Het bericht ‘DELA gebruikt vingerafdruk overledenen voor commerciële doeleinden’ |
|
Chris van Dam (CDA), Monica den Boer (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht van Radar van 27 oktober 2018 «DELA gebruikt vingerafdruk overleden voor commerciële doeleinden»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat afname van vingerafdrukken voor commerciële doelen een standaardpraktijk zou zijn? Wat is uw oordeel over het overlaten van de keuzevrijheid voor afname van vingerafdrukken aan mensen zelf?
De afname en het gebruik van vingerafdrukken met toestemming van de overledene zelf voor zijn of haar overlijden of van de nabestaanden na overlijden voor bijvoorbeeld het maken van een item ter herinnering aan de overledene, is een persoonlijke keuze. Dat een uitvaartorganisatie, zoals DELA, producten verkoopt met daarop de vingerafdruk van een overledene waarvoor toestemming is gegeven, behoort tot de bedrijfsvoering van de betreffende organisatie. Dit is anders als de afname en het gebruik ervan gebeurt zonder toestemming van de overledene zelf of van de nabestaanden. Het al dan niet gebruiken van een vingerafdruk is een keuze die door nabestaanden moet kunnen worden gemaakt. In de gevallen waarbij zonder toestemming vingerafdrukken zijn afgenomen en zijn gebruikt door DELA, acht ik dat onwenselijk en onacceptabel.
Zijn u meer gevallen bekend van uitvaartondernemers die lichaamseigen materiaal afnemen van een overledene, zoals vingerafdrukken of zelfs DNA?
Het afnemen van lichaamseigen materiaal door uitvaartondernemers voor het gebruik daarvan voor het maken van bijvoorbeeld sieraden en waarvoor toestemming is verleend, behoort tot de bedrijfsvoering van uitvaartondernemers.
Over de afname en het gebruik ervan van lichaamseigen materiaal zonder toestemming zijn mij, anders dan de berichtgeving over DELA, geen gevallen bekend.
Kunt u toelichten wie de regie voert over het lichaam van een persoon na overlijden? Wordt in het keurmerk Uitvaartzorg of in het keurmerk Persoonlijke Uitvaartzorg aandacht besteed aan de integriteit van het lichaam van de overledene?
De regie over het lichaam van een overleden persoon wordt doorgaans gevoerd door de nabestaanden. In de meeste gevallen wordt een uitvaartorganisatie ingeschakeld die de praktische zaken uit handen neemt en de uitvaart verzorgt, in opdracht van de nabestaanden. Zowel de nabestaanden als de uitvaartorganisatie moeten zich houden aan de regels uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Daarin is onder andere bepaald dat de uitvaart dient te geschieden overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. Een uitvaartorganisatie kan zich aansluiten bij een organisatie die keurmerken verstrekt. De private organisaties Stichting Keurmerk Uitvaartzorg en Stichting Keurmerk Persoonlijke Uitvaart zijn voorbeelden hiervan. De stichtingen stellen criteria vast om te beoordelen of een uitvaartorganisatie een keurmerk kan verkrijgen. Het spreekt voor zich dat uitvaartondernemingen in de omgang met het lichaam van overledenen de grootst mogelijke zorgvuldigheid betrachten.
In welke gevallen is het toegestaan om, zonder voorafgaande instemming van nabestaanden, lichaamseigen materiaal van een overledene af te nemen en/of te bewaren?
In zijn algemeenheid verzet het recht op lichamelijke integriteit, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet, zich tegen het zonder instemming afnemen van lichaamseigen materiaal. In uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan op grond van een expliciete wettelijke grondslag worden afgeweken. Zo kent de Wlb een regeling voor de afname van lichaamsmateriaal in het geval de identiteit van het lichaam niet kan worden vastgesteld. In dat geval draagt de burgemeester er zorg voor dat, onder verantwoordelijkheid van een arts, lichaamsmateriaal wordt afgenomen uitsluitend ten behoeve van de identificatie en de opsporing van vermiste personen. Daar is bij de afname van vingerafdrukken van een overledene waarvan de identiteit bekend is geen sprake van.
Welke bescherming kent een overledene op het gebied van bijvoorbeeld privacy of integriteit van eigen lichaam? Klopt het dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de privacy van overledenen niet beschermt? Bestaan hier protocollen voor?
Het recht op bescherming van de integriteit van het lichaam blijft gelden na de dood. Van het recht op gegevensbescherming kan worden gezegd dat dit voor overledenen niet op dezelfde wijze geldt als voor levende personen. In de AVG is bepaald dat deze niet van toepassing is op de persoonsgegevens van overleden personen. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met deze gegevens. Het verwerken van biometrische gegevens of het afnemen van lichaamseigen materiaal vormt in beginsel een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit. Beperking van dit recht is slechts mogelijk op grond van een expliciete wettelijke grondslag. Zoals gezegd bevat de Wlb enkele specifieke bepalingen voor de afname van lichaamsmateriaal ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een overledene.
De Wlb regelt verder de afgifte en verwerking van de verklaring van overlijden en de registratie van de doodsoorzaak voor de statistiek. Daarnaast bepaalt de Wet basisregistratie personen dat gegevens van overledenen worden opgeslagen in een centraal archief van overledenen. Dit archief wordt beheerd door het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG). Een deel van de gegevens is onder bepaalde voorwaarden op te vragen bij het CBG.
Kunt u toelichten hoe de verwerking van persoonsgegevens van recent overledenen is geregeld in Nederland, in het bijzonder ten aanzien van biometrische gegevens of lichaamseigen materiaal? Ziet de AVG of enig andere regeling hier op toe?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden, juridische of anderszins, hebben nabestaanden indien zij weten of vermoeden dat een uitvaartondernemer gehandeld heeft tegen het naleven van de toestemming van de nabestaanden?
In eerste instantie kunnen nabestaanden bij de betreffende uitvaartondernemer een klacht indienen. De nabestaanden kunnen zich in bepaalde gevallen ook wenden tot de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Indien nabestaanden van mening zijn dat sprake is van strafbare feiten kunnen zij daarvan aangifte doen bij de politie. Op grond van onrechtmatige daad vanwege een inbreuk op de privacy, staat ook de weg naar de civiele rechter open.
Het bericht dat volgens experts een halvering van het aantal tabaksdoden mogelijk is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Experts: Halvering tabaksdoden in Nederland mogelijk»?1
Ja
Deelt u de mening dat de e-sigaret (veel) minder schadelijk is dan een gewone sigaret? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek van het RIVM uit 2015 heeft aangetoond dat de e-sigaret voor een individuele gebruiker minder ongezond is dan tabakssigaretten2. Maar dan moet de roker wel volledig overstappen op de e-sigaret. In de praktijk blijkt dat driekwart van de e-sigaretgebruikers daarnaast tabaksproducten blijft roken. Er is bovendien ook nog geen wetenschappelijke overeenstemming over hoeveel minder schadelijk de e-sigaret is voor een individu dat volledig overstapt op e-sigaretten. Uit het RIVM-onderzoek is immers gebleken dat de damp van e-sigaretten een aantal ingrediënten en chemische onzuiverheden bevat in hoeveelheden die schadelijk zijn voor de gezondheid. Bij het gebruik van e-sigaretten kunnen kankerverwekkende stoffen vrijkomen, zoals formaldehyde. Op korte termijn kan gebruik van de e-sigaret leiden tot irritatie van de luchtwegen en negatieve effecten op bloedvaten. Schadelijke effecten op de lange termijn zijn nog niet bekend: het product is nog niet lang genoeg op de markt om te weten wat de effecten na tientallen jaren van gebruik zijn.
Naast de vraag welk effect de e-sigaret heeft op de gezondheid van een individu, is het van belang te weten wat het effect op de volksgezondheid is. Of de e-sigaret op populatieniveau leidt tot een netto-daling van het aantal rokers is onbekend. Er is zorg dat niet-rokende jongeren door de e-sigaret verslaafd raken aan nicotine en overstappen op het gebruik van tabakssigaretten. Daarnaast kan met het gebruik van nicotine houdende vloeistof in een e-sigaret een nicotineverslaving in stand worden gehouden.
Wat is uw reactie op het feit dat de e-sigaret een bewezen kans biedt voor een gezonder leven?
Als een roker gezonder wil leven is het advies volledig te stoppen met roken en daarvoor een bewezen effectieve methode te gebruiken. Deze methoden zijn voldoende voorhanden, al is er nog winst te behalen bij het gebruik daarvan. Het is belangrijk dat zorgprofessionals hun patiënten een stoppen-met-roken-advies geven en doorgeleiden naar effectieve ondersteuningsmethoden. In het kader van het Nationaal Preventieakkoord worden initiatieven besproken om meer rokers toe te leiden naar effectieve stoppen-met-roken-zorg.
De recent Herziene Multidisciplinaire Richtlijn Tabaksverslaving en Stoppen-met-rokenondersteuning voor de zorgsector3 stelt dat de effectiefste manier om te stoppen met roken het gebruik van stoppen-met-roken coaching in combinatie met het gebruik van nicotine vervangende middelen is. Het gebruik van de e-sigaret is volgens de richtlijn geen eerste keus, maar behoeft niet te worden afgeraden. Een roker die met de bewezen effectieve methoden meerdere onsuccesvolle stoppogingen heeft ondernomen en op eigen initiatief voorstelt een nieuwe poging om te stoppen met roken te ondernemen ondersteund met een e-sigaret, kan daarin volgens de richtlijn ook door een rookstopcoach worden begeleid. Het betreft hier met nadruk alleen rokers die bereid zijn om zich door een gespecialiseerde zorgprofessional goed te laten informeren over deze optie.
Deelt u de mening dat rokers de toegang tot een gezonder alternatief niet onthouden mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hoewel stoppen met roken natuurlijk het beste is, maar dat vanwege verslaving en het afkicken beschikbare alternatieven toegankelijk moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De reactie van de klokkenluider op het onderzoek naar beïnvloeding van WODC-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw Van Ooyen, klokkenluider op het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die kanttekeningen plaatst bij het onderzoek naar de jarenlange beïnvloeding van onderzoeken van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Wat vindt u er van dat zij naar aanleiding van het rapport van de commissie-Overgaauw «Betrouwbaar Onderzoek» zegt dat zij zich bij zoveel oneerlijkheid niet neer kan leggen en dat dit voelt als een trap na?1
De commissie Overgaauw heeft onderzocht of in de totstandkoming van het rapport «Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops» uit 2013, het rapport «Internationaal recht en cannabis» uit 2014 en het rapport «Coffeeshops, toeristen en lokale markt» uit 2014 (hierna: de WODC-rapporten) sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast en of de rapporten voldoen aan de standaarden voor beleidsonderzoek die destijds golden.
De commissie Overgaauw (WODC I) constateert op basis van het door haar verrichte onderzoek dat de drie WODC-rapporten en de totstandkoming ervan getuigen van «eerlijk, zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek», waarbij de samenvattingen «een correcte en volledige weergave van de onderzoeksresultaten» zijn.2
Het onderzoek van de commissie is gebaseerd op een veelheid aan documenten, e-mails en gesprekken met betrokkenen. De bevindingen van deze onafhankelijke commissie bevestigen de wetenschappelijke integriteit van de WODC-onderzoeken. Dit is een belangrijke conclusie, niet alleen voor het WODC en het departement, maar ook voor de betrokken onderzoekers.
Naar mijn stellige overtuiging is het rapport van de commissie Overgaauw tot stand gekomen na zorgvuldig en gedegen onderzoek waarin de perspectieven van alle betrokkenen bij de drie onderzochte WODC-rapporten zijn belicht. De commissie heeft zestien voorvallen nauwgezet in kaart gebracht en afgezet tegen een toetsingskader. De conclusies steunen naar mijn mening op de empirische bevindingen van de commissie.
Vindt u het niet schrijnend dat mevrouw Van Ooyen, die handelde vanuit de intentie om de relatie tussen het WODC en het ministerie zuiverder te maken omdat wetenschappelijk onderzoek de waarheidsvinding dient en niet het ondersteunen van een ministerie, nu naar aanleiding van dit onderzoek zegt dat haar hoop vervlogen is dat dit zal verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat deze klokkenluider zich bij de commissieleden die onderzoek deden naar de beïnvloeding van wetenschappers door beleidsambtenaren gevoeld heeft als een verdachte die iets uit te leggen heeft?
In het rapport verantwoordt de commissie zich over de werkwijze van haar onderzoek.3 In het kader van een reconstructie van de feiten heeft de commissie gesprekken gevoerd met de direct bij de drie onderzoeken betrokken medewerkers van het WODC, onderzoeksbureaus, mijn ministerie en met leden van de begeleidingscommissies. Van de gesprekken zijn verslagen gemaakt die aan betrokkenen zijn voorgelegd voor correctie op eventuele feitelijke onjuistheden. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd zijn vertrouwelijk. De gespreksverslagen zijn niet openbaar en ook voor mij niet beschikbaar. Derhalve kan ik mij daar geen oordeel over vormen. De commissie heeft voorts de voor betrokkenen relevante delen van het concept-rapport ter inzage gelegd. De ontvangen reacties zijn vervolgens door de commissie verwerkt in het definitieve rapport.4
Hoe bestaat het dat door onderzoekers die als taak hadden uit te zoeken of wetenschappelijk onderzoek is beïnvloed door beleidsambtenaren van het ministerie aan de klokkenluider is gevraagd waarom zij een citaat gebruik waar het departement zich kapot aan ergert? Hoe is het mogelijk dat een commissielid tegenover de klokkenluider opmerkt dat het natuurlijk verschrikkelijk voor een Minister is als een onderzoek uitwijst dat zijn beleid niet effectief is en vervolgens de vraag stelt waarom de klokkenluider geen zinnetje aan het rapport kon toevoegen om de Minister comfort te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat de commissie-Overgaauw haar oordeel baseert op e-mails maar dat de klokkenluider juist vaak in gesprekken onder druk is gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit alles volgens u over de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u het grote contrast tussen de grote misstanden die door Nieuwsuur vorig jaar bericht werden inzake de totstandkoming van de bewuste WODC-onderzoeken en de conclusie van de commissie-Overgaauw dat de drie WODC-drugsrapporten getuigen van eerlijk, zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek?
De uitzending van Nieuwsuur op 6 december 2017 vormde voor mij aanleiding om drie commissies in te stellen onder leiding van gezaghebbende en onafhankelijke voorzitters. Ik ben tot het instellen van deze commissies overgegaan omdat beleidsonderzoek en de integriteit van het WODC als zodanig boven elke twijfel verheven moeten zijn.
De commissie Overgaauw heeft op basis van uitgebreid onderzoek een genuanceerd maar helder rapport opgesteld. De commissie Overgaauw heeft geconstateerd in de door haar gevoerde gesprekken dat de feiten door betrokkenen op uiteenlopende wijze zijn beleefd. De commissie schrijft eveneens in haar rapport «dat het te rechtvaardigen is dat de media mevrouw Van Ooyen een stem hebben gegeven.(…) Dat neemt niet weg dat de commissie betreurt dat de ten aanzien van de door haar bestudeerde onderzoeken gevolgde journalistieke procedure en de toonzetting van de berichtgeving betrokkenen veelal onverwacht en onevenredig hebben geraakt».5
Deelt u de mening dat het aan de standvastigheid van de klokkenluider is te danken dat bepaalde pogingen tot beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek niet zijn geslaagd, en dat de conclusie dat de WODC-rapporten goed zijn uiteindelijk zeker niet de verdienste van het ministerie is?
De commissie constateert dat het aan de standvastigheid van meerdere WODC-medewerkers en leidinggevenden te danken is dat bepaalde pogingen tot beïnvloeding geen resultaat hebben gehad. Met betrekking tot de betrokkenheid van beleidsambtenaren bij deze WODC-onderzoeken oordeelt de commissie: «In de meerderheid van de gevallen leidde de betrokkenheid tot verhoging van de kwaliteit van de rapporten en in geen enkel geval tot verlaging van de kwaliteit daarvan». In drie van de zestien door de commissie onderzochte voorvallen heeft de commissie geoordeeld dat er sprake was onbehoorlijke dan wel niet-behoorlijke beïnvloeding, maar dat dit niet heeft afgedaan aan de betrouwbaarheid van de onderzoeken. In dat verband doet de commissie de aanbevelingen die ik zeer waardevol acht. Deze aanbevelingen hebben ook betrekking op de onderzoeksopdracht van commissie Hertogh (WODC II) inzake de relatie tussen beleid en WODC. Om die reden zal ik het rapport van commissie Hertogh afwachten. Ik heb uw Kamer reeds eerder bericht dat ik een meer alomvattende reactie zal geven zodra alle drie commissies hun werk hebben kunnen afronden.
Tot slot is voor mij belangrijk dat de commissie bij de overhandiging heeft benadrukt dat de inzet en de integriteit van de medewerkers van het WODC en het departement buiten twijfel staat.
Op welke wijze houdt u met al deze omstandigheden en kanttekeningen rekening bij uw nog te verschijnen beleidsreactie op de onderzoeken over het WODC?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat de klokkenluider, gelet op het feit hoe dit alles nu gelopen is, uiteindelijk zegt dat het voor mensen die een misstand signaleren beter is die misstand voort te laten bestaan omdat de gevolgen voor jezelf te groot zijn en er toch niets verandert, omdat één mens niet op kan tegen een heel ministerie? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit gevoel, in ieder geval in de toekomst, niet de waarheid blijkt?
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Verhulp (WODC III) heb ik de meldingsprocedure onder de loep genomen. Voor de meer gestructureerde afwikkeling van «een melding van een vermoeden van een misstand» heb ik inmiddels besloten een vaste integriteitscommissie JenV in te stellen. 6 Deze vaste integriteitscommissie JenV zal gaan bestaan uit onafhankelijke deskundigen die meldingen van een vermoeden van een misstand en niet integere gedragingen van managers in behandeling neemt en onderzoekt. Bij deze commissie wordt ook een onafhankelijk meldpunt voor medewerkers en vertrouwenspersonen ingericht.
Ook is een meldpunt ingericht voor klachten over andere dan de drie bovengenoemde WODC-onderzoeken. Dit meldpunt bevindt zich buiten het departement met daarbij waarborgen voor personen die zich melden. De commissie Hertogh (WODC II) zal hierover rapporteren in haar nog te verschijnen onderzoeksrapport.
Misstanden moeten gemeld worden. Ik doe er alles aan om meldingen zo laagdrempelig mogelijk te maken met daarbij de noodzakelijke waarborgen om eventuele benadeling te voorkomen.
De waarborgen die er zijn als medewerkers een melding doen, zijn breed verspreid. Ten eerste worden meldingen vertrouwelijk behandeld, ten tweede ontvangt de medewerker een terugkoppeling over wat er met de melding wordt gedaan en ten derde krijgt de melder bescherming tegen eventuele nadelige (rechtspositionele) gevolgen.
In het licht van het voorgaande wil ik dat melders er op kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke stukken aangaande hun melding niet buiten hun medeweten om door derden worden verspreid. Ik acht dit van wezenlijk belang bij het garanderen van een veilige werkomgeving waar in vertrouwen zaken aangekaart moeten kunnen worden.
Omkoping van artsen door een bedrijf voor medische hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) een medisch bedrijf verdenkt van het omkopen van artsen?1
Ja.
Kunt u aangeven om welk bedrijf het gaat, aangezien er een bedrijfspand is doorzocht en daartoe sterke aanwijzingen voor strafrechtelijke feiten zullen hebben bestaan?
De opsporingsdienst FIOD van de belastingdienst heeft in een persbericht van
1 november 2018 bekend gemaakt dat er onder leiding van het Functioneel Parket een strafrechtelijk onderzoek is gestart omdat het vermoeden bestaat dat een Nederlandse onderneming, die hulpmiddelen in de medische sector levert, artsen heeft omgekocht. In ruil hiervoor kon het bedrijf vermoedelijk hulpmiddelen leveren aan de ziekenhuizen waar de artsen aan verbonden zijn. De onderneming wordt verdacht van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik u geen nadere informatie geven over deze zaak en dus ook niet over de omvang en eventuele betrokkenheid van personen en zorginstellingen.
Wat is de omvang van de omkoping? Hoeveel artsen en ziekenhuizen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Financial Intelligence Unit (FIU) ook gekeken naar andere transacties die thuishoren in het Transparantieregister Zorg? Zo ja met welke resultaten?
Het Transparantieregister Zorg kent verschillende categorieën financiële relaties, die in contracten zijn vastgelegd en die in het register vermeld kunnen worden, zoals dienstverleningsovereenkomsten. Indien de financiële relatie niet valt onder één van deze categorieën dan hoeft hiervan geen opgave gedaan te worden in het Transparantieregister Zorg.
De FIU-Nederland bekijkt meldingen van ongebruikelijke transacties, ongeacht of deze vermeld moeten worden in het Transparantieregister Zorg. Gezien de status van het onderzoek naar deze transacties, die staatsgeheim zijn, kan ik geen uitspraken doen over andere transacties die door de FIU-Nederland zijn bekeken.
Deelt u de mening dat financiële transacties en gunstbetoon tussen farmaceutische fabrikanten en fabrikanten van medische hulpmiddelen transparant behoren te zijn? Zo ja, op welke wijze heeft u dat nu gegarandeerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ploumen over het bericht dat het betalen van artsen/ onderzoekers door de farmaceutische industrie kennelijk een lucratief marketinginstrument is, worden niet alle financiële relaties van zorgverleners met farmaceutische bedrijven in het Transparantieregister Zorg opgenomen. Hetzelfde geldt voor leveranciers van medische hulpmiddelen. Ook zij doen opgave in het Transparantieregister Zorg. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar het antwoord op vraag 4 van die Kamervragen2.
Deelt u de mening dat zelfregulering via het Transparantieregister onvoldoende garantie biedt dat alle transacties worden gemeld? Zo nee waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Voor het antwoord op deze vraag zijn onder meer de resultaten van de evaluatie van het Transparantieregister Zorg van belang. In mijn brief van
19 september 2018 aan de Tweede Kamer3 ben ik nader ingegaan op de evaluatie die thans wordt voorbereid.
Het bericht dat zelfzuivelaars een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo per koe mogen hanteren |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Vreba melkvee wordt duurzame zelfzuivelaar»?1
Ik ben bekend met beide artikelen.
Bent u bekent met het artikel «Zelfzuivelen met superkoeien»?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het stelsel van fosfaatrechten wordt gerekend met forfaitaire fosfaatexcretie per koe welke afhankelijk is van de melkproductie?
Artikel 21b van de Meststoffenwet bepaalt dat de productie van dierlijke meststoffen door melkvee voor de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel forfaitair wordt vastgesteld. De uitgangspunten voor de forfaits worden in artikel 74 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet benoemd. Melkproductie is hierin een bepalend onderdeel, omdat de gemiddelde excretie toeneemt naarmate koeien meer melk produceren. De forfaits zelf zijn vastgelegd in bijlage D van die regeling.
Klopt het dat zelfzuivelaars, die meer dan 50% van de geproduceerde hoeveelheid melk op het eigen bedrijf verwerken, een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo en een ureumgehalte van 26 per koe mogen hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar?
Er is sprake van een zelfzuivelaar indien een landbouwer voldoet aan de twee voorwaarden, genoemd in artikel 74, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Allereerst moet de landbouwer meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproduct. Van een eindproduct is sprake indien het product niet verder bewerkt hoeft te worden en het product klaar is voor verkoop aan consumenten. Ten tweede moet die landbouwer minder dan 50% van de op het bedrijf geproduceerde melk aan een koper leveren. Een koper is een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken, dan wel een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken.
Een melkveehouder die voldoet aan deze twee voorwaarden mag een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar. De fosfaatproductie door melkvee wordt per kalenderjaar berekend, dit betekent dat per jaar wordt bepaald of men voldoet aan artikel 74, vierde lid, van de URM.
Wat is de reden dat zelfzuivelaars voor het berekenen van de fosfaatproductie een andere methode hanteren?
Voor de groep zelfzuivelaars zijn over het algemeen onvoldoende gegevens voorhanden om het excretieforfait van melkkoeien op betrouwbare wijze te differentiëren. Immers, minder dan 50% van de geproduceerde melk wordt geleverd aan een koper. Door het lage aantal leveringen kan geen afgewogen beeld verkregen worden van de verschillen in de melkgift en het ureumgehalte die kunnen ontstaan naar aanleiding van het seizoen, de soort diervoeder en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de melkgift en het ureumgehalte. Voor de groep zelfzuivelaars wordt daarom gerekend met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar en met 26 milligram ureum per 100 kg melk.
Wat maakt het moeilijk voor zelfzuivelaars om de fosfaatproductie te bereken per kilo melk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog schat u het risico in dat met deze constructie er een overmaat van fosfaat wordt geproduceerd door zelfzuivelaars?
Sprake is slechts van een zelfzuivelaar als aan de twee voorwaarden genoemd in het antwoord op vraag 4 is voldaan. De groep zelfzuivelaars betreft een beperkte groep van ongeveer 200 landbouwers. Onder deze melkveehouders zullen zich ondernemers bevinden die boven de 7.500 kilogram melk per koe produceren en ondernemers die minder dan 7.500 kilogram melk per koe produceren. Ik acht het risico dat door deze groep een overmaat aan fosfaat wordt geproduceerd gelet op de omvang van de groep niet zo groot. Het fosfaatrechtenstelsel biedt andere melkveehouders wellicht wel een prikkel om hun melk zelf te gaan verwerken tot eindproducten. Dat vraagt echter investeringen en het aanboren van afzetmarkten. Dit betekent dat omschakelen enkel en alleen vanwege het fosfaatrechtenstelsel geen vanzelfsprekendheid is.
Bent u het eens met de stelling dat zelfzuivelbedrijven de fosfaatrechtenwetgeving omzeilen?
Indien een landbouwer voldoet aan de eisen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, is sprake van een zelfzuivelaar en kan de zelfzuivelaar rekenen met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar. Indien een landbouwer niet voldoet aan deze eisen, geldt de hoofdregel. Een landbouwer kan zich hierdoor niet voordoen als zelfzuivelaar als hij dit in feite niet is.
Deelt u de mening dat hierdoor oneerlijke concurrentie tussen melkveehouders ontstaat?
Ik deel deze mening niet, voor elk bedrijf geldt hetzelfde wettelijke kader. Wel acht ik het in het kader van het milieu ongewenst als de gehanteerde norm voor zelfzuivelaars veel lager ligt dan de werkelijke gemiddelde melkproductie.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om ook zelfzuivelaars op te nemen in de reguliere wetgeving voor fosfaatrechten?
Ik zal de vinger aan de pols houden waar het gaat om de fosfaatproductie door zelfzuivelaars. Als daar aanleiding toe is, zal ik bezien in hoeverre aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Hoe verhoudt de huidige lijn zich met uw visienota over kringlooplandbouw?3
De beperking van de productie van fosfaat door middel van het fosfaatrechtenstelsel geldt zowel voor ondernemers die het merendeel van hun melk leveren aan zuivelondernemingen als voor ondernemers die het merendeel van hun melk zelf verwerken tot eindproducten. Het fosfaatrechtenstelsel houdt rekening met zelfzuivelaars, in die zin dat zelfzuivelen mogelijk wordt gemaakt. Zelfzuivelen past in een korte keten; dit strookt met mijn visie op de kringlooplandbouw.
Het bericht dat vrijwilligers in de zorg vaak taken uitvoeren waarvoor een opleiding is vereist |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgvrijwilliger heeft vaak medische taak»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat een vijfde van de vrijwilligers in de zorg medische handelingen verricht waarvoor een opleiding is vereist?
Ik heb grote waardering voor de ongeveer 1 miljoen vrijwilligers die actief zijn binnen het domein van zorg en ondersteuning. Ik begrijp dat deze vrijwilligers in onverwachte situaties terecht kunnen komen, waar soms ook medische handelingen nodig zijn. Het gaat, in tegenstelling tot hetgeen in het artikel van Trouw wordt gesuggereerd, slechts incidenteel om medische handelingen waarvoor een opleiding vereist is. Meestal is dan sprake van een noodsituatie. Ik ben niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid.
Regel is dat voorbehouden handelingen enkel worden uitgevoerd door zorgverleners die hiervoor bevoegd zijn en voldoende vaardigheden hebben om de handelingen uit te voeren. Voorbehouden handelingen zijn risicovolle, medische handelingen en staan beschreven in de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen de in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, die als zodanig geregistreerd zijn in het BIG-register, mogen deze voorbehouden handelingen zelfstandig uitvoeren.
Een vrijwilliger kan eventueel voorbehouden handelingen uitvoeren als hij of zij in opdracht handelt van zo’n zelfstandig bevoegde zorgverlener. De vrijwilliger in kwestie moet dan wel bekwaam zijn om de voorbehouden handeling uit te voeren. Ook moet de opdrachtgever (de zelfstandige bevoegde zorgverlener) toezicht houden, zodat er ingegrepen kan worden indien nodig. In de privé sfeer vervalt de eis tot BIG-registratie; het is in dat geval van belang dat patiënten, ouders of mantelzorgers bekwaam zijn om de handeling(en) uit te voeren. In noodsituaties mag iedereen «naar beste weten en kunnen» medische handelingen verrichten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat gemeenten en bestuurders van vrijwilligers verwachten dat zij taken uitvoeren waarvoor een opleiding vereist is, zodat zij minder een beroep hoeven te doen op betaalde krachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 ben ik niet bekend met situaties waarin vrijwilligers structureel medische handelingen uitvoeren waarvoor zij niet zijn opgeleid. Voor vrijwilligers die werkzaam zijn binnen een (zorg)organisatie geldt dat de betreffende organisatie verantwoordelijk is voor het handelen van de vrijwilliger.
Ik realiseer me dat het voor vrijwilligers soms lastig kan zijn om hun grenzen aan te geven, omdat zij het gevoel hebben dat mensen anders niet de zorg ontvangen die zij nodig hebben. Werkzaamheden die door vrijwilligers worden uitgevoerd zijn in beginsel aanvullend op de werkzaamheden van betaalde krachten. Ik vind het vooral van belang dat binnen (zorg)organisaties goede afspraken gemaakt worden over welke werkzaamheden wel- en welke in beginsel niet door vrijwilligers worden uitgevoerd. Ook van belang vind ik dat binnen organisaties voldoende gelegenheid is voor vrijwilligers om signalen van overvraging kenbaar te maken. Een vrijwilligerscoördinator kan hier een belangrijke rol in vervullen. Vrijwilligerskoepel NOV werkt op dit moment aan een programma om de (lokale) samenwerking tussen vrijwilligers, beroepsmatig georganiseerde zorg en de lokale overheid te versterken. Voor het einde van dit jaar zal ik u hier nader over informeren.
De verkoop van alcohol aan minderjarigen |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van De Ochtend Show to go dat bol.com via internet alcohol verkoopt aan minderjarigen?1
Ik vind het bericht verontrustend. Alcohol is een risicovol product dat schade aan de gezondheid van minderjarigen kan toebrengen. Daarom is het verboden om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. Dat is vastgelegd in de Drank en Horecawet (DHW).
Kunt u aangeven op welke wijze een deugdelijke controle op leeftijd bij verkoop via internet kan worden gerealiseerd?
Toezicht op verkoop aan minderjarigen tijdens de aflevering, zoals dat nu in de wet is vormgegeven, is voor gemeenten bij alcoholverkooppunten op afstand complex. Het is voor een toezichthouder vrijwel onmogelijk om op het moment van verstrekking (vaak een voordeur) aanwezig te zijn. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om testaankopen te doen, maar dit is een relatief ingewikkeld en arbeidsintensief proces. Ook uit de evaluatie van de DHW kwam naar voren dat online verkoop van alcohol op decentraal niveau niet eenvoudig te handhaven is. Ik verken daarom de mogelijkheden om de naleving van de leeftijdsgrens bij online verkoop te verbeteren. Ook het mogelijk centraliseren van het toezicht op online verkoop betrek ik daarbij. Als de mogelijkheden tot verbeteren van de naleving concreter zijn, zullen deze aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wie is verantwoordelijk dat de Drank- en Horecawet wordt nageleefd? Ligt de verantwoordelijkheid bij bol.com of de feitelijke leveranciers Albert Heijn en Gall&Gall of bij beide?
Het toezicht en de handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar bij de verkoop van alcohol is sinds 1 januari 2013 belegd bij gemeenten. Dat geldt ook voor de verkoop via internet. Het is daarom aan gemeenten om verstrekkers hierop aan te spreken en handhavend op te treden.
Artikel 20 van de DHW eist dat een verstrekker zich vergewist van de leeftijd voordat alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Dat geldt zowel bij fysieke als bij online verkoop. Bij online verkoop ligt de verantwoordelijkheid dan bij de feitelijke leveranciers, zoals Albert Heijn en Gall & Gall. Bij overtreding van dit artikel kan de burgemeester een bestuurlijke boete opleggen. Deze boete bedraagt € 1.360,– voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en € 2.720,– voor bedrijven met meer dan 50 werknemers. Indien binnen een jaar nogmaals dezelfde overtreding wordt geconstateerd, wordt de boete bij beide categorieën bedrijven met 50% verhoogd en met 100% bij een derde overtreding.
De handhaving vindt, zoals aangegeven, door praktische belemmeringen nauwelijks plaats. Daarom ben ik bezig met het verkennen van een wetswijziging van de DHW om de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop via thuisbezorgkanalen te verbeteren en effectief toezicht hierop mogelijk te maken.
Welke straffen kunnen bol.com en/of Albert Heijn/Gall&Gall worden opgelegd wanneer ze alcohol aan minderjarigen verkopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op de verkoop van alcohol via internet? Hoeveel mensen houden zich daarmee bezig? Is dat voldoende, aangezien het effect van de Drank- en Horecawet staat of valt met effectief toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat de NVWA doen met het nieuws dat de leeftijdscontrole door bol.com kennelijk zo lek is als een mandje?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de verkoop van alcohol via internet in relatie tot het voorkomen van problematisch alcoholgebruik en uw streven om problematisch alcoholverbruik terug te dringen?
In november beoog ik een nationaal preventieakkoord te ondertekenen met diverse partijen. Ik wil graag samen met partijen komen tot een ambitieuze aanpak om het problematisch alcoholgebruik te verminderen. Daarbij richt ik me ook op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens bij alle verkoopkanalen, waaronder ook het thuisbezorgkanaal. Ook zal ik mij komende jaren blijven inzetten voor de sociale norm dat «niet drinken tot je 18e» normaal is door te investeren in de NIX18 campagne.
De aanbesteding jeugdzorg in Noord Holland Noord |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het kort geding dat Jeugdzorginstelling Transferium heeft aangespannen tegen een aantal gemeenten?1 Zo ja, wat vindt u van deze situatie?
Ja. Het staat partijen te allen tijde vrij om juridische stappen te zetten indien zij dit nodig achten. Ik volg de situatie nauwlettend.
Gebeurt het vaker dat jeugdhulpinstellingen naar de rechter stappen in het proces of na een aanbesteding? Zo ja, hoe vaak en waar?
Dit gebeurt vaker. Mij is niet precies bekend hoe vaak en waar dat gebeurt.
Hoe vaak leidt een aanbesteding tot een verandering van zorginstelling? Kunt u een inschatting maken van de tijd die jeugdhulpinstellingen besteden aan het aanbestedingsproces?
Het is mij niet precies bekend hoe vaak een publieke aanbesteding van gemeenten leidt tot een verandering van zorginstelling. Enerzijds kan een dergelijke verandering bijdragen aan goede en betaalbare ondersteuning en kansen bieden voor nieuwe toetreders en innovatieve vormen van ondersteuning. Anderzijds kan de ratio van het aanbestedingsrecht, gericht op brede toegang, transparantie en concurrentie, in de praktijk op een aantal fronten botsen met de ratio van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein, gericht op lokaal maatwerk waarin continuïteit, samenwerking en lange termijn-partnerschap tussen gemeenten en aanbieders van belang zijn.
Samen met gemeenten en aanbieders wil ik een aanpak hanteren die gericht is op de meest voorkomende knelpunten. Hoewel mij niet bekend is hoeveel tijd een specifieke aanbieder in een specifiek aanbestedingsproces besteedt aan het aanbestedingsproces, wil ik met gemeenten en aanbieders stimuleren dat zoveel mogelijk tijd ten goede komt aan de cliënt. De exacte inhoud van de aanpak wordt op dit moment in gezamenlijkheid bepaald. Daarin krijgen het praktisch ondersteunen van gemeenten en aanbieders, het ontwikkelen van standaarden en het stimuleren van innovatieve vormen van inkoop een plaats. Daarnaast zal ik in Europa de ruimte zoeken om aanbesteden in het sociaal domein op passende wijze vorm te kunnen geven.2
Wat vindt u ervan dat jongeren die vaak meerdere malen zijn weggelopen, zichzelf beschadigen of zelfs suïcidaal zijn door een aanbesteding worden blootgesteld aan een nieuwe omgeving?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van tijdige en passende hulp.
Uitgangspunt is dat gemeenten vrij zijn in hun keuze bij wie zij (gesloten) jeugdhulp inkopen. Gemeenten moeten daarbij een zorgvuldig proces van aanbesteding doorlopen. Wanneer de uitkomst van een aanbesteding is dat de gemeente jeugdhulp gaat inkopen bij een andere aanbieder, dient de gemeente ervoor te zorgen dat er continuïteit van zorg is. Ik ben het eens met de lector residentiële jeugdzorg dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is. Zeker bij jongeren die al meerdere plaatsingen achter de rug hebben moeten onnodig verplaatsingen voorkomen worden. Dat is ook een belangrijke doelstelling uit het gezamenlijke actieprogramma Zorg voor de Jeugd van branches, gemeenten, cliëntenorganisaties en Rijk.
Bent u het eens met de lector residentiële jeugdzorg, dat continuïteit en stabiliteit onder jongeren met ernstige gedragsproblemen zeer belangrijk is?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat deze jongeren die zorg van Transferium krijgen geen inspraak hebben over de door hun gewenste zorgaanbieder?
Het is belangrijk dat de stem van jongeren zoveel mogelijk gehoord wordt en echt met ze wordt gesproken en in plaats van over ze. Dit kan bijdragen aan betere zorg aan de jongeren door de zorginstelling waar ze verblijven.
Hoe wilt u waarborgen dat er over de lange termijn niet gesleept wordt met jongeren? Kunt u garanderen dat er over een korte termijn niet weer een nieuwe zorgaanbieder wordt aanbesteed?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is het voorkomen van onnodige overplaatsingen een gemeenschappelijk doel van branches, gemeenten en Rijk. Daarnaast verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe wilt u waarborgen dat zeer specialistische zorg beschikbaar blijft voor jongeren in de buurt? Wat zijn de gevolgen voor de regiogemeenten die ook zorg inkopen bij Transferium?
De huidige situatie is dat de 18 Noord Hollandse gemeenten de gesloten jeugdhulp voorlopig gegund hebben aan Horizon.
De colleges van burgemeester en wethouders van deze gemeenten zijn conform de Jeugdwet verantwoordelijk voor de inkoop en uitvoering van gesloten jeugdhulp. Zij dienen ervoor te zorgen dat te allen tijde gesloten jeugdhulp in hun gemeente beschikbaar is. De gemeenteraden zijn primair verantwoordelijk om de colleges hierop te controleren. De ambassadeur van het programma Zorglandschap Jeugd van VNG/Rijk ondersteunt de betreffende regio´s bij het komen tot een oplossing.
Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een stevige «vinger aan de pols». Met de betreffende gemeenten heb ik inmiddels afgesproken dat zij mij uiterlijk 26 november een plan sturen waarin zij op drie punten duidelijkheid zullen verschaffen:
Op 26 november heb ik een brief ontvangen van de gemeenten waarin zij ingaan op de bovengenoemde punten. Tegelijk melden zij dat zij nog niet alle vragen volledig kunnen beantwoorden omdat de aanbesteding nog onder de rechter ligt. Wel geven ze aan in gesprek te zijn met Parlan en Horizon om tot concrete afspraken te komen. De gemeenten hebben mij toegezegd mij tussentijds te informeren over het verloop en de inhoud van dit proces.
In het geval dat de gemeenten en de instellingen er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van gesloten jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Wat betekent deze nieuwe aanbesteding in Heerhugowaard concreet voor de reisafstand voor de jongeren en hun familie, aangezien de nieuwe aanbieder alleen gesloten jeugdzorginstellingen buiten de regio kent? Hoe wilt u zorgen dat de zorg in de regio wordt aangeboden, óók voor de meest kwetsbare jongeren? Bent u het met ons eens dat het juist voor hen belangrijk is dat familie en vrienden hen kunnen bezoeken?
Ik ben het eens met het uitgangpunt dat het belangrijk is dat jongeren die langdurig in een (gesloten) jeugdhulpinstelling verblijven bezoek krijgen van hun familie en vrienden. In hun brief van 26 november hebben gemeenten mij verzekerd dat de gesloten jeugdhulp moet worden geleverd in de regio Noord-Holland Noord. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Wordt met aanbestedingen in specialistische zorg de continuïteit van het zorgaanbod niet ernstig in gevaar gebracht? Maakt u afspraken met gemeenten over de inkoop van zeer specialistische zorg?
Gemeenten hebben de plicht tijdig zorg te dragen voor passende jeugdhulp. Dat impliceert ook dat zij gehouden zijn continuïteit van zorg te bieden als sprake is van een situatie dat de gemeente afspraken maakt met een andere jeugdhulpaanbieder. Mede daarom heeft de VNG – conform het Actieprogramma «Zorg voor de Jeugd» – op haar website verduidelijkt welke zorg landelijk is ingekocht en beschikbaar is._ Dit op basis van de landelijke raamovereenkomsten voor specialistische jeugdhulp en Wmo (zintuiglijk gehandicapten) van de VNG.
Deelt u de mening dat jongeren die met psychische problemen in een instelling opgenomen zijn belangrijker zijn dan marktwerking? Deelt u de mening dat jongeren die het moeilijk hebben nooit ondergeschikt mogen worden aan financiële belangen?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Bestuurlijke vraagstukken en financiën mogen in acute gevallen nooit een reden zijn om een kind niet tijdig te behandelen. Van gemeenten en zorgaanbieders verwacht ik dat zij – in lijn met de zorgplicht in de wet – in acute gevallen direct overgaan tot het bieden van passende zorg en daarna eventueel nadere afspraken maken over de financiering.
Bent u bereid om per direct de constructie van aanbesteding binnen de jeugdzorg ondergeschikt te maken aan de kwaliteit en continuïteit van de zorg om een stabiele zorgomgeving voor jongeren met zeer complexe problematiek te creëren? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action van 20 oktober 2018 |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action, aangenomen op 20 oktober 2018 tijdens de One Young World Summit in Den Haag?1
Ja. Het jaarlijkse congres One Young World is een initiatief van de ngo One Young World (OYW), in samenwerking met de gemeente Den Haag en de ngo’s CORDAID en Kompass. Het congres is gericht op jonge professionals en heeft als doel hen te inspireren duurzame initiatieven op te zetten. De deelnemers van OYW werken langs drie sporen: 1) het creëren van een wereldwijd netwerk van jonge leiders, 2) actie en impact op mondiaal en lokaal niveau teweegbrengen, 3) het bieden van een platform aan jongeren om hun stem te laten horen. Tijdens de conferentie werden verschillende onderwerpen besproken, allen gelinkt aan het thema van dit jaar: mensenrechten. Onderdeel hiervan was het opstellen en presenteren van «The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action» met daarin een actieplan om mensenrechten te bevorderen.
Het kabinet heeft de deelname aan deze conferentie van 50 jongeren uit de focusregio’s, zoals gespecificeerd in de beleidsnota «Investeren in Perspectief» (MENA, Sahel/West Afrika en Hoorn van Afrika), gesponsord. Hun inbreng in de conferentie was gericht op het thema jeugdwerkgelegenheid. Via dit thema hebben zij beleidsprioriteiten uit de BHOS-nota zoals het recht op onderwijs en werk als sub thema geagendeerd tijdens de conferentie.
Bent u van mening dat de One Young World Summit de grote betrokkenheid van bevlogen jonge professionals bij (de verbetering van) mensenrechten laat zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Beschouwt u de The Hague Youth Declaration on Human Rights in Action als een voorbeeld van de uitwerking en praktische toepassing van mensenrechten?
De bevordering van universele mensenrechten, zoals neergelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zijn al lange tijd een belangrijke pijler van het Nederlands buitenlands beleid. Juist nu de mensenrechten wereldwijd steeds verder onder druk staan, is het creëren van een breed draagvlak essentieel (zie ook Mensenrechtenrapportage 2017).2 Dit initiatief draagt hieraan bij en laat de betrokkenheid van jongeren zien bij de implementatie van het mensenrechtenbeleid wereldwijd.
Deelt u de mening dat in het jaar waarin we 70 jaar Universele Verklaring van de Rechten van de Mensenrechten vieren, het belang om mensenrechten en de praktische uitwerking en toepassing daarvan met de toekomstige generaties te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u hierin een uitwerking van de voorbeeldfunctie die Nederland als gastland voor vele internationale organisaties vervult op het gebied van mensenrechten, en dat Nederlandse jongeren ook een belangrijke rol te vervullen hebben op mensenrechten in eigen land?2
Zeker. Het kabinet ondersteunt daarom verschillende initiatieven om de stem van jongeren te laten horen in eigen land. Voorbeelden hiervan zijn de Nationale Raad van Kinderen die advies geeft op een aantal thema’s op het terrein van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast wordt er in Nederland momenteel gewerkt aan een nieuw Actieplan Mensenrechten, gecoördineerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin ook nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan het jongerenperspectief.
Wat gaat u doen om in navolging van de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten en inzet van Nederland in de Veiligheidsraad, deze verklaring wereldwijd (inclusief Nederland) onder de aandacht te brengen, in het bijzonder voor jongeren tussen de 18 en 35 jaar?
Het is belangrijk dat jongeren een actieve rol spelen in het uitdragen van mensenrechten. De wereldwijde inzet van One Young World en specifiek de jongerenverklaring zijn daarom mooie initiatieven. Hopelijk inspireert dit naast de deelnemers aan deze conferentie andere jongeren aandacht te vragen voor mensenrechten. Veel van de elementen in de jongerenverklaring bouwen voort op verschillende internationale afspraken waar Nederland zich reeds aan heeft gecommitteerd. De jongerenverklaring sluit daarom goed aan bij het mensenrechtenbeleid waar Nederland zich in bi- en multilateraal verband voor inzet.
Een voorbeeld van hoe het kabinet jongeren betrekt bij de implementatie van het internationale mensenrechtenbeleid is de Nacht van de VN, gesponsord door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via lezingen, workshops en paneldiscussies over vrede, veiligheid, mensenrechten en duurzame ontwikkeling wordt tijdens de Nacht van de VN een groot aantal jongeren bereikt. Tijdens dit evenement worden ook de nieuwe VN-jongerenvertegenwoordigers gekozen. De twee jongerenvertegenwoordigers die werken aan het thema Mensenrechten & Veiligheid bezoeken jaarlijks de Algemene Vergadering van de VN in New York. Het kabinet ondersteunt deze jongerenvertegenwoordigers financieel en inhoudelijk.
Ziet u mogelijkheden om de jongeren die zich gecommitteerd hebben aan deze verklaring te ondersteunen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor de plenaire begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken op 14 en 15 november 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De manier waarop pensioenfondsen de CO2-voetafdruk van hun beleggingsportefeuille berekenen en hierover intern en extern rapporteren |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verschillende «scopes» van CO2-emissie als gedefinieerd door het Greenhouse Gas Protocol, aan de hand waarvan de CO2-voetafdruk van een bedrijf berekend kan worden?
Ja.
Klopt het dat het grootste pensioenfonds van Nederland, het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP), bij het berekenen van de CO2-voetafdruk van een bedrijf alleen de zogeheten scope-1 en scope-2-emissies meerekent, en de scope-3-emissie buiten beschouwing laat?
Ja.
Bent u op de hoogte van meer Nederlandse pensioenfondsen die op deze manier de CO2-voetafdruk van bedrijven berekenen?
Nee, dat is mij niet bekend. Er is geen wettelijke standaard voor de rapportage over de CO2-voetafdruk van beleggingen. Ik heb met genoegen kennisgenomen van het initiatief van een aantal vermogensbeheerders en pensioenfondsen, dat zich heeft verenigd in het «Platform Carbon Accounting Financials». Daartoe behoren o.a. pensioenfondsen PME en PMT en vermogensbeheerders APG, Mn en PGGM. Deze instellingen hebben vrijwillig afgesproken volgens dezelfde standaard te rapporteren over de CO2-voetafdruk van hun beleggingen. Ik juich dit initiatief toe.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet meerekenen van scope-3-emissie gebruikt kan worden om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld producenten van fossiele brandstoffen een relatief bescheiden CO2-voetafdruk krijgen, omdat CO2-emissie ten gevolge van de verkregen en verwerkte fossiele brandstoffen niet wordt meegewogen?
Ja, het klopt dat dit inderdaad dat gevolg kan hebben, bewust of onbewust.
Bent u het ermee eens dat het niet meerekenen van deze scope-3-emissie kan zorgen voor een vertekend beeld van de daadwerkelijke bijdrage aan CO2-emissies van een bedrijf?
Nee, de emissies van een bedrijf zelf geven zonder scope 3-emissies geen vertekend beeld. Als het gaat om de emissies in de hele keten waar het bedrijf een schakel van uitmaakt is het wel nodig scope 3 emissies mee te nemen.
Bent u het ermee eens dat het niet meerekenen van deze scope-3-emissie zodoende kan zorgen voor een vertekend beeld van de daadwerkelijke bijdrage aan CO2-emissies van de beleggingsportefeuille van een pensioenfonds?
Een vertekend beeld is nooit wenselijk. Voor een individueel bedrijf geven scope 1 en 2 – emissies over het algemeen een goed beeld van de CO2-voetafdruk van dat bedrijf. Pensioenfondsen investeren vaak in meer dan één onderdeel van een keten, waardoor keten-effecten (beperkt) in beeld zijn. Ik zie op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat het uitsluiten van scope 3 emissies op dit moment leidt tot een ernstig vertekend beeld van de CO2-voetafdruk van een pensioenfonds.
De sector is sterk in beweging met betrekking tot het ontwikkelen van betrouwbare, transparante en vergelijkbare meetmethodes voor de CO2-voetafdruk van investeringen. De afgelopen jaren zijn er o.a. via het Platform Carbon Accounting Financials en de Taskforce on Climate-related Financial Disclosures heldere, data-gebaseerde methodes ontwikkeld om dit in kaart te brengen. Deze methodes maken vooralsnog ook geen gebruik van scope 3 emissies, onder ander om dubbeltelling en onnauwkeurige schattingen te voorkomen. De focus op scope 1 en 2 is nu een belangrijke eerste stap. Mogelijk zal er later aanleiding zijn voor de rapporteurs om (op onderdelen) uit te breiden naar scope 3.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat organisaties door het uitsluiten van de belangrijke scope-3-emissie, een vertekend beeld van de CO2-voetafdruk van een specifiek bedrijf of hun beleggingsportefeuille naar hun achterban en de buitenwereld kunnen presenteren? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u van plan bent deze onwenselijke situatie te verhelpen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat het deelnemerscollectief ABP Fossielvrij al langere tijd probeert om scope-3-emissie ook mee te laten rekenen in het berekenen van de CO2-voetafdruk van bedrijven door ABP?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks deze inzet van haar grootste deelnemersinitiatief, ABP deze wens vooralsnog niet heeft ingewilligd?
Het bestuur legt binnen de wettelijke kaders verantwoording af en doet verslag, en treedt met partijen al dan niet in overleg.
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen1 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat de beleggingen van hun pensioenfonds een CO2-voetafdruk heeft. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur heeft het primaat van de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving. Het bestuur maakt de afweging tussen risico, rendement, kosten en ook duurzaamheid.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst, maar uiteindelijk beslist het bestuur. Het ABP-bestuur neemt dit oordeel op in het bestuursverslag.
Bent u het ermee eens dat dit een voorbeeld is van een nadelig gevolg van de relatief kleine invloed van deelnemers op het beleid van hun pensioenfonds?
Zie antwoord vraag 9.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid elk jaar de DJI-incidentenmonitor te sturen naar de Kamer?1 Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel waarbij medische verzorging nodig is in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (meldingen bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De DJI-incidentenmonitor is een interne bron, die wordt gebruikt om deze incidenten binnen DJI te evalueren en hiervan te leren. Deze worden niet opgesteld met het doel om aan derden te verstrekken. Voor zover het ernstige incidenten betreft zoals ernstige mishandeling en verkrachting wordt er – conform de meldingsinstructie – door de instelling een piketmelding opgesteld.2 Deze worden in de maand nadat het incident heeft plaatsgevonden geanonimiseerd op de website van DJI gepubliceerd en dus geregistreerd.3 Indien een nieuw delict begaan door een tbs-gestelde leidt tot een vervolging en een veroordeling, is er doorgaans enige tijd sinds het incident gepasseerd. Het kwalificeren van een delict, evenals het instellen van een opsporingsonderzoek en de vervolging van zo’n delict, is echter geen zaak van de tbs-kliniek maar van de politie en het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat delicten zoals bedreiging, mishandeling en verkrachting gepleegd door tbs’er tegen personeel van tbs-klinieken in het Wetboek van Strafrecht staan en dat u deze delicten daarom achteraf kunt registreren en opnemen in de DJI-incidenten monitor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u alsnog bereid de delicten gepleegd door tbs’ers tegen personeel te registreren in de DJI-incidentenmonitor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert u of een tbs-kliniek aangifte doet tegen een tbs’er in geval van een incident met een tbs’er? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u in dat geval of alle delicten opgenomen worden in de DJI-incidentenmonitor?
Als een tbs-gestelde tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met dwangverpleging een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is het hoofd van de inrichting verplicht daarvan aangifte te doen. Ook kunnen anderen dan het hoofd van de inrichting aangifte doen, bijvoorbeeld een medewerker. Dit is vastgelegd in de artikelen 53 lid 2 en 57 lid 4 Rvt (Reglement verpleging ter beschikking gestelden). Ook moet, conform de artikelen 23 en 24 Rvt, een MBV worden gestuurd aan DJI. In deze melding moet de kliniek aangeven of aangifte is of wordt gedaan. Bij incidenten waarvoor een piketmelding is opgesteld volgt standaard contact tussen DJI en de kliniek waarin het doen van aangifte wordt besproken.
Kunt u toezeggen dat iedere tbs’er die een strafbaar feit pleegt altijd voor dat feit wordt vervolgd?
Laat ik vooropstellen dat iedere vorm van geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-klinieken, onacceptabel is. Om een eenduidige, effectieve en «hardere» aanpak te realiseren hebben politie en OM in 2010 opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt voor daders van agressie- en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-instellingen.4 Het OM beoordeelt in alle gevallen de aangifte en bekijkt of een veroordeling haalbaar is en vervolging opportuun is.
Het artikel ‘Geweerde zorgbureaus slepen in andere Twentse gemeenten nieuw contract in de wacht’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTV Oost «Geweerde zorgbureaus slepen in andere Twentse gemeenten nieuw contract in de wacht»?1
Ja.
Kent u de in bedoeld bericht genoemde bureaus, mede naar aanleiding van het feit dat ze eerder negatief in het nieuws kwamen?
Ja.
Voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op dit moment een of meerdere onderzoeken uit naar genoemde bureaus? Zo ja, wanneer zijn de uitkomsten daarvan te verwachten? Zo nee, bent u dan bereid de IGJ alsnog te verzoeken in dezen onderzoek(en) te verrichten?
De IGJ heeft op dit moment geen onderzoeken lopen naar de kwaliteit van de zorg bij de genoemde instellingen. Op dit moment loopt nog onderzoek van de sociale recherche. Indien daaruit, of vanuit Wmo-toezicht, signalen komen waaruit blijkt dat de kwaliteit van de zorg in het geding is, zal de gemeente of de IGJ passende actie ondernemen.
Op welke wijze is geborgd dat bijvoorbeeld informatie-uitwisseling tussen de IGJ en de in het artikel genoemde sociale recherche plaatsvindt?
De afspraken met betrekking tot de uitwisseling van informatie tussen de Wmo-toezichthouder en de IGJ zijn vastgelegd in het afsprakenkader dat gezamenlijk is opgesteld door de VNG en IGJ. In de praktijk nemen inspecteurs van de IGJ en sociaal rechercheurs contact met elkaar op bij signalen van gebrek aan kwaliteit in de hulp danwel signalen met betrekking tot onrechtmatigheid of fraude.
Bent u ook van mening dat gemeenten geen risico’s zouden moeten lopen met geld dat bestemd is voor de zorg aan kwetsbare mensen? Zo ja, vindt u dat gemeenten die nu blijkbaar toch met genoemde bureaus in zee gaan zo een onverantwoord risico nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat gemeenten risico’s bij de contractering van aanbieders zoveel mogelijk moeten uitsluiten. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 gehouden om bij de contractering van een aanbieder te beoordelen of deze voldoet aan de (door de Raad) gestelde kwaliteitseisen. Dit vraagt van gemeenten goed opdrachtgeverschap in de vorm van contractbeheer inclusief een beoordeling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitgaven. Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Gemeenten ontwikkelen steeds meer tools voor de selectie van zorgaanbieders. De gemeenten die met genoemde aanbieders contracten sluiten zijn onderdeel van de 14 Twentse gemeenten2. Deze gemeenten hebben, in samenwerking met onder meer het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum Oost Nederland (RIEC- ON), Zorgkantoor Menzis, de Belastingdienst en de VNG, een toolbox ontwikkeld gericht op preventie, controle en handhaving met als doelstelling rechtmatige zorg voor (kwetsbare) inwoners te bevorderen. Het gaat de gemeenten daarbij om het bereiken van een juiste besteding van de zorggelden en het beschermen van een kwetsbare doelgroep. Deze en andere ontwikkelingen bij gemeenten ondersteun ik onder meer door de VNG subsidie te verlenen voor de aanpak van zorgfraude. Ik spreek ook gemeenten aan op deze verantwoordelijkheid in het kader van de ontwikkeling van het whitepaper «dichtbij en daadkrachtig» dat als doel heeft een discussie te faciliteren over het thema toezicht en handhaving in het sociaal domein.
Met het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg wordt een juridische basis gelegd voor het Waarschuwingsregister Zorgfraude. Daarmee kunnen gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren gegevens delen over bij hen bekende fraudeurs waarvoor aangifte is gedaan met elkaar uitwisselen om te gebruiken bij de screening van zorgaanbieders. ZN en de VNG hebben voor de ontwikkeling van dit register een subsidie ontvangen van VWS.
Op basis van de hierboven beschreven acties heb ik er vertrouwen in dat gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om onverantwoorde risico’s te voorkomen bij selectie van aanbieders.
Gaat u, als stelselverantwoordelijke, actie nemen richting de gemeenten in kwestie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 5 zijn de gemeenten op basis van de Wmo 2015 gehouden om vast te stellen of Wmo-dienstverlening die wordt uitgevoerd door een gecontracteerde aanbieder voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren en te bevragen op de uitvoering van de Wmo 2015 en daarbij gezamenlijk vastgestelde maatschappelijke doelstellingen. Gezien de acties die de betreffende gemeenten in dit geval ondernemen en de rol die de verschillende gemeenteraden innemen, zie ik in dit geval geen aanleiding om deze gemeenten aan te spreken.
Het feit dat AstroTV mensen financiële voorspoed belooft wanneer zij inbellen voor een groepsgesprek met een van de ‘mediums’ Tanja, Josje en Edith |
|
Joost Sneller (D66), Mahir Alkaya |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met AstroTV, dat ook van maandag tot vrijdag op Net5 wordt uitgezonden, waarbij financiële voorspoed wordt beloofd als mensen inbellen op een betaald nummer (100 cent per minuut) voor een groepsgesprek met een «medium»?1
Ja, ik ben bekend met het programma Astro TV. Het programma en de concrete uitzending (30 oktober 2018) die de aanleiding hebben gevormd voor het stellen van uw vragen betreffen echter niet Astro TV van Net5, maar het programma «Dit is mijn toekomst» van RTL.
Hoe beoordeelt u de specifieke oproep van de presentatrice om de laatste plekken over te houden voor mensen die financiële voorspoed «keihard nodig hebben»?
Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media moeten zich – zoals alle handelaren – houden aan de bepalingen over consumentenbescherming, met name die over oneerlijke handelspraktijken zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van deze regels moet ook rekening gehouden worden met een specifieke groep die mogelijk bijzonder vatbaar is voor de diensten die zij aanbieden. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te bepalen of de praktijken van Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media in dat kader misleidend zijn. Ik adviseer consumenten – zeker wanneer zij beperkte financiële middelen hebben – om goed na te denken voordat ze hun geld uitgeven. Zie het antwoord op vraag 6 voor de door RTL genomen maatregelen.
Deelt u de mening dat hiermee doelbewust een kwetsbare groep wordt aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf van mening dat er sprake is van misleiding bij het aanbieden van financiële voorspoed door AstroTV en soortgelijke media, waarop gehandhaafd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt inmiddels onderzoek gedaan naar AstroTV in het algemeen en deze uiting, zoals gedaan tijdens de uitzending van 30 oktober 2018, in het bijzonder? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk onderzoek wel wordt gestart?2
Het is mij niet bekend of de ACM onderzoek doet naar Astro TV of «Dit is mijn toekomst». Ik zal deze uitzending onder haar aandacht brengen. De ACM kan over lopende onderzoeken geen mededelingen doen. Mocht de uitzending voor de ACM aanleiding zijn om in te grijpen, dan kan zij daarover publiceren. De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf haar toezichtprioriteiten.
Kunt u uiteenzetten welke andere toezichthouders – bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten en het Commissariaat voor de Media – verantwoordelijk zijn voor toezicht op AstroTV en welke onderzoeken zijn gedaan?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op het gedrag op de financiële markten. De dienstverlening zoals aangeboden in de programma’s Astro TV en «Dit is mijn toekomst» en de oproep om te bellen valt daarmee niet binnen de reikwijdte van het toezicht van de AFM (zie ook antwoord 7).
Het Commissariaat v/d Media (Commissariaat) houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008. In de Mediawet 2008 is nadrukkelijk vastgelegd dat de omroepen (publiek én commercieel) zélf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn. De Mediawet 2008 bevat dan ook geen regels over de dienstverlening zoals aangeboden door programma’s als «Dit is mijn toekomst» of Astro TV. Dit laat onverlet dat de vrijheid die media genieten ook de verantwoordelijkheid meebrengt om op een verantwoorde wijze hun media-aanbod tot stand te brengen en zich bewust te zijn van de impact die hun media-aanbod op bepaalde groepen kijkers kan hebben. In dat kader wil ik erop wijzen dat beide omroepen beschikken over een mediacode waarin hun eigen gedragsregels staan voor de programmamakers.3 Zo is in deze mediacodes opgenomen dat omroepen een voorziening hebben die kijkers/consumenten in geval van klachten of opmerkingen de mogelijkheid biedt om zich daartoe te wenden.
De omroepen hebben desgevraagd laten weten geen klachten te hebben ontvangen van kijkers maar niettemin bereid te zijn nog eens goed te kijken naar hun mediacode.
Naar aanleiding van uw vragen over de bewuste uitzending van «Dit is mijn toekomst» heeft RTL maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Er is uitvoerig met de makers van het programma gesproken en er zijn strikte kaders afgesproken waarbinnen er adviezen mogen worden gegeven (liefde-werk-relaties). Er zullen geen adviezen meer worden gegeven die op enige manier gerelateerd kunnen worden aan de persoonlijke financiële omstandigheden van de gebruikers van de diensten. Verder heeft RTL mij laten weten dat zij zich beraden over de toekomst van het programma op haar zenders.
Is in het geval van AstroTV sprake van een dienst of product waarvoor hetzij een essentieel informatiedocument (KID), hetzij een financiële bijsluiter, hetzij een dienstverleningsdocument aan de klant overhandigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Astro TV en «Dit is mijn toekomst» bieden geen financieel product of dienst aan in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Deze dienstverlening valt daardoor buiten de reikwijdte van het essentieel informatiedocument (dat 1 januari 2018 de financiële bijsluiter vervangen heeft) en het dienstverleningsdocument.
Het artikel ‘Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Eindhovens Dagblad «Veldhovense wethouder: Budgetplafonds Eindhoven gaan in tegen de wet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het hanteren van een budgetplafond zich niet verhoudt met de op de gemeente rustende zorgplicht in het kader van bijvoorbeeld de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)? Zo nee, waarom niet?
Het hanteren van budgetplafonds door gemeenten in het kader van het contracteren van aanbieders en het voldoen aan de Jeugdwet en de Wmo 2015 botsen niet per definitie. Het hanteren van budgetplafonds per aanbieder is een aspect van inkoop waarmee gemeenten hun sturing kunnen vormgeven.
Het enkele feit dat een aanbieder op enig moment aan zijn budgetplafond zit, hoeft dan ook niet te betekenen dat een gemeente zijn wettelijke verantwoordelijkheden niet nakomt. Als voldoende andere aanbieders die vergelijkbare jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning bieden nog voldoende ruimte hebben onder hun budgetplafond, kunnen cliënten hier naartoe worden verwezen.
Indien alle aanbieders aan hun budgetplafond zitten, dan zal de gemeente actie moeten ondernemen door alsnog elders extra jeugdhulp en/of Wmo-ondersteuning te contracteren. Een goed overleg tussen gemeente en zorgaanbieder over de stand van zaken van de uitvoering van de overeenkomst is daarbij randvoorwaardelijk.
Mocht het college nalaten om aan de wettelijke verantwoordelijkheden, in dit geval het voldoende gecontracteerd hebben van aanbieders om aan de vraag om ondersteuning te kunnen voldoen, dan is in eerste instantie de gemeenteraad aan zet om het college hierop te controleren en bij te sturen. Mochten mij vervolgens signalen bereiken dat de gemeente nalaat hierop te acteren, dan bestaat altijd de mogelijkheid om via het interbestuurlijk toezicht (de zogenaamde escalatieladder) vanuit het Rijk te interveniëren. In het geval van de gemeente Eindhoven zie ik hier op dit moment geen aanleiding toe.
Indien u de vorige vraag met ja beantwoordt, bent u dan bereid in dit geval de gemeente Eindhoven en andere gemeentes die overgaan tot het instellen van budgetplafonds als hier aan de orde, daarop aan te spreken en ze zo nodig een aanwijzing te geven dat niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het, indien u van mening bent dat het instellen van budgetplafonds en dus het mogelijk niet verlenen van noodzakelijke zorg niet toegestaan is, aanvaardbaar dat gemeenten dan op andere delen van het sociaal domein gaan bezuinigen waardoor mensen met een laag inkomen de dupe worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan (alles tegen elkaar afwegende) alsnog bereid om per direct te voorkómen dat kwetsbare mensen (waaronder mensen met een laag inkomen) gedupeerd worden door bezuinigingen elders in het sociaal domein als hiervoor bedoeld?
Gemeenten hebben beleidsruimte binnen de kaders van de landelijke regelgeving. De gemeenteraad stelt het lokale beleid vast op basis van de voorstellen van het college van burgemeester en wethouders. Hierbij dienen zij zoals gezegd rekening te houden met wettelijke opdrachten die zij hebben. De gemeenteraad controleert het college in de uitvoering van de wetgeving en het lokale beleid. Het debat over de aanwending van middelen in het lokale sociaal domein wordt lokaal gevoerd tussen het college en de gemeenteraad.
het bericht ‘Roep om geluidsschermen langs snelwegen in 't Gooi: ‘Elke nacht wakker’’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: Roep om geluidsschermen langs snelwegen in 't Gooi: «Elke nacht wakker»?1
Ja.
Ben u ermee bekend dat er gemiddeld 71 decibel geluid van de snelweg A1 afkomt, met pieken tot wel 80 dB, terwijl de streefwaarde van Rijkswaterstaat 60 decibel is? In hoeverre is het waar dat Rijkswaterstaat dit «goedkoop» wilt oplossen?
Rijkswaterstaat is geïnformeerd over het feit dat dit jaar door de gemeente Gooise Meren meetlocaties ter hoogte van de woningen aan Bolwerk en Boomgat zijn ingericht en dat daar de genoemde waarden zijn gemeten.
Ik ben niet van mening dat Rijkswaterstaat de hinder goedkoop wil oplossen. Conform de geldende wet- en regelgeving worden geluidmaatregelen afgewogen indien de Geluidproductie Plafonds (GPP’s) worden overschreden of indien sprake is van een locatie met een saneeropgave. Op de betreffende locatie worden de GPP’s niet overschreden. Wel is sprake van een saneeropgave omdat er woningen zijn waar de vastgestelde geluidsbelasting hoger is dan de geldende drempelwaarde. De hoogste (gemiddelde) vastgestelde geluidsbelasting op deze locatie bedraagt 66 dB.
Of deze saneeropgave leidt tot maatregelen wordt besloten in het kader van het meerjarenprogramma geluidssanering (MJPG). Voor dit programma is conform het MIRT 2019 een budget beschikbaar van € 907 mln. In mijn brief van 21 juni jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 34 775-A, nr. 72) heb ik een toelichting gegeven op de uitvoering van het MJPG. Daarbij is sprake van een gefaseerde aanpak waarbij eerst de sanering van de hoogst belaste woningen wordt uitgevoerd. De locatie Naarderbos is geen onderdeel van deze eerste fase. Deze werkwijze is met de gemeente en bewoners besproken.
In welke mate ziet u kansen voor het bewonersplan om een geluidswal bedekt met zonnepanelen («zonnegeluidswal») aan te leggen, waarmee de geluidsoverlast kan worden teruggedrongen?
In het kader van het MJPG zal worden besloten over de realisatie van een maatregel zoals een geluidswal of geluidscherm. Voor de locatie Naarderbos zijn de MJPG-maatregelen nog in onderzoek. Mogelijkheden om de uitvoering te combineren met het opwekken van zonne-energie zullen worden betrokken bij deze nadere uitwerking.
Initiatieven op het terrein van duurzaamheid benader ik positief. Ik ga daarom graag met de bewoners hierover in overleg. Deze activiteiten mogen echter geen belemmering vormen voor de huidige en toekomstige netwerkfunctie en beheeractiviteiten. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan het borgen van de veiligheid en doorstroming en het zo nodig kunnen ophogen van de geluidswal.
Is het waar dat Rijkswaterstaat een zonnegeluidswal als commerciële activiteit ziet, waarvoor zij de gemeente huur in rekening wil brengen wanneer zij deze aanlegt? Zo ja, waarom? Raken mogelijke koppelkansen bij het terugdringen van geluidshinder hierdoor niet juist uit zicht?
Indien gronden van Rijkswaterstaat ter beschikking worden gesteld ten behoeve van activiteiten van derden, gebeurt dat door het Rijksvastgoedbedrijf tegen een marktconforme vergoeding. Voor het plaatsen van zonnepanelen door derden geldt dit ook. Op basis van dit uitgangspunt zal ik met de bewoners overleggen over de mogelijke koppelkansen.
Kunt u toelichten in hoeverre een zonnegeluidswal bij het Naarderbos zou kunnen dienen als proefproject, waarvan -bij gebleken succes- andere plaatsen met geluidsoverlast kunnen profiteren? In welke mate participeert de overheid mogelijk al in dergelijke projecten van geluidswallen met lokale duurzame energie-opwekking?
De programmering van het MJPG is leidend. Mocht er een geluidswal worden gerealiseerd, dan kijken we in gezamenlijk overleg naar de mogelijkheid om hierop zonnepanelen aan te brengen.
Momenteel doet Rijkswaterstaat ervaring op met duurzame energie-opwekking op geluidswallen, in combinatie met lokale participatie van de omgeving. Langs de A58 bij Etten-Leur is begin november een geluidwal verpacht voor het aanleggen van een zonnepark van ruim 3 hectare. De geluidwal is op verzoek van gemeente Etten-Leur, en voorspraak van Rijkswaterstaat door het Rijksvastgoedbedrijf via een openbare procedure aan de markt aangeboden.
Kunt u toelichten of u bereid bent om samen met de gemeente en omwonenden tot een gezamenlijke aanpak van de geluidsoverlast te komen?
Het tegengaan van geluidsoverlast is wettelijk geregeld. Geluidsoverlast wordt aangepakt conform wetgeving die daarvoor is opgesteld. Die geldt ook de situatie nabij het Naarderbos. In het kader van het MJPG wordt met de gemeente gesproken over de eventueel te nemen maatregelen, de (extra) wensen en eisen ten aanzien van de uitvoering daarvan en de mogelijkheid om de uitvoering te combineren met het realiseren van zonnepanelen.
Het bericht 'Loverboys maken jonge meisjes binnen een dag prostituee' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht op de website van de RTL Nieuws (d.d. 27 oktober 2018)?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u om de drempel voor meisjes te verlagen teneinde aangifte te durven doen van uitbuiting door pooiers?
Er zijn hiervoor verschillende initiatieven. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 19 juni jl.1 is reeds gemeld dat de politie met een pilot zal starten om de aangiftebereidheid van minderjarige, Nederlandse slachtoffers van seksuele uitbuiting (mensenhandel) te verhogen, de kans op secundaire victimisatie in het strafproces te verkleinen en de pakkans van mensenhandelaren te vergroten. Dit mede naar aanleiding van het CKM rapport «Aangifte doe je niet». De politie zal in de nog te starten proeftuin «Aangiftebereidheid» onderzoeken of het horen door een psycholoog de drempel om aangifte te doen kan verlagen. Ook zal de politie onderzoeken of het toekennen van een hulpverlener direct na het eerste contact met het slachtoffer, effect heeft op het doen van aangifte. De persoonlijke begeleider blijft het slachtoffer gedurende het hele proces, inclusief het strafrechtproces, begeleiden. Mogelijk worden hierdoor meer en kwalitatief betere aangiften verkregen. Ook kan de persoonlijke begeleider het slachtoffer voorlichten over het verloop van het proces, van het informatieve gesprek tot en met strafproces.
Daarnaast zal de politie in de nog te starten proeftuin» Zorginstellingen» verkennen wat de mogelijkheden zijn om tot een nog betere samenwerking tussen opsporing en hulpverlening te komen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het geven van voorlichting in en door zorginstellingen over het doen van aangifte.
Tenslotte worden momenteel ook alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel zodat slachtoffers sneller worden herkend en kunnen worden doorgeleid naar de gecertificeerde mensenhandel rechercheurs binnen de Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel van de politie. Deze rechercheurs zijn specifiek getraind in het horen van mensenhandel slachtoffers. Doordat zij getraind zijn in het op de juiste manier bejegenen van deze slachtoffers kan de drempel voor het doen van aangifte worden verlaagd.
Wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid ergens anders dan op het politiekantoor aangifte te doen van uitbuiting door pooierboys actief bekend gemaakt bij zorginstellingen, scholen etc. zodat eventueel aangifte kan worden gedaan in een beschermde c.q. vertrouwde omgeving? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zou dat de aangiftebereidheid kunnen vergroten?
Slachtoffers kunnen over het algemeen aangifte doen op andere locaties dan het politiebureau. Voor mensenhandel geldt echter dat dit meestal niet mogelijk is omdat de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten2 op aangiften van mensenhandel van toepassing is. Dit betekent dat deze aangiftes veelal zowel auditief als audiovisueel moeten worden geregistreerd. Daarnaast mogen slechts gecertificeerde mensenhandel rechercheurs de aangiftes opnemen. Ook duurt het opnemen van de aangifte van een dergelijk feit langer dan een aangifte van een ander feit. Om die reden vindt de aangifte bij voorkeur plaats in een speciale kamer op het politiebureau.
Voorafgaand aan de aangifte vindt een informatief gesprek met het slachtoffer plaats. Deze informatieve gesprekken vinden vaak plaats op het politiebureau maar kunnen in principe overal plaatsvinden, bijvoorbeeld in een opvanglocatie of thuis. Wel moeten de informatieve gesprekken in overleg met de hulpofficier van justitie auditief worden geregistreerd. De afdelingen Vreemdelingen, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) beschikken over mobiele opnameapparatuur voor auditieve registratie.
In hoeverre zijn hiervoor ook voldoende vrouwelijke rechercheurs beschikbaar?
Vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting worden niet standaard gehoord door een vrouwelijke rechercheur. De rechercheurs die slachtoffers van mensenhandel mogen horen, worden hiervoor speciaal getraind. Ook mannelijke rechercheurs kunnen daarom deze slachtoffers horen. Als een slachtoffer vraagt om een vrouwelijke rechercheur dan wordt daar zoveel mogelijk gehoor aan gegeven.
Wat is de strafmaat die gemiddeld genomen opgelegd wordt jegens daders die minderjarigen aanzetten of dwingen tot prostitutie? Zijn de opgelegde straffen in lijn met de strafmaat die de wetgever hiervoor heeft geïntroduceerd? Zo nee, valt iets te zeggen over de redenen waarom niet de maximale straf wordt opgelegd? Zijn er verzachtende omstandigheden zijdens pooierboys die regelmatig worden gehonoreerd? Zo ja, welke zijn dat?
Uit de dadermonitor van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat de gemiddeld opgelegde straf voor mensenhandelzaken in de periode 2011–2015 709 dagen vrijheidsstraf bedroeg. Dit betreft alle vormen van uitbuiting en zowel zaken met minderjarige als meerderjarige slachtoffers. De wet biedt ruimte om gevangenisstraffen op te leggen tussen 1 dag en 15 jaar. De maximumstraf voor mensenhandel met minderjarige slachtoffers ligt op 15 jaar, zonder strafverzwarende omstandigheden. Deze maximumstraf wordt meestal niet opgelegd. Om na te gaan welke verzachtende omstandigheden hierbij een rol spelen, is dossieronderzoek nodig. Verzachtende omstandigheden verschillen namelijk van zaak tot zaak. Ik acht het niet wenselijk om de capaciteit van het OM nu in te zetten op dergelijk onderzoek. Begin volgend jaar verschijnt bovendien de volgende dadermonitor van de Rapporteur. Ik wacht de analyse die hierin is opgenomen af.
Deelt u de mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin ten koste van het seksueel exploiteren van minderjarige meisjes? Deelt u de mening dat het woord pooierboy veel meer de misdadige gedragingen van dat soort jongens tot uitdrukking brengt? Verdient het aanbeveling die term in de overheidscommunicatie te hanteren?
Ik ben inderdaad van mening dat een loverboy niets liefdevols voor ogen heeft, maar slechts uit is op eigen gewin. Vandaar dat in overheidscommunicatie ook altijd wordt gesproken over mensenhandelaren. Die term heeft mijn voorkeur. Af en toe wordt daarbij ook de term loverboys gebruikt omdat dit bij bepaalde professionals gelijk duidelijk maakt om welke vorm van mensenhandel het gaat. Deze term wordt echter nooit opzichzelfstaand gebruikt, maar alleen in combinatie met de term mensenhandel.
Het incident waarbij een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer door een groep van twintig personen?1
Ja.
Wat is uw reactie bij het zien van de beelden waarbij de journalist wordt bedreigd, belaagd en pas onder begeleiding van de politie zijn werkzaamheden verder kan afmaken?
Journalisten zouden te allen tijde hun werk in veiligheid moeten kunnen doen, zonder daarbij verbaal of fysiek geïntimideerd te worden.
Deelt u de mening dat persvrijheid in Nederland enorm belangrijk is en dat journalisten te allen tijde veilig en ongestoord hun werk zouden moeten kunnen doen, in welke wijk dan ook? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de lokale GroenLinks-fractievoorzitter dat het doen van dit soort interviews provocerend is?
Journalisten maken zelf keuzes over de vorm en locatie waarin zij hun werk doen, en maken daarbij ook een afweging van de omstandigheden waarin dat gebeurt, en risico’s die dat oplevert.
Is er een meldpunt voor journalisten die bedreigd worden? Zo ja, hoeveel meldingen zijn hier het afgelopen jaar binnengekomen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit meldpunt alsnog op te zetten?
Er is geen meldpunt voor journalisten die bedreigd worden, maar er is een stuurgroep aanpak Agressie en geweld tegen Journalisten opgericht, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. In deze stuurgroep wordt besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om journalisten beter te beschermen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in een zogenaamd «Akkoord»2 waarbij alle deelnemers zich committeren aan het uitvoeren van deze maatregelen. Enerzijds ligt daar een rol voor de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de werkgever en/of opdrachtgever. Om hen daarin te steunen stel ik middelen ter beschikking voor verbetering van de bescherming van journalisten, zoals ik heb aangekondigd in de Mediabegroting 2019.3 Als eenmaal sprake is van agressie of een geweldsincident, ligt er anderzijds een rol voor Justitie voor de daderaanpak. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat deze zaken met prioriteit worden opgepakt, dat de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en dat er een verhoogde strafreis conform de strafvorderingsrichtlijn wordt toegepast.
Wat is verder uw inzet om te voorkomen dat journalisten bedreigd worden en in (bepaalde) wijken hun werk niet veilig kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat volgens de artsen van het Slotervaart de patiënt wel in levensgevaar was |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u reageren op de uitspraak van de arts zoals genoemd in het artikel dat er volgens hem wel degelijk een levensbedreigende situatie heeft plaatsgevonden met een patiënt in het Slotervaart ziekenhuis?1
MC Slotervaart geeft in haar persberichten van 31 oktober aan dat in beide gevallen geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie. Deze conclusie heeft MC Slotervaart getrokken nadat onderzoek is gedaan naar de feitelijke gang van zaken door de calamiteitencommissie, de betrokken arts, de voorzitter van het medisch stafbestuur en de curatoren. Tijdens het overleg dat ik hedenochtend met betrokken partijen heb gevoerd is dit herbevestigd door de curator en het bestuur van MC Slotervaart.
Is er volgens u sprake geweest van een levensbedreigende situatie voor twee patiënten van het Slotervaart ziekenhuis?
Nee, de inspectie heeft mij laten weten dat er geen sprake is geweest van een levensbedreigende situatie.
Klopt het dat een levensbedreigende situatie niet hetzelfde is als een calamiteit?
Ja, dat klopt.
Erkent u dat de calamiteitencommissie van het Slotervaart ziekenhuis enkel beoordeelt of er sprake is van een calamiteit en geen uitspraken doet over mogelijk levensgevaar?
Een calamiteitencommissie heeft als primaire taak om te beoordelen of een incident een calamiteit is waarvan melding moet worden gedaan bij de inspectie. Hiervoor hoeft geen sprake te zijn van levensgevaar.
Kunt u reageren op uw uitspraak tijdens het plenaire debat d.d. 31 oktober, dat het aan het Slotervaart ziekenhuis is om zijn eigen woorden te kiezen of sprake is geweest van levensgevaar voor de twee patiënten? Hoe kijkt u hier nu tegenaan in het licht van de nieuwe uitspraak van de arts?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat u tijdens de schorsing al op de hoogte was van het feit dat er in het Slotervaart ziekenhuis sprake is geweest van een levensbedreigende situatie? Zo ja, waarom heeft u dit niet meegedeeld aan de Kamer en welke acties gaat u nu ondernemen? Zo neen, bent u bereid per direct uit te zoeken wat er precies is gebeurd?
Deze berichten zijn mij tijdens mijn eerste termijn van het Kamerdebat ter ore gekomen. Gezien de ernst van de signalen is direct een team van inspecteurs van de inspectie naar het MC Slotervaart gereden om de signalen te onderzoeken. Zij hebben daarbij ook gesproken met artsen en andere professionals, waaronder de internist-oncoloog die bij één van de incidenten was betrokken. Uit dat gesprek bleek dat zich een weliswaar risicovolle, maar niet levenbedreigende situatie had voorgedaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de eerstkomende regeling van werkzaamheden van de Kamer?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Overlast door bruiloftsstoet: de feiten’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overlast door bruiloftsstoet: de feiten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan onwenselijk is dat deelnemers aan dergelijke (bruilofts)stoeten door asociale manoeuvres het verkeer ontregelen en daarbij zorgen voor gevaarlijke situaties? Zo ja, wat gaat u doen om samenscholing van asociale bestuurders aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op de verkeersveiligheid is het voor geen enkele verkeersdeelnemer toegestaan om met asociale manoeuvres het verkeer te ontregelen of voor gevaarlijke situaties te zorgen, dus ook niet als deelnemer van (bruilofts)stoeten. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 stelt hier afdoende regels voor. Als er een melding komt van dergelijk gedrag zal de politie optreden.
Kunt u inzicht verschaffen in de hoeveelheid overlastgevende stoeten in de afgelopen jaren? Hoe vaak heeft de politie hier tegen opgetreden? Hebben dergelijke stoeten verkeersongelukken veroorzaakt?
De politie heeft mij laten weten dat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. Indien nodig zullen de desbetreffende bestuurders worden staande gehouden, toe worden gesproken, en als daar aanleiding voor is, worden bekeurd, zodat het hinderlijk gedrag van dergelijke stoeten die de verkeersveiligheid in gevaar brengen, niet verder plaatsvindt.
Hoeveel meldingen zijn er bij de politie binnengekomen over de betreffende stoeten? Kunt u eveneens inzicht verschaffen in wat met deze meldingen wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Is het juist dat de deelnemers van de betreffende (bruilofts)stoet in Rotterdam met vuurwerk hebben gegooid en meerdere malen verkeersovertredingen hebben begaan? Kunnen de politie en het openbaar ministerie op basis van beelden van omstanders nog tot beboeting of vervolging overgaan? Zo nee, waarom niet?
De incidenten in de artikelen in de pers hierover worden door de politie bevestigd.
De politie heeft bekeuringen uitgedeeld voor verschillende verkeersovertredingen zoals het niet op de eerste vordering tonen van het rijbewijs, het voeren van onnodige verlichtingen (alarmlichten), het niet dragen van een gordel, onnodig claxonneren en het blokkeren van een kruispunt. Daarnaast onderzoeken het Openbaar Ministerie en de politie of op basis van het film- en fotomateriaal nog bewijsbare strafbare gedragingen aangetoond kunnen worden.
Checkt de politie bij aanhouding of beboeting van deelnemers aan zo’n overlast gevende stoet het kenteken om te zien op wiens naam het voertuig staat? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of autoverhuurders een zwarte lijst kunnen opstellen indien deelnemers worden aangehouden en beboet voor asociaal rijgedrag en hierover in gesprek te gaan met de BOVAG? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een bekeuringssituatie controleert de verbaliserend politieambtenaar de identiteit van de bestuurder en het kenteken van het motorvoertuig in het kentekenregister.
Mij zijn geen signalen bekend dat verkeersovertredingen gepleegd als deelnemer van een bruiloftsstoet vaker dan verkeersovertredingen gepleegd in een andere context worden begaan met een huurmotorvoertuig. Een noodzaak voor het introduceren voor een zwarte lijst «bruiloftsstoetasocialen» ontbreekt mijns inziens.
Het bericht ‘Met sociale koopwoningen gaat veel mis’ |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met sociale koopwoningen gaat veel mis»?1
Ja, ik ken het bericht.
Herkent u het uit deze uitzending naar voren komende beeld dat de regels voor sociale koop gemakkelijk misbruikt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten beschikken over diverse instrumenten om te sturen op de beschikbaarheid van woningen, bijvoorbeeld als een gemeente ziet dat de schaarste van bepaalde woningen leidt tot onevenwichtigheden voor bepaalde groepen. De maatregelen variëren van afspraken op basis van vrijwilligheid tot afdwingbare afspraken. Een voorbeeld van een maatregel is dat een gemeente sociale koop opneemt in het bestemmingsplan. Een marktpartij is dan wettelijk gehouden om woningen voor maximaal 200.000 euro te bouwen op die bestemming. Afhankelijk van de keuze die de gemeente maakt, blijft de woning tussen de één en tien jaar behouden in de categorie. Een gemeente kan deze maatregel combineren met een zelfbewoningsplicht, waardoor alleen de eigenaar het huis mag bewonen. Ook kan een gemeente in een woonvisie opnemen dat een bepaald percentage van de nieuwbouw bestemd is voor sociale koop. De gemeente maakt voor het realiseren van de woonvisie privaatrechtelijke afspraken met een ontwikkelaar. Juridisch is de ontwikkelaar niet gebonden aan het realiseren van de woonvisie, wel aan de privaatrechtelijke afspraken.
Ik heb Platform 31 gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van de categorie sociale koop in het bestemmingsplan en de handhaving ervan. Ook werk ik samen met gemeenten aan het vergroten van het passende woningaanbod en het beter benutten van de bestaande voorraad. Het is van belang dat gemeenten bestaande en eventuele nieuwe wettelijke mogelijkheden daadwerkelijk handhaven.
Is het waar dat gemeenten niet altijd de juiste deskundigheid in huis hebben om waterdichte juridische afspraken te maken? Zo ja, hoe komt dit volgens u? Zo nee, hoe is de situatie dan?
Er kan niet worden gezegd dat gemeenten niet over de juiste juridische deskundigheid beschikken. Dat kan per gemeente en per complexiteit van het woningbouwproject wisselen. Via het Expertteam woningbouw bied ik ondersteuning aan, gemeenten kunnen daar een beroep op doen als zij bijvoorbeeld juridische vraagstukken hebben in het kader van de woningbouw.
Het is van belang dat gemeenten, corporaties en marktpartijen samen afspraken maken over het bouwen van meer woningen, de inzet van de bestaande voorraad en doorstroming. Ik hoop te zien dat deze partijen goed met elkaar samenwerken, luisteren naar elkaars perspectief, samen naar oplossingen zoeken en hun verantwoordelijkheden nemen om het woningtekort terug te dringen en daarbij oog te houden voor de kwaliteit van de woonmilieus. Daarbij is het van belang dat partijen ervan uit kunnen gaan dat een gemaakte afspraak stand houdt, vanuit de kant van een gemeente en ook vanuit de kant van een marktpartij.
Hoeveel sociale koopwoningen zijn er de afgelopen vijf jaar bijgekomen en hoeveel zijn er de afgelopen vijf jaar verdwenen?
Ik beschik niet over data waaruit blijkt hoeveel sociale koopwoningen er op basis van de bestemmingscategorie de afgelopen vijf jaar zijn bijgekomen en verdwenen. Ik beschik wel over de verkooptransacties van nieuwbouwwoningen naar prijsklasse, maar dat geeft geen indicatie van het gebruik van de bestemmingscategorie sociale koop. Het marktaandeel van goedkope koopwoningen tot 200.000 euro is tijdens de crisis opgelopen naar circa 40 procent. Het laatste jaar is het marktaandeel afgenomen naar het pre-crisisaandeel van rond de 20 procent2.
Ziet u sociale koopwoningen als een belangrijk instrument om de betaalbaarheid op de woningmarkt te vergroten? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal sociale koopwoningen te vergroten? Zo nee, waarom niet?
De bestemmingscategorie sociale koop is één van de instrumenten die een gemeente kan inzetten om te sturen op de beschikbaarheid van betaalbare woningen in de lokale woningmarkt. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld de erfpachtvoorwaarden, waarbij het aantal vierkante meters en de prijs bepaald kan worden door een gemeente. Of prestatieafspraken, waarbij een gemeente met corporaties en huurdersorganisaties afspraken kunnen maken over de woningtoewijzing of de verkoop van woningen aan bijvoorbeeld starters. Het is van belang dat gemeenten actief afwegen welke wettelijke mogelijkheden voor hen passend zijn, en daarnaast ook stevig handhaven op de naleving ervan om de toegankelijkheid en betaalbaarheid langdurig te borgen. Zoals gezegd heb ik Platform 31 gevraagd in beeld te brengen in hoeverre gemeenten gebruik maken van de bestemmingscategorie sociale koop en hoe zij handhaven. Ik zal uw Kamer komend jaar informeren over de resultaten van het onderzoek.
Bent u van plan om gemeenten te ondersteunen bij het vergroten van het aantal sociale koopwoningen? Zo ja, op welke manier gaat u dat concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Via het Expertteam Woningbouw bied ik deze ondersteuning reeds aan. Dat Expertteam biedt specifiek kennis en ervaring op tal van gebieden in het kader van de woningbouw, zoals bouwbegeleiding, plantoetsing, gemeentelijke procedures en juridische mogelijkheden. Gemeenten met een ondersteuningsbehoefte, ook als het gaat om sociale koop, kunnen het Expertteam via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland benaderen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Wonen en ruimte op 12 november 2018?
Ja.