeven. Van hen geeft 68 procent aan dat zij overwegen het Korps te verlaten vanwege de voorgenomen verhuizing naar Vlissingen.
Het onderzoek ging over veel meer dan alleen de redenen voor vertrek. Ook in mijn stand van zaken brief van 11 september jl. (Kamerstuk 33 358, nr. 9) heb ik erop gewezen dat behalve de voorgenomen verhuizing er in de enquête meer redenen worden genoemd om ander werk te zoeken, waaronder arbeidsvoorwaarden en de balans tussen werk en privé. Onder de redenen voor het personeelsverloop scoort de factor salaris zelfs het hoogst. De rapportage is in te zien op de website van de rijksoverheid.2
Kunt u aangeven wat directe indirecte, nationale en internationale gevolgen zijn indien het huidige korps met tweede derde afneemt? Zo nee, waarom niet?
Afname van de sterkte van het Korps Mariniers met twee derde zou de operationele inzetbaarheid ruim onder de norm doen dalen. Als direct gevolg zou het Korps Mariniers dan nog slechts een zeer beperkte bijdrage kunnen leveren aan de nationale en internationale taakuitvoering van Defensie. Een dermate hoge uitstroom zou ook een negatief effect hebben op de eigen opleidingscapaciteit.
Een indirect gevolg is dat de oprichting van het Fleet Marine Squadron, een nieuwe eenheid binnen de marine bestaande uit vlootpersoneel en mariniers, zou moeten worden uitgesteld. Het squadron moet begin 2021 operationeel zijn. De oprichting van deze eenheid heeft tot doel de reguliere marinierseenheden te ontlasten.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures momenteel openstaan bij het korps mariniers? Kunt u overzien of de vacatures sneller of langzamer vervuld zullen worden indien het korps naar Vlissingen zal verhuizen?
Zoals vermeld in de antwoorden op de feitelijke vragen over de P-rapportage (Kamerstuk 35 000 X, nr. 17)) is het niet bekend hoeveel vacatures er zijn omdat het gehanteerde personeelssysteem dit niet registreert. Het aantal vacante functies wordt wel geregistreerd. Een vacante functie wordt een vacature als de commandant of leidinggevende ook daadwerkelijk op zoek gaat naar personeel om deze arbeidsplaats te vullen. Voor het gehele Korps Mariniers bedraagt het aantal vacante functies op dit moment 566. Ik kan niet speculeren over de vraag of vacatures bij een verhuizing naar Vlissingen sneller of langzamer worden gevuld.
Kunt u aangeven hoe groot de economische impact is voor Vlissingen indien de verhuizing doorgaat? Welke economische gevolgen dit heeft voor de regio Doorn? Zo nee, waarom niet?
Overeenkomstig de behoeftestelling biedt de kazerne directe werkgelegenheid voor 1788 vte-en (Kamerstuk 33 358, nr. 1). Over de indirecte werkgelegenheid die met de aanwezigheid van de kazerne is gemoeid, heeft Defensie geen eigen gegevens. Ook een analyse van de economische gevolgen voor Vlissingen en Doorn is bij Defensie niet bekend. Ten tijde van de besluitvorming hebben zowel Doorn als Vlissingen bij Defensie economische informatie aangeleverd, maar deze betrof de investerings- en exploitatiekosten voor Defensie bij dan wel het renoveren van de kazerne in Doorn, dan wel het ontwikkelen van een nieuwe kazerne in Vlissingen. De vergelijking van deze aangeleverde informatie is in een bijlage Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland bij de antwoorden op schriftelijke vragen van 22 juni 2012 met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 733, nr. 70).
Ziet u net als provincie Zeeland, en de gemeente Vlissingen, de mariniers louter als economisch verdienmodel? Zo nee, waaruit blijkt uw waardering dan wel?
Deelt u de mening dat deze cijfers bewijzen dat de mariniers de verhuizing niet zien zitten, en dat Defensie zich als goede werkgever moet gedragen en de verhuisplannen moet staken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 31 augustus 2012 (Kamerstuk 33 358, nr. 1) was de reden voor de verhuizing: «de Van Braam Houckgeestkazerne is toe aan een grootscheepse, tijdrovende en kostbare renovatie, maar die renovatie zal het ruimtegebrek niet oplossen; een afweging van alternatieven heeft geleid tot een keuze voor de Buitenhaven bij Vlissingen als geschikte locatie voor de mariniers».
Zoals ik reeds heb gezegd in mijn brief aan de Kamer van 11 september jl. en de antwoorden op Kamervragen van 12 oktober jl., baart de verhuisbereidheid onder mariniers ons zorgen en neem ik de signalen over de onvrede onder de mariniers zeker serieus (Kamerstuk 33 358, nr. 9 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 281). Defensie is onder leiding van procesbegeleider ltgen b.d. B.H. Hoitink, oud-Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht dan ook in gesprek met de Tijdelijke Reorganisatie Medezeggenschapscommissie Verhuizing MARKAZ over het woon- en leefklimaat op de nieuwe kazerne, overeenkomstig het advies van het College voor Geschillen Medezeggenschap Defensie.
Omdat deze gesprekken veranderingen tot gevolg kunnen hebben voor de outputspecificatie en om het overleg met de medezeggenschap niet onder druk te zetten, is de dialoog met de PPS-aanbesteding voorlopig opgeschort (Kamerstuk 33 358, nr. 10).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Materieel?
Ja.
Het bericht dat de strengere gedragscode van de NPO niet wordt nageleefd |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schnabbelaar ongemoeid»?1
Ja.
Klopt het dat met de inwerkingtreding van de Governancecode Publieke Omroep 2018, ingegaan op 1 januari 2018, de nevenfuncties openbaar zijn van de topfunctionarissen en belangrijke journalistieke functionarissen, waaronder nevenfuncties en dat deze vermeld worden op de internetsite van de mediaorganisatie?
Ja, zie artikel 2.10 van Principe 2 Integer handelen van de Governancecode.
Deelt u de mening dat presentatoren zoals genoemd in artikel 2.10 van de Governancecode Publieke Omroep 2018 onder de categorie «topfunctionarissen» en/of «belangrijke journalistieke functionarissen» geschaard kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Governancecode is een begrippenlijst opgenomen die belangrijke journalistieke functionarissen omschrijft als «In ieder geval hoofdredacteuren en overige gezichtsbepalende presentatoren («anchors»)». Voor het begrip topfunctionaris wordt aangesloten bij de definitie zoals opgenomen in de Wet normering topinkomens.
Kunt u toelichten hoe het begrip «nevenfuncties» in de Governancecode dient te worden gelezen? Welke activiteiten vallen hier wel en welke niet onder?
Dat kan een veelheid van activiteiten betreffen. Het is aan de omroeporganisatie om daar beleid op te voeren en om te bepalen of er in een individueel geval wellicht sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling (het begrip belangenverstrengeling is nader omschreven in de begrippenlijst).
De Governancecode maakt een onderscheid in een nevenfunctie die voortvloeit uit de hoofdfunctie («q.q.-nevenfunctie»). Het begrip wordt verder omschreven als nevenfunctie die een medewerker verricht omdat deze hoort bij zijn hoofdfunctie. De inkomsten uit een q.q.-nevenfunctie dienen in de kas van de mediaorganisatie te worden gestort.
Voor andere nevenfuncties, die niet voortvloeien uit de hoofdfunctie, geldt dat deze naar hun aard of tijdsbeslag niet strijdig mogen zijn met het belang van de mediaorganisatie. Daarnaast dient de medewerker het voornemen om een dergelijke nevenfunctie te gaan vervullen te bespreken met de leidinggevende binnen de mediaorganisatie. De compliance officer kan daarover advies worden gevraagd.
Klopt het dat, ondanks deze verplichting voor mediaorganisaties, nog geen één omroep dergelijke nevenactiviteiten van topfunctionarissen en belangrijke journalistieke functionarissen op de website vermeldt? Zo ja, hoe duidt u dit?
De nevenfuncties van topfunctionarissen worden wel vermeld. De vorige gedragscode bevatte namelijk ook al de verplichting de nevenfuncties van topfunctionarissen openbaar te maken. In de Governancecode 2018 is de verplichting uitgebreid naar belangrijke journalistieke functionarissen. Blijkbaar hebben de omroeporganisaties daar nog geen invulling aan gegeven. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat een openbaar overzicht van nevenactiviteiten up to date dient te zijn om de onafhankelijkheid en de transparantie van de publieke omroep te kunnen bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertoe te nemen?
Openbaarheid over nevenfuncties is van belang om ongewenste belangenverstrengeling te voorkomen. Deze transparantie is relevant voor de onafhankelijkheid van het media-aanbod.
Vanwege dit belang deel ik de mening dat een openbaar overzicht van nevenfuncties actueel dient te zijn.
Het is aan de NPO en de Commissie integriteit publieke omroep (CIPO) om omroepen te wijzen op hun verplichtingen die voorvloeien uit de Governancecode.
CIPO is door de raad van bestuur van de NPO onder meer ingesteld om te stimuleren dat de landelijke publieke omroepen en de NPO de Governancecode naleven. CIPO ziet daarnaast toe op naleving van de code. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden. Navraag leert mij dat CIPO doorgaans na een jaar terugkijkt, maar dat zij nu al is begonnen met een nalevingsonderzoek omdat de code per 2018 een geheel nieuwe opzet kent. CIPO is het onderzoek net gestart, maar het is al wel opgevallen dat een aantal publieke omroepen nog geen register nevenfuncties heeft van belangrijke journalistieke functionarissen.
Volgens artikel 2.32 van de Governancecode dient een mediaorganisatie jaarlijks aan alle medewerkers een in te vullen en te ondertekenen vragenlijst voor te leggen met betrekking tot de toepassing van (onderdelen van) de Governancecode, waaronder het hebben van nevenfuncties. Op het moment dat een te melden nevenfunctie wordt toegestaan, dient dat echter meteen te worden opgenomen in het register.
Kunt u toelichten hoe frequent de registers van de «geschenken, uitnodigingen en andere voordelen» die genoemd worden in artikel 2.21 dienen te worden ge-update conform de Governancecode?
Het is de verantwoordelijkheid van iedere omroep om zich in te spannen de registers die door de code worden voorgeschreven actueel te houden. CIPO zal daarop toe zien.
Welke consequenties kunnen aan het niet (tijdig) publiceren van deze functies en geschenken worden verbonden?
Indien de Governancecode wordt overtreden zonder dat daar een goede verklaring voor is, dient de raad van bestuur van de NPO zijn verantwoordelijkheid te nemen en kan gebruik makend van zijn bevoegdheid op grond van artikel 2.154 van de Mediawet 2008 budget inhouden. Zie ook Kamerstuk 31 804, nr. 71, p. 3 «Bij overtreding van een bindende regeling van de eigen gedragscode van de publieke omroep – zonder dat daar een goede verklaring voor is – verwacht ik dat de raad van bestuur van zijn sanctiebevoegdheden gebruik maakt».
Het Commissariaat voor de Media ziet er op toe dat omroepen zorgdragen voor deugdelijke interne beheersingsmaatregelen. Deze maatregelen moeten onder meer gericht zijn op het naleven van de geldende wet- en regelgeving. Bij het niet naleven van artikel 2.178 van de Mediawet 2008 neergelegde verplichting, kan het Commissariaat zo nodig handhavend optreden met een boete of last onder dwangsom.
Kunt u nu al aangeven hoeveel nevenfuncties door topfunctionarissen en belangrijke journalistieke functionarissen van omroepen worden uitgevoerd? Hoeveel wordt hiermee gemiddeld verdiend?
Op de afzonderlijke sites van de NPO en de omroepen worden nevenfuncties van topfunctionarissen vermeld (zie aldaar). Voor belangrijke journalistieke functionarissen zijn er nog geen meldingen gedaan. Zoals gezegd wordt er momenteel een handhavingsonderzoek door CIPO verricht.
Op grond van de Governancecode hoeven geen bedragen te worden genoemd, maar dient alleen te worden aangegeven of een nevenfunctie wel of niet bezoldigd is.
De Nederlandse en de Europese inzet in het kader van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u een terugkoppeling geven aan de Kamer over uw bijdrage aan en de resultaten van de vierde onderhandelingsronde van de Open Ended Intergovernmental Working Group (OEIGWG) over het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, die van 15 tot en met 19 oktober heeft plaatsgevonden in Geneve?
Het resultaat van de vierde bijeenkomst van de open-ended intergouvernementele werkgroep (OEIGWG) is dat voorzitter Ecuador op basis van de discussies een nieuw concept zal presenteren. De Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) nam namens de EU-lidstaten deel aan de OEIGWG. Nederland droeg actief bij aan de voorbereiding, onder meer door het onderwerp te agenderen binnen de EU raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM). Ook werd mede op initiatief van Nederland in juni 2018 een expertbijeenkomst georganiseerd om dit onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te bespreken tussen de lidstaten. De uitkomsten van de expertbijeenkomst zijn meegenomen in het non-paper van de EU, waaraan Nederland ook bilateraal heeft bijgedragen. De hoofdlijnen van het non-paper vormden de basis voor de EU-interventies tijdens de OEIGWG.
Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die de Europese Unie (EU) heeft gespeeld tijdens de vierde onderhandelingsronde, met een toelichting omtrent wie er namens de EU deelgenomen heeft aan de onderhandelingen? Klopt het dat de EU-vertegenwoordiging niet aanwezig was op het moment dat de lidstaten de conclusies en aanbevelingen zoals voorgesteld door de voorzitter hebben besproken? Zo ja, bent u bereid de EU aan te spreken op haar verantwoordelijkheid in dit proces, rekening houdende met de opmerkingen uit uw brief van 15 oktober 2018 aan de Tweede Kamer1 en de aangenomen resolutie in het Europees parlement over het VN-verdrag?2
De EDEO nam deel namens de EU lidstaten. De EU heeft betrokkenheid getoond bij het onderwerp door aanwezigheid en inbreng tijdens de besprekingen, ondanks de discussie over het ontbreken van een mandaat voor deze vierde werkgroep. De resolutie uit 2014 waarmee het OEIGWG proces werd gestart is onduidelijk over het mandaat. De EU en andere landen hebben geopperd dat Ecuador een mandaatverlenging zou moeten verkrijgen via een nieuwe resolutie van de Mensenrechtenraad. Het gebrek aan een helder mandaat alsook inhoudelijke twijfels hebben ertoe geleid dat landen als Australië, Canada, de Verenigde Staten, Japan en Noorwegen niet meer meedoen aan de besprekingen.
De EU bracht tijdens de werkgroep in dat het uitgangspunt voor een eventueel verdrag de UN Guiding Principles on business and human rights (UNGPs) moeten zijn; het verdrag moet deze principes ondersteunen en hierop voortbouwen. Zo vindt de EU dat een eventueel verdrag net als de UNGPs op alle bedrijven van toepassing moet zijn, niet alleen op bedrijven met transnationale activiteiten zoals de zero draft tekst van het verdrag voorstelt. Ook gaf de EDEO aan dat de EU al werkt aan de versterking van mensenrechten en bedrijfsleven, zoals via de EU-verordening betreffende conflictmineralen en het Non-Financial Reporting Directive.
Mede dankzij de constructieve inzet van Nederland heeft de EU tijdens de besprekingen deze positie kunnen uitdragen. Helaas werd duidelijk dat de voorzitter Ecuador de input van de EU niet zou meenemen in de conclusies en aanbevelingen, zoals het dat in de voorgaande bijeenkomsten ook niet heeft gedaan. De EU heeft om die reden gekozen niet aanwezig te zijn op het moment dat de conclusies en aanbevelingen werden aangenomen. De EU heeft een verklaring afgegeven dat ze zich niet gebonden voelt aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het non-paper waar u naar verwijst in uw brief van 15 oktober inmiddels afgerond?3 Zo ja, kunt u dit non-paper aan de Kamer sturen? Zo nee, hoe heeft de EU kunnen interveniëren op basis van dit non-paper?
De EDEO heeft het non-paper gecoördineerd, de lidstaten hebben hierop commentaar gegeven. De EDEO heeft aangegeven het non-paper als een intern en vertrouwelijk stuk te zien, om die reden wordt het niet bijgevoegd in deze beantwoording. De EU heeft kunnen interveniëren, omdat met consensus in de COHOM is overeengekomen dat de EU dat zou doen op basis van de hoofdlijnen van het non-paper. De EU interventies vindt u in de bijlage.3
Kunt u toelichten wie de oorspronkelijk auteur van het non-paper is?
Zie antwoord vraag 3.
Welke lidstaten hebben het non-paper ondersteund? Zijn er ook lidstaten die de inzet van het non-paper niet hebben onderschreven?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons informeren over de argumenten die worden aangedragen door tegenstanders van dit verdrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan het kabinet om de argumenten van tegenstanders toe te lichten.
Gezien uw opmerking dat de EU en de lidstaten de vrijwillige UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) als uitgangspunt dienen voor het bindend VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven, kunt u toelichten op welke wijze de UNGP’s volgens u een afdwingbare status zouden kunnen krijgen in een nieuw VN-verdrag? Zijn er ook landen die niet per se de UNGP’s als uitgangspunt zien, en zo ja, welke?
De UNGPs moeten het uitgangspunt zijn voor alle ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en bedrijfsleven, omdat ze met consensus door de VN Mensenrechtenraad zijn aangenomen. Dit geeft de UNGPs een gezaghebbend karakter. De principes geven strategische en operationele richtlijnen en zijn daarom niet een-op-een om te zetten in een afdwingbare status. Als wordt nagedacht hoe bindende maatregelen effectief zouden kunnen zijn, moeten deze strategische en operationele richtlijnen wel het uitgangspunt vormen. Er zijn landen die de UNGPs niet per se als uitgangspunt zien. Ecuador en Zuid-Afrika hebben de UNGPs niet opgenomen in zero drafttekst voor het mogelijke verdrag over mensenrechten en bedrijfsleven.
Welke Europese instelling dan wel bestuurlijke laag is verantwoordelijk voor de inzet van de EU tijdens de OEIGWG-onderhandelingen? Op basis van welk mandaat komt deze inzet tot stand en wordt zij afgestemd met de lidstaten?
Mensenrechten betreffen een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en haar lidstaten. Tot nu toe spreekt de EDEO namens de lidstaten, omdat er geen formeel EU-mandaat is. De inzet is tot stand gekomen binnen de EU-raadswerkgroep voor mensenrechten (COHOM).
Kunt u toelichten wat u precies bedoelt met «de politieke insteek van de initiatiefnemers»?4
Met «politieke insteek» wordt bedoeld dat de initiatiefnemers de UNGPs niet hebben opgenomen als internationaal leidend kader. Hierdoor werd de focus van de verantwoordelijkheid verzwaard richting transnationaal opererende bedrijven, terwijl de UNGPs juist goed de verantwoordelijkheden benoemen van staten én alle bedrijven.
Wat is uw oordeel over de «zero draft» van het VN-verdrag over mensenrechten en het bedrijfsleven die besproken is tijdens de vierde onderhandelingsronde? Kunt uw daarbij toelichten welke juridische struikelblokken u identificeert?
Op welke wijze zouden volgens u via protocollen die toegevoegd kunnen worden aan bestaande VN-verdragen afspraken over mensenrechten en het bedrijfsleven bindend kunnen worden gemaakt?
De zero draft tekst is relatief kort; hij bevat vijftien artikelen in tien pagina’s tekst. Gezien de complexiteit van de materie betekent dit dat er veel abstracte en algemene bewoordingen worden gebruikt, waarvan de reikwijdte en de praktische uitwerkingen nog onduidelijk zijn. Ter illustratie, artikel 5 van de zero draft tekst van Ecuador gaat over rechtsmacht. In artikel 11 lid 9 en 10 wordt verder de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen genoemd. Deze bepalingen laten nog veel vragen onbeantwoord: bijvoorbeeld of gedoeld wordt op rechtsmacht op het gebied van straf- civiel, of administratief recht, hoe de bepalingen in de praktijk moeten worden geïmplementeerd en wat de verhouding is met bestaande internationale afspraken op dit gebied. Ter vergelijking, de EU Verordening 44/2011 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen gaat alleen over burgerlijke en handelszaken en beslaat 76 artikelen in zeventien pagina’s tekst en 6 bijlagen.
De zero draft tekst bevat verder diverse bepalingen die raken aan bestaande internationale afspraken, bijvoorbeeld op het gebied van handel en investeringen, wederzijdse rechtshulp en internationaal privaatrecht, zonder dat duidelijk wordt gemaakt hoe de voorgestelde verdragstekst zich tot deze bestaande afspraken verhoudt. Andere bepalingen in de zero draft raken aan onderwerpen die primair in nationaal recht geregeld worden, zoals de aansprakelijkheid van bedrijven voor schade veroorzaakt door dochters of contractuele partners en de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven. Dit alles betekent dat een verdrag geschoeid op de leest van de zero draft tekst vergaande implicaties kan hebben voor zowel het internationaal recht als het nationaal recht. Tot slot wordt in zero draft tekst geen enkele verwijzing naar de UNGP’s gemaakt en wordt de benadering gehandhaafd om het verdrag alleen van toepassing te laten zijn op transnationale activiteiten met winstoogmerk. Dit betekent dat niet alle bedrijven eronder zouden vallen, hetgeen niet wenselijk is.
Kunt u uw antwoorden toesturen voor het algemeen overleg van 31 oktober 2018 over de Raad Buitenlandse Zaken/Handel van 9 november 2018?
Het is niet mogelijk hier in algemene zin antwoord op te geven, omdat rekening moet worden gehouden met onder meer het specifieke doel van een eventueel voorgesteld protocol, de tekst van het desbetreffende verdrag en de politieke context. Wel wil ik hier opmerken dat overheden onder bestaande VN mensenrechtenverdragen al verplicht zijn hun burgers te beschermen tegen mensenrechtenschendingen door bedrijven.
Het niet gebruiken van de digitale meldplicht rondom voetbalwedstrijden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de parlementaire discussie over het invoeren van de digitale meldplicht, ter versterking va en controle op een opgelegd gebiedsverbod, waarbij uw de verwachting uitsprak dat dit tot lagere uitvoeringslasten zou leiden bij de organisaties die met de meldplicht zijn belast en dat dit tot frequenter inzet van het middel van de meldplicht zou kunnen leiden?1 Hoe staat het nu met de beloofde persoonsgerichte aanpak?
Ja, de discussie is mij bekend.
Van augustus 2016 tot juni 2017 is een pilot uitgevoerd tussen het OM, de politie, de gemeente Amsterdam en Ajax met de integrale persoonsgerichte aanpak (IPGA) voetbal. De persoonsgerichte aanpak is onderdeel van het traject Toegankelijk, Gastvrij en Veilig Voetbal (hierna: TGVV). Het Auditteam Voetbal en Veiligheid voert thans een onderzoek uit naar de stand van zaken van de uitvoering van dit traject. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2019 informeren.
Wat is de stand van zaken met de aangekondigde beleidsmaatregel dat burgemeesters er altijd voor zouden moeten zorgen dat een meldplicht aan een gebiedsverbod wordt verbonden?2
In 2015 is in de Gemeentewet de mogelijkheid gecreëerd om een meldplicht in plaats van fysiek, ook digitaal op te leggen. De burgemeester beschikt over verschillende mogelijkheden om voetbalvandalisme of ernstige overlast aan te pakken. Het is aan het lokale gezag om een mix van maatregelen te treffen die passen bij de aard van de ongeregeldheden.
Wat is er sinds uw antwoorden op eerdere Kamervragen, dat onder de verantwoordelijkheid van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) in een eerdere (test)fase een succesvolle pilot met de digitale meldplicht is uitgevoerd, dat per geval beoordeeld zal worden of een meldingsplichtige in aanmerking komt voor de digitale meldplicht en dat een uitgebreidere pilot opgezet zou gaan worden, gebeurd met de doorontwikkeling van de digitale meldplicht?3
In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen4 heeft mijn ambtsvoorganger onder andere aangegeven dat per geval beoordeeld zal worden of een meldingsplichtige in aanmerking komt voor de digitale meldplicht en dat in Amsterdam het OM, politie en KNVB met een uitgebreide pilot starten met betrekking tot de digitale meldplicht. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de beveiligingsaspecten van de te gebruiken ICT-voorzieningen, aldus mijn ambtsvoorganger. Mij is bekend dat de betreffende pilot sinds oktober 2016 van kracht is. Deze pilot vloeit voort uit een samenwerkingsovereenkomst tussen KNVB, G4S Nederland en het Amsterdamse parket.
Uit navraag bij het OM is gebleken dat er in het kader van deze pilot tot op heden nog geen toepassingen zijn geweest van de digitale meldplicht, omdat er zich sinds de invoering ervan geen ernstige voetbal gerelateerde ongeregeldheden hebben voorgedaan in Amsterdam, die inzet van het middel rechtvaardigden. Het OM heeft derhalve sinds oktober 2016 geen gedragsaanwijzing in het kader van de zogenaamde «Voetbalwet» op hoeven leggen. Ingeval de digitale meldplicht meermalen wordt opgelegd, zal een evaluatie plaatsvinden van de pilot. Hierbij zal ook worden gekeken naar de ICT-voorziening van de digitale meldplicht.
Klopt het bericht dat de digitale meldplicht niet wordt gebruikt tijdens voetbalwedstrijden?4 Wat is uw reactie hierop? Waaraan of aan wie ligt dit volgens u?
De digitale meldplicht kan op grond van artikel 172a, derde lid, van de Gemeentewet door een burgemeester worden opgelegd. Uit een korte inventarisatie, die via de kenniskring van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (hierna: CCV) is uitgezet, blijkt dat het gebruik van de digitale meldplicht in combinatie met een maatregel op grond van artikel 172a, derde lid van de Gemeentewet beperkt is.
De digitale meldplicht kan tevens op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering door een officier van justitie worden opgelegd ingeval hij besluit strafvervolging in te stellen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft het OM heeft mij bericht niet bekend te zijn met gevallen waarbij toepassing van de digitale meldplicht heeft plaatsgevonden.
Ik zal bij een evaluatie, op een nog nader te bepalen moment, van de wettelijke maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme aandacht vragen voor de toepassing van de maatregel digitale meldplicht en de redenen die al dan niet leiden tot inzet van deze maatregel.
Deelt u de mening dat het effectief weren van mensen met een gebiedsverbod (zoals hooligans) er aan bij kan dragen dat het bezoeken van een voetbalwedstrijd een feest blijft en dat dit feest niet verziekt mag worden door een klein aantal raddraaiers? Zo ja, op welke wijze kunt u hieraan een bijdrage leveren?
Ja, die mening deel ik. Ik werk daarom samen met de KNVB, OM, de politie en alle andere betrokken partijen in het streven naar toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal 2020. Over de voortgang van dit traject zal ik u in het voorjaar van 2019 informeren.
Bent u onder andere bereid te bezien of het middel van de digitale meldplicht vaker ingezet kan worden? Wat zijn uw ambities, ook op het gebied van technologische vernieuwing, in relatie tot toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal voor de komende jaren?
Zoals dat nu reeds het geval is, breng ik de mogelijkheden die er zijn om voetbalvandalisme en ernstige overlast aan te pakken, actief onder de aandacht bij betrokken partijen. Dit gebeurt onder andere via het CCV en het ingesteld netwerk waarin gemeenten, politie en het OM zijn vertegenwoordigd. Indien nieuwe technologische mogelijkheden voorhanden komen zal ik die onder de aandacht brengen van de betrokken partijen.
Het opsporen van uitkeringsfraude van mensen met vermogen in het buitenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over mensen die ten onrechte een uitkering in Nederland genieten terwijl zij een huis in het buitenland bezitten?1 war is uw reactie daarop?
Ja. Fraude tast het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid aan en moet hard aangepakt worden. Iemand kan terugvallen op een bijstandsuitkering als die persoon zelf niet over voldoende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Onder deze middelen valt ook vermogen in het buitenland. Handhaving van Nederlandse wetten en regels is in het buitenland complexer dan in Nederland. Desalniettemin moet ook in het buitenland gecontroleerd worden op het bezit van vermogen en moet onterecht verstrekte bijstand teruggevorderd kunnen worden. Dit gebeurt ook al, maar kan altijd beter. Daarom onderzoek ik momenteel in overleg met gemeenten en uitvoeringsinstanties hoe de handhaving verbeterd kan worden en of de wet hierop aangepast kan worden. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken. Fraude mag nooit lonen.
Wat doet u om dergelijke fraude op te sporen en te bestraffen?
Ik vind het van groot belang dat alléén de mensen die er recht op hebben gebruik maken van de sociale voorzieningen. In het regeerakkoord wordt dan ook onderstreept dat handhaving van de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Daarom zet ik stevig in op handhaving en naleving.
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. Handhaving op de naleving van de verplichtingen in de Participatiewet is zodoende de primaire bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Gemeenten mogen onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Gemeenten hoeven dit onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Het is de taak van gemeenten om hier zelf een goede invulling aan te geven. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij een geconstateerde schending van de inlichtingenplicht moet de gemeente de onterecht verleende bijstand terugvorderen en een bestuurlijke boete opleggen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer, is handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland in het algemeen complexer dan in Nederland.2 Ik vind het desalniettemin van belang dat gemeenten goed onderzoek kunnen doen en vervolgens ook maatregelen kunnen nemen. «Effectief handhaven» is ook één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij. De recente jurisprudentie laat zien dat gemeenten inzetten op handhaving en onderzoek naar vermogen in het buitenland.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in verschillende zaken uitspraken gedaan over de onderzoeksmethoden die gemeenten en de SVB hanteren bij het opsporen van bijstandsfraude. De CRvB reikt op haar website enkele uitgangspunten voor deze onderzoeksmethoden aan welke gemeenten kunnen hanteren. Voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken kunnen gemeenten gebruik maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF). Deze onderzoeken zet het IBF uit bij de SVB in die landen waar de SVB vertegenwoordigd is middels een Bureau voor Sociale Zaken. Voor de overige landen maken IBF en SVB gebruik van lokale contactpersonen. Het Ministerie van SZW zet zich in om de bekendheid met het IBF bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF, SVB en gemeenten te verbeteren. Ook wordt in samenwerking met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, de SVB, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers gewerkt aan actualisatie van de handreiking aan gemeenten over de wijze waarop onderzoek kan worden gedaan, conform de uitgangspunten van de CRvB. Deze is eind 2018 gereed. In het gemeentenieuws van SZW 2018–1 heb ik gemeenten hierover geïnformeerd en zijn de uitgangspunten van de CRvB reeds onder de aandacht gebracht.
Doen gemeenten in uw ogen genoeg om dergelijke fraude op te sporen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid fraudegevallen en de bedragen waar het om gaat? Kunt u een overzicht geven van de opsporingsinspanningen en het percentage succesvolle opsporingen per instantie?
Zoals nader toegelicht in de Kamerbrief van 28 juni 2018, heeft het IBF in 2016 en 2017 respectievelijk 2.110 en 1.919 opdrachten uitgevoerd voor gemeenten. Naast vermogensonderzoeken betreft het ook informatie- en verificatieverzoeken. In 2016 hebben onderzoeken, uitgezet via het IBF, voor € 6,3 miljoen en in 2017 voor € 3,4 miljoen aan buitenlands vermogen achterhaald. Het Ministerie van SZW beschikt niet over het percentage succesvolle opsporingen per instantie. Daarnaast zijn gemeenten niet verplicht om bij (vermogens-)onderzoek in het buitenland gebruik te maken van het IBF en/of de SVB. Het Ministerie van SZW beschikt dan ook niet over de onderzoeksgegevens daar waar gemeenten een andere keuze hebben gemaakt.
Het totale benadelings- en boetebedrag wat ontstaat wegens schending van de inlichtingenplicht is niet af te leiden uit het saldo van het totale aangetroffen buitenlands vermogen. Dergelijke bedragen zijn immers afhankelijk van de duur en hoogte van de onterecht ontvangen uitkering en niet van de hoogte van het geconstateerde vermogen. De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS.4 Voor recente cijfers verwijs ik naar het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW.5 De kerncijfers van het CBS worden niet opgesplitst naar «type overtreding», zoals verzwegen (buitenlands) vermogen. Het Ministerie van SZW beschikt zodoende niet over cijfers van de totale hoeveelheid fraudegevallen en de bijbehorende bedragen, daar waar het vermogen in het buitenland betreft.
Wat zijn uw plannen om dergelijke fraude effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de dreigementen die geuit werden in de uitzending van Nieuwsuur door parlementariër M. Yeneroglu van de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (Adalet ve Kalkinma Partisi) dat personen die fraudeopsporing in Turkije verrichten vervolgd zullen worden?
Bij mijn weten is er op dit moment geen sprake van het dwarszitten van vermogensonderzoek door Turkije. De Nederlandse autoriteiten verrichten onderzoek door het raadplegen van openbare bronnen. In het geval dat tegenwerking ontstaat, zullen de Nederlandse autoriteiten daarover het gesprek aangaan met de Turkse autoriteiten.
Gaat u Turkije stevig aanspreken als ze daadwerkelijk opsporingswerkzaamheden gaan tegenwerken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om mensen in met name Turkije te beschermen die opsporingswerk verrichten betreffende uitkeringsfraude?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen alle mensen die uitkeringsfraude opsporen in Turkije zich beroepen op diplomatieke immuniteit? Zo nee, kunt u dit aan hen verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke inspanningen gaat u verrichten om opsporing van uitkeringsfraude steviger te verankeren in verdragen met andere landen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 juni 2018 verlopen de vermogensonderzoeken in de meeste landen zonder problemen. Het is staande praktijk om bij de herziening van de meeste bilaterale socialezekerheidsverdragen6 te proberen afspraken te maken over vermogensonderzoeken. Waar landen zich in de praktijk niet houden aan gemaakte verdragsafspraken, gaan vertegenwoordigers van Nederland het gesprek aan met de vertegenwoordigers van het betreffende land.
Tankers die elke dag illegaal kankerverwekkend gas lozen |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»?1
Ja.
Is het waar dat het extreem giftige en kankerverwekkende benzeen honderden keren per jaar in de provincie Gelderland geloosd wordt (al of niet in dampvorm), ook langs bewoonde gebieden? Zo nee, hoe vaak gebeurt dan wel? Hoe wordt er op het lozen van benzeen gehandhaafd?
Het lozen van gevaarlijke (vloei)stoffen in het oppervlaktewater door schepen is in heel Nederland verboden op grond van het Scheepafvalstoffenbesluit. Er wordt op gehandhaafd door RWS.
Het uitstoten van ladingdampen in de atmosfeer door schepen in Nederland is alleen voor benzine (UN 1203) verboden.
Voor het varend ontgassen van benzeen bestaat nog geen nationaal verbod. Op Rijkswateren als de Rijn en de Waal is dit daarmee niet verboden.
Wel geldt op grond van ADN2 dat toxische stoffen rond bruggen sluizen en in dicht bevolkte gebieden niet mogen worden ontgast. Volgend jaar wordt dit uitgebreid naar alle gevaarlijke stoffen. Handhaving is belegd bij de ILT.
Klopt het bericht dat bij het lozen van benzeen de toegestane maximumnorm met een factor 200.000 overschreden wordt?
Mij is niet bekend op welke wijze een overschrijding 200.000 keer de maximum norm is vastgesteld.
Het ontgassen door tankers is een geleidelijk proces waarbij tijdens de vaart met ventilatoren de damp uit de tanks wordt verwijderd. Om de concentraties relatief laag te laten zijn mag alleen varend worden ontgast.
Niettemin is mijn streven gericht op het zo snel mogelijk verbieden van het varend ontgassen van alle gevaarlijke stoffen en daarmee het minimaliseren van het vrij uitstoten van benzeen naar de open lucht.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor de gezondheid van omwonenden, aangezien benzeen kankerverwekkend is en tot chromosomale afwijkingen leidt?
Uiteraard wil ik het uitstoten van benzeen tot een minimum beperken vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit en de gezondheid.
Dat is dan ook de drijfveer voor het besluit tot aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag. Naast benzeen zal bij de implementatie van het aangepaste verdrag ook varend ontgassen voor andere zeer zorgwekkende stoffen verboden worden.
Deelt u de mening van de hoogleraar van de Erasmus Universiteit dat het varend ontgassen door schepen «één van de grootste milieuproblemen van ons land» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het is mij niet duidelijk op basis van welke criteria hij deze bewering doet.
Is het waar dat schepen uit Duitsland naar Nederland komen, om hier te ontgassen en dan terugkeren, omdat er in Duitsland wel wordt gecontroleerd op ontgassen door schepen, maar in Gelderland niet? Deelt u de mening dat er opnieuw een gedoogsituatie voor milieucriminaliteit is ontstaan, waardoor Gelderland bekend staat als «het Rondje van Duitsland waar je je luiken open kunt zetten»? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen informatie dat er schepen speciaal uit Duitsland komen om hier te ontgassen. Zoals uitgelegd in antwoord 2, is het varend ontgassen in Nederland behoudens voor benzine (UN 1203) toegestaan. In Duitsland is het ontgassingsverbod voor benzine niet alleen op UN1203, maar ook op motorbrandstof als UN 1268 en UN 3475 van toepassing verklaard. Dus er kan in Duitsland ook gehandhaafd worden op andere «benzines».
Er is dus geen sprake van een gedoogsituatie omdat varend ontgassen, uitgezonderd benzine, in Nederland op de Rijn en de Waal (nog) niet is verboden.
Hoe is het mogelijk dat de provincie wel regels instelt, maar dat er vervolgens onduidelijkheid is over wie er dient te handhaven?
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren.
De Rijn, de Lek en de Waal zijn Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegd gezag is. Nieuwe regels voor de zogenaamde «Aktewateren» worden door de lidstaten van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) gezamenlijk gemaakt. In het kader van de CCR is het Scheepsafvalstoffenverdrag gesloten. Dit verdrag is in juni 2017 gewijzigd, waardoor ook het varend ontgassen verboden kan worden. Na ratificatie en implementatie van deze verdragswijziging zal het varend ontgassen niet alleen in Nederland, maar ook in de vijf andere verdragsstaten verboden zijn. In Frankrijk zal het verbod alleen gelden op enkele waterwegen waaronder de Rijn. Daarmee wordt uiteindelijk 95% van alle ontgassingen voorkomen.
Wat vindt u ervan dat de Gelderse omgevingsdiensten niet over de manschappen, de kennis of het materieel beschikken om schepen te controleren?
Zie antwoord vraag 7.
Overigens hebben de provinciale ontgassingsverboden een stimulerende rol gespeeld in het internationale overleg. Door te wijzen op deze verboden kon Nederland hameren op de urgentie om te komen tot internationale regelgeving. Dit heeft de totstandkoming van de verdragswijziging bespoedigd.
Is het waar dat een landelijk verbod op het varend ontgassen pas in 2020 van kracht wordt? Hoe gaat u de volksgezondheid en het milieu beschermen tot die tijd? Hoe gaat u de bevolking beschermen tegen de gevolgen van blootstelling aan chemicaliën als benzeen, die door schepen worden geloosd?
Inderdaad, zullen op zijn vroegst in 2020 de ontgassingsverboden in de lidstaten van het Scheepsafvalstoffenverdrag in werking treden. Daarvoor moeten namelijk alle verdragsluitende partijen het verdrag hebben geratificeerd en geïmplementeerd. Er wordt nu nauw samengewerkt om tijdig de benodigde alternatieve voorzieningen (ontgassingsinstallaties) te bouwen. Daarna zal gefaseerd over drie jaar het ontgassen van alle carcinogene, mutagene en reprotoxische (CMR) stoffen worden verboden. Zie verder ook antwoord 2.
Bent u bereid om het bevoegd gezag van Gelderland hier op aan te spreken en maatregelen te treffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om de provincie hierop aan te spreken omdat er geen provinciale handhavingsbevoegdheid is. Op de Rijkswateren gelden tot de inwerkingtreding van het ontgassingsverbod in 2020 de in antwoord 2 vermelde normen. Deze worden door de ILT, RWS, politie en havendiensten gehandhaafd.
Deelt u de mening dat dit opnieuw een situatie is waaruit blijkt dat milieucriminaliteit een te groot probleem is voor lokale overheden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is hier geen sprake van milieucriminaliteit omdat het ontgassen van de meeste stoffen nog niet verboden is.
Deelt u de mening dat de regie voor het bestrijden van milieucriminaliteit bij het Rijk dient te liggen? Zo ja, hoe gaat u dit oppikken? Zo nee, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar het recente antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de door u ingediende motie 35 000 VII, nr. 28 met bovengenoemde strekking. Zij zegt in haar antwoord daarop niet uit te zijn op een verdere recentralisatie van de aanpak van de milieucriminaliteit en ontraadt de motie
De genoemde motie is verworpen.
Het bericht ‘Spoor in plaats van vliegen kansloze missie’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spoor in plaats van vliegen kansloze missie»?1
Ja.
Kent u de studies van CE Delft («Committed tot the Environment») en Vrije Universiteit (VU) 2010/2014 over de externe kosten voor infrastructuur van verkeer, overheidskosten van mobiliteit, waarbij de kosten van infrastructuur, externe kosten, externe voordelen en subsidies/belastingen per modaliteit op een rij zijn gezet?
Ja, deze studies kennen we.
Hoeveel geld geeft de Nederlandse overheid jaarlijks uit aan:
Het Rijk en decentrale overheden investeren in het bereikbaar houden van Nederland. Dit doen we door instandhouding en uitbreiding van de infrastructuur. Zowel het KiM als de prognoses vanuit de NMCA laten zien dat op alle netwerken sprake is van drukte en investeringen zijn gewenst. Investeringen vanuit het Rijk doen we met name vanuit het Infrastructuurfonds. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de volledige uitgaven weergegeven per modaliteit (Wegen, OV en Spoor, Vaarwegen). Naast middelen voor aanleg zijn hier ook de middelen voor instandhouding opgenomen. De gemiddelde jaarlijkse uitgaven vanuit het fonds bedragen zo’n € 6 miljard tot 2030. De standaardverdeling tussen de modaliteiten op het Infrastructuurfonds gebaseerd op aanlegbudgetten bedraagt 53,5% Wegen, 39,5% OV en Spoor en 7% Vaarwegen. Decentrale overheden beschikken over eigen middelen om te investeren in OV en wegen. Daarbij worden ze ondersteund door het Rijk vanuit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (vervoersregio’s) en het Provinciefonds.
In de Wet Infrastructuurfonds is opgenomen dat de middelen in het Infrastructuurfonds niet gebruikt mogen worden voor investeringen in luchthavens. De investeringen in de weg en het spoor dragen wel bij aan de landzijdige bereikbaarheid van de luchthavens. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan de lopende verkenning multimodale knoop Schiphol.
Hoeveel inkomsten (waaronder heffingen, accijnzen, belastingen, tol, aankoopbelasting, vergoedingen, uitkeringen etc.) gerelateerd aan de infrastructuur voor als het gaat om investeringen en/of gebruik/eigendom voor verplaatsingen per trein, auto (inclusief inkomsten over busvervoer en logistiek) en vliegtuig heeft de overheid jaarlijks?
Op de Rijksbegroting zijn diverse ontvangsten opgenomen gerelateerd aan het gebruik van de infrastructuur. Dit bedrag bestaat uit onder andere concessievergoedingen, belastingen, heffingen en dividend. Ontvangsten vanuit de concessies en gebruiksvergoedingen zijn onderdeel van het Infrastructuurfonds of worden direct betaald aan een uitvoeringsorganisatie zoals ProRail. Dit gaat in totaal om ca. € 0,5 mld. per jaar (zie begroting Infrastructuurfonds).
Belastingen en heffingen worden geïnd door het Ministerie van Financiën. Voor autobelastingen gaat het om ca. € 15 mld. per jaar. Daarnaast ontvangt het Rijk dividend als aandeelhouder van Schiphol Group en NS. Deze zijn niet gekoppeld aan de uitgaven (zie begroting Ministerie van Financiën).
Hoeveel mensen verplaatsen zich dagelijks per spoor, auto of vliegtuig?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM) heeft recentelijk het rapport «Kerncijfers mobiliteit 2018» gepubliceerd. Daarin is te zien dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren zich in 2017 hebben doorgezet. De gebruikelijke manier om de hoeveelheid personenmobiliteit uit te drukken, is in het aantal reizigerskilometers. De voorlopige cijfers voor 2017 zijn dat het voor de trein om 19,1 miljard reizigerskilometers gaat. Voor het OV als geheel betreft het 25,0 miljard reizigerskilometers. Op de fiets worden 15,5 miljard reizigerskilometers afgelegd. Voor autobestuurders- en passagiers samen gaat het om 138,0 miljard reizigerskilometers. Voor de luchtvaart betreft het 87,1 miljard reizigerskilometers. Dit laatste cijfer betreft het aantal kilometers van de gehele vliegreis tot aan de eindbestemming (inclusief eventuele overstap elders).
Zijn de kosten per modaliteit per reizigerskilometer inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld als het gaat om verplaatsingen per trein, bus, tram, metro, auto, fiets, motor, brommer etc.? Is dat te berekenen? Kunt u de kosten en opbrengsten per modaliteit meenemen in de uitwerking van het Infrastructuurfonds / Mobiliteitsfonds?
In het kader van de Luchtvaartnota werken we met verschillende onderzoeksinstituten, waaronder het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) aan een onafhankelijke feitenbasis op dit thema. Als onderdeel hiervan hebben we specifiek aan het KiM gevraagd om komend half jaar een onderzoek uit te voeren naar de externe kosten, infrastructuurkosten, belastingen, heffingen en subsidies voor zover toe te delen aan een aantal voorbeeldreizen voor het vliegtuig, de trein, de auto of de bus. Vervolgens zal het KiM in 2019 ook de generieke kosten op een rij zetten en de cijfers uit de CE studie actualiseren.
Het inzichtelijk maken van de kosten per modaliteit per kilometer is complex. Dat heeft onder andere te maken met de diverse soorten kosten (gerelateerd aan aanleg en onderhoud van infrastructuur, gebruikskosten van voertuigen, exploitatielasten, externe en maatschappelijke kosten) en de wijze waarop de verdeling van kosten en baten over publieke en private partijen plaatsvindt.
We zullen de uitkomsten van deze studies ook benutten bij de uitwerking van het Mobiliteitsfonds. De Tweede Kamer ontvangt in het eerste kwartaal van 2019 een hoofdlijnenbrief met contouren voor de ontwikkeling naar het Mobiliteitsfonds. Hierbij zal ook nader ingegaan worden op de opgavegerichte wijze van afwegen en de hierbij te hanteren en nader te ontwikkelen spelregels.
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar alle kosten en opbrengsten als het gaat om keuzes in modaliteiten? Kunt u verklaren waarom dat in de huidige systematiek niet zo is?
Ja, die mening delen wij. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord is afgesproken dat tot 2030 de financiële middelen zoals tot heden gebruikelijk worden verdeeld tussen de modaliteiten «wegen», «spoorwegen» en «water». Vanaf 2030 zal het Mobiliteitsfonds zijn intrede doen waarbij deze verdeling wordt losgelaten en niet de modaliteit maar de mobiliteit centraal komt te staan. In aanloop hiernaartoe worden reeds grote stappen gemaakt om meer integraal naar de oplossingen van mobiliteitsvraagstukken te kijken. Het werken volgens de nieuwe MIRT-spelregels, en het integraal afwegen en adaptief werken zoals we dat in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s doen, gaat nadrukkelijk verder dan de kosten per modaliteit per kilometer.
Is het waar dat de luchtvaart grotendeels haar eigen infrastructuur financiert? In hoeverre financieren de spoorwegen hun eigen infrastructuur?
Ja, dat klopt. Luchtvaartmaatschappijen betalen voor de luchthaveninfrastructuur, -dienstverlening en -beveiliging via luchthavengelden en separaat voor het gebruik van het luchtruim en de kosten van de luchtverkeersleiding. Daarbij is de luchtvaart afhankelijk van de weg en het openbaar vervoer en spoor om de reizigers van en naar de luchthaven te vervoeren. Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om binnen de Europese kaders voor staatssteun te investeren in regionale luchthavens. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om (een deel van) de kosten voor security, brandweer en infrastructuur. Hiervan is recent sprake geweest in het geval van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aken Airport.
De spoorvervoerders betalen voor een beperkt deel hun eigen infrastructuur. ProRail ontvangt vanuit het Rijk en decentrale overheden subsidie om het spoor te onderhouden en uit te breiden. Daarnaast ontvangt ProRail vanuit de spoorsector een vergoeding voor het gebruik van het spoor. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de uitgaven en ontvangsten van ProRail inzichtelijk gemaakt (bijlage 5).
De plotselinge stop van het onderwijsaanbod op leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer |
|
Peter Kwint , Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het onderwijsaanbod op de leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer verdwijnt door het stopzetten van de financiering, terwijl er kinderen zijn die juist veel baat hebben bij deze manier van onderwijs zoals de moeder in de brief omschrijft?1
Ik begrijp de zorgen die zijn geuit door deze moeder. Het is frustrerend als jouw kind na een lange zoektocht eindelijk op een goede plek zit en dat dan blijkt dat het aanbod hier niet in stand kan worden gehouden. Ook ik wil dat elk kind onderwijs ontvangt dat past bij zijn of haar ontwikkelingsmogelijkheden. Het is echter ook mijn verantwoordelijkheid om de kwaliteit van onderwijs voor elk kind te kunnen garanderen. Hiervoor zijn in de wet eisen gesteld aan het onderwijscurriculum en aan onderwijslocaties. In de door u aangedragen casus heeft de Inspectie van het Onderwijs geconstateerd dat de desbetreffende zorgboerderij niet aan deze voorwaarden voldoet en dus niet als schoollocatie kan worden aangemerkt. Er werd ook geen onderwijs gegeven onder verantwoordelijkheid van een school. Het betreft een instelling die dagbesteding en zorg biedt onder verantwoordelijkheid van de gemeente (Jeugdhulp). Hier vinden ontwikkelingsgerichte activiteiten plaats als onderdeel van de dagbesteding.
Bent u het eens dat juist met (onder andere) deze vorm van onderwijs de belofte van passend onderwijs wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Passend onderwijs betekent dat elk kind onderwijs krijgt op een passende schoollocatie die aansluit bij de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van het kind. Scholen zijn vanuit hun zorgplicht verantwoordelijk voor het aanbieden van een passende onderwijsplek en samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor het verzorgen van een dekkend regionaal onderwijsaanbod. In dit geval is geen sprake van passend onderwijs aangezien het geen onderwijs (op een officiële schoollocatie) betreft.
Klopt het dat het samenwerkingsverband vindt dat de Grote Brander eerst een officiële schoollocatie moet worden, voordat zij weer het onderwijs gaan financieren? Zo ja, welke andere mogelijkheden zijn er om alsnog het onderwijs op de leer-/zorgboerderij te financieren? Zo nee, waarom wordt dan de financiering stopgezet?
Het samenwerkingsverband en de Inspectie van het Onderwijs hebben inderdaad geconstateerd dat de Grote Brander geen officiële schoollocatie is en dus geen aanspraak kan maken op financiering vanuit het onderwijs.
Als de Grote Brander structureel onderwijs wil verzorgen zal het als officiële schoollocatie aangemerkt moeten worden. Dit is ook mogelijk als nevenvestiging van een school. Het onderwijs op een dergelijke locatie moet daarnaast ook aan alle andere wettelijke voorschriften voldoen aangaande het personeel, de kerndoelen en de onderwijstijd. In uitzonderlijke gevallen kan een leerling tijdelijk ondersteuning ontvangen op een andere locatie dan een school. De Variawet (in werking getreden op 01/08/2018) biedt een school meer ruimte om af te wijken van de onderwijstijd en om kinderen tijdelijk op een alternatieve locatie te ondersteunen. Hier zijn echter wel voorwaarden aan verbonden aangaande de duur en de begeleiding. Zo moet het traject gericht zijn op de volledige terugkeer van de leerling naar het onderwijs op school, is deze oplossing altijd van tijdelijke aard en onder verantwoordelijkheid van het schoolbestuur. Het is dus geen substituut voor het bieden van onderwijs op een school.
Vindt u ook dat het onderwijsaanbod op de Grote Brander juist moet blijven voor deze groep kinderen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen om dit voor elkaar te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 1, 2 en 3.
Ik besef dat dit teleurstellend is voor kinderen en ouders die hebben ervaren dat de ontwikkelingsondersteuning die wordt geboden op de Grote Brander hen heeft geholpen. Mijn indruk is ook dat op deze zorgboerderij uiterst betrokken mensen bezig zijn de kinderen verder te brengen in hun ontwikkeling. Echter is het wel mijn verantwoordelijkheid om te zorgen dat elk kind in Nederland onderwijs ontvangt dat aan de kwaliteitsstandaarden voldoet. Om dit te kunnen waarborgen hebben wij wettelijk vastgelegd waar ons onderwijs aan moet voldoen en hoe hier op moet worden toegezien. Ik acht het daarom van groot belang om vast te houden aan deze kwaliteitswaarborg. Dit ontslaat ons uiteraard niet van de plicht om constant te evalueren of het huidig wettelijk kader afdoende ruimte biedt om het maatwerk te kunnen leveren dat kinderen nodig hebben.
Bent u bereid om met het samenwerkingsverband in gesprek te gaan over de stop op de financiering van het onderwijs en de effecten hiervan op de leerlingen die daardoor geen onderwijs meer kunnen volgen op leer-/zorgboerderij de Grote Brander in Deventer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtenaren en de Inspectie van het Onderwijs hebben reeds gesproken met het samenwerkingsverband, de gemeente, de desbetreffende scholen en de zorgboerderij. Deze partijen nemen hun verantwoordelijkheid om de kinderen die op de zorgboerderij zitten te helpen bij hun verdere ontwikkeling. De gemeente Deventer zoekt voor alle kinderen een individuele oplossing en monitort de situatie. Voor de leerplichtige kinderen zijn primair de onderwijsinstellingen aan zet en voor de kinderen die zijn vrijgesteld van onderwijs (artikel 5 onder a Leerplichtwet) de gemeente. Het doet mij deugd dat alle betrokken partijen in gezamenlijkheid aan een oplossing werken. Dit is een mooi voorbeeld van hoe onderwijs- en zorgpartijen op lokaal en regionaal niveau werken aan een oplossing voor kinderen die een specifieke onderwijs en/of zorgbehoefte hebben.
Bent u conform de aangenomen motie Siderius2 bereid om alsnog scenario’s uit te werken over welke mogelijkheden er zijn om bovenregionale voorzieningen die zowel zorg als onderwijs aanbieden te financieren en in die scenario’s rekening te houden met dit soort situaties, zoals eerder bijvoorbeeld ook al bij de leer-/zorgboerderij Lyts Tolsum in Tzum? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze scenario’s ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De motie Siderius is reeds uitgevoerd en de scenario’s zijn aan uw Kamer geschetst op 6 december 2016 (Kamerstuk 31 497, nr. 221).
De huidige wetgeving biedt ruimte voor bovenregionale instellingen om zorg en onderwijs aan te bieden. Echter zullen zij wel moeten voldoen aan de gestelde eisen voor onderwijs en zorg. Ik werk samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan een betere aansluiting tussen onderwijs en zorg. Binnenkort zullen wij uw Kamer verder informeren over onze plannen op dit terrein middels een Kamerbrief.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken wordt moeilijker»?1
Ja.
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja, was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten, zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke rechtspraak?
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.2 In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.3 Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is dit hier niet gebeurd?
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de reikwijdte van de artikelen 512–515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512–515 SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om «zand in de machine te strooien»), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over geïnformeerd?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op de stoel van de wetgever gaan zitten?
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De vluchtelingencrisis op Curaçao. |
|
Jasper van Dijk , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over de vluchtelingencrisis op Curaçao?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. De betreffende uitzending schetst diverse beelden van de opgaven waarvoor het land Curaçao zich gesteld ziet op het terrein van migratiebeleid. Deze opgaven zijn – mede gelet op de kleinschaligheid van Curaçao – complex. Het kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor de zorgelijke ontwikkelingen in Venezuela en de consequenties voor Aruba, Bonaire en Curaçao. Nederland staat in nauw contact met de autoriteiten van onder meer Curaçao over onder andere het migratiebeleid en vreemdelingendetentie. Waar nodig en gevraagd is Nederland bereid bijstand te bieden aan Aruba en Curaçao. Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 uiteengezet, heeft Curaçao ook reeds om bijstand gevraagd en wordt deze ondersteuning ook al door Nederland geboden. Nederland neemt daarbij echter geen verantwoordelijkheden van Curaçao over.
Is het waar dat Curaçao een hulpverzoek heeft gedaan aan Nederland? Zo ja, welke concrete hulp heeft Curaçao precies gevraagd?
Zoals vermeld in antwoord op de vragen van het lid Bosman (VVD)2, hebben de autoriteiten van Curaçao eind januari jl. – anticiperend op een verslechterende situatie in Venezuela – twee verzoeken om ondersteuning gedaan. Het eerste verzoek zag op een eventuele situatie waarin Curaçao de opvang van migranten en vluchtelingen zelf niet meer aan zou kunnen. Het kabinet ziet in dit verzoek vooral een wens om nog nauwer samen te werken in de voorbereiding op een eventueel noodscenario. Uitgangspunt daarbij blijft dat de toelating en uitzetting van vreemdelingen behoort tot de autonome verantwoordelijkheden van het land Curaçao. Het kabinet is hier ook in gesprekken met de regering van Curaçao uiterst duidelijk in geweest. Dat betekent echter niet dat de landen aan hun lot worden overgelaten. Ik heb de regering van Curaçao laten weten dat Nederland – mocht zo’n geval zich voordoen – waar mogelijk ondersteuning zal bieden, bijvoorbeeld in de vorm van kennis en expertise op het terrein van migratie. Deze ondersteuning is inmiddels op diverse manieren op verschillende terreinen tot stand gekomen. Zo hebben diverse Nederlandse diensten en departementen begin juni jl. een werkbezoek gebracht aan Curaçao, gericht op de doorontwikkeling van het Curaçaose migratiebeleid en de processen voor de afhandeling van grotere aantallen migranten. Op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao hebben experts van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in augustus tevens een meerdaags vervolgbezoek gebracht aan Curaçao. Dit bezoek richtte zich op het optimaliseren van de artikel 3 EVRM aanvraagprocedure om bescherming van Curaçao.
Het tweede verzoek zag op financiële ondersteuning voor de verbetering van detentiefaciliteiten voor vreemdelingen. In reactie op vragen van het lid Bosman over deze verzoeken heb ik uw Kamer op 22 mei jl. gemeld dat het kabinet hier in april jl. een financiële bijdrage van 132.000 euro voor beschikbaar heeft gesteld. Dit heeft begin september geleid tot een verzoek van Curaçao om de toezegde financiële bijdrage betaalbaar te stellen. Curaçao dient hier nog wel een concreet voorstel voor in te dienen dat in lijn is met internationale normen voor vreemdelingendetentie. Over de vormgeving van deze plannen worden momenteel gesprekken gevoerd met Curaçao.
Kunt u voldoen aan dit hulpverzoek? Zo nee, op welke manier kunt u wel hulp bieden in deze vluchtelingencrisis op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat het terugsturen van vluchtelingen naar Venezuela onderdeel is van de afspraken die zijn gemaakt tussen Nederland en Venezuela voor het weer openen van de grens, eerder dit jaar tussen Venezuela en Aruba, Curaçao en Bonaire?
Er is tijdens de onderhandelingen over het akkoord niet gesproken over het terugsturen van illegale migranten naar Venezuela. Dit is ook geen onderdeel van het akkoord dat n.a.v. het WOB-verzoek van Zembla is gepubliceerd op de website van de rijksoverheid3. Een van de gevolgen van de grenssluiting was wel dat het terugsturen van illegale migranten bemoeilijkt was en dit na het openen van de grenzen weer kon worden genormaliseerd.